Kleding in vroegere tijd Van werkkleding en daagse kleding uit vroegere jaren is niet veel bewaard gebleven. Deze werden volledig opgeb ruik t, na eerst vele malen te zij n c<,:ors l ~; ci en vermaakt. Van de laatste resten werden wel poetslappen of zakken gemaakt voo r het bereiden van buulkesbrood. Gege vens over daagse kled ing zijn sch aars en toevallig, zoals terloopse beschrijvingen in streek boeken (Elde rin k, Blon k, v. Benthe m. etc.) en van later datum mondelinge overlevering. Met name aan het eind van d e vorige eeuw komt in Twente een snelle ontwikkeling op gang va n boe ren - naar a rbei ders kleding. Natuurlijk voltrokken zich ook in de kleding van a ndere beroepen veran deri ngen, maa r die laten we hier b uiten beschouwing. De meest in teressa nte ontwikkeling wat betreft Ensch ed e/Twente is toc h d ie waa rbij een hoofd zak elij k agrarisch dorpje fabrieksstad wordt. Vóór de opkom st van de industrialisatie was er wein ig verschil in kleding van thuiswever/boer en fabriq ue ur. Al za l de kleding van de laatste meer aangepast zij n aan de omstandigheid dat hij veel moest reizen. Dat veranderde allem aal toen de 'boer' in weefscholen en fabrieken te werk geste ld werd . Hij ging deel uitma ken van een enorme groe p: de arbeiders. De Iabriqueur, inmiddels fabri kant, zag zich geplaatst tegenover de ze schare arbeiders, waarvan velen hem niet kenden omdat ze niet uit de ze streek afkomstig waren. Nu werd h et belangrijk zich te onderscheid en, het eenvoudigst te bereiken do or anders gekleed te gaan en zich eventueel dienovereenkomstig te gedragen. Simpel gezegd: De fabrikant met 'n hood', de arbei der met de kips (= pet). Daartussen schoof nog de groep met de 'jasjes' de monteurs van de mach ines, veela l uit Duitsland afkomstig, de lat ere bazen. Zij hadd en tenminste één zak nodig, om hun schrijfgerei in op te bergen . Op deze manier was in principe ieders funktie (socia le status) d irekt te herkennen. Andere oorzaken voor de snelle en grote vera nderingen zij n: de uitbreid ing van het spoorwegennet (de lijn Zutphen-Hengelo-Enschede). Ook het heffen van invoerrechten aan de Duitse grens, waardoor veel meer handel werd gedreven met de rest van Nederland. En niet in de laatste plaats de komst van veel arbeiders uit andere streke n, die hun eigen taal en kultuur meeb rachten.
zaak van hangbuiken tijdens de zwa ngerschap. Veel rokken waren rood van kleur. G ing m en over het lan d, dan werden alle rokken, be ha lve de onderste die het hemd bedekte, opgetild . Onderbroeken werden nog niet gedragen. Soms ook droeg men een bla uwe of groene wollen borstrok, wollen rok en linnen schort en zelfgebreide zwarte kou sen en een zwarte merinos gevulde onderm uts. die opgevuld werd met watten. De bo l van de overm uts was hoger dan die van de mutsen die we nu nog kennen. Aan het begin van de 1ge eeuw werd in de omgeving van Lon neker en Losser ook wel een breed gevouwen geruite doek (zondoek) vastgespeld op een donkerbla uwe wollen muts. De punten hiervan h ingen op de rug.
Schorten Over de rok ging altijd een schort. Meestal van don kerbla uw gever fd linnen me t ee n roodbon t heup stuk (Tcng'), He t Twentse woord voor scho rt is 'schö l k' of'sch öldook' i In ee n man uscr ipt over West-M ünsterla nd is ook sprake van schö ldook. De opkna pschort is va n geb lok te stof, fries bo nt, de Trceske sc h ölk '. De bla uwe linnen schort met len g heet 'sc h ölk met 'n len gskcn '. Schorten zij n zowe l voo r boerin ne n als a rbe idsters belan grijke kled ingstuk ken. Ze werde n in d e kast klein opgevo uwen om zovee l mogelijk ruim te te bespare n. Eenmaal uitgevouwen on tsto nd een fraai bl okp atroon . Er ware n oo k scho rte n met 'gatband en" 2 extra strikbande n op
Hangbuiken Vóór al deze o ntwikkelingen was het kledi ngbeeld landelijk en f1e urig . We sp reken dan van eindl8e eeuw. Vrouwen ro nd Los ser droegen bijvoorbeeld een ee nvo udig jakje, mee stal van wol met vierkante halsop eni ng, van voren dichtge knoopt of dichtgeregen. in de ha lsopening een geruite of gebloemde halsdoek. De bovenste rok was de tradi tionele 'vierschaftn rok '. Eronder werden nog ette lijke rokken gedragen . Volgens Franz Jostcs, a rts in M ünsterland. was de zwaarte van alle baaien rokken oor-
Schonen met gatbanden n Sliepsteen
3
he up hoogte die van achteren gestrikt voorkwàmen dat de schort tijdens het werk naar vore n viel. Uiteindelijk maakten deze schorten plaats voor jasschort en 'verpleegstersschort'.
