Kinder- en poppentheater
PROPOP
OP BEZOEK Werkmap Theater Propop en De Poppenzaal Steenweg op oosthoven 114 - B 2300 Turnhout Tel: 014-42 33 22 Fax: 014-424355 Email:
[email protected] Web: www.propop.be
Inhoudstafel 1 Op bezoek
pag. 1
2 Voorbereiding Activiteit 1: Alles mag! Niets mag!
pag. 2
Activiteit 2: Op zoek naar vroeger
pag. 3
Activiteit 3: Hier komen de trollen (voor de jongere kinderen)
pag. 4
3 Uitbreiding Activiteit 1: Esmeralda en Honoré gesproken
pag. 5
Activiteit 2: Niet tegenspreken!
pag. 6
Activiteit 3: Brutaal?
pag. 7
Activiteit 4: Oude namen, nieuwe namen
pag. 8
Activiteit 5: Swing je mee?
pag. 8
Activiteit 6: Speelgoed vroeger en nu
pag. 9
Activiteit 7: Wat kinderen allemaal kunnen
pag. 9
Activiteit 8: Trekpoppen
pag. 10
Activiteit 9: Op bezoek in een fantasiewereld
pag. 10
Activiteit 10: Bewegen, bewegen
pag. 11
Activiteit 11: Het trollenlied
pag. 12
Activiteit 12: Feeën versus trollen
pag. 13
1
1 Op bezoek Elke zondag moet Roekel met pa en ma op bezoek bij oom en tante. Hij moet stilzitten, mag zijn nette kleren niet vuil maken en moet vooral zwijgen als de grote mensen praten. Om aan de verveling te ontsnappen, droomt Roekel weg. Hij fantaseert een wereld waarin hij een held is en letterlijk alles kan. Daar ontmoet hij de vreemde sprookjesachtige figuren uit de boeken van zijn oom. Maar de realiteit roept hem steeds terug……… Op bezoek is een spel vol actie en fantasie tussen poppen en acteurs voor kinderen van 6 tot 12 jaar. Deze lesmap biedt enerzijds een voorbereiding op de voorstelling en anderzijds uitbreiding van de voorstelling. Het doel van de voorbereiding is het toegankelijk maken van de voorstelling, het scheppen van een sfeer en het creëren van een gevoel van veiligheid (voor de jongsten). De uitbreiding biedt de gelegenheid de voorstelling te verwerken en aspecten uit de voorstelling verder uit te diepen. De lesmap bestaat uit een reeks activiteiten waaruit de leerkracht een keuze kan maken afhankelijk van de klasgroep, de beschikbare ruimte... Sommige activiteiten vertonen een samenhang en kunnen als een geheel uitgebouwd worden, andere kunnen los van elkaar uitgewerkt worden. In de activiteiten komen verschillende vaardigheden op verschillende domeinen aan bod. Er wordt getekend, gedanst, gezongen, en er wordt vooral aan en rond taal gewerkt. Een activiteit kan uit meerdere onderdelen bestaan. Voor elk onderdeel wordt een korte typering van de aard van de taak gegeven (bv. gesprek of schrijfopdracht) en is aangegeven in welke groeperingsvorm de taak het beste wordt uitgevoerd (klassikaal. individueel of in groepen).
