vol t c e p res aagzaam verdr ig mondief kritisch posit ierig k leerg twoordelij veran ageerd geëngal socia andig zelfstief creat
Kinderopvang in het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap De sleutel voor gelijke kansen
Een kind is veel meer dan een aanstaande dame of een aanstaande heer. Wie dat in het kind niet ziet, die begrijpt het wonder niet. Toon Hermans
beleidscahier nummer 2 november 2007
iY
edZ[hm_`i
lWdZ[ LbWWci[=[c[[diY^Wf
pg1_Kinderopvang.indd 1
LbWW
08-11-2007 11:52:31
Woord vooraf Al heel vroeg en zelfs vóór kinderen naar school gaan, worden de kansen die ze daar zullen hebben, bepaald door hun sociale omgeving. De invloed van de voor- en vroegschoolse periode in hun ontwikkeling is niet te onderschatten. Een belangrijk deel van de kennis- en cultuuroverdracht vindt inderdaad niet op school plaats, maar ook al in de periode voor kinderen naar school gaan. Daarom kunnen ondersteunende initiatieven niet vroeg genoeg genomen worden. Integrale en compensatoire initiatieven in de voorschoolse kinderopvang en in de kleuterschool zijn cruciaal in de strategische aanpak van gelijke onderwijskansen. Onder andere daarom is het voor een onderwijsnet belangrijk hierop in te spelen. Door ook al voor het kind 2,5 jaar wordt en naar school mag bij te dragen aan zijn opvoeding en ontwikkeling buiten het gezin, versterken we zijn basis voor de start in het kleuteronderwijs. Deze initiatieven zullen zijn hele schoolloopbaan positief beïnvloeden. De vraag naar meer en kwaliteitsvolle kinderopvang wordt steeds groter. Wij moeten onze aandacht ook richten op de rekrutering van peuters, zodat zij terechtkomen in kinderopvanginitiatieven van het GO! of in crèches die nauw samenwerken met onze scholen. Samen met de leden van de Raad ben ik ervan overtuigd dat iedereen in het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap de voordelen van een nauwe samenwerking met de kinderopvang inziet en bijgevolg, rekening houdend met de kenmerken van de eigen regio en omgeving, de nodige initiatieven zal nemen om deze samenwerking verder te optimaliseren.
Urbain Lavigne afgevaardigd bestuurder GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap
Inhoudsopgave 1
Ontstaan en doelstellingen van het project 'Kinderopvang' ...................................7 1.1
Ontstaan ...................................................................................................................7
1.2
Doelstellingen op middellange en lange termijn .......................................................7
1.3
Doelstellingen op korte termijn .................................................................................8
1.4
Stuurgroep Kinderopvang GO! ...............................................................................10
2
Het Pedagogisch Project GO! ..................................................................................13 2.1
Voorwoord ..............................................................................................................13
2.2 Pedagogisch Project van het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap (PPGO) ...............................................................................................................................13 3
Missie Kinderopvang GO!.........................................................................................17 3.1 Kinderopvanginitiatieven die georganiseerd zijn door of die samenwerken met het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap..................................................................17 3.2
4
Waarden .................................................................................................................18 Studiedagen Kinderopvang GO! ..............................................................................21
4.1
Studiedag Provinciehuis Leuven, woensdag 29 november 2006 ...........................21
4.2
Verslag van de studiedag op 29 november 2006 ...................................................22
4.3
Tweede studiedag Provinciehuis Leuven, woensdag 21 november 2007..............24
5
Minister Vandenbroucke en zijn nota rond kleuterparticipatie .............................27 5.1
Voorwoord ..............................................................................................................27
5.2 Nota van minister Frank Vandenbroucke - versie 2 februari 2007 Betreft: Maatregelen ter stimulering van de participatie aan het kleuteronderwijs ..........................28 6 Samenwerking tussen scholen en kinderopvanginitiatieven. Goede praktijkvoorbeelden. ............................................................................................................49 7
Getuigenissen............................................................................................................53 7.1
Augustijntje: scholengroep 3 ..................................................................................53
7.2
't Boontje: Scholengroep 19....................................................................................61
7.3 Samenwerking stad Gent - vzw Peutertuinen Gemeenschapsonderwijs Mariakerke: scholengroep 22 .................................................................................................................66 8
9
Draaiboek openklasdag kleuterschool + informatieavond....................................71 8.1
Openklasdagen in de kleuterschool .......................................................................71
8.2
Infoavond in de kleuterschool "Hoe groeit een kleuter naar schoolrijpheid?".........74 Buitenschoolse opvang in scholen .........................................................................79
4
9.1
Zelfstandige opvang ...............................................................................................79
9.2
Erkende opvang .....................................................................................................79
9.3
Initiatieven voor buitenschoolse opvang (IBO’s).....................................................80
9.4
Attest van toezicht ..................................................................................................80
9.5
Opvang in scholen..................................................................................................81
9.6
Kwaliteit ..................................................................................................................81
9.7
Toekomst................................................................................................................82
9.8
Fiscale aftrekbaarheid ............................................................................................82
10
Het Lokaal Overleg Kinderopvang...........................................................................85
10.1
Wijziging opdracht en werkwijze.............................................................................85
10.2
Besluit van de Vlaamse Regering van 4 mei 2007: toelichting...............................85
10.3 Het besluit van de Vlaamse Regering van 4 mei 2007 (BS 19 juni 2007) houdende het lokaal beleid kinderopvang ...........................................................................................87 11 Voorschoolse opvang en onderwijs: een sterke start? (professor Michel Vandenbroeck) .....................................................................................................................93 12
Taalstimulering bij peuters.......................................................................................97
12.1
Aanleiding tot taalstimulering bij peuters ................................................................97
12.2
Doelstellingen .........................................................................................................97
12.3
Drie uitgangspunten ...............................................................................................97
12.4
Organisatie van de vroege taalontwikkeling ...........................................................99
13
Aanvullende informatie...........................................................................................103
13.1
Regelgeving en vernieuwing van de Vlaamse kinderopvang ...............................103
13.2
De vereniging zonder winstoogmerk (vzw)...........................................................105
13.3
Financieel plan voor minicrèches .........................................................................111
13.4
Werken met vrijwilligers ........................................................................................120
13.5 Zelfevaluatie - instrument voor welbevinden en betrokkenheid in de kinderopvang (ZiKo) ..............................................................................................................................127 14
Nuttige adressen .....................................................................................................129
14.1
GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap....................................................129
14.2
Externe organisaties.............................................................................................132
5
1
Ontstaan en doelstellingen van het project 'Kinderopvang' 1.1 Ontstaan
In het kader van het Algemeen strategisch plan van het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap werd in het voorjaar van 2005 met het project ‘Kinderopvang’ gestart. Met dit project wilden we in de eerste plaats onze scholen, scholengemeenschappen en scholengroepen over deze materie informeren en vooral sensibiliseren. Vanuit onze eigen visie, die voortvloeit uit het pedagogisch project van het GO!, kreeg het project als hoofddoel alle kinderen die in ons onderwijs terechtkomen alle en vooral gelijke kansen te bieden om hun talenten te ontplooien en uit te groeien tot breed gevormde en harmonisch ontwikkelde volwassenen. Tijdens de eerste fase van het project werden we geconfronteerd met een aantal factoren die het belang van dit project nogmaals onderstreepten. We denken onder meer aan de nota van minister Frank Vandenbroucke over de ‘verhoogde participatie van kleuters aan het kleuteronderwijs’ (zie verder in dit cahier), het conceptuele kader voor de vernieuwing van het Vlaamse kinderopvanglandschap en de opgestarte proefprojecten, de vaststelling dat de pedagogische functie van de kinderopvang aan belang wint, het tekort aan opvangplaatsen en de maatschappelijke verwachtingen.
1.2 Doelstellingen op middellange en lange termijn Het GO! wil zijn maatschappelijke opdracht opnemen. Het wil als onderwijsnet samenwerken met de kinderopvang en waar mogelijk zelf voorschoolse kinderopvang organiseren. Daar zijn verschillende niet onbelangrijke redenen voor: • • •
7
zo vroeg mogelijk inspelen op de behoeften van elk kind; van kinderopvang een basisvoorziening maken; gelijke startkansen voor alle kinderen in het kleuteronderwijs realiseren;
• • • • • • •
ernaar streven dat meer kleuters vanaf 2,5 jaar deelnemen aan het onderwijs; een naadloze overgang van kinderopvang naar kleuteronderwijs tot stand brengen; leren van de kinderopvang; onze ervaringen delen met de kinderopvang en samen een professionele leergemeenschap vormen; dienstverlening aan ouders; taalvaardigheid vanaf zeer jonge leeftijd bevorderen; baby’s en peuters samen met hun ouders laten profiteren van een uniek en waardevol opvoedingsproject, het opvoedingsproject van het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap.
1.3 Doelstellingen op korte termijn Om bovenstaande doelstellingen op middellange en lange termijn te kunnen realiseren, hebben wij specifieke doelstellingen op de korte termijn vastgelegd. Enkele voorbeelden: 1. Meer en nauwere samenwerking tussen de kleuterschool en de kinderopvang verkrijgen → Samenwerken met initiatieven opgericht in de schoot van de scholengroep → Samenwerken met initiatieven (vzw’s) die een convenant sluiten met het GO! onderwijs van Vlaamse Gemeenschap → Samenwerken met pluralistische initiatieven • • • • • •
8
nascholing organiseren voor oprichters van kinderopvanginitiatieven; scholen en scholengroepen stimuleren om de banden met de bestaande crèches en onthaalouders aan te halen en/of te verzorgen; op verzoek informatie ter beschikking stellen aan directeurs of algemeen directeurs die overwegen een kinderopvanginitiatief op te starten; directeurs en algemeen directeurs motiveren om kinderopvanginitiatieven op te starten en hen hierbij ondersteunen; via de Stichting Kinderopvang Gemeenschapsonderwijs (SKOGO) opstartende initiatieven die met het GO! samenwerken financieel ondersteunen; het sluiten van convenanten stimuleren tussen kinderopvanginitiatieven, scholengroepen en het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap;
• • •
kinderopvanginitiatieven oprichten in de schoot van de scholengroepen; kinderopvanginitiatieven oprichten via vzw’s die een convenant sluiten met de scholengroepen en de centrale diensten; scholengroepen sensibiliseren partners te zoeken om klaar te staan bij de invoering van het toekomstige decreet Kinderopvang en pluralistische CKO’s te vormen (CKO = centra voor kinderopvang → samenwerkingsverbanden).
2. De naadloze overgang van peuters uit de kinderopvang naar de kleuterscholen bevorderen •
• •
de evolutie van de doorstroming tussen kinderopvanginitiatieven en kleuterscholen in kaart brengen en deze informatie verspreiden via o.a. de algemeen directeurs; een brochure met goede praktijkvoorbeelden rond samenwerking aanmaken; sensibiliseren om maatregelen te treffen en acties te ondernemen die de samenwerking tussen kinderopvanginitiatief en kleuterschool bevorderen.
3. Maatregelen nemen om beter en vroeger te kunnen werken aan gelijke kansen en een verhoogde participatie van kleuters aan het kleuteronderwijs te verkrijgen • • • • • • •
9
directeurs stimuleren om deel te nemen aan het Lokaal Overleg Kinderopvang; studiedag ‘Kinderopvang, de sleutel voor gelijke kansen’ opvolgen; werken aan gelijke kansen via een doorgedreven samenwerking tussen voorschoolse kinderopvang en kleuterschool; de participatie van 2,5-jarigen aan het kleuteronderwijs bevorderen door een sterke samenwerking tussen kinderopvang en kleuterschool; de missie van de kinderopvang van het GO! integreren in de kinderopvanginitiatieven; goede praktijkvoorbeelden ter beschikking stellen; deelnemen aan werkgroepen die onderzoek leveren naar het toegankelijker maken van de kinderopvang en die ernaar streven de kinderopvang op die wijze te organiseren dat het een basisvoorziening wordt voor alle kinderen.
4. Het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap positioneren in de sector van de kinderopvang en netwerking • •
• • •
• • • • •
ernaar streven het belang van de kinderopvang voor ons onderwijs bij alle participanten van het GO! te laten doordringen; directeurs, algemeen directeurs en andere aan ons net verbonden belanghebbenden actief en proactief informeren over de vernieuwingen die worden ingevoerd en vooropgesteld; netwerken verder uitbouwen en onderhouden; proactief inspelen op de veranderende en/of nieuwe regelgeving; de situatie van de scholen en scholengroepen in het kinderopvanglandschap in kaart brengen en deze gegevens interpreteren om nieuwe acties te kunnen formuleren; nastreven dat wij als net betrokken worden bij de ontwikkeling van de regelgeving in verband met buitenschoolse opvang; de belangen verdedigen op het departement Welzijn en bij Kind & Gezin; de relaties met het kabinet Onderwijs inzake kinderopvang onderhouden en ook hier onze belangen verdedigen; kinderdagverblijven en nieuwe pluralistische initiatiefnemers motiveren zich voor te bereiden op de uitbreidingsronde van 2008; dienstverlening aan de ouders.
5. Werken aan kwaliteit •
• • •
• •
10
een goed afgestemde samenwerking tot stand brengen tussen de verschillende afdelingen van de centrale diensten om kwaliteitsvolle ondersteuning te kunnen waarborgen wanneer scholengroepen het initiatief nemen om crèches op te starten; nascholing organiseren voor begeleiders; de organisatie van de buitenschoolse opvang in de scholen optimaliseren met de beschikbare middelen; knelpunten blootleggen in de organisatie van buitenschoolse opvang in basisscholen en ze bespreekbaar maken op de bevoegde diensten om oplossingen te vinden; het project ‘Kinderopvang’ jaarlijks evalueren en verslag uitbrengen aan de Raad van het GO!; het personeel in de kinderopvang professionaliseren door samenwerking, opleiding, navorming, zelfevaluatie enz.
1.4 Stuurgroep Kinderopvang GO! Christophe Boone
adjunct van de directeur, afdeling Financiën
Martine Coppens
directeur BS L.P. Boon Erembodegem en beheerder minicrèche ‘t Boontje’
Jacques Debouserie voorzitter vzw Kinderdagverblijven Scholengroep 24 Daisy Denolf
stafdienst Strategisch Plan
Brenda Felix
pedagogisch begeleider kleuteronderwijs
Anja Ginckels
projectleider project ‘Kinderopvang’ en opdrachthouder afdeling Onderwijsorganisatie en -personeel
Carlo Janssens
voorzitter Co-RA (Coördinatieraad van algemeen directeurs)
Koen Martinet
directeur BS Kiliaan Duffel en verantwoordelijke minicrèches vzw Klavertje 4
Willem Mestdagh
directeur BS Ter Bronnen Kampenhout en afgevaardigd bestuurder Kinderdagverblijf 'Het Speelnestje' Kampenhout
Anne Moisson
kwaliteitscoördinator kinderdagverblijven Scholengroep Brussel
Marc Smets
afdelingshoofd afdeling Onderwijsorganisatie en -personeel en voorzitter stuurgroep Kinderopvang
Eric Vanderwegen
hoofd stafdienst Strategisch Plan
Georges Vanderwegen
coördinator Centrum voor Nascholing GO!
George Vansweevelt
ondervoorzitter Raad van het GO!
Greet Van Vaerenbergh
medewerker project ‘Kinderopvang’ afdeling Onderwijsorganisatie en -personeel
Philip Venstock
Opdrachthouder basisonderwijs afdeling Onderwijsorganisatie- en personeel
een vertegenwoordiger van de oudervereniging van het GO! 11
2
Het Pedagogisch Project GO! 2.1 Voorwoord
Als organisator van het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap heeft het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap een eigen, uniek pedagogisch project (PPGO). Het PPGO omschrijft de ideologische waarden die duidelijk, bewust en zonder enige vorm van indoctrinatie in elke GO! school worden nagestreefd. Het biedt m.a.w. een referentiekader om leerlingen te begeleiden in hun totale ontwikkeling tot mens als individu en als lid van de gemeenschap. Ons uitstekend pedagogisch project met zijn zeven pijlers bepaalt onze eigenheid. Deze principes worden vertaald in de klaspraktijk en in het didactisch handelen. Wij geloven sterk in dit pedagogisch project en vinden dat we er erg sterk mee staan in onze huidige samenleving. Het is de opdracht van het GO! kinderen en jongeren voor te bereiden op het leven in een diverse samenleving. Om de continuïteit en samenwerking te bevorderen, om een naadloze overgang te kunnen realiseren tussen kinderopvang en kleuterschool en vooral omdat wij geloven in ons waardevol en uniek pedagogisch project, heeft de stuurgroep Kinderopvang het PPGO vertaald naar een “missie voor de kinderopvang”. Deze missie is dus een afgeleide van het PPGO en het is evident dat de kinderopvanginitiatieven van het GO! hier ook mee werken. De kinderopvanginitiatieven die nauw met ons samenwerken nodigen we uit om op hun beurt deze missie te hanteren bij het uitwerken van hun kwaliteitsbeleid.
2.2 Pedagogisch Project van het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap (PPGO) De algemene grondslag Het PPGO is het basisdocument waarin de grondbeginselen, de waarden en de algemene 13
doelstellingen van het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap zijn opgenomen. Het PPGO is een referentiekader waarbinnen leerlingen begeleid worden in hun persoonlijke ontplooiing enerzijds en in hun ontwikkeling naar samenleven in diversiteit en harmonie anderzijds. Daarbij is het wezenlijk dat de leerlingen bewust en kritisch nadenken over hun handelen en op grond daarvan verantwoorde keuzes maken. Daaruit blijkt dat het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap naast onderwijs ook de opvoeding van de gehele persoonlijkheid van de leerlingen beoogt. Basisbeginselen Met het PPGO wil het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap elk individu kansen bieden op een optimale ontwikkeling; een ontwikkeling die niet leidt tot nivellering en standaardisering, maar gedifferentieerd is naar ieders talent en competenties. Hierbij krijgen de leerlingen aangepaste pedagogisch-didactische begeleiding. Het PPGO streeft de totale ontwikkeling van de persoon na, de verwerving van kennis en inzicht, de ontwikkeling van vaardigheden en attitudes, met bijzondere aandacht voor een kritische en creatieve ingesteldheid ten aanzien van mens, natuur en samenleving. Iedere mens is uniek. In elke onderwijs- en opvoedingssituatie moet dus de individuele eigenheid van iedere leerling tot haar recht komen. Dit betekent onder meer gelijke ontwikkelingskansen voor gelijkbegaafden. Het houdt enerzijds in dat milieuachterstanden of handicaps worden gemilderd of weggewerkt door aangepaste hulpverlening, en anderzijds dat wordt ingespeeld op de specifieke behoeften van meerbegaafde en talentvolle jongeren. In dit kader – het streven naar kansengelijkheid en het waarborgen van een maximale ontplooiing van capaciteiten – stelt het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap alles in het werk opdat elke leerling een zo hoog mogelijk niveau bereikt volgens zijn talenten en interesses. M.a.w. het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap tracht een maximale vooruitgang (d.i. leerwinst) te realiseren bij zijn leerlingen. De leerling is niet alleen een individu, maar ook een gemeenschapswezen. Ook aan dat aspect hecht het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap grote waarde. Een harmonische wisselwerking tussen individu en gemeenschap is onontbeerlijk; de individuele persoon moet in de samenleving ontplooiingskansen krijgen. Dit is slechts haalbaar, als de vorming van het individu ‘totaal’ is, d.w.z. als ze zowel wetenschappelijke en technologische, sociaalculturele en ethische componenten omvat; een gezond evenwicht tussen die verschillende componenten is een must.
14
Steunende op die totale vorming zullen de jongeren het doel en de zin van hun handelen leren inzien en zich ten opzichte van zichzelf en van het maatschappelijk gebeuren met kritisch inzicht kunnen opstellen; ze zullen van jongs af leren in vrijheid verantwoordelijkheid te dragen. Het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap voedt op tot sociaal engagement, verantwoord gebruik van de ruimte, wereldsolidariteit, verdraagzaamheid en brede belangstelling voor het culturele gebeuren hier en elders. Het PPGO staat voor een dynamisch mens- en maatschappijbeeld en het beoogt de vorming van vrije mensen, die: • • • • •
•
een fundamenteel zelfvertrouwen hebben, dat steunt op authenticiteit en integriteit; een open geest hebben, zonder vooroordelen, met belangstelling en respect voor ieders mening; mondig zijn, zodat ze hun ideeën helder en juist kunnen vertolken; bereid zijn tot levenslang en levensbreed leren; getuigen van intellectuele, emotionele, esthetische en ethische bewogenheid; zich betrokken weten bij de sociale werkelijkheid en de maatschappelijke ongelijkheden: opkomen voor de eerbiediging van de Rechten van de Mens en zijn fundamentele vrijheden, voor sociale rechtvaardigheid en voor democratische instellingen; de gelijkwaardigheid van mensen en de emancipatie van elk individu niet enkel als principe huldigen, maar zich ook inspannen om ze te verwezenlijken.
Van neutraliteit naar actief pluralisme Het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap is gehouden tot neutraliteit. Dat houdt in: de eerbiediging van de filosofische, ideologische en godsdienstige opvattingen van de leerlingen en hun ouders. ‘Neutraal’ wordt door de grondwetgever niet opgevat als ‘waardevrij’ of ‘vrijblijvend’. Het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap is niet gebonden aan een levensbeschouwelijke ‘richting’. Het is evenmin verbonden met een ideologische groep. Mensen van alle overtuigingen zijn welkom in het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap en hun eigenheid wordt er gerespecteerd. Het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap beschouwt het actief omgaan met deze diversiteit als een meerwaarde en als een pijler van zijn onderwijs. Via dit actief pluralisme beklemtoont het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap dat de mensheid, ondanks alle
15
verschillen, verbonden is door gemeenschappelijke waarden en doelen. Concrete toepassingen Het PPGO komt op democratische wijze tot stand. Alle actoren uit het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap worden uitgenodigd een bijdrage te leveren tot zijn realisatie. Dat veronderstelt: - inkijk (informatie van alle betrokkenen); - inzicht (door coördinatie) via overlegstructuren; - inspraak (door communicatie) door echte participatiemogelijkheden in alle geledingen van het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap. Dit is de ondergrond van de beleidsvisie in het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap: door directe democratische deelname aan het beleid een proces op gang brengen waardoor het engagement in de uitvoering van de beleidsbeslissingen wordt opgewekt. Het PPGO wil alle betrokkenen bij het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap aanzetten tot reflectie op de maatschappelijke realiteit enerzijds en de dagelijkse onderwijspraktijk anderzijds; Het PPGO vindt zijn concrete vertaling in het schoolwerkplan, het schoolreglement en de schoolcultuur in het algemeen; Het PPGO heeft een dynamisch karakter: het kan worden aangepast als gevolg van een wijzigende context (maatschappelijke ontwikkelingen, nieuwe wetenschappelijke inzichten, veranderende pedagogische behoeften enz.).
16
3
Missie Kinderopvang GO! 3.1 Kinderopvanginitiatieven die georganiseerd zijn door of die samenwerken met het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap
De voorschoolse opvang zal de ouders tegemoetkomen in hun nood om hun kinderen op een pedagogisch verantwoorde wijze opvang te bieden. Het educatieve proces van de kinderen zal zo optimaal en vroeg mogelijk aansluiten bij het pedagogisch project in de verschillende niveaus van het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap. Een belangrijk deel van de kennis- en cultuuroverdracht vindt niet plaats op school, maar in het gezin, in de leeftijd van 0 tot 6 jaar. Daarom kunnen ondersteunende initiatieven ten gunste van kansarme kinderen niet vroeg genoeg genomen worden. Deze initiatieven in de voorschoolse opvang zijn belangrijke onderdelen van een strategische aanpak van gelijke onderwijskansen en geven de kinderen een sterkere basis voor hun ontwikkeling. Samenwerking tussen kinderdagopvang en school versterkt de afstemming tussen de kinderopvang en het basisonderwijs en zo ook de overgang voor de kinderen. De kinderdagverblijven en minicrèches zullen worden versterkt door een optimale aansluiting en ondersteuning na te streven en te realiseren met de scholengroepen in hun respectieve regio. De integratie van de waarden van het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap is belangrijk in dit proces. Om zijn missie te realiseren, hanteert de voorschoolse opvang, die georganiseerd is door of samenwerkt met het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, een constante gedragslijn. Die steunt op de zeven kernwaarden van zijn pedagogisch project. De drie maatschappelijke functies van voorschoolse opvang (economisch, sociaal en educatief) worden uiteraard nagestreefd.
17
3.2 Waarden Kwaliteit Het kinderdagverblijf / de minicrèche van het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap streeft kwaliteit na die gedefinieerd wordt als: • • • •
de nodige maatregelen treffen voor een veilige leef- en groeiomgeving; optimale kansen bieden voor een brede ontwikkeling (hoofd – hart – handmethode); een hoge graad van welbevinden en geborgenheid nastreven in de leef- en groeiomgeving van de kinderen; de maximale en voortdurende professionalisering van het personeel.
Innovatie en creativiteit De voorschoolse opvang van het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap moedigt kansen tot exploreren van de onmiddellijke omgeving aan en biedt de kinderen een goed klimaat voor een gezonde ontwikkeling op eigen tempo en onder begeleiding van een professionele begeleidster. Om dit te realiseren, staat het kinderdagverblijf/ de minicrèche open voor verbetering en vernieuwing op alle niveaus van de organisatie. Respect voor diversiteit Elk kind is uniek, verschillen mogen er zijn. Juist de verschillen maken de groep zo kleurrijk. Ook de groep is belangrijk. Samen spelen, samen eten, samen zingen enz. In de voorschoolse opvang leren kinderen met elkaar en met elkaars verschillen om te gaan. Leren delen, leren samen spelen: enkele van de vele ervaringen die kinderen voorbereiden om te leven in een diverse maatschappij. Betrokkenheid Kinderdagverblijf / minicrèche, school, lokaal overleg en ouders bepalen samen de goede werking van het opvanginitiatief. De voorschoolse opvang in het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap • •
18
betrekt zijn participanten actief bij het beleid; communiceert op een transparante wijze met al zijn participanten.
Openheid en verdraagzaamheid De voorschoolse opvang van het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap: • • • • • • •
waardeert de eigenheid van de ouders en hun kind; bestrijdt vooroordelen en discriminatie; respecteert de emotionele en religieuze opvatting van de ouders; respecteert de morele en culturele opvatting van de ouders; stelt het pluralisme als een fundamentele waarde voorop en verbindt zich ertoe om die waarde aan de kinderen door te geven; is gericht op waarden; is gericht op de ontwikkeling van de persoonlijkheid van elk kind, met respect voor ieders specificiteit.
Oog voor de maatschappelijke werkelijkheid Om kwaliteitsvolle opvang te waarborgen, moet de voorschoolse opvang voortdurend de vinger aan de pols houden en de maatschappelijke ontwikkelingen op de voet volgen om de ouders zo goed mogelijk in hun noden tegemoet te komen.
•
•
19
Vorming van de totale persoon Regels, afspraken, een vaste dagindeling, rituelen. De voorschoolse opvang biedt alle kinderen structuur aan, maar met de juiste optimale ruimte voor elk individueel kind. Kleuteronderwijs en voorschoolse opvang hebben een vergelijkbare functie, namelijk een sterk pedagogisch draagvlak bieden voor de ontwikkeling van de kinderen (motorisch, cognitief, affectief, esthetisch, moreel, …) als aanvulling op de opvoeding thuis.
4
Studiedagen Kinderopvang GO! 4.1 Studiedag Provinciehuis Leuven, woensdag 29 november 2006 Kinderopvang in het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, de sleutel voor gelijke kansen. Programma
21
09.00 u
Onthaal
09.30 u.
Verwelkoming door Marc Smets, afdelingshoofd Onderwijsorganisatie en personeel
09.40 u.
Toelichting bij de missie kinderopvang van het GO! door Anja Ginckels, projectleider
09.50 u.
Mogelijkheden tot samenwerking tussen kinderdagverblijven onderling en tussen kinderdagverblijf (of minicrèche) en school/ scholengroep door Daan Schalck (senior manager Ernst & Young; ondervoorzitter raad van bestuur KDV De Twijgjes en het Hartenboompje)
10.10 u.
Vernieuwing en toekomst van de kinderopvang door Dominique Berquin (Pluralistisch Platform Jeugdzorg)
10.30 u.
Het pedagogisch en sociale luik van de kinderopvang, gelijke kansen en het verband tussen voorschoolse opvang en de aanvang in het kleuteronderwijs door Michel Vandenbroeck (VBJK-Expertisecentrum voor Opvoeding en Kinderopvang Vakgroep Sociale Agogiek, UGent; voorzitter Lokaal Overleg Kinderopvang Brussel)
10.50 u.
Koffiepauze
11.10 u.
Workshops 1. samenwerking school en kinderopvang (beleid, infrastructuur, opendeurdagen enz.) 2. overgang kinderopvang naar kleuterschool: hoe vloeiend laten verlopen? (bv. afspraken dagverloop, gewoontes, verkennen klasje, middagslapers) 3. het pedagogisch beleid optimaliseren door kleuterleidsters, kinderverzorgsters en begeleiders te laten samenwerken (bv. gezamenlijke nascholing kleuterschool en KDV) 4. hoe kan de kleuterschool een toegevoegde waarde zijn voor het KDV? En omgekeerd? (algemeen)
12.10u.
Afsluiting door Urbain Lavigne, afgevaardigd bestuurder van het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap
12.30 u.
