Kind vermist Hoe de politie omgaat met meldingen van vermissing van minderjarigen
14 maart 2013 2013/015
De burger heeft er recht op behoorlijk behandeld te worden door de overheid. En laten we duidelijk zijn: meestal gebeurt dat ook. Maar het lukt niet altijd. En dan is het goed dat iemand die zich benadeeld of onrechtvaardig behandeld voelt, voor bescherming terecht kan bij een onaf hankelijk instituut. Dat instituut is de Nationale ombudsman. De Nationale ombudsman levert een bijdrage aan het herstel van vertrouwen in de overheid. Hij doet dit door zijn kennis te delen met overheidsinstanties, onderzoek te starten of mensen te helpen bij onnodige bureaucratie. Een onderzoek van de Nationale ombudsman kan worden afgesloten met een rapport. Deze rapporten zijn openbaar en worden gepubliceerd op www.nationaleombudsman.nl
Kind vermist Hoe de politie omgaat met meldingen van vermissing van minderjarigen
Projectteam drs. W.J. van Helden, projectleider mr. P.C. van Dorst, onderzoeker mr. J.A. Lankhuijzen, onderzoeker J. D. van Wijk, onderzoeker bc. A.S. Broeshart, projectondersteuning Substituut ombudsman mr. F.J.W.M. van Dooren
Rapportnummer: 2013/015 Datum: 14 maart 2013
Beschouwing
BESCHOUWING Jennefer was als 10-jarig meisje in 2011 vermist en werd niet tijdig teruggevonden. Zij werd op tragische wijze slachtoffer van een geweldsmisdrijf. De moeder van Jennefer uit Rotterdam vindt dat de politie op het moment dat zij Jennefer als vermist had gemeld niet goed heeft opgetreden. Bij de melding van de vermissing van Jennefer voelde zij zich niet serieus genomen door de politie en de politie heeft pas laat de urgentie onderkend, zo gaf zij aan. Zij weet dat met een onderzoek van de Nationale ombudsman Jennefer niet terugkeert in haar leven. Daarom heeft zij als wens dat voor toekomstige gevallen zeker is dat de politie doet wat nodig is. Zij wil dat de politie ouders met een vermist kind altijd adequaat en respectvol helpt. Zij wendde zich tot mij met de vraag wat ik als Nationale ombudsman voor haar kon betekenen. De wens van de moeder van Jennefer vormde voor mij de aanleiding dit onderzoek uit te voeren. Als Nationale ombudsman heb ik de problematiek van vermiste kinderen bekeken vanuit de positie van de ouder die zijn kind als vermist opgeeft. Wat is voor deze ouder in het eerste contact met de politie belangrijk en wat mag hij in redelijkheid verwachten? Het is mijn ervaring dat begrip bij de overheid, in dit geval de politie, voor hetgeen burgers in een bepaalde situatie nodig hebben en in redelijkheid mogen verwachten in de praktijk tot grote verbeteringen voor deze burgers kan leiden. Ik heb tijdens mijn onderzoek gezien dat de politie – als reactie op een aantal tragisch verlopen vermissingen – doordrongen is van het belang zorgvuldig en adequaat te handelen bij vermissingen. Vooral als het om kinderen gaat. De afgelopen jaren is veel in gang gezet om de aanpak van vermissingen zo goed mogelijk te laten verlopen. Met de komst van de Nationale politie per 1 januari 2013 kan een uniforme en effectieve werkwijze georganiseerd worden. Ik heb gezien dat de manier van handelen in individuele gevallen vaak verschilt. Natuurlijk is het mensenwerk, maar het is ongelukkig dat de kwaliteit van het politieoptreden verschilt. De politie handelt meestal professioneel. Maar soms ook niet. Het is mijn overtuiging dat door altijd goed voor ogen te hebben wat ouders nodig hebben, geleerd kan worden welke verbeteringen nodig zijn. Uit de gesprekken met ouders is mij gebleken dat ouders zelf vaak te terughoudend zijn om direct 112 te bellen. Dit terwijl uit mijn onderzoek is gebleken dat een directe 112 melding het meest effectief is. Bij de meldcentrales achter 112 is grote deskundigheid aanwezig en kan snel gehandeld worden. Daarom moeten ouders altijd een “112 behandeling” krijgen, ook als ze zich bij de balie op het politiebureau melden of contact opnemen via 0900-8844. De politie heeft ervoor gekozen om niet één centraal meldpunt met daarin deskundigen te organiseren maar om via de politieregio’s de inzet van die deskundigheid te organiseren. Daarom is van groot belang dat binnen de politieregio’s steeds deskundigheid van voldoende niveau beschikbaar is. In de eerste plaats een Officier van Dienst of hulpofficier van justitie met gedegen kennis van de vermissingsproblematiek en met
de Nationale ombudsman
I
Beschouwing
contacten met specialisten en voldoende tijd om naast zijn andere taken zijn aandacht te besteden aan vermissingen. Daarnaast van de kant van het openbaar ministerie een officier van justitie als het om de strafrechtelijke beoordeling en de opstart van een strafrechtelijk onderzoek gaat. Deze inzet van deskundigheid moet zo snel mogelijk beschikbaar zijn, ook als een ouder zich ergens aan een politiebalie meldt of 0900-8844 belt. Kortom, er moet steeds tijdig voldoende deskundigheid beschikbaar zijn om de mate van urgentie te bepalen en ook is het zaak dat de politie duidelijk is tegenover de ouder of verzorger over dat wat gedaan wordt en dat zorgvuldig met hun verwachtingen omgegaan wordt. Samenvattend: ouders moeten bij een melding waar dan ook altijd de hulp krijgen die nodig is en er moet heel duidelijk verteld worden wat die hulp inhoudt. Hetzelfde geldt voor vermissingen uit instellingen waarbij de inbreng van deskundigen uit die instelling over de ernst van de situatie op waarde moet worden geschat voor de urgentiebepaling. Het onderwerp vermissing van kinderen staat terecht hoog op de agenda bij de Nationale politie en de regionale eenheden. Er zijn een aantal verbeteringen noodzakelijk zoals het aanwijzen en zo nodig opleiden van deskundigen op dit terrein binnen iedere politie eenheid en betere werkafspraken tussen de Landelijke Eenheid en de regionale eenheden onder meer over de inzet van opsporingsmiddelen. Juist omdat die middelen schaars zijn, zijn duidelijke afspraken en het evalueren van de werking ervan cruciaal. Daarnaast is het van belang aandacht te besteden aan de inzet van opsporingsmiddelen als er bij een vermissing nog geen sprake is van een vermoeden van een misdrijf. Hierbij denk ik aan het uitpeilen van een telefoon van een vermist kind. Uitgangspunt bij vermissingen is altijd het belang van het kind. En dat belang is vaak gebaat bij een snelle en doortastende actie van de politie. Als Nationale ombudsman ben ik ervan overtuigd dat bij de politie de wens bestaat om in vermissingsgevallen deskundig en doortastend te zijn. Tegelijkertijd realiseer ik mij dat met de komst van de Nationale politie veel verschillende projecten gestart worden die om belangrijkheid met elkaar strijden. Gelet op het urgente belang van vermiste kinderen en hun ouders doe ik een beroep op de politie om aan de projecten rond vermissingen de hoogste prioriteit te geven.
De Nationale ombudsman,
dr. A.F.M. Brenninkmeijer
II
de Nationale ombudsman
INHOUDSOPGAVE 1
Inleiding ................................................................................................................... 1
1.1
Aanleiding ................................................................................................................. 1
1.2
Vraagstelling ............................................................................................................. 1
1.3
Doel onderzoek vermiste kinderen ........................................................................... 2
1.4
Aanpak en reikwijdte ................................................................................................ 2
1.5
Leeswijzer................................................................................................................. 3
1.6
Enkele cijfers ............................................................................................................ 3
1.7
Rapporten en protocollen ......................................................................................... 4
1.8
De nieuwe categorie-indeling vermissing ................................................................. 7
2
Werkwijze politie bij melding vermissing minderjarigen ................................. 11
2.1
Hoe melden ............................................................................................................ 11
2.2
Bepalen van de urgentie van een melding ............................................................. 11
2.3
Welke actie onderneemt politie bij urgente vermissing en overige vermissing ...... 12
2.4
Vermissing jongeren uit een instelling .................................................................... 13
2.5
Informatievoorziening aan ouders .......................................................................... 14
2.6
Nazorg .................................................................................................................... 14
2.7
Gebruik opsporingsbevoegdheden ........................................................................ 14
2.8
Landelijk Bureau Vermiste Personen .................................................................... 15
3
Ervaringen van ouders ........................................................................................ 21
3.1
Hoe melden ............................................................................................................ 21
3.2
Bepalen van de urgentie van een melding ............................................................. 21
3.3
Vermissing jongeren uit een instelling .................................................................... 21
3.4
Informatievoorziening aan ouders .......................................................................... 22
3.5
Nazorg .................................................................................................................... 22
3.6
Opsporingsbevoegdheden ..................................................................................... 22
4
Ervaringen van Jeugdzorginstellingen .............................................................. 25
5
Analyse .................................................................................................................. 29
5.1
Inleiding .................................................................................................................. 29
5.2
Bescherming van het kind ...................................................................................... 29
5.3
Wat mogen ouders in redelijkheid verwachten ...................................................... 32
6
Actiepunten ........................................................................................................... 35
Inleiding
1
INLEIDING
1.1 Aanleiding Regelmatig worden kinderen als vermist opgegeven bij de politie. Gelukkig worden verreweg de meeste kinderen snel weer teruggevonden. Soms loopt het echter niet goed af. Het zoek zijn van een kind is een stressvolle situatie. Het kind verdient onder alle 1 omstandigheden bescherming. Ouders zijn ongerust en hebben hulp nodig. Zij vragen deze hulp aan de politie. Op zo'n moment is het van het grootste belang dat de politie eenduidig en adequaat reageert. Omdat ook de politie hoge prioriteit aan vermiste kinderen wil geven zijn de afgelopen jaren verschillende onderzoeken gedaan naar de werkwijze bij de politie bij vermiste personen. Op zaterdag 8 oktober 2011 werd de 10-jarige Jennefer in Rotterdam als vermist opgegeven. De moeder van Jennefer vertelde dat zij op zaterdagavond rond 21:00 uur naar het politiebureau was gegaan om aangifte te doen van vermissing van haar dochter. Zij werd daar te woord gestaan aan de balie. Uit het proces-verbaal blijkt dat er een 2 melding aan alle politiewagens is uitgegaan. De moeder is naar huis gestuurd met de vraag een formulier in te vullen, waarin vragen staan over haar dochter. In de loop van de ochtend van zondag 9 oktober 2011 heeft de politie verdere actie ondernomen. Vriendinnetjes zijn ondervraagd, surveillance is gestart en er is contact opgenomen met het Landelijk Bureau Vermiste Personen van de Landelijke Eenheid van de Nationale 3 politie . Na anderhalve dag vermist te zijn geweest is Jennefers lichaam gevonden, zij was door geweld om het leven gebracht. De moeder van Jennefer voelde zich in het eerste contact met de politie niet serieus genomen. Daarom heeft zij zich tot de Nationale ombudsman gewend. Zij vroeg wat de Nationale ombudsman kon doen om er voor te zorgen dat in de toekomst alle ouders die bij de politie komen, serieus worden genomen en dat de politie daadwerkelijk tot actie overgaat als dat nodig is. Haar wens was dat alle ouders die melding doen van vermissing van hun minderjarig kind op dezelfde manier worden behandeld. Deze vraag van de moeder van Jennefer is de aanleiding geweest voor de Nationale ombudsman om een onderzoek naar dit onderwerp te starten. De centrale vraag hierbij is wat ouders die hun kind als vermist opgeven in redelijkheid van de politie mogen verwachten. 1.2 Vraagstelling De Nationale ombudsman heeft onderzocht wat ouders of verzorgers vanuit het behoorlijkheidperspectief bezien in redelijkheid mogen verwachten van de politie op het moment dat hun kind vermist is. De Nationale ombudsman heeft zich hierbij gericht op het eerste contact tussen ouder en politie. Hierbij speelt een rol de wijze waarop de politie de ouder bejegent maar ook de wijze waarop door de politie wel of geen urgentie 1 Waar in dit rapport over ouders wordt gesproken worden ouders of verzorgers bedoeld. Dit kan ook zijn een instelling die verantwoordelijk is voor een jongere die daar geplaatst is. 2 Deze informatie is afkomstig van de advocaat van de moeder van Jennefer 3 Tot 1 januari 2013: het Korps Landelijke Politiediensten (het KLPD)
de Nationale ombudsman
1
Inleiding