scenario: Ruud Alles spel: Els Peeters Ruud Alles Techniek: Pol Wouters speladvies: Lieve De Meyer decor: Ruud Alles maskers: Anne Beek vormgeving figuren: Loes Vleugels kleding: Vivianne Thijs lesmap: Koen Van Gorp dank aan: Martine van Gorp
2 Voorbereiding
2
Activiteit 1: Alles mag! Niets mag! gesprek klassikaal Organiseer de volgende activiteit aan het begin van de schooldag of na een pauze. Laat de leerlingen in de klas plaats nemen. Ga achter je bureau zitten en zeg niets. Praten de kinderen met elkaar? Maken ze veel lawaai? Laat de leerlingen even hun gang gaan voordat je ze tot de orde roept. Het liefst laat je hen zelf ontdekken dat er iets anders is dan normaal. De kans is groot dat de leerlingen zelf stoppen met praten. Vertel dan aan de leerlingen dat je vandaag eens anders dan anders gaat doen. Vraag hen alles te laten liggen en je te volgen. Ga met de leerlingen naar een grote ruimte, bijvoorbeeld de turnzaal. Laat de leerlingen eerst naar binnen gaan. Blijf even achter. Observeer de leerlingen. Wat doen ze? Gaan ze zitten zoals ze in de klas gewoon zijn? Blijven ze allemaal samen staan of verspreiden ze zich over de ruimte? Ga naar binnen. Zeg niets, maar ga gewoon ergens aan de kant zitten. Hoe reageren de leerlingen? Komen ze vragen wat ze gaan/moeten doen? Wacht totdat de leerlingen rond je komen staan. Doen ze dat niet dan laat je hen een tijdje hun gang gaan en vraag je hen dan om rond je te komen staan. Zet een kort gesprek op. Wat is er anders dan anders? (De leerlingen bevinden zich in een ander lokaal en daardoor tevens in een andere situatie. In een andere situatie gedragen mensen zich anders.) Hoe gedragen de leerlingen zich normaal in de klas? Hoe gedragen ze zich normaal in de turnzaal? Hoe gedragen ze zich thuis? Kom tot de conclusie dat gedrag afhankelijk is van situatiegebonden regels. In de klas moeten de leerlingen een hele tijd op een stoel zitten en mogen ze niet zomaar met elkaar beginnen praten. In de turnzaal daarentegen zitten de leerlingen niet op hun stoel en kan er al makkelijker iets tegen elkaar gezegd worden. Wijs de leerlingen op het begin van de les. Dat was al anders dan anders. Ook nu gaan de leerlingen zich anders gedragen dan anders. Vertel de leerlingen dat ze nu even mogen doen wat ze maar willen (binnen de beperking van de turnzaal). Ze zijn voor even vrij om te praten of met de bal te spelen. bewegingsopdracht klassikaal Na een tijdje wordt iedereen weer ter orde geroepen. De leerlingen hebben even alles mogen doen wat ze maar willen. in het volgende spel mogen ze niets anders doen dan wat jij zegt. De leerlingen gaan in een rij staan. Ze gaan allemaal rechtop staan: benen gestrekt, armen naast het lichaam. hoofd rechtop. Geef een aantal opdrachten die de leerlingen gaan uitvoeren. De opdracht wordt in de vorm van een ‘ik zeg’-spelletje gegeven.
3 Suggesties voor opdrachten: - X (naam van de leerkracht) zegt: draai je hoofd naar links. - X zegt: steek je rechterarm in de lucht. - X zegt: ga op één been staan. - X zegt: buig door de knieën. -……. Nadat je het spel hebt voorgedaan, kan je ook een leerling opdrachten laten bedenken en geven. De leerling geeft de opdracht op dezelfde manier als de leerkracht. bespreking klassikaal Ga terug naar de klas en houd nog een kort gesprek met de leerlingen. Wat vonden de leerlingen van dit lesje ‘anders dan anders’? Als de leerlingen met hun ouders ergens op bezoek gaan (naar een oom of tante, of naar vrienden van hun ouders), moeten ze zich dan ook anders gedragen? Mogen ze dan meer of minder dan dat ze thuis mogen? Laat de leerlingen voorbeelden geven. Welke regels gelden er voor de leerlingen als ze ergens op bezoek gaan? Maak een overzicht van die regels op het bord. Denken de leerlingen dat dat altijd zo geweest is? Zouden de kinderen vroeger (50 jaar geleden) dezelfde regels hebben gekend? Zouden er toen nog andere, strengere regels hebben gegolden? Vraag de leerlingen dat eens te vragen aan hun ouders en grootouders. Hoe moesten zij zich gedragen als ze vroeger ergens op bezoek gingen? De informatie die de leerlingen verzamelen, kan je gebruiken in activiteit 2.