Broodjesmaaltijd
4.2 Verslag van de studiedag op 29 november 2006 Het GO! wil werk maken van meer voorschoolse opvang, in een pluralistische context en in samenwerking met partners die er mee voor willen zorgen dat meer kleuters vroeger de instap in de kleuterschool wagen. Dat dit belangrijk is, werd aangetoond tijdens de studiedag ‘Kinderopvang in het GO!, de sleutel voor gelijke kansen’, die plaatsvond op 29 november 2006 in het Provinciehuis Vlaams-Brabant in Leuven. Zowat 130 personen namen aan de studiedag deel. Het ging hoofdzakelijk om personeel van basisscholen van het GO!, coördinerend directeurs basisonderwijs en - vooral verantwoordelijken van kinderdagverblijven en minicrèches van het GO!. Ook voorschoolse initiatieven die gerund worden door externe pluralistische vzw’s, waren ruim vertegenwoordigd.
22
Project ‘Kinderopvang’ De studiedag is een van de vele acties in het kader van het project ‘Kinderopvang’ dat in 2005 in het GO! werd opgestart. Met dit project wil het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap inspelen op de toenemende vraag naar voorschoolse opvang. Waar er nog geen voorzieningen zijn, worden scholen(groepen) gestimuleerd om er één op te richten en worden zij daarbij ook ondersteund. Op termijn wil het GO! ook de kwaliteit van de kinderopvang in stand houden en waar nodig verbeteren. Samenwerking school - opvang Maar er is meer. De voorschoolse opvang speelt een voorname rol in de ontwikkeling van het jonge kind. Het sociale en pedagogische aspect van de begeleiding wint steeds meer aan belang. Wat het kind aan leerimpulsen aangeboden krijgt in de periode voor het naar school gaat, bepaalt al grotendeels zijn startkansen in het kleuteronderwijs. Leerbedreiging wordt al heel vroeg vastgesteld. En elke jongere die niet slaagt, is er één te veel… Daarom pleit het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap ervoor dat kinderopvang en kleuterschool hun werking op elkaar afstemmen om zodoende een ‘zachte’ overgang van de crèche naar de kleuterklas mogelijk te maken. Onze opdracht is immers complex: de kinderen een krachtige leeromgeving aanbieden, hen stimuleren in hun ontwikkeling, hen voorbereiden op een goed persoonlijk en maatschappelijk leven en initiatieven nemen om iedereen gelijke kansen te geven. De oproep die afgevaardigd bestuurder Urbain Lavigne tijdens zijn afsluitende toespraak lanceerde was niet mis te verstaan: ‘Het GO! startte in 2005 met het project ‘Kinderopvang’ vanuit de overtuiging dat een goede samenwerking tussen crèche en kleuterschool de crèche, de school maar in de eerste plaats het kind ten goede komt. Als voorschoolse opvang en onderwijs de handen in elkaar slaan, samen aan gelijke kansen werken en in een zo vroeg mogelijk stadium inspelen op de behoeften van elk kind, kunnen beide sectoren beter in hun opdracht slagen. Het is duidelijk dat we daarvoor elkaar nodig hebben.’ Het is dan ook heel positief dat Frank Vandenbroucke, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming, in zijn recente nota over ‘Maatregelen ter stimulering van de participatie aan het kleuteronderwijs’ veelvuldig en expliciet verwijst naar het verband tussen voorschoolse kinderopvang, kleuteronderwijs en gelijke onderwijskansen. Even verheugend is de vaststelling dat deze minister, een jaar na de start van het project ‘Kinderopvang’ in het GO!, een beleidsvisie uitschrijft die op nagenoeg dezelfde 23
principes berust. We mogen tevreden zijn dat het GO! met dit project een voortrekkersrol inzake beleidskeuzes heeft vervuld. Een van de sprekers op de studiedag was Michel Vandenbroeck, voorzitter van het Lokaal Overleg Kinderopvang Brussel. Professioneel is hij als onderzoeker werkzaam bij de Vakgroep Sociale Agogiek aan de UGent. In een zeer verhelderende PowerPoint-presentatie stelde hij de resultaten voor van een recent longitudinaal onderzoek dat verricht werd in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk en maakte hij de vergelijking met de situatie in Vlaanderen. Hij betoogde dat samenwerking op het pedagogische vlak tussen voorschoolse opvang en kleuteronderwijs - via de pedagogiek van de diversiteit cruciaal is om het jonge kind voor te bereiden op de samenleving. De workshops van de studiedag waren alvast een eerste concrete stap naar doorgedreven samenwerking: overleg is een uitstekend middel om te weten te komen op welke manier we de samenwerking kunnen bevorderen, welke maatregelen we binnen de grenzen van onze mogelijkheden kunnen nemen, hoe we de neuzen van kinderopvang en kleuterschool in dezelfde richting kunnen krijgen en hoe we samen voor de toekomst van de kinderen kunnen zorgen. Pluralistische samenwerking Anderzijds wil het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap ook nauw gaan samenwerken met de pluralistische kinderopvanginitiatieven, in de geest van de Missie voor de kinderopvang en het Pedagogisch Project van het GO!, die beide gericht zijn op de ontwikkeling van de totale persoon. Momenteel zijn er al goede samenwerkingsverbanden tussen pluralistische initiatieven en scholen van het GO!. Een goed voorbeeld uit de praktijk werd belicht door Daan Schalck, ondervoorzitter van de raad van bestuur van De Twijgjes en Het Hartenboompje in Mariakerke (Gent). Deze kinderdagverblijven worden beheerd door een pluralistische vzw die intens samenwerkt met BS De Wijze Eik Mariakerke, een basisschool van het GO!. Deze spreker pleitte sterk voor meer professionalisering van het personeel, want, zo concludeerde hij: ‘Kinderopvang is inderdaad de sleutel tot gelijke kansen, maar alleen professioneel geplaatste sloten leveren succes op lange termijn’.
24
4.3 Tweede studiedag Provinciehuis Leuven, woensdag 21 november 2007 Kinderopvang in het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, de sleutel voor gelijke kansen. Programma 08.45 u.
Onthaal met koffie
09.10 u.
Verwelkoming en toelichting door Urbain Lavigne, afgevaardigd bestuurder van het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap
09.30 u.
Taalachterstand bij anderstalige kinderen? Een denkoefening voor de kinderopvang door Sandra Van der Mespel, VBJK - Expertisecentrum voor Opvoeding en Kinderopvang
10.10 u.
Toelichting bij de workshops door Anja Ginckels, projectleider
10.20 u.
Koffiepauze
10.40 u.
Workshops 1. Het pedagogische luik van de kinderopvang 2. Knelpunten bij de opstart van een kinderopvanginitiatief 3. Financiële planning 4. Veiligheid in de kinderopvang 5. Coördinatie en beheersing buitenschoolse opvang in de scholen Visie op kleuterparticipatie en kinderopvang door Frank Vandenbroucke, Vlaams viceminister-president, minister van Werk, Onderwijs en Vorming Broodjesmaaltijd
12.00 u.
12.30 u.
25
5
Minister Vandenbroucke en zijn nota rond kleuterparticipatie 5.1 Voorwoord
De volgende tekst is een nota van Frank Vandenbroucke, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming. De minister beschrijft hierin zijn ‘Maatregelen ter stimulering van de participatie aan het kleuteronderwijs’. De passages die rechtstreeks betrekking hebben op de voorschoolse opvang, zijn gemarkeerd. In oktober 2006 werd het actieplan over kleuterparticipatie bekendgemaakt. De minister stelt dat sommige, vaak kansarme, ouders hun kinderen liever thuishouden tot ze vier/vijf jaar oud zijn. Doordat deze kinderen later dan leeftijdgenootjes starten in de kleuterklas, lopen ze achterstand op en starten ze dus met ongelijke kansen in het lager onderwijs. Omdat het geen zin heeft om meer kleuters naar het onderwijs te sturen als ze niet op een goede manier opgevangen kunnen worden, werd o.a. het systeem van “zomerklasjes” aangepakt. Kleinere groepen moeten peuters kansen geven om zelf meer aan het woord te zijn en moeten de leerkrachten meer tijd geven om naar hen te luisteren. Dat helpt ook de taalvaardigheid in het Nederlands vooruit. Een ander aspect van de ondersteuning van kleuterscholen betreft de scholengemeenschappen, die, afhankelijk van het aantal kleuters, middelen krijgen om een extra medewerker aan te werven. Die medewerker zal zich uitsluitend bezighouden met het uittekenen en uitvoeren van het schoolbeleid rond kleuterparticipatie. Bijvoorbeeld: ouders van niet-ingeschreven kleuters contacteren, afwezigheden opvolgen, gegevens verwerken en sensibilisatieacties opzetten. Opvallend is dat de minister ook focust op de kinderopvang. Hij maakt duidelijk dat er voor deze sector een taak is weggelegd: een zachtere overgang van voorschoolse opvang naar kleuterschool nastreven, de opvang op scholen doen herwaarderen, in de mogelijkheid voorzien om flexibel gebruik te maken van voorschoolse opvang en kleuterschool, de kwaliteitsdoelen van de opvang en de 27
ontwikkelingsdoelen van het kleuteronderwijs op elkaar afstemmen en zo meer. Ook het Lokaal Overleg Kinderopvang wordt meermaals vernoemd. De minister streeft naar een betere en nauwere samenwerking tussen de sector van de voorschoolse opvang en het onderwijs. Hij noemt de kinderopvang een ‘bevoorrechte partner’. Wat de minister hier over voorschoolse opvang en kleuterparticipatie naar voren schuift, komt grotendeels overeen met de doelstellingen die het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap reeds in 2005 voor het project ‘Kinderopvang’ formuleerde.
5.2 Nota van minister Frank Vandenbroucke - versie 2 februari 2007 Betreft: Maatregelen ter stimulering van de participatie aan het kleuteronderwijs Deze nota geeft toelichting bij de maatregelen die ik wens te nemen om de participatie aan het Vlaams kleuteronderwijs te stimuleren. Het gaat hier om een voor mij zeer belangrijk thema, dat volledig kadert in de prioriteit die ik leg bij gelijke kansen. Het is ook een maatschappelijke prioriteit waarrond veel partijen de handen in elkaar moeten slaan om het te doen slagen. Toelichting 1. Waarom zijn maatregelen ter stimulering van de participatie aan het kleuteronderwijs nodig? Uit de Oeso-doorlichting `Country Note - Early Childhood Education and Care' van oktober 1999 blijkt dat Vlaanderen beschikt over een uitzonderlijk groot aanbod van (gesubsidieerde of gratis) opvang- en onderwijsvoorzieningen voor het jonge kind. De kwaliteitscontrole en het wetenschappelijk onderzoek zijn zowel in opvang als in onderwijs van een hoog niveau. Specifiek voor wat onderwijs betreft noemt de OESO de kleuterschool een `symbool van wat in stand gehouden moet worden: een universele instelling, gratis en ingebed in de buurt en gekenmerkt door een zorg voor de persoonlijke, sociale en intellectuele ontwikkeling van het kind'. De OESO stelt het Vlaamse kleuteronderwijs uitdrukkelijk als model voorop voor andere landen.
28
Hoewel we er mogen van uitgaan dat de participatie aan het kleuteronderwijs hoog, zelfs zeer hoog is, zijn er toch kleuters die er niet aan deelnemen: sommige kinderen zijn niet in een kleuterschool ingeschreven, anderen zijn dat wel maar lopen niet regelmatig school. Het feit dat een aantal kleuters niet of niet frequent aan het onderwijs deelneemt, kan verschillende redenen hebben: • • • • • • • •
niet alle kinderen zijn op de leeftijd van 2,5 jaar schoolrijp; een aantal kinderen blijft ook nadat ze 2,5 jaar geworden zijn in de kinderopvang, ook al zijn ze wel schoolrijp (eventueel om één of meerdere van volgende redenen); sommige ouders hebben praktische en organisatorische problemen m.b.t. de opvang voor en/of na de school; sommige ouders vinden de school te schools voor / niet aangepast aan de noden van de kleinsten; sommige ouders hebben problemen met de ‘onderwijskosten’ (in vergelijking met het zelf opvangen); sommige ouders hebben geen interesse voor onderwijs, zien het nut van onderwijs voor de (jonge) kleuters niet in; sommige ouders weten niet dat het onderwijssysteem er ook al voor 2,5 jarigen is; sommige ouders kiezen er bewust voor om zelf in te staan voor de opvoeding.
Er zijn dus zeer diverse redenen om niet ingeschreven te zijn. Sommige daarvan vormen een probleem, andere niet. Deze diversiteit aan redenen hoeft op zich geen probleem te zijn, maar houdt juist de mogelijkheid van zorg op maat in. Zo kan het voor niet-schoolrijpe 2,5-jarigen beter zijn om wat langer gebruik te maken van de voorschoolse opvangmogelijkheden, mits er in die opvang voor hen een voldoende ontwikkelingsstimulerend aanbod is. In de opvangvoorzieningen onder toezicht van Kind en Gezin is dergelijk aanbod zeker aanwezig. Wat telt is dat kinderen zich kunnen bevinden in een geborgen omgeving met aandacht voor verzorging en rust enerzijds en ontwikkelingsstimulering anderzijds, hetzij thuis, hetzij in de opvang, hetzij op school. Er is evenwel een groep kansarme ouders die hun kleuters niet of pas vrij laat in de kleuterschool inschrijven. Vaak is dit ook de groep die niet bereikt wordt door opvangvoorzieningen.
29
Sommige wel ingeschreven kleuters komen zelden naar school omdat ze thuis in een weinig gestructureerde omgeving leven. Juist deze kinderen hebben extra nood aan de pedagogische stimulansen die onderwijs biedt. Heel wat leerplichtigen lopen van bij het begin van het lager onderwijs achterstand op. We weten dat het vooral de kansarme kinderen zijn die een risico lopen op dergelijke achterstand. Onderzoek toont aan dat zo vroeg mogelijke intensieve begeleiding in een georganiseerde structuur vooral voor de sociaal zwakkeren belangrijke positieve effecten heeft, en het risico op achterstand en de achterstand zelf verkleinen. Het is om deze reden dat ik een verhoging van de kleuterparticipatie zeer belangrijk vind.
2.1.
2. Hoe participatie aan het kleuteronderwijs stimuleren? Een impulsplan met 7 assen
Bij het uitwerken van mogelijke maatregelen om de kleuterparticipatie te stimuleren, moet uiteraard rekening gehouden worden met het huidig reglementair kader. De leerplicht begint momenteel op 6 jaar; ouders sturen hun kind tussen 2,5 en 6 jaar dus op volledig vrijwillige basis naar school. Eén mogelijkheid om participatieverhogend te werken is de verlaging van de leerplicht. Het bepalen van het begin en het einde van de leerplicht is een federale bevoegdheid. De Vlaamse Gemeenschap draagt echter wel de verantwoordelijkheid om er voor te zorgen dat die leerplicht wordt gerespecteerd. Daarom hebben we in het kader van ons spijbelactieplan ook maatregelen aangekondigd om de controle op de leerplicht te versnellen en te verbeteren, en tevens zullen we strenger toekijken op toepassing ervan. Vraag is of we de leerplicht, en vooral de eraan verbonden gevolgen,ook moeten overenten op kleuters. Een aantal eigenschappen zoals de mogelijkheid om te voorzien in huisonderwijs en de verplichte keuze voor een levensbeschouwelijk vak lijken ons weinig zinvol. Daarom wil de Vlaamse regering laten onderzoeken of Vlaanderen bevoegd is om voor het kleuteronderwijs, na een overgangs- en voorbereidingsperiode, over te stappen naar een inschrijvingsplicht vanaf vijf jaar, waarbij we streven naar een minimale, maar niet onredelijke aanwezigheid van de kleuters op school. Naast deze inschrijvingsplicht, wil ik een impulsplan m.b.t. de verhoging van de kleuterparticipatie, met sterke incentives naar de scholen. Het is dit plan dat ik u hierna voorleg.
30
Ik pleit dus voor een stimulerend beleid met incentives, een beleid ook waar zowel Onderwijs als Welzijn zich volledig achter scharen. Ik wens in dit kader zeven werkingsassen te realiseren, die in combinatie met elkaar én met de medewerking vanuit verschillende sectoren, het gewenste effect (de feitelijke participatie van kleuters aan ons onderwijs) kunnen bewerkstelligen: • • • • • • •
een efficiënte gegevensverzameling; een sterke ondersteuning van de kleuterschool; het wegwerken van financiële drempels; een opdracht voor de Centra voor Leerlingenbegeleiding; een opdracht voor de Lokale Overlegplatforms; een naadloze overgang van opvang naar onderwijs; een motiverende sensibiliseringscampagne.
2.2. Efficiënte gegevensverzameling inzake kleuterparticipatie Momenteel zijn er geen 100 % correcte gegevens beschikbaar inzake de exacte graad van kleuterparticipatie, noch voor de 5-jarigen, noch voor de 4- en 3-jarigen, noch voor de allerkleinsten. Nochtans moeten we die hebben om de exacte grootte van de doelgroep te kennen en om naar de betrokken ouders acties te kunnen opnemen. De cijfers die momenteel beschikbaar zijn over hoeveel kleuters niet in het onderwijs ingeschreven zijn, zijn indicatieve cijfers. Het beschikken over dergelijke indicaties betekent nog niet dat we de betrokken ouders ook effectief kunnen aanspreken. Er is op dit ogenblik geen nominatieve lijst van ouders die hun kleuter niet in het onderwijs ingeschreven hebben. Om met deze ouders in contact te komen moet op een andere manier informatie verzameld worden. Meerdere werkwijzen zijn mogelijk. Gegevens kunnen eventueel centraal, in Brussel, verzameld worden: door het departement Onderwijs aan de hand van het rijksregister. In het kader van de leerplichtcontrole beschikt het departement momenteel over de gegevens van de ingeschreven 6 tot 18 jarigen. Dit zou uitgebreid kunnen worden naar de kleuters. De gegevens uit het rijksregister kunnen gekoppeld worden aan de inschrijvingen in de scholen. Van de restgroep kan nagegaan worden of ze in een opvangstructuur van Welzijn gekend zijn. De resterende gegevens kunnen ter beschikking gesteld worden van bijv. de gemeenten die de betrokken ouders kunnen contacteren, de lokale overlegplatforms (zie verder), ...
31
Ook Kind en Gezin beschikt met het Ikaros systeem over heel wat informatie. Welzijn en Onderwijs kunnen afspraken maken om de gegevens in dit systeem mee in te schakelen voor de verhoging van de kleuterparticipatie. Er zal onderzocht worden of er een concept van ‘eenheid’ van dossier uitgewerkt kan worden tussen welzijn en onderwijs. Verder kan in samenwerking met Kind en Gezin ook bekeken worden hoe de inschrijving in de kleuterschool kan gestimuleerd worden. Dit door bijvoorbeeld de inschrijfintentie te peilen en zo mogelijk te vergroten door op het belang ervan te wijzen (contactmomenten op 30 maanden). Een andere piste is dat de gegevens lokaal verzameld worden: de gemeenten geven de gegevens van de 2,5 tot 5-jarigen op hun grondgebied door, aan instanties die er lokaal mee aan de slag gaan. Een aantal Lokale Onderwijsplatforms zijn hierrond aan het werk. Ook het Lokaal Overleg Kinderopvang dat bestaat binnen elke gemeente kan een rol spelen. Het overleg heeft opdracht om samen met alle bij kinderopvang betrokken partijen te streven naar een grotere toegankelijkheid van kinderopvang en kansengroepen, waarbinnen dan ook gestreefd kan worden naar een betere doorstroming en samenwerking tussen school en opvang. In dit Lokaal Overleg Kinderopvang zijn vaak ook de scholen vertegenwoordigd en kunnen er afspraken gemaakt worden in het kader van een naadloze overgang tussen opvang en onderwijs. Er zijn dus verschillende mogelijkheden, die elk toelaten om - op basis van een betere gegevensverzameling strategieën voor actieve toeleiding naar het kleuteronderwijs te ontwikkelen. Ik opteer zelf voor een uitbreiding van het huidig systeem van leerplichtcontrole door het departement Onderwijs. Dit systeem is zoals bekend gebaseerd op een vergelijking tussen de gegevens van het rijksregister en de gegevens van de inschrijvingen in scholen. Op dit ogenblik gebeurt deze vergelijking enkel voor leerplichtige leerlingen (6-18 jaar). Naast een optimalisering van de leerplichtcontrole (zie 2.1) wens ik het systeem van vergelijking tussen rijksregister en inschrijvingen uit te breiden naar de kleuters. Op die manier krijgen we een nominatieve lijst van kinderen die op basis van hun leeftijd al naar het kleuteronderwijs kunnen gaan, maar daar nog niet ingeschreven zijn. Ik wil deze gegevens ter beschikking stellen van Kind en Gezin. De regioverpleegkundigen van Kind en Gezin kunnen dan de ouders van niet-ingeschreven kinderen 32
bezoeken, bij hen peilen naar de reden van het nietingeschreven zijn en hen aansporen tot inschrijving. De bekomen informatie kan dan teruggekoppeld worden naar het departement Onderwijs, meerbepaald naar de LOPdeskundigen (zie 2.6) en via hen naar de scholengemeenschappen, op welk niveau zorgcoördinatoren ermee aan de slag kunnen gaan (zie 2.3). De voorgaande pistes zullen we toetsen aan de geldende juridische en technische voorwaarden en aan het behoud van de noodzakelijke positieve vertrouwensband tussen Kind en Gezin en de gezinnen.
2.3.
Een betere ondersteuning van de kleuterschool
Gaan scholen dan niet zelf actief op zoek naar kleuters? Zeker wel. We kennen de huisbezoeken die veel kleuteronderwijzers afleggen, we kennen ook de informatie die scholen verstrekken via kranten, …. Toch ontsnappen bepaalde groepen kinderen aan deze acties. Vaak kennen de scholen de ontbrekende groep kinderen (de niet-ingeschrevenen) niet. Anderzijds merken we dat nog niet alle scholen inspanningen doen om de ingeschreven kleuters effectief dagelijks naar school te laten komen. Omwille van het feit dat er geen leerplicht is voor deze groep kinderen voeren sommige scholen vaak geen aan/afwezigheidsbeleid. Soms wordt binnen de basisschool zelf het kleuteronderwijs nog als ‘minder belangrijk’ dan het lager onderwijs ervaren. Maar zelfs voor scholen die ten volle doordrongen zijn van het belang van kleuteronderwijs en `principieel' niet meer overtuigd moeten worden, zijn er soms praktische bezwaren: de werkdruk, het groot aantal kleutertjes in de klas, de instroom op verschillende momenten,... kunnen het voeren van een actief kleuteraanwezigheidsbeleid ontraden. Zo zijn er situaties waarin ouders door de school gevraagd worden om hun niet-zindelijk kind thuis te houden, om hun kind maar een halve dag naar school te sturen,... Voor sommige heel jonge kinderen is het ook te verantwoorden dat ze nog geen volle dag deelnemen aan het kleuteronderwijs. De realiteit is dat het basisonderwijs in het algemeen, en daarbinnen zeker het kleuteronderwijs, historisch 33
stiefmoederlijk behandeld is. Zoals reeds vermeld krijgt het kleuteronderwijs minder werkingsbudget en minder personeel per leerling, het omrekeningspercentage bestaat nog steeds. Binnen het kleuteronderwijs zijn het dan nog vaak de 2,5 jarigen die ‘in de verdrukking’ geraken: veel scholen kiezen er voor om kleinere klassen te maken in de derde kleuterklas (waar voorbereid wordt op ‘het echte leren’, de lagere school), waardoor de jongere kinderen in grotere groepen terechtkomen. Niet in alle scholen is de accommodatie van die aard dat de allerkleinsten comfortabel opgevangen kunnen worden, dat ze kunnen slapen wanneer nodig, ... De introductie van kinderverzorgers in het kleuteronderwijs en zorgcoördinatoren heeft de situatie al verbeterd. Maar er is nood aan meer omkadering en ondersteuning. Ik wens daarom enkele sterke impulsen te geven aan de scholen en scholengemeenschappen basisonderwijs opdat ze gestimuleerd en ondersteund worden om zoveel mogelijk kleuters aan te trekken en hun feitelijke aanwezigheid te bevorderen, dit in goede omstandigheden. Ik denk hierbij aan vier maatregelen. In eerste instantie wil ik het huidige systeem van “zomerklassen” aanzienlijk verbeteren,een bestaand systeem waarbij scholen, tijdens de loop van het schooljaar hun lestijdenpakket kunnen vergroten mits het aantal ingeschreven kleuters voldoende is gestegen ten opzichte van de teldatum van 1 februari. Scholen krijgen nu weinig of geen extra ondersteuning voor de instappertjes. Daardoor worden veel kleuterscholen in bepaalde periodes van het schooljaar geconfronteerd met té grote groepen bij de allerkleinsten. De aangroei, die men moet bereikt hebben om de omkadering te mogen herberekenen, bedraagt immers gemiddeld genomen 12 kleuters. Naar gelang de trappen in de lestijdenschalen kan dat oplopen tot méér dan 20. M.a.w. een klasje met reeds een 20-tal 2,5-jarigen moet aangroeien tot méér dan 30 vooraleer er 11 lestijden bij kunnen komen. (12 lestijden betekent een halftijdse kleuteronderwijzer.) Ik wil evolueren naar een beter systeem van zomerklassen waarbij scholen sneller recht hebben op bijkomende lestijden en waardoor het probleem van aanzwellende kleuterklassen na elke instapdatum grotendeels van de baan zou moeten zijn.
34
Sneller “zomerklasjes” kunnen organiseren, zal het comfort in de kleuterschool aanzienlijk vergroten. Enkele kleutertjes meer zal geen beproeving meer zijn. Ouders die nu weigerachtig zijn om hun kleuter te laten instappen omwille van het beeld van de “overvolle” klasjes kunnen hiermee over de brug gehaald worden. Vandaag worden in de loop van het schooljaar ongeveer 7.700 bijkomende lestijden toegekend wat betekend dat er op basis van dat zomerklassensysteem tijdens dat schooljaar zo’n 320 extra kleuteronderwijzers aan de slag gaan. Door het budget voor zomerklassen op te trekken van vier naar veertien miljoen euro kunnen bij benadering nog eens 800 kleuteronderwijzers worden aangetrokken. Een aantal daarvan kan starten bij het begin van het schooljaar, de meerderheid kan aan de slag na de kerstvakantie. Daarnaast denk ik aan een aantal uren zorg voor alle scholengemeenschappen om een actief en geïntegreerd beleid rond verhoogde kleuterparticipatie uit te tekenen en uit te voeren. Dergelijk beleid - dat een onderdeel van het gelijke onderwijskansenbeleid vormt - omvat meerdere aspecten: een alertheid voor niet-ingeschreven kleuters, contacten met gezinnen van niet-ingeschreven kleuters en met externe instanties (zoals bijvoorbeeld Kind en Gezin, schoolopbouwwerkers, …), alertheid voor afwezigheden bij ingeschreven kleuters, het verzamelen van informatie, het plannen van acties, het uitwisselen van expertise enz.… Het aantal uren zorg om dit beleid rond kleuterparticipatie uit te werken kan toegekend worden op basis van het aantal kleuters in de scholengemeenschap. De zorgcoördinator staat hierin niet alleen. Ook het CLB heeft hierin een rol te spelen (zie punt 2.5). Het optrekken van het aantal uren zorg kost zo’n 2,665 miljoen euro. Een bedrag van 5,465 miljoen wens ik vanaf 1/9/2007 ook te voorzien in bijkomende GOK-lestijden voor scholen met een hoge concentratie aan GOK-kleuters (een GOK+ beweging). Zoals in punt 1 toegelicht zijn het vooral kansarme ouders die hun kleuters niet of pas vrij laat in de kleuterschool inschrijven. We kunnen er van uit gaan dat het hier gaat om kinderen die aan de GOK-indicatoren voldoen. We kunnen er ook van uitgaan dat scholen met veel GOKleerlingen in een buurt gelegen zijn waarin een aantal kleuters nog niet aan het onderwijs participeren. De bedoeling is om ook deze kleuters naar school te krijgen én de school – via deze GOK+ - hiervoor goed te omkaderen. De huidige GOK-cyclus loopt voor 3 jaar. Ik wens tijdens het laatste jaar van deze cyclus (2007-2008) bovenop de huidige GOK-lestijden via de scholengemeenschappen extra lestijden toe te kennen aan scholen met een hoge 35
concentratie van GOK-leerlingen in het kleuteronderwijs. Deze scholen zullen hiervoor geen nieuw plan moeten indienen. De inspectie zal hierop ook geen afzonderlijke controle doen. Naast de investering in omkadering wil ik tenslotte investeren in begeleiding van kleuteronderwijzers die met veel niet-Nederlandstalige kleuters worden geconfronteerd en die dus in grote mate te maken hebben met problematieken van taalvaardigheid. Ik vind deze impuls minstens even belangrijk als méér omkadering en denk daarbij aan een ondersteuningsbeleid zoals het vanaf 1/5/2006 start in de scholen in de rand- en taalgrensgemeenten en in de brede rand rond Brussel, d.w.z. een netoverschrijdende begeleidingsdienst waarbij alle koepels de handen in elkaar slaan. Vermits er een duidelijk verband bestaat tussen het niet gebruiken van het Nederlands thuis, de schoolse prestaties, de sociale achterstand en de leerachterstand en de schoolse vertraging reeds optreedt in het kleuteronderwijs, is het van het grootste belang om de taalvaardigheid van de kleuters te verhogen via de meest geschikte onderwijskundige aanpak. De tweedelijnsondersteuning zal vooral bestaan uit een intensieve begeleiding van de kleuteronderwijzer en gericht zijn op hun pedagogisch-didactisch handelen. De kleuteronderwijzers die werken in regio’s met een grote concentratie doelgroepleerlingen moeten hier bij voorrang een beroep kunnen op doen. Dat betekent dat ik met de tweedelijnsondersteuning wil starten in alle LOP-gebieden met een concentratiegraad van minstens 25% GOK leerlingen. Hiervoor wordt een budget uitgetrokken van 1,7 miljoen euro, wat het totale kostenplaatje van de ondersteuningsmaatregelen voor het kleuteronderwijs op 19,83 miljoen euro brengt.