aan het voorval wordt toegekend. Met dit laatste wordt bedoeld, hoe wordt ingeschat wat de ernst van een vermissing is en wat voor inzet daarvoor is geboden. Het gegeven dat ieder kind bescherming verdient staat hierbij centraal. De reden dat de ombudsman zich op het eerste contact tussen ouder en politie richt, is dat er voor het overige proces al uitgebreide richtlijnen zijn opgesteld. Het werkproces vermiste personen is beschreven en wordt momenteel geïmplementeerd binnen de Nationale politie. Bovendien gaat het behoorlijkheidsaspect waar de ombudsman naar kijkt bij uitstek over het eerste contact tussen de ouder en de politie. 1.3 Doel onderzoek vermiste kinderen Dit onderzoek door de Nationale ombudsman beoogt bij te dragen aan een behoorlijke uitvoeringspraktijk bij de politie waar het gaat om het aannemen van een melding en de behandeling van kindervermissingen. De Nationale ombudsman spreekt in deze studie geen oordeel uit over de huidige gang van zaken. Het onderzoek heeft als doel inzicht te bieden in die aspecten die voor ouders die hun kind kwijt zijn van wezenlijk belang zijn, met als doel dat de uitvoeringspraktijk hier lering uit kan trekken en waar nodig veranderingen kan doorvoeren. Het onderzoek heeft geleid tot uitgangspunten die belangrijk zijn bij de vermissing van een kind. Het resultaat van dit onderzoek is een aantal actiepunten waaruit blijkt wat ouder en kind in redelijkheid van de politie mogen verwachten. 1.4 Aanpak en reikwijdte In het kader van dit onderzoek is gesproken met een aantal ouders wier kind vermist is geweest. Zij hebben hun verhaal verteld en hoe het contact met de politie is verlopen. Het doel hiervan was te inventariseren wat voor ouders bij een vermissing van hun kind van belang is in het eerste contact met de politie. Ook is met politiemensen van vier regionale eenheden gesproken. Het betrof hierbij gesprekken met mensen van de werkvloer die in de praktijk het eerste contact met de ouders hebben op het moment dat een kind als vermist wordt opgegeven. Dit zijn centralisten van de meldkamer, baliemedewerkers en medewerkers die bij het servicenummer 0900-8844 werken. Met hun leidinggevenden is eveneens gesproken. In de gesprekken met de politie werd geïnventariseerd waar zij in hun contacten met ouders tegenaan lopen: wat gaat goed en wat kan beter en wat is volgens hen cruciaal in het contact met ouders. Omdat tijdens de gesprekken bleek dat bij het weglopen van minderjarigen die zijn geplaatst in een instelling andere problemen spelen is ook gesproken met medewerkers van twee instellingen voor gesloten jeugdzorg. Als laatste heeft een gesprek met het Landelijk Bureau Vermiste Personen (LBVP), onderdeel van de Landelijke Eenheid plaatsgevonden. Hiertoe is besloten toen tijdens de gesprekken met de politie bleek hoe belangrijk goede afstemming met de Landelijke Eenheid is tijdens een vermissing. De onderzoeksresultaten zijn besproken met de deelnemers aan een rondetafelgesprek. Aan dit gesprek namen deel vertegenwoordigers van de politie (zowel van regionale eenheden als van de Landelijke Eenheid), een vertegenwoordiger van het ministerie van Veiligheid en Justitie en mensen werkzaam in de gesloten jeugdzorg. Ook waren de advocaten aanwezig die de moeder van Jennefer bijstaan. Tijdens dit gesprek zijn onder
2
de Nationale ombudsman
Inleiding
leiding van de Nationale ombudsman de conclusies en actiepunten van het onderzoek nader besproken. 1.5 Leeswijzer De Nationale ombudsman beschrijft in hoofdstuk twee de werkwijze van de politie bij de melding van een vermissing van een minderjarige. Hoofdstuk drie gaat in op de ervaringen van ouders die hun kind als vermist hebben opgegeven bij de politie. Weergegeven wordt wat voor hen in die situatie belangrijk is. In hoofdstuk vier worden de ervaringen van instellingen toegelicht. Ook jeugdzorginstellingen hebben er immers regelmatig mee te maken dat kinderen uit de instelling weglopen. Ook zij doen hier melding van bij de politie. Het betreft een kwetsbare groep jongeren met een aparte problematiek. Hoofdstuk vijf geeft de analyse van de Nationale ombudsman. Hoofdstuk zes beschrijft een zevental actiepunten. In het rapport zijn vier narratieven opgenomen. Ouders vertellen hierin hun ervaringen met de politie op het moment dat zij hun kind als vermist hebben opgegeven. Deze narratieven geven weer hoe ouders de situatie zelf hebben ervaren. Ze dienen ter illustratie van de ervaringen van mensen die met de vermissing van hun kind te maken hebben gehad. Ook geven deze verhalen inzicht in die aspecten die voor ouders belangrijk zijn in het eerste contact met de politie. 1.6 Enkele cijfers Er zijn geen exacte cijfers over het aantal vermissingen per jaar beschikbaar. Tot nu toe heeft slechts een landelijk onderzoek naar vermissingen van personen in Nederland 4 plaatsgevonden. Dit onderzoek is gepubliceerd in 1996. De onderzoekers hebben toen onderzoek gedaan naar het aantal vermiste personen omdat geen betrouwbare gegevens voorhanden waren. Geschat werd dat er in Nederland 16.000 vermissingen per jaar zijn. Volgens de politie is dit cijfer aan de lage kant vermeldt het LBVP. Als uitgangspunt wordt 16.000-20.000 meldingen van vermissing gebruikt. Volgens de Landelijke Eenheid (Divisie Centrale Recherche informatie, 2010) is in 73% van de gevallen de vermiste binnen 24 uur terecht, 9% binnen 46 uur, 8% binnen 3 tot 7 dagen. In 10% van de gevallen is de persoon weken of maandenlang vermist. Op dit moment zijn er ongeveer 1600 mensen langdurig vermist. Ook de Minister van Veiligheid en Justitie liet in reactie op Kamervragen op 1 november 5 2011 weten dat het totaal aantal vermissingen van personen wordt geschat op 16.000 tot 20.000 per jaar. Er is geen centraal overzicht van het totaal aantal kinderen dat jaarlijks wordt vermist. Wel zijn er cijfers beschikbaar van het Landelijk Bureau Vermiste Personen van de Landelijke Eenheid. Ook deze cijfers zijn slechts een indicatie omdat de regionale eenheden vermissingen daar niet altijd melden. Een probleem bij het registreren van de vermissing van een persoon is dat het begrip vermissing onduidelijkheid oproept waardoor er niet uniform mee werd omgegaan. Bijvoorbeeld, moet een vermissing die zich na korte tijd zelf heeft opgelost toch geregistreerd worden? Volgens de minister vinden de regionale eenheden wel in toenemende mate de weg naar 4 Schouten & van den Eshof & Jonge Vos 5 Tweede Kamer, vergaderjaar 2011-2012, Aanhangsel, 20112012-509
de Nationale ombudsman
3
Inleiding
het Landelijk Bureau Vermiste Personen. Hij meldde in zijn reactie op de Kamervragen dat hij een meldingsplicht invoert van de regionale eenheden aan de Landelijke Eenheid . van de meest urgente vermissingen In de bijlage bij het eindrapport Landelijke 6 Werkgroep Vermiste Personen zijn cijfers over 2010 opgenomen met ook hier de aantekening dat dit slechts als indicatie kan worden gezien. Het aantal vermissingen van minderjarige personen wordt hier voor 2010 geschat op 13.288. Uit de gesprekken die in het kader van dit onderzoek door de Nationale ombudsman gevoerd zijn met politiemedewerkers is gebleken dat men in de politiepraktijk zowel telefonisch (112 en 0900-8844) als aan de balie van een politiebureau regelmatig met een melding van een vermissing te maken heeft. Het zijn geen uitzonderlijke gebeurtenissen. 1.7 Rapporten en protocollen 7
Mede naar aanleiding van de vermissing en de moord op Milly Boele zijn een aantal onderzoeken gedaan naar een betere werkwijze bij vermissing van personen. Hierna volgt een kort overzicht van de onderzoeken en hun belangrijkste bevindingen. Commissie Leeuwe Het Evaluatieonderzoek naar aanleiding van de vermissing van Milly Boele van de commissie Leeuwe verscheen op 3 april 2011. Deze commissie evalueerde het onderzoek naar de vermissing en deed verbetervoorstellen. Een van de conclusies uit het rapport was dat informatie bij de melding van de vermissing gegeven door de moeder van Milly verloren is gegaan. De commissie Leeuwe beval onder meer aan blijvend aandacht te geven aan professionalisering en snelle opschaling bij vermissing van jonge kinderen en bij een vermoeden van een misdrijf. Daarbij is betrokkenheid en aansturing door de hogere leiding van belang, aldus de commissie. De commissie beveelt ook aan de informatiefunctie te professionaliseren zodat geen informatie verloren gaat. Professor Sackers adviseerde de commissie Leeuwe. Op 25 oktober 2010 verscheen het adviesrapport van professor Sackers. De onderzoeksvragen in dit rapport richtten zich op de opsporingsmethoden bij vermissing van een persoon waarbij een redelijk vermoeden van een gepleegd misdrijf bestaat. Onderzoeksvragen zijn welke middelen in die situatie ingezet kunnen worden met speciale aandacht voor het doorzoeken van een woning en het inzetten van een speurhond. Zijn conclusie was dat bij de vermissing van een minderjarige waarbij verdenking van een misdrijf is gerezen er in beginsel geen beperkingen zijn aan de door de politie toe te passen opsporingsmiddelen. De Landelijke Werkgroep Vermiste Personen. De Landelijke Werkgroep Vermiste Personen, bestaande uit vertegenwoordigers van de politie en het Openbaar Ministerie en de Politieacademie, publiceerde het Eindrapport 8 Landelijke Werkgroep Vermiste Personen op 15 oktober 2011. Het doel van het onderzoek was te komen tot een landelijke verbeterde aanpak van vermissingen. De werkgroep concludeerde dat het 'aan alle kanten schortte aan een adequate en 6 Eindrapport Landelijke Werkgroep Vermiste Personen, Alphen aan den Rijn, 15 oktober 2011, bijlage VI 7 Milly Boele werd op 10 maart 2010 als vermist gemeld bij de politie. Na dagen van intensief onderzoek meldt een verdachte zich op 16 maart 2010. Hij blijkt Milly te hebben omgebracht. 8 Eindrapport Landelijke Werkgroep Vermiste personen, Alphen aan den Rijn, 15 oktober 2011
4
de Nationale ombudsman
Inleiding
eenduidige aanpak'. De werkgroep constateerde onder meer de, voor dit onderzoek van de Nationale ombudsman relevante, volgende knelpunten: de eerste beoordeling van de vermissing wordt gemaakt door mensen met onvoldoende kennis en kunde; de intake en besluitvorming vinden niet plaats op basis van de juiste kennis en kunde; onduidelijkheid over de wijze van categorisering en besluitvorming, procesverantwoordelijkheid en afhandeling; het werkproces is te complex; gebrek aan tijd, desinteresse, wegsturen, onderschatting en tekort aan capaciteit. Deze conclusies werden getrokken ondanks het feit dat in elke politieregio een coördinator vermissingen is ingesteld, er een landelijk coördinator vermissingen bestaat en ook een landelijk protocol vermissingen is vastgesteld. Enkele regio's hebben voor het eigen korps aanpassingen en verscherpingen voorgesteld maar de werkgroep constateert dat landelijke eenduidigheid ontbreekt. De belangrijkste aanbeveling van de werkgroep is om de categorieën van vermissingen te herzien. De werkgroep adviseert te werken met nog maar twee categorieën vermissingen: urgente vermissingen en overige vermissingen. Verder adviseerde de werkgroep nader beleid te formuleren als het gaat om instellingen, bij een urgente vermissing direct contact tot stand te brengen tussen de intaker en de hulpofficier van justitie (HOvJ), de HOvJ of de (politie-)Officier van Dienst (OvDP) te laten beslissen tot welke categorie de vermissing behoort en om binnen iedere politieregio een regionaal procesmanager verantwoordelijk (en vrij ) te maken voor monitoring en advies. De werkgroep beval daarnaast aan op korte termijn wet- en regelgeving aan te passen zodat bij urgente vermissingen waarbij geen vermoeden is van een strafbaar feit, wordt beschikt over de benodigde bevoegdheden. Nu is het nog zo dat weliswaar bij verdenking van een gepleegd misdrijf politie en justitie de mogelijkheid hebben om 9 aanvullende opsporingsbevoegdheden toe te passen. Zonder verdenking van een misdrijf zijn de bevoegdheden echter beperkt. Met medewerking van het Ministerie van Veiligheid en Justitie en de providers kunnen in geval van acuut en dreigend levensgevaar een paar extra bevoegdheden worden ingezet. Voor veel vermissingen is niet op grond van feiten en omstandigheden een strafvorderlijke verdenking te creëren. Ook is bij veel vermissingen niet direct sprake van een acuut en dreigend levensgevaar. Het gevolg is dat bij de meeste vermissingen, ook als ze urgent zijn, de politie nauwelijks bevoegdheden heeft om te kunnen handelen en dat zij afhankelijk is van de vrijwilligheid van organisaties in het aanleveren van informatie. In het rapport van de werkgroep is een aantal punten opgenomen waar in iedere vermissingszaak rekening mee moet worden gehouden. Dit zijn onder meer: voorkom routine; eerste 24 uur zijn cruciaal; voorkom tunnelvisie. Tot slot werd gesteld dat er een landelijk stroomschema moet worden opgesteld en bondige en actuele handleidingen, checklists en formulieren. Dit moet worden geplaatst op het Politie Kennis Net. Dit is namelijk belangrijk om te zorgen voor eenduidigheid tussen de regio's. 9 Zoals opgenomen in Wetboek van Strafvordering titel IV A
de Nationale ombudsman
5
Inleiding
Werkgroep Zorgwekkende vermissingen Naar aanleiding van het rapport Leeuwe heeft de beheersdriehoek van de regiopolitie Zuid Holland Zuid twee werkgroepen in het leven geroepen voor de uitwerking van de in het Rapport Leeuwe opgenomen aanbevelingen. Werkgroep 1 keek naar de werkwijze rondom vermissingen en werkgroep 2 keek naar de publiekscommunicatie bij misdrijven in het algemeen en bij vermissingen specifiek. Deze werkgroepen presenteerden hun bevindingen op 6 februari 2012. Werkgroep 1 komt in het rapport 'zorgwekkende vermissingen' tot een aantal conclusies en aanbevelingen. Zoals: ga werken met de nieuwe categorisering voor vermiste personen: urgente en overige vermissingen. Zie hiervoor onder eindrapport Landelijke werkgroep vermiste personen het advies voor deze nieuwe indeling; er zijn uitgangspunten geformuleerd voor een uitgebreide procesbeschrijving; biedt de mogelijkheid aan de HOvJ om zich te laten ondersteunen door een specialist; de constatering dat het bestaande juridisch kader remmend werkt op de aanpak van meldingen van vermissingen waar geen strafvorderlijke component aanwezig is. 10
Bij brief van 28 maart 2012 liet de minister van Veiligheid en Justitie de Tweede Kamer weten dat de knelpunten die naar voren worden gebracht snel zullen worden aangepakt. Er is al een meldplicht ingesteld (eind 2011) van alle urgente vermissingen aan het Landelijk Bureau Vermiste Personen van de Landelijke Eenheid en binnen alle regionale eenheden zullen een specialist vermiste personen en minimaal twee coördinatoren 11 persoonsvermissingen (neventaak) worden aangesteld. De minister liet weten dat de politie de rapporten van de werkgroepen van grote waarde vindt en integraal zal implementeren. De nieuwe landelijke werkwijze moet zorgen voor een zorgvuldige afweging per geval en een juiste inzet. Hij heeft de politie en het Openbaar Ministerie gevraagd om een concrete vertaling van de aanbevelingen zodat snel tot verbetering gekomen wordt. 12
In het politietijdschrift Blauw wordt de politie erover geïnformeerd dat vanaf dat moment alleen maar wordt gewerkt met de categorieën urgente en overige vermissingen. Eind januari 2013 werd nog gewerkt aan de definitieve richtlijn vermissing minderjarigen die zal worden opgenomen op het Politie Kennis Net. De richtlijn zal een beschrijving van de werkwijze en een stroomschema bevatten. Binnen de diverse politieregio's wordt in januari 2013 gewerkt met zelf opgestelde werkinstructies en stroomschema's. Een voorbeeld van een dergelijk stroomschema is te vinden in de bijlage bij dit rapport.
