Kinderen Meertalig Opvoeden: Wel of Geen Goed Idee? Maxime Hallatu
1
Klinische Neuropsychologie 2014/2015 Studentnummer: 10181164 Begeleidster: Nathalie de Vent & Laury van Bedaf Aantal woorden abstract: 126 Aantal woorden: 4068 Universiteit van Amsterdam
Inhoudsopgave
Abstract
p. 3
Kinderen Meertalig Opvoeden: Wel of Geen Goed Idee?
pp. 4 – 8
Methoden
pp. 9 – 11
Resultaten
pp. 12 – 16
Discussie
pp. 16 – 18
Literatuur
pp. 19 - 23 2
Abstract In het huidige onderzoek is gekeken naar het effect van een meertalige opvoeding op verbale fluency met als eventuele versterking het effect van depressieve symptomen. De volgende hypothesen opgesteld en getest 1) Mägiste-hypothese (hoe meer talen men spreekt, hoe langzamer woorden worden opgenoemd), 2)cognitive-speed hypothesis (depressieve symptomen zouden een negatief effect hebben op automatische processen waaronder verbale fluency) , en 3) depressie-meertalige opvoeding hypothese (depressieve symptomen en een meertalige opvoeding versterken elkaars effect op verbale fluency). Uit resultaten blijkt dat er ondersteuning is voor de cognitive-speed hypothesis. Voor de Mägiste-hypothese en depressie-meertalige opvoeding hypothese is nog niet genoeg ondersteuning om deze te bevestigen. Het huidige onderzoek dient niet ter ondersteuning voor het idee dat een meertalige opvoeding op langer termijn nadelige gevolgen heeft voor een mens. 3
Kinderen Meertalig Opvoeden: Wel of Geen Goed Idee? In Nederland worden steeds meer kinderen meertalig opgevoed. Men is meertalig opgevoed wanneer men meer talen vloeiend spreekt en verstaat. Dit zijn bijvoorbeeld kinderen met twee allochtone ouders of kinderen van gemengde etnische afkomst (Timmer, 2012). Het kan mogelijk ook zijn dat kinderen van jongs af aan Engels leren naast hun Nederlandse moedertaal door middel van tweetalige educaties. Opvoedsites geven verschillende soorten advies gebaseerd op nadelen en voordelen die ondersteund worden door de wetenschap. Een belangrijke vraag hierbij is wat de invloed op langer termijn kan zijn van een meertalige opvoeding op het functioneren van een mens. Bij deze vraag zal gekeken worden naar twee aspecten: 1) het cognitieve aspect, waarbij in het huidige onderzoek gekeken gaat worden naar executieve functies en dan namelijk naar verbale fluency. En 2) het emotionele aspect waarbij in het huidige onderzoek gekeken gaat worden naar de mate van het hebben van depressieve symptomen. Verbale fluency kent twee verdelingen 1) categoriefluency en 2) letterfluency (Ardilla, Ostrosky-Solis en Bernal, 2015). Met de categoriefluency wordt vooral het semantische geheugen nader bekeken (Bouma, Mulder, Lindeboom, Schmand (2012). Het semantisch geheugen slaat herinneringen op die niet geassocieerd zijn met een bepaalde tijd, plaats of een gevoel dat men het zelf heeft meegemaakt. Dit heeft meer te maken met algemene kennis over de wereld die men zelf gecreëerd heeft (Willingham, 2007). Onder letterfluency wordt verstaan de executieve functies, namelijk responsinhibitie en het werkgeheugen (Bouma, Mulder, Lindeboom, Schmand (2012). Het werkgeheugen is vooral gericht op actie (Willingham, 2007). Met verbale fluency wordt gekeken hoeveel worden men kan noemen. Om het emotionele aspect toe te lichten van een meertalige opvoeding, namelijk depressieve symptomen, worden de symtomen uit het DSM genoemd. Mensen die aan een depressie lijden hebben kenmerken die beschreven staan in de DSM -VI en DSM-V.