2.4.
Het wegwerken van financiële drempels
Het Vlaams kleuteronderwijs is voor ouders zeker niet duur. Toch kunnen de beperkte kosten die ouders moeten betalen in het kleuteronderwijs voor kansarmen al een drempel zijn (“mijn kind naar school sturen kost meer dan het thuis houden”). Zoals in mijn recente nota rond kosteloosheid toegelicht wens ik voor het basisonderwijs, dus ook voor het kleuteronderwijs, een kordaat beleid van kosteloosheid voor alles wat strikt samenhangt met eindtermen en 36
ontwikkelingsdoelen en een scherpe maximumfactuur voor wat met de verlevendiging van deze eindtermen en ontwikkelingsdoelen te maken heeft. Hoe scherp deze maximumfactuur ook is, voor minderbegoede ouders kan ze nog een probleem vormen. Ik stel daarom een grondige hervorming voor, waarbij kinderen van gezinnen die financieel zwak staan, vanaf de eerste kleuterklas in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming. Via de invoering van een schooltoelage voor kleuters en leerlingen in het basisonderwijs wil ik de kost voor een aantal gezinnen mee helpen dragen. Ik wil de schooltoelage voor het kleuteronderwijs koppelen aan een engagement dat de kleuters voldoende aanwezig laat zijn in de kleuterschool. Hiertoe zullen we een minimumaanwezigheid bepalen, in functie van de leeftijd van de kleuter.
2.5. Een opdracht voor de Centra voor Leerlingenbegeleiding Een goede opvolging van en reactie op afwezigheden van kleuters blijft in eerste instantie een opdracht voor de school zelf. Zij moet hiervoor echter kunnen rekenen op steun van de centra voor leerlingenbegeleiding. De CLB’s hebben een belangrijke opdracht naar het kleuteronderwijs toe: werken aan leer- en ontwikkelingsmoeilijkheden, organiseren van preventieve medische consulten, … Het CLB werkt niet enkel mee aan de sensibilisatie van ouders, maar neemt ook de opvolging en begeleiding op van kleuters die onregelmatig naar school komen. Het CLB kan samen met de school zoeken naar een goede manier van afwezigheidsregistratie, signaaldetectie en opvolging. Op basis hiervan kan men komen tot goede afspraken over de opvolging en begeleiding van kinderen van wie het onregelmatig schoolbezoek een verdere succesvolle schoolloopbaan bedreigt. Door, nog voor de kleuters leerplichtig worden, voor deze doelgroep aanklampend en motiverend te werken, zeer kort op de bal te spelen en ouders indien nodig door te verwijzen naar de gepaste schoolexterne begeleiding, kan ook op vrijwillige basis met ouders heel wat bereikt worden. Bovendien hebben de CLB’s een belangrijke draaischijffunctie tussen onderwijs en het bredere welzijnsen gezondheidsveld. Deze opdracht gaat verder dan het gericht doorverwijzen in individuele dossiers, maar houdt ook een belangrijke taak in naar netwerkvorming en het opzetten van structurele vormen van samenwerking.
37
Zo zijn de CLB’s één van de partners in de Integrale Jeugdhulp, waarbij de zes sectoren die in Vlaanderen instaan voor de jeugdhulp (waaronder Kind en Gezin) het engagement aangaan om beter samen te werken. Vanuit onderwijs wordt hier ondermeer van de andere sectoren aandacht gevraagd voor spijbelen, en dus moet ook kleuterparticipatie hier een aandachtspunt zijn. Dit maakt de integrale jeugdhulp ondermeer een geschikt forum voor overleg tussen CLB en Kind en Gezin. Net zoals er nu reeds afspraken zijn tussen deze twee sectoren over het doorgeven van medische informatie (vaccinaties, ..), moet het mogelijk zijn binnen Integrale Jeugdhulp samenwerkingsafspraken te maken op het vlak van kleuterparticipatie.
2.6.
Een opdracht voor de Lokale Overlegplatforms
De lokale overlegplatforms zijn in het kader van het Gelijke onderwijskansenbeleid opgericht. Het LOP is het platform bij uitstek om alle betrokkenen rond de tafel te brengen rond gelijke kansen in het onderwijs. Ook kansarmen, allochtonenorganisaties, ... zijn erbij betrokken. Naast hun decretale taken hebben een aantal LOP’s ook spontaan bijkomende activiteiten ontplooid. Een veertiental LOP’s hebben nu al acties rond kleuterparticipatie opgezet. Deze zijn vaak zeer vergaand. Het gaat daarbij om: • • • • •
sensibilisering van scholen en ouders, gegevensverzameling over inschrijvingen en aanwezigheden, ontwikkeling van materiaal waarmee in de school aan de slag gegaan kan worden, afspraken met Kind en Gezin, afspraken met schoolopbouwwerk, …
Deze initiatieven zijn spontaan gegroeid maar tonen wel aan dat men met lokale samenwerking veel kan bereiken. Ik denk er dan ook aan om aan de LOP’s te vragen om deze opdracht op zich te nemen. Het LOP is immers een ideaal forum om alle betrokkenen rond dit thema lokaal samen te brengen en strategieën en acties naar actieve toeleiding en deelname aan het onderwijs op te zetten. 38
Ik wil de LOP’s een centrale rol geven in de informatiedoorstroming rond kleuterparticipatie. Het LOP is daartoe immers goedgeplaatst. Het staat in contact met het departement Onderwijs, vanwaar het de resultaten kan krijgen van de matching tussen rijksregister en inschrijvingen, met Kind en Gezin, aan wie het deze resultaten kan bezorgen voor bezoek door de regioverpleegkundigen en van wie het de resultaten van deze bezoeken kan terugkrijgen (zie 2.2), met de scholen/scholengemeenschappen, aan wie het de resultaten van de acties van Kind en Gezin kan bezorgen zodat er op het niveau van de scholengemeenschap verder mee aan de slag gegaan kan worden door de zorgcoördinator (zie ook punt 2.3). In regio zonder LOP’s kan de zorgcoördinator op het niveau van de scholengemeenschap deze taak van het LOP overnemen. Een andere invalshoek is het Lokaal Overleg Kinderopvang dat bestaat binnen elke gemeente (zie punt 2.2.).
2.7. Een goede samenwerking Onderwijs – Welzijn en een naadloze overgang van opvang naar onderwijs De werking van de LOP’s rond dit thema lukt maar mits een goede samenwerking met welzijnsactoren. Vaak is een extra ondersteuning nodig in het ontwikkelen van mogelijkheden van sociaal of cultureel achtergestelde ouders om de eigen verantwoordelijkheden op te nemen, i.c. de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat een potentiële kleuter regelmatig deelneemt aan het kleuteronderwijs. Aspecten hiervan zijn onder meer dat men meer inzicht verwerft in het belang van het kleuteronderwijs, dat men gelooft in de eigen mogelijkheden om verwachtingen en bekommernissen over te brengen naar het onderwijs toe, dat men concreet betrokken is op wat er in het onderwijs gebeurt, en allerlei vormen van samenwerking opzet rond wat er in de school gebeurt, … Dit gaat verder dan de deelname aan formele participatie. Dit komt bijvoorbeeld ook aan bod in de gemeenschappelijke visietekst rond schoolopbouwwerk vanuit onderwijs en welzijn goedgekeurd door de Vlaamse regering op 23 juli 1997. Het schoolopbouwwerk haalt hier zijn legitimatie bij de versterking van de eigen verantwoordelijkheid die ouders in de opvoeding en dus ook ten overstaan van de school hebben.
39
De LOP’s, Kind en Gezin, schoolopbouwwerk en netwerken opvoedingsondersteuning zijn hier elkaars partners in de zorg voor het jonge kind. Welzijn (Kind en Gezin) en Onderwijs zijn ook partners in de zorg voor het jonge kind. Er moet een zachtere overgang komen van opvang naar onderwijs. Op dit ogenblik is de breuk tussen beide systemen nog vrij bruusk. Een aantal ouders zouden hun kind misschien wel een (volledige dag) naar de kleuterschool willen sturen indien er meer welzijn in de school zou zijn: kleinere groepjes, meer aandacht voor het verzorgende aspect, meer mogelijkheid voor kinderen om te slapen zonder ‘onverbiddellijk’ gewekt te worden omdat de school nu eenmaal uit is. Een zachtere start in ons onderwijs komt kinderen zeker ten goede. Dit komt ook tot uiting in de aanbevelingen van L. Vandemeulebroucke rond uitbreiden kleinere klassen, aparte onthaalklas voor 2,5-3-jarigen, verbeteren accommodatie in het kleuteronderwijs (sanitair, verzorgingshoek, slaapplaats). Die zachtere overgang tussen opvang en onderwijs moet er ook zijn voor kleuters die al naar school gaan: een naadlozer overgang tussen de opvang vóór de school, de voormiddag op school, de middagopvang, de namiddag op school en de opvang na school. Voor jonge kinderen is het aangewezen dat de opvang in de school zelf geherwaardeerd kan worden, zodat ze niet van de ene naar de andere plaats gebracht moeten worden. Zo kan een beter evenwicht tussen klasactiviteit, rust en eetmomenten de dagstructuur voor kleine kinderen versterken. Dit sluit ook aan bij het brede schoolidee. In Gent zijn binnen dit kader nu reeds initiatieven waarbij kinderen, die na enkele uren in de klas moe worden, naadloos kunnen overgaan van de onderwijsvoorzieningen naar de opvangvoorziening. Ook L. Vandemeulebroecke pleit in haar onderzoek naar de overgang tussen voorschoolse en schoolse situatie om meer structurele maatregelen in overweging te nemen: “Men kan een flexibel gebruik van beide voorzieningen mogelijk maken, waarbij het kind bijvoorbeeld in de voormiddag naar het kleuteronderwijs gaat en in de namiddag naar de kinderopvang. Dit veronderstelt dat aan een aantal voorwaarden voldaan is (nabijheid, netwerkvorming, omkaderingsnormen aanpassen, enz.) Ook via de Buurt- en Nabijheidsdiensten kinderopvang wordt gewerkt aan een betere overgang tussen kinderopvang en kleuterschool. Deze opvangvorm richt zich 40
expliciet op kinderen van kansengroepen die niet in de gewone kinderopvang terecht kunnen. De overgang van deze kinderen naar het kleuteronderwijs verloopt niet altijd even vlot, via netwerking en samenwerking met de scholen probeert men te remediëren en van bij de start een goed contact tussen ouders en kleuterschool te bekomen. De visie op opvang en onderwijs moeten op elkaar afgestemd worden. De kwaliteitsdoelen van de opvang en de ontwikkelingsdoelen in het kleuteronderwijs moeten hiertoe gescreend worden.
2.8.
Sensibilisering
Binnen het huidig juridisch kader van vrijwillige deelname aan het kleuteronderwijs is sensibilisering zeer belangrijk. Ouders hebben het in het algemeen goed voor met hun kinderen. Eenmaal overtuigd van deze positieve effecten van het naar school gaan zullen ze dus allicht (nog) meer geneigd zijn om hun kind effectief naar school te sturen. De doelstelling van deze sensibiliseringscampagne is voornamelijk het verhogen van het bereik van kansengroepen (kansarmen en allochtonen). Belangrijk is dat we hier niet enkel de ingeschreven kinderen beogen, maar ook de onregelmatige bezoekers. Er is de realiteit dat de overheid vrij ver afstaat van de doelgroep van deze campagne en dus ook - en zelfs vooral – via 'intermediairs' die dichter bij de ouders staan zal moeten werken. Met intermediairs bedoelen we die groepen die met ouders van kleuters en met de kleuters zelf in contact komen. Dit kan binnen het onderwijscircuit (leerkrachten, directies, CLB, …) of buiten het onderwijscircuit (Kind en Gezin, huisartsen, …). Hiertoe moeten we deze intermediairs zelf, waar nog nodig, overtuigen van het belang van het kleuteronderwijs. Enkel indien zij zelf de boodschap goed begrepen hebben, kunnen zij deze boodschap goed doorgeven aan anderen. Het volstaat zeker niet om deze intermediairs campagnemateriaal ter beschikking te stellen: ze moeten zelf eerst ‘doordrongen' zijn van het belang van de boodschap om deze boodschap op hun beurt goed aan de doelgroep te kunnen doorgeven. Hiertoe zullen veel rechtstreekse contacten nodig zijn waarbij goede duiding gegeven wordt over inhoud en nut van de boodschap. Dit is zeker het geval voor die intermediairs die buiten het eigenlijke onderwijsveld staan (huisartsen, OCMW's, regioverpleegkundigen, gezinsondersteuners, Lokaal Overleg Kinderopvang, ....). 41
Om een maximale impact te garanderen wens ik een beroep te doen op communicatiespecialisten, die de campagne uitwerken en mee begeleiden. Er kan ook geprobeerd worden om (niet-betalende) redactionele medewerking te verkrijgen van media die zich op ouders richten, bijv. blad van de Gezinsbond, Vitaya, bladen van de koepels van ouderverenigingen, dagbladen in het algemeen, ... Bij deze sensibiliseringscampagne kunnen we de doelgroep opsplitsen in vier deelgroepen: 1. De ouders van reeds in het onderwijs ingeschreven kinderen; 2. De ouders van (nog) niet in het onderwijs ingeschreven kinderen; 3. Personen en instanties die met een van deze beide of beide groepen ouders en de kleuters zelf in contact komen (= de intermediairs). 4. De kleuters zelf.
Deelgroepen 1, 2 en 4 zijn de rechtstreekse doelgroep. Het zijn uiteindelijk de ouders die de eindbeslissing nemen om hun kind in te schrijven en om de niet-leerplichtige kleuter naar school te laten gaan. De kleuters zelf kunnen hierin ook al een rol spelen: wanneer een kind graag naar school gaat, zullen ouders meer geneigd zijn om het kind effectief naar school te sturen. Deelgroep 3 hebben we nodig om deelgroepen 1,2 en 4 voldoende te kunnen bereiken, aangezien de afstand tussen de intermediairs en ouders/kleuters kleiner is dan de afstand tussen de overheid en ouders / kleuters. Voor elk van deze deelgroepen zijn sensibiliseringsacties aangewezen. Ik overloop hierna de verschillende deelgroepen. 2.8.1. Ouders van reeds in het onderwijs ingeschreven kinderen In Vlaanderen schrijven heel wat ouders ‘traditiegetrouw' hun kind op jonge leeftijd in een school in. Scholen rekruteren zelf ook vaak actief bij deze ouders. Deze kinderen komen daarom nog niet regelmatig naar school. Maar door hun inschrijving alleen al zitten deze kinderen en hun ouders wel in een ‘systeem' waar het departement Onderwijs ze kan bereiken. Juist omwille van hun inschrijving zijn deze kinderen ‘zichtbaar' en bereikbaar voor
42
het departement: ze kunnen via de school van hun inschrijving bereikt worden. Deze deelgroep moet vooral gewezen worden op het belang van geregeld schoolbezoek: een inschrijving alleen is niet voldoende - het kind heeft er ook alle baat bij om effectief op school aanwezig te zijn. Uiteraard kunnen er ook oorzaken van een andere orde zijn waardoor een kind niet regelmatig naar school gaat. Hier kunnen ouderschapsondersteuning/-begeleiding allicht doeltreffender zijn dan sensibilisering. Het departement Onderwijs beschikt over een beperkt aantal kanalen om deze ouders rechtstreeks te bereiken (bijv. Klasse voor Ouders, de website van het departement Onderwijs, ...) (2.8.1.1). Maar ook al is deze deelgroep voor het departement Onderwijs zichtbaar en dus voor een stuk door de overheid rechtstreeks te bereiken, zelfs hier zal vooral beroep gedaan moeten worden op intermediairs die met deze ouders in contact komen (directies en leerkrachten, CLB's, ...) (2.8.1.2). 2.8.1.1. Campagne van de overheid rechtstreeks naar de ouders om hen te overtuigen van het belang van geregeld schoolbezoek De overheid, in dit geval het departement Onderwijs, beschikt over een aantal eigen, bestaande communicatiekanalen die ouders (kunnen) bereiken, zoals: • •
• •
Klasse voor Ouders (gedrukte versie + website); De ‘Gids voor ouders met Kinderen in het Basisonderwijs' (publicatie van de administratie Basisonderwijs - bestaat in gedrukte versie (gratis) '+ als website); Website van het departement Onderwijs in het algemeen en deze van de administratie Basisonderwijs in het bijzonder; De Infolijn Onderwijs, als onderdeel van de Vlaamse Infolijn.
Al deze kanalen kunnen het nut van geregeld schoolbezoek voor kleuters in de kijker zetten. 2.8.1.2. Campagne via intermediairs die in het onderwijssysteem met ouders in contact komen Vanaf het ogenblik dat een kind ingeschreven is in het kleuteronderwijs zijn er heel wat instanties/personen die met het kind en diens ouders in contact komen en (in het beste geval) blijven. Deze instanties/personen staan dichter bij 43
kind en ouders dan de overheid en zijn als zodanig beter geplaatst om hen te overtuigen van het belang van regelmatig schoolbezoek. Een zeer belangrijk moment is bijvoorbeeld het intakemoment bij de inschrijving van het kind op de school. Op dat ogenblik moeten ouders, in de mate dat ze dat nog niet zijn, overtuigd worden van het belang van het kleuteronderwijs. Over welke intermediairs gaat het? • • • • •
Directies: bijv. bij de inschrijving, op de eerste chooldag, tijdens oudercontacten,...; Kleuteronderwijzers, kinderverzorgers, zorgcoördinatoren, ... : idem directies en tijdens hun vaak spontane contacten met ouders); CLB-medewerkers; Brugfiguren en schoolopbouwwerkers; Andere ouders die verantwoordelijkheid binnen de school opnemen: in de ouderraad, de schoolraad, de oudervereniging/het oudercomité - deze laatste organiseren vaak bijv. vormingsmomenten voor ouders. Het belang van regelmatig schoolbezoek bij kleuters kan daar aan bod komen;
Uiteraard moeten deze intermediairs zelf eerst overtuigd zijn (of worden) van het belang van kleuteronderwijs. Ze moeten ook mee betrokken worden bij de totstandkoming van de campagne, zodat ze zich volledig in de inhoud kunnen vinden en zich gemotiveerd voelen om aan de campagne mee te werken. Het is dus zeker niet de bedoeling om deze intermediairs te ‘gebruiken' als louter doorgeefluik, wel om hen actief te betrekken (zie 2.8.3). 2.8.2. Ouders van (nog) niet ingeschreven kinderen Deze deelgroep omvat twee categorieën: ouders wiens kind de leeftijd nog niet heeft om ingeschreven te kunnen worden en dus nog de beslissing moeten nemen om het kind in de school in te schrijven enerzijds (2.8.2.1), en ouders van wie het kind wel al de leeftijd heeft om ingeschreven te zijn maar die dit nog niet gedaan hebben (2.8.2.2). Vooral de tweede categorie is belangrijk omdat het hier voor het merendeel allicht om de meest kwetsbare kinderen gaat (kansarmen en allochtonen). Beide categorieën zijn door het departement Onderwijs slechts in zeer beperkte mate rechtstreeks te bereiken, aangezien het gaat om ouders/kinderen die nog niet in de onderwijsstructuur ingebed zijn. Om deze ouders/kinderen te bereiken moet hier des te meer gewerkt worden met 44
intermediairs, dit keer ook voornamelijk intermediairs van buiten onderwijs. 2.8.2.1. Ouders van wie het kind de leeftijd nog niet heeft om ingeschreven te zijn Een groot deel van deze kinderen is allicht gevat in opvangstructuren. De kinderopvang is hier dus een bevoorrechte partner om de overgang van opvang naar onderwijs te stimuleren. Specifiek voor de kinderen van kansengroepen die opgevangen worden in de buurtgerichte opvang wordt aandacht besteed aan een goede begeleiding van de overgang naar de kleuterschool. Ook kinderen die niet in de opvangstructuren zitten zijn vaak bekend bij Kind en Gezin via de raadplegingen en de huisbezoeken. Ook de lokale besturen, de gemeenten staan in dit verband dichter bij de burger dan de ‘centrale' Vlaamse overheid en beschikken over meer kennis over hun inwoners. Ook de huisartsen komen met deze groep in contact. 2.8.2.2. Ouders van wie het kind wel al de leeftijd heeft om in een school ingeschreven te zijn maar toch niet ingeschreven zijn. De omvang van deze doelgroep is beperkt. Voor die kinderen waarvan de ouders bewust de keuze gemaakt hebben om ze ook na 2,5 nog een tijd in de kinderopvang te houden, is er niet echt een probleem. Ook de kinderopvang biedt een goede, ontwikkelingsstimulerende omgeving en allicht zullen deze kinderen op 3 jaar (wanneer de opvang eindigt) de overstap maken naar het onderwijs. Een moeilijker groep zijn de kinderen die niet in de kinderopvang aanwezig zijn. Hoewel er uiteraard ook kansrijken zijn die er bewust voor kiezen om hun kind nog thuis te houden, gaan we ervan uit dat deze groep vooral kinderen van niet-actieve kansarme autochtonen en allochtonen omvat. Het gaat hier om de eigenlijke risicogroep waarop de campagne zich in de eerste plaats wil richten. Voor deze doelgroep is het zeer belangrijk om zoveel mogelijk intermediairs in te schakelen die met hen in contact komen.
45
We denken hierbij aan: •
• •
•
• • •
Huisartsen en kinderartsen: artsen, en zeker huisartsen, komen in contact met alle gezinnen, ook met kansarme gezinnen. Huisartsen kunnen ouders aanmoedigen om hun peuters zo vroeg mogelijk te laten participeren aan het onderwijssysteem; OCMW's, jobwinkels,... van de gemeenten; Verenigingen waar armen het woord nemen (bijv. ATD Vierde Wereld, Beweging van Mensen met een Laag Inkomen en Kinderen...). Deze groepen organiseren geregeld ontmoetingen waarbij ze een bepaald thema centraal stellen. Ze zijn ook opgenomen in de Lokale Overlegplatforms; Allochtonenverenigingen (bijv. Unie van Turkse Verenigingen, Federatie van Marokkaanse Verenigingen,…). Zij organiseren ook vormingsmomenten en beschikken ook over contacten bij migranten-radio's. In het verleden is met deze organisaties reeds goed samengewerkt voor de totstandkoming en verspreiding van de Turkse en Arabische Gidsen voor ouders. Centra voor Basiseducatie; Opvoedingsondersteunende initiatieven, .... Buurtwerking, …
Cruciaal is natuurlijk dat deze intermediairs zelf overtuigd zijn (of worden) van het belang van kleuteronderwijs, zodat ze zich gemotiveerd voelen om het gesprek hierover aan te gaan. Dit punt wordt verder besproken. 2.8.3. Intermediairs Uit het voorgaande blijkt dat heel deze campagne staat of valt met de bereidwilligheid van intermediairs om eraan mee te werken. Het heeft bijv. weinig zin om materiaal te verspreiden zonder zicht op de bereidwilligheid van deze intermediairs om er daadwerkelijk iets mee te doen. Deze bereidwilligheid zal allicht gecreëerd worden wanneer: •
•
er het gevoel is dat de boodschap effectief belangrijk en zinvol is. Indien men zelf het belang van kleuteronderwijs niet inziet, kan men deze boodschap onmogelijk doorgeven aan de ouders; men er reeds in een vroeg stadium bij betrokken wordt (niemand wordt graag als louter ‘doorgeefluik' van een door iemand anders afgewerkt product gebruikt).
Het is daarom belangrijk om in deze campagne niet top down maar bottom-up te werken en om in een vroeg stadium de medewerking te verkrijgen van organisaties 46
waarbij deze intermediairs aangesloten zijn of waarin ze zich herkennen. 2.8.3.1. Intermediairs binnen het onderwijscircuit (directies, kleuteronderwijzers, kinderverzorgers, zorgcoördinatoren, CLB-medewerkers, brugfiguren, schoolopbouwwerkers, ouders in ouderraden/schoolraden/ouderverenigingen, centra voor basiseducatie,...) Het departement kan proberen scholen, CLB's en anderen binnen het onderwijscircuit hierover te informeren via de gebruikelijke communicatiekanalen, zoals: • Klasse voor Leerkrachten • Schooldirect • Lerarendirect • Website van het departement Onderwijs Daarnaast kan medewerking gevraagd worden van andere instanties die deze mensen bereiken: • De onderwijskoepels (inclusief Pedagogische begeleiding) • Koepels van ouderverenigingen • Lerarenopleidingen (naar toekomstige leerkrachten toe). 2.8.3.2. Intermediairs uit het welzijnscircuit Zoals hiervoor al gesteld is Kind en Gezin en de opvangsector een bevoorrechte partner om de overgang van thuissituatie of opvang naar onderwijs mee te helpen stimuleren. Maar ook de verenigingen waar armen het woord nemen en migrantenorganisaties zitten binnen het welzijnscircuit (en krijgen subsidies vanuit Welzijn). Aan de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin vraag ik dan ook steun voor deze campagne zodat heel het welzijnscircuit betrokken kan worden. 2.8.3.3. Huisartsen De huisartsen vormen een belangrijke groep omdat zij met alle lagen van de bevolking in contact komen. Het is zeer belangrijk dat deze groep intermediairs wenst mee te werken aan de campagne. Steun van de Orde van Geneesheren, van huisartsenverenigingen, ... die hun leden/collega's-artsen om medewerking voor de campagne vragen (bijv. via hun publicaties als de Huisartsenkrant) is onontbeerlijk. Hiertoe moeten met deze organisaties persoonlijke contacten gelegd worden, in een zo vroeg mogelijke fase van het project. Ook contacten met
47
huisartsen door de CLB-artsen kunnen de betrokkenheid verhogen. 2.8.3.4. Lokale besturen (gemeenten/OCMW's) Bij de Vlaamse Vereniging van Steden en Gemeenten (VVSG) kan aandacht gevraagd worden voor deze campagne zodat ook de lokale besturen overtuigd worden van het belang van hun medewerking. 2.8.4. De kleuters zelf Wanneer een kind graag naar school gaat, zullen ouders meer geneigd zijn om het kind effectief naar school te sturen. Een aantal scholen en lokale overlegplatforms hebben hierrond al initiatieven ontwikkeld. Het departement Onderwijs kan deze goede praktijkvoorbeelden bundelen en beschikbaar stellen voor alle scholen, bijv. via de website. 3. Project van meerdere leden van de Vlaamse regering/opstarten taskforce Om de slaagkansen van deze campagne maximaal te maken en er alle hiervoor vermelde intermediairs bij te betrekken, dient er een taskforce opgericht te worden. Zo kunnen alle partijen van in een vroeg stadium van het project betrokken worden en zich betrokken voelen. Het departement Onderwijs zal het initiatief nemen tot het samenstellen en samenroepen van deze taskforce en zal hierbij proberen zoveel mogelijk betrokkenen rond de tafel te krijgen. Omdat deze campagne het domein van een aantal collega’s binnen de Vlaamse regering aanbelangt wil ik u de vraag voorleggen om, elk voor het eigen beleidsdomein, deze campagne te ondersteunen. Dit houdt o.a. in dat u: • Vanuit uw departement een vertegenwoordiger aanduidt voor de taskforce; • De intermediairs uit het eigen beleidsdomein aanspoort tot medewerking. Deze vraag wens ik, gezien het thema van de campagne, vooral te richten aan: • De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Inge Vervotte • De Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering Marino Keulen • De Vlaamse minister van Mobiliteit, Sociale Economie en Gelijke Kansen Kathleen Van Brempt • De Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel Bert Anciaux.
48
6
Samenwerking tussen scholen en kinderopvanginitiatieven. Goede praktijkvoorbeelden.
De hieronder geïnventariseerde praktijkvoorbeelden zijn het resultaat van een bevraging uitgevoerd door de Pedagogische begeleidingsdienst en van werkbezoeken van de projectleider in minicrèches, kinderdagverblijven en de ermee samenwerkende scholen. Wij hopen dat deze suggesties u verder kunnen helpen om de samenwerking tussen de kinderopvang en de basisschool te optimaliseren.
In de scholen die de Pedagogische begeleidingsdienst in het schooljaar 2005-2006 bevraagd heeft, hebben we het volgende kunnen vaststellen: •
•
Scholen met een kwaliteitsvolle samenwerking zijn die scholen waar er een sterke betrokkenheid is. Dit zijn de scholen waarvan de directeur en/of een personeelslid ook in de bestuursraad van het kinderopvanginitiatief zetelt. De basisschool heeft zicht op de inschrijvingen en krijgt de adressen van de oudste peuters. De nauwe samenwerking zorgt ervoor dat er heel wat integratieactiviteiten opgezet worden; Scholen waar er weinig of geen samenwerking is, zijn die scholen die geen vertegenwoordiging hebben in de bestuursraad van het kinderopvanginitiatief en/of waar er geen contact is met de verantwoordelijken van de crèche of waar er spanningen zijn. Deze scholen hebben geen zicht op de inschrijvingen en krijgen geen adressen. Zij hebben het zeer moeilijk om integratieactiviteiten te organiseren.