Activiteit 2: Op zoek naar vroeger gesprek klassikaal Transformeer je klas in een wereld van 80 jaar geleden door in heel de klas afbeeldingen van oude voorwerpen, kleren.... op te hangen. Doe dit op een moment dat de leerlingen niet in de klas aanwezig zijn. Hoe reageren de leerlingen als ze de klas binnenkomen? Kennen ze de voorwerpen? Weten ze waar de voorwerpen voor dienen? Laat de leerlingen raden waar alle voorwerpen voor dienen? Zeg zelf nog niet wat de functie is. Laat de leerlingen discussiëren en zelf voorstellen formuleren. Houd aansluitend een gesprek over op bezoek gaan vroeger. Hebben de leerlingen informatie verzameld bij hun ouders en grootouders? Is er een verschil tussen op bezoek gaan vroger en nu? Als de volgende aspecten niet aan bod komen, haal je ze zelf aan: kinderen moesten meer stilzitten dan vandaag de dag; als men ‘s zondags op bezoek ging dan droegen de kinderen zondagse kleren, met die kleren mochten ze niet ravotten; kinderen moesten zwijgen als grote mensen praatten.
luisteropdracht klassikaal
4
Vraag de leerlingen om nog eens goed te kijken naar de afbeeldingen van oude voorwerpen. Vraag hen vervolgens hun ogen dicht te doen. Ze gaan zich het volgende voorstellen: “Doe eens allemaal je ogen dicht. Beeld je eens in dat je 80 jaar geleden leefde. Zie je de oude auto’s door de straten rijden. Niet de auto’s die we nu kennen, maar auto’s zoals die op de afbeelding aan de muur. Zelf zie je er ook helemaal anders uit, want je draagt andere kleren. Je hebt mooie zwarte schoenen aan, met propere witte kousen. Je draagt een korte broek die tot aan je knieën komt. Zie je jezelf al met zo’n broek aan? Je hebt een mooi wit hemd aan en daar draag je een grijs vestje over. En bovenal je hebt een grijze pet op. Zie je de pet op je hoofd staan. Je ziet er heel netjes uit. Stel zelf maar eens de kamer voor waarin je staat. Er staan allemaal oude meubels in de kamer. Op de kasten staan allemaal oude en vooral dure vazen. Je stapt door de kamer. Heel voorzichtig want je wil niets breken. Verken de kamer maar met je ogen dicht. Je gaat naar een klein tafeltje toe. Op dat tafeltje staat een heel mooi antiek porceleine bord. Zie je het tafeltje? Zie je het bord op het tafeltje? Het is een heel mooi bord. Je gaat er naartoe, maar je stoot tegen het tafeltje en bord valt om. Zie je het vallen? Het valt op de grond en breekt in wel duizend stukjes. Zie je de stukken op de grond liggen? Het is niet zo erg. Het is gelukkig niet echt gebeurd. Doe maar snel je ogen open. Je ziet, het is niet altijd gemakkelijk als je op bezoek gaat.” Vertel de leerlingen dat ze naar een voorstelling gaan. In die voorstelling gaan ze zelf op bezoek in de wereld van vroeger. En in die wereld gaat er een jongen met zijn vader en moeder op bezoek bij zijn oom en tante. Zou die jongen, Roekel heet hij, ook braaf moeten zijn en moeten oppassen dat hij niets breekt?
Activiteit 3: Hier komen de trollen (voor de jongere kinderen) Voor de jongere kinderen die niet vertrouwd zijn met trollen of misschien wel bang zullen zijn van trollen, is het aangeraden ze al eens op voorhand met trollen te confronteren. Wat zijn trollen? Bestaan trollen echt? Als er zo’n vieze wezens bestaan, zullen er dan ook geen hele lieve wezens bestaan, feeën bijvoorbeeld?