boer altijd een rode (zak)doek om z'n hals had. Eigenlijk alleen tijdens het dorsen, omdat er anders zoveel stof
ac~ ~kwam(G
i/~
Ondergoed O ndergoed werd over het alge meen nooit zichtbaar gedragen. De li nnen he mden had d en een korte mouw. De okselnaad werd opengelaten om stofbederf door transpiratie tegen te gaan. Het zo ontstane driehoekje heette 'd ree lassche'. Onderbroeken waren niet algemeen. Van Hollandse vro uwen is bekend dat zij er een aan trokken als ze gingen schaatsen, tegen de kou dus . Van de latere ope n broek waren de tussen beennaden en de kru isnaad open. Als er op het la nd gewerkt werd, hoefde me n niet naar h uis te lopen om naar het 'gema k' te gaan, of ac hter de struiken ingewikkeld te gaan doen met een stel zware rokken, men schudde de rokken om zic h heen en h urkte.
~t
Onder elkaar onderbroek m et open zijnade n, voor- en zijaanzicht. 4
n Sliepsteen
1\ '
\
"
J
1
Onderbroek met kleppen.
Een ander model onderbroek was die met kleppen. Deze had aan de zijkanten in de taille splitten met banden die gestrikt werden, de achterste naar voren. de voorste naar achteren. Het voorpand van de broek was glad aan de boord gezet, het achterpand gerim peld, zodat er voldoende bewe gingsvrijheid was om te bukken. On derbroeken waren, evenals hemden, van linnen. De stofbreedte was tot plm. 1820 in Enschede 3;4 van de oude el (68 cm .), dus plm. 50 cm. breed. Nog lang is in ouderwetse huishoudens het aaneen naaien van smalle weefsels tot grotere breedten voorgekomen . Pas daarna werd de stof geknipt en verwerkt.
Terug naar het begin van de vorige eeuw. Veel boeren droegen de driekante steek (tricorne) waarvan vaak een kant neergeslagen werd, of een hoge hoed (donderbui). De jas, 'rok' geheten, was meestal van wol en rood van kleur, had grote manchetten. diepe plooien en veel knopen en knoopsgaten, die in de regel niet gebru ikt werden. Onder de rok een vest, dat soms tot de knieën reikte . De broeken waren nauw en kort, en reikten van de heup tot net over de knie. Ook is er sprake van een wijde zware mantel in gedekte tinten die bij a llerlei officiële gelegenheden gebruikt werd, maar vooral ook tegen de kou . Volgens eerder aangehaa lde Franz Jostes was dat ook wel nodig want men had de ongezonde gewoonte 's winters in verwarmde ruimten te zitten(!). Werk te hij op het land, dan droeg een boer een lange kiel van grove stof. lin nen slobkousen, klompen en een stro hoed. Om de hals een roodbonte doek. Het is onzin te denken dat een
'/
/
.
i
/
\;
I I'
Lange Kiel .-\ '
\. \\'\\1~
;.
~
\ \
~' 1 \
.rJf1
\
i I ;1\
1
I
: ~ » ,J " Nff \' / ~ i
I
,
\
I
1
'.
~
Op het land droeg de boer een lange kiel van grove stof, linnen slobkousen. klom pen en een breed gerande strohoed.