10 Tweede Kamer, vergaderjaar 2011-2012, 33000VI, nr.90 11 informatie van het LBVP 12 Blauw, nr., 11, 29 mei 2012
6
de Nationale ombudsman
Inleiding
1.8 De nieuwe categorie-indeling vermissing Onderstaand wordt de categorie-indeling beschreven zoals geadviseerd door de Landelijke Werkgroep Vermiste Personen.
Urgente vermissing Vanuit het onrustwekkende karakter onmiddellijk opsporingsacties onder aansturing tactisch niveau ondernemen Voorwaarden: - Substantiële aanwijzingen dat de vermiste in gevaar is doordat de vermissing in complete tegenstelling is tot het normale gedrag, of - Aanwijzingen dat het vermiste slachtoffer is van een misdrijf, of - Substantiële aanwijzingen dat rondom de vermiste er een gevaar is voor de veiligheid van de samenleving/anderen Voorbeelden: - Jonger dan 13 jaar - Verstandelijk of lichamelijk beperkt persoon die direct hulp nodig heeft - Directe medische zorg nodig (zoals dementerenden) - Onrustwekkende omstandigheden (niet per definitie verdachte omstandigheden in strafvorderlijke zin) - Jongeren in gezelschap van criminelen - Aanwijzingen voor (voornemen) zelfdoding - Mogelijk voornemen tot misdrijf - Hulpbehoevend op basis van gebrek aan zelfredzaamheid (bv. hoogbejaarde)
de Nationale ombudsman
Overige vermissing Advisering van de achterblijvers en noodzakelijke registratie en relevante opsporingsacties ondernemen Voorwaarden: - Geen directe aanwijzingen van bedreiging, gevaar of risico, of - De verdwijning heeft een aanleiding die tot een bewust vertrek of weglopen uitnodigt zonder dat er sprake is van de voorwaarden uit de categorie 'urgente vermissing'
Voorbeelden: - Redenen om weg te lopen - Verdwenen met medeneming van goederen - Weggelopen uit een instelling niet zijnde een TBS/PIJ of rechterlijke machtiging, na een conflict of aanleiding waarbij niet direct indicatoren aanwezig zijn van urgente vermissing (NB. de meeste weglopers uit een instelling keren vaak binnen een dag terug naar de instelling)
7
Verhaal 1
VERHAAL 1 ‘We moesten ons niet zo ongerust maken over ons weglopertje’
13
Melissa (14 jaar) is tot inkeer gekomen: weglopen zal ze niet meer. Maar toen ze 12 jaar was, deed ze dat wel. Haar ouders hadden een paar jaar lang een bijna onhandelbare dochter. ‘De eerste keer dat ze wegliep waren we meteen ongerust. We belden de politie. Die ging serieus aan de slag en zocht contact met jeugdzorg. Binnen twee uur was duidelijk waar Melissa was. Ze had zelf ook al jeugdzorg gebeld, met het verhaal dat haar vader haar had mishandeld. De volgende dag brachten iemand van jeugdzorg en een sociaal-pedagogisch werker haar thuis. Melissa had de nacht doorgebracht bij haar oudere broer en zijn vrouw. Het was duidelijk dat ze het verhaal over de mishandeling had verzonnen. Van de politie hoorden we verder niets meer. Een paar maanden later kwam Melissa niet thuis uit school. Ze nam haar telefoon niet op. Toevallig hadden we op dat moment iemand van de ambulante hulpverlening op bezoek, die adviseerde om de politie te bellen en opnieuw melding te doen van vermissing. Dat deden we. Omdat Melissa vorige keer naar haar broer was gegaan, ging er een politiewagen naar zijn adres. Dat kenden ze goed, omdat er vaker meldingen waren geweest van heftige ruzies tussen Melissa’s broer en zijn vrouw. En ja hoor, ze zat weer bij haar broer. De politie gaf dit door aan de hulpverlener maar niet aan ons. De volgende dag brachten ze haar weer thuis. Drie maanden later was het voor de derde keer raak. Melissa was inmiddels 13 jaar. Ze had een vriendje. We gaven haar weer op als vermist en de politie reed naar het huis van haar broer. Daar was ze dit keer niet. De politie reed door naar het adres van het vriendje maar daar werd niet open gedaan. ’s Avonds laat belde de politie ons om te zeggen dat ze nog niets wijzer waren geworden. Wel zeiden ze dat de familie van het vriendje niet deugde. Ze gebruikten drugs en de stiefvader had een coffeeshop. De volgende ochtend belden we zelf de politie. Was er al meer bekend? Nee, maar ze zouden opnieuw naar het huis van het vriendje gaan. Daar vonden ze Melissa nu wel. Ze brachten haar weer bij ons thuis. Wat volgde was heel vervelend. Melissa’s vader werd in haar bijzijn toegesproken: wat doe je met je dochter? Je kunt haar niet vastbinden aan de verwarming. En je moet oppassen met je losse handjes! Bij die beschuldigen zagen we het ego van onze dochter ‘groeien’, afschuwelijk. De avond ervoor hadden de agenten juist begrip getoond voor onze zorgen omdat onze dochter er vandoor was met een fout vriendje. En als ze Melissa’s vader beschuldigden van mishandeling, moest er dan niet een melding naar jeugdzorg?
13 Om privacy redenen is Melissa een fictieve naam.
de Nationale ombudsman
9
Verhaal 1
Een half jaar later liep Melissa voor de vierde keer weg. Ze had nog steeds dat foute vriendje en wij hadden het idee dat ze via hem drugs gebruikte. Na school en de buitenschoolse opvang kwam ze niet naar huis. Na anderhalf uur kreeg haar moeder haar aan de telefoon. Melissa ging lekker stappen, zei ze. Dat vonden we niet goed. Nou, dan kwam ze helemaal niet meer thuis. We belden de politie, die ’s avonds tegen twaalven bij ons langskwam. Vooral de vrouwelijke agent was erg goed, ze nam alle tijd om ons verhaal op te nemen. De volgende dag belde de ambulante hulpverlener. De politie had gebeld: Melissa zat op het politiebureau. Daar was ze zelf naartoe gegaan. Voordat ze mocht gaan werd ze gehoord omdat de politie haar vriendje ervan verdacht een loverboy te zijn. Voor ons was deze vierde keer de druppel; Melissa moest het huis uit. Ze ging naar een gezinsvervangend tehuis in de regio. Drie maanden later liep ze ook daar weer weg, voor de vijfde keer dus. Dat was meteen de langste keer dat ze wegbleef. Het tehuis deed melding bij de politie; pas ’s avonds werden wij ingelicht. Dit keer ondernam de politie niet meteen actie. Alle vorige keren was ze de volgende dag weer terecht. Daarom waren we de tweede dag verschrikkelijk ongerust. We belden zelf nog een keer de politie. Hun reactie was stuitend. ‘Ach mevrouw, waar maakt u zich druk om, het is een weglopertje, hè? Wacht nu maar rustig af.’ Later belde de politie ons gelukkig terug én ze kwamen er achter dat onze dochter bij een vriendin zat die ook was weggelopen. De meisjes dachten dat als ze minstens vijf dagen wegbleven, hun (crisis)bed vergeven zou zijn aan een ander en dat ze dan niet meer terug hoefden. Melissa werd teruggebracht naar het gezinshuis. Onze zoon kwam daar bij toeval achter omdat hij voortdurend naar Melissa’s mobieltje belde. Toen ze net terug was in het gezinshuis nam ze op. Pas twee uur later meldde het gezinshuis ons dat ze terecht was. Nu gaat het gelukkig de goede kant op met onze dochter. Ze is 16 weken ter observatie in een half open instelling geweest en onder toezicht gesteld door jeugdzorg. Ze is inmiddels afgekickt en stukken vrolijker. Sinds kort woont ze weer thuis. Ze krijgt therapie en als ze hoort over andere weglopers, dan zegt ze: “Hoe kun je zo dom zijn!”