3 Uitbreiding Activiteit 1: Esmeralda en Honoré gesproken Tekst individueel Wat vinden de leerlingen van de volwassenen in ‘Op bezoek’? Hebben de leerlingen gemerkt dat de volwassenen gek praten? Laat de leerlingen een stukje uit de eerste scene stillezen. scene 1: oom en tante T = tante Esmeralda, 0 = oom Honoré T: Honoré... Honoré... Honoré...! 0: Qui, ma chère. T: Kom je nu? 0: Qui, ma chère. T: Moet dat nu echt de hele dag, Honoré? 0: Wat, chérie? T: Die muziek, moet dat nu de hele dag? 0: Maar daar hebben we hem toch voor gekocht, chérie. T: Jij hebt hem gekocht, Honoré. Ik zou er niet aan denken om zo’n lawaaiding in huis te halen. 0: Dat lawaaiding is een grammafoon, Esmeralda. Al onze vrienden hebben er één tegenwoordig. C’est modern. T: Modem! Bah! Ik hou niet van moderne dingen. Lawaai en last. C’est ça. Gelukkig staat hij niet in de salon. Zo dadelijk is je broer hier en dan is er al lawaai genoeg met dat kind. 0: Roekel? Kom nu, Esmeralda. Roekel is nog zo’n braaf kind. T: Tu pense? Zo’n kind kan nergens met z’n vingers afblijven en le plus important... Het kan vooral niet stilzitten. 0: Het is een kind, Esmeralda. Kinderen die ... euh ... die zijn comme ça. T: Wat weet jij nu van kinderen? 0: Euh... rien.
bespreking klassikaal Wat valt de leerlingen op? Esmeralda en Honoré gebruiken rare woorden? Kennen de leerlingen deze woorden? Uit welke taal komen deze woorden? Waarom zouden
5
Esmeralda en Honoré Franse woorden gebruiken? Wisten de leerlingen dat er vroeger veel meer Frans in Vlaanderen werd gesproken? Als de leerlingen al enkele woorden Frans of Engels kennen, kunnen ze ook eens proberen te praten zoals Esmeralda en Honoré, Hoe praten Esmeralda en Honoré tegen elkaar? Zijn ze lief, maken ze ruzie. ... ?
6
drama in groepen van twee De leerlingen spelen het stukje tussen Esmeralda en Honoré. Ze lezen de tekst eerst nog een keer stil, zodat ze goed weten wat erin staat. Daarna kunnen ze met de tekst in de hand het stukje spelen. Laat de leerlingen hun rol levendiger maken door gebruik te maken van mimiek en gebaren.
Activiteit 2: Niet tegenspreken! opdracht individueel De leerlingen voeren de volgende opdracht uit.
Volwassenen en kinderen Hieronder staan een paar reacties van de volwassenen op Roekel. Zoek een antwoord op de volgende twee vragen. 1) Hoe denken die volwassenen over kinderen? 2) Denken volwassenen nu nog altijd op die manier over kinderen? T = tante. 0 = oom, P = papa, M = mama T: Tu pense? Zo’n kind kan nergens met z’n vingers afblijven en le plus important... Het kan vooral niet stilzitten. T: En hoe gaat het op school? 0: Voorzichtig hoor. P: Roekel. blijf daar af. P: Blijf daar toch maar af. Dat voorzichtig zijn dat kennen we. Trouwens dat zijn geen boeken voor kleine jongetjes. Ga daar op die stoel zitten, dan kan ik je in het oog houden. P+M: Afblijven! P: Zitten! Op die stoel. M: Stil Roekel. De grote mensen zijn aan het praten.