Alledaagser Zo rond 1850werd de kleding wel alle daagser. De pij-jekker kwam in plaats van de rok. Pij was een zeer zware wollen stof. Aan de pij-jekker zaten da n ook geen manchette n, de stof was daar te dik voor. Onder deze jas werd veelal een blauw geverfd linnen-damasten vest gedragen, dat tot bovenaan werd dichtgeknoopt. Lin nen dat voor bo venkleding diende werd vaak blauw of zwart geverfd. Blonk schrijft dat in afge legen delen van Twente het grove linnen werd geverfd in een sop va n ijzeroer en eiken spaanders. Laterliet men linnen dat voor dameskleding gebruikt werd met bloemen bedrukken. Na 1815 werd het voor meer gegoeden min of meer een gewoonte dat tenmi nste de zo ndagse dracht uit gekochte stoffen gemaakt werd. Als deze kleren na verloop van jaren vaal werden, werd de naaister of kleermaker aan h uis besteld om de kleding te kere n. De binnenkant vertoo nde weliswaar slijtp lekken , maar het stuk kon toch weer jaren mee . In de plaats van de driekante steek kwam meer en meer de 'bornzicdn ' pet. een lage pet. De gebreide kousen werden op de wreef en aan de hiel verstevigd met stukken lin nen. Ro ndreizende kleermakers die bij de boeren langsgingen moesten vaak al voor het ontbijt (en dat was vroeg) ettelijke pa ren op die man ier versterkt hebben.
Het schilderij 'De Brulftenn eugers ' van L.J. Bruna (1822-1906) in de Oudh eidkamer Twenthe van het Rijksmuseum geeft een beeld van de bo eren kleding in de tweede helft van de vorige eeuw. De twee brulftenn eugers met versierde hoge ho eden zijn gek leed in hun beste pak. De overige personen drag en dagelijkse kleding. De man m et pijp in het midden heeft finn en slobk ousen aan.
O mstreeks 1850 was er in de Haverstraat ee n klo mpenm ak er, ene Andries Zeggelin k. die een drukke en levend ige ha ndel had, oo k in bruine en kalksc hoenen. wat dat laa tste ook zijn moge. Later werden in de fabriek ook hal fhoge of hoge werkman sschoenen gedragen. Nog later, zo rond 1870 werd veel de zwart la kense pet gedragen. Blauwe borstrok van katoen of wol. een b uis, vrij nau we jas met lan ge nauwe mo uwen, en een broek van bo mbaz ijn , meestal bruin. In het begin was dit ook de meest voo rkomende dracht in de fabri ek, al werd het b uis snel verva ngen door het boezeroen : een vrij wijd kledi ngstuk met laag ingezette wijde mouwen zodat men voldoende bewe gingsvrij heid heeft. Meestal waren de boezeroene n gemaa kt van blauwe of zwa rt-wit gestreepte keperkatoen. Doord at boezeroenen meestal zei f werde n gemaa kt. ontsto nde n, doorda t de stof gestreept was, allerlei variaties. Door sp in ners werde n hier en daar effen blauwe boezeroenen gedragen .
droegen immers maatkostuums.....! De kled ing va n de boerin zag er ro nd deze tijd als volgt ui t: hem d met korte mo uwen . romp (jakje zo nde r schootje) van serge , meestal be ige bruin, oo k wel zwart, en afgebiesd met rood o fb la uw wollen band. In de halsopening weer de halsdoek, een don ker mutsje me t klein moti efje en klompen. In de rokken zaten zo'n 20 cm . bove n de zoom brede op naaisels. Als de o nderkant van de rok versle ten was haalde men het op naaisel eru it om zo de rok lan ger te maken en op nieuw te
zo m en. Tegen de zoo m zat 'pluusba nd' (beze mband). Onder de bovenste ro k werd de 'noad za k' aa n ba nden om het midd el geknoop t. De noadzak is te besch ouwen als de voo rlo pe r van het han dt asje. Za kdoe k, b rille kok er, pep ermun tjes, e.d. wa ren za ken die er in meegen om en werd en . Door een split in de rech terzijnaa d van de rok kon je in de za k kome n. Voor overd ag ware n er behal ve het sim pele donkere mutsje n óg twee mutsen: het 'kaapjc" voo r na het ruwe werk en de 'p looi m uts' als op kna pgoed. Het kaapje was aan de voorka n t me t een glad strookje afgezet en had aa n de achte rkan t een geplooi de stroo k. D e plooimuts had 2 o f 3 geploo ide stro ken rond het gezicht en een ploo istrook rond het ac h terhoo fd. In Twente had de plo oimuts één enkele vrij bred e voo rstroo k met daa rover een rij va n twee doo r elkaa r geslingerde ba ndjes (moezntra p pe). Het haar werd in de m iddensc he id ing ge ka md en stra k naar weerska nte n weggetro kken. So ms ee n klein knotj e va n achteren. O m het haa r zo plat mogelijk te houden werd het ing esm eerd met glycerine, karn emelk o f suikerwa ter.