4
Depressie kent wel de volgende kernsymptomen: 1) een sombere stemming en 2) verlies van interesse. (DSM; Trimbos, 2013). Eerst wordt het eerste aspect besproken, de verbale fluency. Zo zou een voordeel van een meertalige opvoeding ten opzichte van een eentalige opvoeding zijn dat meertalig opgevoede kinderen executieve functies beter kunnen uitoefenen (Bialystok & Craig, 2010). Een verklaring voor dit effect zou te maken hebben met het gegeven dat meertalig opgevoede kinderen tijdens de opvoeding veel moeten wisselen van talen die beide vloeiend worden gesproken/verstaan (Bialystok & Craig, 2010). Uit het onderzoek van Scheele, Leseman, en Mayo (2010) kwam naar voren dat meertaligheid ook een nadeel heft, namelijk bij vocabulaire testen. In het onderzoek van Scheele et. al (2010) is in Nederland onderzocht hoe kinderen vocabulairetesten uitvoerden. In Nederland scoorden de kinderen die eentalig zijn opgevoed met de Nederlandse taal beter op vocabulairetesten dan meertalig opgevoede kinderen van Marokkaans-Nederlandse en Turks-Nederlandse afkomst. Een belangrijk punt van aandacht in dit onderzoek is dat meertaligen een andere culturele achtergrond hadden dan eentaligen en dat Nederlands niet thuis werd gebruikt als meest gebruikte taal en ook niet de moedertaal was. Hierdoor is het de vraag of het gevonden effect werkelijk betrekking had op het slechter functioneren van executieve functies van meertalige kinderen omdat de meertaligen in dit onderzoek mogelijk een minder goed begrip hadden van de Nederlandse taal en daardoor de instructies niet goed begrepen hadden. Ook werd genoemd dat de meertalige deelnemers in dit onderzoek, door het minder grote vocabulaire, ‘minder volwassen’ spraken dan de eentalige deelnemers. In het huidige onderzoek zal naar deelnemers gekeken worden van wie Nederlands de moedertaal is of waar thuis Nederlands gesproken wordt. Naast dat meertalige kinderen een kleinere vocabulaire lijken te hebben dan eentaligen, hebben Bialystok et. al (2010) ook gevonden dat eentalige kinderen ook een betere zinsopbouw hebben dan meertalige kinderen. Ondanks dat meertalig opgevoede
5
kinderen goed kunnen wisselen van talen kan een verklaring voor deze slechtere vocabulaire en zinsbouw van meertalige kinderen zijn dat zich nog niet volledig hebben kunnen vastleggen in één taal en hierdoor niet de aandacht hebben kunnen besteden om een taal perfect te kunnen spreken en verstaan. Meertalige kinderen zouden de talen nu beiden voor de helft executeren. Door te kijken naar de voor- en nadelen Komt de vraag naar voren of het goed is voor de executieve functies van kinderen om meertalig opgevoed te worden. Mägiste (1979) vond in zijn onderzoek dat hoe meer talen men vloeiend spreekt, hoe langzamer woorden opgenoemd of opgelezen worden. In het huidige onderzoek zal gekeken worden naar verbale fluency. Verbale fluency kijkt naar de executieve functies door middel van woorden opnoemen. Op basis hiervan is de hypothese gesteld dat meertalig opgevoede mensen slechter presteren op taken waarbij verbale fluency gemeten wordt. Verder in het huidige onderzoek zal deze hypothese de ‘Mägiste-hypothese’ genoemd worden. Uit eerder onderzoek komen verschillende resultaten naar voren. Gonzalez, Mungas en Haan (2004) hebben onderzoek gedaan naar de prestaties op verbale fluency-taken bij oudere Mexicaans-Engelse sprekers. Hieruit kwam naar voren dat leeftijd, educatie en sekse invloed hebben op het benoemen van dieren bij de categoriefluency-taak. Om meer ondersteuning te krijgen voor de Mägiste-hypothese zouden verschillende groepen naast elkaar gezet moeten worden en hier is slechts een populatie gebruikt waarbij alleen sprake was van meertaligheid. In het onderzoek van Portocarrero, Burright en Donovick (2007) worden meertalige sprekers tegenover eentalige sprekers gezet. Uit resultaten bleek dat op letterfluency-taken gelijk wordt gescoord door eentalige en meertalige, maar op categoriefluency-taken wordt slechter gescoord door de meertalige deelnemers. Bennett (2012) heeft met haar onderzoek aangetoond dat er geen verschil is in de scores van letterfluency-taken tussen eentalige en meertalige deelnemers. Bennett, (2012) heeft SpaansEngelssprekenden getest en alleen Engelssprekenden. In het huidige onderzoek zullen
6