bespreking klassikaal
7
Bespreek de opdracht. Mogen de kinderen vandaag meer dan de kinderen vroeger? Is het de leerlingen opgevallen dat Roekel zijn ouders aanspreekt met ‘u’, terwijl de ouders ‘jij’ zeggen tegen Roekel. Wat is het verschil tussen ‘jij’ en ‘u’? Zou het gek zijn als Roekel ‘jij’ tegen zijn ouders zou zeggen en zij ‘u’ tegen hem zouden zeggen? Zeggen de leerlingen vandaag ook nog ‘u’ tegen hun ouders? Tegen wie zeggen de leerlingen wel ‘U’
Activiteit 3: brutaal? gesprek klassikaal Als Roekel het bord stukgooit en zich wil verontschuldigen, beschuldigt zijn vader hem ervan tegen te spreken en brutaal te zijn. Dat komt nog een aantal keren terug in de voorstelling. Roekel krijgt niet echt de kans iets uit te leggen, echt te praten met zijn vader. Het oordeel is al geveld. Als kind kan en mag je er niet meer tegen in gaan. Al heel snel krijg je het etiket ‘brutaal’ opgeplakt. Vinden de leerlingen dat Roekel brutaal is? Krijgen zij ook vaak niet de kans om iets uit te leggen? drama in groepen van vier Laat de leerlingen in groepen van vier allerlei situaties bedenken waarin volwassenen kinderen brutaal vinden. Het kan zijn dat de kinderen ook echt brutaal zijn, maar dat hoeft niet. Iedere groep probeert minstens twee situaties te bedenken. In iedere situatie treden twee personages op. Ze schrijven die situaties kort op. Ze zoeken naar een manier om die situaties om te zetten in een situatiespel, d.i. een kort stukje drama waarin het brutaal zijn van het kind tegenover de volwassene wordt uitgebeeld. Help hen waar nodig. De volgende stap is dat de groepen de situatiespelen ook gaan brengen voor de klas. Daartoe moeten de groepen eerst de kans krijgen om te oefenen. Iedere groep brengt twee situaties met telkens twee personages. Zo komen alle leerlingen aan bod. bespreking klassikaal Bespreek de situaties. Zijn alle situaties uit het leven gegrepen? Zaten er leuke situaties tussen? Was het gemakkelijk om zo’n situatie te bedenken en uit te beelden?
Activiteit 4: oude namen, nieuwe namen
8
gesprek klassikaal De namen van de volwassenen in ‘Op bezoek’ zijn een beetje vreemd. Kennen de leerlingen nog mensen die zo heten? (Isidoor, Honoré, Esmeralda, Georgette) Kennen de leerlingen mensen met soortgelijke namen? Zouden namen van mensen veranderen met de tijd? Hoe heten de leerlingen? Hoe heten de ouders of ooms en tantes van de leerlingen? Hoe heten de grootouders van de leerlingen? Merken de leerlingen een verschil op in de namen? Waarom zouden mensen vandaag liever andere namen horen? opdracht individueel De leerlingen gaan op zoek naar zoveel mogelijk verschillende namen uit verschillende tijden. Ze vragen aan hun ouders en grootouders naar namen van leeftijdsgenoten. Er wordt een zo groot mogelijke verzameling aangelegd. Zijn er namen die na verloop van tijd terugkomen? Vaak zijn namen in een bepaalde periode populair. Dat kan verschillende redenen hebben. Zo is er een tijd geweest dat Scandinavische namen in waren. Ook televisieseries dragen hun steentje bij. Een van de bekendste voorbeelden is ‘Dallas’. Welke namen zijn nu bij de leerlingen populair? Zijn die namen populair vanwege een bepaalde reden?
