NEDERLANDS JURISTENBLAD
KIESRECHT VOOR GEDETINEERDEN ž Schikkingscultuur in fraudezaken ondermijnt de rechtsontwikkeling
ž De Europese procedure voor geringe vorderingen: onbekend onbemind?
ž Ruimte voor mediation Kanttekeningen bij voorstel v.d. Steur P. 631-687 JAARGANG 89 14 MAART 2014
10304662
10
Ingezonden Mededeling
Ondernemingsrecht. Dé specialisten.
ďĞǀĞƐƟŐƚĞdžƉĞƌƟƐĞ
Op deze plaats een overzicht van advocaten en partners/kantoren die gespecialiseerd zijn in ondernemingsrecht. /ŶĨŽƌŵĂƟĞ͗ĂƉŝƚĂůDĞĚŝĂ^ĞƌǀŝĐĞƐϬϮϰͲϯϲϬϳϳϭϬ
KienhuisHoving advocaten en notarissen ǁǁǁ͘ŬŝĞŶŚƵŝƐŚŽǀŝŶŐ͘ŶůͲŶƐĐŚĞĚĞͲϬϱϯϰϴϬϰϯϯϮ Mr. dr. Arjen S. Westerdijk, advocaat/partner BWN Partners ǁǁǁ͘ďǁŶƉĂƌƚŶĞƌƐ͘ĐŽŵͲŵƐƚĞƌĚĂŵͲϬϮϬϮϰϬϬϳϭϬ Mr. Lukas Witsenburg, advocaat/partner ĞƐŬƵŶĚŝŐ͕ƐĐŚĞƌƉ͕ƉƌĂŐŵĂƟƐĐŚĞŶ ƐŶĞů͘ŽǁŽƌĚƚ>ƵŬĂƐĚŽŽƌĐůŝģŶƚĞŶ ŽŵƐĐŚƌĞǀĞŶ͗͞KŶƐǀĂƐƚĞĂĂŶƐƉƌĞĞŬƉƵŶƚ͕ ĚĂĂƌŝƐŝŶƚĞƌŶŶŽŽŝƚĚŝƐĐƵƐƐŝĞŽǀĞƌ͘͟
Als coördinator van de German Desk begeleidt Arjen grensoverschrijdende ƚƌĂŶƐĂĐƟĞƐĞŶŝƐĂůƐŐĞĞŶĂŶĚĞƌ ǀĞƌƚƌŽƵǁĚŵĞƚĚĞǀĞƌƐĐŚŝůůĞŶƚƵƐƐĞŶŚĞƚ EĞĚĞƌůĂŶĚƐĞĞŶƵŝƚƐĞnjĂŬĞŶůĞǀĞŶ͘
Rotterdam Drijber en Partners BV ǁǁǁ͘ĚƌŝũďĞƌĞŶƉĂƌƚŶĞƌƐ͘ŶůͲsĞůƉͲϬϮϲϴϮϬϬϭϮϬ Mr. Sander Drijber, advocaat
Kuiper ADVocatuur ǁǁǁ͘sůĞŐĂů͘ŶůͲZŽƩĞƌĚĂŵͲϬϭϬϮϴϱϬϭϳϳ Mr. W.E. (Ina) Kuiper, advocaat ^ƉĞĐŝĂůŝƐƚŽŶĚĞƌŶĞŵŝŶŐƐƌĞĐŚƚŵĞƚĨŽĐƵƐ ŽƉĚĞnjŽƌŐƐĞĐƚŽƌ͘džƉĞƌƚŽƉŚĞƚŐĞďŝĞĚ van samenwerking en good governance ŝŶĚĞnjŽƌŐ͘^ƚĞůƚĐŽŶƚƌĂĐƚĞŶĞŶ reglementen op. Adviseert over en ďĞŐĞůĞŝĚƚƌĞŽƌŐĂŶŝƐĂƟĞƐ͘WƌĂŬƟƐĐŚŵĞƚ passie.
Direct naar kantoor/specialist? Bezoek www.mr-online.nl/specialisme
ĚǀŽĐĂĂƚŽŶĚĞƌŶĞŵŝŶŐƐƌĞĐŚƚ͕ adviseert en procedeert onder meer ŽǀĞƌŽǀĞƌŶĂŵĞƐ͕ŚĞƌƐƚƌƵĐƚƵƌĞƌŝŶŐĞŶ͕ ĂĂŶĚĞĞůŚŽƵĚĞƌƐŐĞƐĐŚŝůůĞŶ͕ĮŶĂŶĐŝĞƌŝŶŐƐͲ ǀƌĂĂŐƐƚƵŬŬĞŶĞŶ ;ďĞƐƚƵƵƌĚĞƌƐͿ aansprakelijkheid.
Inhoud
Vooraf 519
633
Prof. mr. T. Barkhuysen Betere bestuursrechtelijke rechtsvorming met een amicus curiae?
Wetenschap 520
zaak BETROKKENEN 634
Mr. drs. R. van der Hulle Het voortslepende debat over het kiesrecht voor gedetineerden
Focus 521
641
Mr. C.M.I. van Asperen de Boer Mr. M.L. van Duijvenbode Schikkingscultuur in fraudezaken ondermijnt de rechtsontwikkeling
Essay 522
524-537 Rechtspraak 538 Boeken 539-551 Tijdschriften 552-555 Wetgeving 556-560 Nieuws 561 Universitair nieuws 562 Personalia 563 Agenda
OVERHEIDSPARTIJ is – kunnen of willen NIET altijd voldoende OOG hebben STIJGENDE aspecten
647
651
Mr. dr. L.M. Koenraad Ruimte voor mediation Enige kanttekeningen bij het door Kamerlid Van der Steur ingediende wetsvoorstel om het gebruik van mediation tijdens bestuursrechtelijke procedures te stimuleren
Rubrieken
– zelfs wanneer dat een
voor de ZAAKSOVER-
A.N.A. Buyserd LLM MSc De Europese procedure voor geringe vorderingen Onbekend maakt onbemind?
Opinie 523
Bij een rechtsvormende
daarvan
Pagina 633
De VRAAG welke personen het RECHT zouden moeten hebben om bij VERKIEZINGEN hun stem uit te kunnen brengen en VOORAL welke personen dat recht zou moeten worden ONTZEGD, is en blijft een lastig eenduidig te BEANTWOORDEN vraag
Pagina 634 653 664 665 674 679 683 685 686
De SCHIKKINGSPRAKTIJK in omvangrijke fraudezaken ONDERMIJNT de strafrechtsontwikkeling waar zij CASUÏSTISCHE bijsturing van belangrijke materiële LEERSTUKKEN door de maatschappelijk relevante zaken ONMOGELIJK maakt
Pagina 646 Afgemeten aan de DOELSTELLINGEN van de Europese WETGEVER, zijn de eerste ervaringen met de EPGV zonder meer BEMOEDIGEND te noemen
Pagina 650 Omslag: Vote label © Tribalium/ Shutterstock.com
Wie geen RECHTEN wil VERSPELEN maar zich al aan het BEGIN van de beroepsprocedure wendt tot een geregistreerd MEDIATOR, BESPAART zich (in ieder geval tijdelijk) de kosten voor betaling van GRIFFIERECHT
Pagina 652 Als aan een rechtsregel VERBINDENDE kracht wordt verleend tot VOOR het TIJDSTIP, waarop het bestreden besluit werd genomen, zal de BESTUURSRECHTER op een ingesteld beroep immers naar algemene opvatting moeten OORDELEN naar het NIEUWE recht
Pagina 679
De INVOERING van een inhoudelijke toetsing van ASIELAANVRAGEN door de bestuursrechter is een GOEDE Pagina 681 zaak
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol-
Erevoorzitter J.M. Polak
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie
Redacteuren Tom Barkhuysen (vz.), Ybo Buruma, Coen
Logo Artikelen met dit logo zijn door externe peer
maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements-
Drion, Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken,
reviewers beoordeeld.
jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Peter J. Wattel
Citeerwijze NJB 2014/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (socialeze-
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
kerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht,
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder,
Adjunct-secretaris Berber Goris
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens,
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
Capital Media Services
Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechtspleging,
Uitgever Simon van der Linde
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts-
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Tel. 024 - 360 77 10,
[email protected]
sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht,
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen,
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings-
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel,
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der
tel. (0570) 673 555.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht,
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 310 (incl. btw.).
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai,
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht,
btw), extra gebruiker € 100 (excl. btw). Combinatieabon-
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom,
nement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling,
btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 100 (excl. btw). Bij
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht,
dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
Willem J. Witteveen, staatsrecht
toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
€ 7,50. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar
Vooraf
519
Betere bestuursrechtelijke rechtsvorming met een amicus curiae?
10
In het bestuursrecht is de afgelopen maanden ervaring opgedaan met de behandeling van zaken met een rechtsvormend element door het inschakelen van een zogenaamde grote kamer en/of een advocaat-generaal. Een voorbeeld daarvan biedt de zaak waarin de vraag aan de orde was welke termijn nog redelijk is in het licht van artikel 6 EVRM voor de behandeling van een zaak in bezwaar, beroep en hoger beroep. Daarover bestond uiteenlopende rechtspraak. AG Widdershoven adviseerde te kiezen voor een uniforme termijn van totaal vier jaar, waarbij het bezwaar bij voorkeur maximaal zes maanden, het beroep 18 maanden en het hoger beroep 24 maanden in beslag zou mogen nemen (conclusie van 23 oktober 2013, nr. 201302106/2/A2). Dit advies werd overgenomen door de grote kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak (uitspraak van 29 januari 2014, nr. 201302106/1/A2) en inmiddels ook het College van Beroep voor het bedrijfsleven (uitspraak van 25 februari 2014, ECLI:NL:CBB:2014:71). Met deze keuze zijn grote (financiële) zaaksoverstijgende belangen gemoeid, zowel voor de overheid als andere procederende partijen, ook omdat per half jaar dat deze termijn wordt overschreden 500 euro aan vergoeding van immateriële schade moet worden betaald. Gelet op deze grote algemene belangen valt op dat de overheid en de rechtszoekende in de aanloop naar de conclusie van de AG daarvoor weinig aandacht hebben gevraagd. Voor de rechtszoekende valt dat misschien nog te verklaren nu het deze alleen ging om zijn eigen vreemdelingenrechtelijke zaak en hij misschien ook niet de middelen en/of expertise bezat om heel diep op het redelijketermijnaspect in te gaan. Maar van de overheid kon meer worden verwacht, zij het dat zij uiteindelijk nog wel een meer algemene reactie gaf op de conclusie van de AG in een zogenaamde Borgers-brief van 6 november 2013. Deze reactie had blijkens de uitspraak van de Afdeling echter geen effect. De conclusie die uit deze gang van zaken kan worden getrokken, is dat bij een rechtsvormende zaak betrokkenen – zelfs wanneer dat een overheidspartij is – niet altijd voldoende oog kunnen of willen hebben voor de zaaksoverstijgende aspecten daarvan. En dan betreft de hiervoor beschreven zaak slechts een voorbeeld. Het probleem doet zich namelijk in veel meer gevallen voor. Een en ander is jammer, omdat de rechter uiteindelijk een uitspraak moet doen zonder optimaal geïnformeerd te zijn over de belangen die in bredere zin aan de orde zijn en welke effecten zijn uitspraak mogelijk kan hebben buiten de concrete partijconstellatie om. De rechter beschikt over een aantal instrumenten om dit probleem te ondervangen. Hij kan zo nodig zelf onderzoek doen naar in het geding zijnde algemene belangen en gevolgen of specifieke feitelijke informatie. Daarbij kan hij wel aanlopen tegen de grenzen van het partijengeding zoals wij dat in ons procesrecht kennen.
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf
Iets vergelijkbaars geldt voor het inzetten van een deskundige. Daarnaast kan vaak ook door inschakeling van een AG de benodigde informatie op tafel komen. Een en ander zal echter niet in alle gevallen voldoende informatie opleveren en is bovendien afhankelijk van het initiatief van de rechter. Om die reden is onlangs onder andere door De Poorter het idee geopperd in bijzondere gevallen en onder strikte voorwaarden de mogelijkheid te creëren informatie te verkrijgen via een derde partij, een zogenaamde amicus curiae (‘vriend’ van de rechter; J.C.A. de Poorter, ‘Het overbruggen van de kloof tussen recht en samenleving. Over rechtsvorming door de bestuursrechter en hoe de samenleving daarbij te betrekken’, oratie Tilburg 2013, p. 32-35). Hij sluit daarmee aan op een advies van de Commissie Hammerstein om een dergelijke figuur bij cassatie in het belang der wet bij de Hoge Raad te introduceren (‘Versterking van de cassatierechtspraak’, Den Haag 2008). De figuur van de amicus kennen we in Nederland nog niet, maar heeft bijvoorbeeld in de Verenigde Staten voor het Supreme Court en bij het Straatsburgse Hof een vaste plaats. Voor Nederland komt de mogelijkheid die de Autoriteit Consument en Markt en de Europese Commissie hebben om te interveniëren in nationale mededingingsrechtelijke procedures (artikelen 8:45a Awb en 44a Rv; kritisch over de rol van deze opsporingsorganisaties als amicus is Drion in NJB 2004, p. 1735) in de buurt. Mij lijkt de invoering van een amicus in bestuursrechtelijke zaken waarin ook om een conclusie van een AG is gevraagd een goed idee. In principe zou in dergelijke zaken een open uitnodiging moeten komen om een amicus-brief in te dienen. Dit zou – zoals De Poorter in navolging van de Commissie Hammerstein aangeeft – kunnen door publicatie op een website van zaken waarin een conclusie is gevraagd. Daarmee kan een zo breed mogelijk palet aan informatie worden verkregen, waarbij het vervolgens na een reactie van partijen daarop aan de AG en daarna de rechter is om deze te wegen. Met een dergelijk systeem kunnen omissies in de informatieverschaffing door partijen in een rechtsvormende zaak zo veel mogelijk worden gecompenseerd. Ontbrekende kennis over onder meer de juridische kant van de zaak, de belangen van niet door partijen vertegenwoordigde groepen, de consequenties van uitspraken en rechtsvergelijkende invalshoeken kan zo op relatief eenvoudige wijze worden verkregen. Vervolgens is het natuurlijk aan de rechter om deze informatie op waarde te schatten, waarbij deze zich bewust moet zijn dat veel informatie uit partijdige hoek komt dan wel een specifieke wetenschappelijke invalshoek kent die bekritiseerbaar is. Maar dat is de natuurlijke taak van de rechter die hij dus ook moet handhaven als het gaat om van zijn ‘vrienden’ afkomstige informatie. Tom Barkhuysen
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
633
Wetenschap
520
Het voortslepende debat over het kiesrecht voor gedetineerden Rob van der Hulle1
De vraag of gedetineerden het recht zouden moeten hebben om aan verkiezingen deel te nemen, is al jaren onderwerp van een hevig debat in het Verenigd Koninkrijk. Dit debat is opgelaaid naar aanleiding van rechtspraak van het EHRM waarin de Britse wetgeving die gedetineerden categorisch van het kiesrecht uitsluit in strijd wordt geacht met artikel 3 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Op 16 oktober 2013 heeft het Britse Supreme Court zich in dit debat gemengd. Het oordeel van de hoogste Britse rechter zal door gedetineerden waarschijnlijk als een teleurstelling worden ervaren, maar kan niet onverwacht worden genoemd. Het oordeel kan echter evenmin een overwinning voor de Britse regering worden genoemd.
1. Voorgeschiedenis De vraag welke personen het recht zouden moeten hebben om bij verkiezingen hun stem uit te kunnen brengen en vooral welke personen dat recht zou moeten worden ontzegd, is en blijft een lastig eenduidig te beantwoorden vraag. Dit blijkt alleen al uit het feit dat hierover op Europees niveau niet of nauwelijks uniforme regels zijn vastgesteld. In het Verenigd Koninkrijk bestaat van oudsher de gedachte dat een gedetineerde zichzelf door zijn strafbare gedrag buiten de samenleving heeft geplaatst. Om die reden zou hij niet moeten kunnen deelnemen aan verkiezingen. Deze gedachte heeft geresulteerd in een algehele ontzetting van gedetineerden uit het kiesrecht: iedere gedetineerde, ongeacht voor welk misdrijf hij is veroordeeld, wat de lengte van zijn gevangenisstraf is en wat zijn persoonlijke omstandigheden zijn, heeft niet het recht om te stemmen. In het veelbesproken Hirst-arrest van 6 oktober 2005 heeft de Grote Kamer van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) geoordeeld dat deze
De Britse wetgeving die gedetineerden automatisch en ongedifferentieerd het kiesrecht ontzegt, voldoet niet aan deze voorwaarden 634
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
algehele ontzetting van gedetineerden uit het kiesrecht in strijd is met artikel 3 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM).2 Volgens het EHRM kunnen lidstaten aan de uitoefening van het in dit artikel neergelegde kiesrecht beperkingen stellen, mits deze beperkingen een legitiem doel nastreven en evenredig zijn. De Britse wetgeving die gedetineerden automatisch en ongedifferentieerd het kiesrecht ontzegt, voldoet niet aan deze voorwaarden. Ondanks de in artikel 46 van het EVRM neergelegde verplichting voor de verdragsstaten om de arresten van het EHRM uit te voeren, pakte de Britse regering het Hirst-arrest niet heel voortvarend op.3 Ondanks twee consultation papers waarin verschillende oplossingen worden aangedragen, bleef een voorstel om de Britse wetgeving aan te passen uit. In de tussentijd stapelden de klachten van gedetineerden zich in Straatsburg op. Na zes jaar was voor het Hof de maat vol en besloot het een van de klachten aan te grijpen om, zoals Meijer, tot voor kort de Nederlandse rechter in het EHRM, dat heeft omschreven, de ‘puntjes op de i’ te zetten.4 In het Greens-arrest van 24 november 2010 oordeelde het EHRM opnieuw dat het categorisch uitsluiten van gedetineerden van het kiesrecht in strijd is met artikel 3 van het Eerste Protocol. In dat arrest ging het EHRM zelfs nog een stap verder, door de regering te bevelen om binnen zes maanden een wetsvoorstel in te dienen waarmee de wetgeving in overeenstemming wordt gebracht met het EVRM.5 Het Hirst-arrest en het Greens-arrest hebben in het Verenigd Koninkrijk zeer felle reacties opgeroepen. Premier Cameron stelde tijdens een debat in het House of Commons
dat alleen al de gedachte dat ook gedetineerden aan verkiezingen deel kunnen nemen hem ‘physically ill’ maakt.6 Het parlement leek dit gevoel te delen: in februari 2011 steunde een overduidelijke meerderheid van het parlement een motie die opriep tot het handhaven van de huidige wetgeving die gedetineerden het kiesrecht ontzegt.7 De Britse regering en het parlement leken hiermee bewust te kiezen voor een openlijke confrontatie met het EHRM. Het EHRM zag in alle kritiek echter geen aanleiding om van koers te veranderen: in het Scoppola-arrest van 22 mei 2012 heeft de Grote Kamer het oordeel in het Hirstarrest dat het categorisch uitsluiten van gedetineerden van het kiesrecht in strijd is met artikel 3 van het Eerste Protocol uitdrukkelijk bevestigd.8 Hiermee is zonder meer duidelijk dat de Britse wetgeving die gedetineerden van het kiesrecht uitzondert moet worden aangepast. De Britse regering gaf er echter aanvankelijk blijk van dit nog steeds niet voortvarend op te willen pakken. In oktober 2012 benadrukte premier Cameron dat volgens hem het kiesrecht niet aan gedetineerden zou moeten toekomen. Vervolgens liet hij in niet mis te verstane woorden weten dat de Britse regering niet zou meewerken aan een wetswijziging: ‘But no one should be in any doubt: prisoners are not getting the vote under this Government’.9 Ondanks deze retoriek, heeft de Britse regering in november 2012 toch een wetsvoorstel ingediend. De regering deed dit op de laatste dag voor de dag waarop de in het Greens-arrest genoemde termijn van zes maanden zou aflopen. De aanvang van deze termijn was op verzoek van de regering opgeschort tot aan de dag waarop het Scoppola-arrest zou worden gewezen. In het wetsvoorstel wordt voorgesteld om de uitsluiting van het kiesrecht te beperken tot gedetineerden die zijn veroordeeld tot een gevangenisstraf van minimaal zes maanden of vier jaar. Een derde mogelijkheid die wordt voorgesteld is het handhaven van de huidige wetgeving.10 Of de Britse regering en het parlement daadwerkelijk bereid zijn om de wetgeving die gedetineerden categorisch van het kiesrecht uitzondert aan te passen, zal moeten blijken. Gezien de reacties van vooral premier Cameron op de rechtspraak van het EHRM is aannemelijk dat een wetswijziging in ieder geval niet op korte termijn zal plaatsvinden. Tegen deze achtergrond werd het Britse Supreme Court gevraagd een oordeel te geven over klachten van twee gedetineerden, de heer Chester en de heer McGeoch, dat zij ten onrechte niet in staat werden gesteld hun stem uit te brengen bij verkiezingen. Een belangrijke vraag was natuurlijk of de hoogste Britse rechter zich zou aansluiten bij de rechtspraak van het EHRM of dat hij daar net als de Britse regering en het parlement fel tegen ten strijde zou trekken.
2. Het arrest van 16 oktober 2013 2.1. Feiten De heer Chester en de heer McGeoch zijn beiden veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf wegens moord. Hoewel de heer Chester al het minimum aantal jaren in de gevangenis heeft doorgebracht om voor vervroegde vrijlating in aanmerking te kunnen komen, hebben de autoriteiten dat geweigerd omdat hij volgens hen nog een te grote bedreiging vormt voor de samenleving. De heer Chester probeerde zich in 2008 te laten registreren om deel te kunnen nemen aan de Britse parlementsverkiezingen en de verkiezingen voor het Europees Parlement. De heer McGeoch, die wegens diverse overtredingen gedurende zijn detentie pas in 2015 voor vervroegde vrijlating in aanmerking kan komen, wenste deel te nemen aan de gemeenteraadsverkiezingen en aan de verkiezingen voor het Schotse parlement en het Europees Parlement. De heer Chester betoogde, onder verwijzing naar de hiervoor beschreven rechtspraak van het EHRM, dat de Britse wetgeving die gedetineerden categorisch het kiesrecht ontzegt en daarom in de weg stond aan toewijzing van zijn verzoek tot registratie, in strijd is met artikel 3 van het Eerste Protocol. Daarnaast betoogden beide heren dat de Britse wetgeving in strijd is met het Unierecht. 2.2. Oordeel van het Supreme Court Het Supreme Court, bestaande uit zeven rechters, heeft op 16 oktober 2013 de beroepen van de heren Chester en McGeoch unaniem afgewezen.11 In de kern heeft het overwogen dat de rechtspraak van het EHRM weliswaar moet worden gevolgd, maar dat die rechtspraak niet kan leiden tot toekenning van het kiesrecht aan beide heren. De heren Chester en McGeoch kunnen evenmin aan het Unierecht het recht ontlenen om te stemmen. Hieronder zal ik ingaan op de belangrijkste overwegingen die aan dit oordeel ten grondslag liggen. a. EVRM Zoals gezegd werd het Supreme Court door de beroepen van de heer Chester en de heer McGeoch gedwongen zich uit te laten over de rechtspraak van het EHRM. De hoogste Britse rechter twijfelt openlijk aan de juistheid daarvan. Lord Mance spreekt over ‘forceful submissions’ van de regering die daartegen pleiten en Lord Sumption is van mening dat het EHRM ‘has arrived at a very curious position’.12 Kort gezegd komt het betoog van de regering erop neer dat het EHRM onvoldoende rekening heeft gehouden met de ruime ‘margin of appreciation’ die lidstaten in dit verband behoort toe te komen. Daarnaast berust de uitsluiting van gedetineerden van het kiesrecht op een bewuste
Auteur
gewone Kamer van het EHRM was ruim een
Library 2013.
7. Ibid., p. 32-36.
1. Mr. drs. R. van der Hulle is jurist bij de
jaar eerder tot hetzelfde oordeel gekomen,
4. Zie punt 6 van zijn noot onder het hierna
8. EHRM 22 mei 2012, nr. 126/05, NJ
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad
zie EHRM 30 maart 2004, nr. 74025/01,
te bespreken Scoppola-arrest (NJ
2013/373, m.nt. Meijer, NJCM-Bulletin
van State. Deze bijdrage is op persoonlijke
EHRC 2004/43, m.nt. Broeksteeg.
2013/373).
2012, p. 759-772, m.nt. Broeksteeg.
3. Zie voor een overzicht van de ontwikke-
5. EHRM 23 november 2010, nrs.
9. White 2013, p. 41.
lingen op politiek niveau sinds het Hirst-
600041/08 en 60054/08, NJ 2012/285,
10. Ibid., p. 41-43.
Noten
arrest: I. White, Prisoners’ voting rights
m.nt. Alkema, AB 2011/123, m.nt. Uzman,
11. UKSC 16 oktober 2013, [2013] UKSC
2. EHRM 6 oktober 2005, nr. 74025/01,
(Standard Note van 16 oktober 2013, SN/
EHRC 2011/20, m.nt. De Lange.
63.
EHRC 2005/115, m.nt. Broeksteeg. Een
PC/01764), Londen: House of Commons
6. White 2013, p. 24.
12. Zie r.o. 34 resp. r.o. 135.
titel geschreven.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
635
Wetenschap
keuze van de wetgever, waarover naar aanleiding van het Hirst-arrest diverse debatten zijn gevoerd. Deze debatten hebben niet tot een aanpassing van de wetgeving geleid. Sterker nog: een grote meerderheid van het parlement heeft – zoals hiervoor reeds is opgemerkt – in februari 2011 nog voor een motie gestemd die oproept tot handhaving van de huidige wetgeving. Tot slot komt de huidige wetgeving volgens de regering, anders dan het EHRM heeft geoordeeld, niet neer op een automatische en ongedifferentieerde ontzetting van gedetineerden uit het kiesrecht. Daartoe heeft de regering erop gewezen dat de ontzetting uit het kiesrecht alleen voor gedetineerden geldt die ook daadwerkelijk zijn veroordeeld en dat de rechter in de prak-
636
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
tijk bij het bepalen of een gevangenisstraf moet worden opgelegd wel rekening houdt met de ernst van de overtreding en persoonlijke omstandigheden.13 Hoewel de hoogste Britse rechter niet ongevoelig is voor deze argumenten, oordeelt hij dat de rechtspraak van het EHRM moet worden gevolgd. In dit verband overweegt hij dat het onwaarschijnlijk is dat de rechters in Straatsburg in de toekomst van gedachten zullen veranderen en terug zullen komen op de in het Hirst-arrest ingezette lijn. In het Scoppola-arrest van 22 mei 2012 heeft de Grote Kamer van het EHRM deze lijn, ondanks alle kritiek daarop, immers nog uitdrukkelijk bevestigd. Er bestaat daarom, zoals Lord Mance concludeert, geen vooruitzicht op
In het eerstgenoemde arrest staat de Nederlandse Kieswet centraal op grond waarvan Nederlandse onderdanen die op Aruba of de Nederlandse Antillen wonen van deelname aan de verkiezingen voor het Europees Parlement waren uitgezonderd ‘any further meaningful dialogue’ met het EHRM.14 De vraag was vervolgens of de rechtspraak van het EHRM kan leiden tot toekenning van het kiesrecht aan de heer Chester en de heer McGeoch. Het Supreme Court beantwoordt deze vraag ontkennend. Daartoe overweegt het dat het aan de democratisch gekozen wetgever is om de wetgeving op dit punt aan te passen en in overeenstemming te brengen met het EVRM. Voor de rechter is in dit verband geen rol weggelegd.15 b. Unierecht Het Supreme Court gaat hierna in op het betoog van de heren Chester en McGeoch dat zij aan het Unierecht het recht kunnen ontlenen om bij verkiezingen hun stem uit te brengen. Daartoe hebben zij gewezen op diverse artikelen uit de Europese verdragen. De belangrijkste daarvan zijn de artikelen 20 en 22 van het EU-Werkingsverdrag (voorheen artikel 19 van het EG-Verdrag) en de artikelen 39 en 40 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest). Uit deze artikelen volgt dat onderdanen van een lidstaat het recht hebben om in een andere lidstaat deel te nemen aan de gemeenteraadsverkiezingen en de verkiezingen voor het Europees Parlement onder dezelfde voorwaarden als die gelden voor de onderdanen van die andere lidstaat. De omstandigheid dat een persoon een onderdaan is van een andere lidstaat dan de lidstaat waarin hij verblijft, kan dus niet in de weg staan aan deelname aan de gemeenteraadsverkiezingen of de verkiezingen voor het Europees Parlement. Daarnaast is gewezen op artikel 6, derde lid, van het EUVerdrag (voorheen artikel 6, tweede lid), waarin is bepaald dat de in het EVRM neergelegde grondrechten deel uitmaken van het Unierecht. Volgens de heren Chester en McGeoch volgt hieruit dat bij de uitleg van de genoemde artikelen uit het EU-Werkingsverdrag en het Handvest ook rekening moet worden gehouden met de rechtspraak van het EHRM. Het Supreme Court gaat niet mee met dit betoog. Het stelt voorop dat het Unierecht alleen betrekking heeft op gemeenteraadsverkiezingen en de verkiezingen voor het Europees Parlement. De verkiezingen voor het Schotse parlement, waaraan de heer McGeoch deel wilde nemen, kunnen in dit verband niet worden beschouwd als gemeenteraadsverkiezingen.16 Het Supreme Court gaat vervolgens in op de door het Hof van Justitie op 12 september 2006 gewezen arresten Eman en Sevinger en Spanje vs het Verenigd Koninkrijk.17 In het eerstgenoemde
arrest staat de Nederlandse Kieswet centraal op grond waarvan Nederlandse onderdanen die op Aruba of de Nederlandse Antillen wonen van deelname aan de verkiezingen voor het Europees Parlement waren uitgezonderd, anders dan Nederlandse onderdanen die wonen in een derde land. Het arrest Spanje vs. het Verenigd Koninkrijk heeft betrekking op de Britse wetgeving die het voor personen van 18 jaar en ouder die wonen in Gibraltar mogelijk maakt om deel te nemen aan de verkiezingen voor het Europees Parlement. In beide arresten was de vraag aan de orde hoe de nationale wetgeving zich verhoudt tot het Unierecht. Het Supreme Court wijst erop dat het Hof van Justitie heeft overwogen dat in de Europese verdragen niet uitdrukkelijk en nauwkeurig is bepaald wie het kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement heeft. Bij de stand van het Unierecht ten tijde van het wijzen van de arresten behoorde de vaststelling wie het kiesrecht heeft daarom tot de bevoegdheid van de lidstaten. Deze bevoegdheid wordt wel begrensd door het van het Unierecht deel uitmakende gelijkheidsbeginsel. Het Supreme Court benadrukt dat de arresten geen enkele aanwijzing bevatten voor het oordeel dat uit de hiervoor genoemde artikelen uit het EU-Werkingsverdrag en het Handvest een recht voortvloeit waarvan de omvang en de reikwijdte overeenkomt met het in artikel 3 van het Eerste Protocol neergelegde kiesrecht, zoals dat is uitgelegd door het EHRM in het Hirst-arrest en het Scoppola-arrest. Het Verdrag van Lissabon heeft in dit alles volgens de hoogste Britse rechter geen verandering gebracht.18 Het Supreme Court gaat vervolgens in op de vraag of de Britse wetgeving die gedetineerden van het kiesrecht uitzondert in strijd is met het van het Unierecht deel uitmakende gelijkheidsbeginsel. Volgens de hoogste Britse rechter is dit niet het geval. Daartoe overweegt hij dat het van het Unierecht deel uitmakende gelijkheidsbeginsel alleen van toepassing is in gevallen waarin een relatie met het Unierecht bestaat. Uit het arrest Eman en Sevinger kan volgens het Supreme Court worden afgeleid dat daar in ieder geval voor is vereist dat de nationale wetgeving betrekking heeft op een grensoverschrijdende situatie. De in het arrest Eman en Sevinger centraal staande bepalingen uit de Kieswet hadden betrekking op de deelname van Nederlandse onderdanen in een ander land dan Nederland aan de verkiezingen voor het Europees Parlement, en dus op een grensoverschrijdende situatie. De Britse wetgeving die gedetineerden het kiesrecht ontzegt, ziet niet op een dergelijke situatie.19 De hoogste Britse rechter voegt hier-
13. Per Lord Mance, r.o. 30 t/m 33.
16. Ibid., r.o. 45.
HvJ EG 12 september 2006, nr. C-145/04,
813.