eentalig opgevoede en meertalig opgevoede deelnemers worden meegenomen van verschillende leeftijden. In het huidige onderzoek zal ook gekeken worden naar de relatie tussen depressieve symptomen en een meertalige opvoeding ten opzichte van de verbale fluency. Dit is om het tweede aspect van meertaligheid te belichten, namelijk het emotionele aspect. Een belangrijke vraag hierbij is of het effect depressieve symptomen en het effect van een meertalige opvoeding elkaar kunnen versterken en hierdoor een negatieve correlatie ontstaat met verbale fluency. Volgens the cognitive speed hypothesis zouden personen automatische processen waaronder verbale fluency langzamer executeren naarmate men meer depressieve symptomen vertoont. Deze theorie wordt ondersteund door eerder onderzoek. Gohier, Ferracci, Surguladze, Lawrence, El Hage, Zied Kefi, Allain, Garre en Le Gall (2009) vonden dat patiënten met een unipolaire depressie slechter presteerden op de verbale fluency-taken. Daarnaast werd geconcludeerd dat het werkgeheugen, respons inhibitie en het semantische geheugen significant anders was dan deelnemers die geen unipolaire depressie hadden. Henry en Crawford (2005) hebben door middel van een meta-analyse geconcludeerd dat het hebben van depressieve symptomen in verband staat met moeilijkheden in de verbale fluency- taken. Zowel de prestaties van mensen op categoriefluency als letterfluency hebben een negatief verband met de mate van depressieve symptomen. Daarnaast kwam uit de meta-analyse naar voren dat eerst beweerd zou zijn dat vooral slecht gescoord was bij de categoriefluency-taken ten opzichte van de letterfluency-taken, maar na enorm veel data verzameld te hebben is er geconcludeerd dat de schade gelijk zou zijn. In een eerder onderzoek blijkt ook dat meertalige hoog scoren op depressievragenlijsten (Hovey & King, 1996). Deze depressievragenlijst was wel speciaal voor Spaanssprekende Amerikaanse meertaligen ontworpen. Een verklaring die door Hovey et. al (1996) wordt gegeven is dat het zou komen door de acculturalisatie stress. Acculturalisatie stress is wanneer een cultuur in met een
7
andere cultuur in aanraking komt en daarbij de bijbehorende zorgen krijgen zoals scholing, gebruiken en taal (Hovey et. al, 1996). Het onderzoek is echter wel ouder dan 10 jaar dus het is belangrijk dat dit nog een keer bekeken wordt. Voor het huidige onderzoek is het ook belangrijk om te kijken naar depressieve symptomen want er kan dan gekeken worden wat de invloed van deze symptomen is op het executief functioneren en hoe dit zich verhoudt bij een meertalig opgevoed iemand. Verondersteld wordt dat het effect van een meertalige opvoeding op verbale fluency versterkt wordt door de mate van depressieve symptomen. Dit wordt de depressie-meertalige opvoeding hypothese genoemd. Het huidige onderzoek tracht te kijken naar het effect van een meertalige opvoeding ten opzichte van eentalige opvoeding op verbale fluency. Daarnaast wordt in het huidige onderzoek gekeken naar de relatie tussen depressieve symptomen en een meertalige opvoeding. De vraag is of deze elkaar versterken. Dit wordt getoetst door middel van drie hypothesen: 1) Mägiste hypothese, 2) cognitive speed hypothesis en 3)depressiemeertaligheid hypothese. Er zal gecontroleerd worden voor de sekse, educatie en leeftijd om de invloed van deze variabelen uit te kunnen sluiten in het huidige onderzoek. Verwacht wordt dat er geen verschil is in sekse, leeftijd en educatie tussen deelnemers in de eentalige en de meertalige conditie. Ook wordt verwacht dat deelnemers die hoog scoren op de IDS en BDI slechter zullen scoren op de verbale fluency-taken. Ten slotte wordt verwacht dat deelnemers die aangeven meertalig te zijn slechter zullen scoren op de verbale fluency-taken. Ten slotte wordt er ook verwacht dat er geen verschil is in effecten tussen categoriefluency en letterfluency.
8
Methoden Deelnemers Aan dit onderzoek deden 40 deelnemers mee. Onder de deelnemers waren 24 mannen en 16 vrouwen. Daarnaast waren onder de deelnemers 10 meertalig opgevoed en 30 eentalig opgevoed. De gemiddelde leeftijd van deelnemers was 32.98 jaar (SD = 15.18).Deelnemers zijn geworven binnen de kennissenkringen van studenten en door middel van social media zoals Facebook. Van 3 van de 40 deelnemers die deelgenomen hebben aan dit onderzoek zijn de gegevens niet meegenomen in de analyse. De reden is omdat de scores op de scorelijsten bij deze deelnemers twee standaarddeviaties van het gemiddelde afstonden en hierdoor zijn uitgesloten. In dit onderzoek waren deelnemers verdeeld over twee verschillende condities (meertalig of eentalig) op basis van hun taalopvoeding. Deelname aan het onderzoek was vrijwillig zonder beloning. 9
Materiaal In het huidige onderzoek kregen deelnemers allemaal dezelfde testen in dezelfde volgorde. Condities werden toegewezen door middel van de vraag of deelnemers meertalig opgevoed waren. Indien ‘ja’ geantwoord werd werden deelnemers in de ‘meertalig opgevoede conditie’ geplaatst en indien ‘nee’ werd geantwoord werden deelnemers in de ‘eentalig opgevoede conditie’ geplaatst. De huidige studie is goedgekeurd door de ethiekcommissie van de Universiteit van Amsterdam. Om de mate van depressieve symptomen te meten werden de Beck Depression Inventory (BDI) (Beck, Steer, & Garbin, 1988) en de Inventory of Depressive