Activiteit 5: Swing je mee? gesprek en bewegingsopdracht klassikaal In het liedje van de fee komt het woord ‘swingen’ voor. Weten de leerlingen wat dat woord betekent? Laat ze raden? Schrijf een aantal betekenissen op het bord. Laat de leerlingen vervolgens de betekenis van het woord opzoeken in het woordenboek. Is het nu duidelijk? Laat de leerlingen maar even swingen. Laat ze zelf bepalen hoe ze dansen. Dansen alle leerlingen anders? Weet iemand hoe je echt moet swingen? Hoe dans je dan? Doe het even voor. gesprek klassikaal Oom Honoré wist ook niet wat ‘swingen’ betekent. Voor hem is het een fantasiewoord. Wat is een fantasiewoord? Kennen de leerlingen fantasiewoorden? Wat betekenen die woorden dan?
schrijfopdracht individueel
9
Laat de leerlingen een betekenis zoeken voor de volgende fantasiewoorden. Ze schrijven de betekenis op of ze maken een tekening bij het fantasiewoord. 1 gukker: 2 uuuyyya: 3 ameliofobiaat: 4 plutingen: 5 psierrot: bespreking klassikaal De leerlingen vertellen welke betekenis zij aan de fantasiewoorden toegekend hebben.
Activiteit 6: speelgoed vroeger en nu gesprek klassikaal De leerlingen hebben in de introductie en in de voorstelling al kennis gemaakt met de wereld van vroeger. Is het de leerlingen ook opgevallen dat Roekel met ander speelgoed speelt dan de kinderen vandaag. Wat voor speelgoed heeft Roekel? (hoepel, toeter, trommel) Welk speelgoed hebben de leerlingen thuis? Toon een aantal afbeeldingen van speelgoed van vroeger. Kennen de leerlingen dit speelgoed? Vinden ze het nog mooi? Hoe en wat zouden de kinderen van vroeger hiermee gespeeld hebben? Laat de leerlingen raden naar de functie van het speelgoed. Misschien hebben sommige kinderen nog oud speelgoed thuis en kunnen ze het meebrengen om te tonen aan de rest van de klas.
Activiteit 7: Wat kinderen allemaal kunnen schrijfopdracht individueel In zijn gedachten, in zijn fantasiewereld kan Roekel alles. Hij speelt als de beste met de hoelahoep. Wat zouden de leerlingen graag kunnen wat ze in werkelijkheid (nog niet) kunnen? Laat de leerlingen een kort stukje schrijven over wat ze graag zouden kunnen. De leerlingen die dat willen, kunnen hun wens voorlezen aan de rest van de klas. Als de leerlingen een datum op de schrjfopdracht zetten en ze goed bijhouden dan ontdekken ze misschien later dat hun wens is uitgekomen.
Activiteit 8: Trekpoppen
10
knutselopdracht individueel Wat vonden de leerlingen van de ouders en oom en tante van Roekel? Vonden ze het gekke figuren? Waren het echte mensen, zoals Roekel? Vonden ze het leuke poppen? De leerlingen kunnen ook zelf zulke poppen maken. (voorbeeld: zie achteraan) Als de poppen af zijn en gekleurd zijn, kan er een poppenspel opgezet worden.
Activiteit 9: Op bezoek in een fantasiewereld gesprek klassikaal Houd een gesprek met de leerlingen over de fantasiewereld van de fee en de trollen waarin Roekel belandt. Het onderstaande kan als leidraad dienen bij het vormgeven van het gesprek: Als Roekel zich verveelt, ontvlucht hij de werkelijkheid in boeken. Via die boeken belandt hij in een fantasiewereld van feeën en trollen. In die fantasiewereld wordt Roekel geconfronteerd met zijn diepste gedachten en gevoelens, zowel de goede als de slechte. De fee staat voor al het goede en leuke. Zij geeft Roekel wat hij zo nodig heeft: een wereld van spel en mogelijkheden. In haar wereld is Roekel een kei met de ballen, een echte jongleur. Zij gelooft in hem. Wanneer oom Honoré vraagt om zijn jongleertalenten te tonen, faalt Roekel. Is het omdat zijn vader hem op voorhand al weigert te geloven? Roekel voelt zich teleurgesteld en is kwaad op zijn vader. Deze negatieve gedachten en gevoelens krijgen onmiddellijk vorm in de wereld van de trollen. De trollen durven wat elk kind heimelijk wel eens wil, namelijk zijn ouders pesten. De trollen slepen Roekel mee. Maar als ze te ver gaan, haakt Roekel af. Hij wil zijn ouders geen pijn doen. Hij houdt veel meer van de wereld van de fee. Hier werpt Roekel zich op als de verdediger van de fee. Hij bevrijdt haar en zingt de trollen naar hun ondergang toe. En met dat liedje boekt hij ook succes in de echte wereld. Zijn oom en vader vinden dat hij prachtig kan zingen. Suggesties voor verdere vragen: Hebben de leerlingen soortgelijke ervaringen als Roekel? Vluchten zij wel eens weg in een fantasiewereld? Wat spreekt hen aan in een fantasiewereld van feeën en trollen, zoals die ook naar voren komt in boeken, stripverhalen en films? Zouden zij ook wel eens in zo’n wereld willen belanden? Dromen ze soms weg bij het lezen van een boek?
