Kiezen voor Verbinding en Vernieuwing Een strategie op maat van de mens ter versterking van de regionale samenwerking in Midden Limburg
Een bijdrage van Ronduit Open aan de discussie over en versterking van de samenwerking in de regio
Leudal, december 2008
Inhoudsopgave
Voorwoord 1. Situatieschets 2. Wat zijn de problemen in Midden Limburg? 3. Een nadere analyse 4. Uitdagingen 5. Uitgangspunten 6. Inhoudelijke agenda 7. Aanpak Tot slot
Voorwoord
Regionale samenwerking is “in”. Althans het staat in de belangstelling. Dat geldt niet alleen voor Midden Limburg. Wereldwijd groeit de aandacht voor regio’s. Daarbij is overigens sprake van nogal uiteenlopende en deels tegengestelde bewegingen en krachten. Voor een deel komt deze belangstelling voort uit het feit dat bij velen de overtuiging is gegroeid dat de globalisering als overheersende trend ook belangrijke nadelen met zich mee brengt. Wereldwijd ontstaan netwerken waarin gezocht wordt naar oplossingen op regionale schaal. Maar ook nationale overheden, zeker in de westerse wereld, hebben ontdekt dat landelijk beleid, hoe goed bedoeld ook, lang niet altijd de gewenste effecten heeft. In veel landen vinden processen van decentralisatie plaats. Bevoegdheden en verantwoordelijkheden verschuiven naar provincies en regio’s. Tegelijkertijd vinden op regionale schaal omgekeerde ontwikkelingen plaats. Gemeenten komen tot het besef dat regionale opgaven vaak beter via onderlinge samenwerking kunnen worden opgelost. Dat geldt in het bijzonder voor vraagstukken op economisch terrein. Een heldere visie en goede onderlinge afspraken kunnen aanzienlijk bijdragen aan het benutten van kansen. In ieder geval gaat dat stukken beter dan wanneer ieder vooral of uitsluitend op eigen voordeel uit is. Maar er is meer. Niet alleen bestuurlijke overwegingen bepleiten samenwerking. Ook uit cultureel oogpunt neemt het belang van regio’s toe. Dan gaat het over de identiteit, over het eigene van een regio. Waarin onderscheiden regio’s zich onderling? Dat besef is in landen als Frankrijk en Engeland traditioneel heel wat sterker ontwikkeld dan in Nederland. Maar ook hier groeit het regionale en plaatselijke bewustzijn. Burgers voelen zich verbonden met hun woonkern en met de regio waarin ze wonen, vaak nog meer dan met gemeenten die als gevolg van herindelingen alsmaar groter zijn geworden en vaak door burgers primair als administratieve en organisatorische eenheden worden beleefd. Maar ondanks deze overwegingen heeft het met de samenwerking in Midden Limburg tot nu toe niet erg willen vlotten. Integendeel. Op bestuurlijk niveau is sprake van tegenstellend denken. Althans, intenties hebben niet altijd hun vertaling gevonden in effectieve vormen van samenwerking. Wij menen dat de komende maanden doorslaggevend zullen zijn met betrekking tot regionale samenwerking. Daarom hebben we onze opvattingen, inclusief voorstellen, suggesties en plannen op papier gezet. Dat hebben we niet gedaan in de veronderstelling of met de ambitie dat de inhoud van dit rapport de enige waarheid bevat. Kenmerkend voor een politiek debat is immers dat iedere partij eigen waarheden en overtuigingen inbrengt. Het is van het grootste belang dat dit ook gebeurt rond de regionale samenwerking. Wij menen dat dit Rapport eraan kan bijdragen om de vragen die aan de orde zijn met betrekking tot regionale samenwerking scherper te stellen en te beantwoorden. Met als uitgangspunt dat bewust en expliciet genomen besluiten, zeker op het vlak van samenwerking, beter zijn dan het uitspreken van vage intenties die maar al te makkelijk, zo wijst de ervaring uit, in politieke en bestuurlijke greppels belanden als de uitvoering aan de orde is. Een extra argument voor een stevig politiek debat en dus een belangrijke rol van de Gemeenteraden is dat het, zoals uit deze publicatie blijkt, naar onze overtuiging bij regionale samenwerking om vraagstukken handelt die in sterke mate ideologisch gekleurd zijn. Het gaat om veranderingen op het
niveau van basiswaarden. Dat is bij uitstek het domein van de politiek. En dus brengt regionale samenwerking voor raadsleden de noodzaak met zich mee om helderheid te verschaffen. Deelt men de analyse? Welke aanpak staat men voor? Hoe ver wil men daarin gaan? Ingrijpende verschuivingen op het niveau van waarden leiden tot lastige vragen. Simpele oplossingen en oppervlakkige interventies helpen dan niet. Maar er is ook een voordeel. Debatten over waarden zijn heel wat spannender dan het aanbrengen van marginale veranderingen in ambtelijke nota’s. Waarden inspireren, met het verplaatsen van komma’s en lange discussies over formele procedures is dat zelden het geval.
Fractie Ronduit Open Joerie Minses, Fractieleider Berry Hermans Ria Teluij Thieu Wagemans
1. Situatieschets
Een van de kenmerken van de Regio Midden Limburg is dat er sprake is van een zwakke bestuurlijke regie terwijl die juist wel hard nodig is. Aan de ene kant is de regio in economisch opzicht niet buitengewoon sterk terwijl aan de andere kant initiatieven om de economie te versterken vaak nadelige effecten hadden op de kwaliteiten van de omgeving. Onder economische druk is veel waardevols verloren gegaan. Tegelijkertijd is verzwakking van economische ontwikkeling met alle nadelige gevolgen voor de werkgelegenheid geen optie. Een dergelijke situatie vraagt om een krachtige regie. Uitgangspunt daarbij moet zijn dat ontwikkeling mogelijk blijft maar dat deze tegelijkertijd zodanig wordt gericht dat deze versterkend werkt. Het oplossen van het ene probleem en het gelijktijdig veroorzaken van andere problemen is ongewenst. Toch is deze verbrokkelde aanpak eerder regel dan uitzondering. Een belangrijke omstandigheid daarbij is tot op heden geweest dat er van een breed gedragen visie, inclusief aanvaarding van de consequenties daarvan, slechts in zeer beperkte mate sprake is geweest. En voor zover er overeenstemming was, werd die, enkele uitzonderingen daargelaten, verwoord in zeer algemene termen. De overheersende benadering is geweest dat iedere gemeente bij voorstellen op het vlak van samenwerking vooral de consequenties voor de eigen gemeente voorop stelde. Het splitsend denken en handelen overheerste. Kenmerkend voor de regio is ook dat initiatieven en voorstellen voortdurend het risico lopen dat ze door deelnemende gemeenten uitsluitend of voornamelijk worden beoordeeld aan de hand van de vraag of er voor de eigen gemeente voordeel valt te behalen of, nog erger, of het voordeel voor andere gemeenten niet te groot wordt. De wijze waarop het proces van herindeling is verlopen waarbij sprake was van vele pogingen om de eigen positie te versterken, ook wanneer dit ten koste zou gaan van buurgemeenten, vormde een sprekend voorbeeld van hoe het met de samenwerking in de regio is gesteld. In dat traject van besluitvorming was een dominante gedachte dat de herindeling nodig was omdat ….. de samenwerking niet tot stand kwam. Gelet op de aard van de problemen is er niettemin een dringende noodzaak voor samenwerking. Tegelijkertijd tonen de ervaringen uit het verleden aan dat die samenwerking moeilijk van de grond komt. Er is veel over gesproken. De al tientallen jaren overheersende cultuur is echter een cultuur van tegenstellend denken. Weliswaar zijn er krachten, zoals uit ondernemersland, die sterk op samenwerking aandringen maar bestuurlijk komt die niet gemakkelijk van de grond. Vormen van samenwerking waarbij partijen zich niet vinden in de meerwaarde ervan maar zich primair laten leiden door eigen belangen kennen een zwak fundament.
Tegelijkertijd wordt de noodzaak van samenwerking breed en voortdurend onderschreven. Dat is ook logisch. Er is sprake van inhoudelijke problemen die slechts door samenwerking tot een oplossing kunnen komen. Bovendien worden mogelijkheden niet of slechts deels benut wanneer gemeenten individueel blijven handelen. Weliswaar is de schaalgrootte van de gemeenten na de herindeling toegenomen, maar daarmee is de noodzaak van samenwerking niet weggenomen.