14. Zie r.o. 34.
17. Zie respectievelijk HvJ EG 12 september
Jur. 2006, p. I-7917. Zie over beide arresten
18. Per Lord Mance, r.o. 56 t/m 59.
15. Per Lord Mance, r.o. 40 t/m 42.
2006, nr. C-300/04, Jur. 2006, p. I-8055;
L.M.F. Besselink, CMLRev 2008, p. 787-
19. Ibid., r.o. 62 t/m 64.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
637
Wetenschap
aan toe dat als het gelijkheidsbeginsel wel van toepassing zou zijn, van een schending van dat beginsel geen sprake is. Daartoe overweegt hij dat gedetineerden zich in een andere positie bevinden dan niet-gedetineerden, zodat niet kan worden gesproken van gelijke gevallen.20 Tot slot overweegt de hoogste Britse rechter dat zelfs als de Britse wetgeving in strijd zou zijn met het van het Unierecht deel uitmakende gelijkheidsbeginsel, dit niet zou kunnen leiden tot toekenning van het recht aan de heer Chester en de heer McGeoch om deel te nemen aan gemeenteraadsverkiezingen of de verkiezingen voor het Europees Parlement. De reden hiervoor is dezelfde als die ten grondslag ligt aan zijn weigering om de Britse wetgeving in overeenstemming met de rechtspraak van het EHRM uit te leggen: het is aan de democratisch gelegitimeerde wetgever en niet aan de rechter om de Britse wetgeving in overeenstemming te brengen met het EVRM.21
plichting houdt in, zo heeft het toenmalige House of Lords in 2004 overwogen, dat de Straatsburgse rechtspraak in beginsel zo zorgvuldig mogelijk moet worden gevolgd: de rechter kan daarvan niet ten nadele afwijken, maar hij kan ook niet een verdergaande grondrechtenbescherming bieden dan uit de Straatsburgse rechtspraak voortvloeit.25 Het Supreme Court heeft eind 2009 in R. vs. Horncastle overwogen dat van dit uitgangspunt in uitzonderlijke gevallen kan worden afgeweken.26 Dit is het geval wanneer het EHRM bij zijn uitleg van een bepaald grondrecht onvoldoende rekening heeft gehouden met het nationale wettelijke stelsel en de op nationaal niveau daarover bestaande opvattingen. Volgens de hoogste Britse rechter staat artikel 2 er niet aan in de weg dat dan gemotiveerd afstand wordt genomen van de rechtspraak van het EHRM, teneinde met het EHRM in dialoog te treden en het in de gelegenheid te stellen zijn uitleg te heroverwe-
3. Commentaar Dat het Supreme Court de klachten van de heer Chester en de heer McGeoch afwijst, zal waarschijnlijk niet alleen door hen, maar ook door andere gedetineerden als een teleurstelling worden ervaren: ondanks dat de Britse wetgeving herhaaldelijk door het EHRM in strijd met artikel 3 van het Eerste Protocol is verklaard, krijgen beide heren, en daarmee in feite ook alle andere gedetineerden, nul op het rekest. De Britse regering heeft daarentegen verheugd gereageerd op het arrest van 16 oktober 2013. Premier Cameron sprak diezelfde dag nog van ‘a great victory for common sense’.22 Deze opmerking lijkt te impliceren dat de Britse regering de uitspraak van het Supreme Court ervaart als een overwinning en zich daardoor gesteund voelt in haar verzet tegen de rechtspraak van het EHRM. In het vervolg van deze bijdrage zal ik het oordeel van het hoogste Britse rechtscollege bezien in het licht van het Britse staatsrecht, om vervolgens in te gaan op vraag hoe de Nederlandse rechter zou omgaan met de klachten van de heren Chester en McGeoch. 3.1. De Human Rights Act 1998 Vooropgesteld moet worden dat het internationale recht op een dualistische manier doorwerkt in de Britse rechtsorde. Dit betekent dat verdragsrecht eerst moet worden omgezet in wetgeving voordat het deel uitmaakt van de Britse rechtsorde en door burgers voor de rechter kan worden ingeroepen. Het EVRM is via de Human Rights Act 1998 (hierna: de HRA) omgezet in de Britse rechtsorde. Met deze, in 2000 in werking getreden, wet werd beoogd een adequate grondrechtenbescherming op nationaal niveau te bieden en een dialoog tussen Britse rechters en het EVRM te stimuleren.23 Tegelijkertijd werd ernaar gestreefd daarmee zo min mogelijk afbreuk te doen aan het beginsel van parlementaire soevereiniteit. Dit beginsel vormt een van de belangrijkste pijlers van het Britse staatsrecht en houdt in dat het Britse parlement bevoegd is op elk gewenst terrein wetgeving vast te stellen met elke gewenste inhoud. Toetsing daarvan door de rechter is in beginsel uitgesloten.24 De artikelen 2, 3 en 4 zijn voor deze bijdrage de belangrijkste artikelen uit de HRA. Artikel 2 bepaalt dat de Britse rechter rekening moet houden – ‘must take into account’ – met de rechtspraak van het EHRM. Deze ver-
638
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
Premier Cameron sprak diezelfde dag nog van ‘a great victory for common sense’ gen. De in artikel 2 neergelegde verplichting voor de Britse rechter om met de rechtspraak van het EHRM rekening te houden is, met andere woorden, niet absoluut. In een later arrest heeft het Supreme Court dit bevestigd, maar heeft het tegelijkertijd benadrukt dat ‘a clear and constant line of decisions’ van het EHRM, in het bijzonder van de Grote Kamer, in de regel moet worden gevolgd.27 Dat het Supreme Court in het arrest van 16 oktober 2013 weigert afstand te nemen van de rechtspraak van het EHRM, lijkt in overeenstemming met zijn zojuist beschreven rechtspraak. Zoals gezegd volgt daaruit dat de rechtspraak van het EHRM in de regel moet worden gevolgd, vooral als het uitspraken van de Grote Kamer betreft. Het Hirst-arrest en het Scoppola-arrest zijn beide door de Grote Kamer gewezen. In het arrest van 16 oktober 2013 ligt besloten dat het Supreme Court geen aanleiding heeft gezien om de in R. vs. Horncastle geformuleerde uitzondering op de in artikel 2 neergelegde verplichting in te roepen. Dit lijkt mij terecht, nu er geen enkele aanwijzing is dat de Grote Kamer onvoldoende rekening heeft gehouden met het Britse wettelijke stelsel en de in het Verenigd Koninkrijk bestaande opvattingen over het kiesrecht voor gedetineerden. Of zoals Lord Sumption het heeft geformuleerd: ‘It cannot be said that the Grand Chamber overlooked or misunderstood any relevant principle of English law’.28 De andere rechters lijken dit punt meer praktisch te benaderen en achten het niet waarschijnlijk dat het EHRM nog van gedachten zal veranderen. Het aangaan van een dialoog met het EHRM zou daarom hoe dan ook weinig zinvol zijn. Uit artikel 3 van de HRA vloeit vervolgens de verplichting voort om nationale wetgeving zoveel mogelijk in overeenstemming met het EVRM uit te leggen. Zoals Uzman in zijn onlangs verschenen proefschrift beschrijft,
was de koers van de hoogste Britse rechter op dit punt aanvankelijk niet heel duidelijk: waar hij zich in sommige gevallen bereid heeft getoond om nationale wetgeving in weerwil van de tekst daarvan en de bedoeling van de wetgever in overeenstemming met het EVRM uit te leggen, heeft hij daar in andere gevallen met een beroep op de tekst van de wet en de bedoeling van de wetgever juist van afgezien.29 In 2004 heeft het House of Lords in Ghaidan vs. Godin-Mendoza de reikwijdte van artikel 3 van de HRA verduidelijkt. De verplichting om nationale wetgeving zoveel mogelijk in overeenstemming met het EVRM uit te leggen kan volgens het hoogste Britse rechtscollege met zich brengen dat de rechter de bedoeling van de wetgever terzijde schuift. Daar staat tegenover dat hij in bepaalde gevallen van EVRM-conforme interpretatie zal moeten afzien. De rechter zal dat in ieder geval moeten doen wanneer het resultaat daarvan, mede gelet op de tekst van de wet en de bedoeling van de wetgever, in strijd zou komen met ‘a fundamental feature’ van de betrokken wetgeving. Een andere reden om van EVRM-conforme interpretatie af te zien, kan zijn dat verschillende mogelijkheden bestaan om de betrokken wetgeving in overeenstemming met het EVRM uit te leggen. De rechter zal in dat geval moeten beoordelen of hij in staat is om een keuze uit de verschillende mogelijkheden te maken of dat hij die keuze beter aan de wetgever over kan laten.30 Hoewel het Supreme Court in het arrest van 16 oktober 2013 niet verwijst naar artikel 3 van de HRA en de daarover bestaande rechtspraak, is zijn weigering om de heren Chester en McGeoch rechtsherstel te bieden door de betrokken wetgeving EVRM-conform uit te leggen daarmee in overeenstemming. Ook andere Britse rechters hebben daar in het verleden van afgezien.31 Bepalend in dit verband is dat de tekst van de wet en de bedoeling van de wetgever aan duidelijkheid niets te wensen overlaten: gedetineerden behoren niet deel te kunnen nemen aan verkiezingen. Iedere EVRM-conforme interpretatie zou leiden tot een resultaat dat daarmee op gespannen voet staat. Daarnaast moet worden bedacht dat talrijke manieren bestaan waarop de Britse wetgeving in overeenstemming met artikel 3 van het Eerste Protocol kan worden gebracht. De ontzetting van gedetineerden uit het kiesrecht kan worden geschrapt, maar zou ook op een groot aantal manieren anders kunnen worden vormgegeven. Dat hier een rol voor de rechter is weggelegd, lijkt moeilijk voor te stellen. Ook het EHRM lijkt die mening te zijn toegedaan. In het Greens-arrest heeft het overwogen dat er ‘a wide range of policy alternatives’ beschikbaar is en dat het aan de Britse regering is ‘to decide in the first in-
stance how to achieve compliance with Article 3 of Protocol No. 1’.32 Het is heel goed mogelijk dat het Supreme Court het zo evident acht dat niet tot EVRM-conforme interpretatie kan worden overgegaan, dat het daarom artikel 3 van de HRA en de rechtspraak daarover niet heeft aangehaald, maar heeft volstaan met de overweging dat het aan de wetgever is om de Britse wetgeving aan te passen en in overeenstemming te brengen met het EVRM. In gevallen waarin EVRM-conforme interpretatie van nationale wetgeving niet mogelijk is, komt artikel 4 van de HRA aan de orde. Dit artikel kent een aantal Britse rechters, waaronder het Supreme Court, de bevoegdheid toe om nationale wetgeving onverenigbaar met het EVRM te verklaren. De gevolgen van een dergelijke verklaring – ook wel een ‘declaration of incompatibility’ genoemd – zijn echter zeer beperkt: de verklaring tast de geldigheid van de wetgeving niet aan, bindt de wetgever niet en kent klagers geen rechten toe. Het uitspreken van een verklaring van onverenigbaarheid moet dan ook eerst en vooral worden gezien als een uitnodiging aan de regering en het parlement om de betrokken wetgeving te heroverwegen.33 In het arrest van 16 oktober 2013 komt de mogelijkheid van het uitspreken van een verklaring van onverenigbaarheid aan de orde. Het Supreme Court ziet daarvan af, omdat een andere rechter reeds in 2007 de wetgeving die gedetineerden het kiesrecht ontzegt onverenigbaar met het EVRM heeft verklaard en de Britse regering en het parlement deze wetgeving op dit moment aan het heroverwegen zijn.34 Volgens het Supreme Court heeft ‘any further declaration of incompatibility’ geen toegevoegde waarde.35 3.2. Nederland Anders dan in het Verenigd Koninkrijk, zijn in Nederland gedetineerden niet automatisch van het kiesrecht uitgesloten. Ontzetting uit het kiesrecht kan door de rechter alleen als bijkomende straf worden opgelegd. De Nederlandse wetgeving lijkt hiermee in overeenstemming te zijn met de rechtspraak van het EHRM.36 Een interessante vraag is hoe de Nederlandse rechter zou omgaan met de klachten van de heren Chester en McGeoch, even aangenomen dat gedetineerden in Nederland wel automatisch van het kiesrecht zouden zijn uitgezonderd. Zou hij beide heren, anders dan het hoogste Britse rechtscollege, wel het kiesrecht toekennen? Zoals Uzman heeft beschreven, is de Nederlandse rechter bevoegd om nationale wetgeving verdragsconform uit te leggen. In het verleden is hij er niet voor teruggedeinsd om ruimhartig van deze bevoegdheid gebruik te maken en om nationale wetgeving verdragsconform uit te leggen
20. Ibid., r.o. 68.
rechtspraak’, NJCM-Bulletin 2010, p. 766-
gen – hoe moet de rechter daarmee
31. Zie punt 27 t/m punt 40 van het
21. Ibid., r.o. 72 tot en met 74.
780.
omgaan?’, TvCR 2010, p. 234-240.
Greens-arrest.
22. O. Bowcott, ‘Prisoners’ right-to-vote
24. J. Uzman, Constitutionele remedies bij
26. UKSC 9 december 2009, [2009] UKSC
32. Zie punten 113 en 114 van het Greens-
appeal rejected by Supreme Court’, The
schending van grondrechten. Over effectie-
14.
arrest.
Guardian 16 oktober 2013; N. Morris, ‘‘A
ve rechtsbescherming, abstineren en de
27. UKSC 3 november 2010, [2010] UKSC
33. Uzman 2013, p. 513.
great victory for common sense’: David
dialoog tussen rechter en wetgever (diss.
45 (Manchester City Council vs. Pinnock).
34. Registration Appeal Court 24 januari
Cameron hails Supreme Court judgment as
Leiden), Deventer: Kluwer 2013, p. 469.
28. Zie r.o. 137.
2007 [2007] SLT 137 (Smith vs. Scott).
murderers lose fight for prisoners’ voting
25. HL 17 juni 2004 [2004] UKHL 26 (R. vs.
29. Uzman 2013, p. 498-507.
35. Per Lord Mance, r.o. 39.
rights’, The Independent 16 oktober 2013.
Special Adjudicator, ex p. Ullah). Zie hier-
30. HL 21 juni 2004, [2004] UKHL 30, per
36. Zie verder H.J.B. Sackers, ‘Stemrecht in
23. Zie bijvoorbeeld J. Uzman, ‘Straatsburg
over J.H. Gerards, ‘Samenloop van nationa-
Lord Nicholls, r.o. 33. Zie verder Uzman
detentie, beter een half ei dan een lege
en Westminster: over het EVRM in de Britse
le en Europese grondrechtenbepalin-
2013, p. 507-511.
dop?’, Sancties 2007, p. 210-218.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
639
Wetenschap
ook wanneer het resultaat daarvan haaks staat op de tekst van de wet en de parlementaire geschiedenis.37 Toch denk ik dat de kans zeer groot is dat de Nederlandse rechter met een vergelijkbare overweging als die van het Supreme Court de heren Chester en McGeoch met lege handen naar huis zou hebben gestuurd. Daartoe wijs ik op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 november 2006, volgend op het hiervoor genoemde arrest Eman en Sevinger.38 In dat arrest kwam het Hof van Justitie tot de conclusie dat de bepalingen uit de Nederlandse Kieswet op grond waarvan Nederlandse onderdanen die wonen op Aruba of de Nederlandse Antillen van deelname aan de verkiezingen voor het Europees Parlement waren uitgezonderd, in strijd waren met het gelijkheidsbeginsel en daarmee met het Unierecht. De Afdeling oordeelde echter dat deze strijdigheid niet zonder meer kon leiden tot toekenning van het kiesrecht voor het Europees Parlement aan de heren Eman en Sevinger. Daartoe overwoog zij dat er verschillende mogelijkheden bestonden om de strijdigheid op te heffen. Een daarvan was het toekennen van het kiesrecht aan beide heren door de betrokken bepalingen uit de Kieswet te schrappen. Dit was echter niet de enige mogelijkheid. De strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel kon bijvoorbeeld ook worden opgeheven door het kiesrecht voor het Europees Parlement in de toekomst voor te behouden aan Nederlandse onderdanen die wonen in Nederland. Volgens de Afdeling moesten in dit verband politieke keuzes worden gemaakt en die gaan de rechtsvormende taak van de rechter te buiten. Alleen als de wetgever te lang wacht met het oppakken van de kwestie, kan er een rol voor de rechter zijn weggelegd. Voor dezelfde benadering koos de Afdeling drie jaar eerder in een zaak waarin de uitsluiting van onder curatele gestelden van het kiesrecht centraal stond.39 En ook in de rechtspraak van de andere hoogste rechters in Nederland komt deze benadering voor.40 Net als voor de Britse rechter kan dus ook voor de Nederlandse rechter het bestaan van verschillende mogelijkheden om de verdragsschending op te heffen een reden zijn om van het bieden van rechtsherstel af te zien. 3.3. Unierecht Tot slot wil ik nog kort ingaan op de betekenis van het Unierecht in dit verband. Het oordeel van het Supreme Court dat het Unierecht thans niet voorziet in een recht dat overeenkomt met het in artikel 3 van het Eerste Protocol neergelegde kiesrecht, is denk ik juist. Hetzelfde geldt voor het oordeel dat de Britse wetgeving niet in strijd is met het van het Unierecht deel uitmakende gelijkheidsbeginsel. Voor deze bijdrage is vooral interessant dat het Supreme Court verder heeft overwogen dat als de Britse wetgeving wel in strijd zou zijn met het Unierecht, het de
heren Chester en McGeoch evenmin rechtsherstel kan bieden. Ook dan heeft volgens de hoogste Britse rechter te gelden dat verschillende mogelijkheden bestaan om de wetgeving aan te passen en dat de keuze daaruit door de wetgever moet worden gemaakt. Het is zeer de vraag of deze benadering, die, zoals hiervoor is beschreven, ook door Nederlandse rechters wordt gevolgd, in overeenstemming is met het Unierecht. Uit vaste rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat het Unierecht voorrang heeft op het nationale recht en dat iedere nationale rechter verplicht is om met het Unierecht strijdig nationaal recht buiten toepassing te laten.41 De benadering van het Supreme Court en Nederlandse rechters om in gevallen waarin verschillende mogelijkheden bestaan om de nationale wetgeving aan te passen de keuze daaruit aan de wetgever te laten, staat daarmee op gespannen voet.42
4. Afronding De vraag of gedetineerden het recht zouden moeten hebben om te stemmen, is al jaren onderwerp van een hevig debat in het Verenigd Koninkrijk. De directe aanleiding daarvoor is de rechtspraak van het EHRM, waaruit volgt dat de Britse wetgeving die gedetineerden categorisch van het kiesrecht uitsluit in strijd is met artikel 3 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Korte tijd geleden heeft ook het Britse Supreme Court zich in dit debat gemengd. Het hoogste Britse rechtscollege werd daartoe gedwongen door klachten van twee gedetineerden, de heer Chester en de heer McGeoch, die aan diverse verkiezingen wensten deel te nemen. Op 16 oktober 2013 heeft het Supreme Court de klachten van de heren Chester en McGeoch unaniem afgewezen. Gedetineerden zullen dit waarschijnlijk als een teleurstelling ervaren. In deze bijdrage heb ik betoogd dat het oordeel van het hoogste Britse rechtscollege echter in lijn is met het Britse staatsrecht, dat de Britse rechter geen ruimte biedt om beide heren het kiesrecht toe te kennen door de Britse wetgeving in overeenstemming met het EVRM uit te leggen. Toch betekent dit niet dat het arrest van 16 oktober 2013 een overwinning is voor de Britse regering. De typering van dit arrest door premier Cameron als ‘a great victory for common sense’ lijkt mij misplaatst. Hoewel de hoogste Britse rechter niet overtuigd lijkt van de juistheid van de rechtspraak van het EHRM, erkent hij deze rechtspraak wel en weigert hij daarvan afstand te nemen. In zoverre kan het arrest van 16 oktober 2013 veeleer een overwinning voor de gedetineerden worden genoemd. Hoe dan ook is de discussie over het kiesrecht voor gedetineerden met het arrest van 16 oktober 2013 niet ten einde. Wel is nu zonder meer duidelijk dat deze discussie niet door de Britse rechter kan en zal worden beslecht.
37. Uzman 2013, p. 54-67.
m.nt. PJS.
december 1970, nr. C-11/70, Jur. 1970, p.
1985-2004, m.nt. Beukers (Winner Wet-
38. ABRvS 21 november 2006, AB
40. Zie bijvoorbeeld HR 12 mei 1999, BNB
1125 (Internationale Handelsgesellschaft);
ten). Zie hierover verder Uzman 2013, p.
2007/80, m.nt. Stolk, NJCM-Bulletin 2007,
1999/271, m.nt. Wattel (Arbeidskostenfor-
HvJ EG 9 maart 1978, nr. C-106/77, Jur.
335-361; R. van der Hulle en R. van der
p. 635-645, m.nt. Uzman. Zie ook C.A.J.M.
fait). Zie voor meer voorbeelden Uzman
1978, p. 629 (Simmenthal).
Hulle, ‘Op weg naar een minder strikte
Kortmann, ‘Tweederangs Nederlanders’, AA
2013, p. 119-181.
42. Vergelijk HvJ EU 8 september 2010, nr.
toepassing van de voorrangsregel?’, SEW
2007, p. 456-459.
41. HvJ EG 15 juli 1964, nr. C-6/64, Jur.
C-409/06, Jur. 2010, p. I-8015, JB
2012, p. 490-501.
39. ABRvS 19 oktober 2003, AB 2003/463,
1964, p. 1199 (Costa vs. ENEL); HvJ EG 17
2010/247, m.nt. Uzman, CMLRev 2011, p.
640
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
Focus
521
Schikkingscultuur in fraudezaken ondermijnt de rechtsontwikkeling Céline van Asperen de Boer en Maria van Duijvenbode1 Trends uit de Verenigde Staten van Amerika waaien regelmatig over naar Nederland. Zo ook het treffen van (mega-)schikkingen in omvangrijke fraudezaken. Het laatste decennium zijn hier te lande steeds meer substantiële transacties in dergelijke zaken te ontwaren, wat op maatschappelijk onbegrip stuit. En stagneert de rechtsontwikkeling in belangrijke strafrechtelijke leerstukken niet te zeer door deze schikkingscultuur? Om deze vraag te beantwoorden wordt de positie van het OM alsook die van de ‘verdediging’ betrokken. Tot slot wordt een mogelijke oplossing aangeboden.
I
n Nederland schikt het OM tienduizenden zaken per jaar. Het merendeel hiervan ziet op ‘kleinere’ delicten, zoals verkeersovertredingen en diefstal. Maar sinds de eeuwwisseling worden ook grote strafzaken regelmatig ‘weggeschikt’. Het gaat hier om fraudezaken die in het algemeen voor een hevige beroering zorgen bij zowel het publiek als de politiek. Voorbeelden zijn de schikkingen in de Bouwfraude affaire, waar onder meer de Schipholtunnelfraude onderdeel van was, de schikking met Ahold, de schikking inzake Ballast Nedam, de vele schikkingen met diverse (rechts)personen betrokken bij de Klimop vastgoedfraude, de schikking met FCIB/Deuss en de meest recente schikkingen met Rabobank en KPMG.
Schikkingspositie OM De Officier van Justitie is de spil in het Nederlandse strafproces waar hij de exclusieve bevoegdheid heeft om strafzaken bij de strafrechter aan te brengen. Hiermee samen hangt het opportuniteitsbeginsel: de bevoegdheid van de Officier van Justitie om als vervolgingsmonopolist een keuze te maken om al dan niet te vervolgen. Het OM heeft daarmee de verantwoordelijkheid om namens de samenleving te reageren op onrecht en heeft tegelijkertijd indirect een sterke invloed op de ontwikkeling van rechtspraak. Om opportuniteitsredenen kan het OM beslissen in een strafzaak niet te dagvaarden maar de verdachte in plaats daarvan een transactie zoals beschreven in artikel 74 Sr aan te bieden. Ingevolge dit artikel beschikt het OM de facto over een eigen punitief regime. De transactie
houdt in dat de verdachte, door aan een aantal door het OM bepaalde voorwaarden te voldoen, verder niet vervolgd zal worden. In de meeste gevallen zal deze voorwaarde het betalen van een geldsom zijn. De verdachte koopt zo in feite zijn vervolging af. Enige onzekerheid daarbij is nog de mogelijkheid dat belanghebbenden – wellicht met succes – een ‘klacht niet vervolging’ ex artikel 12 Sv bij het hof indienen. Vooropgesteld moet worden dat de transactie aanvankelijk bedoeld was voor de afdoening van geringe delicten, zoals ook uit de wetsgeschiedenis blijkt. Artikel 74 Sr zoals dat luidde bij de inwerkingtreding van het Wetboek van Strafrecht in 1886 maakte een transactie alleen mogelijk voor overtredingen waarop geen andere straf dan een geldboete was gesteld.2 Deze lezing werd bevestigd in 1921 bij de zogenaamde Wet tot vereenvoudiging van de rechtspleging in lichte (!) strafzaken.3 Het gebruik en bereik zijn in de loop der tijd echter aanzienlijk verruimd. Zo werd in 1983 het toepassingsgebied van transacties uitgebreid van overtredingen tot misdrijven, waardoor het merendeel van de strafzaken aldus principieel in aanmerking kwam voor een buitengerechtelijke afhandeling. Momenteel is het OM bevoegd alle overtredingen, alsmede misdrijven waarvoor krachtens de wettelijke strafbepaling maximaal 6 jaar gevangenisstraf kan worden opgelegd te transigeren. Nu de samenleving het recht tot vervolging van strafbare feiten uit handen heeft gegeven moet het OM worden geacht met deze opportune verantwoordelijkheid
Auteurs
senior adviseur Europese en Internationale
zijn de auteurs bij (enkele van de) genoem-
Noten
1. Mw. mr. C.M.I. van Asperen de Boer is
Zaken bij het Verbond van Verzekeraars;
de zaken betrokken geweest; zij schrijven
2. Zie Stb. 1881/35.
advocaat (financieel) strafrecht te Amster-
daarvoor was zij werkzaam als advocaat
dit artikel op persoonlijke titel.
3. Zie Stb. 1921/833.
dam. Mw. mr. M.L. van Duijvenbode is
financieel recht te Amsterdam. Als advocaat
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
641
Focus
Hierbij doemt een beeld op van klassenjustitie: de doorsnee verdachte zal immers niet beschikken over voldoende financiële middelen om een substantiële strafzaak te transigeren zorgvuldig om te gaan. Derhalve is de vraag gerechtvaardigd of het OM wel altijd mag schikken in plaats van dagvaarden. Neemt het OM daarmee wel zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid voor waarheidsvinding, het stellen van voorbeelden door het voor de rechter brengen van relevante zaken, en het aansturen op een passende bestraffing van aan de samenleving toegebracht onrecht? Vanuit het perspectief van het OM is transigeren begrijpelijk. Met een schikking in een omvangrijke fraudezaak worden tijd en geld bespaard doordat er minder noodzaak is tot de inzet van expertise en mankracht van het OM voor de behandeling van complexe regelgeving en feitelijkheden. Bovendien wordt de reeds overbelaste strafrechter zo ontzien. Als bijkomend voordeel kan het OM zijn jaaromzetten met de betaling van vaak forse geldsommen op vrij eenvoudige wijze in één keer binnen halen. Wel doemt hierbij een beeld op van klassenjustitie: de doorsnee verdachte zal immers niet beschikken over voldoende financiële middelen om een substantiële strafzaak te transigeren. Het gelijkheidsbeginsel geldt evenwel ook ten aanzien van afdoeningswijzen. En hoewel het OM alleen mag schikken als er op zichzelf bewijstechnisch en beleidsmatig voldoende grond is om met succes te vervolgen, blijven door het gebrek aan rechterlijke toetsing wel de omvang van de verdenking alsook de kwalijkheid daarvan onbelicht. Als onderdeel van de waarheidsvinding heeft het OM tot taak een werkelijk schuldige te bestraffen en een onschuldige niet; komt dit onderscheid wel voldoende uit de verf bij een transactie in een grote strafzaak? Er wordt beoogd enige rechtstatelijke controle op het aangaan van omvangrijke schikkingen te geven met de zogenaamde ‘Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties’ (hierna: ‘Aanwijzing’). Deze Aanwijzing is ontstaan bij de uitbreiding van de transactiemogelijkheid naar misdrijven in 1983. Naar aanleiding van diverse substantiële schikkingen in fraudezaken de afgelopen jaren, waaronder de Schipholtunnelfraude, is zij vervolgens herhaaldelijk aangepast en verscherpt. Bij een hoge (betaling van schikkingsbedrag van € 50 000 of meer) of een bijzondere transactie (wanneer deze afdoeningswijze ‘niet op voorhand de meest logische mogelijkheid lijkt en/of op onbegrip kan stuiten’) geeft de Aanwijzing als uitgangspunt: ‘niet transigeren in dergelijke zaken (maar voorleggen aan de rechter), tenzij daar een zeer goede reden voor is’. Transigeren moet in dergelijke zaken dus echt een uitzondering zijn. Voor het geval een transactie toch wordt overwogen, kent de Aanwijzing bijzondere procedurevoorschriften (zo is er goedkeuring tot en met de Minister van
642
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
Justitie nodig) en als een transactie volgt, is een persbericht verplicht. Het valt op dat de Aanwijzing verder geen inhoudelijke toetsingscriteria bevat aan de hand waarvan zou moeten worden beoordeeld of en wanneer schikken in een bijzondere zaak tóch kan of zou moeten kunnen. De Aanwijzing staat met name stil bij de afbakeningen van de begrippen hoge en bijzondere transacties. Twee categorieën bijzondere transacties worden geconcretiseerd. De eerste categorie betreft zaken waarbij transigeren gevoelig ligt omdat zij veelvuldig tot onrust in de maatschappij hebben geleid vanwege een ernstige inbreuk op collectieve waarden en/of op het algemene functioneren van belangrijke sectoren van de samenleving (zoals de financieel-economische sector). De tweede categorie dekt in feite dezelfde lading maar benadrukt daarbij het belang van het ontwikkelen van jurisprudentie door rechtspraak in zaken waarin juridisch principiële punten aan de orde zijn. In zaken met maatschappelijk relevante kwesties waarin nog onvoldoende jurisprudentie bestaat zal een transactie gevoelig liggen, omdat daarmee een rechterlijk oordeel onmogelijk gemaakt wordt, aldus de Aanwijzing. Bij toetsing van de in de inleiding genoemde getransigeerde fraudezaken aan deze twee categorieën, lijkt discutabel of het OM wel altijd terecht gebruik heeft gemaakt van zijn transactiebevoegdheid. De transacties zijn allemaal méér dan hoog, want bedragen veelvouden van de genoemde € 50 000. Geconstateerd kan bovendien worden dat deze zaken als ‘bijzonder’ in de zin van de Aanwijzing hebben te gelden. Het gaat in alle gevallen om grote, opmerkelijke zaken die voor onrust in de maatschappij hebben gezorgd. Bij uitstek in deze zaken was interessant geweest een rechterlijk oordeel te verkrijgen omtrent feiten en verwijtbaarheden. Naar de zeer goede redenen die het OM had om bij wijze van uitzondering toch te schikken – redenen die kennelijk tot en met het Ministerie van Justitie gevoeld zijn – kan slechts worden gegist. De verplichte persberichten zijn hierover cryptisch. De motieven, de argumenten, de afwegingen en al het overige dat aan de onderhandelingstafel te berde is gebracht zijn vanzelfsprekend buiten de openbaarheid gebleven. Logisch is dan ook wel dat een en ander in de maatschappij en de politiek vragen heeft opgeroepen. Zoals kamerleden aan de Minister van Justitie vroegen naar aanleiding van de schikkingen in de vastgoedfraudezaak: ‘Wat wordt precies bedoeld met de zin in het persbericht van het Openbaar Ministerie dat met het afdoen van zaken van verdachten met een transactie een passende, evenwichtige en doelmatige afdoening wordt bereikt van deze omvangrijke strafzaak? Wat is er precies passend en evenwichtig aan deze schikking?’4
Bij uitstek in deze zaken was interessant geweest een rechterlijk oordeel te verkrijgen omtrent feiten en verwijtbaarheden
Court Settlement © Fanatic Studio / Alamy
De schikkingspraktijk lijkt voorts in schril contrast te staan tot het beleidsplan ‘Perspectief op 2015’, opgesteld in 2011, waarin het OM zijn visie op de strafrechtelijke handhaving voor de komende jaren en de wijze waarop hij daar invulling aan geeft presenteert. Hierin merkt het OM onder meer op dat vanwege zijn exclusieve bevoegdheid ‘het OM daarom een vanzelfsprekende oriëntatie op de rechter heeft, omdat uiteindelijk de daad van vervolging erop gericht is om verdachten voor de straf-
rechter te brengen’. Het OM vervolgt dat het daarom ook ‘voortdurend aandacht heeft voor de rechtsstatelijke kwaliteit’.
4. Vragen van de leden Gesthuizen en
van schikkingen in fraudezaken (ingezon-
Bashir (beiden SP) aan de Minister van
den 13 januari 2011), Kamerstukken II
Veiligheid en Justitie en de Staatssecretaris
2010/11, Vragen gesteld door de leden der
van Financiën over de fiscale aftrekbaarheid
Kamer, 2011Z00501.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
643
Focus
Stagnerende rechtsontwikkeling Hoofddoel van het strafproces is volgens Corstens ‘de juiste toepassing van het materiële strafrecht te realiseren, opdat schuldigen (kunnen) worden gestraft en onschuldigen niet’.5 Dit hoofddoel wordt niet gediend wanneer de ontwikkeling van relevante materiële leerstukken het zonder de relevante maatschappelijke ontwikkelingen moet doen, omdat die om andere redenen buiten het strafproces worden gehouden. Het materiële strafrecht wordt door de wetgever, de lagere rechtspraak, de rechtsvormende Hoge Raad en dan weer de lagere rechtspraak ontwikkeld en afgebakend. Hierdoor kunnen de leerstukken zich steeds aanpassen aan moderne tijden en nieuwe inzichten. Deze rechtsontwikkeling stagneert door de schikkingspraktijk van vandaag. Ook het OM heeft in zijn eigen Aanwijzing benadrukt het wenselijk te vinden dat ten aanzien van juridisch principiële punten door de rechter jurisprudentie wordt geschreven. Relevante juridische vragen speelden – lees: hadden een rol kunnen spelen – ook in de genoemde getransigeerde zaken. Over valsheid in geschrift gingen de Schipholtunnelfraude met ‘valse’ facturen, de zaak Ahold met de beruchte sideletters en de geschikte Klimop-zaken. Hiernaar is nu niet door een rechter gekeken, terwijl toch die valsheid steeds weer ter discussie kan staan. Dat bleek maar weer eens in de – wél voor de rechter gebrachte – Rotterdamse Havenzaak. Een in die zaak verdachte advocaat werd in twee feitelijke instanties vrijgesproken van valsheid in geschrift, gelet op gebreken in het opzet op de
Deze rechtsontwikkeling stagneert door de schikkingspraktijk van vandaag valsheid alsook het type document. De hoofdverdachte Van den Nieuwenhuyzen werd wel veroordeeld voor onder meer omkoping, maar vrijgesproken voor het opstellen van valse raamovereenkomsten, nu de rechtbank niet bewezen achtte dat deze vals waren. De zaak FCIB/Deuss kwam in eerste instantie nog voor de rechter maar het tweede deel van de strafzaak, waarin witwassen centraal zou staan, werd geschikt. Over witwassen heeft de Hoge Raad zich laatstelijk in een reeks arresten6 uitgesproken: de verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en aldus voorwerpen onder zich heeft maakt zich niet automatisch ook schuldig aan het witwassen van die voorwerpen; zijn handelingen moeten dan gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst daarvan. Belangwekkend is hoe nadere jurisprudentie zich op dit punt gaat ontwikkelen, maar dat zal in ieder geval niet in de zaak FCIB/Deuss zijn. Inzake Rabobank had voor een rechter de vraag kunnen zijn in hoeverre het handelen van individuen de rechtspersoon kan worden toegerekend. Het Drijfmestarrest uit 2003 geeft voor de strafbaarheid van rechtsper-
644
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
sonen een nodig kader, maar voorziet nog niet in een op alle fronten eenduidig antwoord. De Hullu merkte hierover op: ‘Vragen staan inderdaad na dit arrest zeker nog open, die in de verdere rechtsontwikkeling nog nader kunnen en moeten worden verduidelijkt.’7 Annotator Mevis bij Drijfmest uitte zijn zorgen over het door de Hoge Raad gegeven weinig inhoudsvolle kader voor rechtsvorming door jurisprudentie in het materiële strafrecht. Hij betwijfelde of een rechtspersoon op grond van Drijfmest kon beslissen hoe ten aanzien van een bepaald delict zo te handelen dat daderschap wordt vermeden. De hoop van de annotator was dat de Hoge Raad in Drijfmest de feitenrechter had aangezet tot nadere verfijning en uitwerking in lagere jurisprudentie. Dan is dit arrest ‘ook eerder het begin van een rechtsontwikkeling dan het afsluiten van een periode van onduidelijke jurisprudentie’, aldus Mevis.8 Van Willigenburg antwoordde Mevis in 2011 ter geruststelling dat met casuïstische feitenrechtspraak een evenwicht wordt bereikt tussen de eis van rechtszekerheid en het belang van geïndividualiseerde beslissingen, per concreet geval.9 Dat is natuurlijk een mooie gedachte, maar dan moeten die individuele beslissingen wél (blijven) komen, doordat casus aan de rechter worden voorgelegd! Voorts was in meerdere zaken de vraag geweest of bestuurders van de ondernemingen strafrechtelijk aansprakelijk kunnen worden gehouden. Van het strafrechtelijke leerstuk feitelijk leidinggeven wordt sinds kort zelfs in het (vooral: financiële) bestuursrecht grif gebruik gemaakt.10 Nog steeds geldt voor deze aansprakelijkheidsfiguur het Slavenburgcriterium uit 1986, en ook hier blijft nadere ontwikkeling wenselijk. Terecht wordt in de Aanwijzing voor het OM – bij het benadrukken van de uitzonderlijkheid van bijzondere transacties en het uitgangspunt dat bijzondere zaken aan de rechter moeten worden voorgelegd – meegegeven: ‘Dit geldt niet alleen bij natuurlijke personen maar ook bij rechtspersonen. Bij vervolging van rechtspersonen is het bovendien wenselijk dat opdrachtgevers en feitelijk leidinggevenden zo mogelijk ook worden vervolgd.’ Het belang van een verdere ontwikkeling van deze relevante leerstukken wordt (h)erkend. Tegen dit belang in wordt in toonaangevende fraudezaken met juridisch interessante kwesties maar al te vaak geschikt. Vraag is wat hiervoor de ‘zeer goede redenen’ (zie het uitgangspunt in de Aanwijzing) zijn geweest. Reden zal wel niet zijn dat de zaken geen opschudding in de samenleving teweeg brachten, want dat deden zij allemaal wél. Om die reden wordt een zaak als de Vuurwerkramp Enschede in de Aanwijzing zelfs met zoveel woorden genoemd als voorbeeld van bijzonder, en dus niet direct geschikt voor schikken. En inderdaad: die zaak kwam bij de rechter. Is de ontploffing van vuurwerk erger dan de genoemde financieel-economische strafzaken, omdat er fysieke slachtoffers waren? Is inzake de vuurwerkramp niet getransigeerd omdat de rechtsontwikkeling deze zaak inderdaad nodig had? Of is deze rechtsontwikkeling een bijkomend gunstig effect van een zaak waarin eenvoudigweg niet werd getransigeerd omdat de verdachten daarvoor minder financiële middelen beschikbaar hadden? Rechtsontwikkeling lijkt zich vooral af te spelen in de meer ‘fysieke’ zaken en geen grip te krijgen op de toch net zo belangwekkende fraudezaken van deze tijden. Zo ontwikkelt het recht niet mee ‘in’ en ‘door’ deze laatste
Rechtsontwikkeling lijkt zich vooral af te spelen in de meer ‘fysieke’ zaken en geen grip te krijgen op de toch net zo belangwekkende fraudezaken van deze tijden categorie. Ons inziens ten onrechte. Fraudezaken hebben eigen kenmerken en moeilijkheden, waarop het recht een antwoord moet formuleren. Waar bakent het strafrecht de grenzen van ondernemingsvrijheid af? Juist in deze zaken zouden de leerstukken moeten worden toegepast, waardoor andersom het recht ook mede aan de hand van deze praktijkvoorbeelden kan worden bijgestuurd.
Verdedigingspositie De verdediging in strafzaken is gericht op het bereiken van het voor de verdachte cliënt zo gunstig mogelijke resultaat, althans het door die cliënt gewenste resultaat, nadat hij of zij behoorlijk door de raadsman of -vrouw is voorgelicht. Het mooiste is natuurlijk om de zaak in de kiem te smoren en de verdenking van tafel te krijgen. Lukt dit niet, dan kan de mogelijkheid van een transactie met het OM in plaats van een gang naar de rechter voor de verdediging ontstaan. In deze paragraaf gaan auteurs na of de eerstgenoemde optie altijd te prefereren is boven de laatstgenoemde. De voordelen van schikken met het OM liggen voor de verdediging voor de hand: er komt geen openbare berechting met de publieke schande van dien, en er is evenmin de aan een procedure verbonden lange onzekerheid over de uitkomst ervan. Deze voordelen kunnen voor veel cliënten in fraudezaken begrijpelijkerwijze zonder meer reden zijn om – wellicht zelfs koste wat kost – te willen schikken. Het mooie van transigeren (zeker ook ten opzichte van de strafbeschikking, waar dat anders is)11 is ook dat dit geen vorm van vervolging is. Strikt genomen wordt door schikken met het OM dus geen schuld erkend. Strikt genomen, want hoewel een transactie expliciet geen schulderkenning inhoudt, wordt alleen al door het gegeven van een schikking impliciet wel degelijk schuld erkend. Hoewel niet iedereen deze mening is toegedaan,
wordt dit in 2002 in ieder geval uitgesproken door de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal De Wijkerslooth, in een interview met Justitie Magazine naar aanleiding van de discussie in de Tweede Kamer over de schikking inzake de Schipholtunnel-fraude. Op de website van het OM is hierover een stukje opgenomen met de titel: ‘Transactie is bekennen schuld’. De Wijkerslooth promoot een wetswijziging en overweegt: ‘Schikken is schuld bekennen. Dat kun je zo in de wet regelen. In essentie is dat ook de realiteit, want waarom zou iemand honderden, of zelfs tienduizenden Euro’s betalen, als hij niets heeft gedaan? Er wordt ook heel precies onderhandeld over de vraag waarop de schikking betrekking heeft. Dan is de stap naar schuld bekennen expliciteren wat allang impliciet in de schikking besloten is.’12 Vervolgens wordt de impliciete schulderkenning naar buiten gebracht: bij transigeren is een persbericht vaste prik ingevolge de eerdergenoemde Aanwijzing. Het aanvankelijk grootste voordeel van schikken, een beperking van reputatieschade, wordt hiermee toch weer (deels) teniet gedaan. Zoals Baauw heeft opgemerkt: ‘Kortom, gaat het bij een terechtzitting nog om de kans dat er pers aanwezig is, bij deze transacties is de publiciteit gegarandeerd.’13 En op dit enkele persbericht volgt, zo leert de ervaring, onontkoombaar weer meer aandacht in de pers. Het OM geeft in voornoemde passage op zijn website bovendien nog een kijkje in de keuken van de schikkingsonderhandelingen tussen partijen: ‘In de bovengenoemde zaken werd steeds (vrijwel) het maximumbedrag afgesproken. Als deze zaken voor de rechter zouden zijn gebracht dan zou deze waarschijnlijk geen hogere, maar eerder een lagere boete hebben opgelegd.’ Auteurs ondersteunen dit vermoeden. Bij schikkingsonderhandelingen poneert het OM een ruwe, vaak niet kinderachtige, maar nog niet bewezen (en: te bewijzen) verdenking jegens de cliënt. Die cliënt wil met dit OM in ieder geval tot overeenstemming komen en opereert wat dat betreft niet op het scherpst van de snede. Bij een rechterlijk onderzoek van de strafzaak met zitting daarentegen komt zelden de gehele tenlastelegging van het OM ongeschonden uit de strijd, nadat de verdediging daarop een paar gerichte schoten heeft gelost. Nietontvankelijkheidsverweren daargelaten, leiden inhoudelijke verweren op de in de vorige paragraaf beschreven materiële punten daar wel tot (partiële) vrijspraken. Tot slot resulteren strafmaatverweren vaak in een substantiële bijstelling naar beneden van de uiteindelijke straf. Het recht, zo moet niet worden vergeten, kan zich ook in het voordeel van verdachten uitspreken en/of verder ontwikkelen. Deze verdedigingsmogelijkheden en de bijbehorende
dit niet is. Voor meer informatie over de
5. Mr. G.J.M. Corstens en prof. mr. M.J.
Amicorum Liber van G. Knigge (red. A.E.
che in de Awb per juli 2009 kan ook een
Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht,
Harteveld, D.H. de Jong en E.F. Stamhuis),
bestuursorgaan een feitelijk leidinggever
strafbeschikking zie www.om.nl.