Symptomatology, (IDS-SR) (Trivedi, Rush, Ibrahim, Carmody, Biggs, Suppes, Crismon, Shores-Wilson, Toprac, Dennehy, Witte, & Kashner, 2004) gebruikt. Deze twee genoemde vragenlijsten zijn zelfrapportage vragenlijsten die ingevuld moeten worden door deelnemers. Zowel de BDI als IDS-SR kijken naar depressieve symptomen. De BDI bestaat uit 21 items die een likertschaal hadden tussen 0 en 3. Een hoge score op de BDI betekent dat er sprake is van een hoge mate van het hebben van depressieve symptomen. De IDS-SR heeft een likertschaal tussen 1 en 4. Een hoge score op de IDS-SR betekent dat er sprake is van een hoge mate van het hebben van depressieve symptomen. Verbale fluency werd bij deelnemers gemeten door de categorie-taak en de letterfluency-taak. De categoriefluency-taak is een mondelinge test waarbij woorden opgenoemd moesten worden die binnen een bepaalde categorie vielen. In het huidige onderzoek zijn de categorieën ‘dieren’ en ‘beroepen’ gebruikt (Ardilla, Ostrosky-Solis en 10
Bernal, 2015). De letterfluency-taak is een mondelinge test waarbij woorden opgenoemd moesten worden beginnend met een letter. In het huidige onderzoek zijn de letters D, A en T gebruikt (Ardilla et. al, 2015). Er waren oefencategorieën en letters. Bij beide verbale fluency-taken golden dezelfde drie regels: ten eerste geen gebruik van namen (dus geen Sarah of Scheveningen), ten tweede geen getallen of cijfers (twee drie vier) noemen en ten derde niet hetzelfde voorvoegsel achter elkaar noemen (supermarkt, superman). De score kan bepaald worden door de woorden op te tellen per letter en per categorie. Er volgen dan vijf verschillende scores. Woorden die herhaald worden, niet-Nederlandse woorden of nonwoorden worden niet meegenomen bij het bereken van de score. Om te controleren voor leeftijd, sekse en educatie kregen deelnemers een vragenlijst met achtergrondvragen. Leeftijd is in het onderzoek opgenomen door de vraag: “Wat is uw leeftijd?”. Sekse is in het onderzoek opgenomen door te vragen: “Wat is uw sekse?” met als
optie man of vrouw. Ten slotte is educatie uitgevraagd door de vraag “Wat is uw hoogst genoten opleiding”. Al deze vragenlijsten waren een onderdeel van een groter onderzoek.
Procedure Het onderzoek vond plaats bij deelnemers thuis of in het psychologische onderzoekslaboratorium van de Universiteit van Amsterdam. Deelnemers voerden het onderzoek uit in het bijzijn van de proefleider die in het bezit was van een laptop. Voordat het gesprek begon lazen deelnemers eerst een informatiebrochure en tekenden zij het informed consent. In de informatiebrochure is er geen sprake geweest van manipulatie, alleen zijn er alle taken benoemd binnen het ANDI project waarvan er maar slechts vijf testen werkelijk gebruikt werden en een vragenlijst die alle achtergrondinformatie uitvroeg. Het experiment begon met een vragenlijst over de achtergrondinformatie (educatie, sekse en leeftijd) van deelnemers. Vervolgens kregen deelnemers de categoriefluency-taak. Voor deze taak moesten deelnemers eerst binnen een minuut zoveel mogelijk dieren opnoemen en daarna binnen een minuut zoveel mogelijk beroepen opnoemen. Daarna kregen deelnemers de letterfluency-taak taak waarbij ze drie keer een minuut de tijd kregen om woorden op te noemen beginnend met een bepaalde letter (eerst de letter D dan A en als laatste T). Na de letterfluency-taak kregen mensen de opdracht om twee vragenlijsten in te vullen, namelijk de BDI en IDS-SR. Respectievelijk kregen zij er 10 minuten, 15 minuten en 5 minuten voor. Tijdens en na het onderzoek kregen deelnemers de mogelijkheid om vragen te stellen of opmerkingen te plaatsen. Het experiment duurde in totaal 90 minuten gezien deze tests een onderdeel waren van een groter onderzoek.
11
Resultaten Standardisatietoets: Sekse Ten eerste werd gecontroleerd of de variabelen sekse, leeftijd en educatie verschilden tussen de condities meertalig- en eentalig opgevoed. Om te controleren of de verdeling van sekse gelijk was in de twee condities (meertalig of eentalig opgevoed) werd een Chikwadraattoets uitgevoerd. Het bleek dat aan de assumptie van het hebben van een expected count van groter dan 5 niet werd voldaan. In het huidige onderzoek is hiermee rekening gehouden bij het interpreteren van de resultaten. Uit de resultaten bleek dat de proportie van mannen die meertalig opgevoed zijn niet significant verschilden van vrouwen die meertalig opgevoed zijn. De groepen verschilden niet significant (X²= .556 df = 1, p = .456) .
Standardisatietoets: Leeftijd Ten tweede werd gecontroleerd of de verdeling van leeftijd niet verschilden tussen de twee condities. De assumpties van gelijke variantie werd bij de variabele leeftijd getoetst met de Levene’s Test, hier werd aan voldaan ( F(1, 38) = .093, p = .762) . Uit toetsing van de Kolmogorov-Smirnov test bleek dat niet werd voldaan aan de assumptie van een normale verdeling (D(9)= .471, p = .001). Met de Mann-Whitney U toets werd vervolgens getoetst of de verdeling van leeftijd in verhouding gelijk was tussen de twee condities. Uit resultaten bleek dat er ook geen significant verschil was tussen de groepen in leeftijd (U = 134, Z = .503 p = .615).