2. Wat zijn de problemen in Midden Limburg?
In algemene termen zou kunnen worden gesteld dat de centrale opgave voor Midden Limburg te maken heeft met duurzaamheid. Kenmerkend voor problemen op het vlak van duurzaamheid is dat er een spanning bestaat tussen economische, ecologische en sociaal-culturele waarden. Veel wat waardevol is maar tegelijkertijd kwetsbaar, is onder economische druk de afgelopen decennia verloren gegaan. Door grootschalige ontgrondingen en grote infrastructurele ingrepen zoals de aanleg van wegen en kanalen zijn niet alleen landschappelijke en natuurwaarden verloren gegaan maar het waren ook ingrepen die haaks stonden op de kleinschaligheid die Midden Limburg van oudsher kenmerkte. Met als resultaat dat het huidige aanzicht van Midden Limburg steeds meer de kenmerken heeft gekregen van een lappendeken: een verzameling functies waarbinnen niet altijd veel structuur valt te ontdekken. Maar niet alleen grote ingrepen hadden dat effect. Ook de ontwikkelingen op het platteland werkten daaraan mee. De modernisering van de land- en tuinbouw was uit economisch oogpunt noodzakelijk om concurrentiekracht te behouden. Door mechanisering waren ondernemers in staat de kostprijs te verlagen. Maar de aard van de mechanisering bracht met zich mee dat nieuwe technologische vindingen slechts rendabel konden worden ingezet wanneer de productie op veel grotere schaal zou plaatsvinden. Met als gevolg dat het platteland gaandeweg werd ingericht naar de wensen van de moderne landbouw. Dat proces stond haaks op ecologische waarden. Natuur en landschap maar ook de waterhuishouding werden afgestemd op economische belangen. Het buitengebied werd een productielandschap. Met als gevolg dat regio’s steeds meer op elkaar gingen lijken. En hoewel de economische noodzaak niet ter discussie stond en staat, werden de nadelen ervan lange tijd onvoldoende erkend. Althans, in de besluitvorming moesten die doorgaans wijken. Vanaf de tachtiger jaren groeide overigens het besef dat deze ontwikkeling ook grote nadelen had. Dat uitte zich ook in politiek en bestuur. Op rijks- en provinciaal niveau kwam beleid tot stand met als doel om te beschermen wat kwetsbaar was en te herstellen wat verloren was gegaan. Maar tegelijkertijd wijzen ervaringen uit dat uitvoering van deze plannen vaak wordt belemmerd of gehinderd door dezelfde krachten die de problemen hebben veroorzaakt. Maar er is niet enkel sprake van spanning tussen het economische en het ecologische domein. Ook op sociaal-cultureel terrein is er sprake van spanningen die deels worden veroorzaakt door economische ontwikkelingen. Ook hier is een schaalprobleem aan de orde. Uit economisch oogpunt is schaalvergroting vaak gewenst, bijvoorbeeld omdat daardoor de kostprijs van producten en diensten kan worden verlaagd en bijgevolg de concurrentiekracht kan worden verbeterd. Maar ook in de publieke sector zagen we dat schaalvergroting vanzelfsprekend werd geacht. Daardoor konden
voordelen worden behaald op het vlak van verbetering van de efficiency, zo was (en is) de vrij algemene overtuiging. Onder die invloed ontstonden organisaties die de menselijke maat te boven gaan. Informele verbanden, van oudsher een krachtig kenmerk van Midden Limburg, verloren aan betekenis en moesten plaats maken voor formele organisaties. Wat voorheen vanzelf sprak, zoals burenhulp, werd vervangen door bureaucratische organisaties. Sociale cohesie maakte plaats voor de wereld van functieomschrijvingen, procedures, cliëntprofielen enz. Door modernisering en rationalisatie is veel sociaal weefsel verloren gegaan. Een andere ontwikkeling die daarmee samenhing was de steeds grotere nadruk op marktwerking. Ondersteuning van burgers, ook in het sociale domein, moest niet langer door overheidsorganisaties worden geregeld maar onderworpen worden aan de krachten van de markt. Burgers werden cliënten, sociale hulp werd een product en de stopwatch bepaalde het aantal minuten hulp per dag per cliënt. Intussen groeit het inzicht dat wat als een oplossing werd gezien ook forse nadelen met zich meebrengt. Deze ontwikkelingen kunnen niet los worden gezien van verschuivingen die zich binnen onze samenleving hebben voorgedaan. Vrijwilligerswerk is thans minder vanzelfsprekend dan voorheen. Tweeverdieners ontbreekt het doorgaans aan tijd om, zo ze dat zouden willen, iedere week een aantal uren als vrijwilliger actief te zijn. Onder meer door individualisering is onderlinge hulpverlening niet meer vanzelfsprekend. Relaties tussen burgers worden minder hecht. De geschetste problemen brengen nieuwe opgaven met zich mee voor overheden. Immers, voortdurend bestaat de neiging om problemen die uit deze ontwikkelingen voortvloeien op het bord van de overheid te leggen. Daarbij doet zich echter vaak het knelpunt voor dat een effectieve aanpak binnen bestaande structuren en verbanden niet goed mogelijk is. In overheidsland is doorgaans sprake van met veel gevoel voor detail vastgelegde structuren en procedures. Wijziging daarvan is vaak niet eenvoudig en doorgaans erg tijdrovend. Met als gevolg dat nieuwe opgaven moeten worden opgepakt in structuren en met instrumenten die daarop niet goed zijn afgestemd. Anders gezegd, het is allerminst vanzelfsprekend en zelfs twijfelachtig of de regionale opgaven effectief kunnen worden aangepakt zonder ingrijpende wijzigingen op het vlak van beleidsvormingsprocessen, sturing en organisatie binnen en tussen de gemeenten zelf.
3. Een nadere analyse
Helder mag zijn dat het niet gaat om problemen die door middel van min of meer oppervlakkige interventies kunnen worden opgelost. Daarvoor zijn deze problemen te ingrijpend. Om diezelfde reden helpt het niet wanneer partijen zoeken naar oplossingen die het karakter hebben van compromissen. Dergelijke oplossingen hebben het karakter van symptoombestrijding. Ze laten de onderliggende problemen onaangetast. In plaats daarvan moeten we eerst scherp zicht krijgen op deze onderliggende problemen en vervolgens de stap naar maatregelen zetten. We zullen op enkele ontwikkelingen nader ingaan en aansluitend een ontwikkelingsperspectief schetsen. Achtereenvolgens gaan we in op het economisch domein, het kapitaal van de regio, de identiteit van de regio en het sociale domein..
Het economische domein
We stelden dat economische ontwikkelingen op gespannen voet staan met wat uit ecologisch en sociaal gezichtspunt van waarde is. Dat probleem is zeker niet uniek voor Midden Limburg maar de omstandigheden in onze regio geven aan dat probleem wel extra gewicht. Nu kan het belang van economisch ontwikkeling voor Midden Limburg onmogelijk worden ontkend. Sterker nog, van een sterke economische basis is nooit echt sprake geweest. Hoewel de omstandigheden per sector uiteenlopen, is de werkgelegenheidssituatie door de jaren heen een zorgpunt geweest. Het oplossen van problemen door minder het accent te leggen op economische factoren ligt dan ook niet voor de hand. Integendeel. Tegelijkertijd bestaat het risico dat stimulering van de economie en meer ruimte geven aan economische krachten de spanning met wat uit ecologisch en sociaal oogpunt waardevol en kwetsbaar is nog verder vergroot. Zoals gezegd is het niet de aangewezen weg om dit probleem via doorgaans op moeizame wijze te bereiken compromissen op te lossen. Toch is dat doorgaans de weg die de afgelopen decennia is gevolgd. In plaats daarvan is de uitdaging aan de orde om na te gaan op welke wijze de spanning tussen wat economisch profijtelijk is en wat uit ecologisch en sociaal oogpunt van waarde is duurzaam kan worden opgelost. Daartoe moeten we nader kijken naar de wijze waarop ons economisch systeem thans functioneert. Op hoofdlijnen zouden we daarbij een drietal systeemfouten kunnen benoemen. Op de eerste plaats is het economisch systeem dominant ten opzichte van het ecologische en het sociaal-culturele. Daarvan kennen we vele voorbeelden in onze regio. Op de tweede plaats is kenmerkend voor het economisch systeem zoals dat thans functioneert dat dit is
gebaseerd op groei. Een onderneming met een jaarlijks gelijkblijvende omzet en winst vinden wij niet het toonbeeld van een goed bedrijf. Groei hoort erbij. Een derde systeemfout is dat het systeem niet zelfcorrigerend is. Zo zijn natuurwaarden niet bij machte om tegenwicht te bieden tegenover economische krachten. Weliswaar hebben overheden die beschermende rol op zich genomen en maatregelen getroffen, maar de praktijk geeft aan dat daar niet altijd op mag worden vertrouwd. Er zijn vele voorbeelden waarbij uiteindelijk door overheden via ontheffingen, vrijstellingen of wijziging van geldende regels werd meegewerkt aan uit economisch oogpunt interessante projecten. Onder economische druk wordt veel vloeibaar. In plaats van te zoeken naar niet-duurzame of minder duurzame compromissen zouden we de weg in kunnen slaan naar vormen van economische bedrijvigheid die geen onaanvaardbare druk leggen op wat waardevol en thans kwetsbaar. En we zouden zelfs nog een stap verder willen gaan. Kunnen we innovaties bedenken waarbij datgene wat wij willen behouden ook in economisch opzicht waardevol wordt? Nu als gevolg van de kredietcrisis door velen wordt gepleit voor een fundamentele herbezinning van ons economisch systeem lijkt dat een geschikt moment om die uitdaging ook in onze regio aan te gaan en te verkennen of ideeën en voorstellen op het vlak van duurzame economische systemen en regionalisering perspectief bieden voor onze regio.