Doeleinden van het strafproces(recht), span-
Systeem in ontwikkeling, Nijmegen: Wolf
beboeten; dat gebeurde sindsdien al in een
12. Zie de website van het OM: http://
ningen, 2011/I.3, te raadplegen op Kluwer
Legal Publishers 2005, p 287.
twintigtal zaken.
www.om.nl/organisatie/landelijke/parket-
Navigator en bijgewerkt tot 1 mei 2011.
8. Zie de noot van P.A.M. Mevis bij Drijf-
11. Naast de transactie ex 74 Sr bestaat sinds
generaal/nieuwsberichten/@125323/trans-
6. HR LJN BM4440, HR LJN BA7923, HR
mest in NJ 2006/328,
2008 ook de strafbeschikking via Wet OM-
actie_is/.
LJN AU6712, HR LJN BX6910 en HR LJN
ECLI:NL:HR:2003:AF7938, r.o. 3, 4 en 8.
afdoening. De strafbeschikking kan ook
13. Zie Peter Baauw, ‘Onderhandelen in het
CA3302.
9. K. van Willigenburg, ‘Casuïstiek en scher-
zelfstandig door het OM worden opgelegd
strafrecht’, hoofdstuk 8 in: E. Prakken en
7. J. de Hullu, ‘Enige opmerkingen over het
pe normen in het materiële strafrecht’, D&D
en lijkt daarom op de transactie. Belangrijk
T.N.B.M. Spronken (red.), Handboek Verde-
strafrechtelijk daderschap van rechtsperso-
2011/27.
verschil is echter dat de strafbeschikking juist
diging, tweede druk, Kluwer: Deventer
nen’, hoofdstuk 16 in de Feestbundel Liber
10. Sinds de invoering van de Vierde Tran-
een vervolgingsvariant is, waar de transactie
2009, p. 409.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
645
Focus
Het recht, zo moet niet worden vergeten, kan zich ook in het voordeel van verdachten uitspreken en/of verder ontwikkelen rechtsbescherming door de rechter14 worden door schikken prijsgegeven. Daarmee wordt ook de kans gemist om aan te tonen dat een wellicht kwalijke zaak nog een andere kant kent.
Conclusie en suggestie: rechterlijke toets transactie? Concluderend kan worden gesteld dat de schikkingspraktijk in omvangrijke fraudezaken de strafrechtsontwikkeling ondermijnt, waar zij casuïstische bijsturing van belangrijke materiële leerstukken door de maatschappelijk relevante zaken onmogelijk maakt. In beginsel kan de keuze voor de transactie vanuit het oogpunt van beide schikkende partijen, gezien hun motieven, wel worden gevolgd. Voor de rechtsontwikkeling draagt het OM evenwel ook verantwoordelijkheid en de vraag is of het die hiermee wel voldoende neemt. De verdediging heeft alleen het eigen belang te dienen, en als dat met een schikking het meest gebaat is, dan is dat om die reden na te streven. Het verdient in dat kader wel aanbeveling de voor- maar ook de nadelen van schikken goed tegen elkaar af te wegen. Voor strijdlustigen is wellicht de gang naar de rechterlijke arena te wagen, waar alle juridische argumenten ten volle kunnen worden benut. Ontwikkelde rechtspraak heeft immers ook veel te bieden aan verdachten, al helemaal als zij menen een goed weerwoord tegen de door het OM geponeerde verdenkingen te hebben. Een oplossing voor veel genoemde bezwaren, zowel tegen een te snel schikkend OM als tegen het gebrek aan rechtsbescherming voor de verdediging, zou zijn om een marginale toetsing door de rechter bij voorgenomen transacties te introduceren. Schikken onder regie van de strafrechter
is in Duitsland en Amerika al – in meer en mindere mate – usance.15 Die rechter zou dan, in het uiterste geval dat een zaak naar zijn mening te groot of bijzonder is, kunnen oordelen dat de zaak zich niet leent voor een transactie en het ertoe kunnen leiden dat het OM alsnog dagvaardt. Maar zeker ook wanneer wél wordt geschikt kan deze rechter een nuttige rol vervullen: die van scheidsrechter tussen partijen, die de door het OM voorgenomen schikking rechterlijk accordeert en tegelijkertijd met het oog op de belangen van de verdediging voorkomt dat voor een té grote verdenking en een té groot bedrag wordt geschikt. Ook in het persbericht dient vervolgens duidelijker tot uitdrukking te komen waarvoor precies geschikt is en – belangrijk – waarvoor niet. Naast de beschuldiging kan ook enige nuance in de (omvang van de) verdenking naar voren worden gebracht. Daarop kan het schikkingsbedrag, als daarvoor aanleiding is, dienovereenkomstig worden gematigd. Het is wat de auteurs betreft onwenselijk dat het OM nadien, zoals inzake Rabobank onlangs gebeurde naar aanleiding van de door Spong aangespannen klacht over niet vervolging, nog meent te moeten verduidelijken waarop de schikking precies betrekking heeft.16 Een evenwichtiger persbericht, als resultaat van een marginale rechterlijke toetsing, zou een dergelijk napleiten kunnen voorkomen. De rechtsontwikkeling blijft met deze oplossing natuurlijk tekort komen. Wel is op zijn minst enige rechterlijke toets gewaarborgd, zowel op de mogelijkheid van schikken als op de inhoud daarvan. Daarmee wordt ook voorzien in een extra rechterlijke controle namens de samenleving op het gebruik door het machts-monopolistische OM van zijn schikkingsbevoegdheid.
14. Zoals ook door P. Osinga, die in 1992
15. Voor Amerika zie: http://dealbook.
type=blogs&_php=true&_type=blogs&_r=1
2013, p. 422-426.
promoveerde op het onderwerp Transactie in
nytimes.com/2013/02/08/appeals-court-
en voor Duitsland zie: Mr. A. De Lange, ‘De
16. Zie website OM: http://www.om.nl/
strafzaken (Gouda Quint), direct in zijn intro-
hears-arguments-over-judge-rakoffs-rejecti-
rechtstaat in de mist. Een opstel over con-
algemene_onderdelen/uitgebreid_zoe-
ductie beschreven als nadeel van transigeren.
on-of-citigroup-settlement/?_php=true&_
sensueel strafrecht’, Strafblad, december
ken/@162142/update-libor/.
646
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
Praktijk
522
De Europese procedure voor geringe vorderingen Onbekend maakt onbemind? Adriaan Buyserd1 Volgens een recente Eurobarometer heeft 86% van Europa nog nooit gehoord van het bestaan van de Europese procedure voor geringe vorderingen (een Europees alternatief voor reguliere procesvoering bij grensoverschrijdende geschillen in burgerlijke en handelszaken). Deze onbekendheid lijkt een gemiste kans. Consumenten en bedrijven kunnen grensoverschrijdende schadeclaims tot € 2000 relatief eenvoudig zelf uitprocederen. Het voornemen is bovendien dit toepassingsbereik verder te verruimen: er ligt momenteel een wetsvoorstel dit plafond naar € 10 000 te verhogen.
Beleidsmatige achtergrond De Europese Commissie streeft als hoedster van het Verdrag naar een optimale benutting van de interne markt. Consumenten en bedrijven hebben daar baat bij. Om het vertrouwen in grensoverschrijdend handelen te bevorderen, is snelle, goedkope en effectieve rechtsbescherming gewenst. Ook voor schadeclaims en andere vorderingen,2 die in omvang beperkt blijven. De Europese wetgever heeft ter bevordering van een effectieve rechtsbescherming wetgeving geïntroduceerd. In 2007 creëerde hij de Europese procedure voor geringe vorderingen (‘EPGV’), als aanvulling op het nationale civiele (proces)recht. Deze EPGV, vormgegeven in Verordening (EG) nr. 861/2007,3 trad op 1 januari 2009 in werking. De EPGV is als gerechtelijke procedure uitdrukkelijk bedoeld als laagdrempelige geschilbeslechting. Dat heeft geleid tot een opvallende balans tussen procedurele waarborgen, en de wens tot een kordate afhandeling. Juridische bijstand is bijvoorbeeld niet vereist. Partijen hoeven vordering en verweer niet juridisch te kwalificeren. Van gerechten wordt een behulpzame, ondersteunende opstelling verwacht. Een mondelinge behandeling is de uitzondering. Waar mogelijk moeten gerechten gebruik maken
van videoconferencing en andere technologie, zodat procespartijen niet hoeven te reizen. De hele procedure is zoveel mogelijk gestandaardiseerd middels standaardformulieren, die in alle relevante talen beschikbaar zijn.
Verordening (EG) nr. 861/2007 De EGPV is zoals gezegd bedoeld als snelle, goedkope en effectieve geschilbeslechting. Met die doelstelling in gedachten, hierbij zeer vereenvoudigd een schets van de procedurele stappen in een standaardgeval. Stap 1 (verzoek): Eenieder kan onder de EPGV in een burgerlijke of handelszaak een schadeclaim indienen, mits ten minste een van de partijen woonplaats of gewone verblijfplaats heeft4 in een andere EU lidstaat dan die van het aangezochte gerecht,5 en mits hoofdvordering niet meer dan € 2000 bedraagt (exclusief rente en kosten). De EPGV wordt geëntameerd door een Formulier A in te dienen bij de bevoegde rechter.6 Sommige soorten schadeclaims zijn op functionele grondslag buiten het toepassingsbereik gehouden, zoals bijvoorbeeld huurzaken, arbeidsgeschillen en arbitrage.
Auteur
over schadeclaims zal worden gesproken.
de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en
nationale civiele (proces)recht. In consumen-
1. A.N.A. Buyserd LLM MSc is werkzaam
Echter in beginsel komen alle vorderingen
de tenuitvoerlegging van beslissingen in
tenzaken zal het vaak gaan om de rechter
op de sectie EU & Mededinging bij
van geringe aard in aanmerking.
burgerlijke en handelszaken (‘Brussel I-Vo’).
om de hoek. Afhankelijk van tactische over-
BANNING Advocaten te ’s-Hertogenbosch
3. Verordening (EG) nr. 861/2007 van het
5. Denemarken heeft zich als enige EU
wegingen bij de forumkeuze, kan dit zeer
en Rotterdam. Hij specialiseert zich in
Europese Parlement en de Raad van 11 juli
lidstaat uitgezonderd van de EPGV, zodat
voordelig zijn. Zo bespaart de eisende partij
concurrentieproblemen.
2007 tot vaststelling van een Europese
de Deense jurisdictie in beginsel buiten
dan doorgaans op vertaalkosten. Landspeci-
procedure voor geringe vorderingen.
beschouwing moet worden gelaten.
fieke informatie staat op http://e-justice.
Noten
4. De woonplaats wordt beheerst door arti-
6. Brussel I-Vo bepaalt welke EU lidstaat
europa.eu. Nota bene dat deze Europese
2. In de praktijk blijkt het met name om
kel 59 en 60 van Verordening (EG) nr.
bevoegd is de zaak te behandelen. Relatieve
database naar voorlopige inschatting van de
schadeclaims te gaan, zodat hierna vooral
44/2001 van 22 december 2000 betreffende
bevoegdheid wordt beoordeeld naar het
auteur niet steeds actueel lijkt te zijn.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
647
Praktijk
Rechnung © Lisa S. / Shutterstock.com
Stap 2 (aanvulling): Het gerecht onderzoekt de ingediende vordering. Het kan zijn dat Formulier A niet correct of onvoldoende is ingevuld. In dat geval retourneert de rechter een standaard correctieformulier, Formulier B. Indien het gerecht de schadeclaim kennelijk ongegrond of de eisende partij niet-ontvankelijk acht, dan wel deze verzuimt het formulier tijdig terug te sturen, dan wordt de vordering afgewezen. Indien de hoofdvordering boven het plafond van € 2000 uitkomt, verwittigt de rechter de eisende partij. Deze krijgt dan de kans de procedure in te trekken. Als de eisende partij de procedure desondanks wenst voort te zetten, verschiet deze van kleur en wordt het reguliere civiele (proces)recht van toepassing.
nis (en eventueel: het certificaat) door een gekwalificeerd persoon zijn vertaald. De roep om snelheid en eenvoud klinkt overal in door. Partijen zijn bijvoorbeeld niet verplicht zich te laten vertegenwoordigen. Zij hoeven geen juridische onderbouwing aan te leveren van hun schadeclaim. De rechter is gehouden bij bewijsvoering te opteren voor de minst ingewikkelde en minst kostbare bewijsmethode. Vonnissen kunnen automatisch worden erkend in de gehele EU (met uitzondering van Denemarken, dat niet deelneemt aan de EPGV). Ook zijn de mogelijkheden voor hoger beroep en herziening ingekaderd. Is de huidige EPGV succesvol? Dat lijkt wel zo te zijn. Eurobarometer 395 vermeldt dat 66% van de respondenten die sinds 2009 gebruik hebben gemaakt van de EPGV, aangaven tevreden te zijn.
De EPGV blijkt veel sneller dan
Uitvoeringswet Verordening EPGV
het reguliere civiele (proces) recht
Stap 3 (verweer): Ervan uitgaande dat de schadeclaim volledig is ingediend, stuurt de rechter binnen 14 dagen na ontvangst een kopie van het dossier naar de wederpartij, samen met een standaard reactieformulier.7 De verweerder moet dit Formulier C binnen 30 dagen ingevuld terugsturen naar de rechter. De rechter stuurt binnen 14 dagen na ontvangst van Formulier C het verweer door naar de eisende partij. Gebruik van het Formulier C is voor de verweerder niet verplicht. Gebruik van een erkende procestaal bij de bevoegde rechter is daarentegen wel verplicht. Bij stilzitten is verstek niet noodzakelijk; het gerecht kan onmiddellijk oordelen. Indien de wederpartij een tegenvordering wenst in te dienen, moet ook hij gebruik maken van Formulier A. Als deze tegenvordering uitstijgt boven de € 2000, zullen beide vorderingen naar regulier civiel (proces)recht moeten worden beoordeeld. Stap 4 (vonnis): De rechter spreekt binnen 30 dagen vonnis uit. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad. Er hoeft geen zekerheid te worden gesteld. Er is geen Europese executoriale titel of exequatur nodig. Op verzoek van partijen verstrekt het gerecht ten behoeve van erkenning en tenuitvoerlegging in voorkomend geval (kosteloos) een certificaat, gestandaardiseerd als Formulier D. Bij wijze van uitzondering kan het voorkomen dat het gerecht binnen 30 dagen nadere schriftelijke informatie of bewijsvoering verlangt, danwel een mondeling onderhoud (bij voorkeur via videoconferencing en dergelijke). In dit geval heeft de rechter opnieuw een periode van 30 dagen nadien om vonnis te wijzen. Stap 5 (executie): Tenuitvoerlegging vindt plaats naar het civiele (proces)recht van de EU lidstaat waar het vonnis wordt geëxecuteerd. Het is niet nodig daar domicilie te kiezen. Wel is onder omstandigheden vereist, dat het von-
De Nederlandse wetgever koos ervoor Verordening (EG) nr. 861/2007 te implementeren, althans het Nederlandse civiele (proces)recht nader te specificeren, in een korte wet: de Uitvoeringswet Verordening EPGV.8 In Nederland kreeg de EPGV de vorm van een verzoekschriftprocedure (artikel 9) bij de bevoegde kantonrechter (artikel 2). In beginsel krijgen partijen te onzent geen gelegenheid hoger beroep in te stellen, zodat de kantonrechter in eerste en enige instantie recht spreekt (artikel 2). De normale regelingen omtrent inning van griffierechten (artikel 3) en veroordeling in de proceskosten (artikel 5) zijn van toepassing. Dit impliceert onder meer dat in Nederland van verweerders geen griffierecht wordt geheven. De Nederlandse wetgever overwoog dat vordering en eventuele tegenvordering niet cumuleren, maar dat voor toepassing van de EPGV elk beneden de € 2000 moet blijven: ‘Voor alle duidelijkheid wordt erop gewezen dat de vordering en de tegenvordering ook worden behandeld volgens de regels van de [EPGV], indien zij tezamen meer bedragen dan € 2000 (exclusief rente en kosten), zolang zij afzonderlijk maar niet meer bedragen dan € 2000 (exclusief rente en kosten).’9 Een verzoeker moet bezinnen eer hij begint: indien hij het geschil intrekt, bijvoorbeeld omdat het belang van de zaak toch boven de € 2000 uit blijkt te stijgen, wordt griffierecht niet gerestitueerd (artikel 4).
7. ‘De betekening of kennisgeving van
gerecht is Verordening (EG) nr. 1348/2000
stukken geschiedt per aangetekende post
van de Raad van 29 mei 2000 inzake de
met bericht van ontvangst met vermelding
betekening en de kennisgeving in de lidsta-
van de datum van ontvangst. Indien bete-
ten van gerechtelijke en buitengerechtelijke
kening op deze wijze niet mogelijk is, kun-
stukken in burgerlijke en handelszaken van
nen stukken worden betekend op een van
toepassing (PbEU L 160).’ Kamerstukken II,
de wijzen die zijn bepaald in de artikelen 13
2007/08, 31 596, nr. 3 (MvT).
en 14 van Verordening (EG) nr. 805/2004
8. Wet van 29 mei 2009 tot uitvoering van
van het Europees Parlement en de Raad van
Verordening (EG) nr. 861/2007 van het
21 april 2004 tot invoering van een Europe-
Europees Parlement en de Raad van de
se Executoriale Titel voor niet-betwiste
Europese Unie van 11 juli 2007 tot vaststel-
schuldvorderingen (PbEU L 143, verder:
ling van een Europese procedure voor
EET-verordening) (artikel 13 van de Veror-
geringe vorderingen.
dening). Op betekening of kennisgeving
9. Kamerstukken II, 2007/08, 31 596, nr. 3
van stukken aan een geadresserde in een
(MvT).
andere lidstaat dan de lidstaat van het
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
649
Praktijk
Artikel 7(1) bepaalt dat het afschrift van een door een gerecht van een andere EU lidstaat gewezen vonnis en het afschrift van het certificaat tezamen ten uitvoer kunnen worden gelegd op dezelfde wijze als een grosse. Artikel 7(2) bepaalt dat enkel het certificaat in het Nederlands vertaald moet zijn.10 In Nederland is het vooralsnog alleen mogelijk elektronisch met de kantonrechters te corresponderen, als hun procesreglement daarin voorziet. Voor het overige dienen partijen te corresponderen per post (of fysiek processtukken te overhandigen aan de griffie). De kantonrechter zal over het algemeen pogen met de wederpartij te corresponderen via aangetekende post. Als dat niet mogelijk is, kan in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1393/2007 ook worden betekend.
de belangrijkste wijzigingsvoorstellen samen (zonder pretentie van volledigheid). Ten eerste stelt de Europese Commissie voor het plafond te verhogen naar € 10 000. Dit zou een aanzienlijke verruiming van het toepassingsbereik betekenen. Op dit moment valt circa 20% van alle schadeclaims onder het plafond. Indien het wetsvoorstel wordt aangenomen, wordt dit circa 50%. Ten tweede zou de Europese Commissie de definitie van ‘grensoverschrijdend’ willen oprekken, zodat minder schadeclaims op grond van dit criterium worden uitgesloten van het toepassingsbereik. Op dit moment zijn schadeclaims tussen partijen die in dezelfde EU lidstaat wonen of zetelen niet mogelijk, zelfs niet indien er een grensoverschrijdend element bestaat (bijvoorbeeld een ongeluk in het buitenland, of voorgenomen beslag en executie in het bui-
Eerste ervaringen Afgemeten aan de doelstellingen van de Europese wetgever, zijn de eerste ervaringen met de EPGV zonder meer bemoedigend te noemen. De EPGV blijkt veel sneller dan het reguliere civiele (proces)recht. De doorlooptijd van een procedure werd aanzienlijk bekort: van 2-5 jaar naar gemiddeld 5 maanden. De EPGV blijkt bovendien aanzienlijk goedkoper te zijn dan het reguliere civiele (proces)recht. Partijen die gebruik maakten van de EPGV zagen hun proceskosten gemiddeld met 40% dalen. De EPGV lijkt ten slotte effectief. Eurobarometer 395 vermeldt dat wie een veroordelend vonnis heeft verkregen, dat door de gehele EU kan worden geëxecuteerd, zonder Europese executoriale titel of exequatur en weinig moeite ondervindt met tenuitvoerlegging. 97% van de ondervraagde respondenten wist zonder veel moeite vrijwillige naleving of executie te bewerkstelligen. Stakeholders waren over het algemeen verheugd met de komst van de EGPV. Desalniettemin kwamen gaandeweg bepaalde tekortkomingen aan het licht. Een belangrijk punt, dat in de consultatieronde naar voren kwam, was de onbekendheid van nationale gerechten met de EGPV. Deze vervulden hun voorlichtende taak nog niet afdoende. Ook eventuele vertaalkosten werden als een drempel ervaren. Temeer indien nationale wet- en regelgeving officiële vertalingen vereist. Ten slotte kunnen ook de betekening en tenuitvoerlegging van vonnissen, afhankelijk van het nationale civiele (proces)recht, problematisch en kostenverhogend zijn.
Voorgestelde wijzigingen Op 8 mei 2013 werd het EU Citizens Report 2013 gepubliceerd. In dit rapport formuleerde de Europese Commissie 12 actiepunten ten behoeve van de burgerrechtenbescherming. Een van deze actiepunten was het aanscherpen en verbeteren van de EPGV. Het onderwerp staat in Brussel hoog op de agenda. Op 19 november 2013 diende de Europese Commissie, na dit rapport, een publieke consultatie en Eurobarometer 395, een wetsvoorstel in, dat de positie van consumenten en bedrijven nog verder moet versterken. Ik vat
650
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
Partijen hoeven vordering en verweer niet juridisch te kwalificeren tenland). De Europese Commissie wenst aldus meer grensoverschrijdende geschillen in de EPGV onder te brengen. Ten derde stelt de Europese Commissie voor griffierechten en andere proceskosten te maximeren. Deze zouden volgens de Europese Commissie, uit oogpunt van een effectieve rechtsbescherming, niet meer dan 10% mogen bedragen van de totale (hoofd)vordering. Dat kan een aanzienlijke lastenverlichting met zich meebrengen – en het procesrisico voor (met name) bedrijven sterk verminderen. Ten vierde wenst de Europese Commissie zoveel mogelijk administratieve lasten te vermijden, met inbegrip van onnodige reis- en verblijfkosten. 33% van de Europese consumenten gaf aan dat zij vaker grensoverschrijdende geschillen aanhangig zouden maken, als de toepasselijke procedure uitsluitend schriftelijk zou zijn. De EPGV wil nog meer aan deze wens tegemoetkomen, dan nu reeds het geval is.
Impact in Nederland In Nederland is 56% van de respondenten in beginsel bereid een grensoverschrijdende gerechtelijke procedure te voeren voor een schadeclaim van minder dan € 2000. Indien het plafond wordt opgetrokken naar € 10 000, waarmee het toepassingsbereik van de EPGV meer dan wordt verdubbeld, zal de procesbereidheid naar verwachting nog verder toenemen. Temeer als de griffierechten dalen en betere voorlichting duidelijk maakt, dat (relatief kostbare) rechtshulp niet strikt noodzakelijk is. 10. De wet lijkt niet, zoals in sommige EU
vereisen, bijvoorbeeld van een erkende
lidstaten, een gekwalificeerde vertaling te
vertaler.
Opinie
523
Ruimte voor mediation Enige kanttekeningen bij het door Kamerlid Van der Steur ingediende wetsvoorstel om het gebruik van mediation tijdens bestuursrechtelijke procedures te stimuleren Rens Koenraad1
Z
ittingen bij de bestuursrechter en hoorzittingen bij de bezwaaradviescommissie vertonen veel onderlinge verschillen, maar hebben tegenwoordig één ding met elkaar gemeen: op enig moment ontstaat de vraag of mediation kan leiden tot het beëindigen van de procedure zonder officieel document zoals een besluit op bezwaar of een rechterlijke uitspraak. Dit komt mede door de sterk toegenomen belangstelling voor het conflict (met uiteenlopende belangen, teleurgestelde verwachtingen en oplopende emoties) dat aan het aanhangige geschil (met juridische standpunten) ten grondslag ligt. Het bestreden besluit staat niet langer centraal; dit besluit vormt de aanleiding tot een gesprek met partijen over de oorzaak en achtergrond van het geschil. Met enige regelmaat stellen bezwaarschriftcommissies en bestuursrechters de ‘mediation-vraag’ uitdrukkelijk aan de orde. Als partijen verklaren dat zij met behulp van een mediator gaan proberen hun conflict zelf op te lossen, wordt het onderzoek tijdens de (hoor)zitting geschorst, in de hoop dat een minnelijke schikking een formele afronding van de procedure overbodig maakt. Daarna zijn er twee mogelijkheden; of de mediation heeft resultaat (wat onder meer leidt tot intrekking van het bezwaar of beroep), of partijen kunnen hun probleem niet op eigen kracht de baas (wat leidt tot heropening van het onderzoek en een beslissing of een uitspraak). Mediation tijdens de bestuursrechtelijke procedure heeft (minimaal) twee voordelen. Ten eerste: de verantwoordelijkheid voor de oplossing van het uit de hand gelopen conflict komt te liggen waar deze primair thuishoort, namelijk bij partijen. Ten tweede: bezwaaradviescommissies en bestuursrechters kunnen hun kerntaak – het beslechten van geschillen – frank en vrij blijven vervullen. Daarom heb ik op zichzelf sympathie voor het plan van VVD-kamerlid Van der Steur om de rol van mediation tijdens bestuursrechtelijke procedures te versterken, zoals neergelegd in het voorstel tot invoering van de Wet bevordering van mediation in het bestuursrecht.2
Van der Steur wil de Awb aanvullen met bepalingen die beogen de betekenis van mediation als middel om geschillen over besluiten van bestuursorganen te vergroten. Een opsomming.
Artikel 2:4a: Het bestuursorgaan spant zich in om geschillen met burgers te voorkomen door vroegtijdige en actieve communicatie. Artikel 7:1b: Het bestuursorgaan bevordert een goede communicatie met de indiener van het bezwaarschrift. Artikel 7:3a lid 1: Het bestuursorgaan kan belanghebbenden in de gelegenheid stellen om deel te nemen aan mediation op basis van een mediationovereenkomst als bedoeld in artikel 424a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 7:3a lid 2: Het bestuursorgaan stelt daarvan in ieder geval de indiener van het bezwaarschrift op de hoogte alsmede de belanghebbenden die bij de voorbereiding van het besluit hun zienswijze naar voren hebben gebracht. Artikel 7:10 lid 4 sub d: Verder uitstel [van de termijn voor het beslissen op bezwaar] is mogelijk voor zover dit nodig is in verband met de deelneming door een of meer belanghebbenden aan mediation op basis van een mediationovereenkomst als bedoeld in artikel 424a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 7:12 lid 1, tweede volzin: Indien geen mediation op basis van een mediationovereenkomst als bedoeld in artikel 424a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek heeft plaatsgevonden, worden voorts de redenen daarvoor vermeld. Artikel 8:32a: De bestuursrechter kan partijen in de gelegenheid stellen om deel te nemen aan mediation op basis van een mediationovereenkomst als bedoeld in artikel 424a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, indien hem dit gelet op de aard van het geschil geraden voorkomt. Zullen de voorgestelde bepalingen het gewenste effect sorteren? Ik betwijfel het. Veel bepalingen – met name artikel 2:4a, 7:3a en 8:32a Awb – lijken mij namelijk te algemeen en te vaag om bestuursorganen en bestuurs-
Auteur
1-3. Tegelijkertijd heeft Van der Steur twee
1. Mr. dr. L.M. Koenraad is onder meer
andere voorstellen in procedure gebracht,
bestuursrechter bij de Rechtbanken Den
namelijk de Wet registermediator (Kamer-
Haag en Gelderland.
stukken II 2012/13, 33 722, nr. 1-3) en de Wet bevordering van mediation in het bur-
Noten
gerlijk recht (Kamerstukken II 2012/13,
2. Kamerstukken II 2012/13, 33 727, nr.
33 723, nr. 1-3).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
651
Opinie
Zullen de voorgestelde bepalingen het gewenste effect sorteren? Ik betwijfel het rechters tot doorverwijzing van een zaak naar een geregistreerd mediator te prikkelen. Bovendien kent het wetsvoorstel enige blinde vlekken: wel aandacht voor de bezwaarschriftprocedure maar niet voor de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (terwijl ook veel zienswijzen uit conflicten en emoties voortspruiten); wel een mogelijkheid tot verlengen van de termijn voor het beslissen op bezwaar maar niet voor het doen van een einduitspraak (terwijl artikel 8:66 Awb op een soortgelijke wijze als artikel 7:10 Awb kan worden aangevuld). Dit zette mij aan het denken. Zijn er concrete manieren om bestuursrechtelijke procedures vaker dan nu te laten vervangen door gesprekken onder (bege)leiding van een (geregistreerd) mediator? En verdient het aanbeveling om (ook) burgers te laten nadenken over mediation als alternatief voor het voeren van een bezwaar- of beroepsprocedure? Ik beantwoord beide vragen positief, op basis van twee suggesties. Ten eerste: ontsla de bezwaarmaker en de eiser van de plicht tot het aanvoeren van gronden tegen het bestreden besluit (artikel 6:5 lid 1 sub d Awb) indien hij aantoont dat met behulp van een geregistreerd mediator wordt geprobeerd het geschil/conflict informeel te beslechten. Ten tweede: ontsla de eiser van de plicht tot betaling van griffierecht (artikel 8:41 Awb) indien hij aantoont dat met behulp van een geregistreerd mediator wordt geprobeerd het geschil/conflict informeel te beslechten. Ik licht toe. De verjaringstermijn in het bestuursrecht bedraagt slechts zes weken3 Want wie binnen die termijn niet ageert tegen een hem onwelgevallig besluit – door het maken van bezwaar4 – moet er rekening mee houden dat het betreffende besluit rechtens onaantastbaar wordt en daarmee formele rechtskracht verkrijgt. Het besluit in kwestie kan na het ongebruikt verstrijken van de bezwaartermijn immers niet worden getroffen door een bestuurlijke herroeping.5 Wachten met het starten van een
bestuursrechtelijke procedure heeft dus risico’s, ook als de benadeelde burger in gesprek is met het bestuursorgaan en/of een andere burger (zoals zijn buurman die over een vergunning beschikt). Tegelijkertijd moet worden vastgesteld dat een bestuursrechtelijke procedure de onderlinge verhoudingen verstoort, en dat de sfeer nog verder wordt bedorven als de bezwaarmaker – aangespoord door een brief (als bedoeld in artikel 6:6 Awb) die hem stimuleert om het bezwaarschrift te motiveren – argumenten tegen het bestreden besluit gaat aanvoeren. De behoefte bij de andere partij(en) aan weerlegging van die argumenten jaagt alle betrokkenen in hun juridische loopgraven. En de neiging tot het verlaten van de ingenomen posities – om te kijken of de aangevoerde argumenten nog iets met het eigenlijke conflict te maken hebben – daalt naarmate de bestuursrechtelijke procedure langer duurt. Met andere woorden: het aanvoeren van gronden heeft een conflictopwekkend effect. Naar mijn overtuiging kan de tijd die het zoeken van juridische spijkers op rechtsgeleerd laag water kost, beter worden besteed aan het voeren van een goed gesprek over het eigenlijke conflict. Hoe eerder partijen zo’n gesprek gaan voeren, des te groter is de kans op een duurzame oplossing van het (onderliggende) conflict. Maar het is nooit te laat voor mediation, zeker als het initiatief daartoe door een procederende burger wordt genomen. Het loont dus de moeite een eiser te bewegen tot het zetten van de stap naar mediation. Dat kan door hem te belonen voor goed gedrag. Wie geen rechten wil verspelen maar zich al aan het begin van de beroepsprocedure wendt tot een geregistreerd mediator, bespaart zich (in ieder geval tijdelijk) de kosten voor betaling van griffierecht. Nu kan men tegenwerpen dat het aanleggen van beroepszaken veel kosten met zich brengt, en dat het redelijk is om die kosten weg te leggen bij de veroorzaker (lees: eiser). Dit is op zichzelf waar. Het is echter evenzeer waar dat het inhoudelijk behandelen van een beroepszaak veel meer geld kost dan het door de eiser te betalen griffierecht.6 De Wet bevordering van mediation in het bestuursrecht hoeft van mij niet naar de prullenbak. Enige doordachte en zorgvuldig geformuleerde amendementen kunnen het wetsvoorstel aan kracht laten winnen. Welk kamerlid neemt de handschoen op?
3. Vergelijk K.J. de Graaf, Schikken in het
4. Of het naar voren brengen van een
bekritiseerde, en inmiddels ingetrokken –
2010/2047, afl. 39 (p. 2528-2536); C. de
bestuursrecht (diss. Groningen), Den Haag:
zienswijze, of het instellen van beroep.
wetsvoorstel waarmee werd beoogd om
Bruijn, Het wetsvoorstel kostendekkende
Boom Juridische uitgevers 2004, p. 40-42.
5. En na het ongebruikt verstrijken van de
griffierechten kostendekkend te maken. Zie
griffierechten en de toegang tot de rechter
De Graaf trekt hier een vergelijking met het
beroepstermijn kan het besluit in kwestie
Kamerstukken II 2011/12, 33 071, nr. 1-3.
in het bestuursrecht, NJB 2011/1937, afl.
burgerlijk recht, waar de verjaringstermijn in
niet worden getroffen door een rechterlijke
Nader hierover onder meer E. Bauw e.a.,
38 (p. 2568-2574); E. Bauw e.a., De angel
het algemeen vijf jaren bedraagt (boek 3,
vernietiging.
Een stille revolutie? De gevolgen van kos-
uit de kostendekkende griffierechten?, NJB
titel 11, BW).
6. Denk in dit verband aan het – uitbundig
tendekkende griffierechten, NJB
2012/2, afl. 1 (p. 6-13).
652
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
ger, hebben daarop een kort geding aange-
dieke herziening is (zie o.a. EHRM [GK] 12
NJB 2014/ … (nummer uitspraak)
spannen tegen het land Aruba. In april 2011
feb. 2008, Kafkaris vs. Cyprus, appl. nr.
gaf het Gemeenschappelijk Hof van Justitie
21906/04 en EHRM[GK] 9 juli 2013, Vinter
Eur. Hof v.d. Rechten v.d. Mens
653
de opdracht aan het land Aruba om binnen
e.a. vs. VK, appl. no. 66069/09 e.a.). Daarbij
Hof van Justitie EU
655
zes maanden voorzieningen te treffen waar-
merkt het Hof expliciet op dat de weigering
Hoge Raad (civiele kamer)
656
door de cellen niet langer zouden bloot staan
om een levenslang gestrafte vrij te laten op
Afd. Bestuursrechtspraak RvS
658
aan de weersinvloeden.
grond van de overweging dat betrokkene nog
Centrale Raad van Beroep
659
In november 2011 wijzigde het Wetboek van
steeds een gevaar voor de samenleving
Strafrecht van Curaçao. Artikel 1:30 bepaalt
vormt, toelaatbaar is. Staten hebben de posi-
sindsdien dat de levenslang gestrafte na
tieve verplichting om maatregelen te nemen
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
twintig jaar van zijn of haar gevangenisstraf
teneinde de samenleving te beschermen
voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld
tegen gewelddadige criminaliteit. Deze posi-
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
indien naar het oordeel van het Gemeen-
tieve verplichting wordt niet minder met het
kers van de Universiteit Leiden, de VU
schappelijk Hof van Justitie verdere onvoor-
verloop van tijd.
Amsterdam en de RU Nijmegen. Onderstaan-
waardelijke tenuitvoerlegging geen redelijk
Aangezien in 2011 de mogelijkheid tot tus-
de bewerkingen zijn verzorgd door prof. mr.
doel meer dient. Het Hof houdt daarbij in elk
sentijdse toetsing is geïntroduceerd in het
M. Kuijer (VU Amsterdam) en mr. S.G. Kok
geval rekening met de positie van het even-
Wetboek van Strafrecht van Curaçao, en deze
(Universiteit Leiden). Alle uitspraken van het
tuele slachtoffer of directe nabestaanden en
toetsing ook daadwerkelijk heeft plaatsge-
EHRM staan op www.echr.coe.int; een selec-
het gevaar dat de veroordeelde alsnog zal
vonden, oordeelt het Hof dat de levenslange
tie verschijnt uiteindelijk in Reports of Judg-
recidiveren. Mocht het Hof niet overgaan tot
gevangenisstraf van verzoeker niet in strijd is
ments and Decisions. De uitspraken van
invrijheidstelling dan zal de situatie elke vijf
met artikel 3 EVRM.
kamers van het EHRM worden drie maanden
jaar opnieuw worden beoordeeld. Op basis
(ii) Artikel 3 EVRM – detentieomstandigheden
na de uitspraakdatum definitief, tenzij er
van meerdere (psychiatrische) rapporten
Wat betreft de klachten over de detentieom-
intern appel wordt ingesteld bij de Grote
besloot het Gemeenschappelijk Hof van
standigheden in de gevangenis op Curaçao,
Kamer van het Hof.
Justitie op 21 sept. 2012 om de levenslange
verklaart het Hof het klaagschrift niet-ont-
gevangenisstraf van klager te laten voortdu-
vankelijk omdat de nationale rechtsmiddelen
ren.
op dit punt niet zijn uitgeput. De klachten
524
over de detentieomstandigheden in de gevan-
B. Procedure in Straatsburg
genis op Aruba zijn evenmin succesvol. Kla-
Op 22 feb. 2010 diende de heer Murray een
ger heeft weliswaar een kort geding aange-
klacht in bij het Europees Hof voor de Rech-
spannen over het regenwater in de cellen van
Art. 3 EVRM. Levenslange gevangenisstraf
ten van de Mens (appl. nr. 10511/10). Hij
het KIA, maar heeft niet weersproken dat hij-
naar geldend recht van Curaçao. Detentie-
klaagt onder artikel 3 EVRM over de tegen
zelf niet geplaatst was in een dergelijke cel.
omstandigheden in KIA.
hem opgelegde levenslange gevangenisstraf
Wat betreft het aanbod van psychiatrische
en de detentieomstandigheden in Koraal
behandeling merkt het Hof op dat hiervan
Specht en het KIA. Verder dient hij klachten
sprake was gedurende zijn verblijf in Koraal
in onder artikel 5 EVRM (o.a. de onmogelijk-
Specht. Deze behandelingen stopten toen
heid van tussentijdse toetsing van zijn
klager werd overgeplaatst naar het KIA, maar
gevangenisstraf), 6 EVRM (de onafhankelijk-
dit gebeurde op zijn eigen verzoek. Andere
A. Feiten
heid en onpartijdigheid van het Gemeen-
klachten zijn volgens het Hof onvoldoende
Klager is in maart 1980 door het Gemeen-
schappelijk Hof van Justitie) en 13 EVRM (het
onderbouwd. Een enkele verwijzing naar een
schappelijk Hof van Justitie veroordeeld tot
ontbreken van een effectief rechtsmiddel).
kritisch rapport van het CPT (Committee for
een levenslange gevangenisstraf wegens de
Het klaagschrift is op 15 april 2011 aan de
the Prevention of Torture) volstaat niet.
moord op een zesjarig meisje op Curaçao. Het
Regering gecommuniceerd.