10
de Nationale ombudsman
Werkwijze politie bij melding vermissing minderjarigen
2
WERKWIJZE POLITIE BIJ MELDING VERMISSING MINDERJARIGEN
Door 112-centralisten, baliemedewerkers, medewerkers van het 0900 servicenummer en hun leidinggevenden is informatie verstrekt over hun werkwijze en ervaringen bij het reageren op meldingen van vermissingen. Verder hebben medewerkers van de Nationale ombudsman werkbezoeken afgelegd bij de 112-centrales van twee regionale eenheden en het Landelijk Bureau Vermiste Personen van de Landelijke Eenheid. 2.1 Hoe melden Als een minderjarige vermist is, zijn er verschillende mogelijkheden om dit bij de politie te melden. Ouders kunnen persoonlijk bij een politiebureau in de buurt langs gaan, zij kunnen het informatienummer 0900-8844 bellen of het alarmnummer 112. De politie geeft aan dat het het beste is om de melding van vermissing via het alarmnummer 112 te doen. Het werkproces achter dit nummer is gericht op snelle hulpverlening. De telefonist verbindt de melder dan immers direct door met een centralist van de politie die met de melder aan de lijn direct acties in gang kan zetten. Het is de ervaring van de politie dat veel ouders voor het doen van een melding van een vermissing van hun kind niet het alarmnummer durven te bellen. Zij bellen in plaats daarvan het algemene servicenummer 0900-8844. In veel gevallen - zeker als het om jonge kinderen gaat - zal de melding vervolgens worden doorgezet naar de 112-centrale. Voor ouders die een melding doen via het 0900-8844 nummer betekent dit dat zij de kans lopen twee keer hun verhaal te moeten vertellen en er een extra beslismoment is waardoor kostbare tijd verloren kan gaan. Ook bestaat het risico - met name bij de twijfelgevallen - dat de medewerker van het servicenummer de ernst van de vermissing verkeerd inschat en de melding niet doorzet naar de 112-centrale. Het komt ook voor dat ouders voor een melding van een vermissing bij een politiebureau langsgaan. 2.2 Bepalen van de urgentie van een melding De actie die de politie onderneemt is afhankelijk van de categorie die aan een vermissing wordt toegekend. De politie werkt formeel met twee categorieën: urgent en overig. Jonge minderjarigen (beneden de 13 jaar) staan als voorbeeld benoemd bij urgente vermissingen omdat deze jonge kinderen kwetsbaarder zijn dan oudere kinderen. Alle aspecten rondom de vermissing tezamen bepalen de urgentie. Daarbij kan gedacht worden aan weersomstandigheden, medicijngebruik etc. Wanneer de vermissing als urgent wordt beoordeeld, betekent dit dat er direct acties ondernomen worden om het kind zo snel mogelijk te vinden. In de praktijk wordt er dan direct een wagen van de noodhulp naar het adres van de ouders gestuurd. Een melding van een vermissing van een oudere minderjarige (13-18 jaar) wordt niet genoemd in de categorie urgente vermissingen. Dit betekent dat alleen als er aanwijzingen zijn dat het kind gevaar loopt (zoals gedrag dat afwijkt van een normaal patroon of bij verdachte omstandigheden) ook die vermissing als urgent beoordeeld wordt. Bij een vermissing die als overige vermissing
de Nationale ombudsman
11
Werkwijze politie bij melding vermissing minderjarigen
wordt beoordeeld, wordt aanvankelijk een afwachtende houding aangenomen. Men gaat er in dat stadium nog vanuit dat het kind vanzelf weer boven water komt. Het bepalen van de urgentie wordt gedaan door degene die de melding opneemt en als eindverantwoordelijke de Officier van Dienst van de politie (OvDP). Bij kinderen onder de 13 wordt een vermissing in de praktijk vanzelf als urgent beschouwd. Bij jongeren tussen de 13 en de 18 wordt keer op keer een afweging gemaakt. Daarmee is het in de praktijk van groot belang dat de juiste inschatting van gevaar gemaakt wordt. De vraag hierbij is op welke wijze de politie, als er geen sprake is van harde criteria, besluit dat er reden is om bij een vermissing op te schalen van een overige vermissing naar een urgente vermissing. Dit vergt veel van de professionaliteit van een centralist of baliemedewerker. De politie gaf aan dat het voor bijvoorbeeld onervaren uitzendkrachten lastig is deze afweging te maken. Het maken van de juiste afweging is bij uitstek mensenwerk, waarvoor protocollen slechts beperkt houvast geven. De politie is zich bewust van deze verantwoordelijkheid. De betrokken politiemensen gaven aan dat het veel van de professionaliteit van de medewerkers vraagt om de juiste inschatting te kunnen maken bij bijvoorbeeld een melding van een puber die te laat thuis komt. Daarnaast geven de medewerkers aan dat de hectiek van het werk als centralist en het feit dat de betrokkenheid stopt op het moment dat de collega's van de noodhulp ter plaatse zijn, maakt dat er in de meeste gevallen geen ruimte is om over de wijze van behandeling van meldingen te reflecteren met elkaar. 2.3 Welke actie onderneemt politie bij urgente vermissing en overige vermissing Sommige regionale eenheden sturen de wagen zonder achtergrondinformatie op pad. Zij vragen niet meer dan naam, leeftijd van het kind, adresgegevens van de ouders en een signalement. De melding wordt op het adres van de ouders door de agenten van de noodhulp verder opgenomen. Andere regionale eenheden verzamelen vooraf meer gegevens, zoals waar en wanneer is het kind voor het laatst gezien, wat is de thuissituatie, gewoontes, gebruik medicatie etc. Bij de in het kader van het onderzoek bezochte meldkamers gaan de centralisten in het geval van een zorgwekkende melding in koppels werken: de ene centralist verzamelt in het gesprek met de melder zoveel mogelijk informatie, terwijl de ander die gegevens gebruikt om acties in gang te zetten. De centralisten hebben een ruime bevoegdheid om het proces aan te sturen en blijven verantwoordelijk tot de collega's van de noodhulp ter plekke zijn en de regie overnemen. Ze kunnen eventueel zelf een melding doen via Burgernet, bij openbaar vervoerbedrijven of stadswachten en live camerabeelden raadplegen. Verder beschikken de meldkamers sinds kort over een Real Time Intelligence Team: een aantal ervaren politiemensen volgen daar alle meldingen die via het alarmnummer zijn binnengekomen en verzamelen direct bruikbare achtergrondinformatie. Denk bijvoorbeeld aan: is iemand een bekende van de politie? Staat er informatie op Facebook etc. Alleen als het vermoeden bestaat dat de vermiste, slachtoffer is van een misdrijf krijgt de politie met toestemming van de officier van justitie ruimere bevoegdheden zoals een telefoon aftappen of een woning binnenvallen. De Officier van Dienst (OvDP) heeft binnen de meldkamer de verantwoordelijkheid voor het gehele proces en kan eventueel extra mensen oproepen.
12
de Nationale ombudsman
Werkwijze politie bij melding vermissing minderjarigen
Volgens een aantal centralisten van regionale eenheden met wie in het kader van het onderzoek is gesproken, is een belangrijk verschil tussen de regionale eenheden in de grote steden en de politie in de rest van het land, dat de aanrijtijd van een auto van de noodhulp in het buitengebied langer kan zijn. Ouders die in het buitengebied wonen zijn afhankelijk van de beschikbaarheid van een noodhulpauto en moeten rekening houden met een langere aanrijdtijd. Zeker in de nachtelijke uren kan het dan langer duren voordat een auto van de noodhulp bij de ouders langs kan komen. Ouders die een vermissing van een minderjarige melden in de stad kunnen rekenen op een snelle reactie: er zijn bijna altijd noodhulpauto's beschikbaar die direct ter plaatse gaan en aanvullende acties, zoals oproepen aan het personeel van trams en bussen worden snel gecoördineerd. Ook zijn er altijd politiemensen beschikbaar. In de meeste gevallen gaat de politie direct naar het laatst bekende adres waar de vermiste gezien is of geweest had moeten zijn en stelt een buurtonderzoek in. De politie adviseert ouders thuis te blijven zodat zij altijd bereikbaar zijn. Vooral bij kleine kinderen komt het ook nog wel eens voor dat zij zich ergens in de woning bevinden. De procedures die via de Landelijke Eenheid lopen, ervaart de politie soms als moeizaam omdat vertraging niet gewenst is in een situatie dat elke minuut telt. De politieambtenaren die in het kader van dit onderzoek zijn gesproken gaven aan dat het in hun werk belangrijk is dat ze voldoende bevoegdheden hebben om voortvarend te handelen als dat nodig is. Zij ervoeren een remming op hun werk door de Landelijke Eenheid. De onvoorspelbaarheid van de uitkomst op het moment dat zij ergens toestemming voor vragen en de (te) lange tijd dat dit kan duren, spelen hen parten. Bij een zorgelijke vermissing van een jongere wil de centralist het liefst meteen de telefoon uitpeilen. Zo kan iemand vaak snel getraceerd worden. De centralisten geven aan dat het bij de Landelijke Eenheid tijd kost over een dergelijk verzoek te besluiten. Tijd die er in zo'n geval eigenlijk niet is. Tijdens het rondetafelgesprek dat de Nationale ombudsman organiseerde over de uitkomsten van dit onderzoek bleek dat de deelnemers van oordeel waren dat de samenwerking inmiddels aan het verbeteren is. 2.4 Vermissing jongeren uit een instelling 14
Een melding van een vermissing van een minderjarige uit een instelling wordt vaak beoordeeld als een overige vermissing en krijgt daarmee weinig prioriteit. Het gaat hierbij onder meer om minderjarigen die met een rechterlijke machtiging onder toezicht zijn gesteld (OTS) en zijn geplaatst in een instelling voor gesloten jeugdzorg. De politie heeft bij deze groep een ruimere bevoegdheid omdat de plaatsing is opgelegd door de rechter. De onttrekking aan de zorg leidt dan tot een vermoeden van een strafbaar feit. Daardoor kan er al in een vroeg stadium een huiszoeking worden gedaan. De lage prioritering van deze groep lijkt gebaseerd op de gedachte dat deze jongeren iedere keer opnieuw weglopen en uiteindelijk toch weer van zelf boven water komen. Dit kost veel inzet van de politie. De andere kant is echter dat het hier vaak kwetsbare jongeren betreft. De recherchechef van het politiebureau waar de meldingen vanuit een van de gesproken instellingen worden gedaan, vertelde dat in voorkomende gevallen de instelling per fax 14 Er wordt niet gesproken over een vermissing maar over 'onttrekking aan de zorg'
de Nationale ombudsman
13
Werkwijze politie bij melding vermissing minderjarigen
een melding doet van het feit dat een minderjarige is weggelopen. Volgens deze recherchechef wordt altijd contact opgenomen met de instelling om in overleg de mogelijke verblijfplaatsen te traceren. Die locaties worden onderzocht, zowel de locaties die binnen de Regionale Eenheid liggen als daarbuiten. Betrokken lokale politiebureaus worden in de zoektocht betrokken. Afhankelijk van de ernst van de situatie worden 15 eventueel aanvullende opsporingsmiddelen ingezet. In alle gevallen wordt actief gezocht naar de vermiste gedurende de periode van de vermissing. Er is een checklist aan de hand waarvan vermissingen categorisch worden ingedeeld. Deze checklist wordt altijd gevolgd. Vermissingen worden gemonitord door een zogenaamde "taakaccenthouder". Vermissingen van minderjarigen die weglopen uit de instelling worden doorgaans in behandeling genomen door jeugdrechercheurs. Bij afwezigheid van die jeugdrechercheurs worden deze meldingen altijd in behandeling genomen door overige rechercheurs. Terugkoppeling naar de instelling vindt in principe in alle gevallen plaats, doorgaans telefonisch. Als dat mis gaat wordt daar aandacht aan besteed. Andersom wil dat nog wel eens mis gaan. Het komt voor dat de politie een dag na de melding bijvoorbeeld contact op neemt met de instelling en dat dan blijkt dat de vermiste inmiddels terecht is en hiervan geen melding is gedaan bij de politie, aldus de betrokken recherchechef. 2.5 Informatievoorziening aan ouders Ouders worden gedurende de zoekactie voortdurend op de hoogte gehouden van de stand van zaken in het onderzoek. Ouders van kinderen die weglopen uit een gesloten instelling worden niet rechtstreeks door de politie geïnformeerd. De politiemensen die in het kader van het onderzoek zijn gesproken gaven aan dat er veel aandacht is voor de informatieverstrekking aan ouders tijdens een zoekactie. Sommige regionale eenheden wijzen een vaste contactpersoon of familierechercheur aan bij wie de ouders altijd terecht kunnen met hun vragen en twijfels. Bij een melding van vermissing van een minderjarige uit een instelling wordt volgens de bevraagde politieambtenaren het contact onderhouden met een contactpersoon binnen de instelling, meestal de teamleider. 2.6 Nazorg De betrokkenheid van de centralisten stopt op het moment dat surveillanten ter plaatse zijn. Zij hebben geen contact meer met de melders. Als een familierechercheur is aangewezen kunnen ouders bij hem of haar terecht als zij behoefte hebben aan nazorg. 2.7 Gebruik opsporingsbevoegdheden Als een kind vermist wordt en er bestaat een verdenking dat deze vermissing het gevolg is van een strafbaar feit, dan zijn op grond van wetgeving maximale bevoegdheden aanwezig, namelijk de bijzondere opsporingsbevoegdheden uit het wetboek van 15 Zoals opgenomen in het wetboek van strafvordering titel IV A
14
de Nationale ombudsman
Werkwijze politie bij melding vermissing minderjarigen
strafvordering. In dat geval is de officier van justitie direct betrokken bij het opsporingsonderzoek. De officier van justitie beslist over de inzet van verregaande opsporingsbevoegdheden zoals het binnentreden en doorzoeken van een woning. Is er sprake van een urgente vermissing waarbij geen vermoeden is van een strafbaar feit maar wel van een acuut of dreigend levensgevaar dan zijn de bevoegdheden beperkter. In het kader van haar hulpverleningstaak kan de politie geen gebruik maken van ruimere opsporingsbevoegdheden. Zo kan bijvoorbeeld slechts worden overgegaan tot het uitpeilen van een telefoon als de provider hieraan vrijwillig meewerkt. Tot slot is er nog de groep urgente vermissingen waarbij geen vermoeden is dat de vermissing het gevolg is van een strafbaar feit en ook geen aanwijzingen bestaan voor een acuut en dreigend levensgevaar. Bij deze vermissingen heeft de politie nog minder bevoegdheden. De politie kan dan slechts handelingen verrichten die een zeer beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maken zoals het horen van personen uit de omgeving van de vermiste. 2.8 Landelijk Bureau Vermiste Personen Proces Vermiste Personen Het Landelijke Bureau Vermiste Personen (LBVP) adviseert bij urgente vermissingen. De Landelijke Eenheid (Unit Operations) coördineert en bepaalt de inzet van een aantal landelijke opsporingsmiddelen zoals de inzet van een helikopter en zij toetsen of een melding voldoet aan de criteria voor het plaatsen van een tap of het verzoek om een plaatsbepaling. Het LBVP van de Landelijke Eenheid heeft vooral een coördinerende en adviserende taak bij de behandeling van urgente meldingen van vermiste personen. Met de invoering van de Nationale politie sinds 1 januari 2013 is de implementatie van het Proces Vermiste Personen gestart bij de regionale eenheden van de Nationale politie. Het proces biedt duidelijkheid over taken en verantwoordelijkheden. De Officier van Dienst (OvDP) bepaalt of er sprake is van een urgente vermissing of een overige vermissing en bepaalt naar aanleiding daarvan de inzet van middelen. Indien nodig kan de OvDP sparren en advies vragen aan de regionale specialist- of coördinator vermiste personen van de eenheid. Sinds oktober 2012 is er maandelijks overleg tussen het LBVP en de regionale specialisten- en/of coördinatoren vermiste personen. Het doel is om een netwerk van specialisten te vormen. Door overleg en het uitwisselen van expertise en ervaringen zijn de contacten verbeterd. Duidelijke procedures zijn belangrijk maar er moet voor gewaakt worden dat een overvloed aan regels geen ruimte meer biedt om zelf goed na te denken. Het uitgangspunt moet volgens de Landelijke Eenheid zijn: wees alert op een afwijkende situatie, maak gebruik van professionaliteit en ervaring en baseer daar de inzet van middelen op. Met de procesbeschrijving hoopt het landelijk bureau ook meer inzicht te krijgen in de cijfers over meldingen van vermissingen.