rekenopdracht individueel
11
De leerlingen kunnen een tekening maken van een fantasiefiguur die zij zouden willen ontmoeten of van een fantasiewereld waarin zij zouden willen belanden. Ze kunnen de tekening aan de rest van de klas voorstellen en er een verhaal bij vertellen.
Activiteit 10: Bewegen, bewegen liedje en bewegingsopdrachrt klassikaal Hebben de leerlingen het liedje van de fee meegezongen tijdens de voorstelling? Kennen de leerlingen het liedje/refein nog? Laat een aantal leerlingen proberen? Zouden de leerlingen het liedje graag kunnen zingen? Geef de leerlingen het lied. Weten ze nog hoe het gaat? Laat ze proberen de woorden in muziek om te zetten. Geef, indien nodig, hints. Lukt het echt niet, dan kan je de leerlingen het liedje aanleren. Eventueel kan je het refrein nog verlevendigen door er ook bewegingen bij uit te voeren. Dan wordt het pas echt een bewegingslied. Suggesties voor bewegingen: - Bewegen, bewegen (armen op en neer) - van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds half negen (armen op en neer en stampen met de voeten) - Spelen (armen in de zij), dansen (1800 draaien) en springen (in de lucht springen) - hier kun je lekker swingen (swingende beweging met het bekken, door de benen naar beneden en terug omhoog) Als de leerlingen het lied gezongen hebben, kunnen ze zelf proberen nog een extra strofe voor het lied te verzinnen.
l2 liedje Zit je je te vervelen, kom dan hier maar spelen. Ik zal je de mond niet snoeren, hier mag ie je verroeren . refrein Bewegen, bewegen. van ‘s morgens vroeg tot s avonds half negen. Spelen, dansen en springen, hier kun je lekker swingen. Speelgoed in overvloed, een bromtol en een strohoed, een trommel en een vliegertouw, Hier is alles voor jou. refrein Je kunt je hier verkleden, en op de voorgrond treden, rover, fee of boef, dan zeg je pief-paf-poef. refrein Tekenen en schilderen, kleien en knutselen, lekker rommel maken, op het tafellaken. refrein
Activiteit 11: Het trollenlied gedicht klassikaal en individueel Niet alleen de fee had een lied, ook de trollen hadden een soort lied. Echt zingen kunnen trollen niet. Het is eerder een soort scanderen van de tekst dat de trollen doen. Lees het gedicht voor zoals de trollen in de voorstelling het doen. Nadien kunnen de leerlingen het proberen, eerst individueel daarna allemaal samen.
13 Als de leerlingen het gedicht ‘gezongen’ hebben, kunnen ze zelf proberen nog een extra strofe voor het gedicht te verzinnen. Laat de leerlingen op zoek gaan naar regels die rijmen. gedicht Wij de dikke trollen houden heel veel van dollen. Wij houden niet van kussen, we nemen je ertussen. Wij houden veel van pesten, wij zijn de besten. Wij kijken in het rond, en bijten in je kont. Wij eten slangen, die wij zelf vangen. En dan ons bezatten, met dikke vette ratten.