(iii) Overige klachten
10 december 2013, appl. no. 10511/10
(EVRM art. 3) Murray vs. Nederland
De overige klachten worden kennelijk onge-
cassatieberoep van klager werd in november 1980 door de Hoge Raad verworpen. Een door
C. Uitspraak van het Hof
de klager ingediend herzieningsverzoek is in
(Derde Kamer: Casadevall (president),
april 1982 door het Gemeenschappelijk Hof
Gyulumyan, Bîrsan, Šikuta, Tsotsoria,
D. Slotsom
van Justitie afgewezen. Klager heeft ten min-
Pardalos, Silvis)
Het Hof constateert unaniem geen schen-
ste 13 gratieverzoeken ingediend, die allen
(i) Artikel 3 EVRM – levenslange gevangenis-
ding van het Verdrag.
zijn afgewezen. Klager is oorspronkelijk gede-
straf
tineerd geweest in Koraal Specht (later: Bon
Staten komt een beleidsdiscretie toe om de
Futuro gevangenis) op het eiland. De eerste
geschikte strafmaat te bepalen voor speci-
13 jaar van zijn gevangenisstraf stonden in
fieke strafbare feiten. Om dezelfde reden heb-
het teken van gewelddadige of drugsgerela-
ben staten de vrijheid om een levenslange
teerde incidenten. Rond 2000 is klager op
gevangenisstraf op te leggen aan volwasse-
zijn verzoek overgebracht naar het KIA op
nen voor bijzonder ernstige vergrijpen zoals
Art. 3 EVRM. Uitzetting. Recht op leven.
Aruba (Korrektie Instituut Aruba). Als gevolg
een moord. Het Hof overweegt dat een
Verbod op marteling, onmenselijke of
van extreme weersomstandigheden eind
levenslange gevangenisstraf verenigbaar is
vernederende behandeling of bestraffing.
2010 en begin 2011 hadden sommige cellen
met artikel 3 EVRM indien er een de jure en
Schending art. 3 EVRM. Art. 13 EVRM
van het KIA last van overtollig regenwater.
de facto mogelijkheid tot vervroegde vrijla-
Effectief Rechtsmiddel.
Meer dan 150 gedetineerden, waaronder kla-
ting bestaat en er een mogelijkheid tot perio-
grond verklaard door het Hof.
525 19 december 2013, appl. nr. 7974/11
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
653
Rechtspraak
rechtsmiddelen heeft gebruikt, ook al ston-
belangstelling staan van de autoriteiten. Er is
den wellicht nog andere rechtsmiddelen
dus een risico op schending van art. 3 EVRM
open tegen de uitzetting. Frankrijk voert
bij uitzetting.
verder aan dat de algemene situatie van
De klacht over art. 13 EVRM in combinatie
A. Feiten
Ahmadiyya’s niet zodanig is dat allen een
met art. 3 EVRM wordt niet-ontvankelijk ver-
De klager is geboren in 1989 in Pakistan. Hij
reëel risico op een behandeling in de zin van
klaard. Het Hof verwijst naar Sultani vs.
is soenniet, maar tijdens zijn studie maakt
art. 3 EVRM lopen.
Frankrijk (no. 45223/05) waarin het overwoog
hij kennis met studenten van het Ahma-
Het Hof haalt de bevindingen van de Britse
dat de versnelde behandeling van een tweede
diyya-geloof, onder wie zijn toekomstige
Upper Tribunal in MN and others (Ahmadis
asielverzoek op zich niet betekent dat onvol-
vrouw. Hij bekeert zich tot dit geloof en
– country comditos – risk) Pakistan CG) van
doende onderzoek heeft plaats gevonden als
trouwt in 2009 volgens de riten van dit
13 november 2012 als internationale bron
een volledig onderzoek heeft plaats gevon-
geloof. Zijn eigen familie stoot hem uit en
aan. Hierin verwijst de Britse rechter naar de
den in kader van het eerste asielverzoek.
bedreigt hem met de dood. Een neef doet 18
uitspraak van het Hof van Justitie van de
mei 2009 aangifte tegen hem vanwege het
Europese Unie in Duitsland vs. Y (C-71/11) &
D. Slotsom
verspreiden van het Ahmadiyya-geloof. Hij
Z (C-99/11). De Upper Tribunal geeft voorts
Het Hof concludeert unaniem dat het ver-
vlucht bij zijn schoonfamilie vandaan naar
richtlijnen voor de behandeling van asielver-
zoek met betrekking tot art. 3 EVRM ontvan-
een vriend. De politie valt zijn schoonfamilie
zoeken van Ahmadiyya’s. Volgens deze richt-
kelijk is en dat sprake is van een schending
en twee kennissen lastig om achter zijn ver-
lijnen lopen met name Ahmadiyya’s die zich
van art. 3 EVRM als de klager zou worden
blijfplaats te komen. Hij weet zelf tijdig te
volgens de wetgeving schuldig maken aan
uitgezet.
vluchten uit het huis van zijn vriend. Deze
blasfemie door in het publiek te preken,
wordt gearresteerd. Op weg naar de moskee
bekeren of anderszins in het publiek een dis-
op 28 mei 2009 komt hij een neef tegen. Hij
cussie met niet-Ahmadiyya’s aan te gaan risi-
wordt daarop door meerdere mannen meege-
co’s. Deze wetgeving zou ook door niet-state-
nomen, opgesloten en gedurende enige
lijke actoren worden gebruikt om
dagen gemarteld en mishandeld. Hij weet te
Ahmadiyya’s te bedreigen en lastig te vallen.
ontsnappen. In juli 2009 wordt een arresta-
Het Hof stelt dat Ahmadiyya’s, en met name
Art. 3 EVRM en art. 13 jo. art. 3 EVRM.
tiebevel tegen hem uitgevaardigd voor het
bekeerlingen, vaak slachtoffer zijn van socia-
Uitzetting. Recht op leven. Verbod op
verspreiden van zijn geloof. Hij besluit het
le uitsluiting, maar ook agressie, marteling
marteling, onmenselijke of vernederende
land te verlaten. Zijn schoonfamilie met wie
en moord van de kant van hun familie, hun
behandeling of bestraffing. Effectief
hij contact houdt wordt meerdere malen las-
sociale omgeving en islamistische groeperin-
rechtsmiddel. Schending art. 3 EVRM, geen
tig gevallen en mishandeld door de politie.
gen. De overheid biedt daartegen geen
schending art. 13 EVRM.
In augustus 2009 vraagt de klager asiel aan in
bescherming en vervolgt Ahmadiyya’s vaak
Frankrijk. Dit verzoek wordt op 30 oktober
ook zelf op grond van de wet tegen godslas-
afgewezen zonder dat hij gehoord is. De Fran-
tering. Echter, de richtlijnen van de Britse
se instantie belast met asielverzoeken, OPFRA,
Upper Tribunal, die het Hof eerder heeft
acht zijn verzoek ongeloofwaardig en kenne-
genoemd, wijzen met name op risico’s voor
lijk ongegrond. Zijn beroep bij de Franse
diegenen die hun geloof in het publiek belij-
A. Feiten
beroepsinstantie CNDA wordt op 13 juli 2010
den en die bekeringsactiviteiten verrichten.
De klager stelt dat hij in 1985 is geboren in
afgewezen. De feiten worden niet voor waar
Daarentegen worden mensen die hun geloof
Darfur, Soedan. In augustus 2004 vraagt hij
aangenomen en de klager wordt geacht geen
in de privésfeer uitoefenen met rust gelaten.
asiel aan in Zwitserland. Hij overlegt echter
gegronde vrees voor vervolging te hebben. Op
Om deze reden is het enkele behoren tot de
geen identiteitsdocumenten. Een land- en
2 oktober 2010 dient hij een tweede asielver-
groep Ahmadiyya’s niet voldoende. De klager
taalanalyse, de Lingua analysis, wijst uit dat
zoek in, waarbij hij een beroep doet op nieuwe
moet aantonen dat hij openlijk deze gods-
de klager weliswaar uit Soedan komt, maar
gebeurtenissen, namelijk nieuwe aanklachten
dienst uitoefent en dat hij bekeringactivitei-
niet uit Darfur. De Zwitserse autoriteit oor-
tegen hem vanwege blasfemie. De OPFRA
ten verricht – prosélyte is – of, tenminste,
deelt dat de klager tegenstrijdige informatie
vindt dat geen sprake is van nieuwe feiten.
door de Pakistaanse autoriteiten beschouwd
heeft gegeven over Darfur. Voor de Zwitserse
wordt als iemand die dit doet.
beroepsinstantie stelt de klager dat al zijn
B. Procedure
In het onderhavige geval oordeelt het Hof
documenten waren verbrand toen de Janja-
De klager dient op 4 februari 2011 een ver-
dat het relaas van de klager gedetailleerd was
weed zijn huis verbrandden. Zijn beroep
zoekschrift in bij het Hof. Op dezelfde dag
en dat hij dit met documenten heeft onder-
wordt afgewezen. Daarbij wordt ook overwo-
beveelt de president van Het Hof een interim
bouwd, waaronder documenten over zijn
gen dat de klager weliswaar ten onrechte niet
measure op grond van Rule 39 van de Rules
bekering, huwelijk en arrestatiebevelen. De
de mogelijkheid was gegeven om de Lingua
of the Court.
summiere motivering van de afwijzing van
analysis te betwisten, maar dat dit gebrek
het asielverzoek door de Franse autoriteiten
hersteld had kunnen worden in beroep. In
C. Uitspraak van het Hof
is niet voldoende om deze in twijfel te trek-
februari 2009 dient de klager een tweede
(Vijfde Kamer: Villiger (president), Nußberger,
ken. Uit de documenten blijkt dat het geloof
asielverzoek in. Hij stelt dat hij in Zwitser-
Zupančič, Yudkivska, Potocki, Lemmens,
van de klager bij de Pakistaanse autoriteiten
land actief is geworden voor de Sudan Libera-
Pejchal)
bekend is en dat er aanleiding is geweest om
tion Movement (SLM-Unity) en het Darfur
Voor het Hof voert Frankrijk aan dat de kla-
over te gaan tot vervolging vanwege blasfe-
Centre for Peace and Development. Om deze
ger niet alle nationale rechtsmiddelen heeft
mie. De klager wordt dus niet gezien als een
reden loopt hij een risico op een behandeling
uitgeput. Het Hof stelt echter dat voor wat
gewone Ahmadiyya maar als een proseliet.
in strijd met art. 3 EVRM. Het tweede asiel-
betreft het asielverzoek de klager wel alle
Hij zal, gezien zijn profiel, in de negatieve
verzoek wordt in eerste instantie niet ont-
(EVRM art. 3, 13) N.K. vs. Frankrijk
654
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
526 7 januari 2014, appl. nr. 58802/12
(EVRM art. 13, 3) A.A. vs. Zwitserland
Rechtspraak
vankelijk verklaard, maar na tussenkomst
toelating te creëren. Het Hof verwijst naar S.F.
op zichzelf niet te zien als bewijs van de her-
van de federale bestuursrechter (Federal
and others vs. Sweden (no 52077/10 van 15
komst van de klager. Het Hof is er verder niet
Administrative Court) volgt een inhoudelijke
mei 2012 en N. vs. Finland (no. 38885/02 van
van overtuigd dat de klager alle mogelijke
beoordeling. Op 8 juni 2012 wordt het twee-
26 juli 2005). In het onderhavige geval over-
stappen heeft bewandeld om in de nationale
de asielverzoek afgewezen. In de beroepspro-
weegt het Hof dat de activiteiten van de kla-
procedures zijn identiteit aan te tonen. Daar-
cedure wordt wederom klagers herkomst
ger in de loop der tijd intensiever zijn gewor-
om zijn de later overgelegde documenten
betwist. De klager heeft geen documenten
den. Echter, de klager heeft een laag profiel
onvoldoende om de bevindingen in de eerste
die aantonen dat hij in Darfur is opgegroeid.
gehouden. Als sprake zou zijn van een land
asielprocedure in twijfel te trekken. Om deze
De land- en taalanalyse uit 2004 wees uit dat
waar de situatie voor opposanten minder ern-
reden oordeelt het Hof dat de autoriteiten
de klager uit Centraal-Soedan komt. Het
stig zou zijn, zou de klager geen risico op een
geen verwijt treft dat zij geen nader onder-
beroep wordt daarom afgewezen op 6 augus-
behandeling in strijd met art. 3 EVRM lopen.
zoek hebben verricht naar de herkomst van
tus 2012. Pas hierna vraagt de klager inzage
In het geval van Soedan is echter sprake van
de klager of dat zij zijn uitgegaan van de
in de Linga analysis. Op 27 augustus wordt
risico’s voor een ieder die verdacht wordt van
resultaten in de eerste asielprocedure.
hem gedeeltelijke inzage gegeven in het rap-
banden met de oppositie. Uitzetting zou daar-
port.
om in strijd zijn met art. 3 EVRM.
D. Slotsom
Met betrekking tot de klacht over de land- en
Het Hof concludeert unaniem dat het ver-
B. Procedure
taalanalyse in combinatie met art. 13 EVRM
zoek ontvankelijk is, dat sprake is van een
De klager dient op 11 september 2012 een
overweegt het Hof dat Zwitserland terecht
schending van art. 3 EVRM als de klager zou
verzoekschrift in bij het Hof. Op 14 septem-
stelt dat de klager deze analyse eerder had
worden uitgezet, maar dat geen sprake is van
ber 2012 beveelt de president van Het Hof
moeten betwisten. De klager stelt echter ook
een schending van art. 13 in combinatie met
een interim measure op grond van Rule 39
dat Zwitserland andere informatie die hij
art. 3 EVRM.
van de Rules of the Court.
had gegeven had moeten betrekken in de conclusie dat hij niet uit Darfur komt. Hij
C. Uitspraak van het Hof
had bovendien geen rechtsbijstandverlener
(Second Section: Raimondi (president),
die hem hielp bij het opvragen van de Lingua
Hof van Justitie van de Europese Unie
Lorenzen, Popović, Vučinič, Pinto de
analysis. Zwitserland had hem automatisch
Deze rubriek is verzorgd door M. Bulterman,
Albuquerque, Keller, Küris)
inzage moeten geven in het rapport. Zwitser-
medewerker van de Directie Juridische Zaken,
Voor het Hof voert de klager aan dat hij door
land stelt dat de klager bij het eerste beroep
Afdeling Europees Recht van het Ministerie
zijn activiteiten voor de SLM-Unity in de
een recht op inzage heeft gekregen en het
van Buitenlandse Zaken. De volledige uit-
belangstelling is komen te staan van de
rapport niet had betwist.
spraken van het EU-Hof zijn beschikbaar via
Soedanese autoriteiten. Hij heeft deel geno-
Het Hof vat zijn eerdere rechtspraak over de
www.curia.europa.eu.
men aan publieke activiteiten en demonstra-
bewijslast in asielzaken samen. Het over-
ties in Zwitserland. Ook had hij, onder ande-
weegt dat het vaak moeilijk is de relevante
re, deel genomen aan een bijeenkomst van
feiten vast te stellen in zaken als die van de
de United Nations Human Rights Council die
klager en dat de nationale autoriteiten in de
in Maart 2010 werd gehouden in Genève.
beste positie zijn om dit te doen. De aanvra-
Arrest van 13 februari 2014, nr. C-162/12 en
Hierbij waren ook vertegenwoordigers van de
ger moet normaliter onderbouwen waarom
nr. C-163/12
Soedanese regering aanwezig, onder wie de
hij een reëel risico loopt op een behandeling
(Derde kamer: M. Ilešič, kamerpresident,
broer van de president.
in de zin van art. 3 EVRM. Waar bewijs wordt
C. G. Fernlund, A. Ó Caoimh (rapporteur),
Zwitserland stelt dat de klager slechts poli-
gegeven is het aan de staat om twijfels hier-
C. Toader en E. Jarašiūnas, rechters)
tiek actief is geworden om in Zwitserland
over weg te nemen. Bij de beoordeling van de
asielgronden voor toelating te creëren
geloofwaardigheid van verklaringen en docu-
(Nachfluchtgründe). Ook stelt Zwitserland dat
menten is het vaak nodig om aan asielzoe-
de klager als opposant een laag profiel had
kers het voordeel van de twijfel te geven. Ech-
VWEU art. 49, 101, 102. Verhuur van motor-
en zich tijdens bijeenkomsten niet actief had
ter, wanneer geen informatie is gegeven, of
voertuigen met chauffeur. Nationale en
opgesteld. De klager stelt echter dat sprake is
wanneer er een sterke aanwijzing is om aan
regionale regelingen. Vergunning verleend
van een oprechte politieke betrokkenheid
het waarheidsgehalte van het door de asiel-
door gemeenten. Voorwaarden. Zuiver
tijdens zijn illegaal verblijf in Zwitserland.
zoeker gestelde te twijfelen, moet het indivi-
interne situaties. Bevoegdheid van Hof.
Het Hof stelt dat uit informatie over Soedan
du een bevredigende verklaring geven voor
Ontvankelijkheid van vragen.
blijkt dat de positie van opposanten zeer pre-
de beweerde discrepanties.
cair is. Er is sprake van het veelvuldig lastig
Het Hof overweegt dat de klager geen pas-
Airport Shuttle Express e.a. vs. Commune di
vallen, arresteren, martelen en strafrechtelijk
poort heeft overgelegd. De authenticiteit van
Grottaferrata
vervolgen van opposanten. Dit is niet alleen
de geboorteakte die hij bij zijn tweede asiel-
het geval voor leiders en mensen met een
verzoek had overgelegd werd door de autori-
hoog profiel, maar voor een ieder die gezien
teiten in twijfel getrokken, ook omdat de kla-
A. Feiten en nationale procedure
wordt als opposant. Ook is bekend dat Soedan
ger niet had aangegeven hoe hij deze alsnog
De gemeente Comune di Grottaferrata schort
opposanten in het buitenland monitort.
had verkregen. Dit klemt temeer omdat hij
op 1 februari 2011 de door Airport Shuttle
Het Hof overweegt dat het moeilijk is om in
tijdens zijn eerste asielverzoek stelde dat alle
Express gebruikte vergunning voor de ver-
het geval van ‘sur place’ activiteiten na te
documenten waren verbrand. Andere docu-
huur van auto’s met chauffeur op voor de
gaan of de persoon oprecht geïnteresseerd is
menten die later door de klager zijn overge-
duur van dertig dagen. De reden daarvoor is
in de politieke zaak of hierbij slechts betrok-
legd, zoals een verklaring van de voorzitter
schending van Italiaanse wettelijke bepalin-
ken is geraakt om ‘post flight’ gronden voor
van de SLM en een petitie van Darfuris, zijn
gen die voorzien in het exclusieve en ver-
527
(VWEU art. 49, 101, 102)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
655
Rechtspraak
plichte gebruik van een stalling op het
Jurispr. blz. 4879, punt 12; 20 april 1988,
Hoge Raad (civiele kamer)
grondgebied van de gemeente die de vergun-
Bekaert, 204/87, Jurispr. blz. 2029, punt 12;
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
ning voor de betrokken dienst heeft ver-
1 april 2008, Regering van de Franse Gemeen-
Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof
leend, en waarin is bepaald dat de dienst in
schap en Waalse regering, nr. C212/06, Jurispr.
van Justitie van het Caribische deel van het
deze stalling moet beginnen en eindigen. Uit
blz. I1683, punt 33, en 21 juni 2012, Susisalo
Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te
controles was gebleken dat voor de voertui-
e.a., nr. C84/11, nog niet gepubliceerd in de
zien op www.rechtspraak.nl.
gen die werden gebruikt voor de dienst waar-
Jurisprudentie, punt 18 en aldaar aangehaal-
op deze vergunningen betrekking hebben,
de rechtspraak). Het is juist dat uit recht-
geen gebruik werd gemaakt van stallingen
spraak blijkt dat zelfs in een zuiver nationale
op het grondgebied van de gemeente Grotta-
situatie, een antwoord op vragen over de fun-
ferrata, maar van stallingen op het grondge-
damentele vrijheden van het Unierecht voor
28 februari 2014, 12/03236
bied van Rome. Airport Shuttle Express vecht
de verwijzende rechter toch nuttig zou kun-
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J van Buchem-
de schorsingsmaatregel voor de Italiaanse
nen zijn, met name wanneer het nationale
Spapens, G. Snijders, G. de Groot, M.V. Polak;
rechter aan en voert daarbij aan dat deze
recht hem voorschrijft dat een nationale bur-
A-G mr. E.B. Rank-Berenschot)
strijdig is met de Unierechtelijke regelingen
ger dezelfde rechten toekomen als een burger
ECLI:NL:HR:2014:440
op het gebied van het vervoer, de interne
van een andere lidstaat in dezelfde situatie
markt en de mededinging.
aan het recht van de Unie kan ontlenen (zie
Rangregeling. KBC Bank heeft als financier
met name arrest van 1 juli 2010, Sbarigia, nr.
van de bouw van casco’s van binnenvaart-
B. Prejudiciële vraag
C393/08, Jurispr. blz. I6337, punt 23, en arrest
schepen van DMA (al dan niet geldige)
De verwijzende rechter legt het Hof de vraag
Susisalo e.a., reeds aangehaald, punt 20 en de
pand- en hypotheekrechten op de casco’s
voor of artikel 49 VWEU, de artikelen 3 tot en
aldaar aangehaalde rechtspraak). Uit het dos-
verkregen. Enkele schuldeisers van DMA
met 6 VEU, de artikelen 101 en 102 VWEU in
sier waarover het Hof beschikt, blijkt evenwel
hebben beslag doen leggen op de casco’s.
de weg staan aan de toepassing van een nati-
dat de verzoekers in de hoofdgedingen reeds
KBC Bank heeft de vorderingen van de
onale bepaling die vereist dat de vestiging
in Italië zijn gevestigd en beschikken over
schuldeisers voldaan en de executie voort-
van de vervoersonderneming en de stalling
een vergunning om de activiteit van verhuur
gezet uit hoofde van subrogatie. In het
zich bevinden op het grondgebied van de
met chauffeur uit te oefenen vanuit Comune
kader van een rangregeling strijden KBC
vergunningverlenende gemeente en dat elke
di Grottaferrata. Hun vergunningen zijn tij-
Bank en een concurrente schuldeiser van
verhuur van een voertuig met chauffeur
delijk geschorst wegens de niet-naleving van
DMA over de geldigheid van de pand- en
begint en eindigt bij deze stalling.
bepaalde vergunningsvoorwaarden. Bedoelde
hypotheekrechten van KBC Bank. HR: 1.
verzoekers hebben niet het voornemen zich
Zuivering. Door de executie vervallen recht.
C. De uitspraak van het Hof
elders – in Italië of in een andere lidstaat – te
Het hof heeft zonder schending van enige
Wat betreft het mededingingsrecht van de
vestigen. Met hun beroepen stellen zij het
rechtsregel kunnen oordelen dat KBC Bank
Unie betreft, overweegt het Hof dat de verwij-
algemene systeem tot regeling van die activi-
dient te worden aangemerkt als een
zingsuitspraak niet de gegevens, rechtens en
teit of de wijze waarop de vergunningen wor-
beperkt gerechtigde wiens recht door de
feitelijk, verschaft die het nodig heeft om de
den verleend, niet ter discussie. Zij beogen
executie is vervallen. 2. Teboekstelling. In
voorwaarden vast te stellen waaronder rege-
slechts bepaalde voorwaarden van de hun
aanbouw zijnd binnenschip. Voor het ant-
lingen als die van de hoofdgedingen onder de
reeds verleende vergunningen, buiten toepas-
woord op de vraag of een te water gelaten
artikelen 101 VWEU en 102 VWEU, gelezen in
sing te laten verklaren. Bijgevolg zou een
casco van een schip voor de toepassing van
samenhang met de artikelen 4, lid 3, VEU res-
onderdaan van een andere lidstaat dan de
art. 8:784 lid 1 BW moet worden aange-
pectievelijk 106 VWEU zouden kunnen vallen.
Italiaanse Republiek die zich in dezelfde situ-
merkt als een in aanbouw zijnd binnen-
Voor zover de prejudiciële vragen een uitleg-
atie als verzoekers in de hoofdgedingen
schip dan wel als een afgebouwd binnen-
ging van die bepalingen betreffen, moeten zij
bevindt, reeds per hypothese duurzaam een
schip, is niet van belang op welke wijze art.
dus niet-ontvankelijk worden verklaard. Wat
economische activiteit uitoefenen vanuit een
8:1 BW het begrip schip omschrijft.
artikel 49 VWEU betreft, overweegt het Hof
vestiging op het Italiaanse grondgebied. In
dat vast staat dat alle elementen van de
die omstandigheden blijkt dat de uitlegging
(Overeenkomst inzake de inschrijving van
hoofdgedingen binnen één enkele lidstaat
van artikel 49 VWEU betreffende de vrijheid
binnenschepen van 25 januari 1965 (Trb.
zijn gesitueerd. Bijgevolg dient te worden
van vestiging niet relevant is in het kader van
1966, 228) art. 5 lid 2; Verdrag van Wenen
nagegaan of het Hof in de onderhavige zaken
de bij de verwijzende rechter aanhangige
inzake het verdragenrecht van 23 mei 1969
bevoegd is om een uitspraak te doen over
gedingen. Het Hof is dus niet bevoegd om
(Trb. 1972, 51, en 1985, 79) art. 31 en 32; BW
deze bepaling (zie, naar analogie, met name
artikel 49 VWEU uit te leggen tegen de ach-
art. 3:248 lid 3, 8:1, 8:784 lid 1; Rv art. 480)
arresten van 31 januari 2008, Centro Europa
tergrond van de feiten van de hoofdgedingen.
7, nr. C380/05, Jurispr. blz. I349, punt 64, en
528
A, adv. mrs. D. Rijpma en M.S. van der Keur,
22 december 2010, Omalet, nr. C245/09, Juris-
D. Conclusie
pr. blz. I13771, punten 9 en 10). Uit de recht-
Het Hof van Justitie van de Europese Unie is
spraak van het Hof volgt dat artikel 49 VWEU
niet bevoegd om de verzoeken om een preju-
Feiten en procesverloop
niet kan worden toegepast op activiteiten die
diciële beslissing in de gevoegde zaken nr.
KBC Bank heeft de bouw van 26 casco’s van
geen enkele aanknopingspunt hebben met
C162/12 en nr. C163/12 te beantwoorden
stalen binnenvaartschepen gefinancierd door
een van de situaties waarop het recht van de
voor zover deze betrekking hebben op de uit-
kredietverstrekking aan DMA te Rotterdam.
Unie ziet, en waarvan alle relevante elemen-
legging van artikel 49 VWEU. Voor zover die
DMA is eigenaar geworden van de casco’s. De
ten geheel in de interne sfeer van één enkele
verzoeken de uitlegging van andere bepalin-
casco’s zijn in China gebouwd en hebben daar
lidstaat liggen (zie in die zin met name arres-
gen van Unierecht betreffen, zijn zij niet-ont-
enige tijd in het water gedreven voordat zij op
ten van 8 december 1987, Gauchard, 20/87,
vankelijk.
een ponton zijn geladen om naar Rotterdam
656
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
vs. KBC Bank, adv. mr. R.P.J.L. Tjittes.
Rechtspraak
te worden verscheept. Bij pandaktes van 31
ger het verpande goed slechts kan verkopen
worden ingeschreven in de registers van het
mei 2000 heeft DMA de casco’s verpand aan
met handhaving van de hoger gerangschikte
land op het grondgebied waarvan het in aan-
KBC Bank tot zekerheid voor al hetgeen DMA
pandrechten. Deze bepaling ziet op het geval
bouw is. Het verdrag onderscheidt weliswaar
aan KBC Bank verschuldigd was of zou wor-
waarin sprake is van enerzijds een beslagleg-
schepen in aanbouw van schepen die niet in
den. De casco’s zijn per 24 juli 2000 in het
ger of een lager gerangschikte pandhouder
aanbouw zijn, maar omschrijft deze begrip-
schepenregister te Rotterdam teboekgesteld
en anderzijds een hoger gerangschikte pand-
pen niet nader. Het hof heeft geoordeeld dat
als binnenschip. Bij notariële akte van 24 juli
houder, en dus niet op het zich hier voor-
er geen grond is om een te water gelaten cas-
2000 heeft DMA aan KBC Bank het recht van
doende geval van een pandhouder die ver-
co van een schip waarvan het de bedoeling is
hypotheek op de casco’s verleend. Op 29
koopt als beslaglegger zonder melding te
dat het verder wordt afgebouwd, in de zin
november 2000 zijn de casco’s in Nederlandse
maken van zijn pandrecht. Art. 3:248 lid 3
van het verdrag anders dan als een in aan-
territoriale wateren gearriveerd. Bij notariële
BW is daarom niet van toepassing. Hiervan
bouw zijnd schip aan te merken. Tegen deze
akte van 29 november 2000 heeft DMA de
uitgaande heeft het hof zonder schending
uitleg van het verdrag richt het onderdeel
casco’s opnieuw verpand aan KBC Bank, voor
van enige rechtsregel kunnen oordelen dat
geen klachten. Het onderdeel betoogt echter
het geval de op de casco’s gevestigde hypo-
KBC Bank bij de rangregeling dient te wor-
dat de omstandigheid dat een casco drijft of
theek niet geldig zou zijn. Enkele schuldeisers
den aangemerkt als een beperkt gerechtigde
reeds heeft gedreven, meebrengt dat sprake
van DMA hebben in december 2000 beslag
wiens recht door de executie is vervallen in
is van een afgebouwd binnenschip in de zin
doen leggen op de casco’s. KBC Bank heeft de
de zin van art. 480 Rv.
van art. 8:784 lid 1 BW. Het onderdeel doet
vorderingen van de schuldeisers voldaan en
In het incidentele beroep: onderdeel 1 veron-
daartoe een beroep op art. 8:1 BW dat onder
de door de schuldeisers begonnen executie
derstelt dat het hof heeft geoordeeld dat het
meer bepaalt dat onder schepen worden ver-
voortgezet uit hoofde van subrogatie. Op 30
pandrecht van 31 mei 2000 is vervallen, en
staan alle zaken die blijkens hun constructie
januari 2001 zijn de casco’s op verzoek van
richt daartegen klachten. Het hof heeft ech-
bestemd zijn om te drijven en drijven of heb-
KBC Bank executoriaal verkocht. De veilingop-
ter slechts een oordeel gegeven over de op 29
ben gedreven. Dit betoog miskent dat voor
brengst was ruim NLG 32 miljoen. A preten-
november 2000 gevestigde pandrechten. Het
het antwoord op de vraag of een te water
deert een vordering op DMA en maakt aan-
hof heeft niet geoordeeld dat het pandrecht
gelaten casco van een schip voor de toepas-
spraak op een deel van de veilingopbrengst.
van 31 mei 2000 is vervallen. Het onderdeel
sing van art. 8:784 lid 1 BW moet worden
In deze renvooiprocedure heeft KBC Bank
mist dus feitelijke grondslag.
aangemerkt als een in aanbouw zijnd bin-
een verklaring voor recht gevorderd dat haar
Onderdeel 2 bestrijdt het oordeel van het hof
nenschip dan wel als een afgebouwd binnen-
vordering ruim € 46 miljoen bedraagt en dat
dat op 24 juli 2000 niet aan de vereisten voor
schip, niet van belang is op welke wijze art.
zij in de staat van verdeling is bevoorrecht
teboekstelling was voldaan, zodat KBC Bank
8:1 BW het begrip schip omschrijft. Zoals
uit hoofde van hypotheekrechten of pand-
geen geldig hypotheekrecht op de casco’s
hiervoor is overwogen, heeft de wetgever
rechten. De rechtbank heeft een tussenvon-
heeft verkregen. Het onderdeel faalt. Art.
immers niet beoogd om bij de invoering van
nis gewezen en tussentijds appel openge-
8:784 lid 1 BW bepaalt dat teboekstelling van
(de voorloper van) art. 8:784 lid 1 BW af te
steld. Het hof heeft het vonnis van de
een in aanbouw zijnd binnenschip slechts
wijken van de inhoud of de bedoeling van
rechtbank bekrachtigd met verbetering van
mogelijk is indien het in Nederland in aan-
het verdrag. Het hof heeft zich bij de toepas-
gronden en tussentijds cassatieberoep open-
bouw is, en dat voor teboekstelling van een
sing van art. 8:784 lid 1 BW dus terecht laten
gesteld. Het hof heeft daarbij geoordeeld dat
afgebouwd binnenschip is vereist dat de eige-
leiden door (zijn uitleg van) de begripsbepa-
KBC Bank geen geldig hypotheekrecht op de
naar van het schip in Nederland woont of is
lingen van het verdrag.
casco’s heeft verkregen, maar wel overeen-
gevestigd. In het bestreden oordeel is dus
Volgt in het principale beroep en in het inci-
komstig haar rang van pandhouder mag
terecht aangenomen dat de teboekstelling op
dentele beroep verwerping.
meedelen in de executieopbrengst, met voor-
24 juli 2000 niet rechtsgeldig was, indien de
De A-G concludeert in het principale beroep tot
rang dus op A, die slechts een concurrente
casco’s, die zich toen niet in Nederland
vernietiging en verwijzing en in het incidente-
vordering heeft.
bevonden, op die datum waren aan te mer-
le beroep tot verwerping. Zij meent dat het
ken als binnenschepen in aanbouw. Als uit-
pandrecht van KBC niet door de executie is
Hoge Raad
gangspunt heeft te gelden dat art. 8:784 lid 1
vervallen in de zin van art. 480 Rv, omdat A
In het principale beroep: het middel is
BW strekt ter uitvoering van de Overeen-
concurrent schuldeiser is en het pandrecht dus
gericht tegen het oordeel van het hof dat
komst inzake de inschrijving van binnen-
hoger gerangschikt is (4.11). Het begrip ‘in
KBC Bank in haar hoedanigheid van pand-
schepen van 25 januari 1965 en het bijbeho-
aanbouw zijnd binnenschip’ in de zin van art.
houder moet worden aangemerkt als een
rende Protocol nr. 1 van 25 januari 1965 (Trb.