de Nationale ombudsman
15
Werkwijze politie bij melding vermissing minderjarigen
Inzet Landelijk Bureau Vermiste Personen en dienst Operation Het moment waarop de Landelijke Eenheid in beeld komt bij de melding van een vermissing, hangt sterk af van de Regionale Eenheid. Het gebeurt in ieder geval bij twijfel en moeilijke gevallen. In november 2011 heeft de minister de meldplicht urgente vermissingen ingevoerd. Iedere urgente vermissing dient zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee uur, te worden gemeld aan de Specialist Vermiste Personen binnen de eenheid en aan het LBVP. De Landelijke Eenheid ziet voor zichzelf vooral een rol als sparring partner en adviseur in contacten met de OvDP of de regionale specialist vermiste personen bij urgente vermissingen. De Landelijke Eenheid vestigt bijvoorbeeld de aandacht op het gebruik van social media, eventueel in combinatie met andere middelen. Het LBVP noemde als voorbeeld een jongetje dat met zijn fietsje was zoekgeraakt op een drukke boulevard. De Regionale Eenheid wilde een helikopter inzetten. In overleg met het LBVP werd dit ook gedaan maar wel in combinatie met een Twitterbericht: mensen zien een helikopter en gaan daarover twitteren. De jongen werd mede door oplettende twitterende burgers snel teruggevonden. De Landelijke Eenheid (Unit Operations) coördineert en bepaalt de inzet van een aantal landelijke opsporingsmiddelen zoals de inzet van een helikopter en zij toetsen of een melding voldoet aan de criteria voor het plaatsen van tap of het verzoek om een plaatsbepaling. De Landelijke Eenheid maakt dan de afweging of de inzet van deze middelen proportioneel is en of andere minder ingrijpende middelen eerst uitgeprobeerd zijn. Hierbij spelen capaciteit en middelen een belangrijke rol. Als het nodig is om de locatie te bepalen van een vermist persoon is het uitpeilen van de gegevens van een mobiele telefoon noodzakelijk. Voor het uitpeilen van een mobiele telefoon, is medewerking van de providers nodig. Uit privacyoverwegingen zijn providers terughoudend als het gaat om het te snel verstrekken van benodigde gegevens. Met een vordering van de OvJ zijn providers verplicht om mee te werken. Met het oog op de privacybescherming vindt de Landelijke Eenheid het belangrijk dat een verzoek van een centralist van een regionale meldkamer om extra opsporingsmiddelen in te zetten in samenspraak met de OvDP of een regionale coördinator vermissingen plaatsvindt. Om discussies over de inzet van opsporingsmiddelen te vermijden en deze middelen effectief in te zetten pleit de Landelijke Eenheid voor een toets door de piketofficier van justitie, ook bij de inzet van opsporingsmiddelen in het kader van hulpverlening. Toestemming door de officier van justitie voor de inzet van opsporingsmiddelen in een strafvorderlijk en in een hulpverleningstraject schept immers duidelijkheid over verantwoordelijkheid en terugkoppeling. Het wettelijk vastleggen van deze bevoegdheid voor de officier van justitie acht de Landelijke eenheid dan ook noodzakelijk.
16
de Nationale ombudsman
Werkwijze politie bij melding vermissing minderjarigen
Vermissingen uit instellingen Voor het opsporen van jongeren die weggelopen zijn uit instellingen maakt de regionale politie meestal individuele afspraken met de instelling, aldus het LBVP. Dit zorgt voor onduidelijkheid. Een adequate landelijke regeling en proces zijn daarom gewenst. Deze vermissingen kosten de politie veel capaciteit. In zijn algemeenheid is er behoefte aan een goede informatie-uitwisseling. Zeker bij melding van een vermissing van een jongere uit een instelling geldt dat zowel de leidinggevenden van de instelling als de politie alert dienen te zijn op een situatie die of gedrag dat afwijkt van het normale patroon. Een gedragsdeskundige van de instelling kan het beste inschatten of er sprake is van een zorgwekkende vermissing waarnaar gehandeld moet worden. Heldere communicatie tussen de instellingen en de politie is noodzakelijk. De politie zou willen dat er een aparte registratie voor vermissingen vanuit instellingen komt, met het onderscheid urgent en overig. De instelling is verplicht iedere vermissing te melden bij de politie. Naast het melden aan het politiebureau en de meldkamer, komen meldingen van vermissingen uit zorginstellingen ook binnen op verschillende afdelingen bij de politie via de fax, mail en telefoon. De instellingen hebben niet altijd een recente foto of een goed signalement van de vermiste beschikbaar. Het terecht melden van de vermiste door de instelling aan de politie wordt vaak vergeten. AMBER Alert AMBER Alert is een van de zwaarste middelen die de politie kan inzetten bij een vermissing of ontvoering van een kind, naast de overige middelen die de politie ter beschikking staan. Het AMBER Alert kan gezien worden als een extra opsporingsmiddel dat de politie kan inzetten. Dit middel is alleen gericht op en geschikt voor verontrustende vermissingen van kinderen en niet voor andere soorten vermissingen of opsporingsverzoeken. Het AMBER Alert is er dus bijgekomen en vervangt niet een ander middel. AMBER Alert is het landelijke waarschuwingssysteem bij levensbedreigende kindervermissingen en –ontvoeringen. Met AMBER Alert kan de politie bij de ontvoering of vermissing van een kind landelijke berichtgeving uitsturen. Deze berichtgeving gaat via diverse mediakanalen, zoals SMS (300.000), radio, tv, mail (300.000), nieuwsredacties, verschillende social media (600.000), Really Simple Syndication (RSS), App (100.000), snelwegborden en schermen bij diverse organisaties, waardoor de kans op een goede afloop van een kindervermissing of –ontvoering aanzienlijk wordt vergroot. Daarnaast kan de AMBER Alert-dienstverlening sinds kort ook gebruikt worden voor lopende vermissingen welke niet via een ‘AMBER Alert actie’ onder de aandacht worden gebracht, door deze vermissing te plaatsen op vermistekinderen.nl en op politie.nl. Deze lopende vermissingen worden actief verspreid via social media, RSS feeds, screensavers en de AMBER Alert website. Met een AMBER Alert worden inmiddels binnen een paar minuten miljoenen mensen bereikt. Een foto staat hierbij steeds centraal.
de Nationale ombudsman
17
Werkwijze politie bij melding vermissing minderjarigen
Om een AMBER Alert te laten uitgaan bij ontvoering door een ouder dient een extra afweging te worden gemaakt. Er moet gekeken worden of de vrees bestaat dat de ouder het kind iets aandoet. Daarnaast kan het plaatsen van een foto immers grote invloed hebben op zowel de ouders als de kinderen. Het gaat daarbij niet alleen om de privacy van betrokkenen maar ook de veiligheid van betrokkenen kan in het geding zijn. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om het risico van eerwraak bij een meisje dat mogelijk slachtoffer is van een loverboy: als er een foto van haar geplaatst is, is zij soms gemakkelijker te vinden door de eerwraakplegers. Bij het plaatsen van een foto van een kind op AMBER Alert is het belangrijk om dat eerst met de ouders te bespreken. Een tip voor de ouders is het gebruik van de AMBER Alert app: op de app kan men gegevens van zijn kinderen zetten (signalement, foto e.d.), in het geval van een vermissing kan men via de app gemakkelijk de vermissing in zijn omgeving melden (badmeester, vrienden, al je contacten op je mobieltje). Ook de sociale media zijn erg handig voor de ouders te gebruiken. Nazorg De Landelijke Eenheid vindt het van belang om aandacht op nazorg te vestigen. Evaluatie achteraf als de vermiste weer terug is, is belangrijk. Dit ter lering voor andere zaken maar ook met het oog op eventuele verdere hulpverlening.
18
de Nationale ombudsman
Verhaal 2
VERHAAL 2 ‘Omdat ik zo ongerust was ondernam politie direct actie’
16
Paulien (net 18 jaar) zou in september met Coco en Floris , twee vrienden die ze van school kende, naar het Dance Event in Breda gaan. Het begon al om 16 uur, dus ze zou direct uit school doorgaan. Pauliens vader zou haar om kwart voor 12 ophalen van het busstation. Dat betekende dat ze om 11 uur ’s avonds bij het Event moest vertrekken. ‘Toen we aan het einde van de avond probeerden te bellen, kreeg ik direct de voicemail op Pauliens telefoon. Mijn man is naar het busstation gereden maar vond haar daar niet. Hij is doorgereden naar Breda maar kon haar ook daar niet vinden. Thuis keken we op haar msn-site. Om 19.15 uur had ze nog gepost dat ze in een parkje iets zat te eten. Verder kregen we niet het idee dat ze expres was weggebleven. Haar tandenborstel en haar bankpasje lagen gewoon in huis. De volgende ochtend was ze er nog steeds niet. Mijn man en ik gingen beiden naar ons werk. Wat moet je anders? ’s Middags was ik vrij. Toen heb ik eerst de school maar eens gebeld, misschien hadden zij de telefoonnummers van Coco en Floris. De mentor van Pauliens school was gelukkig heel behulpzaam. Coco was inmiddels overgestapt naar een andere school, maar ik kreeg zowel van Coco als van Floris meteen alle telefoonnummers. Hoe ik ook probeerde, bij geen van die nummers kreeg ik gehoor. Op aanraden van de school heb ik vervolgens de politie gebeld, via het 0900-nummer. Ik werd doorverbonden met het bureau Oosterhout. Aan de telefoon moest ik allerlei vragen beantwoorden. Hoe oud was Paulien, was er een aanleiding om weg te lopen, hadden we misschien ruzie met haar gehad? Voor de zekerheid vroeg ik nog of onze dochter toevallig ergens in een politiecel was beland, maar nee, dat was niet zo. De medewerkster beloofde me dat ik snel, zelfs binnen een half uur, terug zou worden gebeld door degene die Pauliens case zou behandelen. Dat gebeurde ook, binnen 15 minuten had ik de behandelaar aan de lijn. Die legde me uit dat Paulien voor de wet meerderjarig is. In principe doet de politie in zulke gevallen de eerste 24 uur niets. Maar omdat ik zo ongerust was en omdat er geen redenen leken te zijn waarom onze dochter niet was thuisgekomen of ons niet even had kunnen bellen, zouden ze toch meteen in actie komen.
16 Om privacy redenen zijn Paulien, Coco, Floris en Tim fictieve namen.
de Nationale ombudsman
19
Verhaal 2
We zijn zeer tevreden over de manier waarop de politie ons verder geholpen heeft. Binnen een kwartier kwam er een politiewagen bij ons langs met twee agenten. Zij vertelden ons dat het de politie was gelukt om via de school in contact te komen met Coco. Die wist ook niet waar Paulien was. Ze waren elkaar in de drukte van het Dance Event kwijtgeraakt. Coco had Paulien een sms’je gestuurd en had als antwoord gekregen dat Paulien nu bij Tim zat. Tim was een jongen die ze nog kende van een vakantie in Renesse vorig jaar. Deze Tim studeerde nu in Tilburg en woonde daar op kamers. Paulien was hem bij toeval tegengekomen op het feest. Terwijl de politie nog bezig was het met het opnemen van alle gegevens, kwam onze 15jarige zoon thuis uit school. Hij vroeg of we zijn zus nog zochten. Hij had haar zien zitten bij een bushalte in de buurt. Ik vroeg of de agenten haar daar misschien konden ophalen. Dat hebben ze gedaan. Paulien kwam doodgemoedereerd weer bij ons binnen lopen, onder de vriendelijke begeleiding van de politie. Nee, zij had zich geen zorgen gemaakt. Ze was gewoon met Tim mee gegaan, haar mobieltje was leeg en Tim had geen telefoon. Wij hadden helemaal geen goed gevoel bij die Tim. Maar we waren vooral heel blij dat ze weer terecht was. Ik heb meteen de school gebeld dat onze dochter weer heelhuids thuis was. En ik heb voor de zekerheid met de school afgesproken dat ze ons waarschuwen als ze onverhoopt nog eens mocht gaan spijbelen.’