Het kapitaal van de regio
Bij kapitaal denken we al gauw aan geld. Kapitaal is in het gangbare spraakgebruik een economisch begrip. Je hebt het nodig wanneer je een huis wilt kopen of een bedrijf wilt starten. En wanneer je zelf onvoldoende geld hebt ga je naar de bank om het resterende deel te lenen. Zo kunnen we ook naar de regio Midden Limburg kijken. Wat is de waarde van het onroerend goed in onze regio? Hoeveel geld wordt er verdiend? Wat is het rendement van ons kapitaal? Maar het besef groeit dat dit eigenlijk maar een beperkte kijk is op kapitaal. Tal van zaken die van waarde zijn worden dan niet meegeteld. De laatste jaren krijgen we steeds meer oog voor wat wordt geduid als sociaal en ecologisch kapitaal. Door vormen van onderlinge hulpverlening hoeven mensen geen beroep te doen op georganiseerde zorg. Voor de omzet van zorginstellingen is dat ongunstig maar voor het welbevinden van burgers kan dat erg waardevol zijn. Het verenigingsleven is waardevol omdat mensen daardoor een zinvolle tijdsbesteding vinden. Dat vermindert de noodzaak om via overheidsbeleid projecten voor de jeugd op te zetten. Toch wordt de betekenis van dergelijke activiteiten zelden beschouwd als kapitaal. Voor het ecologisch kapitaal geldt hetzelfde. Zouden we een regionale winst- en verliesrekening maken dan zouden natuur en landschap daarop eerder als kosten dan als opbrengsten staan. Of nog erger, natuurwaarden kunnen de aanleg en ontwikkeling van bedrijventerreinen belemmeren en hebben zo beschouwd eerder een negatieve waarde. Maar een dergelijke benadering geeft blijk van een beperkte kijk. Nemen we als voorbeeld de waarde van een woning. Wanneer die is gelegen in de buurt van een natuurgebied en er sprake is van een vrij
uitzicht dan heeft zo’n woning een hogere waarde dat wanneer die in een dicht bebouwde omgeving ligt. Anders gezegd, de kwaliteiten in de omgeving van een woning, zoals natuur en landschap, komen in de waarde van die woning tot uitdrukking. Het zou interessant zijn om een regionale balans op te stellen waarbij zowel het economische als het sociale en ecologische kapitaal wordt meegeteld. In gelijke zin zou een regionale exploitatierekening kunnen worden opgesteld waarop niet enkel de economische baten worden vermeld maar bijvoorbeeld ook de negatieve effecten van economische bedrijvigheid voor het milieu en de kwaliteit van de leefomgeving. Wat zijn de kosten van geluidsoverlast? Of van ammoniakemissies? Of van bodemverontreiniging? Wat is de schade wanneer gronden met fosfaten verzadigd raken?
Identiteit
Veelal wordt gesteld dat de Regio Midden Limburg geen identiteit heeft. Dat beeld behoeft nuancering. Wanneer je bijvoorbeeld identiteit op een lijn stelt met markante, grote en blikvangende projecten is er inderdaad sprake van een zwakke identiteit en herkenbaarheid. Die associatie leeft vaak in kringen van bestuurders. De gedachte is dan dat via spraakmakende en ook buiten de regio aandachttrekkende projecten de regio “op de kaart” moet worden gezet. Een dergelijke visie is zowel eenzijdig als misplaatst. Eenzijdig vanwege het vertrekpunt dat de identiteit van een regio zou (moeten) worden bepaald door gezichtsbepalende projecten. Er is echter ook een heel andere kijk op identiteit denkbaar. In een dergelijke visie op identiteit staat centraal dat de identiteit van een regio vooral afhankelijk is van de vraag hoe een regio wordt beleefd, zowel door de inwoners als door bezoekers van buiten de regio. Dat onderscheid is met name voor Midden Limburg van belang. Men zou kunnen stellen dat een belangrijk kenmerk van onze regio de kleinschaligheid en afwisseling is. Bezoekers van elders tonen zich vaak onder de indruk van bijvoorbeeld het gevarieerde landschap. Realisering van grote projecten zou vanuit dat gezichtspunt de identiteit van Midden Limburg niet versterken maar juist een negatieve uitwerking kunnen hebben op de identiteit van onze regio. De centrale opgave met betrekking tot de identiteit is dan ook op welke wijze het eigen karakter van de regio kan worden versterkt. Een van de uitdagingen daarbij is het creëren van een economische basis die in staat stelt om datgene te behouden wat van waarde is. Daarvoor is onder meer nodig dat er ruimte komt voor initiatieven die ertoe strekken de kwaliteiten van de regio in economische kansen te vertalen en deze te benutten. De benadering van regiobranding biedt kansen, met name omdat daardoor verbindingen tot stand kunnen komen tussen initiatieven. Een regionale aanpak biedt echter alleen voordelen wanneer het meer is dan de optelsom van reeds bestaande initiatieven.
Cohesie
Leefbaarheid is een aandachtsgebied dat telkens weer hoog scoort op de politieke en bestuurlijke agenda’s. Ook onder burgers leven er grote en toenemende zorgen. Voorzieningen in kleine kernen lopen terug. Ook in stadswijken is sprake van aanmerkelijke problemen op het vlak van leefbaarheid. De omstandigheid dat de bevolking vergrijst versterkt dat probleem. Velen maken zich zorgen omdat hun wens om zo lang mogelijk in de eigen vertrouwde omgeving te kunnen blijven wonen mogelijk niet kan worden vervuld. Men wordt afhankelijk. Belangrijk is de eigenlijke oorzaak van dit probleem te benoemen. Wij stelden dat belangrijke sociale verbanden zoals die traditioneel hebben bestaan er de afgelopen decennia sterk op achteruit zijn gegaan. We gaven daar ook een aantal verklaringen voor. Natuurlijk kan men waardering hebben voor alle inspanningen die zijn verricht om, bijvoorbeeld via initiatieven van overheidsorganisaties, alternatieve oplossingen te bedenken. Als gevolg daarvan kennen we thans een vrijwel onoverzienbaar aantal organisaties die werkzaam zijn op sociaal terrein en die deels diensten leveren aan burgers die voorheen via vormen van onderlinge hulpverlening tot stand kwamen. De overheid werkt daarbij corrigerend en probeert de grootste nadelen op te vangen. Ondanks de goede bedoelingen die daar aan ten grondslag liggen, kennen we ook de nadelen. Er is sprake van toenemende bureaucratisering en bovendien lopen de transactiekosten flink op. Het opstellen van regels vraagt niet alleen veel werk maar ook de uitvoering is tijdrovend. We stellen nu eenmaal eisen aan de wijze waarop door overheden hulp wordt verleend. Gevolg is verder dat de speelruimte om adequaat hulp te verlenen in spoedeisende situaties erg beperkt is. Regels zijn nu eenmaal regels. Maar dat probleem speelt niet enkel op sociaal terrein. Veiligheid is een ander voorbeeld. Er ontstaan steeds meer functies en er worden steeds meer plannen geschreven om de veiligheid te verbeteren. Tegelijkertijd klagen burgers aanhoudend dat er door de overheid niet afdoende wordt gereageerd op klachten. Waarna vervolgens op een voorspelbare en bekende wijze door formele instanties hierop wordt gereageerd: de politie beschikt over beperkte capaciteit, het is een algemeen maatschappelijk probleem dat om een landelijke aanpak vraagt, er is een integrale benadering nodig, burgers kunnen ook veel zelf doen enz. Dergelijke reacties hebben allemaal zonder twijfel hun eigen ratio en merites. Maar ze hebben ook als kenmerk dat de veiligheidsbeleving van burgers er niet door verbetert maar eerder nog verslechtert omdat verwachtingen van burgers worden miskend. De uitdaging op dit terrein kan zijn om te zoeken naar vormen van zelforganisatie waarbij onderlinge hulpverlening weer vanzelfsprekend wordt. Dat lijkt zo op het eerste gezicht een droom in een tijd van individualisering. En inderdaad, die omslag zal niet vanzelf tot stand komen. Er is dus meer nodig. Uitgangspunt dient te zijn dat burgers er op een of andere wijze een belang bij krijgen om hulp te verlenen. Juist voor overheden heeft die benadering ingrijpende consequenties. In plaats van aan te geven hoe de regels luiden is een aanpak en houding vereist waarin overheden zichzelf de vraag stellen hoe initiatieven van burgers kunnen worden ondersteund. Dat heeft met sturing te maken
Sturing
Alle pogingen om samenwerking in Midden Limburg vlot te trekken maar ook het debat over regionale samenwerking hebben tot nu toe plaatsgevonden op een wijze waarbij burgers nauwelijks waren betrokken. De politiek overheerst en binnen het politieke domein speelde de discussie zich voornamelijk af in de wereld van bestuurders en adviseurs. De democratische legitimatie van het proces was tot op heden zwak ondanks vele ongetwijfeld goede bedoelingen. Massale bijeenkomsten waarin raadsleden werden bijgepraat en werden opgeroepen om voorstellen in het belang van regionale samenwerking te steunen zijn niet het geschikte medium om die samenwerking daadwerkelijk van de grond te krijgen en inhoud te geven. Burgers ontbraken vrijwel geheel op het toneel. Een tweede weeffout was dat het economische domein bij de planvorming overheerste. Centraal stond de vraag hoe economische kansen konden worden benut. In termen van sturing stond een combinatie van overheidssturing en marktwerking centraal. Zonder het belang van beide vormen van sturing te ontkennen leidt die combinatie gemakkelijk tot eenzijdigheid. In brede kring groeien besef en overtuiging dat naar nieuwe vormen van sturing moet worden gezocht waarbij verantwoordelijkheden veel sterker bij de samenleving zelf moeten komen te liggen. Maar het enkel uitspreken van intenties in die richting helpt niet zoals vele pogingen van het Kabinet Balkenende aangeven. De algemene oproep voor een verantwoordelijke samenleving is een aangename tijdsvulling op politieke congressen maar is zonder inhoud zolang er niet consequenties op handelingsniveau aan worden verbonden. Bovendien lopen pogingen in die richting maar al te vaak vast in regels en procedures. Overheden kunnen zichzelf op dat terrein aardig in de weg zitten. Te velen hebben er belang bij dat zaken blijven zoals ze zijn en hebben geen belang bij herschikking van verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Een derde probleem heeft te maken met het al te gemakkelijk tot dogma verheven uitgangspunt dat schaalvergroting probleemoplossend werkt. De herindeling vormt daar een treffend voorbeeld van. Zonder een deugdelijke en scherpe analyse van de problemen maar ook van de vraag waarom die niet eerder tot een oplossing zijn gebracht, is een herindeling van gemeenten een vlucht naar grootschaligheid met als risico dat het zicht op wat er werkelijk in de praktijk speelt extra wordt bemoeilijkt door bestuurlijke en bureaucratische structuren en procedures. Schaalvergroting betekent bovendien allerminst dat daardoor ook automatisch de bestuurskracht wordt versterkt. De uitdaging vormt om nieuwe sturingsvormen te ontwikkelen rond actuele vraagstukken en de werking ervan door middel van praktijkexperimenten te verkennen.