Inventaris van goede praktijkvoorbeelden om nauwe en op elkaar afgestemde samenwerking tot stand te brengen: • •
49
Gezamenlijke viering van sinterklaasfeest, paasfeest, carnaval, halloween, enz.; Gezamenlijke activiteiten waarop de ouders van peuters en kleuters worden uitgenodigd: wandeltocht, kerstmarkt, spaghettiavond, enz.;
• • •
•
•
•
• • •
• • • •
•
50
Gezamenlijke organisatie van het grootouderfeest. Optreden van de peuters van de crèche en de kleuters. Grootouders worden ontvangen met koffie en taart, enz. Opendeurdagen van kleuterschool en kinderopvanginitiatief vallen steeds samen. Pedagogische studiedagen en verlofdagen van kleuterschool en kinderopvanginitiatief vallen steeds samen. Dit maakt het praktischer voor de ouders om verlof te nemen als ze een kind in de kleuterschool hebben en een ander in de crèche. Op schoolfeesten worden de ouders van de peuters van de crèche eveneens uitgenodigd. Ook de onthaalouders en verantwoordelijken van de crèche worden uitgenodigd en ontvangen eventueel een aantal gratis consumptietickets. De school organiseert infoavonden over de opvoeding van jonge kinderen (goede sprekers & interessante thema’s) waarop zowel de ouders van de peuters als de ouders van de kleuters uitgenodigd worden. Enkele kinderverzorgsters en kleuterleidsters zijn ook aanwezig. De avond gezellig afsluiten met een drankje en een hapje zal de communicatie zeker bevorderen. Op de infoavonden van de crèche zijn ook de directeur en de kleuterleidsters van de basisschool van de partij en stellen zij hun klassen open voor bezoek. Daarna volgt een informele babbel met een glaasje. Op personeelsfeesten van de school worden ook de medewerkers van het kinderopvanginitiatief uitgenodigd en gestimuleerd om deel te nemen. Oudste peuters mogen af en toe komen spelen en/of een activiteit (bv. poppenkast) bijwonen in de kleuterschool. Oudste peuters (o.l.v. verpleegster en kinderverzorgster) gaan eenmaal per maand met de jongste kleuters (o.l.v. kleuterleidster) naar het ploeterzwembad voor watergewenning. Ouders worden ingeschakeld voor het aan- en uitkleden. Neerslag van integratieactiviteiten wordt steeds in een kort verslag aan de ouders meegegeven. Peuters die overgegaan zijn naar de kleuterschool mogen zolang het nodig is hun middagdutje doen in de crèche. Peuters die 2,5 jaar worden, krijgen van de kleuterleidster een mooie kaart toegestuurd met de boodschap ‘Je stoeltje staat al klaar…’ De kinderen die 2,5 jaar gaan worden, komen met de kinderverzorgster gedurende een maand iedere vrijdagnamiddag op bezoek in de kleuterklas. Er wordt verslag uitgebracht bij de ouders. Kleuterklas en crèche wisselen educatief materiaal uit.
•
•
• •
•
•
•
• • •
•
•
51
Kleuterleidsters brengen een huisbezoek aan de ouders wier kind 2,5 jaar wordt, om toelichting te geven bij de school, de kleuterklas, het pedagogisch project en de ontwikkelingsdoelen. Op strategische plaatsen in de crèche liggen de infobrochures van de school (schoolbrochure, schoolkrantje enz.) en in de school liggen de brochures van de crèche. Op een prikbord in de hal van de crèche worden alle activiteiten, nieuwtjes, thema’s van de kleuterschool bekendgemaakt. Het personeel van de crèche wordt uitgenodigd in de kleuterschool en de kleuteronderwijzers leggen uit wat zij in hun klasje doen en welke ontwikkelingsdoelen er worden nagestreefd. Ook de schoolorganisatie wordt uitgelegd. Op deze manier krijgt het personeel van de crèche correcte informatie die zij op hun beurt kunnen doorgeven aan de ouders van hun peuters. Dit gebeurt ook omgekeerd. Het personeel van de crèche stimuleert ouders om hun peuter naar de school te laten overstappen door steeds positieve boodschappen over de school te geven (bv. goed onderwijs, lekkere maaltijden, lieve en deskundige kleuterjuffen enz…). Een kinderverzorgster van het kinderopvanginitiatief werkt deeltijds in de eerste kleuterklas. Dit verlaagt de drempel voor de overstap van crèche naar de eerste kleuterklas en versterkt de vertrouwensrelatie. Bij inschrijving van nieuwe kindjes in het kinderdagverblijf geeft de verpleegster een rondleiding aan de ouders; ze toont ook de kleuterklassen en laat de ouders persoonlijk kennismaken met de kleuterleidsters. Bij een nieuwe inschrijving in de crèche ontvangen de ouders bij de infobundel van de crèche ook de brochure van de basisschool. Op de inlichtingenfiche bij inschrijving in de crèche wordt gevraagd naar oudere broertjes of zusjes en waar ze schoollopen. Op de inlichtingenfiche bij inschrijving in de kleuterschool wordt gevraagd door wie of waar het kind voorschools werd opgevangen. Deze informatie stelt de school in staat aan netwerking te doen. Om de communicatie tussen de verantwoordelijke van de crèche en de directeur van de basisschool te bevorderen, worden spontane en geplande bezoekjes afgelegd. Het is ook goed om af en toe een gezamenlijke vergadering met kinderverzorgsters en kleuterleidsters te plannen over visie en werking van crèche en kleuterschool. Kleuteronderwijzers en personeel van de kinderopvang gaan samen op navorming.
• • • •
• •
In het schoolkrantje wordt een vaste pagina voorbehouden voor de crèche. Bij huisbezoeken niet enkel ouders van 2-jarigen opzoeken, maar ook bij onthaalouders en crèches langsgaan. De schoolbus stopt ook bij onthaalouders en kinderdagverblijven (of laat minstens via een brief weten dat deze mogelijkheid wordt aangeboden). Als de kinderen in de crèche jarig zijn, krijgen ze van de school een slabbetje met een leuke tekening en de naam van de school erop. (bv. ‘Volgend jaar mag ik naar BS Zonnedorp!’). Eerste kleuterklas en crèche werken aan dezelfde weekthema’s. …
→ Op pagina 71 vindt u een voorbeeld van een draaiboek voor de organisatie van openklasdagen en infoavonden; dit kan u helpen bij de praktische uitwerking.
52
7
Getuigenissen 7.1 Augustijntje: scholengroep 3
Omgeving Kinderdagverblijf Augustijntje vzw werd opgericht in Brasschaat, een residentiële gemeente 10 kilometer ten noorden van Antwerpen. Brasschaat heeft ruim 37 000 inwoners. Het wordt geflankeerd door Wuustwezel in het noorden, Brecht en Schoten in het oosten, Merksem (Antwerpen) in het zuiden, Kapellen en Ekeren (Antwerpen) in het westen. Brasschaat heeft een sterk uitgebouwd gemeentelijk onderwijs met verschillende basisscholen en een secundaire school met algemeen vormend en technisch onderwijs. Ook het vrije net heeft er verschillende basis- en secundaire scholen zoals Mater Dei en het SintMichielscollege. Mater Dei heeft ook een erkend kinderdagverblijf. Scholengroep Agora van het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap heeft in Brasschaat drie campussen: • • •
de campus Atheneum met BS Atheneum, MS Atheneum en het Atheneum zelf. Op deze campus wordt enkel algemeen secundair onderwijs aangeboden; de campus Technisch Atheneum met technisch en beroepsonderwijs, in een zesjarige structuur; de campus Hof ten bos waar het internaat Hof ten bos gevestigd is op een terrein van 10 hectaren.
Qua leerlingenaantallen doen alle GO! scholen het goed, ondanks het ruime aanbod van de andere netten. Op 1 februari 2007 zagen de leerlingencijfers er als volgt uit: • • •
basisschool: 278 eerste graad (campus Atheneum + campus Technisch Atheneum): 380 Atheneum + tweede en derde graad Technisch Atheneum: 841
De Brasschaatse campussen van Scholengroep Agora hebben samen ongeveer 1500 leerlingen. Dit totale aantal is 53
de afgelopen 15 jaar sterk gestegen. In Brasschaat komen al de leerlingen van de basisschool over naar ofwel de middenschool van campus Atheneum ofwel naar de eerste graad van campus Technisch Atheneum. Uit de cijfers blijkt dat het secundair onderwijs ook een belangrijke instroom uit de andere netten kent. Historiek kinderdagverblijf Augustijntje vzw Frans Van Gheem, toenmalig directeur van het Atheneum Brasschaat en algemeen directeur van Scholengroep Agora, opperde al omstreeks 2000 het idee om een kinderdagverblijf op te richten. Doel was het toen al ruime aanbod van de scholengroep in Brasschaat uit te breiden met een aanbod voor een leeftijdsgroep waarvoor er in ons net nog geen aanbod bestond maar wel in dat van andere netten (Mater Dei). Studie wees uit dat, ondanks het aan Mater Dei gelinkte initiatief en enkele privé-initiatieven, Brasschaat een witte vlek was in het kinderopvanglandschap. De nood was groot. Het leek logisch een nieuw initiatief uit te bouwen op de campus Atheneum, om onmiddellijk de band te scheppen met de kleuterschool van BS Atheneum en zo de doorstroming te bevorderen. Er was duidelijk een potentieel dat al vroeger naar onze scholen kon geleid worden dan pas bij de instroom in het secundair onderwijs. De campus Atheneum bood bovendien de mogelijkheden om na verbouwing in geschikte infrastructuur te voorzien, gehecht aan de basisschool. Deze directe link met de basisschool was een vereiste voor het initiatief. Voor eventuele latere uitbreiding was ook grond beschikbaar. Begin jaren 2000 werd een eerste gemotiveerde aanvraag tot principebeslissing voor oprichting en subsidiëring van een kinderdagverblijf gericht aan Kind & Gezin (K&G). Deze aanvraag werd spijtig genoeg afgewezen ten voordele van een ander initiatief, dat echter tot op heden nog steeds niet is gerealiseerd in Brasschaat. In 2005-2006 werd door GO! projectleider Anja Ginckels de aandacht gevestigd op het feit dat er opnieuw aanvragen tot principebeslissing inzake oprichting van een kinderdagverblijf konden ingediend worden bij K&G. Frans van Gheem, intussen erealgemeen directeur van Scholengroep Agora en lid van de Raad van het GO!, stelde onmiddellijk in Brasschaat een groep samen met de directeurs Basisschool, Middenschool, Atheneum en Technisch Atheneum, de adjunct-directeur Technisch Atheneum, de coördinerend directeur secundair onderwijs Agora (eerder directeur van de middenschool Atheneum), de directeur en coördinator van het CLB Brasschaat, de voorzitter en ondervoorzitter van de raad van bestuur van
54
Scholengroep Agora en de voorzitters van de Vriendenkringen van de campus Atheneum en de campus Technisch Atheneum. Deze groep bereikte onmiddellijk een consensus om opnieuw voor de oprichting van een kinderdagverblijf te gaan. De beide vriendenkringen zegden direct hun financiële steun toe. Er werd geopteerd om het nieuwe initiatief onder te brengen in een op te richten vzw, de vzw Kinderdagverblijf Augustijntje. De mensen die bij deze voorbereidende gesprekken betrokken waren, traden ook in contact met de Gemeente Brasschaat en het Lokaal Overleg Kinderopvang omdat ze het advies van dit orgaan nodig hadden. Ook hier was er onmiddellijk een groot enthousiasme. Na voorstelling van de plannen rond vzw Augustijntje kwam dan ook vanuit het Lokaal Overleg Kinderopvang een positief advies. Er werd externe deskundigheid gezocht en verkregen bij kinderdagverblijf Bambi in Kalmthout, ook een initiatief dat banden heeft met ons net. Dank hiervoor aan Ria Cop, Vera De Klerck en Hugo Tops.
•
• • • • • • • •
55
Oprichting vzw Kinderdagverblijf Augustijntje De secretaris van de Vriendenkring campus Atheneum, tevens ondervoorzitter van de raad van bestuur van Scholengroep Agora, beslagen in de vzw-wetgeving, werd aangezocht om de statuten van de nieuwe vzw voor te bereiden. Er werd een ruim draagvlak van geïnteresseerden gezocht om de algemene vergadering te vormen. Op 10 januari 2006 had de stichtingsvergadering van de vzw Kinderdagverblijf Augustijntje plaats in aanwezigheid van 20 personen, allen personeelsleden of nauwe participanten van het GO! in Brasschaat en/of in Scholengroep Agora. De statuten werden neergelegd: de vzw was een feit. De raad van bestuur werd samengesteld uit de leden van de algemene vergadering: Frans Van Gheem, erealgemeen directeur, voorzitter; Door Meerbergen, voorzitter Vriendenkring campus Atheneum, ondervoorzitter; Helga Van Uffel, directeur BS Atheneum, afgevaardigd bestuurder; Vincent Cahay, secretaris Vriendenkring campus Atheneum en penningmeester Vriendenkring campus Technisch Atheneum, penningmeester; Wilfried Brackeva, directeur Atheneum, secretaris; Walter Oddery, coördinerend directeur secundair onderwijs Agora, lid; Danielle Van Ast, directeur MS Atheneum, lid; Walter Himler, adjunct-directeur Technisch Atheneum, lid.
De aanvraag tot principebeslissing werd voorbereid en gemotiveerd in de vorm van een dossier, ingediend bij K&G op 30 januari 2006. De raad van bestuur van Scholengroep Agora werd ingelicht over het op stapel staande initiatief. Voorbereiding van de infrastructuur, financiële last Aangezien het de bedoeling was zo vlug mogelijk te starten - tenslotte was er door de afwijzing van de aanvraag begin jaren 2000 een aanzienlijke vertraging opgetreden - werd een bevriend architect die ervaring heeft met de uitbouw van kinderdagverblijven en dus vertrouwd is met de normen en eisen van K&G, aangezocht om een ontwerp voor de verbouwing te maken. Joachim Corrujeira-Figueira leverde plannen die in de loop van de lente 2006 bestudeerd en aangepast werden. Tegen de zomervakantie 2006 waren de plannen klaar en lag er op de tafel een financieel plaatje dat door de raad van bestuur van vzw Augustijntje haalbaar werd geacht. Bij de financiële planning werden uiteindelijk, in samenspraak, de volgende principes gehanteerd: • Verbouwingen aan het patrimonium van de campus Atheneum en te voorziene muurvaste installaties: ten laste van het bedrag beschikbaar voor investeringen van de financiële deelgroep Atheneum Brasschaat van Scholengroep Agora. Deze financiële deelgroep bestaat uit basisschool, middenschool, atheneum en internaat Hof ten Bos. Vzw Augustijntje huurt vervolgens de infrastructuur van deze financiële deelgroep voor een periode van 5 jaar tegen een symbolische euro. Na 5 jaar worden de huurvoorwaarden herzien; • Nieuwe ramen en buitendeuren: werden geplaatst op een KIW-REG-project; • Prefinanciering inboedel (meubilair, toestellen, bewakingssystemen, schilderwerken, witgoed): renteloze lening SKOGO (zie verder) en de beide vriendenkringen; • Prefinanciering verzekeringen: de beide vriendenkringen; • Prefinanciering kosten sociaal secretariaat, weddes personeel: renteloze lening SKOGO; • Reserve: de beide vriendenkringen. Een tegenslag De eerste dagen van juli 2006 wordt de stemming - net als enkele jaren voordien - gedrukt door de afwijzing van de aanvraag door K&G. De leden van de raad van bestuur van
56
vzw Augustijntje konden zich niet van de indruk ontdoen dat de motivering die K&G naar voor bracht, vrij summier en zwak uitviel voor een zo sterk ingediend dossier. Zij beslisten dan ook, onder vakantieomstandigheden, beroep aan te tekenen en intussen door te gaan met het initiatief, zij het in de vorm van een minicrèche in plaats van een kinderdagverblijf. Er werd wel beslist de verbouwing uit te voeren zoals de architect het had uitgetekend: volgens de normen voor een kinderdagverblijf. De raad van bestuur betreurde het feit dat de noodgedwongen keuze voor een minicrèche het onmogelijk maakte om een sociale politiek te voeren, een sterk punt uit het ingediende dossier. Bij een kinderdagverblijf worden de loonkosten gesubsidieerd door K&G, bij een minicrèche ontvangt de vzw enkel € 509,5 per opvangplaats én eventueel € 100 extra voor flexibele opvang. Het werd dus niet meer mogelijk om de kostprijs afhankelijk te maken van het inkomen van het gezin. Maar de motivering en de gedrevenheid van allen in de vzw Kinderdagverblijf Augustijntje belette dat iemand er ook maar aan dacht om het initiatief op te geven. De door de minister ingestelde beroepscommissie behandelde het beroep in de herfst van 2006. Zij aanvaardde al de door vzw Augustijntje in beroep aangevoerde argumenten. K&G kon geen enkel argument weerleggen, zo bleek uit het betekende verslag van de commissie. Toch besloot de minister op basis van dit verslag om de afwijzing van de principebeslissing te handhaven. Na raadpleging van juristen en na bevestiging van de sterkte van het dossier en de zwakte van de motivering voor afwijzing, diende de raad van bestuur een verzoek tot annulatie van de beslissing van de minister in bij de Raad van State, waar dit verzoek momenteel nog in behandeling is. De juridische dienst van het GO! leverde heldere adviezen ter zake. Ook in deze fase bleef iedereen overtuigd van de noodzaak om met alle mogelijke middelen door te zetten. Een meevaller Intussen bouwde het GO! de ondersteuning voor initiatieven rond kinderopvang verder uit. SKOGO (Stichting Kinderopvang Gemeenschapsonderwijs) werd opgericht. Doel van SKOGO is renteloze leningen ter beschikking te stellen van initiatieven rond kinderopvang die een band hebben met het GO!. De raad van bestuur van vzw Augustijntje besliste onmiddellijk deze kans te grijpen en een aanvraagdossier in te dienen. Hiertoe moest een convenant gesloten worden tussen de vzw en Scholengroep Agora. Gezien de uitstekende samenwerking binnen Agora en met zijn algemeen directeur Eugeen Claes was dit absoluut geen probleem. De tekst van het convenant werd aan de statuten van de vzw toegevoegd en de statuten
57
werden in deze gewijzigde versie opnieuw neergelegd. Een renteloze lening van € 50 000 werd toegestaan in de herfst van 2006. Dit bedrag was uiterst welkom in de financiële planning voor de prefinanciering van de lonen, die nu niet konden komen van K&G. Voor de beide vriendenkringen betekende dit een verlichting van de inspanningen die ze hadden toegezegd. De verbouwing In de herfst en winter 2006 had de verbouwing plaats. Naarmate de werken vorderden namen het enthousiasme en de motivatie van alle betrokkenen nog meer toe: de architect had prachtig werk geleverd. Wat vroeger een verloren glazen gang was met enorm energieverlies werd, samen met enkele verloren lokalen en één klaslokaal, uitgebouwd tot een aantrekkelijk en functioneel geheel met leef- en slaapruimtes, sanitair, een bureau en een keuken, ontvangstruimte, kinderwagenstalling, personeelsruimte en wasruimte. Tijdens de ontwikkeling bleek dat een dokterskabinet, voorheen verplicht, voor K&G niet meer hoefde zodat de keuken een betere uitbouw kon krijgen. De keuken is essentieel tijdens vakantieperiodes en op dagen van geringe bezetting. Op schooldagen worden maaltijden aangeleverd vanuit de moderne keuken met zelfbedieningsrestaurant van de campus Atheneum. De verbouwing werd volledig gecoördineerd door de architect. De planning voorzag dat de verbouwing klaar zou zijn omstreeks 1 januari 2007. Problemen met leveringstijden van arduinen drempels voor de nieuwe ramen en buitendeuren schoven dit op tot einde januari 2007, redelijk binnen de geplande termijn. De eerste kindjes konden, zoals gepland, aankomen op 29 januari 2007.
58
De gevel voor de verbouwing: enkel glas, energieonvriendelijk.
De gevel na de verbouwing: er werd een belangrijke energiebesparing gerealiseerd.
Naar de bevolking van Brasschaat en omstreken Omdat Brasschaat een witte vlek is op de door K&G opgestelde kaart van kinderopvang werd behoedzaam omgegaan met propaganda. Half oktober 2006 werd een advertentie geplaatst in een lokaal, maar gelezen (!) reclameblad, de “Brasschaatse Film”. Deze professionele advertentie werd, gezien de kosten, gevolgd door één zelf opgestelde advertentie. Verder werden zelfgemaakte foldertjes in diverse winkels in Brasschaat en Ekeren gelegd. Gevolg: drie weken na de eerste advertentie was minicrèche Augustijntje volgeboekt, gradueel, tegen oktober 2007. Na die eerste drie weken publiciteit was er tussendoor enkel nog occasionele opvang mogelijk. De contacten met geïnteresseerden werden waargenomen door Helga Van Uffel, directeur basisschool en afgevaardigd bestuurder van vzw Augustijntje. Voor de propaganda werd een logo ontwikkeld in samenwerking met een moeder van een leerling van de basisschool. Op dit logo werden later varianten ontwikkeld voor aanwending in brochures en op de intussen ontwikkelde website. Deze varianten kwamen tot stand door 59
de medewerking van leerkrachten Plastische opvoeding secundair onderwijs. Tot op heden komen dagelijks telefoons binnen met vragen waar, spijtig genoeg, enkel de notering op een wachtlijst tegenover kan staan. Personeel In de herfst 2006 werd begonnen met de rekrutering van personeel. Vermits het KTA Brasschaat een afdeling Kinderverzorging heeft, werd uiteraard voorkeur gegeven aan afgestudeerden van deze afdeling, zij het dat één aangeworvene over ervaring diende te beschikken. De selectiegesprekken werden gevoerd door een taskforce bestaande uit Frans Van Gheem, Ria Cop (Bambi), Helga Van Uffel, Agnes Massa, Johan Renard, Vincent Cahay, Danielle Van Ast, Wilfried Brackeva en Walter Oddery. Uiteindelijk werd één externe kandidaat aangeworven en één oud-leerling; een andere oud-leerling werd in reserve gehouden voor latere aanwerving, mocht de minicrèche volzet geraken. Er worden ook verschillende stageplaatsen voorzien voor leerlingen Kinderverzorging aan het KTA Brasschaat. Praktische werking Op 29 januari 2007 kwamen de eerste kindjes toe. Op 3 maart had, voor een ruim publiek, de officiële opening plaats in aanwezigheid van de burgemeester en de schepen voor Jeugd en Sport van Brasschaat, Urbain Lavigne, afgevaardigd bestuurder van het GO!, de algemeen directeur en leden van de raad van bestuur van Scholengroep Agora, leden van het college van directeurs van de scholengroep, leden van de participerende vriendenkringen en ouderverenigingen, personeelsleden en personeelsleden op rust van de Brasschaatse campussen en ouders van reeds ingeschreven kindjes. Allen bleken na de rondleiding zeer enthousiast over het resultaat van de verbouwing. Momenteel neemt Helga Van Uffel als afgevaardigd bestuurder op vrijwillige basis het dagelijkse beheer en de dagelijkse personeelsopvolging waar. Het personeelsbeheer en de dagelijkse financiën worden vrijwillig waargenomen door Walter Oddery, lid van de raad van bestuur en coördinerend directeur SO Agora, onder het directe toezicht van Vincent Cahay, penningmeester. De raad van bestuur van de vzw vergadert ongeveer maandelijks om de werking te evalueren en noodzakelijke bijsturingen te plannen. Over de werking en de stand van zaken wordt regelmatig gerapporteerd aan de raad van bestuur van Scholengroep Agora.
60
Conclusie Waar een wil is is een weg. Na een eerste afwijzing van de aanvraag tot principebeslissing voor de oprichting van een kinderdagverblijf begin jaren 2000 en na een tweede afwijzing in 2006, is minicrèche Augustijntje, in een schitterende omgeving en infrastructuur, een feit in Brasschaat. Dit kon enkel gerealiseerd worden dankzij het geloof van alle betrokkenen in de haalbaarheid en de noodzaak van dit initiatief voor de regio, dankzij sterk teamwerk van personen van alle onderwijsniveaus en betrokkenen bij de vriendenkringen in het milieu van het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, Scholengroep Agora, in Brasschaat.
Walter Oddery coördinerend directeur lid raad van bestuur vzw Kinderdagverblijf Augustijntje april 2007
7.2 't Boontje: Scholengroep 19 Er was eens een klein schooltje in Erembodegem dat in het dorp de naam had van “sociale school”. De gemeentelijke basisschool en de vier vrije scholen stuurden hun zorgleerlingen maar al te graag naar deze school. De omgeving wist dat alle kinderen er welkom waren. Het voortdurend wisselen van directeurs (een elftal in relatief korte tijd) in de school kwam het imago en de interne werking niet ten goede. De instroom van de kleuters was onvoldoende geworden, onder meer door de veelvuldige directiewissels, de concurrentie en het lage geboortecijfer. Het leerlingenaantal was met de jaren al gezakt van 157 naar 98. In 1999 startte ik op 19 januari als directeur in de BS L.P. BOON. In 2000 kregen we nog te kampen met enkele echtscheidingen en verhuizingen. Op een bepaald moment hadden we nog slechts 88 leerlingen (29 kleuters en 59 lagere). Ik besloot niet bij de pakken te blijven zitten. Samen met het team heb ik een actieplan opgemaakt en uitgevoerd om opnieuw voldoende leerlingen te rekruteren. Een van de actiepunten was het oprichten van een minicrèche. Uiteraard was dit een actie die samenhing met andere elementen uit ons verbeteringsplan. Een minicrèche oprichten zonder te werken aan imago, profilering, continuïteit, kwaliteit, … zou weinig uithalen. Dit is een en-enverhaal. In dit verhaal beperk ik me verder enkel tot de minicrèche.
61
In de scholengroep opteerden wij met drie scholen om te starten met een minicrèche, onder impuls van onze algemeen directeur, Firmin Verbrugge. De ondersteuning van de scholengroep is een erg belangrijk gegeven in dit verhaal. Ikzelf was al vertrouwd met “kinderopvang”, vermits ik al 20 jaar gewerkt had in een school van Scholengroep Brussel (scholen met kinderdagverblijven). Ik kon bijgevolg vrij goed inschatten dat het oprichten en opstarten van een minicrèche heel wat tijd en energie van me zou vragen. Ik wist ook hoe fijn het was om mee te werken aan de dagelijkse werking van een crèche. Maar de praktijkervaring had me geleerd dat er net als in een school problemen kunnen opduiken in een crèche, kleine en grote. Ik geloofde in de oprichting van een minicrèche en ging er ten volle voor. Bij Kind & Gezin (K&G) werd allerlei documentatie aangevraagd i.v.m. het opstarten van een minicrèche. Ook vroegen wij iemand van K&G om een kijkje ter plaatse te komen nemen, om advies te verkrijgen over inrichting en infrastructuur (8 januari 2002). We wisten waar we stonden, wat we nodig hadden qua infrastructuur, welke documenten vereist waren, we kenden de normen, … Het lokaal dat we voor ogen hadden, voldeed niet aan de normen en er waren te veel verbouwingskosten aan. De ligging was ook niet optimaal: de ruimte was gelegen tussen de klassen van de lagere school en moeilijk bereikbaar voor de ouders. Dus zochten we naar een andere oplossing. Hier ging ongeveer een half jaar over. Een jaar van spanning, bevraging en toch wel heel wat papierwerk. In juni 2002 werd er wat druk gezet door onze schoolraad en dat wierp zijn vruchten af. 9 juli 2002: eindelijk! Een gesprek met een firma die een volledige container zou ontwerpen volgens de normen van K&G. Er zou hier al sanitair, keuken, tussenwanden, enz. in voorzien worden. Samen met een architect werd het volledige plan opgemaakt. De firma kon beginnen met de constructie van de container en de bouwaanvraag werd ingediend. Gelukkig konden we rekenen op financiële steun van de scholengroep. Op 6 mei 2003, bijna 1 jaar later, kregen we het bericht dat de stedenbouwkundige vergunning geweigerd werd. Men vond dat de kindjes in een container niet veilig zouden zitten. Op deze dienst besefte niemand dat die container aan alle veiligheidsvereisten voldeed. Onze crèche zou normaal gezien openen op 1 september 2003. Plaatsing van de container was voorzien in mei 2003. Onze planning liep in het honderd. Na de eerste menselijke 62
reacties van ontgoocheling en onbegrip heb ik opnieuw de koe bij de hoorns gevat: een nieuwe aanvraag indienen, veel telefoontjes plegen, … Op 27 augustus 2003 sprong het licht dan op groen. De container mocht geplaatst worden. Dit gebeurde in de eerste week van september (plaatsing duurde 4 dagen). De ouders van de ingeschreven kindjes zochten voor die week een tussenoplossing. In januari 2002 hadden we namelijk aan de buitenwereld bekendgemaakt dat we het jaar nadien gingen starten met een minicrèche. We deden dit via de post, via de scholengroep, de website, een brief die we meegaven aan de leerlingen van de basisschool,… . Er kwam de eerste dag al onmiddellijk respons. Het is niet evident om inschrijvingen te doen, als je aan de ouders nog geen gebouw kan tonen. De plannen van de architect en van de firma die de container ging bouwen werden er bij de inschrijvingen bijgehaald, zodat de ouders toch enig beeld hadden van de indeling. We moesten zelfs met de ouders afspreken dat de “exacte openingsdatum” nog niet kon meegedeeld worden. Ons streefdoel was Pasen, maar het werd uiteindelijk september! De week van 3 tot en met 7 september 2003 hebben we gewerkt alsof ons leven ervan afhing: het hele schoolteam zette zich in, tot in de late uurtjes: verven, timmeren, poetsen, inrichten, … Ondanks het feit dat er onder zeer grote tijdsdruk hard moest gewerkt worden, hebben wij zeer veel fijne en vooral waardevolle momenten gedeeld. Met geen enkele studiedag over teambuilding hadden we kunnen bereiken wat het team hier is geworden. Er ontstond een enorm “wij-gevoel”. De neuzen kwamen, voor zover het al niet zo was, helemaal in dezelfde richting. Het was alsof we een “geboorte” meemaakten van “ons kindje”, minicrèche ’t BOONTJE. Bij de inschrijvingen liet ik de ouders ook de ruimte om in te schrijven voor 1 dag per week, wat natuurlijk nadien veel puzzelwerk vergde. De meeste kinderopvanginitiatieven vragen een aanwezigheid van minstens twee of drie volle dagen. In september hadden we 10 kindjes ingeschreven maar dit betekende maar een bezetting van 5 plaatsen per week (wat eigenlijk niet genoeg was om de financiële kosten te dragen). Na 1 jaar sprong onze minicrèche met een capaciteit van 9 voltijdse plaatsen uit zijn voegen! We moesten en zouden uitbreiden tot een crèche met een opvangcapaciteit van 22 kindjes. 22 fulltime plaatsen betekent uiteraard dat je meer dan 22 kinderen opvangt: niet alle kinderen komen 5 volle dagen naar de opvang. De capaciteitsuitbreiding bracht ons ook financieel in een betere positie. 63
We hadden echter geen geschikt gebouw en de scholengroep zag het niet zitten om nog een container aan te kopen. Maar naast de container lag er wel een gebouw dat we verhuurden. Deze mensen kregen een ander lokaal ter beschikking en zo konden we voor de tweede maal in twee jaar tijd starten met verbouwingswerken. Ook hier stond het volledige team opnieuw achter. Deze werken kostten opnieuw veel energie, inspanningen, tijd en geld. Personeel, scholengroep, vriendenkring, vzw Denderkind,… iedereen werkte mee. Zoals men zegt: “Samen staat men sterk”. In april 2006 ging onze peutercrèche open. Een juweeltje. Eigen werk. De samenwerking tussen school en crèche moet volgens ons optimaal verlopen. Ouderparticipatie en open communicatie is een sterk gegeven in onze crèche en school. De kleuterjuf van de eerste kleuterklas gaat minstens 1 keer in de week naar de crèche om de kindjes te bezoeken maar ook om te vertellen rond welk thema ze in de kleuterklas werken. Indien mogelijk, werkt men in de crèche dan rond hetzelfde thema. Inschrijven doe ik zelf, als directeur. Dan kan je als directeur ook je verhaal doen aan de ouders i.v.m. je school. Streven naar een naadloze overgang van crèche naar kleuterschool biedt een toegevoegde waarde voor het kind. De ouders beseffen dat. Ik vertel hen onder meer over: • • • • • •
De integratie: dat hun kindje als het 2 jaar is op geregelde tijdstippen een bezoekje zal brengen aan de kleuterklas, om te spelen met de andere kindjes; De gezamenlijke feesten: grootouderfeest, schoolfeest, enz.; Het schoolkrantje, waar er iets zal staan over hun baby of peuter maar waar ze de activiteiten in de kleuterklassen en lagere school ook al kunnen volgen; Het feit dat de kinderen de juffen en de gebouwen al kennen voor ze naar de kleuterschool komen; Het gezamenlijk uitwerken van thema’s met de kleuterschool; Dat het pedagogische luik in de kinderopvang de nodige aandacht krijgt, zodat de peuters gelijke startkansen hebben in de eerste kleuterklas.