Standardisatietoets: Educatie
12
Ten slotte werd gecontroleerd of de verdeling van educatie in verhouding gelijk was tussen de twee condities. De assumpties van gelijke varianties werd getoetst met de Levene’s Test, hier werd niet aan voldaan (F(4, 35) = 6.305, p = .001). Uit toetsing van de Kolmogorov-Smirnov test bleek dat niet werd voldaan aan de assumptie van een normale verdeling (D(5) = .367, p = .026). Met de Mann-Whitney U toets werd vervolgens getoetst of de verdeling van educatie in verhouding gelijk was tussen de twee condities. Uit resultaten bleek dat er ook geen significant verschil was tussen de groepen in educatie (U = 139.5, Z = .348, p = .728).
Hoofdeffect: Invloed van meertalige opvoeding op verbale fluency. Vervolgens werd met een Between-groups Analysis Of Covariance (ANCOVA) getoetst of een meertalige opvoeding invloed had op de prestaties op verbale fluencytaken. De assumptie van gelijke varianties werd getoetst met Levene’s toets, hier werd aan voldaan (F(1, 35) = .205, p = .654). Uit toetsing van de Kolmogorov- Smirnovtoets bleek dat werd voldaan aan de assumptie van normaliteit (D(35) = .133, p = .183). Verder bleek er geen significante interactie tussen depressieve symptomen en een meertalige opvoeding (F(1, 37) = .555, p = .461, r =.432). Daarnaast is er ook geen significant verschil gevonden bij slechts het effect van een meertalige opvoeding (F(1, 33) = .130, p = .720, r = .432). Dit was niet in lijn met de verwachtingen. Er is een tweede keer gebruik gemaakt van een ANCOVA om de verbale fluencytaken apart van elkaar (categoriefluency en letterfluency) te toetsen. De assumptie van gelijke varianties werd getest met de Levene’s test. Bij zowel categoriefluency (F (1,35) = .097, p = .757) als letterfluency, (F (1, 35) = .012, p = .915) werd aan deze assumptie voldaan. Daarnaast werd de assumptie bij beide verbale fluency-testen getest van normaliteit door
13
middel van de Kolmogorov Smirnov-test. Zowel bij categoriefluency (D(30) = .114 , p = .200 ) als letterfluency (D(30) = .089 , p = .200 ) is voldaan aan deze assumptie. Bij zowel de tweede keer dat de ANCOVA uitgevoerd is bij categoriefluency (F(1,33) = .419, p = .522, r = .481) als de tweede keer dat de ANCOVA is uitgevoerd bij letterfluency (F (1, 33) = .026, p = .673, r = .327) is geen significante invloed gevonden van meertalige opvoeding.
Hoofdeffect: Effect van Depressieve symptomen op verbale fluency Ook werd met de ANCOVA bekeken of depressieve symptomen een invloed hebben op verbale fluency en/of eventueel het effect van een meertalige opvoeding versterkte. De assumptie van gelijke varianties werd getoetst met Levene’s toets, hier werd aan voldaan (F(1, 35) = .205, p = .654). Uit toetsing van de Kolmogorov- Smirnovtoets bleek dat werd voldaan aan de assumptie van normaliteit (D(5) = .206 , p = .200 ). Depressieve symptomen zijn bij deze toets gezien als covariaat. De covariaat, de mate van het hebben van depressieve symptomen, was significant gerelateerd aan de prestaties op de verbale fluency-taken (F(1, 33) = .205, p = .044, r = .34, ɳ² = .169). Dit was in lijn met de verwachting. Er is een tweede keer gebruik gemaakt van de ANCOVA om te toetsen of de mate van het hebben van depressieve symptomen wel significant gerelateerd is aan categoriefluency en/of letterfluency. De assumptie van gelijke varianties werd getoetst met Levene’s toets. Bij zowel categoriefluency (F (1,35) = .097, p = .757) als letterfluency, (F (1, 35) = .012, p = .915) werd aan deze assumptie voldaan. Om de assumptie van normaliteit te toetsen is de Kolmogorov- Smirnovtoets gebruikt. Zowel bij categoriefluency (D(30) = .114 , p = .200 ) als letterfluency (D(30) = .089 , p = .200 ) werd voldaan aan deze assumptie. Er is een significant effect gevonden van depressieve symptomen op categoriefluency (F(1, 33) = 4.399, p = .044, r = .481, ɳ² = .167), wat in lijn was met de verwachting. Maar de mate van
14
het hebben van depressieve symptomen is niet significant gerelateerd aan letterfluency (F(1, 33) = 2.061, p = .161, r = .327) wat niet in lijn was met de verwachting.