4. Uitdagingen
Op grond van bovenstaande analyse kunnen de volgende uitdagingen worden geformuleerd:
Het zodanig ombouwen van bestaande en het aantrekken van zodanige nieuwe economische activiteiten dat een sterke en duurzame economische basis ontstaat die wat waardevol is ondersteunt in plaats van onder druk zet.
Het behouden en versterken van de identiteit van Midden Limburg door wat thans onder druk staat van een economische basis te voorzien.
Het zoeken en ontwikkelen van nieuwe organisatievormen die de onderlinge verbondenheid en de sociale structuur versterken.
Het kiezen van een zodanige aanpak dat regionale samenwerking een transparant proces is waarvan het belang wordt begrepen en gedragen door burgers en andere partijen in de regio.
Het ontwikkelen van nieuwe sturingsvormen met als uitgangspunt een nieuwe toedeling van verantwoordelijkheden en het creëren van de daarvoor noodzakelijke beleidsruimte.
5. Uitgangspunten
Duidelijk zal zijn dat het om ingrijpende zaken gaat. Hardnekkige problemen laten zich nu eenmaal niet eenvoudig oplossen. Het oppakken van die uitdagingen langs gebaande paden en via gebruikelijke procedures lijkt niet de aangewezen weg. Evaringen hier en elders geven aan dat bij patroondoorbrekende vernieuwingen niet mag worden vertrouwd op een traditionele aanpak. Dat geldt zeker gezien de aard van de uitdagingen. Alvorens een mogelijke aanpak te beschrijven is het dus zinvol enkele uitgangspunten te benoemen.
Samenwerking laat zich niet afdwingen. Benaderingen waarbij gemeenten in een positie worden gedwongen dat slechts ja of nee kan worden gezegd tegen voorstellen werken niet. Een dergelijke aanpak biedt een twijfelachtige basis voor duurzame samenwerking. In plaats daarvan moet juist worden geïnvesteerd in het opbouwen van een op samenwerking gerichte cultuur en structuur. Dan wordt samenwerking een constructie van partijen zelf in plaats van een elders tot stand gekomen oplossing die vanuit ieders eigen belangen op zijn merites wordt beoordeeld. De kwaliteit van het proces bepaalt de kwaliteit van het eindresultaat.
De geschetste problemen rond duurzaamheid hebben een min of meer systematisch karakter. Oplossingen moeten daarop zijn gericht. Dat houdt in dat het geheel van te nemen maatregelen en te formuleren plannen niet het karakter moet hebben van een betrekkelijk willekeurige optelsom van projecten. Er dient sprake te zijn van een heldere samenhang. Een aanpak waarbij individuele projecten die op zichzelf een goede bijdrage leveren maar die onderling niet zijn verbonden en dus min of meer op zichzelf staan zal niet de noodzakelijke omslag realiseren.
Ervaringen bij ingrijpende vernieuwingen geven aan dat het toekennen van een centrale plaats aan bestaande organisaties ook nadelen kan hebben. Vernieuwing begint vaak omdat eenzelfde situatie vanuit een ander gezichtspunt wordt belicht. Oude problemen verliezen dan hun betekenis en er kunnen nieuwe perspectieven ontstaan. Een insteek waarbij gevestigde partijen ernaar streven eigen belangen centraal te stellen kan vernieuwing hinderen en leidt al gauw tot onderhandelingssituaties. De gebruikelijke processen treden dan in werking met een voorspelbare uitkomst. Compromissen leiden zelden tot echte vernieuwing. Een extra aandachtspunt vormt dat herformulering van problemen kan inhouden dat er nieuwe coalities van partijen nodig zijn om tot een effectieve aanpak te komen. Dat vraagt om een benadering
waarbij verrassende ontmoetingen worden bevorderd en de totstandkoming van nieuwe verbanden wordt gestimuleerd. Dat biedt volop ruimte voor nieuwe inbreng en kan starre structuren doorbreken. Gelet op de aard van de geschetste problemen is daar alle aanleiding toe.
De rol die overheden hadden in het proces van regionale samenwerking verdient heroverweging. Daarbij is niet slechts aan de orde dat de samenwerking in de publieke sector tot op heden moeizaam is verlopen. Maar minstens zo belangrijk is dat realisering van ambities slechts deels afhankelijk is van overheden. Belangrijk is dat van overheidszijde heldere en strakke kaders worden neergezet. De daadwerkelijke uitvoering van projecten vraagt echter inzet van private partijen. Veel visies en plannen zijn in het verleden niet of onvoldoende tot uitvoering gekomen omdat overheden daarbij een te dominante rol speelden. Het achterwege laten van nodeloos gedetailleerd beleid is binnen overheden niet steeds een sterke kwaliteit. Regels maken is heel wat eenvoudiger dan regels afschaffen.
Daarmee hangt samen dat ook op het vlak van innovatief denken de rol van overheden gemakkelijk wordt overschat. Het is allerminst vanzelfsprekend dat vernieuwing bij overheden begint. Sterker nog, uit tal van onderzoeken blijkt dat de meeste innovaties door partijen buiten het overheidsveld worden bedacht. Dat biedt doorgaans ook betere kansen dat ideeën tot uitvoering komen. Nog los daarvan is van belang dat ervaringen aangeven dat overheden bij realisering van innovaties vaak belemmerend werken. Althans, zo wordt dat vaak ervaren.
Het schaalniveau van projecten vraagt veel aandacht. Kenmerk van de regio is kleinschaligheid en variatie. Beide kenmerken worden beschouwd als kwaliteiten die overigens onder druk staan. Die variatie en kleinschaligheid dient een belangrijke toetssteen te zijn. Dat betekent niet dat grootschaligheid op voorhand moet worden uitgesloten maar uitgangspunt zou moeten zijn dat problemen op het laagste schaalniveau worden opgelost. Dat betekent dat een oplossing van problemen rond leefbaarheid in wijken en in kleine kernen bij voorkeur via kleinschalige structuren moet worden gezocht. Interventies op een hoger schaalniveau zijn pas aan de orde wanneer kleinschalige oplossingen niet helpen.
Daarmee hangt een volgend uitgangspunt samen. Belangrijk is dat het geheel van voorgestelde maatregelen en projecten herkenbaar is, niet enkel voor bestuurders, ambtenaren en adviseurs maar in het bijzonder ook voor de inwoners van de regio. Voorkomen moet worden dat door grootschalige en dus anonieme structuren als het ware van de mensen weg wordt georganiseerd. De ervaring leert dat het lastig, zo niet onmogelijk is om burgers te betrekken bij een traject waarvan men hooguit de noodzaak aanvoelt maar voor het overige niet kan doorzien of en op welke wijze projecten samenhangen met de vraagstukken van de regio.
Belangrijk is ook dat initiatieven en projecten energie los maken en enthousiasmeren. Niet voor niets wordt het oplossen van vraagstukken op het vlak van duurzaamheid steeds vaker aangeduid als de “4-P-opgave”: People, Planet, Profit, Passion. Voorkomen moet worden dat een traject wordt gestart waarbij in de beleving van burgers bestuurdersproblemen worden aangepakt door middel van interventies waarin burgers zich niet herkennen. Dat is des te belangrijker wanneer een benadering wordt gekozen waarbij overheden een stap terug zetten en ruimte laten voor initiatieven in plaats van zelf acties te monopoliseren. Dan komt het aan op de vraag of mensen geïnspireerd aan de slag gaan en daartoe vervolgens de ruimte krijgen van overheden.
Dat betekent ook dat overleg en besluitvorming zich niet mogen beperken tot bestuurlijke vergadertafels of formele overlegcircuits op hoog niveau. Dat werkt niet, tenzij men over een vanzelfsprekende en breed geaccepteerde natuurlijke autoriteit beschikt. Daarvan is in Midden Limburg geen sprake. Integendeel. Men zou kunnen stellen dat de werkelijke problemen met betrekking tot regionale samenwerking juist zijn veroorzaakt door belemmeringen en spanningen binnen formele circuits. Overheden zullen ruimte moeten scheppen voor ingrijpende interventies en initiatieven, ook wanneer dat betekent dat bestaande patronen en routines worden doorbroken.
Samengevat
Een benadering waarbij wordt gezocht naar een verzameling van grootschalige projecten die enkel acceptabel zijn voor de afzonderlijke gemeenten omdat men er de eigen belangen voldoende in herkent, is een zwakke basis voor regionale samenwerking en houdt het risico in dat de werkelijke vraagstukken in de regio niet of niet afdoende worden aangepakt. Het optellen van afzonderlijke belangen en het aansluitend zoeken naar compromissen biedt geen garantie dat er een samenwerking ontstaat die meerwaarde heeft of duurzaam is.
6. Inhoudelijke agenda
De vraag welke problemen en kansen bij voorrang moeten worden aangepakt is bij uitstek een politieke vraag. De opvattingen daarover kunnen en zullen naar verwachting aanzienlijk uiteenlopen. Dat betekent dat de inhoud van deze paragraaf naar onze overtuiging expliciet deel zou moeten uitmaken van het debat. Gevolg is ook dat deze lijst naar believen kan worden aangevuld en dat delen kunnen worden geschrapt.