Het Pedagogisch Project van het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap werd door iedereen ondertekend: kinderverzorgsters, onderhoudspersoneel, leerkrachten, secretariaat en directeur. 64
Wij bereiken momenteel een doorstroming van peuters naar de kleuterklas van meer dan 80%. Een goede verstandhouding doorheen de school, de perceptie van crèche en school als één geheel en de open communicatie brachten ons leerlingenaantal in die paar jaren opnieuw naar 130 leerlingen (55 kleuters en 75 lagere). De minicrèche is volzet. Een lange wachtlijst heb ik niet, omdat we binnen de scholengroep al 7 minicrèches hebben en we een systeem uitdokterden om naar elkaar door te schuiven. Op dit ogenblik hebben we 36 ingeschreven kindjes, wat goed is voor een wekelijkse bezetting van ongeveer 20 tot 22 kindjes. Onze ICT- coördinator schreef een programma om onze inschrijvingen zo efficiënt mogelijk te doen en om het puzzelwerk te vergemakkelijken. Sinds januari heeft iedere minicrèche binnen onze scholengroep ook een eigen verantwoordelijke. Zij krijgen 4 extra uren per week om zich bezig te houden met de administratie. Dit was natuurlijk erg welkom. Tot vorig jaar deed ik namelijk alle administratie (inschrijvingen, personeel, dossiers, facturering enz.). Nu doet de verantwoordelijke al het voorbereidende werk van de facturering, ze brengt de dossiers van de kindjes in orde en zorgt voor de dagelijkse werking van de minicrèche. Inschrijvingen blijf ik zelf doen, ondanks het feit dat de verantwoordelijke via het computerprogramma ook zicht heeft op de bezetting. Zij kan de ouders dus al informeren of er plaats is of niet, wanneer er een ruimte komt én of er in de andere kinderopvanginitiatieven van onze scholengroep nog plaatsen zijn. Eenmaal in de week heb ik met de verantwoordelijke, tijdens haar 4 uur administratie, een overlegmoment. Daar bespreken we de werking, de visie, de inschrijvingen, de noden van de ouders, eventuele klachten enz. Via skype, gsm, e-mail staan we dagelijks in contact met elkaar en iedere dag stap ik wel eens binnen in de crèche. De planning van de werkroosters maken we gezamenlijk op met de 4 kinderverzorgsters. Enige flexibiliteit van de kinderverzorgsters is wel opportuun. Aangezien we twee gebouwen hebben (baby’s en peuters), starten we ’s morgens om 7 u. met twee kinderverzorgsters (als er iemand ziek is, kan één van beiden de crèche openen). ’s Avonds om 18 u. sluiten we ook af met twee kinderverzorgsters. De tussenperiode wordt ingevuld volgens de noden en volgens het aantal aanwezigen (bv. op dinsdag werken er 4 personen, op woensdag maar 3). Als er veel kindjes afwezig zijn, kan het dus ook gebeuren dat een personeelslid vroeger naar huis kan om eventueel de overuren van de vorige dag of week te recupereren.
65
Mond-tot-mondreclame blijft de belangrijkste troef. Maar wij blijven ook nog reclame voeren via de website, de scholengroep, tv (kanaal 3 en TV Publiek). Bij iedere festiviteit van de school wordt onze crèche ter sprake gebracht. De inspanningen om dit op te bouwen loonden de moeite en als je dagelijks de blije gezichtjes ziet van die nog onschuldige kindjes, dan geeft dat een ongelooflijke voldoening. Uiteraard zijn er soms moeilijkheden, maar er is nog geen enkel probleem geweest dat wij niet hebben kunnen oplossen. Als school en team (en hiermee bedoel ik ook de crèche) zijn we er enorm op vooruitgegaan. En persoonlijk is het voor mij een verrijking geworden. Het is zeker een troef dat onze school kinderopvang aanbiedt. Onze leerlingenaantallen spreken hierover boekdelen.
Het relaas van een enthousiaste directeur. "Nog geen dag spijt gehad van de genomen beslissing. Ik zou het opnieuw doen." Martine Coppens directeur L.P.BOON beheerder minicrèche ‘t BOONTJE april 2007
7.3 Samenwerking stad Gent - vzw Peutertuinen Gemeenschapsonderwijs Mariakerke: scholengroep 22 Het begon allemaal in 1962. Het schooltje van het gemeenschapsonderwijs in Mariakerke bij Gent kende een groeiend succes. Een aantal houten paviljoentjes met de klassieke kolenkachel achteraan deden dienst als klaslokaaltje. Samen met een aantal sympathisanten ontdekte de toenmalige directeur een missing link op haar school. Kinderen van 3 tot 12 konden op school terecht, maar steeds meer moeders begonnen in de jaren zestig mee te werken en zochten kinderopvang voor hun kleine kinderen tussen 0 en 3 jaar. De vzw Peutertuinen Gemeenschapsonderwijs Mariakerke was geboren. Meer dan 40 jaar later is dit initiatief uitgegroeid tot een volwaardig kinderopvanginitiatief op twee locaties, telkens goed ingebed op de campus van de lagere scholen van het gemeenschapsonderwijs. De weg 66
naar een volwaardige erkenning en subsidiëring via Kind & Gezin (K&G) was soms moeilijk en lang, maar in 2000 was er een erkenning voor 36 kindjes tussen 0 en 36 maanden in het Hartenboompje (= kinderdagverblijf) en 20 kindjes tussen 18 en 36 maanden in De Twijgjes (=peutertuin). (Hoe noem je anders je kinderopvang als de school zelf de Wijze Eik heet?). Toch stonden de bestuurders van de vzw in 2000 voor een aantal fundamentele keuzes. Wat gestart was als een initiatief van vrijwilligers groeide immers uit tot een professionele kinderopvangorganisatie met 17 personeelsleden in loondienst. De accommodatie voldeed echter niet meer aan de moderne noden en dus ook niet meer aan de erkenningsnormen van K&G. De keuze was duidelijk. Ofwel werd er geïnvesteerd in een betere huisvesting, ofwel was het initiatief gedoemd om na bijna 40 jaar te verdwijnen. Voor de renovatie van het Hartenboompje met 36 plaatsen waren voldoende middelen voorhanden. De kindjes konden voor de hele duur van de werkzaamheden blijven komen en in 2003 werd met enige fierheid de vernieuwde crèche geopend. Voor de Twijgjes was openblijven minder evident. De nood aan opvang voor kinderen van 0 tot 36 maanden was zo groot, dat een uitbreiding van 20 naar 23 ukkies en een erkenning als volwaardig kinderdagverblijf i.p.v. peutertuin de beste optie was. Dit betekende echter dat het oude gebouwtje totaal niet meer voldeed en nieuwbouw de enige optie was. Kostprijs van dit alles: ongeveer 700.000 euro. Hoewel de vzw nog over wat middelen beschikte, was een investering van een dergelijke omvang, uitsluitend met eigen middelen, een onhaalbare opdracht. De zoektocht naar partners was gestart. K&G was de meest evidente en ook de eerste partner die bereid was de uitbreiding naar een volwaardige crèche te steunen, te erkennen en dus ook te subsidiëren. Als we het convenant hebben gesloten, draagt ook het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap (voorheen gemeenschapsonderwijs) zijn steentje bij via het systeem van de renteloze leningen. Toch bleek eind 2006 het project net niet haalbaar. Na de gemeenteraadsverkiezingen van 2006 maakte de nieuwe bestuursploeg in Gent echter ook zijn huiswerk. Dat er in Gent, net als in de rest van Vlaanderen, een tekort is aan kinderopvang was al bekend. Maar hoe groot is die nood nu eigenlijk? Hoe kan kinderopvang adequaat inspelen op de bevolkingsevolutie?
67
Om op deze en tal van andere vragen een antwoord te krijgen, gaf schepen van Onderwijs en Opvoeding Rudy Coddens in 2006 opdracht aan de stedelijke Pedagogische Begeleidingsdienst om de kinderopvang in Gent in kaart te brengen. Eén zaak bleek uit die studie heel duidelijk: er is in Gent een tekort van 600 plaatsen. Anno 2007 werd deze studie geactualiseerd. Net als in 2006 stelden de onderzoekers opnieuw een tekort vast van 600 plaatsen, ondanks de diverse investeringen in de verschillende opvanginitiatieven van de Stad Gent. Dit heeft te maken met de sterke positieve bevolkingsevolutie. De Stad Gent heeft in 2007 immers 10 % meer 0-2-jarigen dan in 2006. Er is dus duidelijk nood aan een inhaalbeweging om dit tekort weg te werken. Het Gentse stadsbestuur heeft zich bij het begin van deze nieuwe legislatuur dan ook geëngageerd om de komende jaren verder te investeren in voldoende, kwaliteitsvolle en betaalbare opvang. Maar de Stad Gent besefte dat ze dit niet alleen kan. Ze startte een zoektocht naar partners binnen de kinderopvang om via extra ondersteuning of samenwerking het opvangaanbod uit te breiden met kwaliteitsvolle, duurzame en toegankelijke opvangplaatsen. De nood aan extra middelen voor de vzw Peutertuinen Gemeenschapsonderwijs Mariakerke en de doelstellingen van het Gentse stadsbestuur mondden uit in een aantal goede gesprekken… en een goed resultaat. De Stad Gent, departement Onderwijs en Opvoeding, bleek na overleg bereid te zijn mee te investeren in de nieuwbouw. Zo werd aan de vzw een investeringssubsidie van 100 000 euro ter beschikking gesteld. Peutertuin De Twijgjes, met een huidige capaciteit en erkenning voor 20 plaatsen, wordt door deze investering in nieuwbouw omgevormd tot een volwaardige crèche met 28 plaatsen in plaats van de oorspronkelijk geplande 23. Dankzij dit samenwerkingsverband kan de vzw, met het oog op de inschrijving en de invulling van alle openstaande plaatsen, aansluiten bij Tinkelbel, het Centraal Meldpunt Kinderopvang van de Stad Gent. Om tijdens de werkzaamheden de kinderopvang te kunnen blijven waarborgen, werd een aantal tijdelijke modules gehuurd. Ondertussen is de ruwbouw klaar. Als alles naar wens blijft verlopen, kunnen bij de start van het schooljaar
68
2008, 28 kleine Gentenaartjes in een gloednieuwe crèche hun plaats vinden. Zowel de Stad Gent als de vzw zijn ervan overtuigd dat een dergelijke vorm van samenwerking ook in andere steden en gemeenten moet kunnen. Door de ondersteuning van het stadsbestuur worden immers bijkomende plaatsen gecreëerd op korte termijn, zonder dat het stadsbestuur zelf moet instaan voor de volle investering en exploitatie. Via een convenant worden een aantal afspraken over kwaliteit, openingsuren, inschrijvingen enz. op papier gezet. Voor de vzw en het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap waarborgt de samenwerking blijvende opvang van in totaal 64 kindjes op de campus van de school in Mariakerke. Welke stad of gemeente is de volgende die via een klein duwtje in de rug een aantal initiatieven mogelijk maakt?
Daan Schalck ondervoorzitter vzw Peutertuinen GO! Mariakerke Rudy Coddens schepen van Onderwijs en Opvoeding in Gent augustus 2007
69
8
Draaiboek openklasdag kleuterschool + informatieavond
Bij het verzamelen van goede praktijkvoorbeelden van samenwerking tussen scholen en kinderopvanginitiatieven stelden we vast dat het organiseren van openklasdagen en informatieavonden een veel voorkomend verschijnsel is. Het organiseren van openklasdagen en informatiemomenten bevordert de instroom van leerlingen, werkt drempelverlagend, draagt bij tot een naadloze overgang van crèche naar kleuterschool, versterkt de klantenbinding met de ouders, verstevigt de banden met onthaalouders en de begeleiders van de kinderen uit de crèches en draagt bij tot het degelijk onthalen en informeren van ouders van kinderen uit de crèche die potentiële leerlingen van de school zijn. Daarom ontwikkelden wij twee draaiboeken die u kunnen helpen bij de organisatie en praktische uitwerking hiervan. Uiteraard staat het u vrij om aan het concept te sleutelen en een eigen invulling voor uw school te ontwikkelen.
8.1 Openklasdagen in de kleuterschool • • •
• • • • • • 71
Doelgroep Ouders van 1- of 2-jarigen die nog geen definitieve schoolkeuze gemaakt hebben; Personeelsleden en verantwoordelijken van de dienst voor onthaalouders, minicrèches en kinderdagverblijven en de onthaalouders zelf; Nodig ook de ouders van de allerjongste kleuters uit! Doel: rekrutering door middel van … Bekendmaking schoolwerking; Informatie over klaswerking; Informatie over de specifieke doelstellingen van de kleuterschool; Informatie over zindelijkheid en schoolrijpheid; Tips voor de ouders over de voorbereiding van de kleuter: “Naar de kleuterschool”; De eerste schooldag.
• • •
• •
Promotie - bekendmaking Mailings aan 1- en 2-jarigen, crèches en onthaalouders (2 à 3 weken vooraf, kondig ook telkens al de volgende openklasdag aan); Uitnodiging: brief + plooifolder + invulstrookje voor mensen die niet aanwezig kunnen zijn (eventueel met een geadresseerde en gefrankeerde envelop); Affiches in bibliotheek, cultureel centrum, stadhuis, winkels, school zelf: infobord aan straatkant (wisselend) enz. Tijdstip 4 x per jaar: oktober, november/december, februari, mei; woensdagvoormiddag.
Draaiboek De voorbereiding • • • • •
•
• •
• • • • 72
de adressen opvragen bij de gemeente, de crèche en de onthaalouders; brief ontwerpen en kopiëren, plooifolder kleuterschool/basisschool ontwerpen en drukken (zie promotie); infobrochure van de school met info o.a. over pedagogisch project school; iedereen op de hoogte brengen (MVD-personeel, secretariaat, leerkrachten, ouders, personeel buitenschoolse opvang, …); de kleuterklassen thematisch aankleden; voorzie enkele infomappen en infobriefjes zodat de ouders die niet tot de pauze kunnen blijven toch ook nog informatie kunnen meenemen; een apart lokaal voorbehouden en thematisch aankleden, ruimte en speelgoed voor 1- en 2-jarigen; eventueel video en tv, voldoende tafels en stoelen (reserve aanleggen), koffie/thee/water; drankje klaarhouden (hou rekening met allergieën) en koekje of fruit voor de kindjes die meegekomen zijn (cf. koekjespauze in de klas); infomappen klaarmaken met: infobrochures school, programmaboekje openklasdag, exemplaren van verschillende nieuwsbrieven, tips voor de eerste schooldag, activiteitenkalender, … fotoboek school; wegwijzers plaatsen zodat de mensen vlot de weg vinden; kleuterjuf toezicht- en klasvrij houden tijdens de pauze; PowerPoint-presentatie.
De uitvoering Een voorbeeld: 08.40-09.00 u.
onthaal door de directeur en de kleuterleidsters in de overdekte zaal
09.00-09.10 u.
onthaal door kleuterleidster in de klas (+ kinderverzorgster) directeur vangt laatkomers op
09.10-10.15 u.
de startactiviteit bijwonen een taalactiviteit bijwonen toiletliedje en drinkpauze met fruit/koekje
10.15-11.00 u. • • • •
• •
de directeur informeert over de schoolwerking (pedagogisch project) en de extra voorzieningen (eventueel video of PowerPoint-presentatie); de kleuterjuf bespreekt de activiteiten; toelichting bij de doelstellingen van de kleuterschool, zindelijkheid en schoolrijpheid; briefjes en schrijfgerief uitdelen waarop ouders hun gegevens kunnen noteren zodat je ze nog kan contacteren (naam, adres, geboortedatum kindje, telefoonnummer); gelegenheid tot vragen stellen; de directeur geeft een rondleiding in de school.
11.00-11.20 u.
activiteiten bijwonen in de werkhoeken in de tweede en derde kleuterklas
11.20-11.30 u.
afsluiten met dansje
11.30 u.
praktische tips “Voor het eerst naar school”
• • •
73
tijdens de pauze met koffie:
Tips Noteer de namen van de peuters onmiddellijk; Nodig ook de ouders van pas ingestapte kindjes uit zodat je niet het risico loopt dat er weinig of geen ouders aanwezig zijn; Zet bij de toelichting over de schoolwerking ook de oudervereniging, de vriendenkring of de schoolraad in de bloemetjes;
•
•
Stuur niet aan op inschrijving ter plaatse en geef ook geen inschrijvingsdocumenten mee. Benadruk dat je voor een inschrijving tijd wil maken om de kleuter en de ouders beter te leren kennen en dat je liever op een ander tijdstip een afspraak maakt; Laat je niet ontmoedigen door een lage opkomst! Dit groeit automatisch, want sommige ouders komen 2 tot 3 keer terug. Ze zien het voor het kind en zichzelf als een opbouwen van een vertrouwd contact met de andere kleuters, de juf en de school.
8.2 Infoavond in de kleuterschool "Hoe groeit een kleuter naar schoolrijpheid?"
• •
• •
Doelgroep ouders met kinderen op school; ouders met kinderen in het kinderdagverblijf of de minicrèche verbonden aan de school. Doelstelling drempel verlagen; klantenbinding verhogen.
Promotie – bekendmaking Mailings aan 1- en 2-jarigen, crèches en onthaalouders (2 à 3 weken vooraf, kondig ook telkens al de volgende openklasdag aan); Uitnodiging: brief + plooifolder + invulstrookje voor mensen die niet aanwezig kunnen zijn (eventueel met een geadresseerde en gefrankeerde envelop); Affiches in bibliotheek, cultureel centrum, stadhuis, winkels, school zelf: infobord aan straatkant (wisselend) enz. Tijdstip 2 of 3 x per schooljaar: november, februari, mei Draaiboek Voorbereiding Zie draaiboek openklasdag in de kleuterschool. Voorzie in de hoeken materieel uit de 3e graad van het lager onderwijs.
74
Uitvoering 1. Verwelkoming door directeur en kleuterleidster 2. Schoolrijpheid Fotoprojectie en bespreking: welbevinden en betrokkenheid Onderwerp: “Hoe leert een kleuter?” De volgende doelstellingen van de kleuterschool komen concreet aan bod: • • •
• • • •
Exploreren en experimenteren; Uitdagende materialen aanbieden; Rekenbegrippen verwerven: prikkels aanreiken, eigenschappen van de dingen, de begrippen i.v.m. tijd en ruimte, handelen, hoeveelheden, conservatie, seriëren; Leesvoorwaarden verwerven: symbolen, tekens, pictogrammen, letters, details opmerken, visueel geheugen, schrijven; Werkblaadjes zijn slechts een vrije aanvulling; In de klas vinden veel activiteiten met enorm veel leerkansen plaats, zonder dat die daarom een schriftelijke neerslag moeten hebben; Een kleuter die zich weinig aangetrokken voelt tot penen papieroefeningen heeft evengoed de kans om veel begrippen te verwerken.
Mogelijke foto’s: (foto’s waarop de kleuters meermaals te zien zijn) • • • • • • • • • 75
uitdagende materialen: grote blokken, stokken van verschillende lengte en dikte, doeken, hechtingsmaterialen; begrippen lang - kort: kleuters die een brug maken en een passende plank zoeken; sorteren groot - klein: kleuters die tijdens het opruimen boekjes van groot naar klein sorteren; de tijdsbegrippen: een kleuter werkt met de dagindelingkalender; 1-1-relatie: na een kaartspel ontdekken wie de meeste kaarten heeft door ze in rijen naast elkaar te leggen; maten en hoeveelheden: kommen en bekers in verschillende maten in de huishoek - hoge, lage, brede flessen in de waterbak; interesse voor de letters: met lettersponsen een naam stempelen op de pas ingerichte schoenenwinkel; details opmerken: kleuters zijn verkleed als Sint en Piet, andere kinderen kijken wat aan de kledij veranderd is; visueel geheugen: kinderen spelen een memoriespel;
• •
rollenspel in de klas; begrippen i.v.m. de eigenschappen van de dingen (groot - klein, dik - dun, de kleuren, …) : “Schipper mag ik overvaren?”.
3. Pauze (koffie, thee, vruchtensap,…) 4. De ouders mogen zelf de klaswerking op een actieve manier ervaren. De ouders gaan in de hoeken aan de slag met materiaal dat in de 3e graad bij hoeken- en contractwerk gebruikt wordt. • •
• • • • • • • • • •
Voorstelling keuzebord van de kleuterklas, verduidelijking bij de pictogrammen en de afspraken; De luisterhoek: cassettes (cd-roms) met ingesproken luisteropdrachten op volwassenenniveau. Voorbeelden: de ouders luisteren naar de geluiden van de straat en in de keuken en schrijven ze in de juiste kolom, ze krijgen een omschrijving van een woord te horen en duiden het juiste woord aan (condensatiewater, temperatuurcurve, barometer); De onthaalhoek: rekenbegrippen verwerken aan de hand van een rekenspel (hoofdrekenen); De bouwhoek: met K’nex volgens plannen, met verschillende moeilijkheidsgraden, een constructie maken; De zandbakhoek: is omgevormd tot een taalhoek met keuzemogelijkheden. Bijvoorbeeld werkblaadjes met woordzoekers of een gezelschapsspel; De knutselhoek: zelf wenskaarten maken met papier, allerhande karton, touw enz. ; De timmerhoek: figuurzagen; De ontdekhoek: pakjes maken die men achteraf in de klas mag verstoppen; De huishoek: een verrassingstaart maken met het aangeboden materiaal; De verkleedhoek: verkleden voor het verrassingsfeest; De taalhoek: gezelschapsspelen. Na deze activiteit ruimt iedereen op.
5. Afsluiting De kleuterleidster bespreekt de ervaringen en de leerkansen met de ouders. Bijvoorbeeld: • • • •
76
Een keuze maken vraagt denkwerk en je moet rekening houden met de anderen; Op een losse manier met elkaar omgaan en samen werken aan eenzelfde probleem werkt stimulerend; Ieder kan werken in de hoeken volgens zijn/haar capaciteit; Wie liever met werkblaadjes werkt, komt ook aan zijn trekken;
• • • • • •
77
Soms kan men kiezen tussen alleen werken of samen werken; In de knutselhoek komt de creativiteit aan bod en kan ieder volgens eigen tempo werken; Wie hulp nodig had, kreeg steun van anderen; Afhankelijk van je eigen vaardigheid en persoonlijkheid ging je liever helpen of nam je de leiding; Bij het verkleden kwam spontaan een rollenspel tot stand; Opruimen hoort er ook bij.
9
Buitenschoolse opvang in scholen
Buitenschoolse opvang heette voorheen voor- en naschoolse opvang. Buitenschoolse opvang kent traditioneel verschillende vormen en mogelijkheden: de kinderen blijven op school, ze gaan naar sportactiviteiten, naar een speelplein, … Voor sommige van deze opvangmogelijkheden houdt Kind & Gezin toezicht. Enerzijds zijn er de “erkende” kinderdagverblijven, initiatieven voor buitenschoolse opvang (IBO’s), … Anderzijds is er de “particuliere of zelfstandige sector” met particuliere opvanginitiatieven, waar het “attest van toezicht” de kwaliteitsgarantie is van Kind & Gezin. Daarnaast is er ook nog buitenschoolse opvang in scholen. Als je wil dat de opvang aan de wettelijke voorwaarden voldoet, dan kan je bij Kind & Gezin een attest van toezicht of erkenning aanvragen. Kind & Gezin laat de opvang bij de start controleren en daarna gemiddeld om het anderhalf jaar.
9.1 Zelfstandige opvang Deze minicrèches (tot en met 22 opvangplaatsen) of zelfstandige kinderdagverblijven (vanaf 23 opvangplaatsen) zorgen zelf voor een evenwicht tussen inkomsten en uitgaven. Onder bepaalde voorwaarden krijgen ze financiële ondersteuning van Kind & Gezin.
9.2 Erkende opvang Erkende opvang voldoet aan de wettelijke voorwaarden en wordt meestal gesubsidieerd. Erkende opvang moet openstaan voor alle kinderen, dus niet enkel voor de kinderen van één school of één bedrijf. Een initiatief voor buitenschoolse opvang (IBO) is een vorm van erkende
79
kinderopvang. Ook kinderdagverblijven kunnen erkend en gesubsidieerd worden. Minicrèches en kinderdagverblijven kunnen ook schoolgaande kinderen opvangen (t/m de lagere school).
9.3 Initiatieven voor buitenschoolse opvang (IBO’s) Een initiatief voor buitenschoolse opvang of IBO vangt kinderen van kleuter- en lager onderwijs op voor en na de schooluren en op vakantiedagen. De opvang verloopt in groep en in lokalen die daar speciaal voor zijn ingericht. Als de opvang voldoet aan de wettelijke voorwaarden, kan een IBO erkenning vragen aan Kind & Gezin, maar enkel als het Lokaal Overleg Kinderopvang van de gemeente in zijn beleidsplan de oprichting van IBO’s gunstig heeft geadviseerd. Deze erkenning is nodig om eventueel subsidies te kunnen aanvragen bij Kind & Gezin, weerwerkgesco's bij de Vlaamse administratie Werkgelegenheid en subsidies van het Fonds voor Collectieve Uitrustingen en Diensten (FCUD). Om nieuwe plaatsen met subsidies van Kind & Gezin te starten, moet de Vlaamse regering in een budget voorzien. Als er een budget is, krijgen gemeentes met de hoogste nood voorrang.
9.4 Attest van toezicht Je krijgt, na aanvraag, een attest van toezicht wanneer je kinderopvang minstens voldoet aan de wettelijke voorwaarden op het vlak van: • • • •
de omgang met kinderen en ouders; de begeleiding en het personeel; de ruimte en inrichting; veiligheid, voeding en gezondheid.
Wanneer je een attest van toezicht hebt, geef je aan de ouders fiscale attesten. Ouders kunnen maximaal 11,20 euro per dag per kind als kosten inbrengen op hun belastingaangifte. Voor eventuele financiële tegemoetkomingen is een attest van toezicht één van de voorwaarden (bv. vergoeding van installatiekosten voor onthaalouders, financiële ondersteuning van minicrèches of zelfstandige kinderdagverblijven die schoolgaande kinderen opvangen).
80
Kleuter- of lagere scholen mogen, zonder in het bezit te zijn van een attest van toezicht, fiscale attesten uitschrijven. We komen hier later uitgebreider op terug.