St. Joapik Op de foto uit verm. 1880 va n de vouwzaal zij n zowel kaapje als ploo imuts te zie n. De vro uwe n d rage n verder het zgn. pak : ee n jak met lan g schoot over een rok in dezelfde kleur. Daarover d e scho rt met gatba nden. Toch géén kledi ng di e bij ru w werk gedra-
Bedroeven d Aan het eind va n de 1ge eeuw maakte de ko nfe ktie-industrie opga ng. Het eerst werde n b roeken en vesten geproduceerd , later hele kostuum s. De pasvor m was bedroeve nd, omdat met slechts en kele sta ndaardmaten werd gewerkt. Aan dat 'ko n fckticpa kkic' herkende je inderdaad de kleine man. 'Heren'
Op defoto, geno men rond 1880. zijn vrouwen aan het werk in de vouwzaal van een texti elbedrijf. n 81iepsteen
5
over hun (werk)borstrok. Ze voelden zich dan meer gekleed. Dat is niet zo gek, als je bedenkt dat een rijglijfvroeger wel meer als bo venkleding gedragen werd. Soms zelfs prach tig versierd, zoals de Marker rijglijven.
Somber
Een tekening roggeoogst.
I'GlI
de St. Joapiksdracht bij de
gen werd. I n deze tijd werd door de boeren ook de specifieke St. Joapiksd~~cht gebruikt. Deze werd gedragen bIJ d~ .roggeoogst. St. Jacob is de roggehciligc (naamdag 25 juli). De dracht bestond uit: wit linnen of katoenen jakje met losse mouwen, witte schort. wit gehaakt ofgeplooid mutsje en witte klompen. Onder het jak kwam een roodgeruite halsdoek. Nu zegt men (o.a. dr. J. v/d Ven, in 'Met de goastok door Twente en Salland') dat de witte kleding als funktie had demonen afte schrikken, ik voel meer voor de praktische verklaring van Cato Elderink n.l.: wit is koel en kan gebleekt worden: aangezien men zeer vuil wordt. Doordat het in de fabriek tussen alle machines erg warm was, ging steeds meer kleding uit. Mannen en vrouwen werkten in hun ondergoed en niet eens gescheiden, hetgeen volgens toenmalige historici de zedelijkheid niet ten goede kwam (gedwongen huwelijken, etc.). Dat ondergoed was nog altijd een fiks pak kleren : dikke, maar inmiddels voetvrije rokken, gebreide borstrokken met daarover vaak katoenen hesjes (?aalshemkes) en later het beige gespikkelde Jaeger-ondergoed dat ongeveer aanvoelt als de stofvan een dik trainingspak. Bij dat ondergoed de zwarte wollen kousen die. als je ze moest kopen in de winkel f2,- kostten, in een tijd dat de gemiddelde arbeider n,- per week verdiende. Aan de voeten klompen of rijglaarsjes. De Enschedese arbeidersvrouw had in de regel geen mantel maar een omslagdoek. Regende het hard, dan trok ze een dikke zware rok aan over de andere rokken en gebruikte deze als jas, door hem over haar hoofd te slaan zodat hij romp en schouders bedekte. Enkele boerenvrouwen die in de fabriek werkten trokken , als ze naar huis gingen, een rijglijf met baleinen aan 6
n Sliepsteen
Rond 1900 was het straatbeeld in het algemeen somber: donkere kleding, omslagdoeken, klompen. Als man en vrouw in de fabriek werkten werd erop zondag gewassen, daar was door de week geen tijd voor. Het was vaak moeilijk om aan gegevens over fabriekskleding te komen. De destijds ondervraagde vrouwen praatten liever over hun zondagsgoed. Veelgehoorde termen waren: fris, netjes, schoon, keurig. etc. Na al die jaren wist menigeen ZIch nog te herinneren wien s schort het witst was, of de vrouw die zo prachtig kon verstellen, etc. Geld voor iets nieuws was er niet. du s was het zaak de kleding schoon, netjes, heel te houden. Op de gang van en naar de fabriek werden helderwitte scho rten voorgedaan, dit gaf het gevoel 'gekleed' te zijn en het stond fris. Wie zo'n schort het langst schoon hield verwierf zich een zekere status. Werkklompen werden zaterdags mee naar huis genomen en mooi blank geschuurd. Als het op maandagmorgen regende werden ze onder de schort meegenomen naar de fabriek, er mocht geen spatje op komen . De sport was ze zo lang mogelijk 'n ieuw' te houden. Mi sschien ook waren de witte schort en blankgeschuurde klompen een duwtje in de rug om de lange en saaie werkweek te beginnen.