20
de Nationale ombudsman
Ervaringen van ouders
3
ERVARINGEN VAN OUDERS
In het kader van dit onderzoek door de Nationale ombudsman hebben gesprekken plaatsgevonden met melders van vermissing van minderjarigen. Gesproken is met ouders van meisjes in de leeftijd van 13 tot 18 jaar die een of meerdere malen niet thuis kwamen. Dit hoofdstuk bespreekt de ervaringen van ouders in de situatie dat hun kind vermist was. 3.1 Hoe melden Ouders gaven aan dat het voor hen niet voor de hand ligt om direct 112 te bellen als hun kind niet op de afgesproken tijd thuis is en niet reageert op telefonische oproepen. Meestal gaan ze eerst zelf op zoek en proberen via school, vriend(inn)en en familie te achterhalen waar hun kind verblijft. Als zij contact opnemen met de politie om hun kind als vermist op te geven kiezen ze doorgaans voor het algemene informatienummer, 0900-8844. Zij worden dan doorgeleid naar de 112-centrale of naar een contactpersoon binnen de politie. Ook komt het voor dat zij naar het bureau gaan om de vermissing te melden. Een van de mensen die in het kader van het onderzoek is gesproken vertelde overigens dat zij toen zij voor de tweede keer werden geconfronteerd met de vermissing van hun zusje/dochter door de 112-centralist naar het dichtstbijzijnde politiebureau werden gestuurd. Dit leverde onnodige vertraging op. 3.2 Bepalen van de urgentie van een melding Het beeld dat uit de gesprekken met de ouders naar voren komt, is dat zij ervaren hebben dat de politie in de meeste gevallen doortastend en adequaat reageert op meldingen van vermissingen. De zoekacties zijn gericht en uitgebreid. Er wordt snel opgeschaald als dat nodig is. De politie is niet terughoudend om burgers te betrekken bij zoekacties. Ondanks het feit dat de politie zelf had aangegeven dat de aanrijtijd van een wagen van de noodhulp buiten stedelijk gebied langer kan duren, zijn de ouders die in het kader van het onderzoek door de Nationale ombudsman, zijn gesproken en in het buitengebied woonachtig zijn, evenwel zeer te spreken over de actieradius van de politie. Na de melding van de vermissing van de net 18-jarige dochter van ouders wonend aan de rand van een politieregio waren binnen 15 minuten politieambtenaren in hun woning. 3.3 Vermissing jongeren uit een instelling Een aantal ouders viel het op dat de procedure bij vermissing van hun pubers duidelijk anders verliep op het moment dat zij in een (gesloten) instelling verbleven. Er werd niet of nauwelijks gecommuniceerd tussen de ouders en de politie. De ouders ontvingen informatie over de stand van zaken van de instelling. Verder merkten zij dat bij een melding van het weglopen van hun kind uit de instelling niet direct actie werd ondernomen.
de Nationale ombudsman
21
Ervaringen van ouders
3.4 Informatievoorziening aan ouders Ouders hebben grote behoefte aan duidelijke informatie en terugkoppeling. De ervaringen van de ouders over de informatieverstrekking zijn niet eenduidig. Afhankelijk van de regio en de wijze waarop de melding is gedaan (112, politiebureau, 0900-8844) hebben ouders nogal eens te maken met wisselende contactpersonen die tegenstrijdige of te weinig informatie geven over de actuele stand van zaken. Een vast aanspreekpunt vinden zij dan ook wenselijk. In een bepaalde regio werd een familierechercheur voor de familie aangewezen, die voortdurend beschikbaar was en informatie en uitleg kon geven over de procedure. Dat gaf structuur en was prettig voor de ouders. In het geval dat er verschillende regionale eenheden betrokken zijn bij de actie is één aanspreekpunt onontbeerlijk. Hiermee kan ook gegarandeerd worden dat de manier van aanspreken van de ouders eenduidig is. Uit de gesprekken kwam naar voren dat ouders in het ene politiecontact veel empathie en begrip vonden terwijl zij in een ander contact met een politieambtenaar van dezelfde politie-eenheid het gevoel kregen als verdachte te worden behandeld. Duidelijkheid en eenduidigheid in informatie, dat bleek voor ouders belangrijk in een bijzonder stressvolle en onzekere situatie. Het wordt door de ouders als heel belangrijk ervaren dat de politie hen actief informeert over wat zij gaan doen. Ook nadat een kind is gevonden is de informatieverstrekking niet altijd even duidelijk en goed georganiseerd. Soms blijkt onduidelijk of de politie of jeugdzorg de ouders informeert. Er blijkt niet altijd sprake van een goede afstemming. 3.5 Nazorg Een aantal ouders heeft behoefte aan nazorg. Zeker bij een voor hen ingrijpende vermissing vinden ouders het prettig om terugkoppeling te krijgen. Uit de gesprekken komt naar voren dat het voor de ouders niet duidelijk is of het bij de politie gebruikelijk is om melders nog eens na te bellen hoe het ze is vergaan na de melding. 3.6 Opsporingsbevoegdheden De ervaringen van ouders om een oproep te doen via AMBER Alert zijn wisselend. De procedure om toestemming te verkrijgen om AMBER Alert in te schakelen kan hieraan debet zijn. Zij ervaren dit soms als een tijdrovende procedure. De politie plaatst eerder en gemakkelijker oproepen via sms op Burgernet. Ouders merkten dat de politie niet terughoudend is om snel over te gaan tot de inzet van uitgebreide opsporingsmogelijkheden. Zo leidde het inschakelen van bestuurders van bussen naar het adres van een weggelopen meisje.
22
de Nationale ombudsman
Verhaal 3
VERHAAL 3 ´Politie vertelde niet wat ze ondernamen om onze dochter te vinden´
De familie van Nergis gaf hun dochter in september 2012 als vermist op. Het meisje was weggelopen na een ruzie in een speeltuin. Ze werd de volgende ochtend teruggevonden, maar liep twee weken later weer weg. ‘Nergis zit op het speciaal onderwijs. Ze is 16 jaar maar ze heeft het verstandelijk niveau van een kind van 8 jaar. En ze heeft een bijzondere vorm van epilepsie. Die avond in september waren we op familiebezoek. Nergis speelde met jongere neefjes en nichtjes in de speeltuin achter het huis. Ze kreeg ruzie en wilde naar binnen, maar kon het huis van haar familie niet vinden. Ze heeft de weg gevraagd naar het station om de trein naar Rotterdam te nemen. Wij wonen vlak bij het station en daar kent ze de weg naar huis wel goed. Maar ze nam de trein richting Amsterdam. Toen we rond tien uur ’s avonds ontdekten dat Nergis weg was, zijn we eerst zelf gaan zoeken met mensen uit de buurt. Na een half uur belden we 112. De politie kwam met één wagen en wilde daarmee helpen zoeken. Toen we vertelden dat Nergis verstandelijk beperkt is en medicijnen nodig heeft, breidden ze de actie uit. De volgende ochtend om 9.15 uur ging er een AMBER Alert uit. Kort daarna kregen we bezoek van een familierechercheur van politie Haaglanden. Die hielp ons op een heel prettige manier. Hij vertelde dat Nergis vlak na het AMBER Alert was gevonden, slapend op Amsterdam CS. Ze moest eerst verhoord en lichamelijk onderzocht worden door de Amsterdamse zedenpolitie. Een tante en Nergis’ zus reisden naar Amsterdam; pas ’s avonds om half elf kregen ze haar mee. Nergis had in Amsterdam aan mensen gevraagd of ze mocht bellen. Uit camerabeelden bleek dat een Marokkaanse jongen haar had meegenomen. De politie vermoedt dat Nergis seksueel misbruikt is. Wat het lichamelijk onderzoek heeft opgeleverd, hebben wij nooit gehoord. Aan onze dochter was weinig te merken, ze vond het vooral een spannend avontuur. We volgden het advies van de politie op om er niet met haar over te praten en om haar een training Sociale Vaardigheden te laten volgen. Ze moest beter nee leren zeggen. Direct na dit voorval kreeg Nergis een mobieltje en een gps-neksnoer. Dan kon ze naar huis bellen en via de gps gevonden worden. Haar schooldirecteur vroeg echter of we het mobieltje weer wilden afnemen omdat ze er medeleerlingen mee sms’te en stalkte. Toen haar oudere zus het mobieltje afpakte, werd Nergis heel boos. Ze liep weg. De batterij van de gps was bijna leeg. Het laatste signaal kregen we vanuit de Provenierstunnel, een tunnel onder Rotterdam CS. We zijn daar direct zelf gaan zoeken.
de Nationale ombudsman
23
Verhaal 3
Om 8 uur ’s avonds belden we 112. We moesten naar het bureau komen voor een melding. Na lang wachten stond een rechercheur ons te woord. Die riep er een collega bij aan wie we het verhaal nog eens moesten vertellen. Ze vonden dat de NS gewaarschuwd moest worden, maar we begrepen niet of ze dat ook gingen doen. Om half twee ’s nachts moesten we naar huis; als er nieuws was zouden ze ons bellen. ’s Nachts ging er een AMBER Alert uit. Om 6 uur ’s ochtends belde de politie: in Haarlem Schalkwijk was Nergis door een buschauffeur gezien. Wij kregen in totaal drie verschillende rechercheurs aan de telefoon, aan wie we telkens alles opnieuw moesten uitleggen. Dat gaf weinig vertrouwen. Ze vonden Nergis terug in Schalkwijk. De politie heeft haar vervolgens teruggebracht naar Rotterdam.
24
de Nationale ombudsman
Ervaringen van Jeugdzorginstellingen
4
ERVARINGEN VAN JEUGDZORGINSTELLINGEN
Twee gesprekken zijn in het kader van het onderzoek door de Nationale ombudsman gevoerd met leidinggevenden van instellingen van gesloten jeugdzorg voor jongeren. Deze jongeren zijn onder toezicht gesteld met een machtiging voor gesloten jeugdzorg. De leidinggevenden van beide gesloten jeugdinstellingen met wie in het kader van dit onderzoek gesproken werd, vertelden dat de meeste kinderen die zich aan het toezicht onttrekken vanzelf weer terugkeren. Echter, er zijn soms kinderen die direct gevaar lopen en daarom zo snel mogelijk gevonden moeten worden. Beide instellingen gaven aan dat de procedure voor weggelopen jongeren uit een gesloten instelling anders verloopt dan bij jongeren die van huis weglopen. Een van de instellingen vertelde dat als jongeren zich bij hen onttrekken aan het toezicht, de instelling direct per fax een melding doet bij het dichtstbijzijnde politiebureau. Dit gaat met een standaardformulier (naam, signalement en eventueel een foto erbij). Na het versturen van de fax belt de instelling om te vragen of de melding goed is aangekomen. Ook later belt de instelling nog met de politie in de hoop dat de politie de nodige actie onderneemt. Als de instelling zelf geen contact opneemt, horen ze niets van de politie, zo vertelde hij. De instelling gaf aan geen vaste contactpersoon bij de politie te hebben. Zij informeren zelf de ouders en jeugdzorg. De leidinggevende van deze instelling vertelde dat het geen zin had om bij een melding aan te geven dat die meer urgentie moet krijgen. Het voorbeeld werd gegeven van een 13-jarig meisje dat was weggelopen en van wie vermoed werd dat zij weer terug was gekeerd in het loverboycircuit. De politie weigerde om een AMBER Alert uit te brengen. De andere instelling die in het kader van het onderzoek door de Nationale ombudsman is gesproken had in grote lijnen dezelfde ervaringen met de politie bij onttrekkingen. Ook zij melden een vermissing bij de politie. Zij doen dit per e-mail. Zij hebben een goed contact met de wijkagent opgebouwd. Als deze aanwezig is, is het gemakkelijker afspraken te maken. Als deze er niet is, is het heel lastig om politie-inzet voor deze jongeren uit de instellingen te krijgen. Ook bij deze instelling gaven de leidinggevenden aan dat het heel moeilijk was om de jongeren die naar hun overtuiging bescherming nodig hadden, in de categorie urgent geplaatst te krijgen bij de politie. Of dat lukt is afhankelijk van wie je aan de telefoon krijgt bij de politie, zo gaven zij aan. Het proces is onvoorspelbaar, er is geen peil op te trekken. Ook deze instelling informeert zelf de ouders en jeugdzorg. Deze instelling noemde ook als probleem dat het soms - in een situatie dat de politie wel actie ondernam - erg lang duurde voordat er toestemming was voor de inzet van bepaalde opsporingsbevoegdheden. Het was voorgekomen dat er twee dagen gewacht moest worden op toestemming om de telefoon van een meisje uit te peilen.
de Nationale ombudsman
25
Ervaringen van Jeugdzorginstellingen
Indien een jongere twee weken wegblijft wordt die uitgeschreven zodat het bed beschikbaar komt voor een ander. Als de jongere daarna terugkomt, kan er altijd nog wel een bed bij worden geplaatst. Het gaat vaak om dezelfde jongeren die meer dan eens weglopen. De instellingen hebben aangegeven een grotere rol te willen spelen bij de urgentiebepaling bij een vermissing. Dit kan door een gedragsdeskundige hierover te laten adviseren. Deze kan immers het beste afwegen of deze specifieke jongere gevaar loopt. Dit betekent overigens wel dat er altijd een gedragsdeskundige beschikbaar moet zijn, zo gaven zij zelf aan. Beide instellingen ervaren verder problemen met het weer terug laten brengen van de jongeren. Een jongere wordt niet standaard door de politie teruggebracht als die gevonden is. Soms gebeurt het wel (als het niet te druk is en altijd op persoonlijke titel van de betrokken agent). Anders moet via jeugdzorg de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DVO) van Justitie worden ingeschakeld. Dit is in de nachtelijke uren niet mogelijk.