9.5 Opvang in scholen Opvang die in en door scholen wordt georganiseerd, moet momenteel bij Kind & Gezin enkel gemeld worden. Kind & Gezin vervult een rol wanneer er klachten zijn die betrekking hebben op de veiligheid en de gezondheid van de kinderen. Opvang die enkel gemeld is, krijgt geen financiële ondersteuning van Kind & Gezin. Aangezien het noch financieel, noch praktisch haalbaar lijkt om naast of in elke school een IBO te vestigen, zal de nieterkende (enkel gemelde) opvang in scholen noodzakelijkerwijze blijvend georganiseerd moeten worden. Uit de cijfers van Kind & Gezin blijkt dat de opvang in de scholen, na de opvang door de grootouders, de meest gebruikte opvangvorm is. Opvang in en door scholen georganiseerd, wordt niet door Kind & Gezin gesubsidieerd. Zelfs voor het verkrijgen van een attest van toezicht liggen de normen voor de meeste scholen te hoog (bv. per 14 kinderen in 1 begeleider voorzien). Toch is het belangrijk dat de school, binnen de perken van de mogelijkheden, voor een kwaliteitsvolle opvang zorgt.
9.6 Kwaliteit Goede kinderopvang is in de eerste plaats veilig, zodat ouders hun kind met een gerust hart kunnen achterlaten. Elk kind krijgt er verzorging en geborgenheid. De opvang stimuleert de ontwikkeling van kinderen. Kinderen gaan op verkenning, experimenteren en verleggen hun grenzen. Ook voor de oudere kinderen is de opvang vrije tijd waarin ze zelf mee bepalen waarmee en met wie ze spelen. Goede opvang informeert de ouders en betrekt ze actief. De relatie tussen ouders en verantwoordelijke of begeleiders is heel belangrijk. Als je voor de opvangvorm zonder wettelijke kwaliteitsvoorwaarden (enkel melding, geen attest van toezicht of erkenning) kiest, pleit Kind & Gezin ervoor om het kind centraal te plaatsen: • • 81
zorg voor een gezonde en fysiek en psychisch veilige opvang; bied kinderen geborgenheid en structuur;
• • • • •
stimuleer een kind en zet het op zijn maat aan tot zelfstandigheid; hou rekening met het belang van het kind; respecteer de diversiteit; besteed aandacht aan de omgang binnen de groep. gebruik voor het uitwerken van je kwaliteitsbeleid zeker de ‘Missie kinderopvang van het GO!’ (zie deel 3).
9.7 Toekomst Vraag is echter welke richting men in de toekomst zal uitgaan met de gemelde buitenschoolse opvang in scholen, wanneer de vernieuwing van de kinderopvang wordt doorgevoerd en in een decreet wordt gegoten. Het feit dat het GO! op het lokale niveau bij een aantal proefprojecten werd betrokken, geeft de betrokken scholen en scholengroepen de kans om de knelpunten in deze materie bloot te leggen en aan te kaarten. Ook op het centrale niveau wordt het nodige gedaan om de situatie van onze basisscholen trachten te verbeteren. Mocht de toekomstige regelgeving veel strengere eisen opleggen aan de organisatie van buitenschoolse opvang in scholen, dan moeten hier middelen tegenover staan. Scholen ontvangen momenteel niets voor de organisatie van deze opvang. Vaak doen ze een beroep op vrijwilligers of werken ze met PWA-contracten. Het kan ook niet de bedoeling zijn dat de meerkosten voor het aanwerven van meer en/of specifiek geschoolde begeleiders volledig worden doorgerekend aan de ouders.
9.8 Fiscale aftrekbaarheid De uitgaven voor de kinderopvang zijn fiscaal aftrekbaar tot de leeftijd van twaalf jaar voor een maximum van 11,20 euro per dag. Voorwaarden voor ouders om de kosten fiscaal te kunnen inbrengen: • • • •
82
de kosten moeten betrekking hebben op het vergoeden van kinderopvang buiten de normale lesuren waarin het kind onderwijs volgt; de kosten moeten zijn gedaan voor de opvang van kinderen die de leeftijd van 12 jaar niet bereikt hebben en die ten laste zijn; de ouders moeten beroepsinkomsten hebben; de kosten moeten aan welbepaalde instellingen of personen betaald zijn;
•
de ouders moeten met de nodige documenten het bewijs leveren van de opvang en van het betaalde bedrag (attest uitgereikt door de opvangvoorziening).
Wat wordt er verstaan onder kosten die betrekking hebben op het vergoeden van kinderopvang buiten de normale lesuren waarin het kind onderwijs volgt? Hieronder vallen onder meer de kosten die betrekking hebben op het vergoeden van: • • • •
• • • •
de kinderopvang voor de aanvang van de lessen; de kinderopvang tijdens de middagpauze; de kinderopvang na de normale lesuren; de kinderopvang tijdens alle vakanties (bv. vakantiekampen georganiseerd door de jeugdbewegingen, de speelpleinwerking georganiseerd door de gemeenten, diverse stages inzake sport, wetenschap, cultuur, taal, enz.); de kinderopvang tijdens schoolvrije dagen en op woensdagnamiddag; de kinderopvang tijdens weekends; de opvang van kinderen in internaten; de opvang van kinderen die nog niet naar school gaan.
Dit betekent dat eventuele bijkomende kosten zoals maaltijdkosten, schoolkosten, kledijkosten, enz. niet worden beschouwd als opvangkosten en bijgevolg niet aftrekbaar zijn. Ook de volgende kosten worden niet als uitgaven voor kinderopvang beschouwd: • • • • •
bijkomende kosten voor cursussen gegeven in het kader van onderwijs; bosklassen, sneeuwklassen, openluchtklassen, zeeklassen en andere schoolreizen; buitenlandse reizen; bijles; lidgelden van verenigingen.
Wat wordt er verstaan onder kosten gedaan voor de opvang van kinderen die de leeftijd van 12 jaar niet bereikt hebben en die ten laste zijn? U moet rekening houden met de werkelijke leeftijd van het kind en niet met de leeftijd op 1 januari van het aanslagjaar. Het kind mag dus de leeftijd van 12 jaar niet bereikt hebben op het tijdstip waarop het werd opgevangen. Vanaf zijn
83
twaalfde verjaardag zijn de kosten voor zijn opvang niet meer aftrekbaar. Het kind moet ook fiscaal ten laste zijn, d.w.z. een kind dat op 1 januari van het aanslagjaar deel uitmaakt van een gezin en dat persoonlijk in het belastbare tijdperk geen bestaansmiddelen heeft gehad die voor aanslagjaar 2007 geïndexeerd meer dan 2 610 euro netto bedragen. Het maximumbedrag van de netto bestaansmiddelen bedraagt voor aanslagjaar 2007 echter 3 770 euro voor kinderen ten laste van een alleenstaande en 4 870 euro voor gehandicapte kinderen ten laste van een alleenstaande. Wat wordt er verstaan onder beroepsinkomsten? Het gaat hier om belastbare beroepsinkomsten, d.w.z. beroepsinkomsten in de ruime zin van het woord (winst, baten, bezoldigingen, pensioenen, werkloosheidsuitkeringen, andere vervangingsinkomsten, enz.). Bij gehuwden of wettelijk samenwonenden waarvoor een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, volstaat het dat één van beide beroepsinkomsten heeft. Mogen scholen fiscale attesten uitschrijven? Volgens de wetgeving mogen fiscale attesten worden uitgeschreven indien de gelden voor de opvang werden betaald aan kleuter- of lagere scholen of instellingen of opvangvoorzieningen die verbonden zijn met de kleuter- of lagere school of de inrichtende macht van de kleuter- of lagere school. Laatstgenoemde zijn instellingen of opvangvoorzieningen die een menselijke of juridische band hebben met de kleuter- of lagere school of haar inrichtende macht. Bijvoorbeeld: •
•
84
een oudervereniging die is opgericht door de ouders van de leerlingen die onderwijs volgen aan een bepaalde kleuter- of lagere school (basisschool) en die voor de opvang buiten de normale lesuren gebruik maakt van de infrastructuur van de school (gebouwen, materiaal, speelplaats, ...) of een beroep doet op het administratief personeel van de school om de gegevens van de opgevangen kinderen te verwerken; een vriendenkring die is opgericht door oud-leerlingen, leraars of sympathisanten van een bepaalde kleuter- of lagere school (basisschool) en die voor de opvang buiten de normale lesuren gebruik maakt van de infrastructuur van de school (gebouwen, materiaal, speelplaats, ...) of een beroep doet op het administratief personeel van de school om de gegevens van de opgevangen kinderen te verwerken.
10
Het Lokaal Overleg Kinderopvang
10.1 Wijziging opdracht en werkwijze In juni 2007 is de opdracht en de werkwijze van het Lokaal Overleg Kinderopvang gewijzigd. Het is nu een gemeentelijke adviesraad geworden die het lokaal bestuur adviseert over het lokaal beleidsplan kinderopvang, de uitvoering ervan en over de uitbouw van kinderopvang binnen de gemeente. De samenstelling en interne werking worden door de gemeenteraad vastgelegd. Vertegenwoordigers van de diverse actoren (opvang, scholen, jeugdwerk, ...), de gebruikers en het lokaal bestuur maken er deel van uit. Leden van de gemeenteraad, het college van burgemeester en schepenen en de OCMWraad zijn er niet stemgerechtigd.
10.2 Besluit van de Vlaamse Regering van 4 mei 2007: toelichting Het besluit van de Vlaamse Regering van 4 mei 2007 geeft invulling aan het oprichtingsdecreet van Kind & Gezin. Dit decreet bepaalt dat Kind & Gezin zijn regietaak uitvoert in overleg met de lokale besturen die een lokaal beleid kinderopvang uitwerken. Vraag en aanbod worden immers op elkaar afgestemd op basis van een ruime inschatting van de lokale situatie. Ook op het lokale niveau is hierover heel wat kennis voorhanden. Het lokaal beleid kinderopvang heeft een plaats in het geheel van het gemeentelijke beleid. Het omvat het geheel van de kinderopvang in de gemeenten en wordt gedragen door lokale actoren en gebruikers. Het is een onderdeel van het lokaal sociaal beleid en slaat een brug naar aanverwante beleidsdomeinen die niet door het lokaal sociaal beleid gevat worden. Het nieuwe besluit koppelt het Lokaal Overleg Kinderopvang en het beleidsplan los van de organisatie van de buitenschoolse opvang. Hiermee wordt de verruiming naar andere vormen van kinderopvang een feit en bestendigt het besluit de trend die al in veel gemeenten aan de gang is. 85
Wanneer de Vlaamse overheid middelen ter beschikking stelt voor de uitbreiding van opvangvoorzieningen, zal Kind & Gezin het lokaal bestuur om advies vragen over de uitbouw van de kinderopvang in de gemeente. Als gemeentelijke adviesraad krijgt het Lokaal Overleg Kinderopvang van de Vlaamse overheid de opdracht om het lokaal bestuur te adviseren: • •
•
bij het opstellen en eventueel bijsturen van het lokaal beleidsplan kinderopvang; over de uitvoering van het beleidsplan en waar nodig bijsturingen voor te stellen. Het Lokaal Overleg Kinderopvang heeft met andere woorden een opdracht inzake beleidsopvolging en -evaluatie en bewaakt de dwarsverbindingen naar beleidsplannen uit aanverwante beleidsdomeinen; over de uitbouw van opvangvoorzieningen binnen de gemeente.
Los van deze opdrachten kan het lokaal bestuur het Lokaal Overleg Kinderopvang aanvullende opdrachten geven. Bijvoorbeeld: • • • •
een huishoudelijk reglement opstellen; het lokaal bestuur ondersteunen bij het uitvoeren van een omgevingsanalyse en/of het opstellen van een informatiebrochure; input leveren bij het in kaart brengen van de vraag naar kinderopvang; …
Besluit Bij fundamentele beslissingen over de uitbreiding van het kinderopvangaanbod binnen de gemeente zal Kind & Gezin in de toekomst advies vragen aan het lokaal bestuur. Dit zal mee bepalend zijn voor de beslissing waar welke plaatsen worden toegekend. Daarom is het van cruciaal belang dat de schooldirecteurs en verantwoordelijken van kinderopvanginitiatieven gelieerd aan het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap hun taak opnemen/opeisen binnen het Lokaal Overleg Kinderopvang. De nieuwe rol plaatst het Lokaal Overleg Kinderopvang voor de uitdaging zich te profileren als autoriteit inzake kennis van het lokale opvangaanbod en hierover een visie te ontwikkelen. De lokale besturen kunnen de door het ontwerpbesluit toegewezen opdrachten pas ten volle uitvoeren als de voorzieningen hun voornemens rond de
86
uitbouw van kinderopvang aan hen kenbaar maken en als zij actief participeren in het Lokaal Overleg.
Het Besluit van de Vlaamse Regering van 4 mei 2007 kunt u hierna raadplegen.
10.3 Het besluit van de Vlaamse Regering van 4 mei 2007 (BS 19 juni 2007) houdende het lokaal beleid kinderopvang Dit is een gecoördineerde versie. De datum van de laatste versie is steeds de datum van het laatste wijzigingsbesluit.
Titel I. Algemene bepalingen Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1° Kind en Gezin: intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid, opgericht door het decreet van 30 april 2004 houdende oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin. 2° lokaal bestuur: de gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn; 3° lokaal sociaal beleid: het geheel van de beleidsplanning en acties van een lokaal bestuur en de acties van lokale actoren zoals bepaald in het decreet van 19 maart 2004 betreffende het lokaal sociaal beleid; 4° lokaal sociaal beleidsplan: plan dat de visie weerspiegelt van het lokaal bestuur op het lokaal sociaal beleid, zoals geregeld in het decreet van 19 maart 2004 betreffende het lokaal sociaal beleid; 5° Lokaal Overleg Kinderopvang: een gemeentelijke adviesraad inzake het lokaal beleid kinderopvang; 6° lokale actor: al wie plaatselijk een functie vervult in de opvang van kinderen en al wie invulling geeft aan de vrije tijd van kinderen voor en zolang ze naar de basisschool gaan;
87
7° gebruikers: al wie plaatselijk een beroep doet op kinderopvang en behoefte heeft aan kinderopvang of een vertegenwoordiger van een organisatie die representatief is voor gebruikers inzake kinderopvang; 8° lokaal beleidsplan kinderopvang: plan dat de visie bevat van het lokaal bestuur op de kinderopvang. Art. 2. Het lokaal bestuur heeft een taak inzake de lokale regie van de kinderopvang in samenspraak met Kind en Gezin. Om de taak zoals bedoeld in alinea 1 te realiseren werkt het lokaal bestuur een lokaal beleid kinderopvang uit op basis van een lokaal beleidsplan kinderopvang en laat het zich daarbij adviseren door het Lokaal Overleg Kinderopvang. Kind en Gezin ondersteunt het lokaal bestuur bij de opmaak van het lokaal beleidsplan kinderopvang en bij het Lokaal Overleg Kinderopvang, en volgt beide processen op. Bij de uitbouw van opvangvoorzieningen vraagt Kind en Gezin advies aan het lokaal bestuur.
Titel II. Het lokaal beleidsplan kinderopvang Art. 3. § 1. Het lokaal beleidsplan kinderopvang is een deel van het lokaal sociaal beleidsplan en bevat de visie van het lokaal bestuur op het geheel van de kinderopvang. § 2. De visie, bedoeld in § 1, bestaat minstens uit: 1° beleidskeuzes met betrekking tot kinderopvang gebaseerd op een omgevingsanalyse; 2° algemene doelstellingen en concrete acties op korte en op langere termijn, met verwijzing naar het advies van het Lokaal Overleg Kinderopvang; 3° de wijze waarop het lokaal beleid kinderopvang aansluiting vindt bij aanverwante beleidssectoren die niet gevat worden door het lokaal sociaal beleid. § 3. Vanuit de visie, bedoeld in § 1, heeft het lokaal bestuur als opdracht: 1° lokale actoren en gebruikers te informeren; 2° de Vlaamse overheid te informeren en te adviseren met betrekking tot de uitbouw van opvangvoorzieningen.
88
Art. 4. Wanneer het lokaal sociaal beleidsplan, of een wijziging ervan, ter goedkeuring wordt voorgelegd aan het lokaal bestuur, wordt het advies van het Lokaal Overleg Kinderopvang met betrekking tot het lokaal beleid kinderopvang, daarbij gevoegd. Het lokaal bestuur maakt het goedgekeurde lokaal sociaal beleidsplan, of een wijziging ervan, samen met het advies van het Lokaal Overleg Kinderopvang, over aan de cel Lokaal Sociaal Beleid van het departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, van het Vlaams Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, vanwaar het ter kennisgeving wordt overgemaakt aan Kind en Gezin. Lokale besturen die niet beschikken over een lokaal sociaal beleidsplan maken het door de raad voor maatschappelijk welzijn en de gemeenteraad goedgekeurde lokaal beleidsplan kinderopvang, of een wijziging ervan, samen met het advies van het Lokaal Overleg Kinderopvang, ter kennisgeving over aan Kind en Gezin. Art. 5. Het lokaal beleidsplan kinderopvang wordt voor 31 december van het eerste jaar van een bestuursperiode goedgekeurd. Het lokaal beleidsplan kinderopvang beslaat een periode van zes jaar, met een tussentijdse evaluatie en eventuele bijsturing na minstens drie jaar.
Titel III. Lokaal Overleg Kinderopvang Hoofdstuk I. Opdrachten Art. 6. Het Lokaal Overleg Kinderopvang heeft de volgende opdrachten: 1° het lokaal bestuur adviseren bij de opmaak van het lokaal beleidsplan kinderopvang en eventuele bijsturingen ervan; 2° het lokaal bestuur adviseren over de uitvoering van het lokaal beleidsplan kinderopvang en eventuele bijsturingen ervan; 3° het lokaal bestuur adviseren met betrekking tot de uitbouw van opvangvoorzieningen binnen de gemeente. Het lokaal bestuur kan het Lokaal Overleg Kinderopvang aanvullende opdrachten geven.
89
Hoofdstuk II Organisatie Art. 7. Het Lokaal Overleg Kinderopvang is samengesteld uit minstens: 1° een vertegenwoordiging van de lokale actoren, rekening houdend met de verscheidenheid en representativiteit van de lokale actoren; in de hoedanigheid van actor wordt het lokaal bestuur vertegenwoordigd via ambtenaren; 2° een vertegenwoordiging van de gebruikers; 3° een vertegenwoordiging van het lokaal bestuur. De voorzitter van het Lokaal Overleg Kinderopvang heeft geen binding met welke voorziening ook die in de gemeente een opvangfunctie vervult. Gemeenteraadsleden, leden van het college van burgemeester en schepenen en leden van de raad voor maatschappelijk welzijn kunnen geen stemgerechtigd lid zijn van het Lokaal Overleg Kinderopvang. Een afgevaardigde van Kind en Gezin wordt uitgenodigd voor het Lokaal Overleg Kinderopvang. Art. 8. De bepalingen omtrent de interne werking bevat minstens: 1° een procedure voor het aanduiden van een voorzitter en secretaris van het Lokaal Overleg Kinderopvang; 2° de manier waarop het Lokaal Overleg Kinderopvang haar opdrachten vervult. Art. 9. Uiterlijk zes maanden na de start van een nieuwe bestuursperiode worden de concrete samenstelling en de bepalingen omtrent de interne werking van het Lokaal Overleg Kinderopvang vastgelegd door de gemeenteraad. Art. 10. Het Lokaal Overleg Kinderopvang kan opgesplitst worden in deeloverleggroepen, op voorwaarde dat een overkoepelend Lokaal Overleg Kinderopvang bevoegd blijft voor de opdrachten, bedoeld in artikel 6.
Titel IV. Het tweetalige gebied Brussel Hoofdstad Art. 11. Voor de gemeenten uit het tweetalige gebied Brussel Hoofdstad worden de opdrachten van het lokaal bestuur, zoals bepaald in dit besluit, opgenomen door de Vlaamse Gemeenschapscommissie.
90
Art. 12. Voor de gemeenten uit het tweetalige gebied Brussel Hoofdstad geldt de verwijzing naar het lokaal sociaal beleidsplan alleen wanneer er effectief een lokaal sociaal beleidsplan is ingevolge het convenant afgesloten met de Vlaamse Gemeenschapscommissie zoals bepaald in artikel 2 van het decreet van 19 maart 2004 houdende het lokaal sociaal beleid. In afwijking van artikel 5, alinea 2, beslaat het lokaal beleidsplan kinderopvang voor de gemeenten uit het tweetalige gebied Brussel Hoofdstad een periode van vijf jaar. Art. 13. Voor de gemeenten uit het tweetalige gebied Brussel Hoofdstad is het Lokaal Overleg Kinderopvang een adviesraad die advies geeft aan de Vlaamse Gemeenschapscommissie. De opdrachten van het Lokaal Overleg Kinderopvang worden opgenomen door de adviesraad voorschoolse aangelegenheden, opgericht krachtens het reglement voor de oprichting, samenstelling en werking van de adviesraden en werkgroepen Cultuur, Onderwijs, Welzijn en Gezondheid, goedgekeurd bij besluit van het college nr. 05/263 van 19 mei 2005, aangevuld met een vertegenwoordiging van de lokale actoren. De in de eerste alinea vermelde adviesraad voldoet aan de bepalingen van artikel 7 en 8 van dit besluit. Een lid van het College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie kan geen stemgerechtigd lid zijn van de adviesraad voorschoolse aangelegenheden wanneer die de opdrachten van het Lokaal Overleg Kinderopvang uitoefent. In afwijking van artikel 9 wordt de concrete samenstelling en de bepalingen omtrent de interne werking van het Lokaal Overleg Kinderopvang vastgelegd door het College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie.
TITEL V. Slotbepalingen Art. 14. In het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juni 1997 houdende de algemene voorwaarden inzake het organiseren van buitenschoolse opvang, wordt titel III, bestaande uit artikel 29 tot en met artikel 40, opgeheven. Art.15. Het ministerieel besluit van 30 juli 1997 houdende vaststelling van de inhoud van het lokale beleidsplan buitenschoolse kinderopvang en van de wijze waarop het kwaliteitslabel door het lokale overleg wordt toegekend, wordt opgeheven.
91
Art. 16. Lokale besturen maken voor 31 december 2007 een eerste lokaal beleidsplan kinderopvang op volgens de bepalingen van dit besluit. Art. 17. De lokale beleidsplannen kinderopvang die van toepassing zijn op de datum van inwerkingtreding van dit besluit en die een vervaldatum hebben vóór 1 januari 2008 blijven van toepassing tot 31 december 2007. De lokale beleidsplannen kinderopvang die van toepassing zijn op de datum van inwerkingtreding van dit besluit en die een vervaldatum hebben na 1 januari 2008 zijn niet meer van toepassing na 31 december 2007. Art. 18. Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad. Art. 19. De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.
92
11
Voorschoolse opvang en onderwijs: een sterke start? (professor Michel Vandenbroeck)
Voorschoolse opvoeding en onderwijs1 zijn in de meeste landen sterk geklommen op de prioriteitenlijst. In Frankrijk behoorde kinderopvang tot de top 10 van de onderwerpen van debat, voorafgaand aan de presidentsverkiezingen, in Nederland komt de nieuwe regering met een plan kinderopvang, Duitsland maakt middelen vrij om 500 000 nieuwe plaatsen te creëren en de huidige nieuwe Britse premier, Gordon Brown, verdubbelde als minister van Financiën onder Blair tot tweemaal toe het percentage van het Bruto Binnenlands Product dat aan kinderopvang besteed werd. Dat komt in belangrijke mate doordat men er zich ten eerste steeds meer van bewust is dat we in een kennismaatschappij leven, waar schools succes nauw samenhangt met succes op de arbeidsmarkt en ten tweede doordat de PISA-onderzoeken duidelijk maakten dat er een onderwijskloof dreigt, die loopt langs socio-economische en etnisch-culturele lijnen. Kinderen van gegoede autochtone gezinnen doen het veel beter op school dan kinderen van minder gegoede allochtone gezinnen, wat de toekomstige sociale cohesie ernstig bedreigt. Heel wat onderzoek toont dat voorschoolse opvang het verschil kán maken, maar ook dat niet elke kinderopvang ook echt het verschil maakt2. Longitudinale studies (zoals de EPPE-studies in Engeland) tonen duidelijk dat kinderen uit “risicogezinnen” (in dit geval bijvoorbeeld armere gezinnen van Aziatische origine) het gemiddeld een stuk slechter doen op school. Maar het onderzoek toont ook dat wanneer deze kinderen geregeld en gedurende verschillende jaren gebruikmaken van kinderopvang en kleuterschool van goede kwaliteit, dit verschil volledig verdwijnt. Het onderzoek leert ons overigens dat gemiddelde kwaliteit niet volstaat. Het buffereffect of het compenserende effect op de ontwikkeling van cognitieve en sociale vaardigheden bij de jonge kinderen komt enkel voor wanneer de kinderopvang en de kleuterschool van hoge kwaliteit zijn. De centrale slogan is dus niet meer simpelweg: iedereen naar de kinderopvang en de kleuterschool! Maar de centrale vraag wordt: welke kinderopvang en welke kleuterschool hebben we daarvoor nodig? Wat is nu precies hoge kwaliteit? 93
Ook daarover leert het Engelse EPPE-onderzoek ons heel wat, mede doordat de voorschoolse voorzieningen waarvan men positieve effecten vaststelde, heel nauwgezet onderzocht zijn, met gestandaardiseerde kwaliteitsschalen, maar ook met kwalitatieve observaties ter plekke. Een eerste vaststelling is dat het competentieniveau van het personeel er heel wat toe doet. Voorzieningen met hooggeschoold personeel hebben duidelijk positievere effecten dan voorzieningen met lager gekwalificeerd personeel. En dat is volgens internationale vergelijkingen van de OESO nu net een knelpunt in Vlaanderen. Er zijn dringend investeringen nodig in het competentieniveau van de begeleiders kinderopvang, indien we dergelijke effecten willen verwachten. Een voorbeeld hiervan is de Franse opleiding Educateur Jeunes Enfants, waar bovenop de klassieke 400 lesuren over de opvang en behoeften van kinderen en gezinnen, nog eens 600 lesuren voorzien zijn specifiek over het ontwikkelen van educatieve activiteiten in overleg met gezinnen en afgestemd op de context van de kinderen. Daarnaast hebben ze nog tweemaal 250 lesuren over de meer sociale inbedding van hun opvoedende taken. Een tweede duidelijk resultaat uit het onderzoek is dat de kinderopvang en de kleuterscholen die een positief effect sorteren, steeds voorzieningen zijn die erg goed scoren op het vlak van respect voor diversiteit. Bij het gebruik van gestandaardiseerde kwaliteitsschalen blijkt de schaal voor respect voor diversiteit het meest samen te hangen met die positieve effecten. Dat is ook niet zo verwonderlijk. Sinds het baanbrekende werk van Prof. Ferre Laevers van ECEGO (KULeuven) weten we dat kinderen pas echt tot leren komen, wanneer ze zich goed voelen in hun omgeving en wanneer ze ook geconcentreerd bezig kunnen zijn. Welbevinden en betrokkenheid zijn nu eenmaal de sleutels tot ontwikkeling. Die twee zijn natuurlijk ook met elkaar verbonden. Een kind mag in de mooiste omgeving het leerrijkste materiaal aangeboden krijgen: als het zich niet welkom voelt, zich niet op zijn gemak voelt, niet gelukkig is, dan zal het niet tot geconcentreerd spel kunnen komen. Het omgekeerde is natuurlijk ook waar: een kind dat zich lekker voelt, maar geen uitdagingen aangeboden krijgt, zal ook minder ontwikkelen. Helaas zijn er redenen om te vermoeden dat allochtone kinderen voor wie de overgang naar de voorziening een stuk groter kan zijn (omdat de taal, de gebruiken, de manieren van troosten, van slapen, van eten zo anders zijn dan wat het gewend is) net minder welbevinden en betrokkenheid gaan tonen. Dat betekent dat zowel de kinderopvang als de kleuterschool extra inspanningen zal moeten doen om de diversiteit van familiale culturen niet enkel te respecteren, maar ook als bron van spelmogelijkheden (verhalen, muziek, voeding, fantasiespel, …) aan te spreken. Zonder natuurlijk in de stereotiepe multiculturele valkuilen te trappen, waarbij men 94
een traditioneel Turks muziekje opzet of waarbij de kinderen voor één keer, aan het einde van de ramadan, eens couscous met de handen mogen eten. In het vakjargon betekent dit dat een child centred curriculum ook steeds een family-centred en een community centred curriculum hoort te zijn. In mensentaal komt het erop neer dat ouders een plek moeten krijgen, dat ze betrokken worden in een tweerichtingsverkeer. Niet alleen om hen informatie te geven over “zo doen wij het en dit verwachten we van jullie”, maar in de eerste plaats ook “hoe doen jullie het en wat verwachten jullie van ons?”. Dat kan soms tot een radicale omkering leiden van de huidige relatie tussen de ouders en de voorziening. Het betekent ten slotte ook dat werk gemaakt wordt van naadloze overgangen. In de eerste plaats denken we daarbij aan de overgang tussen thuis en kinderopvang. In verschillende kinderdagverblijven is al duidelijk werk gemaakt van wederkerige wenprocedures bijvoorbeeld3. In de tweede plaats denken we aan de naadloze overgang tussen kinderdagverblijf en kleuterschool. Sommigen hebben in het verleden gekozen voor gemengde groepen, waar de oudste peuters en de jongste kleuters twee jaar samen doorbrengen. Anderen kiezen ervoor om de kinderbegeleiders uit de kinderopvang een rol te laten spelen na de overgang naar de kleuterschool en om de kleuterleiders een rol te laten spelen voor de overgang, in het kinderdagverblijf. Welke weg men ook kiest, ook hier blijft het systematisch (en wederkerig) betrekken van de ouders cruciaal. Een Gentse kleuterschool, bijvoorbeeld, investeerde erg veel energie in het opbouwen van de activiteiten vanuit de ervaringswereld van het kind. Elke ochtend begon met een praatronde en op basis van de ervaringen die kinderen dan inbrachten, werd het curriculum opgebouwd: erg child centred dus. Toch stelden ze vast dat anderstalige kinderen weinig inbreng hadden op die momenten en het gevolg daarvan was dat hun curriculum minder rekening hield met deze kinderen. Nu zorgen ze ervoor dat de ouders systematisch mee in de klassen komen en dat ze aan de hand van een schriftje, waarin ze tekeningen maken, ook hun kind ondersteunen om op andere manieren hun “verhaal” te doen. Het is een mooie illustratie van het gegeven dat een curriculum dat vertrekt van het kind, ook steeds mede zal vertrekken van de ouders. En dat lijkt ons één van de cruciale voorwaarden te zijn om in het onderwijs ook echt gelijke kansen te realiseren.