1. Economische bedrijvigheid
1.1. Kleinschalige economische bedrijvigheid
Kleinschalige bedrijvigheid dient te worden gestimuleerd. Daarbij gaat het zowel om levering van diensten, om activiteiten in de ambachtelijke sfeer en om plattelandsverbreding. Het oprichten van netwerkverbanden tussen ondernemers verdient krachtige ondersteuning. Via op creativiteit gerichte bijeenkomsten waaraan niet slechts ondernemers maar ook creatieve en betrokken burgers deelnemen kunnen nieuwe mogelijkheden worden gezocht en op uitvoering worden verkend. Een concreet voorbeeld vormt de culturele sector. Hoe kunnen de kwaliteiten en potenties van de regio worden vermarkt? Hoe kunnen interessante koppelingen tot stand komen met ondernemers in sectoren als recreatie en toerisme?
1.2. Grootschalige economische bedrijvigheid
Concentratie van grootschalige bedrijvigheid op regionale bedrijventerreinen dient uitgangspunt te zijn. Daarover dienen harde afspraken te worden gemaakt. Vestiging van grote(re) bedrijven op kleinschalige bedrijventerreinen dient te worden tegengegaan. Tegelijkertijd dient te worden geïnvesteerd in de kwaliteit van bestaande bedrijventerreinen. Aanleg van nieuwe grootschalige bedrijventerreinen is, gelet op de geformuleerde uitgangspunten, ongewenst. Voorkomen moet worden dat bedrijventerreinen (nog verder) verloederen. Per bedrijventerrein dient een krachtig
management te worden gevoerd met als doel de kwaliteiten in stand te houden en te verbeteren. De voorbeelden zijn er al. Er dient een Regionaal Fonds te komen waarin per meter uitbreiding van regionale terreinen een bijdrage wordt gestort. Deze gelden worden gebruikt voor kwaliteitsverbetering van bestaande terreinen en tevens voor sanering en herstructurering van bestaande terreinen. Verplaatsing van overlast veroorzakende bedrijven uit woonkernen naar bedrijventerreinen vormt daarbij een logisch element. Afspraken met betrekking tot Fondsvorming dienen privaatrechtelijk te worden vastgelegd. Dat geldt ook voor verplichtingen van gemeenten om zich aan de beleidsafspraken te houden. Het betrekkelijk vrijblijvend uitspreken van intenties zonder ernaar in de praktijk te handelen dient te worden uitgesloten, indien nodig met boetebedingen. Op deze wijze wordt tevens voorkomen dat het beleid met betrekking tot bedrijventerreinen speelbal blijft van touwtrekkerij tussen gemeenten. Fondsvorming op regionaal niveau kan voorkomen dat er onevenwichtigheid ontstaat tussen wie de baten en wie de lasten draagt van regionaal beleid. Een apart punt vormt het uitwerken van (kleinschalige) thematische bedrijventerreinen waarbij de aard van de bedrijvigheid past in de regio. Als voorbeeld kan worden gedacht aan een bedrijventerrein voor kennisintensieve bedrijven op het terrein van voedsel en gezondheid. Dat kan bovendien een veel sterkere basis onder de regionale landbouw leggen dan het produceren van bulkproducten wat thans nog een belangrijke plaats inneemt in de regionale landbouw. Ook mogelijkheden voor geconcentreerde vestiging van kleinschalige bedrijven op het terrein van ICT of andere vormen van dienstverlening verdienen te worden verkend. En waarom zouden de mogelijkheden voor concentratie van bedrijvigheid die aan muziek is gelieerd geen verkenning waard zijn? Kenmerk van dergelijke thematische bedrijventerreinen is dat er sterke banden worden gesmeed tussen bedrijven. Dat geldt met name op het terrein van kennis en research.
2. Landbouw
De ontwikkeling naar grootschalige landbouw was ook in Midden Limburg kenmerkend in de afgelopen 50 jaar. Dat proces heeft betrekkelijk ongestructureerd plaatsgevonden. Met als gevolg dat het buitengebied weliswaar een gevarieerde aanblik biedt maar er is ook sprake van spanning tussen functies als moderne landbouw en kwaliteiten als natuur en milieu. Dat geldt zeker voor de intensieve veehouderij. Gelet op het tempo van schaalvergroting en het belang van handhaving en verbetering van omgevingskwaliteiten is het van het grootste belang dat de verdere ontwikkeling van de intensieve veehouderij geregisseerd plaats vindt. Dat betekent dat helder wordt aangegeven welke gebieden zich lenen voor grootschalige intensieve veehouderij. In dergelijke concentratiegebieden, die pas na een zorgvuldige afweging van omgevingskwaliteiten tot stand kunnen komen, zijn de kansen het grootst
dat de voordelen van grootschalige productie het beste kunnen worden benut, alsmede de mogelijkheden op het terrein van energiewinning. Tegelijkertijd moet worden voorkomen dat er her en der in het buitengebied zeer grootschalige bedrijven ontstaan. Gemeenten dienen daartoe op regionale schaal een strak beleidskader af te spreken. De benadering dat de ontwikkeling van de intensieve veehouderij wordt gestuurd door economische krachten houdt verder in dat negatieve effecten op de omgeving in de kostprijs worden meegenomen. Daarnaast biedt de regio uitstekende kansen voor verbreding van de landbouw. Het besef groeit dat landbouw veel meer kan zijn dan enkel het efficiënt produceren van voedsel. Te denken valt aan de rol van landbouw in therapeutische trajecten maar ook als zinvolle dagbesteding voor bewoners van verzorgings- en verpleeghuizen. Ook hier geldt echter dat grootschalige landbouw, met name in de intensieve veehouderij, vaak op gespannen voet staat met deze vormen van verbreding. Belangrijk is dat wordt onderkend dat beide ontwikkelingen binnen de landbouw onderling fundamenteel verschillen. Dat betreft bijvoorbeeld de planologische condities. Zo hebben grootschalige bedrijven behoefte aan grote bouwkavels. Maar ook de kennisbehoeften verschillen. Bovendien verkeert de verbredende landbouw in een totaal andere ontwikkelingsfase dan de grootschalige landbouw. Met als gevolg dat ook de rol van de overheid uiteen kan lopen. Beide ontwikkelingsrichtingen vragen ander vormen van ondersteuning. Ook op dit terrein geldt dat er behoefte is aan nieuwe organisaties, niet slechts op het niveau van ondernemers binnen de landbouw maar met name ook tussen ondernemers en partijen uit verschillende factoren. Zorgboerderijen zijn bijvoorbeeld doorgaans ontstaan als gevolg van individuele initiatieven van ondernemers. Tegelijkertijd zijn de financierings- en organisatiestructuren in de zorg vaak niet goed ingesteld en afgesteld op individuele bedrijven. Initiatieven op regionale schaal om zowel de mogelijkheden te benutten maar ook om individuele initiatieven goed te laten aansluiten op de behoeften vanuit zorg- en andere instellingen zoals onderwijs kunnen tot nuttige uitkomsten leiden.
3. Duurzaam regionaal voedsel
Niet alleen op het terrein van energie wordt gewerkt aan regionale systemen. Er is ook een beweging op gang gekomen waarbij duurzame voedselcirkels regionaal worden gesloten. Productie, verwerking en hergebruik van resten vinden dan regionaal plaats. Het opzetten van dergelijke systemen, zowel met betrekking tot voedsel als met name met betrekking tot organisch afval, past uitstekend in het leggen en verstevigen van verbindingen tussen stad en platteland. Wereldwijd is de laatste jaren een ontwikkeling op gang gekomen waarbij consumptie van duurzaam geproduceerd voedsel maar ook het duurzame beheer van het ommeland een belangrijke plaats krijgen op de stedelijke beleidsagenda. Deze beweging die begonnen is in Londen waar het stadsbestuur een
Voedselstrategie heeft opgesteld, heeft in eigen land steeds meer navolging heeft gekregen (met Amsterdam als koploper). Een dergelijke benadering sluit uitstekend aan bij de inhoudelijke uitdagingen in Midden Limburg en kan bovendien aanzienlijk bijdragen aan het vestigen en versterken van verbindingen tussen stad en platteland.
4. Recreatie en Toerisme
De kwaliteiten van de regio dienen uitgangspunt te zijn voor de ontwikkeling van projecten op het terrein van recreatie en toerisme. Dat betekent een primaire keuze voor kleinschaligheid. Grootschalige toeristische attracties passen daar niet logisch in. In plaats daarvan moet worden ingespeeld op een tweetal trends van de laatste jaren die nauw samenhangen. Dat is de behoefte aan beleving en de behoefte om vakantieprogramma’s zelf te programmeren. Op beide terreinen zijn de omstandigheden in onze regio gunstig. Kwaliteiten als natuur en landschap bieden prima mogelijkheden om tegemoet te komen aan de belevingsbehoefte. Juist de combinatie van waarden op het platteland met de stedelijke omgeving biedt volop mogelijkheden aan bezoekers om programma’s op basis van eigen wensen en voorkeuren samen te stellen. De ligging nabij België en Duitsland betekent een extra kwaliteit. Ook op het terrein van cultuurhistorie beschikt de regio over veel potentieel. Historisch gezien is sprake van een regio waar een voortdurende opeenvolging van bestuurlijke en militaire regimes heeft plaatsgevonden. Daar zij nog vele herkenningspunten van aanwezig, zowel in de steden als op het platteland. Deze regionale geschiedenis dient waarneembaar te worden gemaakt en biedt uitstekende mogelijkheden op het vlak van beleving. Initiatieven waarbij ondernemers en heemkundeverenigingen de handen ineen slaan en weer uiting geven aan deze geschiedenis dienen op regionaal niveau te worden ondersteund. Van belang is immers dat koppelingen worden gemaakt tussen locaties zodat de regio als regio kan worden beleefd. Qua uitingsvormen kan worden gedacht aan kleinschalige toneelvoorstellingen of vormen waarbij met gebruik van moderne technologie de verhalen van de regio tot leven komen.