26
de Nationale ombudsman
Verhaal 4
VERHAAL 4 ‘Politie had mijn dochter veel eerder naar instelling mogen brengen’
17
Jurrina (net 18 jaar) liep vaak weg van huis. Vier keer deed haar moeder melding van vermissing. ‘Jurrina heeft het nooit gemakkelijk gehad. We woonden in een klein dorp. Toen ze zeven jaar was, verongelukte haar vader. Lange tijd bleef zij net als haar broertje en zusje bekend staan als “dat kind van wie de vader dood is”. Haar omgeving was voorzichtig met haar. Op de middelbare school veranderde dat. In de tweede klas begonnen de problemen. Jurrina was toen 14 jaar. Ze vergat haar boeken, spijbelde, kwam niet thuis. De school wist niet wat ze met haar aan moest. Ze had een hartsvriendin bij wie ze vaak bleef slapen. Ik had daardoor niet altijd even goed zicht op waar ze uithing; zij liet weinig tot niets los. In haar jaszak vond ik wel regelmatig treinkaartjes naar Utrecht en Amsterdam. Op zeker moment werd ze niet meer ongesteld. Ik heb haar toen onder dwang een zwangerschapstest laten uitvoeren. De uitslag was positief. Op haar vijftiende onderging mijn dochter een abortus. Ik heb dit allemaal gemeld aan de school, maar die deed niets met de informatie. Jurrina wilde daarna niet meer terug naar haar oude school. “Ze wachten me op daar,” zei ze. Dus ging ze naar een andere school in een andere stad. Maar dat bracht haar van de regen in de drup, want op die school liepen zo mogelijk nog meer Marokkaanse jongens rond. Ze bleef vaak nachten weg. Ik heb de hulp ingeschakeld van stichting MEE. Die gaf me het advies om melding van vermissing te doen. De eerste keer dat ik dat deed was toen ze 16 jaar was. Ze was al twee of drie nachten van huis. Ik belde het 0900-nummer van de politie. Daar werd ik direct serieus genomen en goed verder geholpen. Ik kreeg een vaste contactpersoon, ene Barbara, die me een lijst met vragen stelde. Binnen een dag hadden ze mijn dochter weer gevonden. De derde melding was in november 2011. Jurrina was op een avond gaan stappen met haar vriendin Leona, in Arnhem. De meisjes waren met Marokkaanse jongens meegegaan in een auto naar Utrecht. Toen ze daar bij een flat aankwamen wilde Leona niet mee naar boven. Ze belde haar ouders, die haar direct in Utrecht zijn gaan halen. Ze zijn langsgegaan bij de politie, waar Leona uitgebreid haar verhaal heeft gedaan. De politie kon niets doen omdat niet duidelijk was naar welke flat de meisjes waren gebracht. Jurrina kwam uiteindelijk na drie nachten zelf thuis. Barbara van de politie heeft toen nog met haar gesproken. “Waarom doe je dit?” vroeg ze. Een echt antwoord had Jurrina niet. Via de stichting MEE kwam ze in de crisisopvang terecht, maar daar liep ze ook alweer na een dag weg. De laatste keer dat ik melding heb gedaan van vermissing was in januari 2012. Jurrina was toen 17 jaar. Kort daarna belde de politie Utrecht mij. Ze wisten nog niets van mijn melding, maar ze hadden gezien dat er twee meisjes bij Marokkaanse jongens in een
17 Om privacy redenen zijn Jurrina en Leona fictieve namen.
de Nationale ombudsman
27
Verhaal 4
auto zaten die stilstond op het Zandpad in Utrecht. Dat is een berucht prostitutiegebied. Ze vonden dat verdacht en hadden de meisjes meegenomen naar het bureau. Jurrina werd verhoord omdat de politie vermoedde dat ze door een loverboy werd misbruikt. Daarna mocht ik haar komen ophalen in Utrecht. Ik was inmiddels ten einde raad. Wat mij betreft moest Jurrina het huis uit en worden opgenomen. Ik had het liefst gezien dat de politie haar meteen naar een opvanghuis zou brengen maar zo werkt dat blijkbaar niet. De Stichting MEE schakelde de Kinderbescherming in. Jurrina kon tot haar achttiende verjaardag terecht in een tehuis. Ze had nog maar zes weken te gaan tot haar verjaardag, maar die weken hebben wel grote indruk op haar gemaakt. De dag voordat ze jarig was, verliet ze het huis. Ze wilde geen hulpverlening meer. Het gaat nu wat beter met haar. Ze weet nog niet zo goed wat ze verder wil, welke opleiding ze wil volgen. Ze heeft de horeca een poosje geprobeerd maar het liefst wil ze met randgroepjongeren werken. Ze kon daarvoor een opleiding volgen bij het ROC in Zwolle. Daar heeft ze een week in een begeleid-wonen-project gewoond. Dat beviel haar helemaal niet. Nu gaat ze twee dagen naar school en ze loopt stage. Ze woont dus weer thuis, maar nog steeds blijft ze regelmatig een nacht weg. Zeker weten doe ik het niet, maar ik vermoed dat ze dan weer bij die Marokkaanse jongens zit.
28
de Nationale ombudsman
Analyse
5
ANALYSE
5.1 Inleiding Het eerste contact van ouders met de politie op het moment dat hun kind vermist is, bepaalt voor een groot deel of ouders er vertrouwen in hebben dat de politie adequaat op de vermissing reageert. Het bepaalt echter ook wat voor inzet de politie daadwerkelijk pleegt om het kind op te sporen. Met andere woorden, hiervan is afhankelijk of de politie het kind adequate bescherming biedt. Deze twee aspecten staan in deze analyse centraal: hoe wordt zo goed mogelijk gewaarborgd dat een kind de nodige bescherming krijgt en wat mag de ouder in redelijkheid van de politie verwachten. De Nationale ombudsman concludeert dat de politie doordrongen is van het belang zorgvuldig en adequaat te handelen waar het vermissingen betreft. Dit geldt des te meer als het om kinderen gaat. De afgelopen jaren is veel in gang gezet om deze praktijk zo optimaal mogelijk te laten verlopen. Ook nu, met de komst van de Nationale politie wordt intensief gewerkt aan een uniforme en effectieve werkwijze. Per 1 januari 2013 is het Proces Vermiste Personen in werking getreden. Dit proces biedt duidelijkheid over nieuwe taken en verantwoordelijkheden. Een verbetering in de samenwerking tussen de regionale eenheden en de Landelijke Eenheid wordt hierdoor verwacht. De Nationale ombudsman beschouwt deze problematiek vanuit de ouder die zijn kind als vermist opgeeft. Wat is voor deze ouder in het eerste contact met de politie belangrijk en wat mag hij in redelijkheid verwachten. De Nationale ombudsman spreekt in deze studie geen oordeel uit over de huidige gang van zaken. Het onderzoek heeft als doel inzicht te bieden in die aspecten die voor ouders die hun kind kwijt zijn van wezenlijk belang zijn, met als doel dat de uitvoeringspraktijk hier lering uit kan trekken en waar nodig veranderingen kan doorvoeren. Het is de ervaring van de Nationale ombudsman dat begrip bij de overheid, in dit geval de politie, voor hetgeen burgers in een bepaalde situatie nodig hebben en in redelijkheid mogen verwachten in de praktijk tot grote verbeteringen voor deze burgers kan leiden. 5.2 Bescherming van het kind Als een ouder melding doet van de vermissing van een kind, wordt de politie ten minste medeverantwoordelijk voor het welzijn en daarmee voor de bescherming, zorg, veiligheid en het leven van het kind. Vanuit het Verdrag inzake de Rechten van het Kind beschouwd zijn Staten vanwege de kwetsbaarheid van kinderen, gehouden om het kind te verzekeren van de bescherming en zorg die nodig zijn voor zijn of haar welzijn. Vanuit het behoorlijkheidsperspectief bezien, betekent dit dat zo goed mogelijk gegarandeerd moet zijn dat dit recht op bescherming dat ieder kind heeft zodanig naar de uitvoeringspraktijk is vertaald dat kinderen tot 18 jaar die als vermist worden opgegeven bij de politie kunnen rekenen op de noodzakelijke bescherming.
de Nationale ombudsman
29
Analyse
Een baliemedewerker vertelde dat hij als een moeder pas na drie dagen de vermissing van haar kind meldt, niet hard gaat lopen. Dat deed zij immers ook niet. Hier stond het belang van het kind niet centraal. De bescherming die een kind krijgt is grotendeels afhankelijk van de urgentie (categorie) die aan een vermissing wordt toegekend. Het is daarmee van groot belang dat dit zorgvuldig en professioneel gebeurt. Het is eigenlijk niet mogelijk deze beslissingen verder te standaardiseren met protocollen. De individuele omstandigheden van het geval bepalen immers of er noodzaak tot opschaling bestaat. Dit is een verantwoordelijke taak. Het is keer op keer maatwerk. Een aantal aspecten is van belang bij het zo goed mogelijk maken van deze afweging. Zo speelt ervaring een belangrijke rol. Een ervaren politieambtenaar weet welke omstandigheden tot extra of juist minder risico kunnen leiden. Men noemt dit professionele intuïtie. Blind varen op intuïtie is echter riskant. Ook de ervaren politieman of -vrouw moet de juiste vragen stellen om deze intuïtie te toetsen, te objectiveren. Een centralist zei hierover: 'De centralist bepaalt de inzet. Je intuïtie speelt daarbij een rol. Je hebt een bepaald beeld bij een melding als dat uit een bepaalde buurt komt of als het bijvoorbeeld een Roma-kind betreft. In dat laatste geval denk je wel eens: die zal wel over de kermis lopen. Je kan er natuurlijk ook wel eens naast zitten.' Gezien het belang van ervaring bij het maken van een dergelijke afweging is het geheel zelfstandig laten werken van uitzendkrachten of nieuwe politieambtenaren in dit soort situaties riskant. Er zou omwille van een zorgvuldig besluit altijd getweeën naar een dergelijk besluit gekeken moeten worden. Het delen en toelichten van het voorgenomen besluit kan inzicht geven in welke signalen en patronen hiertoe hebben geleid en of dit daadwerkelijk de juiste beslissing is. Deze werkwijze kwam als advies uit de recente onderzoeken. Er zou over elke vermissing overleg moeten plaatsvinden met de Officier van Dienst (OvDP). In de praktijk gaat het echter nog niet altijd zo. Zo werd genoemd het voorbeeld van een medewerker van 0900-8844 die bij de melding van een vermissing de ouder zei eerst 24 uur te wachten. De centralisten werken vaak heel zelfstandig en onder grote tijdsdruk. Dit leidt er toe dat zwaarwegende besluiten in de praktijk nog vaak individueel genomen worden. Daarnaast is het van belang dat alle medewerkers, ook de ervaren krachten, leren van eerdere meldingen. Door bewust en systematisch hiervan te leren, ontwikkelt de professionaliteit zich verder. Uit de gesprekken die de onderzoekers voerden is gebleken dat het systematisch leren van eerdere gebeurtenissen door tijdsdruk weinig aandacht krijgt. Meestal heeft men - doordat een zaak aan anderen wordt overgedragen - ook geen zicht op afloop.