Michel Vandenbroeck professor UGent Vakgroep Sociale Agogiek, UGent.
95
1 Met deze term verwijzen we naar zowel de kinderopvang als het kleuteronderwijs. In de meeste ons omringende landen wordt over deze twee sectoren gesproken als één geheel: Early Childhood Education and Care. 2 Voor een overzicht, zie Leseman, P. (2002) Early Childhood Education and Care for children from low-income and minority backgrounds. Paris: OECD. OECD (2006) Starting Strong II. Early Childhood Education and Care. Paris: OECD 3 Voor meer uitgebreide informatie hierover, zie Vandenbroeck, M. (1999) De blik van de Yeti. Amsterdam:SWP.
96
12
Taalstimulering bij peuters
12.1 Aanleiding tot taalstimulering bij peuters Omdat de eerste jaren zo cruciaal zijn voor de latere schoolprestaties, is het inzicht gegroeid dat we reeds in de voor- en vroegschoolse periode veel aandacht moeten besteden aan taalstimulering. Het is dus zaak ervoor te zorgen dat kinderen – voordat ze formeel taalonderwijs krijgen – volop kansen krijgen om hun taalvaardigheid optimaal te ontwikkelen. Dat is de opdracht waar kinderopvanginitiatieven en kleuterscholen voor staan.
12.2 Doelstellingen Het is noodzakelijk dat kinderverzorgsters en kleuterleerkrachten de taalontwikkeling stimuleren vanuit een bepaalde visie. Zij voeren activiteiten niet ‘zomaar’ uit, maar weten waarom ze bepaalde dingen wel en niet doen: • • •
zij stimuleren de taalontwikkeling gericht en bewust; zij zorgen voor samenhang in de activiteiten die zij de kinderen aanbieden; zij focussen op interactieve taalstimulering waarbij het in de eerste plaats gaat om interactie en communicatie met het kind.
12.3 Drie uitgangspunten We gaan uit van het principe dat peuters taalvaardiger worden indien aan de volgende drie voorwaarden voldaan wordt:
97
1. Er is een voldoende hoog welbevinden bij de peuters: ze voelen zich goed in hun velletje, ze zijn ontspannen, stralen vitaliteit uit en zelfvertrouwen. Pas wanneer een peuter zich op zijn gemak voelt, staat hij open voor zijn omgeving en dus ook voor de taal die daarbij hoort. Een positieve, veilige omgeving is dan ook een basisvoorwaarde voor taalontwikkeling. Daarom reageert de kinderverzorgster steeds positief, laat ze de peuter initiatief nemen, toont ze interesse, respecteert ze zijn persoonlijkheid en zijn keuzes en gaat ze niet negatief om met taalfouten. 2. Binnen die positieve, veilige omgeving creëert de kinderverzorgster volop kansen om taal te leren. Peuters leren taal al doende (bv. jasje aan, muts op,…) en al spelend (Wat heb jij een hoge toren gebouwd! Oei, nu is hij omgevallen,… ) én door het feit dat ze taal nodig hebben om iets te bereiken (bv. ikke drinke…). Op deze manier leren ze veel meer taal dan wanneer ze met de kinderverzorgster bijvoorbeeld aparte woordjes moeten gaan inoefenen in een niet-betekenisvolle context. Taal(verwerving) is een natuurlijk proces waar ze de hele dag mee bezig zijn. 3. Peuters worden taalvaardiger door te communiceren met anderen. Ze ontwikkelen met andere woorden hun taal in interactie met anderen. Daarom moeten kinderen tijdens hun spel, tijdens hun verkenning van de wereld, veel gelegenheid krijgen tot praten, vertellen en vragen stellen. De kinderverzorgster zorgt daarbij voor een goed taalaanbod, knoopt regelmatig gesprekjes met de peuters aan, helpt hen constant te verwoorden wat ze bedoelen, wat ze doen, hoe ze zich voelen, wat ze willen,…en stimuleert hen via leuke spelletjes om in interactie te gaan met de andere peuters.
Door deze doordachte en geplande taalontwikkeling op verschillende gebieden gaat de peuter taal niet alleen steeds beter begrijpen (passief taalgebruik), maar de taal zelf ook steeds beter en meer gebruiken (actief taalgebruik). Ze leren steeds beter te praten met anderen en steeds beter te luisteren naar anderen; ze ontwikkelen met andere woorden hun communicatieve vaardigheden.
98
12.4 Organisatie van de vroege taalontwikkeling Taalontwikkeling in groep Om de taalvaardigheid van de peuters aan te wakkeren wordt er gekozen voor het werken met kleine groepjes. Peuters worden in hun taalontwikkeling namelijk het best gestimuleerd door persoonlijke interactie met een volwassen begeleider. Peuters zijn voor heel wat aspecten van hun ontwikkeling gebaat bij kleine groepen en een zo individueel en persoonlijk mogelijke interactie. Zo kan elke peuter beter op zijn eigen niveau begeleid en ondersteund worden. De groepjes zijn willekeurig samengesteld en er is een ruim aanbod aan mogelijke activiteiten. De peuters moeten zoveel mogelijk de kans krijgen om die activiteit te kiezen die zij op dat moment het liefst willen doen.
Taalontwikkeling via doe-activiteiten Activiteit stimuleert de taalontwikkeling. Wanneer kinderen actief bezig zijn en zelf allerlei ontdekkingen doen, verkennen zij hun omgeving. Dat is goed voor hun algehele ontwikkeling, dus ook voor hun taalontwikkeling. Daarom zal de kinderverzorgster een omgeving creëren waarin peuters telkens weer kansen krijgen om stukjes wereld te verkennen. Hierbij worden ze uitgedaagd taal als middel te gebruiken om die wereld beter te begrijpen, om er vat op te krijgen via spreken, luisteren en uitbreiding van de taalwoordenschat.
Taalontwikkeling via prentenboekactiviteiten Naast de talloze doe-activiteiten, al dan niet binnen een afgebakend thema (bv. logeren bij oma), zal de kinderverzorgster constant prentenboekactiviteiten aanbieden (bv. Dribbel gaat logeren). In een prentenboek maakt de peuter kennis met een nieuwe wereld, die vaak net iets verder van de zijne af ligt. Op die manier wordt zijn eigen wereld uitgebreid. Via de prenten en het verhaal krijgt de peuter de middelen in handen om taal die hij in eerste instantie niet begrijpt, toch te kunnen vatten. Prentenboeken stimuleren daarenboven de interactie. Kinderen reageren vrij en spontaan op de prenten, de verrassende elementen, de opmerkingen en vragen van de
99
kinderverzorgster. Het is een allereerste stap naar de geschreven taal en het boekenplezier.
Samenvatting Taalvaardig zijn in het Nederlands is een vereiste om in ons onderwijs te slagen omwille van zijn communicatieve, cognitieve en affectieve functie. De taalvaardigheid van kinderen heeft veel invloed op hun verdere schoolloopbaan. Hoe groter de kloof tussen thuistaal en schooltaal, des te meer lopen kinderen het risico om op school een taalachterstand en dus een leerachterstand op te lopen. Het blijkt dat de taalachterstand van anderstalige kinderen al duidelijk vast te stellen is in het kleuteronderwijs en dat kinderen vandaar reeds starten met een significante achterstand die groter is dan in welk ander Europees land ook. Ons onderwijs blijkt er ook niet in te slagen gedurende de hele schoolloopbaan die achterstand weg te werken. Aangezien de basis van taalvaardigheid gelegd wordt in de eerste levensjaren, is het opportuun dat er in de voor- en vroegschoolse periode veel aandacht aan besteed wordt. Daarom is het net zo belangrijk dat peuters uit kansarmere en anderstalige milieus ook in de voorschoolse kinderopvang terechtkomen. Hier kan men kinderen die in hun thuissituatie niet of onvoldoende met het Nederlands geconfronteerd worden gelijke startkansen geven door hen zo vroeg mogelijk een heel rijke taalomgeving en een gericht taalaanbod voor te schotelen. Daarbij staat uiteraard het respect voor de eigen taal, cultuur en identiteit van elk kind centraal. Veiligheid is de belangrijkste voorwaarde om taal te leren. Daarom zorgen kinderverzorgsters voor een veilige omgeving. Zij tonen belangstelling en communiceren veel met het kind over onderwerpen die voor het kind leven. Zij stimuleren peuters tot activiteit en zelfstandigheid in een uitdagende, maar gestructureerde omgeving. Wanneer kinderverzorgsters en ouders er samen op gericht zijn de taalontwikkeling interactief te stimuleren, bewijzen zij hun peuters een grote dienst. Want kinderen die taalvaardig aan hun schoolcarrière beginnen, hebben meer kans op succes. Een nauwe samenwerking tussen de voorschoolse opvang en de kleuterschool waarbij taalstimulering centraal staat, zal de taalvaardigheid van de peuters/kleuters zeker
100
bevorderen. Ervaringen en materialen uitwisselen, gezamenlijke thema’s uitwerken, samen nascholing volgen …dat alles biedt zowel aan de kinderverzorgsters als aan de kleuterleerkrachten enorm veel kansen om van en aan elkaar te leren. Als voorschoolse opvang en kleuterschool hun werking duidelijk op elkaar afstemmen, creëren zij voor de kinderen meer kansen op een naadloze overgang van voorschoolse kinderopvang naar eerste kleuterklas.
Pedagogische begeleidingsdienst GO! Kleuteronderwijs
101
13
Aanvullende informatie
13.1 Regelgeving en vernieuwing van de Vlaamse kinderopvang De opvangsector is in volle beweging. De overheid wil beter kunnen inspelen op maatschappelijke behoeften zoals: de behoefte aan een doorzichtig georganiseerde kinderopvang, duidelijke en uniforme voorwaarden, toegankelijkheid voor alle bevolkingsgroepen, aandacht voor lokale noden en voor de economische, sociale en pedagogische functie. Er werd een conceptueel kader voor de vernieuwing van de Vlaamse kinderopvang uitgetekend om gewapend te zijn voor deze nieuwe uitdagingen. Een stuk van dit concept wordt in de praktijk uitgetest via proefprojecten ‘Centrum voor Kinderopvang’ (CKO). Deze expertise zal daarna vertaald worden naar een algemeen concept voor de gehele kinderopvangsector en een toekomstige regelgeving voor de kinderopvang. Een ‘Centrum voor Kinderopvang’ is een groep van opvangvoorzieningen die lokaal of regionaal samenwerken om hun opvangaanbod af te stemmen op de lokale of regionale behoeften. Zij realiseren hierbij de drie maatschappelijke functies van de kinderopvang (de economische, de sociale en de pedagogische functie) en besteden via hun opnamebeleid aandacht aan de toegankelijkheid van de kinderopvang voor gezinnen uit alle doelgroepen. De mogelijkheden en grenzen van het werken als een CKO worden de komende maanden, tot september 2008, uitgetest in een aantal proefprojecten. In december 2006 deed Kind & Gezin een oproep aan kandidaten voor proefprojecten die de basisideeën en de doelstellingen van dit CKO-concept in praktijk willen brengen. Van de opvangvoorzieningen binnen elk proefproject wordt verwacht dat ze samenwerken aan vier doelstellingen:
103
•
•
•
•
een lokaal sociaal-pedagogisch project realiseren dat expliciet aandacht heeft voor de drie maatschappelijke functies van de kinderopvang. Dit project is afgestemd op het lokaal beleidsplan kinderopvang van de gemeente(n) waarin het Centrum voor Kinderopvang actief is. Dit gebeurt in dialoog met de lokale en/of regionale actoren en het lokale beleid; een transparant, efficiënt en gecoördineerd opnamebeleid uitwerken en toepassen dat elk van de drie maatschappelijke functies een volwaardige plaats geeft. Het opnamebeleid is afgestemd op de lokale / regionale noden; een coördinatiesysteem uitwerken en toepassen om opvangvragen te registreren, te dispatchen en zo effectief mogelijk te beantwoorden. Dit systeem is afgestemd op de lokale en/of regionale mogelijkheden en noden; een efficiënte samenwerking op het praktisch vlak uitwerken.
Er mochten slechts 16 projecten worden geselecteerd voor opvolging en begeleiding in de proefperiode, die zal duren van mei 2007 tot september 2008. Kind & Gezin ondersteunt elk proefproject met een subsidie van 10.000 euro. Het GO! participeert aan 5 van deze proefprojecten. De scholen en scholengroepen van het GO! die bij deze proefprojecten betrokken zijn, zullen dus de kans krijgen knelpunten in de kinderopvang bloot te leggen en kunnen op deze manier een impact hebben op de toekomstige regelgeving. Een overzicht van de 16 proefprojecten: • • • • • • • • • • • • • 104
CKO Gent West, werkzaam in Gent-West, Mariakerke en Drongen CKO werkzaam in Brussel-stad, Sint-Jans-Molenbeek en Koekelberg CKO De Koepel, werkzaam in Kortrijk, Harelbeke, Waregem, Kuurne, Lendelede, Wielsbeke, Anzegem, Deerlijk, Zwevegem, Menen, Wevelgem en Avelgem CKO Mechelen, werkzaam in Mechelen CKO Oostende, werkzaam in Oostende CKO De Vloot, werkzaam in Genk CKO Brugge, werkzaam in Brugge en deelgemeenten CKO Het Kind Groot-Leuven, werkzaam in Leuvencentrum, Heverlee, Kessel-Lo, Wilsele en Wijgmaal CKO Beveren, werkzaam in Beveren CKO Boutersem, werkzaam in Boutersem CKO Mortsel, werkzaam in Mortsel CKO Kids en Co, werkzaam in Herenthout CKO Kindercentrum Ham, werkzaam in Ham
• • •
CKO IJzervallei, werkzaam in Nieuwpoort, Veurne, Alveringem en Diksmuide CKO Klein Duimpje, werkzaam in Torhout CKO Olen, werkzaam in Olen
Kind & Gezin zal de proefprojecten van nabij opvolgen, begeleiden en evalueren. Het doel is eruit te leren wat het samenwerken als een CKO aan mogelijkheden en knelpunten oplevert, voor een toekomstgerichte verdere uitbouw van een Vlaamse kinderopvang die toegankelijk is voor alle gezinnen. Vermits er voor de gehele kinderopvangsector op relatief korte termijn een nieuwe regelgeving zal worden opgesteld, gebaseerd op het ‘Conceptueel kader voor de vernieuwing van de Vlaamse kinderopvang’, leek het weinig zinvol om de huidige regelgeving in verband met het oprichten van kinderopvanginitiatieven (organisatie, voorwaarden, procedures, kwaliteitsnormen enz.) hier uiteen te zetten. Los daarvan is er het feit dat de algemene regelgeving die van toepassing is op de kinderopvang, voortdurend evolueert. Dit cahier zou binnen de kortste keren niet meer up-to-date zijn. De meest recente versie van de regelgeving raadpleegt u het best op de website van Kind & Gezin: www.kindengezin.be Klik op ‘professional’ en kies dan de deelsector waarover u regelgeving wil raadplegen: een kinderdagverblijf of minicrèche opstarten, opvang in school starten, Lokaal beleid en Overleg Kinderopvang, zelfstandig kinderdagverblijf, … Ook de stand van zaken rond de vernieuwing van de kinderopvang kunt u hier opvolgen.
13.2 De vereniging zonder winstoogmerk (vzw) De vereniging zonder winstoogmerk (hierna vzw) is in onze samenleving een niet meer weg te denken begrip. Ze vervult essentiële en onvervangbare taken in zeer diverse sectoren van het maatschappelijke leven. Op politiek, sociaal, economisch, academisch, ideologisch, cultureel en sportief vlak is de vzw een veelgebruikte vorm om bepaalde belangen, ideeën en praktijken te verdedigen, toe te passen en uit te dragen. De omvang van de vzw’s is zeer gedifferentieerd en gaat van kleine vzw’s met een bescheiden doelstelling die bestaan uit de samenwerking van enkele vrijwilligers, tot
105
grote vzw’s met honderden werknemers en een niet weg te cijferen maatschappelijke relevantie. De vzw wordt beheerst door de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen (hierna de wet). Deze wet werd gewijzigd door de wet van 2 mei 2002 die aan de vzw een reeks nieuwe verplichtingen oplegt. Begripsomschrijving In de wet wordt de vzw gedefinieerd als ‘een vereniging met rechtspersoonlijkheid welke niet nijverheids- of handelszaken drijft en welke niet tracht een stoffelijk voordeel aan haar leden te verschaffen’. Uit deze definitie komen drie essentiële kenmerken van de vzw naar voor: 1. Rechtspersoonlijkheid De vzw heeft een eigen rechtspersoonlijkheid. Daarmee onderscheidt ze zich van de feitelijke vereniging, die geen rechtspersoonlijkheid heeft; de leden kunnen persoonlijk aansprakelijk worden gesteld en investeren hun eigen vermogen. De vzw beschikt over een eigen rechtspersoonlijkheid die losstaat van die van haar leden. ‘Rechtspersoonlijkheid’ betekent dat de vzw rechten en plichten heeft, dat ze in eigen naam en voor eigen rekening eigendommen en onroerende goederen kan verwerven en beheren, contracten sluiten, aansprakelijk zijn, leningen aangaan, enz. Het betreft m.a.w. een autonome juridische structuur met eigen vermogen, eigen verbintenissen en eigen verantwoordelijkheid. De leden hebben een beperkte aansprakelijkheid en investeren in beginsel hun eigen vermogen niet voor de verbintenissen van de vzw. Zodra het project waarmee een vereniging start, leidt tot rechtshandelingen van een bepaald belang op het vlak van financiën en aansprakelijkheid of wanneer een vereniging, door haar maatschappelijke doel te realiseren, aanzienlijke risico’s neemt, onroerende goederen wil verwerven of schenkingen en legaten wenst te aanvaarden, dan doet zij er goed aan om haar structuur van feitelijke vereniging om te vormen naar een vzw. Dit om redenen van rechtszekerheid en ter bescherming van de aansprakelijkheid en het vermogen van haar leden. In de
106
afweging moet men er echter rekening mee houden dat een vzw - in tegenstelling tot een feitelijke vereniging - aan heel wat administratieve en boekhoudkundige verplichtingen moet voldoen. 2. De vereniging mag geen nijverheids- of handelszaken drijven Dit betekent dat wanneer men een nijverheids- of handelszaak wenst op te richten, de vzw als rechtspersoon daarvoor niet geschikt is. Zoals de naam het zelf zegt, is de vzw een vereniging van personen (natuurlijke of rechtspersonen) die hun kennis, activiteiten en middelen in gemeenschap brengen met een welbepaald niet-winstgevend doel. Wel wordt algemeen aanvaard dat een vzw winstgevende nevenactiviteiten uitoefent en derhalve daden van koophandel stelt. Een vzw mag dus daden van koophandel stellen die haar inkomsten verschaffen, voor zover ze bijkomstig zijn en de winsten die hieruit voortvloeien, worden aangewend om het maatschappelijke doel te bereiken en niet onder de leden worden verdeeld tijdens het bestaan van de vzw of bij haar ontbinding. Aldus mag een vzw bijdragen ontvangen, tegen betaling lezingen, tentoonstellingen en concerten organiseren, boeken verkopen, enz…
3. Aan de leden mag geen stoffelijk voordeel worden verschaft Een ander essentieel kenmerk van een vzw is dat zij haar leden geen stoffelijk voordeel (winst) mag verschaffen. Dit verbod betekent dat de leden van een vzw geen voordelen mogen ontvangen die zouden voortvloeien uit de activiteiten van de vereniging. Dit is een belangrijk onderscheid met de handelsvennootschappen zoals een nv of een bvba, waarbij het wel de bedoeling is de vennoten te verrijken. Dit criterium mag niet te eng worden geïnterpreteerd. Onder ‘stoffelijk voordeel’ moet in feite ‘winstuitkeringen’ verstaan worden. Het gaat om een rechtstreeks vermogensvoordeel, de rechtstreekse verdeling van geldbedragen, van roerende goederen, enz. De leden materieel verrijken is weliswaar uitgesloten, maar bepaalde stoffelijke voordelen toekennen niet, indien het verband houdt met het belangeloze doel van de vzw of dit helpt te verwezenlijken. Wat bijvoorbeeld wel mag, is dat
107
een sportclub haar leden toelaat om tegen een lage prijs bepaalde sporten te beoefenen, ook al zou men dit kunnen interpreteren als het verlenen van een stoffelijk voordeel. Niets belet dat een vzw als dusdanig haar boekjaar met winsten afsluit, maar deze winsten mogen niet onder de leden worden verdeeld. Ze moeten in de vereniging blijven en aangewend worden om het belangeloze doel te verwezenlijken. Oprichting van een vzw De oprichting van de vzw begint bij de oprichtingsvergadering, waarop in principe alle ledenstichters aanwezig zijn. Het aantal oprichters is van geen belang, maar het moeten er minstens drie zijn. De oprichtingsvergadering heeft minimaal twee agendapunten: de aanvaarding van de statuten en de benoeming van de bestuurders. De statuten zijn de grondbeginselen voor de organisatie van de vzw. Bij het opstellen van de statuten moet men nauwgezet de wet respecteren. Meer bepaald zijn de tien verplichte vermeldingen, vermeld in artikel 2 van de wet, van essentieel belang en van dwingend recht. Artikel 2 is dan ook uitermate belangrijk voor het behoud van de rechtspersoonlijkheid. Voor het overige krijgt men een zeer grote vrijheid om de vzw te organiseren. De organisatie kan verder worden uitgewerkt in een huishoudelijk reglement. Dit is een zuiver intern document. Ingeval bepalingen in strijd zijn met de statuten van de vereniging hebben laatstgenoemde uiteraard voorrang. De statuten van een vzw mogen opgemaakt worden in een onderhandse akte. De tussenkomst van een notaris is dus niet vereist. Wanneer de oprichters echter onroerende goederen willen inbrengen, is een authentieke akte wel noodzakelijk. In elk geval is een geschrift vereist, aangezien er moet worden voldaan aan een aantal formaliteiten in verband met openbaarmaking. De vzw krijgt slechts rechtspersoonlijkheid vanaf de dag dat haar statuten, de akten betreffende de benoeming van de bestuurders, en eventueel van de personen gemachtigd om de vereniging te vertegenwoordigen, worden neergelegd bij de griffie van de Rechtbank van Koophandel van het gerechtelijk arrondissement waar de vzw haar zetel heeft. Daarnaast moet ook een kopie van het ledenregister worden neergelegd.
108
De statuten, de bestuurders, het dagelijks bestuur en de commissarissen moeten ook gepubliceerd worden in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad. Bij oprichting moet de vzw ook een ondernemingsnummer aanvragen. De organen van de vzw De vzw bestaat verplicht uit 2 organen: de algemene vergadering en de raad van bestuur. Daarnaast kan via de statuten nog in bijkomende organen worden voorzien. 1. Algemene vergadering De algemene vergadering is het hoogste orgaan van de vzw. De belangrijkste beslissingen en benoemingen gaan ervan uit. De wetgever heeft een aantal belangrijke bevoegdheden, (zoals de wijziging van de statuten, het benoemen en afzetten van bestuurders, het uitsluiten van leden, de ontbinding van de vereniging enz.) expliciet voorbehouden aan de algemene vergadering. De algemene vergadering is samengesteld uit alle actieve leden van de vereniging. Dit moeten er minstens drie zijn. Actieve leden (of werkelijke of werkende leden) zijn de leden wier rechten en plichten zijn omschreven in de wet. Zij mogen mee zetelen en stemmen in de algemene vergadering. Daarnaast zijn er de toegetreden leden. Dit zijn in feite derden die bij de werking van de vzw betrokken worden in een bijzondere hoedanigheid, bv. als deelnemer aan activiteiten van de vzw, sponsor, gebruiker van diensten enz. Hun rechten en plichten zijn omschreven in de statuten en/of het reglement van de vzw. Zij nemen niet deel aan de algemene vergadering en hebben uiteraard geen stemrecht. De beslissingen in de algemene vergadering worden genomen bij meerderheid van de aanwezige stemmen, tenzij de statuten het anders bepalen. Voor een aantal beslissingen zijn bijzondere meerderheden vereist. 2. Raad van bestuur De wet stelt dat aan de raad van bestuur alle bevoegdheden worden toegekend die de wet niet uitdrukkelijk verleent aan de algemene vergadering. De statuten kunnen deze bevoegdheden beperken. De raad van bestuur heeft een interne opdracht - het beheer en het bestuur van de vereniging - en een externe opdracht - het vertegenwoordigen van de vereniging bij elke gerechtelijke en buitengerechtelijke akte.
109
De raad van bestuur treedt collectief op en neemt beslissingen bij gewone meerderheid van aanwezige stemmen, tenzij anders bepaald in de statuten. De wet stelt dat de raad van bestuur uit ten minste drie leden bestaat, tenzij de vereniging slechts drie leden telt. In dat geval bestaat de raad uit twee bestuurders. In alle geval telt de algemene vergadering meer leden dan de raad van bestuur. De bestuurders worden benoemd door de algemene vergadering. 3. Andere organen In de wet is voorzien dat de raad van bestuur zijn bevoegdheden kan overdragen. De raad van bestuur kan de bevoegdheid om de vereniging in en buiten rechte te vertegenwoordigen overdragen aan een orgaan van vertegenwoordiging en het dagelijkse bestuur van de vereniging overdragen aan een orgaan van dagelijks bestuur. De statuten van de vereniging moeten in die mogelijkheid tot overdracht van bevoegdheden voorzien. Deze bijkomende organen bestaan uit één of meer personen, al dan niet bestuurder of lid. Aansprakelijkheid Als algemeen principe geldt dat de vzw verantwoordelijk is voor de fouten en tekortkomingen van haar leden en bestuurders. Door de rechtspersoonlijkheid wordt er als het ware een muur gebouwd tussen enerzijds de leden en bestuurders en anderzijds de buitenwereld. Bij tekortkomingen kan men dan in principe alleen de vzw zelf aanspreken en niet de bestuurders of leden die zich achter de muur bevinden. Toch kan een bestuurder door derden aansprakelijk gesteld worden wanneer hij zijn mandaat te buiten gaat of wanneer hij ongeoorloofde handelingen stelt. Intern, ten aanzien van de vereniging, zijn de bestuurders wel aansprakelijk. Zij zijn lasthebbers van de vereniging en moeten hun taak naar behoren vervullen. Strafrechtelijk kunnen er in principe drie vorderingen worden ingesteld: een vordering t.o.v. de vzw, een vordering tegen de persoon die het strafrechtelijke feit in naam van de vzw heeft gepleegd en een vordering tegen beiden. Het is alleszins aan te raden om voor de bestuurders een verzekering burgerlijke aansprakelijkheid af te sluiten, om hun persoonlijk vermogen te beschermen, vooral omdat de
110
wetswijziging van 2002 een groot aantal nieuwe verplichtingen aan de vzw heeft opgelegd.
13.3 Financieel plan voor minicrèches De centrale administratie heeft een Excel - sjabloon uitgewerkt waarmee je een financieel plan kan opstellen voor de opstart van een minicrèche. Op een eenvoudige manier schets je zo een financieel beeld van je minicrèche voor de komende 5 jaar! Het sjabloon bevat een overzicht van alle mogelijke factoren die de financiële toestand van je minicrèche kunnen beïnvloeden. De verwachte opbrengsten worden berekend aan de hand van je eigen gegevens over capaciteit, bezettingsgraad en dagtarieven. De geraamde kosten zijn een overzichtslijst van alle mogelijke kosten die een minicrèche kan hebben: personeel, verzekeringen, voeding, huisvesting enz. Vul alles in volgens je eigen situatie. Hetzelfde geldt voor het overzicht van de nodige investeringen en de toestand van je startvermogen. Op basis van deze gegevens berekent het sjabloon de winst/verliessituatie voor het komende - en als je wil voor de volgende 5 - jaar. Bovendien maakt het sjabloon een prospectie van je kastoestand voor de volgende 5 jaar. Het Excel - sjabloon is elektronisch te verkrijgen bij de afdeling Financiën (
[email protected] of tel. 02 790 97 11). We raden je zeker aan dit sjabloon elektronisch op te vragen, omdat het sjabloon formules bevat die de cijfers automatisch uitrekenen. De afdeling Financiën zorgt ook voor een korte handleiding bij het sjabloon. De handleiding bevat ook enkele richtprijzen op basis van voorgaande ervaringen in minicrèches.