5. Woningbouw
Uitgangspunt vormt dat woningbehoeften worden opgelost binnen de gemeente en binnen de kernen waar ze zich voordoen. Gelet op de vergrijzing zal de bouw van senioren- en starterswoningen daarbij een belangrijke plaats innemen. Uitgangspunt dient verder te zijn dat inbreiding binnen bestaande kernen voorrang krijgt boven uitbreiding van woningbouw in het buitengebied. Er dient op regionale schaal een verrekeningssysteem te komen waarbij per meter uitbreiding in het buitengebied een
substantiële heffing in een Regionaal Fonds wordt gestort. De opbrengsten worden gebruikt voor de bouw van sociale woningbouw, zowel in de huur- als in de koopsector, en tevens voor sanering en herstructurering van de bestaande woningvoorraad, zowel in stedelijke wijken als in plattelandskernen. Belangrijk is ook dat nieuwe woon-zorg-complexen worden ontwikkeld, inclusief nieuwe arrangementen. Daarbij kan worden gedacht aan constructies waarbij kopers of huurders niet slechts een woning kopen of huren maar ook een afroepbaar recht op voorzieningen. Daarvoor zijn nieuwe financieringsconstructies nodig waarbij banken, zorginstellingen en woningcorporaties in de regio een belangrijke rol kunnen spelen. Levensbestendig wonen dient verder te gaan dan het enkel stellen van voorwaarden met betrekking tot voorzieningen zoals slaapkamer(s) en badkamer op de begane grond. Op regionale schaal dienen controleerbare prestatieafspraken te worden gemaakt met woningcorporaties, inclusief de bijdragen die corporaties gaan leveren aan nieuwbouw- en herstructurering. Er dient ruimte te komen voor kleinschalige zelfbouwprojecten. Daarbij moet er aan initiatiefnemers voldoende ontwerpruimte worden geboden. Dergelijke initiatieven dienen door gemeenten ambtelijk te worden ondersteund. Dergelijke initiatieven kunnen zowel betrekking hebben op woningen voor senioren als voor starters.
6. Energie
Ook in de energiewereld gaan de ontwikkelingen steeds meer in de richting van globalisering. Energiemaatschappijen worden steeds groter en de volgende stap is samenwerking c.q. samengaan over de grenzen heen. Er ontstaan grote multinationals. Tegelijkertijd is de laatste jaren een beweging op gang gekomen waarbij energie op kleinschalige basis wordt gewonnen. Zowel in de intensieve veehouderij als in de glastuinbouw zijn technieken ontwikkeld die intussen reeds in de praktijk worden toegepast. Tegelijkertijd kan worden geconstateerd dat onze energiesystemen niet goed zijn ingericht op dergelijke kleinschalige vormen van energieproductie en energieleverantie. Daarom zijn nieuwe lokale en regionale energiesystemen ontwikkeld met als uitgangspunt dat het aanbod van en de vraag naar energie op lokale en regionale schaal aan elkaar worden gekoppeld. Ontwikkeling van dergelijke systemen vraagt samenwerking tussen uiteenlopende partijen zoals ondernemers (landbouw, aannemers, projectontwikkelaars), burgers en woningcorporaties.
7. Leefbaarheid
Op grond van analyse en uitgangspunten dient sterk te worden ingezet op het ontwerpen en in praktijk brengen van kleinschalige voorzieningen die tegemoet komen aan lokale behoeften, zowel in plattelandskernen als in stadswijken. Wat in een kern kan worden opgelost moet niet afhankelijk worden van grootschalige structuren. Combinatie van functies ligt daarbij voor de hand. In plaats van opschaling van afzonderlijke functies (onderwijs, zorg, accommodaties, winkels) kan combinatie van functies mogelijkheden bieden om voorzieningen in stand te houden. Belangrijk uitgangspunt daarbij dient te zijn dat eindgebruikers zeggenschap hebben over en mede verantwoordelijk zijn voor het functioneren ervan. Op dit terrein kan veel worden geleerd van een groeiend aantal initiatieven en projecten elders.
8. Zorg en vergrijzing
De behoefte aan zorg neemt, mede door de vergrijzing, toe. Van groot belang is dat te leveren diensten worden afgestemd op de behoeften van burgers. Te vaak is er thans sprake van aanbodgedreven ketens. De belangen van zorgleverende instellingen staan dan voorop. Bovendien blijkt dat de marktwerking in de zorg niet heeft opgeleverd wat er oorspronkelijk van werd verwacht. Grootschalige zorgorganisaties blijken ook met grootschalige problemen te worden geconfronteerd zoals de ervaringen in de laatste maanden aangeven. Nodig is dat In plaats daarvan vraaggestuurde ketens worden ontwikkeld. Zelfstandigheid van bewoners dient uitgangspunt te zijn. Dat betreft ook zeggenschap met betrekking tot te leveren diensten. Daartoe is het wenselijk dat burgers zich organiseren. Binnen de huidige structuren staan burgers c.q. cliënten doorgaans betrekkelijk machteloos tegenover alsmaar grootschaliger zorginstellingen. Zonder iets af te willen doen aan het belang van goede klachtenprocedures is een nog betere insteek wanneer via overlegverbanden van cliënten praktijkervaringen permanent kunnen worden doorgegeven en onderwerp van gesprek kunnen worden. Vraaggestuurde ketens moeten logischerwijze ook door vragers worden aangestuurd. Vanzelfsprekend dienen binnen dergelijke constructies ook de ervaringen en beperkingen vanuit aanbiedende zorginstellingen onderwerp van bespreking en besluitvorming te zijn. Wanneer partijen zich slechts eenzijdig richten op eigen belangen is dat een slechte basis voor de omkering van aanbodgedreven naar vraaggestuurde ketens. Een stap verder is wanneer burgers zelf zorgcoöperaties opzetten. Er zijn intussen de eerste voorbeelden van zelforganisatie. Die hebben als kenmerk dat ze een kleinschalige opzet kennen. Bovendien zijn ze in staat flexibeler in te spelen op zorgbehoeften dan bij grote organisaties het geval is.
9. Cultuur
Kenmerk van Midden Limburg is dat er sprake is van een krachtig kleinschalig cultureel netwerk. Er functioneert een fijnmazige organisatiestructuur waarbinnen verenigingen de een belangrijke plaats innemen maar waarbinnen ook volop plaats is voor incidentele initiatieven zoals de organisatie van evenementen, tentoonstellingen enz. Die basis van vrijwilligheid vormt een belangrijke kwaliteit maar is ook kwetsbaar. Op regionale schaal verdient het aanbeveling tot sterkere verbindingen te komen tussen verenigingen en organisaties. Er is sprake van een veelheid aan evenementen die echter doorgaans als op zichzelf staande activiteiten worden georganiseerd. Of verbindingen en afspraken beperken zich tot de eigen sector waarbinnen men actief is. Verkend zou kunnen worden of het geheel aan activiteiten als een gevarieerd, samenhangend en specifiek regiogebonden pakket kan worden gekoppeld aan programma’s op het terrein van recreatie en toerisme. Benaderingen zoals regiobranding kunnen daarbij dienstig zijn. Dergelijke opties vereisen een aanpak op regionale schaal. De regio beschikt over een breed scala aan gebouwen en voorzieningen voor uitvoeringen op allerlei terreinen. Maar ook de wijze van exploitatie is nogal gevarieerd. Of om het anders te zeggen: er is nauwelijks sprake van gezamenlijke afspraken met betrekking tot beheer en programma’s. Ook op dit terrein lijkt het de moeite waard de mogelijkheden daartoe te onderzoeken en na te gaan of een gezamenlijke aanpak meerwaarde heeft boven de huidige situatie waarin onderlinge concurrentie domineert.
10. Onderwijs
Er zijn overtuigende redenen om de relatie tussen onderwijs en maatschappij te verstevigen. Elders zijn binnen het basisonderwijs nieuwe initiatieven ontstaan om vragen rond voeding en gezondheid op een vernieuwende wijze een plaats te geven in het lesprogramma. Plattelandsverbreding biedt mogelijkheden om lessen buiten de school te laten plaatsvinden. Binnen het voortgezet onderwijs zou een structuur van leerwerkplaatsen kunnen ontstaan die uitstekende kansen bieden om de praktijkgerichtheid van het onderwijs te vergroten. De problemen en uitdagingen in de regio nodigen uit om de denkkracht van jongeren te benutten. Dat kan door een lijst van mogelijke projecten te formuleren waar scholen op kunnen inschrijven. Belangrijk daarbij is dat, waar mogelijk, ook gelegenheid wordt geschapen om in de praktijk daadwerkelijk ideeën uit te voeren.
Ook op het terrein van het onderwijs (zowel basis- als voorgezet onderwijs) is de vraag aan de orde of het uitgangspunt dat schaalvergroting tot verbetering van de kwaliteit van het onderwijs leidt door de feiten wordt bevestigd. Te snel en te automatisch wordt geredeneerd dat wanneer het voordelen heeft om bepaalde functies, bijvoorbeeld op het vlak van inkoop, op een hogere schaal te organiseren, dit ook dient in te houden dat scholen moeten fuseren. Met als risico dat onvoldoende oog bestaat voor de nadelen van grote scholencombinaties, zoals op het vlak van anonimiteit van relaties. Of er ontstaan zware management- en coördinatiestructuren die niet per definitie tot verbetering leiden van de primaire relatie in het onderwijs, namelijk de relatie tussen docent en leerling.