Deugdelijkheid Een arbeidersvrouw was aangewezen op grove stoffen, deugdelijke stoffen die jaren meegingen.
Burg. Sloet tot Olthuis schrijft daarover: Onze fabrikanten bleven zich ook toen de tijden slecht waren, alleen op deugdelijkheid der waar toeleggen en schenen niet te begrijpen dat onze vrouwtjes (.) liever met een kleedje van uitlandsch maaksel zich twee- ofdriemaal 's jaars wilden vernieuwen, dan hengelose bontjes te dragen die tegelijk m et haar verouderden. De bombazijnen die in Twente werden gemaakt bestonden vnl. uit bontgestreepte stoffen, bestemd voor de vele klederdrachten die Nederland toen nog kende. Ze waren handgeweven, dus groffer dan machinaal geweven en te duur, ze werden niet geëxporteerd. Met de kom st van de 'rayon' in de twintiger jaren van deze eeuw verdween een zichtbaar onderscheid tussen 'mevrouw' en andere vrouwen. Kunstzijde viel net zo soepel als echte 'crêpe georgette', en was redelijk betaalbaar. Nadeel was, dat de stof niet goed genoeg was om te herstellen. Over het japonnetje ging een schort: verpleegstersschortmodel ofjasschort. Onder de japon kunstzijden ondergoed (charmeuse) en kousen. Vooral na de tweede wereldoorlog viel niet meer te zien wie waar werkzaam was . In fabrieken en werkplaatsen werden 'overalls' gedragen, evenals de schijnbaar overal aanwezige vrijetijdskleding: jeans en sweatshirt. En veel meer dan vroeger het geval was, wordt gelet op veiligheid, getuige helmen, asbesthandschoenen. geluidsbescherming, etc. Verschillen tussen boeren en burgers zijn meer en meer vervaagd. AI is bij de eersten toch meer een hang naar degelijkheid te besp euren. Bij de hierboven in het kort beschreven ontwikkelingen, die vnl. plaatsvond en vanaf 1880, verdween niet alleen veel oorspronkelijke kleding, een en ander zal ook van invloed geweest zijn op de Twentse taal en kultuur.
Kijkje in de scheerderij van weverij . . G.J van Heek- & Zon en .
ICemeentearcIII~ ' t s. n.K IIe" Ie)
Kleding in vroegere tijd Verklarend e woordenlijst:
bombazijn : sterke slof. linn en schering. ka toenen inslag dama st: weefsel van zijde kato en of linnen. Figura tie onstaal door LOc passing van ketting en in slag sa tij n. Kontra st ontsta at door de reflekt ie va n de bind ing die naar gela ng mal of gla nzend is ba ai: wollen gevel de stof. Voll cn = sam cn drukkcn va n wollen wee fsels om het vervilten te bevorderen lak en: fijn e kwali teit wollen stof: platbinding. gevold. een ka nt geruwd . hel ruwe dek is pla tgesch or en op het doek. zodat glan s o ntsla at . merinos: fijn e glanzende wol van het merinosschaap pluu sb an d.: soort biaisband. met plu iz ige korte franje rayon : kun stvezel. gemaa kt uil cellulose van kaloen cn sommige spa rren serge: algeme ne uitdrukking voor ka al weefsel. in kam garen of wol. Ka tocn vorrn: twi ll Bronn en o.a. dr . A v. Benthem: G esch . v. En sch ed e en zijn e naa ste omgeving Dr . A Blonk: Fabrieken en Men sch on. E'dc. 1929 Dr. JA P.G. Boot: Van smict tot snelspoel. Hen gelo. 1957 De twents o katoennijverheid 1830- 1873. Am sterdam-Parijs. 1935 H. G ccrts: Aanteken ingen bet reffende fabri ekslcvcn: a rtikelen voor de MIK C.C J .W. Hijszcler: On s land in zij n rijke verschei denheid Fran z Jostcs: Volk skuhur und Volksl oben in Westfale n Twcrnschc Courant 1876 no. 4: art. Fabri ckssch ool L. Willcm s: Klederdr acht en weverij do or de eeuwen heen . Brugge. 1949 O.W. Woenman en J. Hcrbcrt: Mmsenen stree kd rachten inGclderla nd en Overij ssel. Nij megen 1977 Studion zur Sprache und G csch ichte des \VestMOnsteria ndcs. cinc Aufsatz sarmlung, Beiträge des Heimatsvcrei ns Vreden zur Landes- und Volkskunde. 1977 Ciba Ru ndseha u Basel: Da s Arbeitskleid Care Eld erin k: Twenter Laan d en Lcu en Leven