111
OPBRENGSTEN aantal kinderen max. capaciteit gem. bezettingsgraad (%) aantal kinderen aanwezig bij gem. bezettingsgraad
112
JAAR 1 0,00 0,00 0,00
aantal dagen per jaar open dagprijs per kind verlaagde tarieven halve dagen halve dagen verlaagd tarief
0 0,00 € 0,00 € 0,00 € 0,00 €
aantal kinderen/ tarief 0 0 0 0
andere tarieven bijdrage ouders
0,00 € 0,00
0 0
subsidies per dag per kind K&G extra subsidie bij > 220 d open subsidies tewerkstellingsbeleid (DAC,…)
0,00 €
overige subsidies overheid subsidies overheid
0,00 € 0,00 €
verhuur lokaal
0,00 €
giften of sponsoring activiteiten (feesten,…) diverse terugvorderingen&andere werkingsopbrengsten diverse werkingsopbrengsten
0,00 € 0,00 €
TOTAAL OPBRENGSTEN
0,00 €
0,00 €
0,00 €
0,00 € 0,00 €
KOSTEN directe verbruikskosten voeding en drank (richtlijn per kind) luiers (brengen de ouders die zelf mee of niet?) Verzorgingsproducten diensten en logistieke aankopen medische kosten klein speelgoedmateriaal (tekenschriftjes,…) kleine aankopen (lakentjes, papflesjes, kledij…) was - en onderhoudsproducten kantoormateriaal (papier,schriftjes ouders,...) post (facturen ouders) telefoon + internet publiciteit - en pr - kosten burgerlijke aansprakelijkheid (personeel en kinderen) verzekering arbeidsongevallen onkosten personeel (verplaatsingsvergoeding) vorming personeel erelonen (dokters, notaris, architect..) kosten boekhouder, sociaal secretariaat, bijdrage PPJ oprichtingskosten VZW huur locatie (jaarlijks) elektriciteit gas water beroepsvervoerder (busuitstap) brandstof personenwagen poetsdienst onderhoud en herstellingen gebouw verzekeringen gebouw verzekering auto verzekering diefstal brandveiligheid en signalisatie gebouw (jaarlijkse controle) diverse kosten personeelskosten 1 gediplomeerde leidinggevende (brutoloon) vereist aantal verzorgers (FTE) al dan niet gediplomeerd rsz bijdragen vakantiegeld andere personeelskosten werkgeversbijdragen medisch onderzoek personeelsleden 113
JAAR 1 0,00 € 0,00 € 0,00 € 0,00 € 0,00 € 0,00 € 0,00 € 0,00 € 0,00 € 0,00 € 0,00 € 0,00 € 0,00 € 0,00 € 0,00 € 0,00 € 0,00 € 0,00 € 0,00 € 0,00 € 0,00 € 0,00 € 0,00 € 0,00 € 0,00 € 0,00 € 0,00 € 0,00 € 0,00 € 0,00 € 0,00 € 0,00 € 0,00 € 0,00 € 0,00 € 0,00 € 0,00 € 0,00 € 0,00 € 0,00 € 0,00 €
Afschrijvingskost per jaar gebouw lokaalinrichting uitrusting en machines computer rollend materieel telematica materiaal (gsm…) meubilair tuinmaterieel en speeltuig
0,00 € 0,00 € 0,00 € 0,00 € 0,00 € 0,00 € 0,00 € 0,00 € 0,00 €
Andere kosten directe belastingen (gemeenten,provincies,…) oninbare vorderingen (ouders die niet betalen)
0,00 € 0,00 €
TOTAAL KOSTEN winst –verliesberekening
0€ 0€
eigen vermogen eigen kapitaal overgedragen resultaat vreemd vermogen lening GO leasing lening andere jaarlijkse kapitaalaflossing lening leveranciersschulden sociale schulden (personeelsschulden) waarborg ontvangen (vb. ouders) diverse schulden
114
0,00 €
jaar 0 0 0 0 0 0 0
0
kasstroom vermogen (EV+lening) - jaarlijkse kapitaalaflossing lening - investeringen + winst/-verlies van het jaar + afschrijvingskost en kasstroom per jaar
115
jaar1
jaar 2
jaar 3
jaar 4
jaar 5
0
0
0
0
0
0 0
0 0
0 0
0 0
0 0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Keuze van het boekhoudkundig stelsel Art. 17 van de wet van 27 juni 1921, gewijzigd door de wet van 2 mei 2002, regelt de te voeren boekhouding voor vzw's. In principe zijn er drie groepen vzw's te onderscheiden: kleine, grote en héél grote vzw's.
1. Kleine vzw's Kleine vzw's zijn vzw's die niet voldoen aan de voorwaarden om beschouwd te worden als grote vzw, zoals hieronder bij punt 2 bepaald. Kleine vzw's moeten een vereenvoudigde boekhouding voeren, volgens een door de Koning vastgesteld model. (zie hieronder) Deze eenvoudige boekhouding is een liquiditeitsboekhouding. Hiermee wordt een systeem van "ontvangsten en uitgaven" bedoeld dat wordt bijgehouden in twee dagboeken. De ontvangsten en uitgaven worden geboekt op het ogenblik dat de gelden op het bankuittreksel zijn vermeld of als zij contant zijn ontvangen en/of uitgegeven. Mutaties in contant geld of op de rekeningen worden ingeschreven in een opgesplitst dagboek volgens het model van bijlage A. Dit originele dagboek moet gedurende 10 jaar bewaard worden, te rekenen vanaf 1 januari van het jaar volgend op de afsluiting ervan. Elke vereniging moet ook een staat van de ontvangsten en de uitgaven bijhouden. Deze staat moet volgens het minimale schema in bijlage B worden opgemaakt. Jaarlijks moet ook een inventaris worden opgemaakt van de bezittingen, vorderingen, schulden en verplichtingen van welke aard ook van de vereniging. Ten slotte moet in de toelichting de volgende informatie vermeld te worden (model van bijlage C): • • • • •
116
samenvatting van de waarderingsregels; aanpassing van de waarderingsregels; bijkomende inlichtingen; genormaliseerd schema van de staat van het vermogen; belangrijke rechten en verplichtingen die niet in cijfers kunnen worden weergegeven.
Heel belangrijk bij het voeren van de boekhouding van een vzw is dat alle boekingen de nodige bewijskracht hebben en gedekt zijn door een voldoende bewijskrachtig document. Hieronder vindt u de modellen voor het voeren van de eenvoudige boekhouding zoals ze zijn vastgelegd bij KB. Bijlagen B en C worden ter griffie neergelegd.
117
2. Grote vzw's Als grote vzw's worden beschouwd die vzw's die aan twee van de volgende drie criteria voldoen: •
• •
118
het equivalent, gemiddeld over het jaar, van 5 voltijdse werknemers ingeschreven in het personeelsregister dat wordt gehouden overeenkomstig het koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten; in totaal 250 000 euro aan andere dan uitzonderlijke ontvangsten, exclusief de belasting over de toegevoegde waarde; een balanstotaal van 1 000 000 euro.
Dergelijke vzw's zullen een dubbele boekhouding moeten voeren, naar analogie van ondernemingen. Uiteraard zijn de bepalingen uit de boekhoudwet van 17 juli 1975 aangepast aan het bijzondere statuut van de vzw. De jaarrekening van deze vzw's moet binnen dertig dagen na de goedkeuring ervan door de Algemene Vergadering worden neergelegd bij de Nationale Bank van België.
3. Héél grote vzw's Als héél grote vzw's worden beschouwd de vzw's die gemiddeld over het jaar een equivalent van 100 voltijdse werknemers ingeschreven in het personeelsregister hebben of vzw's die aan twee van de volgende drie criteria voldoen: •
• •
het equivalent, gemiddeld over het jaar, van 50 voltijdse werknemers ingeschreven in het personeelsregister dat wordt gehouden overeenkomstig het koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978; in totaal 6 250 000 euro aan andere dan uitzonderlijke ontvangsten, exclusief de belasting over de toegevoegde waarde; een balanstotaal van 3 125 000 euro.
Dergelijke vzw's moeten niet alleen een dubbele boekhouding voeren. Zij moeten ook één of meer commissarissen benoemen die belast worden met de controle van de financiële toestand, van de jaarrekening en van de regelmatigheid in het licht van de wet en van de statuten, van de verrichtingen die in de jaarrekening moeten worden vastgesteld. De aangestelde commissaris moet lid zijn van het Instituut van bedrijfsrevisoren. De jaarrekening van deze vzw's moet binnen dertig dagen na de goedkeuring ervan door de Algemene Vergadering worden neergelegd bij de Nationale Bank van België. De begroting Behalve de rekeningen moet de vzw ook jaarlijks de begroting laten goedkeuren. De begroting is het beleidsdocument dat door de Algemene Vergadering aan de Raad van Bestuur wordt gegeven om binnen dit financiële kader het beleid uit te voeren. In veel gevallen staat men niet echt stil bij het opmaken van een begroting. Dit is een ernstige vergissing. De vereniging
119
heeft er alle belang bij om dit document met de grootste zorg op te stellen en op geregelde tijdstippen te evalueren. Het beste is om eerst en vooral de kostenzijde aan te pakken. Op basis van de ‘historische gegevens’ uit de boekhouding van de voorbije jaren en van de ervaringen uit het verleden becijfert men nadien de opbrengstzijde. In veel gevallen betekenen de opbrengsten voornamelijk de lidgelden, de sponsoring, de subsidies en het jaarlijkse ledenfeest. Zodra de cijfers van kosten en opbrengsten bekend zijn, moeten ze verfijnd, aangepast en herberekend worden. In de praktijk gebeurt het meestal dat bij de opmaak van de begroting de kostenzijde aanvankelijk veel hoger is dan de geraamde opbrengsten, omdat de vereniging in werkelijkheid zoveel ‘wensen’ heeft voor de leden. Ofwel moet er nu gesnoeid worden in de kosten, ofwel moet men bijkomende activiteiten plannen. Het is uiteraard aangewezen de begroting zo op te stellen dat zij een bonus vertoont. In bepaalde gevallen kan het echter voorkomen dat een begroting deficitair is voor een bepaald jaar. Men doet er dan goed aan om het waarom van dit negatieve saldo omstandig uit te leggen aan de Algemene Vergadering.
13.4 Werken met vrijwilligers Scholen, ouderverenigingen, vriendenkringen doen voor tal van activiteiten een beroep op personen die op vrijwillige basis en volkomen onbaatzuchtig hieraan hun medewerking verlenen. Tot voor kort bestond er, behoudens voor het georganiseerde vrijwilligerswerk in de welzijns- en gezondheidsector bij decreet van 24 maart 1994 en BVR van 6 juli 1994 zoals ondertussen reeds gewijzigd, geen regelgeving die andere vrijwilligers enige bescherming bood. De wet van 3 juli 2005 betreffende het vrijwilligerswerk, verschenen in het Belgisch Staatsblad van 29 augustus 2005, is hieraan tegemoetgekomen. Die wet is van bij de aanvang gecontesteerd en ondertussen reeds driemaal aangepast (wet van 27 december 2005 houdende diverse bepalingen - BS 30 december 2005 & wet van 7 maart 2006 tot wijziging van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van de vrijwilligers en van de wet van 22 december 2005 houdende diverse bepalingen - BS 13 april 2006 & wet tot wijziging van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van de vrijwilligers - BS 11 augustus 2006). 120
Als gevolg van die wijzigingen werd die wet definitief op 1 augustus 2006 van kracht. Deze wet regelt de aansprakelijkheid én de verzekering van de vrijwilligers, de sociale en fiscale behandeling van hun vergoedingen en de rechtszekerheid van de uitkeringsgerechtigden die vrijwilligerswerk willen doen. De artikels in verband met de aansprakelijkheid en de verzekeringen zijn op 1 januari 2007 in werking getreden. Wat is vrijwilligerswerk? De wet omschrijft vrijwilligerswerk als elke activiteit die: • •
onbezoldigd en onverplicht wordt verricht; gedaan wordt voor één of meer personen (andere dan wie de activiteit doet), van een groep of organisatie of van de samenleving als geheel; • ingericht wordt door een organisatie anders dan in privéof familieverband van diegene die de activiteit doet; • niet door dezelfde persoon en voor dezelfde organisatie wordt gedaan in het kader van een arbeidsovereenkomst, een dienstencontract of een statutaire aanstelling. Onder ‘organisatie’ wordt verstaan: elke feitelijke vereniging, private of publieke rechtspersoon zonder winstoogmerk die met vrijwilligers werkt, waarbij onder feitelijke vereniging wordt verstaan elke vereniging zonder rechtspersoonlijkheid van twee of meer personen die in onderling overleg een activiteit organiseren met het oog op een onbaatzuchtige doelstelling, met uitsluiting van enige winstverdeling onder haar leden en bestuurders, en die een rechtstreekse controle uitoefenen op de werking van de vereniging. Wie kan vrijwilligerswerk doen? De vrijwilliger is een natuurlijke persoon vanaf 16 jaar die onbezoldigd en belangeloos een activiteit verricht binnen een georganiseerde of gereglementeerde structuur (zoals sociale, culturele of sportinitiatieven van een club, een verbond, een vereniging, een instituut of overheid voor onder meer begeleiding van kinderen (of mindervalide personen, sociaal minder begunstigden), sociale en culturele gebeurtenissen, organisatie en deelname aan sportwedstrijden, enz.). Voor bepaalde categorieën is de mogelijkheid tot vrijwilligerswerk echter afhankelijk van een voorafgaande aangifte: •
121
kosteloos opnemen van een bestuursmandaat in een vzw;
•
• •
werklozen en loopbaanonderbrekers: een voorafgaande aanvraag (via formulier C45B) én het akkoord van de directeur van het werkloosheidsbureau zijn noodzakelijk; bruggepensioneerden: navraag doen bij de RVA gepensioneerden: de vrijwilligersactiviteit moet niet meer gemeld worden aan de Rijksdienst voor Pensioenen; zieken met een invaliditeitsuitkering: voorafgaande aanvraag en toelating van het ziekenfonds is vereist.
Wie mag vrijwilligers inschakelen? Het vrijwilligerswerk moet worden uitgevoerd voor rekening van een club, vereniging, verbond, instelling zonder winstoogmerk, openbare dienst. Hiermee worden rechtspersonen bedoeld zoals een vzw, een ziekenfonds, een openbare dienst of instelling van openbaar nut, een gemeente, een OCMW en verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid (feitelijke verenigingen en groeperingen) voor zover die geen winstgevende activiteit uitoefenen. Organisaties die winst nastreven en individuele privépersonen komen niet in aanmerking tenzij zij een beroep doen op vrijwilligers via een club, een verbond, een vereniging, een instelling of de overheid. Informatieplicht Vrijwilligerswerk is niet vrijblijvend en houdt een engagement in. Alvorens zijn/haar activiteiten te starten moet de vrijwilliger daarom volgens de wet van de organisatie waarin hij of zij optreedt, minstens over de volgende gegevens geïnformeerd worden: •
• • •
122
de onbaatzuchtige doelstelling en het juridisch statuut van de organisatie en indien het om een feitelijke vereniging gaat, de identiteit van de verantwoordelijke(n) van deze vereniging; dat de organisatie een verzekeringscontract heeft afgesloten dat de burgerlijke aansprakelijkheid van de vrijwilliger(s) dekt; of dat ook andere minimaal aan het vrijwilligerswerk verbonden gevaren (zoals lichamelijke ongevallen, rechtsbijstand) verzekerd zijn en in welke mate; of de organisatie vergoedingen aan de vrijwilligers betaalt en zo ja, wanneer en in welke gevallen - Twee systemen zijn mogelijk: een forfaitaire of een reële kosten-vergoeding naargelang het om een vast of variabel bedrag gaat, rekening houdend met fiscale gevolgen voor de organisatie zowel als voor de vrijwilliger;
•
dat de activiteiten van de vrijwilliger mogelijk kunnen leiden tot kennisneming van geheimen waarop artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing is.
Dit artikel bepaalt: ‘Geneesheren, heelkundigen, officieren van gezondheid, apothekers, vroedvrouwen en alle andere personen die uit hoofde van staat of beroep kennis dragen van geheimen die hun zijn toevertrouwd en deze bekendmaken buiten het geval dat zij geroepen worden om in recht (of voor een parlementaire onderzoekscommissie) getuigenis af te leggen en buiten het geval dat de wet hen verplicht die geheimen bekend te maken.’ De tekst van dit artikel moet integraal in de organisatienota worden opgenomen. Deze informatieplicht is niet onderworpen aan vormvoorschriften; de informatie kan dus op gelijk welke wijze worden verstrekt via onder meer de website, een folder, een aanplakbord enz. De bewijslast ervan berust bij de organisatie. Ze moet dus kunnen aantonen dat elke vrijwilliger van de hierboven vermelde gegevens op de hoogte is of kan zijn. Aansprakelijkheid De organisatie (i.c. de school/scholengroep) is burgerrechtelijk aansprakelijk voor de schade die vrijwilligers veroorzaken, zowel tijdens de uitvoering van de activiteit als onderweg van en naar de plaats van de activiteit. Vrijwilligers die tijdens hun vrijwilligerswerk een fout maken die schade aan derden of aan de organisatie veroorzaakt, zullen die schade niet moeten vergoeden, behalve bij een grove fout, een herhaaldelijke lichte fout of bij bedrog. Verzekeringen De wet verplicht organisaties die een beroep doen op vrijwilligers, om net zoals voor hun werknemers een verzekering Burgerlijke Aansprakelijkheid (BA) af te sluiten, zowel voor de organisatie als voor de vrijwilligers (voor schade aan de organisatie, collega’s of derden, zowel tijdens de uitvoering van de activiteit als onderweg van en naar de plaats van de activiteit). Concreet moeten de volgende organisaties een verzekering afsluiten: •
123
feitelijke verenigingen die één of meer werknemers tewerkstellen;
• •
rechtspersonen (vzw’s en publieke rechtspersonen); feitelijke verenigingen die op grond van hun specifieke verbondenheid met een feitelijke vereniging zoals bedoeld in punt 1 of een rechtspersoon zoals bedoeld in punt 2 als een afdeling daarvan kunnen beschouwd worden. Hier berust de aansprakelijkheid en verzekeringsplicht bij de organisatie waarvan die feitelijke vereniging een afdeling is.
De minimumgarantievoorwaarden van deze polis zijn bij koninklijk besluit van 19 december 2006 (BS van 22 december 2006) vastgesteld en organisaties kunnen bij een collectieve polis aansluiten (koninklijk besluit van 21 december 2006 – BS van 22 december 2006). Verzekeraars zoals Fortis, Ethias, KBC en Fidea hebben bevestigd dat ze deze minimumvoorwaarden vanaf 1 januari 2007 toepassen. Ethias heeft gemeld dit via de schoolpolis te zullen regelen. De verzekering dekt zowel de aansprakelijkheid van de organisatie als van de vrijwilliger zelf. De minimaal te verzekeren kapitalen zijn te indexeren: 12 400 000 euro voor lichamelijke schade en 620 000 euro voor materiële schade. Voor bijkomende informatie over een gratis verzekering voor vrijwilligers op provinciaal niveau (uitsluitend voor feitelijke verenigingen) en op nationaal niveau via de Nationale Loterij kan je terecht op http://www.verzekeringvoorvrijwilligers.be/verzekering. html . Bij koninklijk besluit kan het verzekeringscontract tot de dekking van lichamelijke schade en de rechtsbijstand worden uitgebreid. Hoewel dit tot nu toe niet is opgelegd, wordt toch uitdrukkelijk geadviseerd deze supplementaire verzekeringen (rechtsbijstand en lichamelijke ongevallen) ook reeds te voorzien. Rechtsbijstand gaat over de ondersteuning van de vrijwilliger als hij of zij in een rechtszaak betrokken geraakt, om expertpersonen te kunnen aanwijzen, de kosten hiervan en van een advocaat plus de gerechtskosten te vergoeden. Een polis lichamelijke ongevallen kan afzonderlijk worden afgesloten of door uitbreiding van bijvoorbeeld de schoolpolis of polis arbeidsongevallen en dekt overeenkomstig de polisvoorwaarden de medische kosten van de vrijwilliger. Als men ervoor kiest om niet bij de collectieve polis aan te sluiten, doet men er goed aan om voor al deze polissen 124
contact te leggen met verschillende verzekeringsmaatschappijen en te onderhandelen over de voorwaarden en de premie. In familiale polissen kunnen de risico’s verbonden aan het vrijwilligerswerk niet langer worden uitgesloten. Via de invoering van de clausule BA (d.i. Burgerlijke Aansprakelijkheid) aansteller wordt de organisatie automatisch als verzekerde partij in de autopolis van haar vrijwilligers opgenomen. Het zal dus steeds de autopolis van de vrijwilliger zelf zijn die tussenkomt bij verkeersongevallen veroorzaakt door de vrijwilliger tijdens verplaatsingen in opdracht. Arbeidsrecht In de aangepaste wettekst wordt, behoudens voor de buitenlanders, niet meer over arbeidsrecht gesproken. Maar vrijwilligers zijn actief ‘in opdracht van’ en voor hen geldt dus dezelfde beschermingsregeling als voor personeelsleden, onder meer als het gaat om de toepassing van de welzijnswet, waarin ze met ‘werknemers’ worden gelijkgesteld. Het betreft bepalingen zoals voldoende veiligheid in de werkomgeving, bescherming tegen ongewenste seksuele intimiteiten en het verbod op pesterijen op het werk. Kostenvergoeding Vrijwilligers kunnen nooit voor hun prestaties worden betaald, want dan zijn het werknemers met alle gevolgen die hieraan verbonden zijn (arbeidswetgeving, sociale zekerheid, patronale bijdragen, bedrijfsvoorheffing enz.). De kosten die ze maken kunnen wel vergoed worden, maar dit is geen recht. Er zijn geen bewijsstukken nodig (een bankverrichting of een ontvangstbewijs volstaat). Er zijn wel maximumgrenzen vastgelegd, die, als ze overschreden worden, fiscale gevolgen hebben (opmaken van individuele fiche 281.50 en de bijhorende samenvatting 325.50). Vanaf 1 januari 2007 gelden de volgende bedragen: • •
bedrag per dag: 28,48 euro; bedrag per jaar: 1 139,02 euro.
Deze bedragen gelden tot en met 31.12. 2007 (zie http://www.socialsecurity.fgov.be/NL/specifieke_info/vri jwilligers/index.htm) 125
Het is verplicht in de verstrekte informatie te vermelden of, in welke mate en volgens welk systeem, onkosten worden terugbetaald. Tot slot Artikel 23§3 van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs bepaalt dat de raad van bestuur van een scholengroep bevoegd is voor alle aangelegenheden die in dit bijzonder decreet niet uitdrukkelijk aan andere bestuursorganen zijn toegewezen (dit zijn de zogenaamde residuaire of niet-toegewezen bevoegdheden). Overeenkomstig artikel 5§5 in samenhang gelezen met artikel 30§3 van het bijzonder decreet dragen de raden van bestuur de juridische aansprakelijkheid voor de scholen en scholengroepen en voeren zij de gedingen die op deze bevoegdheden betrekking hebben, waarbij de algemeen directeur ze in en buiten rechte vertegenwoordigt. Een school of scholengroep die in het kader van haar activiteiten een beroep doet op vrijwilligers, is sinds 1 augustus 2006 onderworpen aan de wet betreffende de rechten van vrijwilligers en moet bijgevolg oog hebben voor: • • •
de informatieplicht (via een organisatienota bijvoorbeeld); de verzekeringen; de vergoedingen.
Personeelsleden van de scholen(groepen) kunnen niet als vrijwilliger binnen hun eigen organisatie en onder hun verantwoordelijkheid optreden (zie definitie vrijwilliger) vermits zij dan worden geacht in dienstverband te fungeren. Een oplossing ligt eventueel bij verenigingen die aanleunen bij de school of scholengroep (van ouders, vriendenkring e.a.). Aanvullende gedetailleerde informatie hierover vind je op http://socialsecurity.fgov.be/NL/specifieke_info/vrijwillig ers/ zichtbaar/ http://www.wvc.vlaanderen.be/vrijwilligers/wegwijs/inde x. htm http://www.vrijwilligersweb.be/ http://www.procura.be/, overkoepelende en ondersteunende non-profitorganisatie waarbij het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap als lid is aangesloten.
126
13.5 Zelfevaluatie - instrument voor welbevinden en betrokkenheid in de kinderopvang (ZiKo) ZiKo staat voor Zelfevaluatie-Instrument voor welbevinden en betrokkenheid van Kinderen in de Opvang. Het werd op vraag van Kind & Gezin ontwikkeld door ECEGO, het expertisecentrum voor Ervaringsgericht Onderwijs dat verbonden is aan de KULeuven. ZiKo helpt je om op een gestructureerde manier stil te staan bij je manier van werken in de opvang. Zo kan je de kwaliteit ervan in kaart brengen. Twee vragen zijn daarbij belangrijk: Hoe goed ben ik bezig? Wat kan ik veranderen? Doel: - de sterkere en zwakkere kanten van je aanpak inzien; - initiatieven nemen voor (kwaliteits-)verbetering. Het instrument kan gebruikt worden door alle opvangvoorzieningen: buitenschoolse opvang in scholen, kinderdagverblijven, minicrèches, initiatieven voor buitenschoolse opvang enz. Met dit instrument meet je dus de kwaliteit van de opvang en kan je gericht aan kwaliteitsverbetering werken. Veel scholen gebruiken al een vergelijkbaar instrument, maar dan eerder voor het kleuter- en het lager onderwijs. Tussen 2007 en 2009 nemen Kind & Gezin en ECEGO nieuwe initiatieven om het gebruik van ZiKo te stimuleren. De zelfstandige opvang (o.a. minicrèches), de onthaalouders en de gemelde buitenschoolse opvang (scholen) werden nog onvoldoende bereikt. Voor hen komt er een traject op maat met aangepast materiaal. Coördinatoren en verantwoordelijken voor kinderopvang kunnen aangepaste coaching krijgen. In verdiepingssessies wordt ingegaan op het coachen van teams na de introductie van ZiKo. Uit de evaluatie van het vorige project is gebleken dat er vraag is naar permanente uitwisseling van materiaal en goede praktijkvoorbeelden. Om hieraan tegemoet te komen worden per sector netwerken opgericht. Ook leerkrachten uit de opleiding voor verzorgende beroepen kunnen hierbij aansluiten. Meer informatie vindt u op de website van Kind & Gezin: www.kindengezin.be/KG/Professioneel/Kinderopvang/J evangtalkinderenop/Kwaliteitspaginas/zikosall.jsp
127
14
Nuttige adressen
14.1 GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap Algemene informatie Anja Ginckels opdrachthouder, projectleider kinderopvang GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap afdeling Onderwijsorganisatie en -personeel Emile Jacqmainlaan 20 1000 Brussel tel.: 02 790 96 53 fax: 02 790 95 08
[email protected] www.g-o.be
Greet Van Vaerenbergh medewerker GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap afdeling Onderwijsorganisatie en -personeel Emile Jacqmainlaan 20 1000 Brussel tel.: 02 790 96 14 fax: 02 790 95 08
[email protected] www.g-o.be Oprichting vzw Jürgen Thierens adjunct van de directeur GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap afdeling Interne organisatie – Juridische dienst Emile Jacqmainlaan 20 1000 Brussel tel.: 02 790 96 56 fax: 02 790 92 69
[email protected] 129
Renteloze leningen SKOGO SKOGO (Stichting Kinderopvang GO!): voorzitter: Frans Van Gheem Inlichtingen en aanvragen indienen: Anja Ginckels of Greet Van Vaerenbergh Æ Zie ‘Algemene info kinderopvang in het GO!’
Vrijwilligerswerk Bart Belmans adjunct van de directeur GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap afdeling Interne organisatie – Juridische dienst Emile Jacqmainlaan 20 1000 Brussel tel.: 02 790 93 37 fax: 02 790 92 96
[email protected] www.g-o.be
Financiële simulaties bij opstart crèche Sarah Catrysse adjunct van de directeur GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap afdeling Financiën - budgettair en financieel toezicht scholengroepen Emile Jacqmainlaan 20 1000 Brussel tel.: 02 790 97 11 fax: 02 790 97 41
[email protected] www.g-o.be
Fiscale attesten Eddy Claus verificateur GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap afdeling Financiën - financieel toezicht - verificatie
130
Emile Jacqmainlaan 20 1000 Brussel tel.: 02 790 94 17
[email protected] www.g-o.be
Huurovereenkomsten – recht van opstal – erfpacht David Vereecke adjunct van de directeur GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap afdeling Infrastructuur Emile Jacqmainlaan 20 1000 Brussel tel.: 02 790 96 48 fax: 02 790 95 20
[email protected] www.g-o.be
Voedselveiligheid en algemene veiligheid Francis Bruelemans preventieadviseur GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap gemeenschappelijke preventiedienst Emile Jacqmainlaan 20 1000 Brussel tel.: 0495 94 40 21
[email protected] www.g-o.be
Taalstimulering en pedagogisch beleid Rita De Boeck hoofdadviseur Basisonderwijs PBD E. Jacqmainlaan 20 1000 BRUSSEL
[email protected] www.g-o.be
131
14.2 Externe organisaties Pluralistisch Platform Jeugdzorg (werkgeversfederatie) (Samenwerkingsovereenkomst met het GO!) Wim Van Esch directeur Solvynsstraat 39 2018 Antwerpen tel.: 03 366 10 83 fax: 03 322 77 72
[email protected] www.ppj.be
Vlaams Infrastructuurfonds voor persoonsgebonden aangelegenheden Ellipsgebouw Koning Albert II-laan 35 bus 34 1030 Brussel tel.: 02 553 32 50 fax: 02 553 34 80 www.vipa.be
Kind & Gezin Hallepoortlaan 27 1060 Brussel tel.: 02 533 12 11 fax: 02 534 13 82
[email protected] www.kindengezin.be
132
Colofon
Stuurgroep Kinderopvang GO! november 2007
Anja Ginckels projectleider Kinderopvang GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap afdeling Onderwijsorganisatie en -personeel Emile Jacqmainlaan 20 1000 Brussel tel.: 02 790 96 53 fax: 02 790 95 08
[email protected] www.g-o.be
verantwoordelijke uitgever: Urbain Lavigne, afgevaardigd bestuurder
133