11. Natuur en landschap
Herstel van natuurlijke en watersystemen en daaraan gekoppeld verbetering van de landschappelijke kwaliteiten is een absolute prioriteit. Het betreft het natuurlijke kapitaal van de regio. Gaan we daar slordig mee om dan zal dat de kansen op het vinden en ontwikkelen van nieuwe economische dragers verkleinen. Hoewel daaromtrent reeds vele beleidsbesluiten zijn genomen op landelijk en provinciaal niveau blijkt realisering van deze ambities lastig. Probleem daarbij is regelmatig dat er sprake is van door overheden strak gereglementeerde processen hetgeen de zoekruimte voor innovatieve oplossingen insnoert. Er is dringend behoefte aan nieuwe initiatieven op het vlak van financiering en exploitatie. Bij het laatste valt te denken aan ontwikkeling van extensieve landbouwsystemen die voedselproductie combineren met verantwoord beheer van natuur en landschap. Daarvoor is nodig dat ervaring wordt opgedaan met nieuwe organisatievormen waarbij de verantwoordelijkheid primair in de betreffende (sub)regio zelf wordt gelegd. Uitgangspunt daarbij is dat wie belang heeft bij een duurzaam beheer ook aanspreekbaar dient te zijn om de verplichting om daaraan bij te dragen. In het verlengde hiervan valt te denken aan constructies waarbij verrekening plaatsvindt tussen winstgevende functiewijzigingen (bijvoorbeeld van landbouw naar woningbouw) en verliesgevende functiewisselingen (van landbouw naar natuur). Zeer wel is denkbaar dat beheer van natuurgebieden via extensieve landbouw aanmerkelijk goedkoper is voor overheden dan huidige constructies waarbij landbouwgronden met overheidsgeld moeten worden aangekocht en in beheer gegeven aan terreinbeherende instanties. Dergelijke constructies bieden voorts betere mogelijkheden om burgers bij hun omgeving te betrekken. Nieuw te ontwikkelen financieringsvormen kunnen daarbij een belangrijke rol spelen. Een stap verder is wanneer in de private sfeer nieuwe ondernemingen worden opgezet die mede verantwoordelijkheid gaan nemen voor voedselproductie en het beheer van natuurgebieden. Buurderijen zoals die elders worden ontwikkeld zijn daarvan een voorbeeld.
12. Infrastructuur
Het belang van een goede ontsluiting staat niet ter discussie. Dat geldt voor de ontsluiting van Midden Limburg naar buiten maar ook voor de ontsluiting in de eigen regio. Grootschalige ingrepen moeten tot het uiterste worden beperkt en dienen pas aan de orde te komen wanneer kleinschalige verbeteringen niet mogelijk zijn, alternatieven ontbreken en er bovendien sprake is van een dwingende noodzaak. Met betrekking tot de opwaardering van de N280 dient niet het uitgangspunt te zijn dat het doorgaand verkeer tussen Ruhrgebied en Eindhoven, Antwerpen en Rotterdam kan worden gefaciliteerd. Dat zou betekenen dat regionale waarden worden opgeofferd terwijl er goede alternatieven zijn voor dit doorgaand verkeer zoals via de A73 en A2. Wel is van belang hoe de regionale ontsluiting binnen de regio, met name tussen Roermond en Weert, kan worden verbeterd. Dergelijke ingrepen dienen op de voor mens en natuur minst bezwarende wijze te worden gerealiseerd. Met betrekking tot de IJzeren Rijn is ongewenst dat de consequenties van oude verdragen eenzijdig worden afgewenteld naar de regio. Nodig is dat de regio gezamenlijk optrekt en een nietonderhandelbaar pakket van uitgangspunten en voorwaarden formuleert. Vanuit een regionaal perspectief is het ongewenst dat gemeenten “eigen” wegen volgen om zo vooral “eigen” problemen opgelost te krijgen.
13. Relatie stad-land
Wezenlijk is dat het tegenstellend denken tussen stad en platteland wordt doorbroken. Dat is slechts mogelijk door gezamenlijk te benoemen wat de betekenis is van goed functionerende stedelijke functies voor plattelandskernen en, omgekeerd, het belang van een duurzaam onderhouden buitengebied voor de steden. Een dergelijk kader ontbreekt thans. Toch is dat dringend nodig omdat daarmee een basis wordt gelegd voor projecten die de verbinding inhoud geven. Een voorbeeld geldt de vraag naar voorzieningen. Het belang van aanwezigheid van een goede voorzieningenstructuur op regionale schaal is onomstreden. Toch bestaat daarover nauwelijks een heldere visie, laat staan dat die breed wordt gedragen. De heersende cultuur is veel meer dat men elkaar als concurrenten ziet. Een voorbeeld ter verduidelijking. Er is helderheid nodig met betrekking tot de schaal en de locatie van winkelvoorzieningen. Hoe ziet een structuur eruit waarbinnen plaats is voor stedelijke winkelconcentraties met een bovenregionale en zelfs internationale uitstraling en waarbij tegelijkertijd kleinschalige voorzieningen op niveau van wijken en kernen perspectief hebben? De bestaande concurrentiecultuur, zowel tussen steden, tussen stad en land en tussen plattelandskernen onderling dient te worden doorbroken. Een dergelijk kader dat het karakter heeft van een gemeenschappelijke beleidsagenda kan tot stand te komen doordat gemengde groepen raadsleden uit de diverse gemeenten bij het opstellen daarvan een doorslaggevende rol spelen. Wat in het politieke domein achterwege blijft kan op bestuurlijk niveau niet worden hersteld zoals ervaringen in onze regio telkens uitwijzen.
14. Nieuwe vormen van sturing
We stelden dat naast en deels in de plaats van overheidsregulering en marktwerking behoefte is aan nieuwe vormen van sturing. Vormen van zelforganisatie passen daar uitstekend in. Daardoor kunnen taken verschuiven van overheden naar de private sector waarbij de nadelen van marktwerking worden ondervangen. Maar we zagen ook dat traditionele vormen van onderlinge hulpverlening en vrijwilligerswerk in het algemeen onder druk staan. Elders zijn op lokaal en regionaal niveau systemen ontwikkeld waarbij vrijwilligerswerk wordt geregistreerd en waarbij op basis van ingezette uren bevoegdheden worden overgeheveld van overheden naar groepen vrijwilligers. Tijdbanken zijn daarvan een voorbeeld. De overheid is dan niet meer regelstellend en dirigerend maar draagt aan dergelijke nieuwe organisaties taken over, inclusief budget. Dat kan de effectiviteit enorm ten goede komen. Een voorbeeld ter verheldering. Mantelzorgers weten doorgaans heel wat beter wat de hulpbehoefte van iemand is dan formele organisaties. Bovendien zijn thans veel kosten gemoeid bij het vaststellen van hulpbehoeften. Daar komt ook nog eens bij dat herhaaldelijk in de praktijk blijkt dat wat formeel wordt besloten niet past in de concrete praktijksituatie van hulpbehoevenden. Thans is in de praktijk sprake van een kluwen aan hulp- en ondersteuningsorganisaties waarbij de onderlinge afstemming van verantwoordelijkheden, taken en activiteiten veel energie, tijd en geld kost terwijl er geen garantie is dat bij urgente hulpbehoeften adequaat wordt gehandeld. Vanzelfsprekend vraagt overdracht van bevoegdheden heldere en controleerbare systemen van verantwoording. Maar ook wanneer die ontbreken is de slag aan de orde om vrijwilligers nadrukkelijker te betrekken bij het formuleren van beleid. Zij beschikken over kennis en ervaring die in formele beleidsnota’s vaak ontbreekt. Een verkenning welke taken van overheden zouden kunnen worden overgeheveld naar de private sector lijkt zinvol. Dat is mogelijk door een aantal terreinen te benoemen waarna vervolgens burgers en ondernemers worden uitgenodigd voorstellen te doen. De vorming van nieuwe allianties tussen burgers en ondernemers kan nieuwe perspectieven bieden. Dergelijke projecten zullen zich doorgaans zelf kunnen financieren omdat overheden aanzienlijk kunnen besparen op inzet van personeel en financiën. Binnen deze lijn past ook een herwaardering van het vrijwilligerswerk. Voorkomen moet worden dat op zichzelf goedbedoelde pogingen van overheden om het vrijwilligerswerk te stimuleren uiteindelijk leiden tot nota’s, kaders, overlegstructuren en regels waar vrijwilligers zich niet meer in herkennen met als gevolg dat men afhaakt. Versterking van het vrijwilligerswerk kan worden bereikt doordat de ruimte wordt geboden aan vrijwilligers hun eigen structuren en werkvormen te kiezen. Op dit terrein biedt de vergrijzing kansen. Vrijwilligers beschikken over steeds meer deskundigheden op tal van terreinen en zijn vaak zeer wel in staat tot zelforganisatie mits de ruimte daartoe wordt geboden. De ambitie zou moeten zijn om Midden Limburg te profileren als een regio die voorop loopt op het vlak van
bestuurlijke vernieuwing. Deze inzet sluit ook prima aan bij de basisgedachte van het Kabinet Balkenende om te werken aan een zelfverantwoordelijke samenleving.