8:784 lid 1 BW bespreekt zij onder 3.3-3.13.
beperkt gerechtigde wiens recht door de exe-
1966, 228; hierna: het verdrag) en dat de
cutie is vervallen in de zin van art. 480 Rv
Nederlandse wetgever niet heeft beoogd om
(zodat zij mag meedelen in de executieop-
bij de invoering van (de voorloper van) art.
brengst). Dat oordeel berust daarop dat, nu
8:784 lid 1 BW af te wijken van de inhoud of
van de pandrechten geen melding is
de bedoeling van het verdrag. Voorts heeft
28 februari 2014, 13/04528
gemaakt bij de executieverkoop, deze niet
als uitgangspunt te gelden dat het verdrag
(Mrs. C.A. Streefkerk, M.V. Polak,
meer geldend kunnen worden gemaakt. Het
bepalingen van eenvormig privaatrecht
T.H. Tanja-van den Broek; A-G mr. P. Vlas)
middel klaagt dat dit oordeel blijk geeft van
bevat, die moeten worden uitgelegd aan de
ECLI:NL:HR:2014:443
een onjuiste rechtsopvatting, nu de pand-
hand van de maatstaven van de art. 31 en 32
rechten op grond van art. 3:248 lid 3 BW op
van het Verdrag van Wenen inzake het ver-
Internationale bevoegdheid. Perpetuario
de casco’s zijn blijven rusten en dus niet zijn
dragenrecht van 23 mei 1969 (Trb. 1972, 51,
fori. Peildatum. In een procedure betreffen-
vervallen in de zin van art. 480 Rv. Het mid-
en 1985, 79). Het hof heeft deze uitgangspun-
de de verlenging van de termijn voor
del faalt. Art. 3:248 lid 3 BW bepaalt dat een
ten niet miskend. Volgens art. 5 lid 2 van het
ondertoezichtstelling en machtiging tot
lager gerangschikte pandhouder of beslagleg-
verdrag kan een schip in aanbouw alleen
uithuisplaatsing verwijst het hof bij de
529
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
657
Rechtspraak
beoordeling van de internationale bevoegd-
uitgesproken kinderbeschermingsmaatrege-
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
heid naar hetgeen daarover is overwogen
len zelfstandig te worden beoordeeld aan de
(hierna: de staatssecretaris) heeft niet deug-
in een eerdere procedure. HR: Het hof had
hand van het bepaalde in Verordening (EG)
delijk gemotiveerd dat vrouwenbesnijdenis
de internationale bevoegdheid dienen te
nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november
als zodanig als een ernstig, niet-politiek mis-
onderzoeken aan de hand van de feiten en
2003 betreffende de bevoegdheid en de
drijf als bedoeld in art. 1(F) aanhef en onder
omstandigheden ten tijde van het inleiden
erkenning en tenuitvoerlegging van beslis-
b Vluchtelingenverdrag is aan te merken.
van het onderhavige geding. Het hof is dan
singen in huwelijkszaken en inzake de ouder-
ook uitgegaan van een onjuiste peildatum.
lijke verantwoordelijkheid (hierna: Brussel
(Vluchtelingenverdrag art. 1(F) aanhef en
II-bis). Ingevolge art. 8 lid 1 Brussel II-bis
onder b)
(Brussel II-bis art. 8 lid 1, 10, 15)
komt ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegdheid toe aan de gerechten
Uitspraak op het hoger beroep van: de
De ouders, adv. mr. E.A.M. Brouwers-Bouw-
van de lidstaat op het grondgebied waarvan
[Minister voor Immigratie, Integratie en
man, vs. Bureau Jeugdzorg, niet verschenen.
het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op
Asiel; thans: de staatssecretaris], appellant,
het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aan-
vs. de uitspraak van Rechtbank ’s-Gravenha-
Feiten en procesverloop
hangig wordt gemaakt. Dit brengt mee dat
ge, nevenzittingsplaats Assen, van 14 augus-
De ouders hebben het gezamenlijk gezag
het hof de internationale bevoegdheid van
tus 2012 in zaak nr. 11/20054 in het geding
over drie kinderen. Bij beschikking van 14
de Nederlandse rechter had dienen te onder-
tussen: [vreemdeling] en de [minister ].
december 2011 heeft de kinderrechter de
zoeken aan de hand van de feiten en omstan-
ondertoezichtstelling van de kinderen uitge-
digheden ten tijde van het inleiden van het
(…)
sproken voor de duur van een maand, met
onderhavige geding, dat wil zeggen: 7 januari
2.4. Bij de kwalificatie van een handeling als
machtiging tot uithuisplaatsing. Bij beschik-
2013. Door aansluiting te zoeken bij hetgeen
een ernstig, niet-politiek misdrijf als bedoeld
king van 1 maart 2012 heeft het het hof de
het hof in zijn beschikking van 1 maart 2012
in artikel 1(F), aanhef en onder b, van het
beschikking van 14 december 2011 bekrach-
heeft overwogen met betrekking tot de inter-
Vluchtelingenverdrag, dient, in lijn met
tigd. Daarbij heeft het hof het verweer van de
nationale bevoegdheid van de Nederlandse
onder meer de ‘Background Note on the
ouders dat de Nederlandse rechter geen
rechter, is het hof dan ook uitgegaan van een
Application of the Exclusion Clauses’ van de
bevoegdheid toekomt, verworpen op de
onjuiste peildatum. Na verwijzing dient
United Nations High Commissioner for Refu-
grond dat de kinderen ten tijde van het inlei-
tevens te worden onderzocht of sprake is van
gees, aansluiting te worden gezocht bij inter-
den van de procedure hun gewone verblijf-
ongeoorloofde overbrenging van de kinderen
nationale standaarden. Hoewel de omstandig-
plaats in Nederland hadden. Het hiertegen
naar Duitsland als bedoeld in art. 10 Brussel
heid dat vrouwenbesnijdenis in Sierra Leone
ingestelde cassatieberoep is verworpen in HR
II-bis, en, zo ja, of de Nederlandse rechter
niet strafbaar is, op zichzelf niet uitsluit dat
4 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY7753. De
ingevolge deze bepaling zijn internationale
deze handeling volgens internationale stan-
termijn voor de ondertoezichtstelling en
bevoegdheid heeft behouden. Indien zou
daarden gekwalificeerd dient te worden als
voor de machtiging tot uithuisplaatsing is
komen vast te staan dat de Nederlandse rech-
een ernstig, niet-politiek misdrijf, en de
steeds verlengd. Op 28 september 2012 heb-
ter ingevolge art. 10 Brussel II-bis zijn inter-
staatssecretaris terecht van belang heeft
ben de ouders de kinderen meegenomen.
nationale bevoegdheid heeft behouden, dient
geacht dat vrouwenbesnijdenis in Nederland
Sedertdien verblijven de kinderen op een
vervolgens te worden onderzocht of er grond
wel strafbaar is, heeft hij niet deugdelijk
voor BJZ onbekende plaats in Duitsland.
is om op de voet van art. 15 Brussel II-bis het
gemotiveerd dat vrouwenbesnijdenis naar
In dit geding heeft BJZ bij op 7 januari 2013
gerecht in Duitsland te verzoeken zijn
die standaarden wordt aangemerkt als een
ingediend verzoekschrift verzocht om verlen-
bevoegdheid uit te oefenen teneinde de
ernstig, niet-politiek misdrijf als bedoeld in
ging van de termijn voor de ondertoezicht-
behandeling van de zaak van de Nederlandse
artikel 1(F), aanhef en onder b, van het Vluch-
stelling en voor de machtiging tot uithuis-
rechter over te nemen.
telingenverdrag. De verwijzing van de staats-
plaatsing. De kinderrechter heeft het verzoek
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
secretaris naar het VN-Vrouwenverdrag en
afgewezen. Het hof heeft de termijn voor de
komstig de conclusie van de A-G.
het EVRM (Verdrag tot bescherming van de
ondertoezichtstelling en voor de machtiging
De A-G wijst ook op art. 10 en 15 Brussel II-Bis
rechten van de mens en de fundamentele vrij-
tot uithuisplaatsing alsnog verlengd voor de
(2.4-2.5).
heden) is hiervoor onvoldoende. Weliswaar bevatten deze verdragen bepalingen waarop
duur van een jaar. Het hof heeft daarbij het
slachtoffers van vrouwenbesnijdenis zich
opnieuw gevoerde verweer van de ouders dat de Nederlandse rechter geen bevoegdheid
Raad van State
kunnen beroepen, maar ze hebben niet speci-
toekomt, verworpen met verwijzing naar en
Deze rubriek wordt verzorgd door
fiek betrekking op een verbod tot of het
overname van de overwegingen van het hof
mr. B. Klein Nulent en mr. drs. J. de Vries
bestrijden van vrouwenbesnijdenis. Voor
in de beschikking van 1 maart 2012.
werkzaam bij de directie bestuursrechtspraak
zover uit artikel 24, derde lid, van het IVRK
van de Raad van State. Volledige versies van
(Verdrag inzake de rechten van het kind), arti-
Hoge Raad
deze uitspraken zijn te vinden op
kel 5, aanhef en onder b, van het Maputo-pro-
Hoewel de onderhavige procedure tot verlen-
www.raadvanstate.nl.
tocol en de resolutie kan worden afgeleid dat internationaal overeenstemming bestaat dat
ging van de eerder uitgesproken kinderbeschermingsmaatregelen samenhangt met de hiervoor genoemde procedures, is sprake van
530
vrouwenbesnijdenis dient te worden uitgebannen en hierin wordt opgeroepen maatregelen te nemen tegen vrouwenbesnijdenis,
een zelfstandig geding dat met een nieuw verzoekschrift is ingeleid. Derhalve dient de
10 februari 2014, nr. 201208875/1/V1
rechtvaardigt dit nog niet de conclusie dat
internationale bevoegdheid van de Neder-
(Mrs. Lubberdink, Troostwijk en
vrouwenbesnijdenis door de internationale
landse rechter ten aanzien van de in dit
Parkins-deVin)
gemeenschap als een ernstig, niet-politiek
geding verzochte verlenging van de eerder
ECLI:NL:RVS:2013:2422
misdrijf als bedoeld in artikel 1(F), aanhef en
658
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
Rechtspraak
onder b, van het Vluchtelingenverdrag, wordt
3.1. In reactie op het besluit van 3 september
2013 zijn betwist, maken deze op grond van
beschouwd, op grond waarvan de vreemde-
2013, in samenhang met de besluiten van
artikel 4:125 van de Awb wel deel uit van het
ling buiten de reikwijdte van het Vluchtelin-
29 augustus 2013 en 2 september 2013, heeft
geding in hoger beroep. Appellante wordt
genverdrag dient te vallen. Daarbij is van
appellante te kennen gegeven de besluiten
niet gevolgd in haar standpunt dat het UWV
belang dat nog niet is gebleken van de tot-
aan haar werknemers tot verlenging van de
voor de vaststelling van de wettelijke rente
standkoming van enig internationaal verdrag
deeltijd-WW-uitkering niet te betwisten.
niet kan aansluiten bij het op grond van arti-
over de bestrijding van vrouwenbesnijdenis.
Appellante kan zich niet vinden in de beslui-
kel 4:98 van de Awb geldende tarief, zoals
Voorts kan er niet aan voorbij worden gegaan
ten van 6 en 17 september 2013. Volgens
bepaald in de artikelen 6:119 en 6:120 van
dat, zoals volgt uit de toelichting van de
haar moet in dit geval niet het wettelijke ren-
het BW. Anders dan appellante meent, is van
staatssecretaris ter zitting, vrouwenbesnijde-
tepercentage, behorend bij niet-handelstrans-
een handelsovereenkomst tussen appellante
nis in de Nederland omringende landen tot
acties als bedoeld in de artikelen 6:119 en
en het UWV immers geen sprake. Appellante
nog toe niet is aangemerkt als een misdrijf
6:120 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wor-
heeft weliswaar moeten aantonen aan
in de zin van artikel 1(F), aanhef en onder b,
den gehanteerd, maar het rentepercentage
bepaalde voorwaarden te voldoen voordat
van het Vluchtelingenverdrag. Ten slotte is
behorend bij handelstransacties als bedoeld
haar werknemers in aanmerking kwamen
van belang dat, zoals ter zitting aan de orde
in artikelen 6:119a en 6:119b van het BW.
voor een deeltijd-WW-uitkering, maar dit
is gesteld, een onderscheid kan worden
Appellante heeft erop gewezen dat artikel
maakt niet dat tussen het UWV en appellan-
gemaakt tussen verschillende vormen van
4:98, eerste lid, van de Algemene wet
te een handelsovereenkomst tot stand is
vrouwenbesnijdenis. Het besluit van
bestuursrecht (Awb) zich daartegen niet ver-
gekomen. De verplichting wettelijke rente te
20 mei 2011 bevat geen op dit onderscheid
zet. Zij heeft aangevoerd dat het al dan niet
betalen vloeit bovendien voort uit het feit
toegespitste motivering.
bestaan van toegang tot recht op deeltijd-
dat het UWV na erkenning van de onrecht-
2.5. Gelet op het vorenstaande heeft de
WW-uitkering afhankelijk is van een tussen
matigheid van de besluiten van 13 en 20 sep-
staatssecretaris niet deugdelijk gemotiveerd
appellante en het UWV gesloten overeen-
tember 2010 de aanspraken van werknemers
dat vrouwenbesnijdenis als zodanig als een
komst met betrekking tot het hebben vol-
van appellante op deeltijd-WW-uitkering te
ernstig, niet-politiek misdrijf als bedoeld in
daan en zullen voldoen aan de eisen en voor-
laat heeft vastgesteld en dus ook te laat heeft
artikel 1(F), aanhef en onder b, van het Vluch-
waarden uit het Besluit deeltijd WW tot
betaald. Zoals ook in de tussenuitspraak is
telingenverdrag is aan te merken.
behoud van vakkrachten. Deze overeenkomst
overwogen, zijn slechts de werknemers
(…)
moet volgens appellante worden gekwalifi-
gerechtigd op de deeltijd-WW. De omstandig-
ceerd als een handelsovereenkomst. Volgens
heid dat de Raad tevens heeft overwogen dat
appellante bestaat er voorts aanleiding om af
appellante wel als belanghebbende bij beslui-
Centrale Raad van Beroep
te wijken van hetgeen bij uitkeringen op
ten over deeltijd-WW van haar werknemers
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
grond van de sociale werknemersverzeke-
moet worden aangemerkt, vormt geen aan-
van der Ham, vice-president van de Centrale
ringswetten gebruikelijk is, omdat het UWV
leiding om een ander rentepercentage te
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
tot aan de tussenuitspraak meende dat
hanteren dan op grond van artikel 4:98 van
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
appellante geen belanghebbende kon zijn bij
de Awb van toepassing is.
Raad van Beroep.
besluiten inzake deeltijd-WW. 3.2. Het UWV heeft de door appellante gestel-
531
de overeenkomst betwist en erop gewezen
532
dat het gaat om uitkering van wettelijke verplichtingen.
19 februari 2014, nr. 13/1299 WW,
19 februari 2014, nr. 11/3848 WW
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
(Mrs. Van den Hurk, Rottier, Greebe)
(Mrs. Van den Hurk, Rottier, Greebe)
4.1. Na de tussenuitspraak heeft het UWV op
ECLI:NL:CRVB:2014:557
ECLI:NL:CRVB:2014:493
16 april 2013 het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en vervolgens bij beslui-
De rechtbank had UWV moeten veroordelen
Appellante wordt niet gevolgd in haar
ten van 29 augustus 2013 en 2 september
in proceskosten van de derde-belangheb-
standpunt dat het UWV voor de vaststelling
2013 werknemers van appellante alsnog in
bende.
van de wettelijke rente niet kan aansluiten
aanmerking gebracht voor een deeltijd-WW-
bij het op grond van art. 4:98 Awb geldende
uitkering. Dit betekent dat de aangevallen
tarief, zoals bepaald in art. 6:119, 6:120 BW.
uitspraak, waarbij – voor zover hier van
Anders dan appellante meent, is van een
belang – het besluit van 2 november 2010 in
handelsovereenkomst tussen appellante en
stand is gelaten, moet worden vernietigd.
het UWV immers geen sprake.
Doende hetgeen de rechtbank zou behoren
Overwegingen
te doen, zal de Raad ook het besluit van 2
4.2. De korpsbeheerder heeft er in het beroep-
november 2010 en dat van 16 april 2013 ver-
schrift op gewezen dat het UWV verzuimd
nietigen wegens strijd met de wet.
heeft hem als belanghebbende in de gelegen-
4.2. Het besluit van 3 september 2013, gele-
heid te stellen te worden gehoord voordat op
zen in samenhang met de besluiten van
het bezwaar tegen het besluit van 29 novem-
Overwegingen
29 augustus 2013 en 2 september 2013,
ber 2011 werd beslist. Het UWV heeft in
2.2. Bij besluiten van 6 en 17 september 2013
wordt door appellante niet bestreden. Gelet
zoverre artikel 7:2, eerste lid, van de Awb ver-
heeft het UWV besluiten genomen ten aan-
op de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de
onachtzaamd, waardoor niet in bezwaar het
zien van het verzoek van appellante om ver-
Awb worden deze besluiten niet in de beoor-
standpunt van de korpsbeheerder als over-
goeding van schade in de vorm van wettelij-
deling betrokken.
heidswerkgever als bedoeld in artikel 1, onder
ke rente.
5.1. Nu de besluiten van 6 en 17 september
i, van de WW bekend was bij de heroverwe-
(Awb art. 4:98, art. 4:125) (….)
(Awb art. 8:75) (….)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
659
Rechtspraak
ging van het bezwaar tegen het besluit van
king de studerende die voldoet aan de vol-
getoonde kamer. Die kamer was immers niet
29 november 2011. In reactie op de beroeps-
gende verplichtingen:
bestemd tot het exclusief woongebruik van
grond van de korpsbeheerder heeft het UWV
a. de studerende woont op het adres waaron-
betrokkene, omdat het (tevens) de kamer van
zijn besluit van 21 december 2011 ingetrok-
der hij in de GBA staat ingeschreven, en
de zoon van de hoofdbewoner was. Het oor-
ken waarmee de onrechtmatigheid van dat
b. het woonadres van de studerende is niet
deel van de rechtbank dat geen redelijke
besluit vaststaat. Door dit verzuim van het
het adres waaronder zijn ouders of een van
grond bestond voor het huisbezoek doet, wat
UWV is pas in beroep duidelijk geworden wat
hen in de GBA staat of staan ingeschreven.
daar overigens ook van zij, geen afbreuk aan
het standpunt van de korpsbeheerder was
4.1.3. De vraag waar de studerende woont als
de rechtmatigheid van het huisbezoek.
over het al dan niet verwijtbaar werkloos zijn
bedoeld in artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf
4.3. Het voorgaande onder 4.2.1 en 4.2.2 bete-
van appellant en heeft eerst in die fase een
2000 dient te worden beantwoord aan de
kent dat de rechtbank ten onrechte heeft
volledige heroverweging op basis van argu-
hand van concrete feiten en omstandigheden.
geoordeeld dat de controleurs inbreuk hebben
menten van appellant en van de korpsbe-
4.2.1. Voorop wordt gesteld dat geen sprake is
gemaakt op het huisrecht van betrokkene en
heerder kunnen plaatsvinden. Onder deze
van inbreuk op het huisrecht als bedoeld in
dat wat de controleurs tijdens het huisbezoek
omstandigheden bestaat er aanleiding de in
artikel 8 van het Europees Verdrag tot
in de als kamer van betrokkene getoonde
beroep door appellant redelijkerwijs gemaak-
bescherming van de rechten van de mens en
kamer hebben waargenomen als onrechtma-
te kosten te laten vergoeden door het UWV.
de fundamentele vrijheden als de rechtheb-
tig verkregen bewijs bij de beoordeling van
4.3. Uit 4.1 en 4.2 volgt dat de aangevallen
bende toestemming tot binnentreden in de
het recht op studiefinanciering van betrokke-
uitspraak, voor zover aangevochten, moet
woning heeft gegeven. De toestemming moet
ne buiten beschouwing dient te blijven. De
worden vernietigd. Doende wat de rechtbank
vrijwillig zijn verleend en op basis van ‘infor-
hierop betrekking hebbende beroepsgronden
zou behoren te doen zal de Raad het UWV
med consent’. Van ‘informed consent’ is spra-
van appellant treffen dan ook doel.
veroordelen in de proceskosten van appel-
ke indien de controleurs zich voorafgaand
4.4. Wat is overwogen in 4.3 leidt in dit geval
lant. De kosten van rechtsbijstand worden in
hebben gelegitimeerd en de toestemming
evenwel niet tot de conclusie dat de aangeval-
beroep begroot op € 730,50.
berust op volledige en juiste informatie over
len uitspraak moet worden vernietigd nu
5. Er is aanleiding het UWV te veroordelen in
reden en doel van het huisbezoek en over de
daarbij, zij het op onjuiste gronden, het
de proceskosten van appellant in hoger
gevolgen van het weigeren van toestemming
bestreden besluit terecht is vernietigd en het
beroep. De kosten van rechtsbijstand worden
voor het recht op studiefinanciering. Indien
besluit van 15 september 2012 terecht is her-
begroot op € 487.
één bewoner van een woning toestemming
roepen. De bevindingen van het huisbezoek
tot binnentreden verleent, wordt in beginsel
op 28 augustus 2012 rechtvaardigen niet de
geen inbreuk gemaakt op het huisrecht van
conclusie van appellant dat betrokkene feite-
de overige bewoners. Uit die toestemming
lijk niet op haar GBA-adres woont, zodat de
kan het gerechtvaardigde vermoeden worden
aan betrokkene vanaf februari 2012 toegeken-
19 februari 2014, nr. 13/4194 WSF
afgeleid dat de overige bewoners instemmen
de studiefinanciering ten onrechte is herzien
(Mrs. De Mooij, Brand, Roelofs)
met dit binnentreden. Dit betreft echter niet
naar de norm voor een thuiswonende stude-
ECLI:NL:CRVB:2014:633
de in die woning afzonderlijke en afsluitbare
rende en het als gevolg daarvan te veel betaal-
gedeelten, bestemd tot exclusief woonge-
de ten onrechte van haar is teruggevorderd.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld
bruik van die andere bewoners. Indien een
Daartoe wordt het volgende overwogen.
dat de controleurs inbreuk hebben gemaakt
andere bewoner dan degene wiens studiefi-
op het huisrecht van betrokkene en dat wat
nanciering in het geding is toestemming tot
de controleurs tijdens het huisbezoek in de
binnentreden verleent hoeft ten opzichte
als kamer van betrokkene getoonde kamer
van die bewoner niet te zijn voldaan aan het
hebben waargenomen als onrechtmatig ver-
vereiste van ‘informed consent’ in de hier-
20 februari 2014, nr. 12/4472 AW
kregen bewijs bij de beoordeling van het
voor bedoelde zin. Wel is in die situatie voor-
(Mrs. Van Vulpen-Grootjans, Wolleswinkel,
recht op studiefinanciering van betrokkene
afgaande legitimatie en mededeling van het
Barentsen)
buiten beschouwing dient te blijven.
doel van het binnentreden vereist. Verwezen
ECLI:NL:CRVB:2014:543
533
534
wordt naar de uitspraken van de Raad van 3 (Wsf 2000 art. 1.1 lid 1, art. 1.5 lid 1; EVRM
december 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY4503
Niet kan worden toegekomen aan de vraag
art. 8)
en 12 maart 2013,
of het bezuinigingsbesluit aan de OR had
ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4108.
moeten worden voorgelegd.
4.2.2. Uit de gedingstukken wordt afgeleid, en
(….)
dit is verder tussen partijen ook niet in
(ARAR art. 88 lid 1)
Overwegingen
geschil, dat de hoofdbewoner [hoofdbewo-
4.1.1. In artikel 1.1, eerste lid, van de Wsf
ner] toestemming heeft verleend tot het
2000 wordt onder thuiswonende studerende
betreden van de woning nadat de controleurs
verstaan de studerende die niet een uitwo-
zich hadden gelegitimeerd, het doel van het
Overwegingen
nende studerende is, en wordt onder uitwo-
huisbezoek aan hem hadden uitgelegd en
In het kader van het hier aan de orde zijnde
nende studerende verstaan de studerende
hem hadden gewezen op zijn recht om toe-
geschil kan niet worden toegekomen aan de
die voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in
gang tot de woning te weigeren. De aldus
vraag of het bezuinigingsbesluit van 31 mei
artikel 1.5.
verleende toestemming door de hoofdbewo-
2011 aan de Ondernemingsraad had moeten
4.1.2. Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, van de
ner was voldoende voor het ten aanzien van
worden voorgelegd. In de Wet op de onderne-
Wsf 2000, zoals deze bepaling luidde ten tijde
betrokkene rechtmatig binnentreden in de
mingsraden (WOR) is voorzien in een rechts-
hier van belang, komt voor het normbedrag
woning, ook voor wat betreft de door de
gang ten aanzien van de naleving door de
voor een uitwonende studerende in aanmer-
hoofdbewoner als kamer van betrokkene
zogeheten ondernemer van de uit de WOR
660
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
(….)
Rechtspraak
voortvloeiende verplichtingen tot overleg, tot
4.2.2. Bij het Besluit van 31 januari 2012 is
31 december 2009 tot en met 31 maart
het inwinnen van advies of het verkrijgen
voorts een overgangsbepaling (artikel IV)
2011). De regelgever heeft het onwenselijk
van instemming met besluiten. Het is daar-
getroffen, die – voor zover hier van belang –
geacht dat bedoelde aanvragen om functie-
om niet aan de bestuursrechter om, in het
luidt als volgt:
onderhoud onder de Trfp vallen. Anders dan
kader van een individuele ontslagzaak, te
1. Dit besluit treedt in werking met ingang
namens de korpschef is betoogd, is genoem-
beoordelen of de ondernemer in overeen-
van de dag na de datum van uitgifte van het
de bepaling daarom niet van betekenis voor
stemming met de WOR heeft gehandeld. In
Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst
deze zaak.
dit geschil dient van de geldigheid van het
en werkt terug tot en met 31 december 2009.
4.3.3. Namens de korpschef is nog betoogd
bezuinigingsbesluit te worden uitgegaan. In
2. (…).
dat de aanvraag van appellante in wezen
de door de wetgever daartoe aangewezen
4.2.3. De in artikel 6, negende lid, van het
geheel losstaat van de invoering van het
rechtsgang is niet vast komen te staan dat
Bbp bedoelde ministeriële regeling is de Trfp
LFNP zodat de Trfp, die specifiek is toegesne-
het college in zijn besluitvorming in strijd
(gepubliceerd in Stcrt. 20 februari 2012, nr.
den op het LFNP, om deze reden niet op deze
met de WOR zou hebben gehandeld. De voor-
3097). Op grond van artikel 10, eerste lid, van
aanvraag van toepassing is. De aanvraag van
zieningenrechter van de rechtbank Rotter-
de Trfp treedt deze regeling in werking op de
appellante is echter, wat er ook zij van de
dam heeft overigens in de uitspraak van
dag na publicatie in de Staatscourant en
juistheid van de stelling dat deze geheel los-
13 oktober 2011 (ECLI:NI:RBROT:2011:BT7558)
werkt zij terug tot en met 31 december 2009.
staat van de invoering van het LFNP, gedaan
de vorderingen van de Centrale Onderne-
4.3.1. De Raad ziet zich in de eerste plaats
binnen de onder 4.3.2 genoemde referteperi-
mingsraad (COR) van de gemeente Rotter-
gesteld voor de vraag of het bestreden
ode. Het betoog treft daarom geen doel.
dam, die waren gebaseerd op een schending
besluit moet worden getoetst aan de Rfp
van het advies- en instemmingsrecht van de
(gepubliceerd in Stcrt. 1 december 2008, nr.
COR, afgewezen. Ter zitting van de Raad is
233), dan wel aan de Trfp. Deze vraag beant-
gebleken dat er daarna geen procedures meer
woordt de Raad in laatstbedoelde zin. Als aan
zijn gevoerd over de geldigheid van het bezui-
een rechtsregel verbindende kracht wordt
25 februari 2014, nr. 12/6266 WWB
nigingsbesluit.
verleend tot voor het tijdstip, waarop het
(Mrs. Van der Ham, Bandringa, Klik)
bestreden besluit werd genomen, zal de
ECLI:NL:CRVB:2014:569
535
536
bestuursrechter op een ingesteld beroep immers naar algemene opvatting moeten
Intrekking Wet investeren in jongeren.
oordelen naar het nieuwe recht (vergelijk de
Ontbreken nadere bepalingen van over-
20 februari 2014, nr. 13/791 AW-T
uitspraak van het College van Beroep voor
gangsrecht.
(Mrs. Van Vulpen-Grootjans, Wolleswinkel,
het bedrijfsleven van 28 december 1988, AB
Barentsen)
1990, 369), wat in dit geval wil zeggen met
ECLI:NL:CRVB:2014:531
inachtneming van de Trfp. Er bestaat geen aanleiding aan artikel 10, eerste lid, van de
(WWB art. 54, 58, 59) (….)
Als aan een rechtsregel verbindende kracht
Trfp verbindende kracht te ontzeggen
wordt verleend tot voor het tijdstip, waarop
wegens strijd met het beginsel van rechtsze-
Overwegingen
het bestreden besluit werd genomen, zal de
kerheid, noch om dat artikel om andere rede-
4.1.1. Op 1 januari 2012 is in werking getre-
bestuursrechter op een ingesteld beroep
nen in dit geval buiten toepassing te laten.
den de wet van 22 december 2011 tot wijzi-
immers naar algemene opvatting moeten
Uit de nota van toelichting bij het Besluit
ging van de Wet werk en bijstand en samen-
oordelen naar het nieuwe recht.
van 31 januari 2012 en de toelichting bij de
voeging van die wet met de Wet investeren in
Trfp blijkt dat de aan de Trfp verleende
jongeren gericht op bevordering van deelna-
(Tijdelijke regeling functieonderhoud politie
– door de regelgever uitdrukkelijk beoogde –
me aan de arbeidsmarkt en vergroting van de
(Trfp))
terugwerkende kracht verband houdt met
eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsge-
het feit dat het niet is gelukt om, zoals was
rechtigden (Stb. 650) (wijzigingswet WWB en
afgesproken, het LFNP per 1 januari 2010 in
WIJ). Ingevolge artikel II van de wijzigingswet
te voeren. Vandaar dat die artikelen die
WWB en WIJ is de WIJ ingetrokken. Ingevolge
Overwegingen
betrekking hebben op de invoering van het
artikel 78t, eerste lid, van de WWB, zoals deze
4.2.1. Ter uitvoering van het onder 1.1
LFNP terugwerkende kracht hebben. Dit heeft
luidt sinds 1 januari 2012, gelden door het
genoemde Akkoord is onder andere artikel 6,
geen negatieve gevolgen voor de politieamb-
college op grond van de WIJ genomen beslui-
negende lid, van het Besluit bezoldiging poli-
tenaar (Stb. 2012, 30, p. 6 en p. 8-9).
ten als door hem genomen op grond van de
tie (Bbp) gewijzigd (Besluit van 31 januari
4.3.2. Dat in artikel 9, tweede lid, van de Trfp
WWB. Ingevolge artikel 78t, vijfde lid, van de
2012, Stb. 2012, 30). Deze bepaling is als volgt
is bepaald dat op aanvragen, gedaan voor de
WWB, zoals deze luidt sinds 1 januari 2012,
komen te luiden:
inwerkingtreding van deze regeling, de Rfp
wordt op een bezwaar- of beroepschrift dat
‘De ambtenaar kan bij het bevoegd gezag een
van toepassing blijft, doet niet af aan het
vóór of op de datum van inwerkingtreding
aanvraag indienen om, indien de feitelijke
onder 4.3.1 gegeven oordeel. Deze bepaling
van de wijzigingswet WWB en WIJ is inge-
opgedragen werkzaamheden ten minste één
ziet blijkens de toelichting bij de Trfp uitslui-
diend tegen een door het college op grond
jaar afwijken van een hem in de periode van-
tend op nog bij het bevoegd gezag aanhangi-
van de WIJ genomen besluit en waarop op die
af 31 december 2009 tot en met 31 maart
ge bezwaarprocedures en bij de rechter aan-
datum nog niet onherroepelijk is beslist,
2011 opgedragen functie, de werkzaamheden
hangige beroepszaken die betrekking hebben
beslist met toepassing van de WIJ.
en de functie met elkaar in overeenstem-
op functieonderhoud dat plaatsvond vóór de
4.1.2. Uit het ontbreken van nadere bepalin-
ming te brengen. Bij ministeriële regeling
op grond van artikel 1, aanhef en onder h,
gen van overgangsrecht en uit de geschiede-
worden regels vastgesteld over de behande-
van de Trfp toepasselijke referteperiode (de
nis van de totstandkoming van de wijzigings-
ling van deze aanvraag.’
periode vanaf
wet WWB en WIJ (Kamerstukken II, 2010/11,
(….)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
661
Rechtspraak
32 815, nr. 3, p. 66) wordt afgeleid dat de wet-
deel van de bestreden besluiten geheel of
doel en, indien dit het geval is, of het
gever uitdrukkelijk heeft beoogd dat op een
gedeeltelijk in stand kunnen blijven.
gemaakte onderscheid passend en noodzakelijk is om dat doel na te streven.
bezwaarschrift dat na de datum van inwerkingtreding van deze wet is ingediend tegen een door het college op grond van de WIJ
537
4.1.9. Het doel van het gemaakte onderscheid naar leeftijd, het voorkomen en verminderen van risico’s voor derden en de betrokkene
genomen besluit wordt beslist met toepassing van de WWB. Dit betekent dat in een dergelijk
27 februari 2014, nr. 12/4568 AW
zelf, die zwaar en gevaarlijk werk uitvoert, nu
geval de beslissing op bezwaar inzake de
(Mrs. Wolleswinkel, Bootsma,
en in de toekomst, is niet gericht op discri-
intrekking, terugvordering en medeterugvor-
Van de Griend)
minatie en beantwoordt aan een werkelijke
dering van een inkomensvoorziening ingevol-
ECLI:NL:CRVB:2014:572
behoefte van de organisatie. Het doel van het gemaakte onderscheid is daarom legitiem te
ge de WIJ moet berusten op artikel 54, artikel 58 onderscheidenlijk artikel 59 van de WWB.
De Regeling uitkering substantieel bezwa-
achten. Verder is het gemaakte onderscheid
Hantering van deze bepalingen zou in strijd
rende functies 2006 is niet in strijd met
passend en noodzakelijk om dit legitieme
kunnen komen met de rechtszekerheid indien
Richtlijn 2000/78/EG.
doel na te streven. Hierbij is acht geslagen op het arrest Wolf (HvJEU 12 januari 2010, nr.
dit tot een voor de belanghebbende ongunstiger resultaat zou leiden dan onder het oude
(ARAR art. 130d ARAR; Richtlijn 2000/78/EG)
geen sprake, omdat de artikelen 40, 54 en 55
C-229/08) en is in aanmerking genomen dat - punt 18 van de considerans bij Richtlijn
recht mogelijk was. Daarvan is hier echter (….)
2000/78 luidt: ‘Deze richtlijn heeft met name niet tot gevolg
van de WIJ overeenkomen met respectievelijk de artikelen 54, 58 en 59 van de WWB.
Overwegingen
dat de strijdkrachten, de politie-, het gevange-
4.1.3. Bij de beantwoording van de vervolgens
4.1.5. De minister heeft in dit geval terecht
niswezen of de noodhulpdiensten worden
aan de orde komende vraag hoe de in de
SBF-verlof en -ontslag verleend. Ook heeft de
gedwongen om personen in dienst te nemen
artikelen 54, 58 en 59 van de WWB aan het
minister niet gehandeld in strijd met de
of te houden die niet de vereiste capaciteiten
betrokken bestuursorgaan toegekende
Wgbla door appellant niet in aanmerking te
bezitten om alle taken te kunnen verrichten
bevoegdheden kunnen worden gehanteerd,
brengen voor, of te wijzen op, alternatieven.
die zij wellicht zullen moeten vervullen met
komt betekenis toe aan de - eveneens in de
4.1.6. Bij buitengewoon verlof en ontslag als
het oog op de legitieme doelstelling van
rechtszekerheid haar grondslag vindende -
hier aan de orde wordt onderscheid gemaakt
handhaving van het operationele karakter
vaste jurisprudentie van de Raad (uitspraak
naar leeftijd. Ingevolge artikel 1, aanhef en
van deze diensten.' en dat
van 21 april 2005, CLI:NL:CRVB:2005:AT4358)
onder b, bezien in samenhang met artikel 3,
- artikel 4, eerste lid, van Richtlijn 2000/78
omtrent de zogenoemde temporele werking
aanhef en onder d en e, van de Wgbla is een
luidt:
van wetgeving, waarin de rechten en ver-
dergelijk onderscheid verboden, met dien
‘Niettegenstaande artikel 2, leden 1 en 2,
plichtingen van een belanghebbende cen-
verstande dat dit onderscheid ingevolge arti-
kunnen lidstaten bepalen dat een verschil in
traal staan. Op grond van deze jurisprudentie
kel 7, eerste lid, van de Wgbla in een aantal
behandeling dat op een kenmerk in verband
dienen, indien bij verandering van wetgeving
gevallen objectief gerechtvaardigd is te ach-
met een van de in artikel 1 genoemde gron-
geen specifieke bepalingen van overgangs-
ten en het verbod dan niet geldt.
den berust, geen discriminatie vormt, indien
recht zijn gegeven, de rechten en verplichtin-
4.1.7. Met de Wgbla heeft Nederland Richtlijn
een dergelijk kenmerk, vanwege de aard van
gen van een belanghebbende in beginsel te
2000/78/EG van 27 november 2000 tot instel-
de betrokken specifieke beroepsactiviteiten
worden beoordeeld naar de wetgeving zoals
ling van een algemeen kader voor gelijke
of de context waarin deze worden uitge-
die van kracht was op de datum of geduren-
behandeling in arbeid en beroep
voerd, een wezenlijke en bepalende beroeps-
de het tijdvak waarop de rechten en verplich-
(Richtlijn 2000/78) geïmplementeerd. Dit
vereiste vormt, mits het doel legitiem en het
tingen betrekking hebben. Dit betekent dat
betekent dat de Wgbla mede in het licht van
vereiste evenredig aan dat doel is.’
wanneer een vóór de inwerkingtreding van
de rechtspraak van het Hof van Justitie van
Bij het oordeel dat het gemaakte onderscheid
de nieuwe wetgeving gelegen datum of tijd-
de Europese Unie (HvJEU) over Richtlijn
naar leeftijd passend en noodzakelijk is, is
vak (opnieuw) wordt beoordeeld, daarbij de
2000/78 moet worden uitgelegd. In dit ver-
bovendien betrokken dat het bevoegd gezag
oude bepalingen inzake rechten en verplich-
band wordt gewezen op het KLM-arrest van
sinds jaar en dag op grond van artikel 97,
tingen van een belanghebbende in beginsel
de Hoge Raad, ECLI:NL:HR: 2012: BW3367,
vierde lid, van het ARAR, op verzoek van de
van toepassing blijven.
punt 4.4. Het HvJEU laat in zijn rechtspraak
betrokken ambtenaar kan afzien van het ver-
4.2. De beide bezwaarschriften van appellan-
bij de beantwoording van de vraag of leef-
lenen van ontslag, voor telkens ten hoogste
ten zijn in januari 2012 ingediend. Het colle-
tijdsonderscheid als aan de orde objectief
één jaar, indien het dienstbelang zich daarte-
ge heeft daarom ten onrechte op deze bezwa-
gerechtvaardigd is te achten, een ruime
gen niet verzet en hij blijkens de uitslag van
ren beslist met toepassing van de artikelen
beoordelingsmarge aan de nationale overhe-
een arbeidsgezondheidskundig onderzoek
40, 54 en 55 van de WIJ. Dit betekent dat de
den en aan de sociale partners; zij zijn bij
lichamelijk en psychisch in staat kan worden
bestreden besluiten voor zover deze zien op
uitstek aangewezen om alle betrokken belan-
geacht zijn functie te blijven vervullen. Daar-
de intrekking, terugvordering en medeterug-
gen af te wegen en op grond daarvan de best
naast bestaat sinds 1 januari 2009 bij DJI de
vordering van de inkomensvoorziening inge-
passende en noodzakelijke maatregel te tref-
(tijdelijke) Regeling Arrangementen tweede
volge de WIJ op een onjuiste juridische grond-
fen. Vergelijk ook het arrest Rosenbladt
carrière na SBF (Regeling tweede carrière)
slag berusten en daarom in zoverre niet in
(HvJEU 27 oktober 2010, nr. C-45/09), punt 69.
met als doelstelling een overstap van SB-
stand kunnen blijven. De rechtbank heeft dit
4.1.8. Voor een toetsing aan de Wgbl moet
functies naar niet SB-functies. Dat appellant
niet onderkend, zodat de aangevallen uit-
ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en
geen verzoek heeft ingediend om te mogen
spraak eveneens in zoverre niet in stand kan
onder c, van die wet worden onderzocht of
doorwerken en ook geen beroep heeft
blijven. De Raad zal hierna tevens beoordelen
het ten nadele van appellant gemaakte leef-
gedaan op de Regeling tweede carrière,
of de rechtsgevolgen van het te vernietigen
tijdsonderscheid is gericht op een legitiem
neemt niet weg dat het gemaakte leeftijdson-
662
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
Rechtspraak
derscheid evenredig is. De Raad kan appel-
gende wijziging in de arbeidsvoorwaarden
dat wel mogelijk is. Volgens appellant is dat 1
lant niet volgen in zijn stelling dat de minis-
valt binnen de ruime beoordelingsmarge die
november 2014.
ter in strijd met de Wgbla heeft gehandeld
toekomt aan de nationale overheden en aan
4.2.3. In de toelichting bij de SBF-regeling, is
door hem verlof en ontslag te verlenen zon-
de sociale partners en reeds om die reden
het volgende opgenomen:
der dat nadrukkelijk de mogelijkheid van
door de rechter objectief gerechtvaardigd is
‘Het vierde lid bepaalt de duur van de uitke-
doorwerken of een twee carrière was aange-
te achten.
ring. Deze varieert per individu. De uitkering
boden. Dat appellant geen verzoek heeft
4.2.1. Artikel 6, vierde lid, van de SBF-rege-
eindigt namelijk op het moment dat betrok-
ingediend als bedoeld in artikel 97, vierde lid,
ling, hiervoor weergegeven in 1.3, bepaalt de
kene door gebruik te maken van zijn rechten
van het ARAR kan de minister in het kader
duur van de uitkering en daarmee de ont-
op extra opbouw van het ouderdomspensi-
van een toetsing aan het in de Wgbla opge-
slagdatum. Het ABP heeft die datum vastge-
oen, de inkoop aanspraken ouderdomspensi-
nomen verbod op leeftijdsdiscriminatie niet
steld door te berekenen op welk moment
oen en de voor 1 januari 2006 opgebouwde
worden verweten. De Regeling tweede carriè-
appellant, met het naar voren halen van de
FPU-aanspraken een pensioen ter hoogte van
re legt de minister geen verplichting op om
drie in dat artikel genoemde componenten,
zijn uitkering zou kunnen financieren tot het
te voorkomen dat iemand met SBF-ontslag
een pensioen zou kunnen financieren ter
bereiken van de 65-jarige leeftijd. Of betrok-
gaat. In deze regeling staat nadrukkelijk dat
hoogte van zijn SBF-uitkering tot het berei-
kene hiertoe inderdaad overgaat, dan wel een
mobiliteit naar een niet SB-functie wordt
ken van de 65-jarige leeftijd.
andere keuze maakt, is voor het bepalen van
bevorderd, maar niet verplicht is. Dat de DJI
4.2.2. Het ABP heeft de datum vastgesteld op
de duur van de uitkering niet relevant.’
appellant en anderen heeft ontmoedigd om
1 juni 2013. Appellant heeft aangevoerd dat
4.2.4. De Raad begrijpt hieruit dat met ‘in
een verzoek om door te werken in te dienen
de fiscale regelgeving het hem niet mogelijk
staat is …. te financieren’ een theoretisch
moge wellicht zo zijn; daar staat tegenover
maakt om de genoemde componenten volle-
kader is gegeven voor het berekenen van de
dat er ook collega’s zijn die wel een dergelijk
dig naar voren te halen, omdat de verhou-
einddatum. Met individuele keuzes of
verzoek hebben gedaan.
ding tussen de hoogte van de pensioenuitke-
omstandigheden kan geen rekening worden
4.1.10. Voor zover appellant met zijn beroep
ring vóór 65 jaar en de hoogte van de
gehouden. Dit betekent dat de minister bij
op de Wgbla heeft willen betogen dat hij
pensioenuitkering na 65 jaar maximaal 100
het besluit van 26 september 2012 op goede
ongerechtvaardigd is benadeeld ten opzichte
staat tot 75 mag bedragen. Appellant meent
gronden heeft geweigerd de ontslagdatum
van ambtenaren met een SB-functie die op
dat, nu hij feitelijk niet in staat is op 1 juni
van appellant te herzien naar 1 november
grond van vervallen regelgeving na leef-
2013 een pensioenuitkering gelijk aan zijn
2014. De Raad zal het beroep van appellant
tijdsontslag in aanmerking zijn gebracht
SBF-uitkering te verkrijgen, de ontslagdatum
tegen dit besluit dan ook ongegrond
voor FPU, merkt de Raad op dat de onderlig-
moet worden bepaald op de datum, waarop
verklaren.
AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk voorkomen.
žOpinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina. Dit is 800 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýO&M omvatten maximaal 1200 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýReacties blijven binnen de 600 woorden
Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen
en een naschrift binnen de 300 woorden.
geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen.
- Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen
žWetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat 3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de
vindplaatsen. - Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzending zal worden geplaatst. - Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf-
bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch
de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard.
worden verantwoord.
Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de
Auteurs van wetenschappelijke artikelen kunnen de redactie verzoeken hun artikel aan peer review te laten onderwerpen. Meer informatie op www.njb.nl onder Voor Auteurs žLessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als doel de praktijk te informeren over ‘best practices’. žFocus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woor-
andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden. - Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid. - Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
den. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante actuele ontwikkelingen in een deelgebied. žEssays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikkelende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan
Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder Voor Auteurs
bij voorkeur in de tekst zelf.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
663
558
Boeken
Homelessness and the law Constitution, criminal law and human rights Ever since Dickens wrote his great novels we know that homelessness and the law are closely related. The relationship has not always been a good one for the individuals concerned. Now we have a welfare state and much has improved. The prevention of homelessness and the protection of the homeless has become a constitutional imperative. Yet this does not mean to say that the law always works in favour of the inclusion and emancipation of the homeless. Rigid exclusions remain, in particular for immigrants and repressive responses are on the rise. In the meantime courts soften the worse consequences of these policies by offering human rights remedies. This book brings together a selection of legal issues relating to the plight of the homeless. They are placed under the headings of: constitution, repression, immigration and human rights. The chapters give an insight into the latest policy developments in developed countries. The chapters cover legal issues in Australia, Canada, Switzerland and seven member states of the European Union. The overall conclusion is that homelessness creates a curious paradox in our legal orders. The same system that is responsible for exclusions and repression (in terms of national positive law) calls for the protection of the victims of these practices (in terms of human rights guarantees). G.J. Vonk en A. Tollenaar (eds.) Wolf Legal publishers 2014, 236 p., € 24,95 ISBN 978 94 6240 094 8
Innoverende Hoven Agenda voor de appelrechtspraak 2020 In dit boek is het materiaal bijeengebracht van het congres en de werkgroepen die in 2012 en 2013 zijn georganiseerd in het kader van het project Innoverende Hoven, door het Montaigne Centrum voor Rechtspleging en Conflictoplossing. Vanuit zowel praktijk als wetenschap krijgt de lezer een caleidoscopisch beeld van reflecties op en ideeën over de
664
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
functie van de appelrechtspraak in de nabije toekomst en hoe deze vorm te geven. Antoine Hol en Joep Verburg (red.) Montaigne reeks (deel 3), Boom Juridische Uitgevers 2014, 379 p., € 51 ISBN 978 90 8974 875 1
Ridderorde Beschouwingen over bestuurlijke organisatie, toezicht en juridisering. Liber Amoricum Ko de Ridder In deze bundel reflecteren 33 auteurs, vrienden, (oud-)collega’s en promoti van Ko de Ridder op zijn bijdrage aan de wetenschap en de praktijk. De Ridder houdt van ordening. De bijdragen in deze bundel reageren op onderdelen van die ordening. Gekozen is voor de thema’s bestuurlijke organisatie, toezicht en juridisering. De Ridder benaderde in zijn functie als hoogleraar bestuurskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen het ideaal van de homo academicus. Hij heeft een brede blik, zijn oeuvre is programmatisch, zijn begeleiding en colleges zijn inspirerend. En daarbij slaagt hij er telkens in een verbinding te leggen tussen wetenschap en praktijk. De auteurs voelen zich sterk verbonden met Ko en zijn in zekere zin onderdeel van zijn orde. Dit boek kan worden begrepen als een blijk van dank daarvoor: een Ridderorde. H.B. Winter, A. Tollenaar en A.T. Marseille (red.) Wolf Legal publishers 2014, 274 p., € 29,95 ISBN 978 94 6240 093 1
Verkeersgegevens en artikel 13 Grondwet Een technische en juridische analyse van het onderscheid tussen verkeersgegevens en inhoud van communicatie Dit boek, dat geschreven is in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in het kader van de herziening van artikel 13 Grondwet, geeft antwoord op de vraag in hoeverre het mogelijk is om verkeersgegevens en inhoud van communicatie nu en in de nabije toekomst voldoende scherp af te bakenen, zowel in technische als in juridische zin. Het biedt een integrale reflectie op het onderscheid tussen verkeersgegevens en communicatie-inhoud in een sterk aan veranderingen onderhevig communicatielandschap. De visie die hierin
wordt gepresenteerd op de betekenis en de (on)houdbaarheid van het onderscheid tussen verkeersgegevens en inhoud is niet alleen van belang voor de herziening van artikel 13 Grondwet, maar ook voor de verdere ontwikkeling van het straf(proces) recht en het bestuursrecht rond elektronische communicatie in de toekomst. Bert-Jaap Koops en Jan Smits Wolf Legal publishers 2014, 163 p., € 16,95 ISBN 978 94 6240 090 0
Living on the Hyphen De meerwaarde van een meervoudig perspectief Living on the hyphen – leven op het verbindingsstreepje – is een Amerikaanse uitdrukking die verwijst naar de situatie waarin mensen met een dubbele culturele identiteit zich bevinden. In deze afscheidsrede die op persoonlijke en wetenschappelijke ervaring met life on the hyphen is gebaseerd, betoogt prof. dr. Chrisje Brants dat ook vergelijkend en multidisciplinair onderzoek het best gedijt als de onderzoeker als het ware plaatsneemt op het verbindingsstreepje. Tegen de achtergrond van haar eigen dubbele identiteit als Britse Nederlander (of Nederlandse Brit) en als jurist-criminoloog, laat zij de meerwaarde zien van een dergelijke benadering van zulk multidimensionaal onderzoek. Maar zij gaat ook in op de risico’s en valkuilen die opdoemen als gevolg van onbegrip en misverstand wanneer (samenwerkende) onderzoekers elkaars conceptuele taal onvoldoende verstaan. Tegelijkertijd breekt zij een lans voor het zuiver juridische grondslagenonderzoek dat in een tijd waarin de woorden comparative en multidisciplinary bijna verplicht zijn om hoe dan ook voor (externe) onderzoeksfinanciering in aanmerking te komen, soms het onderspit lijkt te delven. Niet iedereen kan of wil het leven op het verbindingsstreepje voortdurend opzoeken, en het hoeft niet allemaal vergelijkend of multidisciplinair te zijn om van excellent onderzoek te spreken. Chrisje Brants Boom Lemma uitgevers 2013, 27 p., € 19,90 ISBN 978 94 6236 354 0
Tijdschriften
539 Burgerlijk (proces)recht Rechtskundig Weekblad 77e jrg. nr. 26, 1 maart 2014 R. Timmermans Kroniek appartementsmede-eigendom 2010-2013 – (België) De nieuwe Appartementswet van 2 juni 2010, die op 1 september 2010 in werking is getreden, heeft nieuwe belangrijke instrumenten aangereikt om het beheer van de verenigingen van mede-eigenaars beter te laten functioneren. Niettemin heeft de interpretatie van dit gewijzigd wetgevend kader talrijke discussiepunten opgeleverd in de rechtspraak, waarbij niet alleen de lagere rechtscolleges, maar ook het Grondwettelijk Hof in twee arresten en het Hof van Cassatie in een tiental arresten de dogmatische vragen hebben moeten uitklaren. Achtereenvolgens wordt ingegaan op de notariele splitsingsakte, het toepassingsgebied, de privé- en de gemeenschappelijke delen, de bepaling van de aandelen, de vereniging van mede-eigenaars, de algemene vergadering, de syndicus, de raad van mede-eigendom, de commissaris van de rekeningen, de bijdrageplicht van de medeeigenaars, procesrechtelijke vraagstukken en de overdracht van een appartement.
Tijdschrift voor Consumentenrecht & Handelspraktijken Nr. 1, 2014 Prof. dr. M.B.M. Loos Consumentenovereenkomsten tot levering van digitale inhoud onder het gemeenschappelijk Europees kooprecht – Op 11 oktober 2011 heeft de Europese Commissie een voorstel ingediend voor een Verordening betreffende een gemeenschappelijk Europees kooprecht (GEKR). Het GEKR is bedoeld om de partijen bij een koopovereenkomst de mogelijkheid te bieden om te kiezen voor toepasselijkheid van een uniforme Europese regeling voor koopovereenkomsten
in plaats van het nationale kooprecht. Volgens schr. valt de opneming van overeenkomsten tot levering van digitale inhoud binnen het toepassingsgebied van het GEKR toe te juichen. In deze bijdrage gaat schr. in op de rechtsregels die volgens het GEKR van toepassing zijn op dergelijke overeenkomsten. A. Dierick, S. Verbeke Geschillenbeslechting in consumententransacties: clicks not bricks – Met de Verordening 524/2013, die een hoge mate van transparantie en informatieverlening waarborgt naar consumenten en ondernemers toe, doen de Europese instanties alvast een eerste stap in de goede richting voor het verstevigen van het consumentenvertrouwen in grensoverschrijdende onlinetransacties, en meer bepaald in de oplossing van geschillen die in dit kader kunnen rijzen. Bepaalde onderwerpen, zoals het toepassingsgebied van de Verordening, de vertaalfunctie, toepasselijke procedurekosten, enz. verdienen echter nog verdere uitwerking. Bovendien moet het Europees platform kunnen rekenen op een wijdverspreide bekendheid bij de Europese consument, wil het de vooropgestelde doelstellingen bereiken.
WPNR 145e jrg. nr. 7007, 22 februari 2014 Prof. mr. W.G. Huijgen, mr. J. Nijland Banken als hoeders van het publiek belang? – In perspublicaties leest men nogal eens de mantra dat het kabinet van mening is dat de overheid geen bankier is. Zonder overname door de staat zouden ABN AMRO en SNS echter in een financiële deconfiture zijn terechtgekomen en daarmee zou de stabiliteit van het financiële stelsel zijn geschaad. Schrs. stellen daarom in dit artikel de vraag of het mantra wellicht nuancering behoeft. Zij gaan daarbij eerst in op de vraag of bij bankieren door zogenaamde systeembanken inderdaad een publiek belang is betrokken. Vervolgens komt de rol van de staat als toezichthouder en als aandeelhouder aan de orde. Uit de geschiedenis van het Nederlandse bankwezen blijkt dat verschillende banken wel staatsbanken waren of dat er ten minste een grote invloed van de overheid op sommige banken bestond. Volgens schrs. heeft het hou-
den van een meerderheid van de aandelen in een spaarbank door de overheid een meerwaarde. Die meerwaarde bestaat eruit dat de staat proactief kan optreden in een onrustige financiële wereld. Mr. N.V.C.E. Bauduin, mr. T.F.H. Reijnen Opdat uw laatste wil geschiede – Omdat we doorgaans niet weten wanneer we overlijden, is het moeilijk vast te leggen wat en aan wie wordt nagelaten. Tussen het moment van testeren en het moment waarop de nalatenschap openvalt, kan een aanzienlijke tijd verstrijken. Situaties kunnen dan ingrijpend veranderen. De veranderlijkheid van het leven creëert de behoefte aan een flexibel testament. De vraag is of het vanuit deze behoefte bezien, mogelijk moet zijn aan derden (bijvoorbeeld de langstlevende partner, een goede vriend of de executeur) de bevoegdheid te geven om te bepalen welk vermogen na erflaters overlijden waar terecht komt. De Anglo-Amerikaanse trust biedt deze mogelijkheid. In Nederland kan de stichting een alternatief zijn voor de trust. Het uitkeringsverbod hoeft daarbij volgens schrs. geen probleem te zijn. Als het doel van de stichting bestaat uit het doen van prestaties, vormen die prestaties geen uitkeringen. Mr. C.J.M. Martens De aftrek van de opoffering door de verkrijger zoals bedoeld in art. 7 SW 1956 – Met ingang van 1 januari 2010 is in art. 7 Sociale Werkvoorziening (SW) 1956 geregeld dat indien art. 8, 10, 11 of 13, tweede lid SW 1956 van toepassing is, de waarde van hetgeen de verkrijger voor zijn verkrijging heeft opgeofferd of van hetgeen door de erflater ten laste van de verkrijger werd bedongen op de waarde van de verkrijging in mindering mag worden gebracht. In antwoord op kamervragen antwoordde de staatsecretaris dat de term ‘bedongen’ afkomstig is uit het derde lid van art. 11 lid 3 SW 1956 (oud) en dat met het overnemen van die term geen wijziging werd beoogd. De term ‘bedongen’ komt in art. 11 lid 3 SW 1956 (oud) overigens niet voor. In het betreffende artikel staat dat van de waarde van de verkrijging mag worden afgetrokken hetgeen door de verkrijger werkelijk is opgeofferd. In deze bijdrage bespreekt schr. de aftrekbaarheid van het bedrag van de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
665
000
Tijdschriften
opoffering door de verkrijger in de situatie dat art. 10 SW 1956 van toepassing is en de erflater op de koopsom direct of in latere jaren kwijtscheldingen heeft gedaan. Tevens komt aan de orde de renteverhoging van de tegenprestatie en de verrekening van de schenkbelasting met de verschuldigde erfbelasting.
540 Europees recht Nederlands Tijdschrift voor de Mensenrechten 38e jrg. nr. 6, november/december 2013 M. de Mol De toepassing van Uniegrondrechten op nationaal recht en het allocatiebeginsel – Uniegrondrechten zijn van toepassing op alle handelingen van de Unie, maar kunnen ook van toepassing zijn op nationale verdragen. De toepassing van Unierechtelijke grondrechten op nationale handelingen is ingrijpend en hangt nauw samen met het toepassingsgebied van Unierecht. Een te ruime toepassing van Unierechtelijke grondrechten draagt het gevaar in zich van schending van het beginsel van de allocatie van bevoegdheden. Deze bijdrage brengt in kaart in welke situaties Unierechtelijke grondrechten van toepassing zijn op nationale handelingen. Om meer duidelijkheid te verschaffen is de uiteenlopende rechtspraak van het Europees Hof van Justitie gecategoriseerd. Voorts wordt gekeken of sprake is van rechterlijk activisme.
Tijdschrift voor Consumentenrecht & Handelspraktijken Nr. 1, 2014 Mr. M.Y. Schaub De informatieplichten van de dienstenrichtlijn (art. 6:230a-f BW) – De Dienstenrichtlijn heeft als doel het wegnemen van belemmeringen voor dienstverlening op de interne markt, terwijl een hoge kwaliteit van de diensten wordt gewaarborgd. Ver-
666
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
der beoogt de Dienstenrichtlijn bij te dragen aan een hoog beschermingsniveau van de doelstellingen van algemeen belang, waaronder consumentenbescherming. De meeste bepalingen van de Dienstenrichtlijn zijn relevant voor het administratieve recht en betreffen bijvoorbeeld het vereenvoudigen van procedures ten aanzien van het verlenen van vergunningen en de informatieverstrekking door de overheid aan dienstverrichters. In deze bijdrage wordt uiteengezet wat de inhoud is van de informatieplichten van de Dienstenrichtlijn en hoe deze zich verhouden tot de informatieplichten uit de E-commerce-richtlijn, de Richtlijn consumentenrechten en de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken. In het slot wordt bezien op welke punten de informatieplichten van de Dienstenrichtlijn bijdragen aan een hoger niveau van consumentenbescherming.
541 Fiscaal recht Tijdschrift voor Agrarisch recht 74e jrg. nr. 2, februari 2014 Mr. A. Visscher FB, mr. A. Verduijn FB Fiscale kroniek 2013 – In deze bijdrage willen schrs. een bloemlezing geven van de belangrijkste nieuwe regelgeving en jurisprudentie op agro-fiscaal gebied in 2013. Schrs. hebben deze kroniek ingedeeld naar belastingmiddel: achtereenvolgens wordt ingegaan op ontwikkelingen binnen de inkomstenbelasting, de omzetbelasting, de overdrachtsbelasting en de schenk- en erfbelasting. Hoewel het jaar 2013 centraal staat, hebben veel behandelde kwesties hun wortels in eerdere jaren. Schrs. ‘grijpen verder terug’ waar nodig, teneinde een zo compleet mogelijk beeld te schetsen.
Weekblad Fiscaal Recht 143e jrg. nr. 7038, 27 februari 2014 Mr. I.M. de Groot, WFR 2014/274 Conflicterende jurisprudentie Hof van Justitie EU inzake neutralisatie – In deze bijdrage behandelt schr. het verschil in de wijze waarop het Europees Hof van Justitie de neutrali-
satiegedachte toepast op het gebied van bronheffingen enerzijds en persoonsgebonden aftrekposten anderzijds. Schr. gaat tevens in op recente ontwikkelingen in de jurisprudentie op het gebied van persoonsgebonden aftrekposten. Tot slot geeft zij een verklaring voor de verschillende benadering van het Europees Hof van Justitie en doet zij een voorstel voor een in haar opinie juiste en systematische benadering. Prof. dr. H.W.M. van Kesteren, WFR 2014/284 Indeplaatsstelling en BTW – In deze bijdrage gaat schr. in op de gevolgen voor de omzetbelasting indien niet de gehele onderneming, doch slechts één overeenkomst, of slechts een deel van de rechtspositie, wordt overgedragen.
542 Handels- & economisch recht Mediaforum 26e jrg. nr. 2, februari 2014 J. Kohlen, A. van Rookhuijzen De mededingingsrechtelijke ontwikkelingen in de online-economie – Het mededingingsrecht is van belang voor een optimale mededinging in de online wereld. Schrs. bespreken zaken rondom het kartelverbod en het verbod tot misbruik van machtspositie, waarmee ondernemingen vanuit mededingingsrechtelijk oogpunt in de online economie rekening moeten houden. Voor wat betreft het kartelverbod heeft de Europese Commissie aandacht voor het aan banden leggen van onlineverkopen door leveranciers en producenten. Onder misbruik machtspositie behandelen schrs. enkele bedrijven (Google, Samsung en Microsoft) die een dominante strategische positie innemen, zogenaamde poortwachters. Hierbij geldt dat een dominante strategische positie niet is verboden, misbruik van deze positie is dat wel. Tot slot bespreken schrs. kort de mededingingsrechtelijke activiteiten van de Nederlandse toezichthouder Autoriteit, Consument en Markt. De conclusie is dat in Nederland meer aandacht komt voor misbruikzaken wat volgens schrs. leidt tot verscherpt toezicht.
Tijdschriften
TOP Tijdschrift voor de Ondernemingsrechtpraktijk 9e jrg. nr. 1, 2014 J.J.F. Hermans Shout-out clausules bij een permanente deadlock tussen joint venture partners – Wanneer joint venture (JV)-partners een verschil van inzicht hebben, kan er sprake zijn van een permanente deadlock. Beëindiging van de samenwerking lijkt dan de enige optie. Wanneer de partners de onderneming van de joint venture (JV) allebei willen voortzetten, rijst het probleem welke partner de aandelen van de andere partner overneemt en tegen welke prijs. Slechts wanneer een nieuw toe te treden partner de rol van de vertrekkende partner kan overnemen ofwel de voorzettende partner de rol van de vertrekkende partner kan overnemen doordat zij de door de vertrekkende partner te leveren diensten op korte termijn extern kan aantrekken, kan de onderneming worden voortgezet. De exitregeling wordt ook wel shoot-out clausule genoemd. In deze bijdrage wordt nader ingegaan op de structuur en de kenmerken van een shootout clausule. Het inroepen van een dergelijke clausule leidt ertoe dat de aandelen van de ene JV-partner worden overgenomen door de andere JVpartner. Schr. beperkt zich in deze bijdrage tot de klassieke 50%-50% JV, waarin de twee partners hetzelfde aantal afgevaardigden hebben in zowel het bestuur als de raad van commissarissen. E.P.M. Vermeulen De ‘vergeten’ derde dimensie van corporate governance en de rol van juristen – Schr. schetst in deze bijdrage twee scenario’s voor aanpassing van de Corporate Governance Code. In het eerste scenario ligt de nadruk op naleving en compliance. In het tweede scenario gaat het meer om innovatie, groei en waardecreatievraagstukken die worden geïntegreerd in de corporate governance discussie. Op 1 oktober 2013 heeft de tweede Monitoring Commissie Corporate Governance Code haar eindrapport opgesteld over de Corporate Governance in Nederland. Steeds meer bedrijven passen de best practice bepalingen toe. De kwaliteit van de informatie moet worden verbeterd.
Ook moet de Code worden aangepast aan nieuwe wetgeving. De Commissie meldt ook andere verbeterpunten die interessant zijn vanuit het driedimensionaal perspectief op corporate governance. F. Eikelboom Waardebepalingsclausules en billijke verhoging van de prijs van de aandelen – Aandeelhouders kunnen bij gedwongen uitkoop zelf bepalen wanneer zij hun aandelen overdragen en tegen welke prijs. Voor zover aandeelhouders nalaten zelf een regeling te treffen, geldt voor hen het regelend recht van de geschillenregeling. De geschillenregeling regelt het bepalen van de prijs en er is regelgeving ten aanzien van negatieve beïnvloeding van de prijs. Schr. wijst erop dat het in een situatie van een statutaire of contractuele uitkoopregeling verstandig is te beoordelen of art. 2:343 lid 4 is weggeschreven en of dat is gebeurd op een wijze die het risico creëert dat deze leidt tot een kennelijk onredelijke prijs.
TvOB Tijdschrift voor vennootschapsrecht, rechtspersonenrecht en ondernemingsbestuur Nr. 1, februari 2014 Mr. dr. J.J.A. Hamers Een overdracht in strijd met een blokkeringsregeling en de positie van de derde-verkrijger: geen bescherming via artikel 3:88 BW – Met de invoering van de Wet vereenvoudiging en flexibilisering bvrecht werd de blokkeringsregeling aangepast. De (rechts)persoon die de aandelen overdraagt, is doorgaans beschikkingsbevoegd vanwege het feit dat hij eigenaar van de aandelen is. Voor de levering van de aandelen in een BV biedt boek 2 BW een lex specialis. Niet de weg van art. 3:94 BW, maar die van art. 2:196 BW dient te worden gevolgd. Het eerste lid van art. 2:196 BW leert dat voor de levering van aandelen op naam in een BV een daartoe bestemde notariële akte is vereist. Partij bij deze akte zijn de vervreemder en de verkrijger van de aandelen. Echter, met het naleven van deze artikelen is de overdracht nog niet rond. Overdracht in strijd met een statutaire beperking is ongeldig. Het nieuwe art. 2:195 BW breekt met het oude systeem van de blokkering
van de overdracht van aandelen dat tot oktober 2012 gold. Indien de statuten geen andere regeling kennen, dient de overdracht van aandelen te worden voorafgegaan door aanbieding van de over te dragen aandelen aan de medeaandeelhouders, tenzij statuten hiervan afwijken. Prof. mr. L.G.H.J. Houwen Een goed gesprek over good governance – Op korte termijn worden uniforme basiseisen voor bestuurders en toezichthouders in boek 2 BW geïntroduceerd. Schr. schetst in deze bijdrage de bredere context van de nieuwe governanceregulering. Om te zien waar verbetering nodig is pleit schr. voor meer wetenschappelijk en toegepast onderzoek naar de governancepraktijk bij scholen, universiteiten, ziekenhuizen en woningcorporaties. Door best practices kunnen onderwijsinstellingen in aanmerking komen voor een andere vorm en intensiteit van extern toezicht. Met het ondernemingsrecht in algemene zin wordt beoogd waardecreatie voor stakeholders van ondernemingen zoveel mogelijk te bevorderen door efficiënte en flexibele rechtsvormen en waardevernietigende handelingen te voorkomen door (potentiële) belangenconflicten tussen de betrokkenen in goede banen te leiden. Met name het gedrag van bestuurders en toezichthouders moeten worden genormeerd en gedisciplineerd. Mr. dr. M. Olaers Concernrecht anno 2014 – In deze bijdrage wordt ingegaan op een aantal ontwikkelingen op het gebied van het concernrecht. In het concernrecht vormt de enkelvoudige vennootschap het uitgangspunt, maar er worden op specifieke deelterreinen maatregelen getroffen om de negatieve gevolgen van de aaneenschakeling van enkelvoudige vennootschappen in concernverband voor de relevante stakeholders te mitigeren. In Nederland wordt hierbij gedacht aan de doorbraak van aansprakelijkheid op basis waarvan een moedervennootschap onder omstandigheden aansprakelijk kan worden gesteld door de crediteuren van een dochteronderneming uit hoofde van een door haar jegens die crediteuren gepleegde onrechtmatige daad. Mr. dr. G.J.H. van der Sangen
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
667
Tijdschriften
De sociale dimensie van het ondernemingsrecht? – Deze bijdrage betreft een reflectie op de functie van ondernemingen en het ondernemingsrecht en de gevolgen daarvan voor de ondernemingsrechtwetenschapsbeoefening. Wetgever en rechtspraak moeten een balans vinden tussen het bevorderen van ondernemerschap en de negatieve gevolgen van ondernemingsactiviteiten. Het rechtspersonenrecht biedt een regeling van rechtsvormen waarin een bepaalde ondernemingsactiviteit kan worden ondergebracht. Er wordt onderscheid gemaakt tussen profit en non-profit organisaties. Weliswaar regelt het recht dat kapitaalverschaffers recht hebben op een uitkering van winst, toch worden BV’s zodanig ingericht dat zij een puur facilitaire of ancilliaire functie hebben. In het Comsys-arrest heeft de Hoge Raad geaccepteerd dat een dochter-BV binnen een concern alle kosten voor haar rekening nam. Mr. dr. P.A. van der Schee Het UWV en de 403-verklaring – Werknemers van een dochtermaatschappij kunnen de moedermaatschappij aanspreken voor de rechten die voortvloeien uit hun arbeidsovereenkomst, indien de moedermaatschappij een 403-verklaring heeft afgelegd. Met een 403-verklaring stelt de moedermaatschappij zich hoofdelijk aansprakelijk voor schulden die voortvloeien uit rechtshandelingen van de dochter. Wanneer de dochtermaatschappij failliet gaat, voldoet het UWV in het algemeen de loonaanspraken van de werknemers jegens de vennootschap ex art. 61 Werloosheidswet (WW). Het UWV heeft dan een verhaalsrecht op de dochtermaatschappij. In dit artikel wordt de vraag beantwoord of het UWV op grond van de door de moedermaatschappij afgegeven 403-verklaring ook de moedermaatschappij kan aanspreken.
543 Jeugd-, relatie- & erfrecht Tijdschrift Erfrecht 15e jrg. nr. 1, 2014 Prof. mr. W. Breemhaar De attestatie de vita
668
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
– Deze bijdrage is gewijd aan de attestatie de vita, waarvan de grondslag is te vinden in de op 10 september 1998 te Parijs tot stand gekomen Overeenkomst betreffende de afgifte van een attestatie de vita alsmede art. 1:19k BW. Met de invoering van de attestatie de vita is beoogd om het bewijs van het in leven zijn van een persoon in een ander land dan waar deze woont te vergemakkelijken. In dit verband wordt bijvoorbeeld gedacht aan elders opgebouwde pensioenrechten.
544 Mediation, alternatieve geschillenbeslechting en herstelrecht Tijdschrift Conflicthantering 9e jrg. nr. 1, 2014 Themanummer: Echtscheiding C. Zantboer Collaborative practice: teamwork bij alternatieve geschilbeslechting – Collaborative practice is een vorm van alternatieve geschilbeslechting die sinds 2009 in Nederland wordt gebruikt. Schr. beschrijft de methode en gaat daarbij in op de verschillende rollen en noodzakelijke vaardigheden van de betrokken professionals. Hij bespreekt ervaringen die zijn opgedaan in de echtscheidingspraktijk, de voor- en nadelen van de methode en de verschillen met mediation. P. van den Biggelaar Rechtsbijstand bij (echt-)scheiding – Wat doet de Raad voor Rechtsbijstand bij de juridische afwikkeling van echtscheidingen? En kiest de Raad altijd voor procederen in echtscheidingszaken en ouderschapskwesties, of bevordert hij ook mediation en andere vormen van overleg? Deze kwesties bespreekt schr. in dit artikel. De Raad staat voor betere en duurzamere oplossingen voor burgers, door partijen zoveel mogelijk zelf te laten doen, bijvoorbeeld middels de website Rechtwijzer.
545 Omgevingsrecht Milieu & Recht 41e jrg. nr. 2, 2014 Mr. A.M.C.C. Tubbing, M en R 2014/17 De handhaving van kwaliteitsnormen bij bodemwerkzaamheden – Jaren geleden heeft de bodembranche richtlijnen opgesteld om de kwaliteit van de uitvoering van werkzaamheden in en op de bodem te bevorderen, best practices dus. Niet iedere branchegenoot voelde zich aan deze richtlijnen gebonden met milieuschade, concurrentievervalsing en een verslechterend imago van de gehele branche tot gevolg. Daarom is besloten de richtlijnen verplicht te stellen door deze te koppelen aan regelgeving, te weten het Besluit kwaliteitsborging bodembeheer dat enige tijd later is vervangen door het Besluit bodemkwaliteit. Deze koppeling had ook gevolgen voor het toezicht op en de handhaving van deze normen. Hoewel uit de Nota van Toelichting bij eerstgenoemd besluit kan worden afgeleid dat hiermee rekening is gehouden, blijkt de praktijk weerbarstiger dan aanvankelijk ingeschat. Dit blijkt met name uit recente jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). In deze publicatie wordt nagegaan welke gevolgen deze jurisprudentie voor de bodembranche heeft en welke lessen hieruit zijn te trekken voor andere regelgeving, waarbij wordt gebruikgemaakt of gedacht aan vormen van zelfregulering en privaat toezicht, bijvoorbeeld in de bouwregelgeving en de (nieuwe) Omgevingswet.
Tijdschrift voor Agrarisch recht 74e jrg. nr. 2, februari 2014 Mr. M.G. Nielen Grondeigenaren in de knel door vertraagde planologische besluitvorming – De vraag is welke juridische wegen kunnen worden benut om grondeigenaren tijdig en volledig te compenseren voor een in waarde dalend eigendom. Dit artikel is bedoeld om een overzicht te geven van de momenten in de planologische besluitvorming waarop een recht op onteigening
Tijdschriften
wenselijk kan zijn. Hierbij maakt schr. een onderscheid tussen twee fases in de planologische besluitvorming. Eerst gaat zij in op de periode waarin het plan onherroepelijk is geworden, maar het moment van onteigening nog niet bekend is. Vervolgens besteedt zij aandacht aan het politieke voortraject, waarbij de voornemens tot planwijzigingen er zijn, maar er nog geen juridisch besluit ligt. Na deze stadia te hebben besproken, bekijkt schr. het recht op onteigening vanuit een Europees perspectief. Schr. sluit af met een conclusie. Mr. drs. L. Boerema De kleinschalige duurzame dierenwelzijnsboer... heeft hij de toekomst? – De centrale vraag is wat verantwoorde groei van de agrarische sector is, waar die verantwoorde groei vandaan moet komen en aan welke normen wordt getoetst om de groei tot ‘verantwoord’ te verklaren. Ergens binnen die verantwoorde groei of duurzame ontwikkeling moet ook aandacht zijn voor dierenwelzijn. Past de zorg voor dierenwelzijn wel binnen het concept van duurzaamheid, met name ‘duurzame landbouw’? En in welke richting ontwikkelt zich de maatschappij en kan de boer aan de nieuwe wensen voldoen?
Tijdschrift voor Consumentenrecht & Handelspraktijken Nr. 1, 2014 Mr. dr. S. van Gulijk Ontwikkelingen (consumenten) bouwrecht 2011-2013 – In deze kroniek worden de recente ontwikkelingen binnen het consumentenbouwrecht behandeld.
Tijdschrift voor Sanctierecht & Compliance 4e jrg. nr. 1, februari 2014 M.E. Bergsma Milieustrafrecht: naar een breder gebruik van het sanctiearsenaal – In dit artikel geeft schr. allereerst een overzicht van de sanctiemogelijkheden binnen het milieustrafrecht en de wijze waarop deze in milieuzaken in het algemeen worden toegepast. Uit eigen analyse van zaken aangaande illegale afvaltransporten uit de periode 2006-2011 blijkt welke sancties bij dit type zaken frequent zijn opgelegd en wel-
ke juist nooit. Deze informatie is gebruikt om met respondenten in de afvalbranche in gesprek te gaan en hen te vragen om te reflecteren op de effectiviteit van sancties. Dit artikel geeft inzicht in mogelijke knelpunten en kansen van een breed gebruik van het beschikbare milieustrafrechtelijke sanctiearsenaal. Op bescheiden wijze tracht dit artikel bij te dragen aan de zoektocht naar de meest optimale inzet van het milieustrafrecht.
546 Onderwijsrecht NTOR 25e jrg. nr. 4, december 2013 Mr. K. Jansen Beperkte bevoegdheden van de medezeggenschapsraad, een bron van frustratie – In dit artikel geeft schr. een overzicht van de beperkingen die de zeggenschap van de medezeggenschapsraad (MR) kunnen beperken. Deze zijn onderverdeeld in vijf soorten. Schr. bespreekt elke beperking afzonderlijk en illustreert deze met voorbeelden. Hij eindigt het artikel met een aantal slotopmerkingen en een suggestie om al te hoge verwachtingen bij de MR en mogelijke conflicten tussen de MR en het bevoegd gezag te voorkomen. Schr. beperkt zijn bespreking tot het reguliere basisonderwijs en voortgezet onderwijs en de bevoegdheden van de MR in de artt. 10 tot en met 14 Wet medezeggenschap op scholen. Mr. dr. W.W. Timmer Het ononderbroken ontwikkelingsproces beschouwd – In deze bijdrage wordt verslag gedaan van de werking van art. 8 lid 1 van de Wet op het primair onderwijs (Wpo). Deze norm bestaat uit twee onderdelen: het inrichten van het onderwijs en het geven van het onderwijs, waaronder begrepen het afstemmen ervan op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen. Toegespitst op deze zorgplichtbepaling luidt de vraag: kunnen scholen met deze bepaling uit de voeten op
een wijze die bij een zorgplicht past en hoe worden ze daarin geholpen, of juist tegengewerkt, door de wetgever en de toezichthouder, de onderwijsinspectie? Hiertoe zegt schr. eerst iets over het wezen van de zorgplichtbepaling en over de aard en betekenis van het onderzoek ernaar. Vervolgens komt de inspectie aan bod, de toenemend knellende rol van de overheid, de rol van de scholen zelf, voorbeelden van de uitwerking van de norm, een samenvattende terugblik met conclusie en ten slotte voorstellen voor verbetering. Mr. E. Kloet Rechtsbescherming van studenten in het hoger onderwijs inzake toetsen en beoordelen – In deze bijdrage wordt de rechtsbescherming van studenten in het hoger onderwijs inzake toetsen en beoordelingen beschreven en wordt ingegaan op de vraag hoe deze rechtsbescherming kan worden verbeterd. Schr. behandelt de spanning die is ontstaan met de Grondwet door de rechtsbescherming voor studenten in het bijzonder hoger onderwijs neer te leggen bij een bestuursrechtelijk orgaan. Er wordt ingegaan op de betekenis van art. 8:4 lid 3 onder b Awb en de wijze van toetsing van geschillen. Vervolgens worden uitspraken van het College van Beroep Hoger Onderwijs bekeken. Er wordt specifiek ingegaan op de verhouding tussen examencommissie en examinator. Aanbevelingen worden gedaan om de rechtsbescherming van studenten in het hoger onderwijs beter te waarborgen.
547 Rechtspleging & procesrecht De Gerechtsdeurwaarder 6e jrg. nr. 1, februari 2014 Redactie Cassatierecht in beweging – Eind vorig jaar bezocht Beatrijs Deconinck, lid van het Belgisch Hof van Cassatie, de Hoge Raad der Nederlanden in het kader van een Europees uitwisselingsprogramma. In een interview samen met Ernst Numann, vicepresident van de Hoge Raad en voorzitter van de civiele kamer, sprak zij over een aantal recente ontwikke-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
669
Tijdschriften
lingen in de cassatierechtspraak, waaronder de prejudiciële vraag. Redactie Het verlies verdelen – In 1989 verscheen in het Nederlands Juristenblad een bijdrage met de titel ‘De wet op het uitkeringsbeslag: levenslang voor iedereen?’. Auteur Nick Huls, inmiddels hoogleraar rechtssociologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en aan de Universiteit Leiden, bespreekt daarin de op dat moment nog door de Tweede Kamer te behandelen Algemene regeling van beslag op loon, sociale uitkeringen en andere periodieke uitkeringen. Naar aanleiding van het dit jaar uit te brengen preadvies vroeg De Gerechtsdeurwaarder hem naar zijn visie op de huidige maatschappelijke situatie.