Activiteit 12: Feeën versus trollen drama in twee groepen Je kan nu zelf een mini-voorstelling maken rond de strijd tussen de feeën en de trollen. De basis van dit stukje drama vormt enerzijds het feeënlied en anderzijds het trollenlied. Ga naar een grote ruimte. Verdeel de klas in twee groepen. De ene groep bestaat uit feeën. de andere uit trollen. Beide groepen gaan tegenover elkaar staan, beide aan een andere kant van de ruimte. De bedoeling is dat de groepen langzaam naar elkaar toe gaan terwijl ze hun lied zingen. Ze moeten elkaar uitdagen alsof het om twee bendes gaat die met elkaar in de clinch gaan. Om de uitdaging en het speleffect groter te maken is het belangrijk dat de leerlingen niet zomaar op elkaar af gaan en niet zomaar het lied zingen. De manier waarop ze het lied zingen (bijvoorbeeld zachtjes beginnen en geleidelijk aan steeds luider beginnen te zingen) en de manier waarop ze naar elkaar toe gaan (als groep), de manier waarop ze bewegen (kleine passen, afgewisseld met een stukje rennen, ..) is belangrijk. Het is niet de bedoeling dat de groepen tegelijk bewegen en zingen. Het uitdagende bestaat juist in de afwisseling. De afwisseling kan je structureren door de strofen te gebruiken als een eenheid van spel. De groep feeën begint met strofe 1, daarop spelen de trollen strofe 2 uit,…………
14 Leg de bedoeling van het spel uit. Als dat voor iedereen duidelijk is, kan er ingeoefend worden. Laat de groepen zelf zoeken naar manieren van zingen en bewegen en geef waar nodig suggesties. Laat de groepen wat uitproberen: eerst afzonderlijk, daarna, als het al een beetje op punt staat, samen. Afhankelijk van de spelervaringen van de leerlingen zal je het spel meer of minder in de hand moeten houden. Eenmaal als het spel een keer gespeeld is, kan je de groepen allerlei variaties laten uitproberen (bv. alles heel langzaam, super uitdagend of heel snel rennen en wegwezen). Het spel kan nog uitdagender gemaakt worden door ook individuen elkaar te laten uitdagen. Zo kan een heel spel tussen individuen en groepen ontstaan.
Tante Esmeraldada
Ma (Georgette)
Oom Honoré
Pa (Isidoor)
DE TREKPOP -raster op volgende blz
15
Trekpoppen bestaan al lang en zijn makkeliik zelf te maken De figuren uit het stuk, oom, tante, pa en ma zijn niet echte trekpoppen, maar wel op dit princiepe gebaseerd. Met behulp van carbonpapier de onderdelen van het rasterpatroon overtrekken op triplex of stevig karton. Je kunt het figuur ook vergroten of veranderen naar smaak De onderdelen uitzagen of snijden en schilderen. Bij de knie, door boven- en onderbeen een spijkertje slaan en aan de achterkant platslaan. of een splitpen gebruiken Maar niet te stijf. Het onderbeen moet heen en weer bengelen bij de bewegingen van de pop. Hetzelfde met de armen. Dan een gaatje boren in armen en bovenbenen en daar een stevige. vrij dunne draad aan knopen (vissersgaren of vliegerdraad bijv) Dan de armen en benen op de romp vastzetten, weer zo, dat alles goed kan bewegen. De touwtjes van de armen aan elkaar knopen zodat de draad gespannen is als de armen naar boven gericht staan. De twee draadjes naar beneden laten lopen en samenbinden met de touwties van de benen (als het been naar boven staat is het touwtje gespannen). Nu vlechten we de vier draadjes samen tot een trektouw .