Interactie-effect: Depressieve symptomen x meertalige opvoeding op verbale fluency Ook geeft deze interactie-effect van een meertalige opvoeding en de mate van het hebben van depressieve symptomen geen invloed op verbale fluency (F (1,33) = .555, p = .461, r = .433) wat niet in lijn is met de verwachting. Zie verder Figuur 1 voor een samenvatting van de resultaten.
15
Figuur 1. SOMdepressie is de somscore van de depressievragenlijsten BDI en IDS. ‘Bent u meertalig opgevoed’ staat voor de vraag die voor een meertalige opvoeding staat. De bubbels in dit figuur staan voor de scores op de verbale fluency-taken. Hoe hoger men
gescoord heeft, hoe groter de ‘bubbel’. Uit dit figuur komt naar voren dat naarmate de score op de depressievragenlijsten toeneemt de scores lager worden. Er is geen verschil in dit effect in de meertalige opgevoede conditie of de eentalig opgevoede conditie.
Discussie In het huidige onderzoek werd gekeken naar het effect van een meertalige opvoeding op verbale fluency en werd daarnaast gekeken of depressieve symptomen een bijdrage hebben aan deze relatie. Uit deze onderzoeksvraag zijn drie hypotheses opgesteld. Ten eerste de Mägiste-hypothese die stelde dat hoe meer talen men vloeiend spreekt hoe langzamer men erover doet om woorden op te noemen en hierdoor ook minder woorden opnoemt (Mägiste, 1979). Ten tweede werd ook de Cognitive Speed Hypothesis getest waarbij gesteld werd dat hoe meer depressieve symptomen men bezit hoe langzamer men zou zijn in automatische processen Den Hartog et. al (2011). Onder deze automatische processen valt ook verbale fluency. Ten derde werd de depressie-meertalig opgevoed hypothese getoetst waarin het effect van depressieve symptomen en een meertalige opvoeding elkaar versterken in het negatieve verband met verbale fluency. Hierdoor zou men minder woorden op kunnen noemen. In het huidige onderzoek is geen verband gevonden tussen een meertalige opvoeding en verbale fluency. Ook bleken depressieve symptomen het effect van een meertalige opvoeding op verbale fluency niet te versterken. Wel bleek dat depressieve symptomen gerelateerd zijn aan verbale fluency. Nader bekeken bleek het met name over categoriefluency te gaan, dus het semantisch geheugen. Letterfluency, wat voornamelijk het werkgeheugen als onderliggend mechanisme heeft, bleek geen verband te hebben met de mate van het hebben van depressieve symptomen.
16
Volgens het huidige onderzoek zou dus de cognitive speed hypothesis van Den Hartog et. al (2011) ondersteund worden. Het zou vooral van toepassing zijn op categoriefluency, waar het semantisch geheugen voornamelijk ter grondslag ligt als mechanisme. Er was niet genoeg ondersteuning voor de Mägiste-hypothese en de depressie-meertalige opvoeding hypothese. Dat er geen effect is gevonden van meertaligheid op verbale fluency en de Mägistehypothese niet ondersteund werd, zou kunnen komen omdat er in het huidige onderzoek niet gewisseld hoefde te worden met talen of taalgebruik, waardoor er geen beroep werd gedaan op de executieve functies zoals eerder verwacht. De test was namelijk geheel in het Nederlands. Dit was ook meteen de verklaring waarom er geen sprake was van een versterking van effect tussen depressieve symptomen en een meertalige opvoeding op verbale fluency. Eerder werd namelijk gevonden dat de Dorsorale Laterale Prefrontale Cortex (DLPFC) verantwoordelijk zou zijn voor meertaligheid, emotionele functies en andere executieve functies waaronder verbale fluency (Holtzheimer, Fawaz, Wilson, & Avery, 2005; Klumpp & Deldin, 2010). In de opzet van de huidige studie was bij meertalige deelnemers geen rekening gehouden met het taalgebruik of wisselingen van taal op dagelijkse basis. Daardoor zou duidelijker kunnen zijn of er veel beroep wordt gedaan op het DLPFC en hiermee ook meer gewisseld moet worden van taal. Mogelijk is dat de gevonden resultaten hierdoor meer verklaard kunnen worden. In een vervolg onderzoek kan dit gedekt worden door te vragen of er dagelijks twee talen wisselend gesproken worden. Ook was in de huidige opzet sprake van een oneven indeling van de condities meertalig opgevoed en eentalig opgevoed. De oneven indeling komt doordat er niet genoeg mensen geworven waren voor het onderzoek door tijdgebrek. Daardoor kunnen resultaten
17
vertekend zijn. Ook kan hierdoor de betrouwbaarheid van toetsen aangetast zijn en daardoor bij vele toetsen niet voldaan worden aan de nodige assumpties. Een voorbeeld hiervan is de Chi-kwadraat test die gebruikt werd ter standaardisatietoets voor sekse. In het geval dat er meer meertalig opgevoede geworven worden zullen de resultaten representatiever zijn. Mogelijk is de gevonden interactie-effect tussen depressieve symptomen en meertaligheid hierdoor lager maar niet geoptimaliseerd. In het interpreteren van de resultaten betekent dit dat er toch sprake kan zijn van een versterking van depressieve symptomen in plaats van een hoofdeffect. In vervolginterviews kan dit verwerkt worden door deelnemers te werven die niet zozeer Nederlands als moedertaal hebben en niet vanaf het begin participeren aan het Nederlandse onderwijs, maar wel in de huidige tijd student zijn aan een Nederlandse universiteit bij Nederlandse cursussen. Dit zou representatiever kunnen zijn voor meertaligheid. Eventueel zou er gekeken kunnen worden naar een mediatie van depressieve symptomen in een vervolgonderzoek. Ook was in deze onderzoeksopzet getest bij deelnemers thuis. Daardoor zou het mogelijk kunnen zijn dat opdrachten anders uitgevoerd zijn dan wanneer het onderzoek in een laboratorium uitgevoerd zou zijn. In dat geval zouden er andere resultaten kunnen uitkomen. Mogelijk zijn de gevonden resultaten hierdoor dus vertekend. In een vervolg onderzoek zou het beste zijn om een nog meer gestandaardiseerde omgeving te hebben zoals in een laboratorium. Om weer terug te komen op de vraag of men kinderen meertalig zouden moeten opvoeden: het huidige onderzoek dient niet ter ondersteuning om kinderen NIET meertalig op te voeden!