548 Sociaal Recht Nieuw Juridisch Weekblad 13e jrg. nr. 297, 26 februari 2014 C. Kerrebrouck, S. Demeestere Eenheidsstatuut arbeiders en bedienden – (België) Op 31 december 2013 verscheen de wet betreffende de invoering van een eenheidsstatuut tussen arbeiders en bedienden inzake de opzeggingstermijnen en de carenzdag en de begeleidende maatregelen in het Belgisch Staatsblad. De wetgever heeft van de gelegenheid gebruik gemaakt om het ontslagrecht op toch wel fundamentele vlakken te herzien. Schrs. bieden een verkennende analyse van deze wet.
Praktijkblad Salarisadministratie 16e jrg. nr. 4, 28 februari 2014 M. Aktas, H. Bröker Op weg naar een Wet Aanpak Schijnconstructies – Minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een actieplan opgesteld om ongewenste concurrentie op arbeidsvoorwaarden, verdringing van werknemers, onderbetaling en uitbuiting te bestrijden. In vervolg op het actieplan dat de minister in april 2013 naar de Tweede Kamer heeft gestuurd, heeft het kabinet eind 2013 enkele maatrege-
670
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
len aangekondigd voor bestrijding van schijnconstructies bij het werken met buitenlandse arbeidskrachten. In deze bijdrage wordt een nadere toelichting gegeven op een aantal concrete maatregelen. E. Vis Ragetlie-regel: rechtsgeldige opzegging door werknemer? – Als een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt die een voortzetting vormt van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, moet de werkgever deze dan ook opzeggen met een ontslagvergunning van het UWV of ontbinding door de kantonrechter of eindigt de arbeidsovereenkomst van rechtswege? Over deze vraag heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan. Mr. N. Ridder Directeur-enig bestuurder van coöperatie in dienstbetrekking – De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat aan de drie criteria voor een arbeidsovereenkomst is voldaan, zodat een directeur van een coöperatieve vereniging in privaatrechtelijke dienstbetrekking stond ten opzichte van de coöperatie en daarom werknemer is in de zin van de WW. M. Rijsdijk Re-integratie-inspanningen en loondoorbetaling na 104 weken ziekte – Moet een werkgever het loon na 104 weken ziekte blijven doorbetalen van een arbeidsongeschikte werknemer die nog voor een aantal uur werkzaamheden verricht? Daarover boog Rechtbank Overijssel zich. G. Leijten Arbodienst aansprakelijk gesteld voor fouten verzuimbegeleiding – Een werkgever kan een arbodienst onder voorwaarden aansprakelijk stellen voor de schade als door een bedrijfsarts fouten zijn gemaakt in de verzuimbegeleiding van een zieke werknemer. Dat blijkt uit een uitspraak van Rechtbank MiddenNederland.
Tijdschrift Recht en Arbeid 6e jrg. nr. 3, maart 2014 Themanummer: Het Wetsvoorstel Werk en Zekerheid Orof. mr. F.B.J. Grapperhaus, TRA 2014/22 De toren van Babel en het in Wetsvoorstel Werk en Zekerheid beoogde nieuwe ontslagstelsel – Het kabinet stelt dat het Wetsvoor-
stel Wet Werk en Zekerheid het ontslagstelsel eenvoudiger, sneller, eerlijker en minder kostbaar voor werkgevers maakt en meer is gericht op het vinden van een nieuwe baan door werknemers. In dit artikel wordt aan de hand van een aantal observaties bij het wetsvoorstel nagegaan of die claim terecht wordt gemaakt. Mr. D.M.A. Bij de Vaat, prof. dr. A.T.J.M. Jacobs, TRA 2014/23 Een blik over de grens: enkele trends in de hervorming van het ontslagrecht – Verschillende Europese landen hebben in het (nabije) verleden een hervorming ondergaan van de rechtsregelingen met betrekking tot de arbeidsmarkt. Duitsland hervormde in 2004. Spanje, Italië en Frankrijk hebben meer recentelijk hervormd. Deze bijdrage geeft een beknopt overzicht van die verschillende hervormingen, met name op het punt van het ontslagrecht en het werkloosheidsrecht. Hoe verhouden deze hervormingen zich tot de Nederlandse ontwikkelingen en hervormingsplannen zoals aangekondigd in het Wetsvoorstel Werk en Zekerheid? Schrs. constateren drie trends in de verschillende landen met betrekking tot de hervorming van het ontslagrecht. Prof. mr. E. Verhulp, TRA 2014/24 De arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd als onbereikbaar statussymbool na inwerkingtreding Wetsvoorstel Werk en Zekerheid – In dit artikel beantwoordt schr. de vraag of de voorstellen met betrekking tot tijdelijke contracten in het Wetsvoorstel Werk en Zekerheid, indien ze wet worden, kunnen bijdragen aan een betere balans in de verhouding tussen de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en de flexibele arbeidsrelaties. Daarvoor wordt eerst in kaart gebracht hoe het uitgangspunt van de wetgeving is vormgegeven, hoe de arbeidsmarkt en de arbeidsrelaties zich ontwikkelen en welke problemen zich door die ontwikkeling voordoen met betrekking tot de flexibele arbeidsrelaties. Mr. D.J.B. de Wolff, TRA 2014/25 De arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd volgens het Wetsvoorstel
Tijdschriften
– Het Wetsvoorstel Werk en Zekerheid bevat een ambitieus programma van wetswijzigingen op het gebied van ontslagrecht, WW en flexibele arbeidsovereenkomsten. Het hier te bespreken onderdeel over (opeenvolgende) arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd moet volgens de strakke planning grotendeels al per 1 juli 2014 in werking treden. De bewuste voorstellen zijn ingegeven door bezorgdheid over gebrekkige doorstroom van flexibele naar vaste contracten, waarvan volgens de toelichting op het wetsvoorstel met name mensen in een zwakkere arbeidsmarktpositie nadeel ondervinden. Prof. mr. R.A.A. Duk, TRA 2014/26 Art. 7:669 Wetsvoorstel Werk en Zekerheid: de rechter als bureaucraat – Met art. 7:669 kiest Wetsvoorstel Werk en Zekerheid (WWZ) voor een limitatief stelsel van ontslagronden. Daarmee wordt afgeweken van de huidige open norm van art. 7:685 BW. Schr. constateert dat die keuze in de toelichting op het wetsvoorstel niet deugdelijk wordt gemotiveerd en beschrijft waarom een meer open stelsel gewenst is. Verder betoogt hij waarom met de voorgestelde limitatieve opsomming geen zekerheid wordt gegeven: daarvoor bevatten de gronden van art. 7:669 lid 2 WWZ te veel vage normen. Ook wijst hij op de processuele complicaties die door het voorgestelde systeem kunnen rijzen. Zijn conclusie is dan ook dat met het voorstel niet de voordelen worden behaald die de regering aanvoert. Prof. mr. S.F. Sagel, TRA 2014/27 De bedenkelijke bedenktermijnen in Wetsvoorstel Werk en zekerheid – Het Wetsvoorstel Werk en Zekerheid introduceert de bedenktermijn in het arbeidsrecht. De werknemer krijgt het recht een door hem gesloten beëindigingsovereenkomst binnen een periode van twee weken buitengerechtelijk te ontbinden. Een vergelijkbaar recht wordt gegeven aan de werknemer die schriftelijk heeft ingestemd met een opzegging door de werkgever zonder toestemming van het UWV of in strijd met een opzegverbod. In deze bijdrage geeft schr. een eerste kritische analyse van deze voorstellen en doet hij een aantal suggesties ter verbetering van de voorgestelde regelingen.
Mr. dr. A. van Zanten-Baris, TRA 2014/28 Een ‘kleurloze’(transitie)vergoeding bij ontslag? – In deze bijdrage wordt nagegaan wat momenteel de belangrijkste doelen zijn van de ontslagvergoeding en wordt onderzocht of het Wetsvoorstel Werk en Zekerheid de mogelijkheid biedt deze doelen te bereiken. Prof. mr. F.J.L. Pennings, TRA 2014/29 Wetsvoorstel Werk en zeekrheid en de Werkloosheidswet – Het Wetsvoorstel Werk en Zekerheid verdedigt aanpassingen in de WW met het argument dat de wet activerender moet worden. De aanpassingen zien vooral op verkorting van de uitkeringsduur, de aanpassing van het begrip passende arbeid en de invoering van de inkomstenverrekening. Daarnaast wijzigt ook het ontslagrecht. In dit artikel bespreekt schr. welke consequenties de voorstellen hebben voor de WW.
Tijdschrift voor Sanctierecht & Compliance 4e jrg. nr. 1, februari 2014 Mr. dr. M.T. van der Wulp, mr. drs. J.T.C. Leliveld Strenger sanctiebeleid Arbo-wetgeving – De aanscherping van het sanctiebeleid levert concreet vijf belangrijke veranderingen – door de wetgever ‘elementen’ genoemd – op, die voor bedrijven directe gevolgen hebben indien zij de Arboregels overtreden. In deze bijdrage wordt eerst behandeld wat de gevolgen zijn van de geïntroduceerde mogelijkheid van de preventieve stillegging. Immers, deze preventieve stillegging wordt algemeen als zeer ingrijpend ervaren.Hierbij wordt aandacht besteed aan de vraag welke actiepunten er voor een bedrijf zijn als het met een bevel preventieve stillegging wordt geconfronteerd. Vervolgens komt aan de orde op welke wijze invulling is gegeven aan het (fors)verhogen van de boetes. Tevens wordt bezien in hoeverre sprake is van verschillen tussen Aanscherpingswet en Beleidsregel en hoe volgens het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid moet worden omgegaan.
549 Staats- & bestuursrecht Tijdschrift voor Praktisch Bestuursrecht Nr. 1, februari 2014 Mr. R.J. Boogers, mr. R.E. Wannink De concurrent in het bestuursrecht: een gepasseerd station? – Met de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, die op 1 januari 2013 in werking trad, is het relativiteitsvereiste onderdeel gaan uitmaken van de Algemene wet bestuursrecht (art. 8:69a Awb). Het relativiteitsbeginsel bepaalt dat de rechter een besluit niet vernietigt, indien de rechtsregel of het rechtsbeginsel niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Schr. onderzoekt aan de hand van jurisprudentie wat hiervan de consequenties zijn voor de concurrent. Het is vaste jurisprudentie dat een concurrent belanghebbende is als diens concurrentiebelang rechtstreeks bij een besluit is betrokken en als de onderneming in hetzelfde verzorgingsgebied en marktsegment werkzaam is als de in het plan voorziene bedrijvigheid. Schr. bespreekt de begrippen ‘zelfde marktsegment’ en ‘zelfde verzorgingsgebied’ en gaat nader in op het relativiteitsvereiste bij concurrentieverhoudingen bij een planologische belangenafweging en in het economisch bestuursrecht. De conclusie is dat in het omgevingsrecht anders dan bij bestuursrechtelijke zaken van economische aard het relativiteitsvereiste tot gevolg heeft dat een concurrent minder snel als belanghebbende wordt aangemerkt. Mr. R. Benhadi De reflexwerking van het relativiteitsvereiste – Met de inwerkingtreding van art. 8:69a Awb geldt het relativiteitsvereiste over de volle breedte van het bestuursrecht. Het relativiteitsvereiste geldt in beroep en hoger beroep, maar niet in zienswijzen- of bezwaarprocedure. De vraag is of een bestuursorgaan al bij de behandeling van het bezwaarschrift kan beslissen niet op bepaalde bezwaren in te gaan, omdat die door de werking van het relativiteitsbeginsel niet in beroep of hoger beroep kunnen worden ingebracht. Schr. onderzoekt aan de hand van een
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
671
Tijdschriften
denkbeeldige casus in hoeverre een belanghebbende zich kan beroepen op de materiële normen van de artt. 3:46 en 3:47 Awb (het motiveringsbeginsel). De conclusie is dat de wetgever niet duidelijk is geweest over de praktische toepassing van het relativiteitsbeginsel. En dat roept volgens schr. de nodige vragen op over het relativiteitsbeginsel in relatie met formele en materiële beginselen.
Tijdschrift voor Sanctierecht & Compliance 4e jrg. nr. 1, februari 2014 Mr. C.M.I. van Asperen de Boer Feitelijk leidinggeven in besluiten van AFM, DNB en NMa langs de strafrechtelijke meetlat (deel 1) – Deze bijdrage bestaat uit twee delen. De strekking van de beide delen is met een strafrechtelijke blik te kijken of in het bestuursrecht wel voldoende, aan het strafrecht gelijkwaardige aandacht is voor de vereisten voor aansprakelijkheid van de feitelijk leidinggever. In dit eerste deel wordt ingegaan op aansprakelijkheid van de rechtspersoon, de daaraan gelieerde feitelijk leidinggever en de van belang zijnde opzet van de feitelijk leidinggever. In het tweede deel van deze bijdrage wordt nader ingegaan op meerdere casus van besluiten van de Autoriteit Financiële markten, De Nederlandsche Bank en de voormalige Nederlandse Mededingingsautoriteit – onderdeel van de huidige Autoriteit Consument en Markt.
550 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie Expertise en Recht Nr. 1, februari 2014 Prof. mr. dr. H. Prakken Strafrechtelijk bewijzen: met Bayes of met verhalen? Of is er een derde weg? – In dit artikel vergelijkt schr. drie theoretische benaderingen van rationeel bewijzen in strafzaken: argumentatie, verhaal en verankering, en de Bayesi-
672
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
aanse methode. Eerst laat schr. zien dat de Bayesiaanse methode niet, zoals wel eens gesuggereerd wordt, dwingend uit de axioma’s van de kansrekening volgt maar berust op filosofische aannamen, net zoals de argumentatieve en verhaalsbenaderingen. Een rechter die niet-Bayesiaans denkt, komt daarom niet per se in strijd met de logica en wiskunde. Vervolgens betoogt schr. dat een methode van juridisch bewijzen in strafzaken niet alleen rationeel gefundeerd, maar ook praktisch uitvoerbaar moet zijn en daarom moet aansluiten bij hoe rechters in de praktijk over bewijskwesties denken. De argumentatieve en verhaalsbenaderingen scoren op dit punt beter dan de Bayesiaanse methode, zodat een rechter die niet-Bayesiaans denkt dat niet alleen op filosofisch maar ook op praktisch verdedigbare gronden kan doen. Tot slot houdt schr. een pleidooi voor een geïntegreerde theorie van rationeel strafrechtelijk bewijzen die praktisch werkbaar is en die de sterke kanten van de drie benaderingen verenigt. Dr. H. Otgaar, dr. M. Jelicic, prof. H. Merckelbach Het kind als getuige: enkele misvattingen – Kinderen zijn regelmatig getuige of slachtoffer van ernstige delicten en raken op die manier nogal eens verzeild in de contreien van het strafrecht. Met name in zedenzaken zijn zij vrij vaak de enige getuigen. Technisch bewijs, zoals DNA van de dader, ontbreekt vaak. In zulke gevallen is het van het uiterste belang dat kinderen op een goede manier worden verhoord over hetgeen is voorgevallen. De dagen dat jeugdige getuigen per definitie als onbetrouwbaar werden weggezet, liggen ver achter ons. Tegenwoordig kennen strafrechtjuristen in beginsel gewicht toe aan de verklaringen van jeugdige slachtoffers en getuigen. Daar is niets mis mee, zolang zij maar globaal op de hoogte zijn van wat het geheugen van kinderen wél en niet vermag. Evenzogoed duiken nog steeds pertinent onjuiste opvattingen over het geheugen van jeugdige getuigen op in de Nederlandse rechtszalen. In dit artikel geven schrs. daarvan twee voorbeelden. Ze laten zien dat zulke misvattingen niet spontaan ontspruiten aan het juridische brein,
maar in roulatie worden gebracht door deskundigen. Schrs. beginnen met een korte geschiedenis, waar een vergelijkbare thematiek – dolende deskundigen – als een rode draad doorheen loopt.
Strafblad 12e jrg. nr. 1, maart 2014 Themanummer: Jeugdstrafrecht Dr. J. Reef Risicofactoren voor delinquent gedrag bij jongeren: een overzicht – Kennis over de relatie tussen verschillende risicofactoren in de kindertijd en de ontwikkeling van delinquent gedrag bij jongeren is van groot belang. In dit artikel wordt door schr. een overzicht gegeven wat de risicofactoren inhouden in de context van het ontwikkelen van jeugddelinquentie en waarom zij relevant zijn. Ook wordt de huidige kennis over de belangrijkste domeinen van risicofactoren besproken en de veronderstelde mechanismen waarmee risicofactoren leiden tot jeugddelinquentie. Prof. mr. S. van der Hof Online grooming – een geval van technopaniek? – Grooming is in Nederland sinds 2010 strafbaar gesteld in art. 248e Wetboek van Strafrecht. Aan de hand van rechtspraak wordt in dit artikel bezien of deze bepaling kinderen beschermt tegen seksueel misbruik door cyberlokkers. Ook wordt ingegaan op de bevindingen uit empirisch onderzoek en andere manieren om kinderen te beschermen tegen cyberlokkers. Prof. mr. E.M. Mijnarends De rechtspositie van de jeugdige verdachte op ZSM – In dit artikel wordt geconstateerd dat de rol van de kinderrechter steeds meer naar de achtergrond verdwijnt. Hoe is de rechtspositie van de jeugdige verdachte op ZSM geregeld, is deze in overeenstemming met de beginselen uit het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind en hoe is de praktijk van ZSM werkzaam als het gaat over jeugdige verdachten? De advocaat speelt een te marginale rol in de eerste cruciale uren van de aanhouding en het verhoor van de jeugdige verdachte en dat hoewel er veel voordelen voor de jeugdige verdachte zijn te behalen door zijn zaak buiten de kinderrech-
Tijdschriften
ter af te doen, het draagvlak en de positieve effecten van ZSM toenemen als de kinderrechter op ZSM kan participeren. Prof. mr. G. de Jonge Het kwijnende bestaan van de gedragsbeïnvloedende maatregel – De gedragsmaatregel wordt nauwelijks opgelegd en schr. bespreekt in dit artikel of de gedragsmaatregel als een mislukking moet worden beschouwd of dat de Wet adolescentenstrafrecht deze maatregel een nieuwe kans geeft. Als deze wet op 1 april 2014 in werking treedt dan verandert het een en ander aan de reikwijdte en de tenuitvoerlegging van de gedragsmaatregel. Door een wijziging in bijvoorbeeld art. 77c Sr kan de rechter dan aan jongeren tot 23 jaar, in plaats van tot 21 jaar, een gedragsmaatregel opleggen. De tenuitvoerlegging wordt aangescherpt en de toekomst moet uitwijzen of de rechter meer vertrouwen heeft gekregen in deze maatregel. Mr. dr. P.M. Schuyt Bestraffing van adolescenten: punitief of pedagogisch? – De drie uitgangspunten van de nieuwe Wet adolescentenstrafrecht zijn een flexibele leeftijdsgrens, het doel van het adolescentenstrafrecht en de ruime toepassing daarvan. Volgens schr. is de grote winst van de wet dat de wetgever expliciet aangeeft te streven naar een effectievere sanctionering en een strafrechtelijke afdoening waarin, naast met de ernst van het criminele gedrag, nadrukkelijker rekening wordt gehouden met de ontwikkelingsfase van het brein van de dader. Dit persoonsgericht en probleemgericht straffen is een mooi uitgangspunt. Mr. drs. Y.N. van den Brink, prof. mr. T. Liefaard Voorlopige hechtenis van jeugdige verdachten in Nederland – Schrs. trachten in dit artikel inzichtelijk te maken hoe het rechterlijk besluitvormingstraject werkt en
brengen dit in verband met internationale kinderrechten. De grote discretionaire ruimte die de rechter binnen het huidige wettelijke kader is toegekend, laat zien dat er veel van hem wordt verwacht. Het bijzondere karakter van het jeugdstrafrecht maakt het werk van de rechter niet eenvoudiger. In het licht van de internationale kritiek op Nederland en de recente discussie over de voorlopige hechtenis bij volwassenen, is het tijd voor een grondige discussie over de inzet van de voorlopige hechtenis bij jeugdigen.
551 Vreemdelingenrecht A&MR 5e jrg. nr. 1, februari 2014 Mr. A. van Steijn De procedure in Straatsburg – recente ontwikkelingen – Procederen bij het EHRM, het was al een kunst apart. En er is de afgelopen tijd veel veranderd. Leuker is het daarmee niet geworden en makkelijker ook niet. Schr. is jurist bij de griffie van het Hof en zet op persoonlijke titel belangrijke aandachtspunten op een rij. Veel verzoekers en gemachtigden moeten hun werkwijze aanpassen om te voorkomen dat zaken stranden, voordat een Straatsburgse rechter die zelfs maar onder ogen heeft gehad. Prof. mr. C.A. Groenendijk, dr. H. Oosterom-Staples Nieuwe Vreemdelingencirculaire: Associatierecht voor Turkse burgers gebrekkig weergegeven – In hoeverre bevat de nieuwe Vreemdelingencirculaire een juiste en volledige weergave van de rechtsregels die de Associatiewetgever en
het Europees Hof van Justitie over het Turks-Nederlandse Associatierecht hebben geformuleerd? In deze bijdrage onderwerpen schrs. de instructies in B10/4 aan een analyse om die vraag te beantwoorden. Mr. drs. M.H.A. Strik Naar een echt neutrale herschikking asielgronden. Van c naar a of b – Per 1 januari 2014 is de wet tot herschikking van de asielgronden in werking getreden. Met deze wet heeft Nederland zijn wettelijke gronden voor asielverlening beperkt tot hetgeen waartoe Europese internationale normen verplichten. De twee nationale beschermingsgronden zijn geschrapt. De Eerste Kamer heeft bewerkstelligd dat het traumabeleid in stand blijft. Schr. gaat kort in op de argumenten voor de wetswijziging en op de betekenis van de motie die zij als Eerste Kamerlid indiende. Mr. R. Bruin Altijd voorzichtig. Over het interviewen van homoseksuele asielzoekers – Hoe moet de geloofwaardigheid van een asielzoeker worden beoordeeld die zegt dat hij bang is te worden vervolgd vanwege zijn homoseksualiteit? Op 25 februari 2014 diende bij het Hof van Justitie een zaak waarin die vraag aan de orde kwam. Schr. geeft een aanzet voor een open discussie. Met de door UNHCR benoemde (hoofd)zonden en aanbevelingen voor een betere aanpak. M.A.K. Klaassen MA LLM, mr. drs. G.G. Lodder EU-recht en nationale ontwikkelingen. Kroniek gezinshereniging – Deze kroniek betreft de periode 2011-2013. Het eerste deel van de kroniek bespreekt de ontwikkelingen in het EU-recht en nationale ontwikkelingen. In het tweede deel wordt de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State ten aanzien van art. 8 EVRM besproken.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
673
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
Staatsblad Nederlands Zorginstituut Inwerkingtreding 552 - Besluit houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 11 december 2013, tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en andere wetten in verband met de taken en bevoegdheden op het gebied van de kwaliteit van de zorg (Stb. 2013, 578) – Deze wet treedt in werking met ingang van 1 april 2014. De wet is beschreven in NJB 2014/61, afl. 1. Inwerkingtredingsbesluit van 11-02-2014, Stb. 2014, 93
Wijziging Paspoortwet Inwerkingtreding 553 - Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de wijziging van de Paspoortwet in verband met onder meer de status van de Nederlandse identiteitskaart (Stb. 2014, 10) – Artikel I, onderdelen C, onder 2 en 3, D tot en met G, H, J, L tot en met N, en artikel VIII en IX van de wijziging van de Paspoortwet in verband met onder meer de status van de Nederlandse identiteitskaart treden in werking met ingang van 9 maart 2014. Met de inwerkingtreding van de in dit besluit genoemde bepalingen van de voornoemde wijziging van de Paspoortwet per 9 maart 2014, zullen vanaf die datum aangevraagde paspoorten en de Nederlandse identiteitskaarten door personen van 18 jaar en ouder worden uitgegeven met een geldigheidsduur van 10 jaar. Ook zullen vanaf dat moment niet langer de hoofden van de buitenlandse posten worden aangemerkt als bevoegde autoriteit voor het in ontvangst nemen van aanvragen en voor verstrekking van reisdocumenten, maar in plaats daarvan de minister van Buitenlandse Zaken.
674
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
Tevens wordt de mogelijkheid tot het in het paspoort en identiteitskaart vermelden van het burgerservicenummer verruimd tot, in bij ministeriële regeling te bepalen gevallen, houders van documenten die niet als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens van een gemeente zijn ingeschreven. Ook wordt de grondslag voor het heffen van leges door de gemeenten en openbare lichamen opgenomen in de Paspoortwet. Daarmee zullen dan alle onderdelen van deze wijziging van de Paspoortwet in werking getreden zijn. De hele wet is beschreven bij verschijning daarvan in het Staatsblad: NJB 2014/229, afl. 4. Inwerkingtredingsbesluit van 01-03-2014, Stb. 2014, 97
554
Vervolgstukken Ondertoezichtstelling minderjarigen verruimd Eindverslag (04-03-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Wet op de jeugdzorg en de Pleegkinderenwet in verband met herziening van de maatregelen van kinderbescherming. Kamerstukken I 2013/14, 32 015, H
Wet werken naar vermogen
titiële jeugdinrichtingen en de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in verband met verbetering van de regeling van de identiteitsvaststelling van verdachten en veroordeelden. Kamerstukken I 2013/14, 33 352, E
Legalisatie handtekeningen notarissen Eindverslag (04-03-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het notarisambt en enkele andere wetten in verband met onder meer een gewijzigde regeling van de legalisatie van handtekeningen van notarissen. Kamerstukken I 2013/14, 33 569, D
Belastingverdrag NL-D Nader verslag (17-01-2014) 0ver het wetsvoorstel houdende goedkeuring van het op 12 april 2012 te Berlijn tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (Trb. 2012, 123). Kamerstukken I 2013/14, 33 615, nr. 7
Kwaliteit jeugdzorg Verslag van een schriftelijk overleg (25-02-2014) over het wetsvoorstel houdende aanpassingen van de Wet op de jeugdzorg en enkele andere wetten ten behoeve van de professionalisering van de jeugdzorg.
Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (20-02-2014) tot wijziging van de Wet werk en bijstand, de Wet sociale werkvoorziening, de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten en enige andere wetten gericht op bevordering deelname aan de arbeidsmarkt voor mensen met arbeidsvermogen en harmonisatie van deze regelingen.
Kamerstukken I 2013/14, 33 619, C
Kamerstukken I 2013/14, 33 161, A
Kamerstukken I 2013/14, 33 622, A
Identiteitsfraude en vaststelling identiteit verdachten/veroordeelden
Dierproeven
Nadere memorie van antwoord (0403-2014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de verbetering van de aanpak van fraude met identiteitsbewijzen en wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Beginselenwet jus-
Stroomlijning markttoezicht Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (17-12-2013) tot wijziging van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt en enige andere wetten in verband met de stroomlijning van het door de Autoriteit Consument en Markt te houden markttoezicht.
Memorie van antwoord (20-02-2014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de dierproeven in verband met implementatie van richtlijn 2010/63/EU. Kamerstukken I 2013/14, 33 692, D
Modernisering huurcommissie Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel
Wetgeving
(04-03-2014) tot wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte in verband met de modernisering en vereenvoudiging van de werkwijze van de huurcommissie. Kamerstukken I 2013/14, 33 698, A
Aanpassingswet Wnt Brieven van de Minister van BZK (2728-02-2014) over het wetsvoorstel tot aanpassing van de reikwijdte en enige technische wijzigingen van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector. – Brief met aanbieding van het uitvoeringskader voor de Aanpassingswet WNT en brief over de wijziging van de Gemeentewet en het Wetboek van Strafrecht ter aanscherping van de maatregelen ter bestrijding van voetbalvandalisme en ernstige overlast. Kamerstukken II en I 2013/14, 33 715, nrs.17 - C en 18
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 Brief van de Staatssecretaris van VWS (25-02-2014) over het wetsvoorstel houdende regels inzake de gemeentelijke ondersteuning op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang. – Brief over de continuïteit van de cliëntondersteuning voor mensen met een handicap.
555
Nota’s, rapporten & verslagen LHBT’s Uganda Brief van de Staatssecretaris van VenJ (25-02-2014) over het beleid t.a.v. lhbt-asielzoekers uit Uganda. – Asielverzoeken van Ugandezen waarvan het lhbt zijn geloofwaardig wordt geacht werden al beoordeeld tegen de achtergrond van hun zeer fragiele positie in de Ugandese samenleving. De ondertekening van de anti-homowet is niet enkel een nieuwe bevestiging van de fragiele positie van Ugandese lhbt’s, maar zal tevens kunnen leiden tot een nog verdere verslechtering van de positie van lhbt’s in de Ugandese samenleving. Hoewel nog niet kan worden gesproken van systematische vervolging en een individuele toets het uitgangspunt blijft, is het moeilijk voorstelbaar dat een individuele asieltoetsing, mits het lhbt zijn aannemelijk is, niet tot een inwilliging zal leiden. Kamerstukken II 2013/14, 19 637, nr. 1792
Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 21
Preventie radicalisering Novelle aanpassing Witteveenkader
Verslag (05-03-2014) over het wetsvoorstel tot Wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en enkele andere wetten in verband met het van toepassing worden van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen op De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten en in verband met enkele andere wijzigingen.
Brief van de Minister van BuZa (2102-2014) met een fiche inzake een Mededeling Preventie Radicalisering. – In de mededeling gaat de Commissie in op het EU-programma ‘Countering Violent Extremism’. Het document is een bijdrage aan de bredere revisie van de EU Radicalisering & Recrutering-strategie die later in 2014 volgt. De mededeling heeft tot doel om aan te geven hoe relevante onderdelen van de EU (naast de Commissie ook de Europese Contra-terrorisme Coördinator (EU-CTC) en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid) de lidstaten kunnen ondersteunen bij het tegengaan van alle vormen van radicalisering die mogelijk leiden tot terrorisme of gewelddadig extremisme. De mededeling beschrijft op hoofdlijnen de inzet van EU-instituties.
Kamerstukken Ii 2013/14, 33 863, nr. 5
Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1796
Nota n.a.v. het verslag en tweede nota van wijziging (27-02-2014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en het Belastingplan 2014. Kamerstukken II 2013/14, 33 847, nrs. 11 en 12
Verzamelwet pensioenen 2014
Integratie arbeidsmarkten Brief van de Minister van BuZa (2802-2014) met een fiche inzake een Verordening toegang van werknemers tot mobiliteitsdiensten en verdere integratie arbeidsmarkten. – Het voorstel heeft als doel de toegang van werknemers tot ondersteunende diensten van arbeidsmobiliteit binnen de EU te verbeteren zodat werknemers in de hele Unie meer kans op werk krijgen. Er wordt een nieuwe opzet van het Europese netwerk van diensten voor de arbeidsvoorziening (Eures) vastgelegd dat bijstand zal verlenen bij het zoeken naar werk en bij werving in de lidstaten. Om Eures tot effectief instrument te maken, wordt onder andere het volgende voorgesteld: een vrijwel volledig aanbod van vacatures en automatische afstemming tussen vacatures en cv’s op het Euresportaal (inclusief stage- en leerwerkplekken), persoonlijke bijstand voor werkzoekenden en werkgevers en uitwisseling van informatie over tekorten en overschotten op de nationale arbeidsmarkt. De Commissie voorziet ook het gemeenschappelijke classificatiesysteem van vaardigheden, competenties, kwalificaties en beroepen ESCO (European Skills/ Competences, qualifications and Occupations) verder te gaan ontwikkelen en benutten. In het voorstel zijn voorts de verantwoordelijkheden van en de samenwerking tussen het Europese coördinatiebureau en de nationale coördinatiebureaus neergelegd. Daarnaast kunnen lidstaten (private) organisaties, zoals uitzendbureaus, machtigen om als Eurespartner deel te nemen aan het Eures-netwerk. De verordening zal ook van toepassing zijn op derdelanders die in een lidstaat mogen verblijven en werken én naar een andere lidstaat mogen verhuizen. Het kabinet is negatief ten aanzien van het proportionaliteitsoordeel. Met dit voorstel moet het UWV veel meer dienstverlening bieden aan Europese werkgevers en werkzoekenden, dan in Nederland aan werknemers en werkgevers wordt geboden sinds de Wet SUWI gewijzigd is. Ook stelt de Commissie gedelegeerde handelingen voor (invulling van de dienstverlening, Eures-netwerk, de definitie van een Eures-partner en ontwikkeling van gemeenschappelij-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
675
Wetgeving
ke indicatoren) die naar de mening van het kabinet te ver gaan. Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1798
Emissiehandelssysteem Brief van de Minister van BuZa (2802-2014) met een fiche inzake een Besluit Stabiliteitsreserve Europees emissiehandelssysteem. – De Europese Commissie stelt voor om vanaf 2021 een stabiliteitsreserve in te voeren voor het EU ETS, de Europese markt in emissierechten voor broeikasgassen. De hoeveelheid emissierechten die wordt geveild, wordt afhankelijk gemaakt van het surplus aan emissierechten op de markt. Daarbij stelt de Europese Commissie voor emissierechten die aan het eind van een handelsperiode worden geveild, gespreid over drie jaar op de markt te brengen. Het voorstel heeft als doel het EU ETS bestendiger te maken voor grote disbalansen op de markt en het huidige surplus aan emissierechten op te vangen. Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1801
Inspectiegegevens SZW Brief van de Minister van SZW (2102-2014) over de mogelijkheid van het openbaar maken van inspectiegegevens door de Inspectie SZW. – Binnen SZW is de afgelopen maanden verkend welke (juridische) mogelijkheden daarvoor bestaan, mede bezien vanuit de wens om vanuit het toezicht meer transparant en open te zijn over de inzet, de werkwijze en de resultaten van de Inspectie SZW. De Inspectie SZW wil in haar werkwijze aansluiten bij deze ontwikkeling naar meer transparantie en op een aantal deelterreinen een begin maken om haar informatie over inzet en inspectiebevindingen publiekelijk te delen. Het publiekelijk toegankelijk maken van dergelijke informatie betekent dat er meer openheid komt over bedrijven en instellingen waar de Inspectie SZW inspecteert. Daarbij speelt het beschermingsmotief een belangrijke rol: (potentiële) werknemers, burgers, maar vooral ook andere bedrijven kunnen worden geïnformeerd en gewaarschuwd voor bedrijven die (ernstig) te kort schieten in de naleving van de arbeidswetten. Meer transparantie over individuele bedrijven zal bovendien de naleving van regelgeving kunnen verbeteren (ver-
676
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
sterken preventieve werking). Vanwege de mogelijke impact (reputatieschade) is zorgvuldig handelen bij openbaar maken van niet-geanonimiseerde gegevens van groot belang. Het vereist juridische en procedurele waarborgen en brengt ook voor de Inspectie SZW in haar bedrijfsvoering, organisatie en processen de nodige veranderingen mee. Daarom kiest de Inspectie SZW voor een gefaseerde benadering. Er wordt dit jaar gestart met een tweetal deelterreinen in het nalevingstoezicht van de arbeidswetten, waar het openbaar maken van gegevens betreffende milieu informatie aan de orde is. Dit betreft het BRZO-toezicht. Daarnaast zullen ook in het kader van toezicht op de asbestsanering sanctiemaatregelen tegen bedrijven die de regels inzake asbestsanering overtreden, publiekelijk gemaakt worden. In beide gevallen gaat het om milieu-informatie waarvoor de Wet openbaarheid van bestuur een ruimer openbaarmakingregime kent dan voor overige (inspectie-)informatie. De minister is verder voornemens om ook voor het toezichtdomein arbeidsmarktfraude (betreffende de Wet arbeid vreemdelingen, de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag en de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs) het actief openbaar maken van inspectiegegevens waarbij bedrijven en instellingen met naam en toenaam worden vermeld, mogelijk te maken. Daarvoor is een specifieke (aanvullende) wettelijke basis wenselijk waaraan op dit moment wordt gewerkt. Kamerstukken II 2013/14, 25 883, nr. 232
Teruggekeerde jihadisten Brief van de Minister van VenJ (2402-2014) over de maatregelen met betrekking tot de beoordeling en aanpak van de dreiging die uitgaat van teruggekeerde jihadgangers. – De toenemende invloed van extremistische groepen in de oorlog in Syrië is buitengewoon zorgwekkend. Het zou evenwel een vertekend beeld geven om de revolutie tegen de repressie van het Syrische regime hiertoe te reduceren. Het gros van de gewapende oppositiegroepen streeft niet een jihadistische agenda na. De jihadistische strijdgroepen hebben een veel breder vijandsbeeld en beschouwen de oorlog die zij in Syrië
voeren als onderdeel van een mondiale, verdedigende strijd tegen gepercipieerde ‘vijanden van de islam’. De Nederlandse jihadgangers zijn op dit moment voetsoldaten voor deze strijd. Het is belangrijk te beseffen dat deze personen vaak al voor vertrek kortere of langere periode in jihadistische kringen verkeerden, zowel in de offline als de online werkelijkheid. Het is essentieel om deze bredere dreigingscontext te betrekken bij de beoordeling en aanpak van de geweldsdreiging die uitgaat van teruggekeerde jihadgangers. Parallel aan de dadergerichte aanpak, die in deze brief wordt beschreven, richt het kabinet de aandacht ook op de bredere jihadistische radicalisering in Nederland. Kamerstukken II 2013/14, 29 754, nr. 243
Strategische landenbenadering migratie Brief van de Staatssecretaris van VenJ en de Minister voor BHenO (25-022014) over de stand van zaken met betrekking tot de strategische landenbenadering migratie. – De strategische landenbenadering migratie is een instrument om de medewerking van landen van herkomst te verbeteren aan de gedwongen terugkeer van hun onderdanen die niet of niet langer in Nederland mogen verblijven. De samenwerking met landen van herkomst wordt op verschillende manieren bevorderd. Er heeft een voortdurende en intensieve dialoog plaats waarin onder meer ondersteuning wordt aangeboden bij de herintegratie van terugkeerders, bij een adequatere grensbewaking of bij de capaciteitsopbouw van migratiediensten. Voor een aantal landen blijkt dat medewerking aan gedwongen terugkeer niet uitsluitend kan worden gevonden binnen de context van migratie. In deze gevallen wordt migratie ingebed in de bredere bilaterale betrekkingen en wordt de terugkeerboodschap in alle contacten overgebracht. De terugkeerresultaten van het afgelopen jaar geven een gemengd beeld. Met een aantal landen is vooruitgang geboekt en zijn er positieve ontwikkelingen met andere landen. Er zijn ook landen waarmee de terugkeerrelatie moeizaam blijft verlopen. In een aantal gevallen betreft dat landen die in een post-conflictsituatie verkeren of
Wetgeving
kampen met binnenlandse problemen als een zwakke overheid of onvoldoende capaciteit om deze problematiek constructief aan te pakken. De relatie met deze landen vergt veel aandacht waarbij moet worden voorkomen dat ze van ons vervreemden. Desondanks wordt geen gelegenheid onbenut gelaten om die landen te wijzen op hun internationaal gewoonterechtelijke verplichtingen hun eigen onderdanen terug te nemen. De meeste andere bestemmingslanden in Europa, ervaren eenzelfde problematiek. De Europese Raad zal in juni 2014 strategische richtsnoeren vaststellen die vanaf 2015 de Europese JBZ-agenda gaan bepalen. Het kabinet zet erop in dat samenwerking met herkomst- en transitlanden – ook buiten het JBZterrein – mede afhankelijk wordt van samenwerking op het gebied van terugkeer. Kamerstukken II 2013/14, 30 573, nr. 124
Belastingafspraken multinationals Verslag van een schriftelijk overleg (vastgesteld 19-02-2014) over vragen die de Europese Commissie aan Nederland, Ierland en Luxemburg gesteld zou hebben over belastingafspraken die zouden worden gemaakt met grote multinationals. – De Staatssecretaris van Financiën geeft, alvorens op de vragen in te gaan, eerst een algemene toelichting geven op het verloop van staatssteunonderzoeken en de wijze waarmee wordt omgegaan met de vertrouwelijke fase van staatssteunonderzoeken en een algemene toelichting op de fase van het vooronderzoek welke niet openbaar is. Indien de Commissie de formele onderzoeksprocedure opent, geldt dat deze informatie (het feit dat er een onderzoek loopt en de relevante feiten en rechtspunten) openbaar is. Openbaarheid in de voorprocedure is daarmee prematuur. Lang niet alle voorprocedures leiden tot formeel onderzoek, laat staan tot een eindconclusie dat er sprake is van staatssteun. Kamerstukken II 2013/14, 31 066, nr. 191
Jeugdzorg gegrond? Brief van de Staatssecretarissen van VenJ en VWS (21-02-2014) met een reactie op het onderzoek van de Kinderombudsman ‘Is de zorg gegrond?’