15. Ruilsystemen
Het verleggen van verantwoordelijkheden van overheden naar de maatschappij vraagt andere sturings- en organisatievormen. Die moeten ervoor zorgen dat er nieuwe en duurzame verbindingen ontstaan tussen burgers. Dat hoeft niet enkel een teruggang te betekenen naar vormen zoals die traditioneel lange tijd hebben bestaan (en overigens hier en daar nog bestaan) in onze regio, Er is ook behoefte aan vernieuwing. Een voorbeeld op het vlak van duurzaamheid. Elders ontstaan, doorgaans op lokaal niveau, ruilsystemen waarbij aanbod en vraag van goederen worden geregistreerd en laagdrempelig toegankelijk worden gemaakt voor burgers. Denkbaar is dat een dergelijk systeem op regionale schaal wordt opgezet op initiatief van kringloopwinkels, milieudiensten, milieugroepen en belangstellende burgers en ondernemers. Een systeem waarbij op niveau van kernen en wijken ruil wordt georganiseerd en gefaciliteerd met een ondersteunend netwerk op regionale schaal lijkt daarbij het overwegen waard. Binnen dergelijke ruilsystemen, zo wijst de ervaring uit, kunnen reparatie-units een ondersteunende rol spelen. Daarbij kunnen scholen, met name binnen het voortgezet onderwijs, worden betrokken. Maar ook kunnen dergelijke units van nut zijn op het vlak van inburgering en integratie. Vluchtelingen die in Nederland mogen blijven zijn vaak afkomstig uit landen waar de economie wordt gekenmerkt door een structuur van kleine ambachtelijke bedrijven. Ruilsystemen bieden uitstekende mogelijkheden om in een kleinschalige omgeving werkervaring op te doen, zeker wanneer die aansluit bij vaardigheden en kwaliteiten van betrokkenen. Dat lijkt heel wat effectiever en efficiënter dan de bureaucratische, afstandelijke en dure inburgeringstrajecten die de laatste jaren zijn opgezet waarbij enorme kosten worden gemaakt terwijl het uiteindelijk effect ervan vaak beperkt is. In gelijke zin bieden dergelijke systemen mogelijkheden voor zinvolle dagbesteding voor mensen zonder werk.
16. Geldsystemen
De laatste jaren groeit de belangstelling voor regionale geldstelsels. In zijn uiterste vorm kan er daarbij sprake zijn van regionale muntsystemen. Een minder ver gaande en voor de regio interessante vorm kan zijn dat mogelijkheden worden geschapen voor projectgebonden financiering. Met name projecten ter verbetering van de leefbaarheid in kernen en wijken maar ook projecten op het terrein van natuur en landschap lenen zich hier prima voor. Het principe is dat belangstellende burgers en ondernemingen de mogelijkheid wordt geboden gelden gericht in te zetten ter financiering van
initiatieven. Dat doorbreekt de huidige structuur waarbij men doorgaans geen zicht heeft op de vraag wat er met ingelegde gelden gebeurt. Een Fonds op regionale schaal dat afzonderlijke projecten financiert en waarbij burgers en ondernemingen kunnen inschrijven op specifieke projecten kan hierbij nuttig zijn. Een dergelijk Fonds dient zodanig te worden opgezet en ingericht dat maximaal gebruik kan worden gemaakt van fiscale faciliteiten zoals die voor groene en maatschappelijke beleggingen gelden. Daardoor wordt de anonimiteit doorbroken die kenmerkend is van huidige geld- en financieringsconstructies. Men weet wat er met het geld gebeurt en kan daartoe gerichte keuzes maken. Ook zijn constructies het verkennen waard waarbij aandelen kunnen worden genomen in kwaliteiten van de regio. Dat kan bijvoorbeeld door de oprichting van omgevingscoöperaties.
7. Aanpak
Zodra overeenstemming bestaat over het regionale beleid dienen de volgende punten bij het opstellen van een Plan van Aanpak aandacht te krijgen.
Overheden hebben geen exclusieve claim op creativiteit. Gelet op de aard van de noodzakelijke veranderingen verdient het aanbeveling om rond thema’s ontmoetingen te organiseren waarin belangstellenden met een uiteenlopende achtergrond worden uitgenodigd om mee te denken, ideeën te verzamelen en suggesties voor de uitwerking naar voren te brengen. Voorkomen moet worden dat dergelijke bijeenkomsten vastlopen in uitwisseling van reeds overbekende standpunten. Deelnemers dienen dan ook zoveel mogelijk op persoonlijke titel deel te nemen en niet als vertegenwoordiger van organisaties die deelbelangen behartigen. Ook het expliciet oproepen van burgers om rond concrete problemen ideeën en suggesties in te dienen kan helpen. Prijsvragen rond gerichte vragen kunnen daarbij een prima rol spelen.
Innovatieve processen worden gekenmerkt door betrokkenheid en passie. Ze verlopen energiegedreven. Energie zit nooit in organisaties maar altijd in mensen. Dat vraagt om een benadering waarbij groepen geïnspireerde en betrokken personen rond thema’s worden geformeerd. Dergelijke groepen krijgen mandaat voor de uitwerking van projecten. Zo wordt voorkomen dat voortgang vastloopt in stroperigheid, bijvoorbeeld omdat complexe en tijdrovende procedures moeten worden gevolgd.
Belangrijk is dat faciliteiten worden geschapen om dergelijke innovatieve projecten te ondersteunen. Dat is iets anders dan nauwkeurig uitgewerkte subsidieregelingen te ontwerpen waarna vervolgens blijkt dat veelbelovende plannen niet binnen de regels passen.
Een andere opstelling van overheden is cruciaal. Faciliteren houdt in dat overheden ambtelijke capaciteit ter beschikking stellen ter ondersteuning van initiatieven in plaats van voortdurend te toetsen of vernieuwende voorstellen aan de regels voldoen. Kenmerk van innovatieve projecten is juist dat deze “per definitie” niet binnen de regels passen.
Bestuurlijke durf blijkt steeds weer een kritische voorwaarde om patroondoorbrekende vernieuwingen van de grond te krijgen. Vaak blijkt de verleiding om zich binnen ooit vastgestelde beleidskaders te blijven bewegen te groot. Die bieden immers zekerheid en houvast. Men weet waar men uitkomt. Maar die houding leidt niet tot de noodzakelijke
verandering. Men reproduceert als het ware voortdurend het verleden maar is niet aanspreekbaar op echte vernieuwing. Wie in cirkels rondrent verkeert voortdurend in dezelfde omgeving.
Juist bij vernieuwende projecten valt veel te leren. Ook van elkaar. Belangrijk is dat op regionale schaal een structuur wordt geschapen waarbinnen concrete ervaringen binnen projecten onderling worden uitgewisseld.
Voor zover bij de uitwerking van projecten deskundigheid van buiten wordt ingeroepen dient dat te gebeuren op basis van scherpe probleemstellingen. Algemene vraagstellingen leiden doorgaans tot algemene en qua inhoud teleurstellende rapporten wat primair de opdrachtgever zelf moet worden verweten.
Voorkomen moet worden dat een statische aanpak wordt gekozen. Dus geen benadering waarbij een verzameling projecten wordt goedgekeurd waarna nog slechts de voortgang van deze projecten centraal staat. Er is een dynamische en vernieuwende aanpak nodig waarin de projectenlijst voortdurend kan veranderen. Nieuwe initiatieven moeten een plek kunnen krijgen maar ook moet de moed aanwezig zijn om projecten die niet opleveren wat was beoogd of die blijven steken in overleg en papier van de lijst te schrappen.
Zeker bij innovatieve projecten verdient het aanbeveling een stap-voor-stap benadering te volgen. Dus geen goedkeuring van grote projecten met bijbehorende budgetten maar goedkeuring in fasen waarin telkens scherp kan worden geëvalueerd of het project beantwoordt aan de doelstellingen en of de voortgang voldoende is verzekerd. Per fase worden dan afrekenbare en controleerbare doelen geformuleerd.
Het gemeenteoverstijgend formeren van groepen raadsleden rond specifieke onderwerpen biedt prima kansen om ook op politiek niveau verbindingen tot stand te brengen. Wat samen wordt bedacht heeft grotere kans dat het ook tot uitvoering komt in plaats van vast te lopen in vormen van tegenstellend denken.
Gelet op het innovatieve karakter van de voorgestelde maatregelen en activiteiten is het zinvol, zodra op hoofdlijnen overeenstemming bestaat, bij de concrete uitwerking van het Plan van Aanpak nadrukkelijk de mogelijkheden voor subsidies en experimenteerruimte te verkennen. Gelet op de ingewikkeldheid van regels kan dat beter op regionaal niveau gebeuren dan op niveau van afzonderlijke gemeenten of op het niveau van projecten. Ook de Provincie kan daarbij ondersteunen.
Er dient een besluitvormende structuur te worden gekozen waarbij voortgang bij het ene project niet wordt belemmerd door problemen bij een ander project. Dat pleit voor een benadering waarbij het zwaartepunt van besluitvorming op het niveau van projecten komt te liggen. Zodra er voldoende ondersteuning is voor een bepaald project moet daartoe kunnen worden besloten. Dat betekent ook dat gemeenten of partijen die zich niet verbonden voelen
met een bepaald project niet de hindermacht hebben de uitvoering te blokkeren. Projecten worden dan gefinancierd door gemeenten die aan dat bepaalde project deelnemen.
Tot slot
Telkens weer blijkt dat toepassing van vernieuwingen vaak lastig is. De praktijk is vaak weerbarstig. Vernieuwen vraagt energie. Dan is de verleiding groot om terug te vallen in bestaande patronen en routines. Dan weet men wat men heeft en komt men minder gauw voor verrassingen te staan. Op dergelijke momenten kunnen de woorden van Bertus Aafjes richting, steun en inspiratie bieden.
De weg ertegen
Er zijn vele wegen maar de juiste weg is de weg ertegen niet de weg eronder dat is onderkruiperij niet de weg erover dat is pluimstrijkerij maar de weg ertegen, tegen alle wegen in en dat is van de wijsheid nog maar het begin