18
Literatuur Ardila, A., Ostrosky‐Solís, F., & Bernal, B. (2006). Cognitive testing toward the future: The example of Semantic Verbal Fluency (ANIMALS). International Journal of Psychology, 41, 324-332. Barry, D., Bates, M. E., & Labouvie, E. (2008). FAS and CFL forms of verbal fluency differ in difficulty: A meta-analytic study. Applied neuropsychology, 15, 97-106. Beck, A. T., Steer, R. A., & Carbin, M. G. (1988). Psychometric properties of the Beck Depression Inventory: Twenty-five years of evaluation. Clinical psychology review, 8, 77-100. Bennett, J. (2012). Linguistic and Cultural Factors Associated with Phonemic Fluency Performance in Bilingual Hispanics. Psychology department, 1,pp. 1-49. Bialystok, E., & Craik, F. I. (2010). Cognitive and linguistic processing in the bilingual mind. Current directions in psychological science, 19(1), 19-23. Bokhoven, P. V. (2011). Molecular and cellular neuroplasticity in animal models of depression. Bouma, A., Mulder, J., Lindeboom, J., Schmand, B. (2012) Handboek neuropsychologische diagnostiek Brickman, A. M., Paul, R. H., Cohen, R. A., Williams, L. M., MacGregor, K. L., Jefferson, A. L., Tate., D. F., Gunstad, J., & Gordon, E. (2005). Category and letter verbal fluency across the adult lifespan: relationship to EEG theta power. Archives of Clinical Neuropsychology, 20, 561-573. Brunet, J., Hudon, C., Macoir, J., Belleville, S., Rousseau, F., Bouchard, R. W., Verret, L., Chertkow, H., Chaver, C., Kergoat., M. J., & Joubert, S.(2011). The relation between
19
depressive symptoms and semantic memory in amnestic mild cognitive impairment and in late-life depression. Journal of the Ianternational Neuropsychological Society, 17, pp.865-874 Castro-Costa, E., Dewey, M., Stewart, R., Banerjee, S., Huppert, F., Mendonca-Lima, C., Bula, C., Reisches, F., Wancata, J., Ritchie, K., Tsolaki, M., Mateos, R., & Prince, M. (2007). Prevalence of depressive symptoms and syndromes in later life in ten European countries The SHARE study. The British Journal of Psychiatry, 191, 393401. Den Hartog, H. M., Derix, M. M. A., Van Bemmel, A. L., Kremer, B., & Jolles, J.(2003). Cognitive functioning in Young and middle-aged unmedicated out-patients with major depression: Testing the effort and the cognitive speed hypotheses. Psychological Medicine, 33, pp. 1443-1451. 20
Gohier, B., Ferracci, L., Surguladze, S. A., Lawrence, E., El Hage, W., Kefi, M. Z., ... & Le Gall, D. (2009). Cognitive inhibition and working memory in unipolar depression. Journal of affective disorders, 116, 100-105. Gonzalez, H. M., Mungas, & D., Haan, M. N. (2005). A semantic verbal fluency test for English- and Spanish-speaking older Mexican-Americans. Archives of Clinical Neuropsychology, 20, pp. 199-208. Henry, J. D., & Crawford, J. R. (2005). A meta-analytic review of verbal fluency deficits in depression. Journal of Clinical and Experimental Neuropsychology, 27, 78-101. Holtzheimer, P., Fawaz, W., Wilson, C., & Avery, D. (2005). Repetitive transcranial magnetic stimulation may induce language switching in bilingual patients. Brain and Language, 94, 274-277.