30
de Nationale ombudsman
Analyse
Kinderen uit instellingen Bij kinderen uit instellingen speelt er een aparte problematiek. Het komt vaak voor dat deze jongeren niet of niet meteen terugkomen naar de instelling. Meestal komt de jongere vanzelf weer terecht. Er zijn echter situaties dat de instelling weet of vermoedt dat het desbetreffende kind gevaar loopt en zo snel mogelijk gevonden moet worden. Uit gesprekken met instellingen is gebleken dat het voor hen dan niet altijd mogelijk is het kind dat onmiddellijk bescherming nodig heeft in de categorie urgent geplaatst te krijgen. Het kind krijgt in deze situatie niet de zorg die nodig is. De politie kampt met het probleem dat zij heel veel meldingen uit instellingen krijgt. Exacte aantallen zijn niet bekend. Tijdens het rondetafelgesprek bij de Nationale ombudsman werd een grove schatting gemaakt van 20.000 vermissingen per jaar uit instellingen. Dit vergt veel capaciteit. Als deze capaciteit veelal naar loze meldingen gaat ontstaat de neiging bij vermissingen uit instellingen te denken dat ook deze jongere wel weer op zal komen dagen. Zowel de politie als de instellingen hebben er belang bij dat de samenwerking op dit gebied verbetert. Deze samenwerking zou zo moeten zijn ingericht dat de gedragsdeskundige van de instelling een bepalende stem heeft of een jongere die zich heeft onttrokken aan de zorg in de categorie urgente vermissing wordt geplaatst. De instelling kent de jongere immers het beste. De uitvoeringspraktijk kan verbeterd worden als betrokken partijen hierover goede landelijke afspraken maken. Naar het oordeel van de Nationale ombudsman moet het uitgangspunt vanuit het beschermingsbelang van het kind bezien zijn, dat een kind waarover zorgen bestaan de bescherming krijgt die het nodig heeft. Ook zouden de politie en de instelling elkaar goed moeten informeren over de ontwikkelingen gedurende een vermissing. Het Landelijk Bureau Vermiste Personen heeft hierover opgemerkt dat er op dit moment nog verschillen zijn tussen de afspraken die de instellingen met de regionale eenheden hebben gemaakt: het zou beter zijn als dit landelijk wordt geregeld en geregistreerd, daarbij mogelijk ondersteund door een website. Verder zouden de instellingen altijd in staat moeten zijn bij de melding van een vermissing aan de politie een duidelijk signalement met een foto te geven. Inzet opsporingsmiddelen Wetende dat in de situatie dat een kind echt gevaar loopt de eerste uren cruciaal zijn, is het belangrijk dat in een dergelijke situatie de noodzakelijke opsporingsmiddelen onmiddellijk beschikbaar zijn. De behoefte van de centralisten om snel de meest adequate opsporingsmiddelen te kunnen inzetten, komt voort uit de ervaring dat de eerste 24 uur na een melding van een zorgwekkende vermissing cruciaal zijn. De centralisten zijn zich bewust van hun verantwoordelijkheid en kunnen optimaal functioneren als zij het vertrouwen krijgen van de hele politieorganisatie. Het vertrouwen van ouders neemt toe als er duidelijkheid is over de te nemen stappen en terugkoppeling plaatsvindt.
de Nationale ombudsman
31
Analyse
In de praktijk is het zo geregeld dat de politie, als het vermoeden bestaat dat de vermiste minderjarige slachtoffer is van een misdrijf, met instemming van de officier van justitie een ruimere opsporingsbevoegdheid kan krijgen, bijvoorbeeld voor het binnentreden en doorzoeken van een woning. Verder moet de Regionale Eenheid toestemming aan de Landelijke Eenheid vragen voor het gebruik en het daadwerkelijk inzetten van enkele opsporingsmiddelen (zoals de inzet van speurhonden of een helikopter). De Landelijke Eenheid toetst dan of het gebruik van de gevraagde opsporingsmiddelen inderdaad gerechtvaardigd is. Dit is een zelfstandige toets door de Landelijke Eenheid. De Regionale Eenheid geeft aan dat het doen van deze toets en daarmee het verlenen van toestemming in de praktijk vaak veel tijd kost. Tijd die er bij een vermist kind eigenlijk niet is. De spanning die hier zichtbaar is, is aan de ene kant de noodzaak om snel en adequaat te handelen bij de vermissing van een kind en aan de andere kant de noodzaak serieus te toetsen of het gevraagde middel gerechtvaardigd is en of er geen andere situaties zijn die gezien de voorhanden zijnde capaciteit en middelen voorrang verdienen. Uit het onderzoek door de Nationale ombudsman is gebleken dat de afstemming tussen de Regionale Eenheid en de Landelijke Eenheid soms stroef verloopt. De Nationale ombudsman constateert dat vertrouwen in elkaars expertise nodig is om optimaal samen te werken. Hiervan leek ten tijde van het onderzoek nog onvoldoende sprake te zijn. Tijdens het rondetafelgesprek dat de Nationale ombudsman organiseerde over de uitkomsten van dit onderzoek bleek dat de deelnemers van oordeel waren dat de samenwerking inmiddels aan het verbeteren is. De Nationale ombudsman is van oordeel dat in het geval van een urgente vermissing die middelen beschikbaar en toegankelijk moeten zijn die noodzakelijk zijn om het kind te redden. Het formele juridische onderscheid tussen het vermoeden van een strafbaar feit en hulpverlening mag hieraan niet in de weg staan. 5.3 Wat mogen ouders in redelijkheid verwachten Kind vermist bel 112 Ouders willen bovenal dat er zo snel mogelijk gezocht wordt naar hun kind. Uit de gesprekken met zowel de politie als met ouders is gebleken dat ouders zich er vaak onvoldoende van bewust zijn dat zij bij een vermissing zo snel mogelijk 112 moeten bellen. Je bent als ouder het best verzekerd van adequate actie door de politie als je dit via 112 meldt. Onbekendheid hiermee en ook schroom om 112 te bellen, zorgt er voor dat ouders er toch nog vaak voor kiezen 0900-8844 te bellen of om zelf naar het politiebureau te gaan. Een voordeel daarvan lijkt te zijn dat de melding door een baliemedewerker direct kan worden opgenomen. Als er een foto van het kind is meegenomen is er ook direct een duidelijk signalement beschikbaar. De nadelen lijken echter groter: de baliemedewerker is voor de vervolgstappen afhankelijk van collega's en kan daardoor zelf geen toezeggingen doen of actie initiëren. Voor het inschakelen van de noodhulp ontstaat er in ieder geval een vertraging. De centralisten van 112 zijn door opleiding en ervaring en omdat zij direct contact hebben met de wagens van de noodhulp, beter in staat om een juiste inschatting te maken en kunnen een gerichte actie inzetten.
32
de Nationale ombudsman
Analyse
Uit informatie van de politie blijkt dat het voorkomt dat meldingen die op een bureau zijn gedaan, niet overeenkomstig het geldende protocol worden behandeld maar bijvoorbeeld door een wijkagent worden opgepakt. Hierdoor worden de beschikbare middelen mogelijk niet optimaal gebruikt. De Nationale ombudsman is van oordeel dat de politie ouders ervan bewust zou moeten maken dat zij bij de vermissing van een kind altijd 112 moeten bellen. Gezien de schroom die hiervoor bij ouders bestaat, zou de politie hen hierover actief, bijvoorbeeld middels een campagne kunnen informeren. Echter, in de situatie dat ouders niet weten dat zij 112 moeten bellen, moeten zij er toch nog op kunnen vertrouwen dat zij adequaat geholpen worden. De politieorganisatie moet daarom zo goed als mogelijk waarborgen dat een vermissing die op een andere plek binnenkomt (aan de balie of via 0900-8844) dezelfde behandeling krijgt als een 112 melding. Dit betekent dat direct een Officier van Dienst beschikbaar is om de urgentie te bepalen en de daarbij behorende inzet. Goede informatievoorziening De vermissing van een kind is een heel stressvolle situatie. De betreffende ouders hebben behoefte aan eenduidige, adequate en proactieve informatie over de stand van zaken en de acties die de politie onderneemt. Zij moeten weten wat zij kunnen verwachten. Als zij goed geïnformeerd worden geeft dit hun vertrouwen in de politie en begrip voor de acties die de politie onderneemt. Dit gaat vaak goed, maar er zijn ook voorbeelden van onzorgvuldige communicatie. Het past in zo'n situatie bijvoorbeeld niet als een politiemedewerker de door de ouders geuite zorg niet serieus neemt ("Het is zeker een weglopertje!''). Vaste contactpersoon Ouders zouden altijd een telefoonnummer van een contactpersoon moeten krijgen. De ouder mag geen last hebben van interne organisatorische wisselingen zoals het werken in verschillende diensten of het betrokken zijn van meerdere regionale eenheden.
de Nationale ombudsman
33
Actiepunten
6
ACTIEPUNTEN
1. Organiseer een campagne om ouders bewust te maken: is mijn kind vermist, dan 112 bellen.
2. De bescherming die een kind krijgt, is grotendeels afhankelijk van de urgentie (categorie) die aan een vermissing wordt toegekend. Het is daarmee van groot belang dat dit zorgvuldig en professioneel gebeurt. Bouw waarborgen in voor een zorgvuldige weging waardoor (de schijn van) vooringenomenheid wordt voorkomen: vraag door bij intuïtief gevoel; leg in alle gevallen de keuze voor de categorie-indeling van vermissing voor aan de Officier van Dienst; raadpleeg tijdig deskundigen binnen de regio of de Landelijke Eenheid blijf alert op professionaliteit medewerkers (met name bij uitzendkrachten); zorg dat betrokkenen leren van eerdere ervaringen
3. Luister naar de gedragsdeskundige van een instelling bij een melding van vermissing van een kind. Zij kunnen de beste inschatting maken over de risico's van een kind. Voer een uniforme werkwijze in voor de meldingen van vermissingen uit instellingen met een landelijke registratie. Zorg voor een goede informatie-uitwisseling. De Nationale ombudsman beveelt aan dat hierover overleg plaatsvindt tussen de Landelijke Eenheid en het Landelijk Platform Jeugdzorg en/of de Inspectie Jeugdzorg.
4. Het formele juridische onderscheid tussen het vermoeden van een strafbaar feit en hulpverlening mag aan de bescherming van het kind niet in de weg staan. De Nationale ombudsman vraagt de minister van Veiligheid en Justitie te bewerkstelligen dat in het geval van iedere urgente vermissing die middelen beschikbaar en toegankelijk zijn die noodzakelijk zijn om het kind op te sporen.
5. Bij een vermissing waarbij het kind gevaar loopt is snel handelen essentieel. De procedure om opsporingsmiddelen te mogen gebruiken mag in zo'n situatie geen vertraging opleveren. De Nationale ombudsman heeft met instemming kennis genomen van de inwerkingtreding van het Proces Vermiste Personen per 1 januari 2013 en beveelt aan om periodiek te evalueren of er knelpunten zijn die verbetering behoeven.
Actiepunten
6. Respectvol en informatief communiceren. de ouder mag er op rekenen dat de politie hem respectvol en met begrip voor zijn emoties benadert; de ouder mag er op rekenen dat de politie hem adequaat en proactief informeert over de ingezette acties; de ouder mag er op rekenen dat de politie heldere instructies geeft over wat nu te doen; de ouder mag er op rekenen dat hij het meteen te horen krijgt als er nieuws is over zijn kind. Dit geldt ook als het kind in een instelling verblijft. In dit geval informeert de instelling de ouders. het moet duidelijk zijn wie de ouders informeert zeker als er ook andere instanties (zoals jeugdzorg) bij een zaak betrokken zijn. de ouder mag er op rekenen dat de politie niet vooringenomen is jegens zijn kind. overweeg om tijdens een vermissing een vast contactpersoon (zoals een familierechercheur) aan te wijzen die tevens fungeert als aanspreekpunt.
7. Als het kind na de vermissing weer terug is, is het belangrijk om voldoende nazorg aan de zaak te besteden: zorg zo mogelijk voor een gesprek met het kind: hieruit kan bijvoorbeeld naar voren komen of er problemen in de thuissituatie zijn; er kunnen lessen uit geleerd worden voor als het kind nog eens wegloopt.
36
de Nationale ombudsman
Bijlage
Stroomschema melding vermist persoon
Medewerker basisteam neemt mondeling vragen af volgens lijst BVH incidentcode H441 meerderjarige of H442 minderjarige
Bij eventuele onzekerheden terugkoppelen met OVD/FO
Inschatten ernst van het geval: Urgent of Overige Vermissing ALTIJD door een hOvJ (CvD / OvD).
Urgente Vermissing
Overige Vermissing
Jonger dan 13 jaar Geestelijk of lichamelijk gehandicapt Directe medische zorg nodig Verdachte omstandigheden aanwezig Aanwijzingen voor zelfdoding Jongeren in gezelschap van criminelen De vermiste is een gevaar voor anderen Mogelijk voornemen tot misdrijf
Vermiste had redenen om weg te lopen Vermiste is weg met meeneming van goederen
Direct na de melding
OVD inlichten. Neem contact op met Infodesk Piket Communicatie Piket Recherche Evt. Specialist Vermiste Personen Ter plaatse kijken
Neem contact op met * Infodesk (Melden bij de KLPD; sign. NSIS/Interpol etc.) * evt. Coord. Vermiste personen. (Piketman honden / DSRT / Heli * Piket Communicatie / Recherche Amber Alert / Burgernet * Ter plaatse kijken
Invoer aangifte BVH (Inc H441 / H442) Vul vragenlijst in Start journaal in BVH Start opsporingsacties Inlichten OvJ Geef melder gegevens van de contactpersoon (naam+telnr ) en of eigen naam Zie verder onder protocol Vermiste Personen
Invoer aangifte BVH (inc H441 / H442) Geef melder vragenlijst mee naar huis Start journaal in BVH Geef melder gegevens van de contactpersoon (naam+telnr) en/of eigen naam Zie verder onder protocol Vermiste Personen
Direct na de melding OVD en meldkamer inlichten.
I.o.m. Specialist Vermiste Persoon en Piketrechercheur afd. FO, DNA laten veilig stellen door afd. FO.
Persoon niet meer vermist
Na 24 uur
Controleer of persoon nog steeds vermist is
Persoon nog steeds vermist
Later
Bevraag HKS / VPS Vermiste mogelijk in levensgevaar direct registratie VPS, zo niet dan binnen 3 weken VPS
Reden van afmelding geven in BVH Alle signaleringen intrekken (NSIS / OPS)
Vul vragenlijst volledig in Ga na of opsporingsacties nodig zijn Invoer NSIS, eventueel sign. Interpol, Bureau Noordzee Evt invoer OPS. Bevraag HKS / VPS Na 3 weken signalering VPS
Foto omslag: Piet den Blanken, Hollandse Hoogte Uitgave: Bureau Nationale ombudsman Druk: Vijf KeerBlauw, Rijswijk
de Nationale ombudsman Postbus 93122 2509 AC Den Haag Telefoon (070) 356 35 63 Fax (070) 360 75 72 www.nationaleombudsman-nieuws.nl