Hovey, J. D., & King, C. A. (1996). Acculturative stress, depression, and suicidal ideation among immigrant and second-generation Latino adolescents. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 35, 1183-1192. Klumpp, H., & Deldin, P. (2010). Review of brain functioning in depression for semantic processing and verbal fluency. International Journal of Psychophysiology, 75, 77-85. Mägiste, E. (1979). The competing language systems of the multilingual: A developmental study of decoding and encoding processes. Journal of Verbal Learning and Verbal Behavior, 18, 79-89. Meertalig.nl (2015). Meertalig opvoeden hoe gaat dat?, 2015, http://www.meertalig.nl/index.php/meertaligheid/meertalig-opvoeden-hoe-gaatdat#de-cognitieve-voordelen Metro (2013). Depressie tast het geheugen aan, 2013, http://www.metronieuws.nl/extra/2013/10/depressie-tast-geheugen-aan Nguyen, L., & Peterson, C. (1993). Depressive symptoms among Vietnamese-American college students. The Journal of social psychology, 133, 65-71. Noda, T., Yoshida, S., Matsuda, T., Okamoto, N., Sakamoto, K., Koseki, S., Numachi, Y., Matsushima, E., Kunugi,, & Higuchi, T. (2012). Frontal and right temporal activations correlate negatively with depression severity during verbal fluency task: a multichannel near-infrared spectroscopy study. Journal of psychiatric research, 46, 905912. Ostrosky-Solis, F., Gutierrez, A. L., Flores, M. R., & Ardila, A. (2007). Same or different? Semantic verbal fluency across Spanish-speakers from different countries. Archives of Clinical Neuropsychology, 22, 367-377.
21
Pekkala, S., Goral, M., Hyun, J., Obler, L. K., Erkinjuntti, T., & Albert, M. L. (2009). Semantic verbal fluency in two contrasting languages. Clinical linguistics & phonetics, 23, 431-445. Portocarrero, J. S., Burright, R. G., & Donovick, P. J.(2007). Vocabulary and verbal fluency of bilingual and monolingual college students, Archives of Clinical Neuropsychology, 22, pp. 415-422. Pu, S., Matsumura, H., Yamada, T., Ikezawa, S., Mitani, H., Adachi, A., & Nakagome, K. (2008). Reduced frontopolar activation during verbal fluency task associated with poor social functioning in late‐onset major depression: Multi‐channel near‐infrared spectroscopy study. Psychiatry and clinical neurosciences, 62, 728-737. Regard, M., Strauss, E., & Knapp, P.(1982). Children’s production on verbal and non-verbal fluency tasks.Perceptual and Motor skills, 55, pp. 839-844 22
Scheele, A. F., Leseman, P. P., & Mayo, A. Y. (2010). The home language environment of monolingual and bilingual children and their language proficiency. Applied Psycholinguistics, 31, 117-140. Stolwyk, R., Bannirchelvam, B., Kraan, C., & Simpson, K.(2015). The cognitive abilities associated with verbal fluency task performance differ across fluency variants and age groups in healty young and old adults. Journal of Clinical and Experimental Neuropsychology, 37, pp. 70-83. Sümer, S., Poyrazli, S., & Grahame, K. (2008). Predictors of depression and anxiety among international students. Journal of Counseling & Development, 86, 429-437. Takami, H., Okamoto, Y., Yamashita, H., Okada, G., & Yamawaki, S. (2007). Attenuated anterior cingulate activation during a verbal fluency task in elderly patients with a
history of multiple-episode depression. The American journal of geriatric psychiatry, 15, 594-603. Timmer, J. (2012). Een verkennend onderzoek naar het kennisaanbod over meertaligheid aan de pabo, Scriptie Duale Master Nederlands als tweede taal (NT2), 1,pp.5 – 69.
Trimbos (2013), Symptomen Depressie, 2013, http://www.trimbos.nl/onderwerpen/psychische-gezondheid/depressie/symptomen Trivedi, M. H., Rush, A. J., Ibrahim, H. M., Carmody, T. J., Biggs, M. M., Suppes, T, Crismon, M. L., Shores-Wilson, K., Toprac, G. M., Dennehy, E. B., Witte, B., & Kashner, T. M. (2004). The Inventory of Depressive Symptomatology, Clinician Rating (IDS-C) and Self-Report (IDS-SR), and the Quick Inventory of Depressive Symptomatology, Clinician Rating (QIDS-C) and Self-Report (QIDS-SR) in public sector patients with mood disorders: a psychometric evaluation. Psychological medicine, 34, 73-82. Van Der Elst, W., Van Boxtel, M. P., Van Breukelen, G. J., & Jolles, J. (2006). Normative data for the Animal, Profession and Letter M Naming verbal fluency tests for Dutch speaking participants and the effects of age, education, and sex. Journal of the International Neuropsychological Society, 12, 80-89. Van den Heuvel, S., & Psychonomie, P. (2009). Grenzen aan de bruikbaarheid van symptoomvaliditeitstests. Willingham, D. T. (2007). Cognition, The Thinking Animal, pp. 506-558.
23