– Op verzoek van de Tweede Kamer deed de Kinderombudsman een onderzoek naar het feitenonderzoek dat aan de basis ligt van ingrijpende beslissingen in de jeugdzorg. Het onderzoek heeft zich gericht op de vragen op welke wijze kwalitatief feitenonderzoek plaatsvindt, welke knelpunten zich voordoen in het feitenonderzoek en bij het opstellen van rapportages en welke verbeteringen moeten worden doorgevoerd. Het rapport besteedt terecht aandacht aan de vraag wat er onder waarheidsvinding wordt verstaan. De Kinderombudsman stelt vast dat (in het verleden) verschillende partijen verschillende definities hebben gehanteerd, waardoor spraakverwarring is ontstaan. Jeugdzorg en de Raad hebben voorheen gesteld dat zij niet aan waarheidsvinding doen, vanuit de gedachte dat zij niet zoals in het strafrecht op zoek zijn naar wettig en overtuigend bewijs. Jeugdzorginstanties gaan binnen de mogelijkheden echter wel degelijk op zoek naar feiten ter ondersteuning van het nemen van besluiten. De Kinderombudsman vindt dat de boodschap met betrekking tot waarheidsvinding zou moeten zijn: Jeugdzorg spant zich binnen het redelijke, tot het uiterste in om feiten en omstandigheden te achterhalen, voor zover die van doorslaggevend belang zijn voor het maken van de zorgvuldige inschatting van de veiligheid en ontwikkeling van het kind. Deze formulering onderschrijven de bewindslieden en deze sluit ook aan bij de verankering die de term waarheidsvinding inmiddels heeft gekregen in het wetsvoorstel Jeugdwet. In het algemeen wordt aanbevolen aan BJZ, AMK en de Raad om een minimale set randvoorwaarden voor rapportages te implementeren: ž"äôġäąäąĄäąôąðäąĮĊėàäą standaard gescheiden beschreven; ž&ĊĊėäąĮäàäėóĊĊėĮĊėàġġĊäðäpast en standaard opgenomen in de rapportages; žäěÜóėôüĭôąðäąijôüąijĊĭääÿĄĊðäÿôüý concreet en zonder speculatieve formuleringen; žÜÜĊėàäėôąðĭÐąôąíĊėĄÐġôäĄĊäġ explicieter worden gemaakt in de rapportage; žäąĭĊĊėàäÿäijäėąÐĭĊÿðÛÐėä weging van belemmerende en beschermende factoren in de
opvoedsituatie van het kind, en daaruit volgend de conclusie; žKÐĔĔĊėġäąĭÐąäįġäėąäàäěýĤąàôgen dienen in hun geheel toegevoegd te worden aan de rapportages. De bewindslieden zijn van mening dat deze set randvoorwaarden een goede basis vormt om de kwaliteit van rapportages te toetsen. Het rapport bevat verder nog een aantal aanbevelingen die zien op de uitvoeringspraktijk welke ook grotendeels worden onderschreven. Kamerstukken II 2013/14, 31 839, nr. 347
Asielsituatie Bulgarije Brief van de Staatssecretaris van VenJ (03-03-2014) ter aanbieding van een EASO-rapport over de asielsituatie in Bulgarije. – Van 17 tot 21 februari 2014 heeft een inventarisatie missie plaatsgevonden van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) in Bulgarije. Doel van de missie was de huidige asielsituatie in Bulgarije te beschrijven en met aanbevelingen te komen ter (verdere) verbetering hiervan. Vanaf de zomer van 2013 is de asielinstroom in Bulgarije substantieel toegenomen. Deze toegenomen asielinstroom heeft als gevolg gehad dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Bulgarije onder druk zijn komen te staan. Dit stelt de Bulgaarse regering voor stevige uitdagingen. Sinds oktober 2013 werkt de Bulgaarse regering samen met onder andere de Europese Commissie, EASO en UNHCR aan verbeteringen van het stelsel. In Bulgarije zijn tot september 2014 asielondersteuningsteams aanwezig, die zijn samengesteld uit asielexperts van EASO en de lidstaten. Deze teams bieden ter plekke zowel operationele als institutionele ondersteuning. Deze samenwerking heeft, zo blijkt uit het rapport, in korte tijd tot een duidelijke verbetering van het Bulgaarse asiel- en opvangstelsel geleid. Deze verbeteringen laten onverlet dat nog verdere verbeteringen nodig zijn, zowel op het gebied van de efficiëntie van de asielprocedure als op het gebied van de opvang van alleenstaande minderjarigen en kwetsbare groepen. De bevindingen in het rapport bevestigen de bewindsman in zijn voornemen om de beleidslijn rondom de toepassing van de EUDublinverordening ten opzichte van
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
677
Wetgeving
Bulgarije vast te houden. Zoals hij de Kamer reeds meerdere keren heeft gemeld ziet hij geen aanleiding voor een algehele Dublinstop ten opzichte van Bulgarije. De situatie in Bulgarije is wel reden om in Bulgaarse Dublinzaken ruimhartig invulling te geven aan de soevereiniteitsclausule uit de Dublinverordening, als de individuele omstandigheden van de vreemdeling daar aanleiding toe geven. Kamerstukken II 2013/14, 32 317, nr. 218
Anti-homowet Uganda Brief van de Ministers van BuZa en voor BHenO (25-02-2014) over maatregelen n.a.v. de ondertekening van een anti-homowet door de Ugandese president Museveni. – Het kabinet verbindt consequenties aan de ondertekening voor de ontwikkelingsrelatie met Uganda. In deze brief worden de voorgenomen maatregelen uiteen gezet. Ten aanzien van het Nederlandse hulpprogramma zal het kabinet de steun aan de Ugandese overheid opschorten. Het gaat om de justitiële sector. De Nederlandse programma’s op andere gebieden worden niet met de overheid uitgevoerd en blijven dan ook doorgaan. Hulp aan organisaties die de wet openlijk steunen wordt ook stopgezet. In EU verband zal het kabinet daarnaast inzetten op niet hervatten van EU begrotingssteun. Deze is opgeschort naar aanleiding van een corruptieschandaal bij de Office of the Prime Minister. Ook zal Nederland steun geven aan de LHBT coalitie in Uganda om de wet te laten toetsen aan de grondwet. Zodra de wet in werking treedt stapt de coalitie naar de rechter. Nederland stelt hiervoor middelen beschikbaar en zal de rechtsgang volgen en steunen waar mogelijk. Kamerstukken II 2013/14, 32 605, nr. 138
Vervolging piraten Brief van de Minister van VenJ (2702-2014) over de stand van zaken ten aanzien van vervolging en berechting van door de Nederlandse marine onderschepte verdachten van piraterij en de stand van zaken met betrek-
678
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
Rechtsstaat in Europa
02-2014) bij de aanbieding van het AIV-advies ‘De rechtsstaat: waarborg voor Europese burgers en fundament van Europese samenwerking’. – Op 19 april 2013 vroeg het kabinet de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) te adviseren over rechtsstatelijkheid in de lidstaten van de Europese Unie. Het kabinet constateert dat de EU een rechtsgemeenschap is en dat een goed functioneren van de rechtsstaat in alle lidstaten daarom onmisbaar is. Vertrouwen tussen de lidstaten in de werking van elkaars rechtsstaat is essentieel voor het functioneren van onder andere de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, de interne markt en de Economische en Monetaire Unie. De kernvraag van het kabinet is daarom of, en zo ja hoe, versterking van de rechtsstaat binnen de EU nader vorm kan krijgen. Daaruit volgt een aantal specifieke vragen. De AIV stond voor de taak het zeer brede en veelomvattende onderwerp van deze adviesaanvraag te analyseren en toe te spitsen op praktische aanbevelingen. Met ‘rechtsstatelijkheid’ wordt kennelijk gedoeld op het goed functioneren van de rechtsstaat. In hoofdstuk I wordt de rechtsstatelijkheid in de lidstaten dan ook vanuit twee perspectieven bezien: het perspectief van de burger en het perspectief van de Unie. Het goed functioneren van de rechtsstaat in de lidstaten is van groot belang voor Europese burgers en voor vrijwel alle vormen van samenwerking in de Unie. In hoofdstuk II wordt dan toegelicht wat onder de rechtsstaat moet worden verstaan. In hoofdstuk III passeert een aantal werkwijzen de revue om het goed functioneren van de rechtsstaat te bewaken en te versterken. In hoofdstuk IV wordt de vraag beantwoord of aanvulling daarvan wenselijk is, met name hoe peer review daaraan kan bijdragen. In het laatste hoofdstuk worden de gestelde vragen beantwoord. Het rapport is als bijlage bij deze brief te vinden, het staat ook op www.AIV-Advies.nl als advies nr. 87.
Brief van de Minister van BuZa (27-
Kamerstukken II 2013/14, 33 750 V, nr. 61
king tot het sluiten van overdrachtsovereenkomsten met landen in de regio door de EU en NAVO-missies. – Het kabinet streeft er naar verdachten van piraterij, en hun financiers, zoveel mogelijk te laten berechten in de eigen regio. Daartoe steunt Nederland (internationale) inspanningen gericht op het uitbreiden van justitiele en detentiecapaciteit in de regio. Het instellen van strafrechtelijke vervolging is in Nederland voorbehouden aan het Openbaar Ministerie. Het OM heeft tot dusver in enkele zaken besloten meerderjarige Somalische verdachten in Nederland te vervolgen wegens vuurwapengeweld tegen Nederlandse militairen en piraterij (art. 381 Sr.: zeeroof). Een dergelijk besluit tot vervolging in Nederland is tot dusver steeds mede ingegeven door aantoonbare Nederlandse belangen, zoals ernstig geweldgebruik tegen Nederlandse militairen. In Nederland zijn tot dusver 24 Somalische verdachten van zeeroof berecht die door Nederlandse marineschepen opererend in het kader van de genoemde antipiraterijmissies zijn onderschept. Allen werden veroordeeld voor het plegen van geweld tegen de Nederlandse marine en/of voor zeeroof tot tussen de twee en de vijf jaar gevangenisstraf. Kamerstukken II 2013/14, 32 706, nr. 60
Samenvoeging provincies Brief van de Minister van BZK (03-032014) over de stand van zaken met betrekking tot de plannen tot samenvoeging van de provincies Flevoland, Noord-Holland en Utrecht. – Het wetsvoorstel is in behandeling bij de Afdeling advisering van de Raad van State. De minister verwacht het wetsvoorstel in de loop van het voorjaar bij de Tweede Kamer in te kunnen dienen en daarbij tevens uitsluitsel te kunnen geven over het overleg met de drie provincies over de taken en bevoegdheden van de nieuwe provincie. Kamerstukken II 2013/14, 33 047, nr. 21
Nieuws
556
Jaarplan 2014 Rechtspraak: recht halen via internet en sneller procederen Burgers krijgen dit jaar voor het eerst de gelegenheid hun recht te halen via internet, door digitaal een geschil voor te leggen aan de kantonrechter. Professionals zullen op andere rechtsgebieden profiteren van voortschrijdende digitalisering. Starten met het sneller, begrijpelijker en toegankelijker maken van procedures is de grote ambitie voor 2014, stelt het Jaarplan van de Rechtspraak 2014. Maar ook opkomen voor de rechtsstaat staat hoog op de prioriteitenlijst.
I
n het jaarplan presenteren de gerechten en de Raad voor de rechtspraak hun prognoses en beleidsvoornemens voor 2014, gebaseerd op de Agenda voor de Rechtspraak 2011-2014. Die strategische agenda heeft geleid tot ingrijpende hervormingen, bedoeld om kwalitatief goede, snelle en toegankelijke rechtspraak te garanderen. Gerechten zijn vorig jaar op grote schaal gefuseerd om ruimte te scheppen voor specialisatie van rechters en andere vormen van kwaliteitsverbetering. De nieuwe fusiegerechten worden dit jaar verder tot een eenheid gesmeed, onder meer door het concentreren van rechtsgebieden en afstemmen van werkprocessen.
Digitaal procederen Tegelijkertijd wordt gewerkt aan vereenvoudiging en digitalisering van de rechtspraak. Met ingang van dit jaar krijgen mensen geleidelijk aan steeds meer mogelijkheden om via de computer te procederen. De digitale rechtsgang bij de kantonrechter, afgelopen najaar beschikbaar gesteld aan rechtsbijstandsverzekeraars, wordt dit jaar toegankelijk voor burgers en bedrijven. Contact tussen rechtbanken en curatoren over insolventies verloopt binnenkort helemaal elektronisch, net als asiel- en vreemdelingenzaken bij enkele rechtbanken. Strafadvocaten kunnen dos-
siers in de loop van dit jaar via het digitale loket krijgen.
Kort en goed Kortere doorlooptijden (de tijd die gebruikt wordt om een zaak af te handelen) staan in 2014 hoog op de agenda van de gerechten. In de afgelopen jaren hebben de gerechten zich ingespannen om de doorlooptijden te verkorten. Met het programma KEI wordt gewerkt aan een verdergaande verkorting daarvan. Uiteindelijk is het doel om de gemiddelde doorlooptijden vanaf 2018 met ten minste 40% te verkorten. Nieuwe werkprocessen en een sterkere regie van de rechter moeten ervoor zorgen dat het tussendoor stilliggen van zaken - bijvoorbeeld omdat een van de procespartijen een stuk moet indienen - tot een minimum wordt beperkt. Tevens zullen de mogelijkheden worden benut om de rechter meer regie op (de duur van) het proces te geven. Snelheid mag echter niet ten koste gaan van kwaliteit. Vorig jaar zijn veel civiele vonnissen getoetst op ambachtelijke kwaliteit. Dit jaar valt een besluit over permanente kwaliteitstoetsing. Om de productiedruk te verminderen wordt de ontwikkeling van professionele standaarden bevorderd. Met behulp van professionele standaarden kunnen rechters en raadsheren duidelijke grenzen trekken tussen wanneer zittingen nog wel en wanneer zittingen niet meer met behoud van voldoende kwaliteit kunnen worden afgerond. De standaarden zullen ook input vormen voor een adequate bekostiging. Het opstellen van de professionele standaarden is primair een verantwoordelijkheid van de rechters en raadsheren. De Raad en de gerechtsbesturen zullen de de totstandkoming van de professionele standaarden waar nodig faciliteren.
Motivering De aandacht voor een goede motivering van de procedure en een begrijpelijke en deugdelijke motivering van de uitspraak blijft in 2014 van belang. De methode die hierbij wordt gebruikt is de Promis-methode waarbij een volledig uitgewerkt strafrechtelijk vonnis of arrest met een goede en begrijpelijke motivering centraal staat. Gerechten ontplooien daarnaast activiteiten op het verder verbeteren van hun taalgebruik op zitting en in correspondentie. Tevens toetsen zij het effect daarvan in mondelinge en schriftelijke uitspraken door gebruik te maken van onder andere taalwetenschappers.
Rechtseenheid Tijdens de verdere implementatie van de gerechtelijke kaart wordt gestreefd naar een verdere uniformering van de procedures. In 2014 zullen de gerechtshoven en de bijzondere colleges zich wederom inspannen om de materiële rechtseenheid te bevorderen. Enkele initiatieven zijn: žäěÐĄäąĮäėýôąðěÐðäąàÐĭÐąàä CRvB met het CBb die o.a. is gericht op de ontwikkeling van gezamenlijke rechtseenheidinstrumenten. ž&äġôąôġôÐġôäíĭÐąóäġðäėäÜóġěóĊí Amsterdam tot het voeren van een professioneel debat over de mogelijkheden en de grenzen om binnen het hof en het hofressort de rechtseenheid te bevorderen. Dit door onder meer het doen van richtinggevende uitspraken. žäÛäĭĊėàäėôąðĭôÐàä3Ðąàäÿôüýä Overleggen Vakinhoud van de totstandkoming van landelijke oriëntatiepunten in civiele zaken. Daarnaast zullen de hoven blijven bijdragen aan de (landelijke) bevordering van materiële maar ook procedurele rechtseenheid door kennis- en informatie-uitwisseling binnen het hof en het intensiveren van het al bestaande overleg met de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
679
Nieuws
rechtbanken in het ressort.
Rechtsstaat De Rechtspraak wil het, nog steeds grote, vertrouwen van de samenleving behouden door aan te sluiten bij behoeften die er leven, maar ook door de democratische rechtsstaat te versterken. Die kan niet bestaan zonder onafhankelijke en onpartijdige rechtspraak. De Raad zal het debat
met politiek en samenleving aangaan als de rechtsstaat in het geding komt en opkomen voor de rechtsbescherming van de burger.
Openbaarheid De mogelijk om via internet te procederen, vraagt om betere communicatie met rechtzoekenden. De website rechtspraak.nl wordt volledig herzien, waarbij toegankelijkheid, helderheid
en begrijpelijkheid van informatie voorop staan. De Rechtspraak bekijkt de inzet van webcare voor snelle en goede beantwoording van publieksvragen. Zittingslijsten worden via rechtspraak.nl ter beschikking gesteld en de vorig jaar herziene persrichtlijn wordt dit jaar geëvalueerd. Het volledige Jaarplan is te vinden op rechtspraak.nl
557
Klachten tegen AG Wattel wegens NJB Vooraf ongegrond De Hoge Raad heeft drie klachten tegen advocaat-generaal Wattel van het parket bij de Hoge Raad wegens een door hem geschreven Vooraf in het Nederlands Juristenblad ongegrond verklaard. Klagers zagen de column als ontoelaatbare inmenging in in Nederland aanhangige procedures.
I
n het Vooraf Punitive psychiatry, punitive taxation? uit augustus 2012 (NJB 2012/1589) geeft de AG zijn mening over hoe volgens hem in sommige landen belastingheffing wordt ingezet als strafmaatregel. Hij ziet de onteigening van het bedrijf Yukos in Rusland als een voorbeeld daarvan. Ook noemt hij de beschuldiging van belastingontduiking tegen de Chinese kunstenaar Ai Wei-wei in dit verband. Over de onteigening van Yukos lopen (ook) in Nederland diverse juridische procedures. Naar aanleiding van deze publicatie zijn bij de procureur-generaal drie klachten ingediend. De klagers zien de door de AG in het NJB geventileerde mening als inmenging in in Nederland aanhangige procedures waarin zij als partij zijn betrokken. De procureur-generaal heeft gevorderd dat de Hoge Raad onderzoek instelt naar de gedragingen van de AG waarover is geklaagd.
680
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
Op persoonlijke titel en prikkelend tot debat De Hoge Raad oordeelt op 7 maart 2014 op basis van dit onderzoek dat de AG zich in deze column niet rechtstreeks uitliet over concrete juridische kwesties in deze aanhangige of nog te voeren procedures. Omdat hij zijn column schreef als redacteur van het NJB was zijn bijdrage voor het lezerspubliek onmiskenbaar een bijdrage op persoonlijke titel aan het juridisch-wetenschappelijk discours en gold zijn mening niet als die van het parket waarvan hij deel uitmaakt. R.o. 6.5 verwoordt dat als volgt: ‘De aard van de op persoonlijke titel geschreven discussiebijdrage die [betrokkene] in zijn hoedanigheid van redacteur van het NJB, een tijdschrift met een wetenschappelijk karakter, heeft gepubliceerd, brengt mee dat die bijdrage door het lezerspubliek onmiskenbaar als deelname aan het vrije juridisch-wetenschappelijke discours zal worden beschouwd, waarbij diens mening niet op enigerlei wijze geldt als die van het parket of van met rechtspraak belaste ambtenaren. Dat wordt niet anders als de nadruk zou worden gelegd op de door hem tevens beklede functie van advocaatgeneraal, welke functie bovendien uit haar aard geen rechtsprekende is
en welke functie bovendien ook bij de directe vervulling daarvan ruimte laat voor het laten doorklinken van persoonlijke opvattingen. Aan de gewraakte opinie komt geen verder reikende strekking toe dan als tot debat prikkelende uiting van [betrokkene], die onvoldoende verband houdt met de merites van een concreet geschil waarbij de klaagster betrokken is of kan zijn. Dit persoonlijke en opiniërende karakter is voor het publiek, ook voor de rechters die mogelijk in de bedoelde procedures zouden moeten oordelen, onmiddellijk herkenbaar. Op grond van een en ander wordt aan het gezag van of het vertrouwen in de rechtspraak geen afbreuk gedaan.’
Ongegrond De vrees van de klagers dat rechters hierdoor tot een voor hen ongunstige beslissing zullen komen, is dus niet gerechtvaardigd omdat het hier om tot debat prikkelende uitlatingen van een AG gaat, die onvoldoende verband houden met concrete geschillen. De klachten worden dan ook ongegrond verklaard. 13/04992 = ECLI:NL:HR:2014:510 13/04988 = ECLI:NL:HR:2014:511 13/04994 = ECLI:NL:HR:2014:209
Nieuws
558
Rechtspraak voor inhoudelijke toetsing asielaanvragen door bestuursrechter De invoering van een inhoudelijke toetsing van asielaanvragen door de bestuursrechter – in plaats van de huidige beperkte - is een goede zaak. Dat stelt de Raad voor de rechtspraak in zijn advies over de voorgestelde aanpassing van de Vreemdelingenwet 2000 aan EUregelgeving. Wel vraagt de Raad aandacht voor de verhoogde werklast voor rechters die deze inhoudelijke toetsing met zich mee brengt, zeker in combinatie met de voorgestelde termijn van vier weken waarbinnen de rechter uitspraak moet doen.
W
anneer de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND) een asielaanvraag afwijst, kan de asielzoeker daartegen in beroep gaan bij de bestuursrechter. Nu kan de bestuursrechter alleen beoordelen of de IND in redelijkheid tot zijn oordeel over het asielrelaas heeft kunnen komen. De inhoudelijke beoordeling van het feitenrelaas van de asielzoeker is momenteel een exclusieve taak van de IND, niet van de rechter.
EU Richtlijnen De Procedurerichtlijn verplicht de EUlidstaten onder meer een inhoudelijke toetsing door de rechter in te voeren. Het is aan de lidstaten om de Europese regels om te zetten in nationale. Voor Nederland houdt dit in dat de Vreemdelingenwet 2000 moet worden aangepast. Het advies van de Raad betreft deze aanpassing, die is neergelegd in het conceptwetsvoorstel inzake de implementatie van de Procedurerichtlijn en de Opvang- richtlijn in de Vreemdelingenwet 2000.
Volle toetsing De Raad is positief over de voorgestelde inhoudelijke volle ex nunc toetsing door de bestuursrechter. Dat geeft de rechter de mogelijkheid om zich een zelfstandig oordeel te vormen over de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Het brengt voor de rechter wel meer werk met zich mee, zo stelt de Raad nadrukkelijk. Daarbij komt dat het concept wetsvoorstel de rechter slechts vier weken de tijd geeft om tot een oordeel te komen. De verzwaring van de toets aan de ene kant en de korte termijn aan de andere kant staan met
elkaar op gespannen voet. Bovendien stelt de Procedurerichtlijn termijnen niet verplicht. De Raad onderschrijft het belang van een snelle asielprocedure (ook voor de asielzoeker), maar vreest dat de voorgestelde termijn ten koste zal gaan van diens rechtsbescherming. Hij stelt voor om eerst ervaring op te doen met de nieuwe manier van toetsing en eventueel daarna een wettelijke termijn voor de beroepsprocedure vast te leggen.
Niet ontvankelijk? Verder krijgt de IND in het concept wetsvoorstel nieuwe mogelijkheden om op een aanvraag te beslissen. Zij kan asielaanvragen straks onder meer niet-ontvankelijk verklaren. De Raad vindt het gebruik van deze term verwarrend omdat de Algemene wet bestuursrecht deze terminologie ook gebruikt maar dan in een andere betekenis. De Raad vindt dat de terminologie van de Vreemdelingenwet 2000 en de Awb met elkaar in lijn horen te zijn. Het integrale advies is te vinden op rechtspraak.nl
559
STW geeft co-financiers vooraf zekerheid over intellectueel eigendom Per 1 maart 2014 sluit STW, de stichting die kennisoverdracht tussen technische wetenschappen en gebruikers realiseert, haar beleid aan op de landelijke afspraken over intellectueel eigendom bij publiekprivate samenwerking. Bedrijven
krijgen nu vooraf zekerheid: hoe meer zij bijdragen, hoe meer rechten op gebruik van de onderzoeksresultaten. De nieuwe regeling is ook gunstiger voor het MKB, bedrijven kunnen hun bijdragen optellen en de rechten ‘verdelen’.
O
p verzoek van het kabinet hebben kennisinstellingen (waaronder NWO en VSNU) en bedrijven (MKB Nederland en VNO-NCW) in 2013 afspraken gemaakt over intellectueel eigendom bij fundamenteel en toegepast
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
681
Nieuws
onderzoek. Deze ‘Spelregels voor publiek-private samenwerking’ zijn op 25 juni 2013 aan de Tweede Kamer aangeboden. STW heeft die spelregels nu in haar voorwaarden verwerkt. Dit geeft bedrijven meer zekerheid en zal naar verwachting de deelname van meerdere bedrijven aan een wetenschappelijk project en daarmee de kans op een bredere toepassing verhogen.
De regels Potentiële gebruikers van nieuwe onderzoekresultaten - vaak bedrijven kunnen een STW-project steunen met een geldelijke of personele bijdrage. In ruil daarvoor krijgen ze als eerste toegang tot nieuwe - hoogstaande - wetenschap en mogen ze die resultaten intern gebruiken. Tot nog toe werd pas laat duidelijk onder welke voorwaarden bedrijven rechten konden krijgen tot commerciële en/of meer exclusieve toegang tot de gegenereerde kennis, omdat intellectueel eigendom vaak pas ont-
staat tijdens een project. Die onzekerheid kon leiden tot vertraging of kon bedrijven er zelfs van weerhouden deel te nemen. Dankzij de ‘spelregels’ uit 2013 kan STW die duidelijkheid nu vooraf geven. Het recht op gebruik van wetenschappelijke resultaten hangt af van het percentage cofinanciering. Een bedrijf dat minimaal 11 procent bijdraagt aan de kosten van een onderzoeksproject krijgt een optierecht: het mag als eerste onderhandelen over bijvoorbeeld een octrooi. Bij meer dan 30 procent cofinanciering krijgt een onderneming bovendien de zekerheid van toegang tot intellectueel eigendom: ze kan het (niet-exclusieve) recht verkrijgen om de vinding toe te passen in eigen producten en processen. Dit recht is royalty-vrij, wel betaalt het bedrijf de octrooikosten. Bovendien mogen bedrijven hun gezamenlijke bijdragen nu optellen, waardoor ze eerder een gunstig percentage bereiken. Dit is zeker interes-
sant voor het MKB. De private partijen zullen dit zelf moeten aangeven, ze moeten het eens zijn over de onderlinge verdeling van rechten en een penvoerder aanwijzen. Wanneer ondernemingen minder dan dertig procent cofinancieren, betalen ze een marktconforme vergoeding voor het gebruik (dat geldt ook voor exclusief gebruik). Afhankelijk van de hoogte van hun bijdrage krijgen de bedrijven voortaan een korting op de marktconforme vergoeding. Het nieuwe IE beleid geldt voor alle projecten met honoreringsdatum na 1 maart 2014. Van voorstellen die nog in behandeling zijn, kunnen projectaanvragers de private bijdrage aanpassen. Zij worden daarover door STW geïnformeerd. Het nieuwe beleid rond intellectueel eigendom geldt voor alle publiek-private samenwerking waarbij STW meerderheidsfinancier is. www.stw.nl
560
Concept-initiatiefwetsvoorstel aanpak woonoverlast in consultatie Woonoverlast bestaat vaak uit relatief kleine vergrijpen: Een hond die continu blaft, omwonenden die weigeren de portiek schoon te houden, buren die laat in de nacht luidruchtige gasten over de vloer hebben. Omwonenden kunnen er weinig tegen beginnen. Op dit moment heeft de overheid twee opties: een bestuurlijke waarschuwing geven (te licht), of uit huis plaatsen (te zwaar). Daarom is er nog iets nodig. De overheid moet de mogelijkheid krijgen om de overlastgever een specifieke gedragsaanwijzing te geven.
V 682
olgens het Centraal Bureau voor de Statistiek ervaren een half miljoen Nederlan-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
ders zoveel hinder van hun rechtstreekse buren of omwonenden dat hun dagelijks leven daardoor ernstig verstoord wordt.
Initiatief Dijkhof Het Kamerlid Dijkhoff (VVD) heeft een initiatiefwetsvoorstel opgesteld en op internetconsultatie.nl gepubliceerd ((Wet aanpak woonoverlast) dat de gemeente meer armslag moet geven om overlastgevers aan te pakken. Er kan tot 7 mei op het voorstel gereageerd worden.
Gedragsaanwijzing Voorgesteld wordt het bestaande instrumentarium aan te vullen met de introductie van een specifieke gedragsaanwijzing. In deze aanwij-
zing staat dat de overlastgever bepaalde handelingen moet doen of juist moet nalaten. De specifieke gedragsaanwijzing wordt mogelijk gemaakt door in de Gemeentewet op te nemen dat een ieder, die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, er zorg voor draagt, voor zover dat in diens vermogen ligt, dat door gedragingen in die woning of op dat erf geen bedreiging van de leefbaarheid of gevaar voor de gezondheid of veiligheid voor omwonenden ontstaat dan wel voortduurt. De gemeenteraad kan bij verordening de burgemeester de bevoegdheid verlenen tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien deze zorgplicht wordt overtreden.
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties Op 9 mei 2014 aanvaardt prof.mr. G. van Duijvenvoorde haar benoeming als hoogleraar Telecommunicatierecht. De oratie getiteld ‘Achter de schermen van het Telecommunicatierecht’ begint om 16:00 uur, in het Academiegebouw, Rapenburg 73 te Leiden. Belangstellenden moeten zich vooraf aanmelden. Op 16 mei 2014 aanvaardt prof.mr.dr. S.C.W. Douma zijn benoeming als hoogleraar Internationaal en EU belastingrecht. De oratie van prof. mr.dr. S.C.W. Douma begint om 16:00 uur, in het Academiegebouw, Rapenburg 73 te Leiden. Belangstellenden moeten zich vooraf aanmelden.
Promoties Illegale tewerksteling Het proefschrift ‘De handhaving van het verbod op illegale tewerkstelling’ van Pieter Krop gaat over de straf- en bestuursrechtelijke handhaving van het verbod op illegale tewerkstelling in de Werkgevers-sanctierichtlijn, Nederland, Duitsland en de Verenigde Staten. De in 2009 aangenomen Werkgeverssanctierichtlijn (2009/52/EG) draagt de lidstaten van de Europese Unie op om illegale tewerkstelling onder bepaalde omstandigheden strafrechtelijk te bestraffen. Het voorschrijven van strafrecht onder de voormalige Eerste Pijler is echter slechts toegestaan wanneer het gaat om een ‘onontbeerlijke’ maatregel voor het bereiken van de door de richtlijn nagestreefde doelen. Volgens de preambule van de richtlijn is het strafrecht in dit geval ‘onontbeerlijk’ omdat bestuursrechtelijke sancties
volgens de Europese Commissie onvoldoende zijn om ‘gewetenloze werkgevers’ af te schrikken. De Europese Commissie verbindt een norm (streng handhaven en hard optreden) onlosmakelijk met een specifiek instrument (strafrechtelijke sancties). In Nederland wordt, met het oog op strenger optreden, het strafrecht juist verlaten. In 2005 zijn in de Wet arbeid vreemdelingen bestuurlijke boetes voor werkgevers ingevoerd, omdat het strafrecht niet effectief genoeg was. De norm die de Commissie nastreeft, streng handhaven en hard optreden, is in Nederland juist niet uitsluitend meer verbonden met het strafrecht, maar steeds meer met het bestuursrecht. Het bestuursrecht heeft bij de handhaving van het verbod op illegale tewerkstelling de rol van het strafrecht als ultimum remedium overgenomen. Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat de definitie van en verhouding tussen straf- en bestuursrecht niet alleen binnen lidstaten aan het verschuiven is, maar ook tussen lidstaten onderling. De bestuurlijke boete in Duitsland wordt na verzet bij de strafrechter behandeld. Toch wordt dit gekwalificeerd als een bestuursrechtelijke instrument. In Nederland is dit een strafbeschikking, en die behoort tot het strafrecht. Het gevolg van deze onderlinge verschillen is dat de effecten in de verschillende lidstaten van het voorschrijven van strafrecht onvoorspelbaar zijn. De Amerikaanse crimmigration literatuur beschrijft de samensmelting tussen het (bestuursrechtelijke) migratierecht en strafrecht. Het gevolg van deze versmelting is vermindering van de waarborgen voor vreemdelingen. Deze literatuur wordt steeds vaker gebruikt om Europese ontwikkelingen te duiden. De literatuur legt echter zeer eenzijdig de nadruk op de versmelting tussen strafrecht en migratierecht. Dit proefschrift laat zien dat in Nederland de overgang van het strafrecht naar bestuursrecht dezelfde negatieve gevolgen heeft voor de rechtsbescherming. Bij gebruik van de crimmigration literatuur in Europa moeten bestuursrechtelijke ontwikkelingen niet buiten beschouwing gelaten worden. Uit de vergelijking tussen Nederland en Duitsland blijkt dat voor een succesvolle handhaving van het verbod
op illegale tewerkstelling niet zozeer het specifiek soort handhavingsinstrument van belang is, maar de daadwerkelijke toepassing van enig instrument. Capaciteit en prioriteit voor de handhaving is doorslaggevend. Deze bevindingen komen overeen met de uitkomsten van een rapport dat is opgesteld op verzoek van de Commissie waaruit bleek dat het voorschrijven van strafrecht niet noodzakelijk is. Op verzoek van de Commissie zijn de uitkomsten van dit voorbereidende onderzoek geherformuleerd. Naleving door de lidstaten van de inspectienorm die in de Werkgeverssanctierichtlijn is opgenomen, inhoudende dat de lidstaten adequaat en doeltreffend dienen te straffen, zal doorslaggevend zijn voor het succes van de richtlijn. De conclusie van het proefschrift is dat er binnen de Eerste Pijler van de EU geen juridische grondslag bestond voor het opnemen van strafrechtelijke sancties in de richtlijn, omdat deze sancties niet onontbeerlijk zijn voor het behalen van de door de richtlijn gestelde doelen. De inspanningen van de Commissie om te zorgen voor naleving van de inspectienorm door de lidstaten zal doorslaggevend zijn voor het succes van de richtlijn. Gelet op de verschillen die kunnen bestaan tussen de lidstaten doet de Commissie er beter aan de traditionele formulering van ‘doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende’ sancties te gebruiken en de lidstaten de vrijheid te laten zelf het soort sancties te kiezen. De academische discussie over de verhouding tussen en rol van het strafrecht en het bestuursrecht zou zich moeten richten op het minimale niveau van rechtsbescherming, ongeacht de classificatie van het specifieke instrument. Krop verdedigde op 28 februari zijn proefschrift aan de Universiteit van Amsterdam. Zijn promotor was prof. mr. A.J.C. de Moor – van Vugt. Pieter Krop De handhaving van het verbod op illegale tewerkstelling. De verhouding tussen strafrechtelijke en bestuursrechtelijke handhaving in de Werkgeverssanctierichtlijn, Nederland en Duitsland Boom Juridische Uitgevers 2014, € 51 ISBN 978 90 8974 869 0
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
683
561
Universitair Nieuws
Privé pensioenen in de Europese Unie Om de pensioenen van burgers in de Europese Unie te waarborgen, zouden er betere voorzieningen moeten komen om mensen zelf te laten sparen voor hun oude dag, naast de basisvoorziening van de overheid en het pensioen dat via het salaris wordt opgebouwd. Omdat de vrije markt voor zulke voorzieningen niet goed werkt, zou daartoe een non-profitorganisatie in het leven moeten worden geroepen. Het centrale thema van dit onderzoek van Gerard Staats is de derde pijler van oudedagsvoorzieningen, de privévoorzieningen. Doordat verantwoordelijkheden verschuiven van de overheid/werkgever naar het individu neemt het belang van deze pijler toe. Ook de Europese Commissie is voorstander van verdere ontwikkeling van de derde pijler. De doelstelling hierbij is dat belastingplichtigen hun levensstandaard na pensionering kunnen handhaven. Het onderzoek spitst zich toe op de vraag of er een (fiscaal) model is met betrekking tot privé-pensioenen dat voldoet aan het Europese en internationale belastingrecht en bijdraagt aan de EU-strategie om pensioensystemen adequaat, veilig en houdbaar te maken. In dit kader worden de pensioensystemen van Nederland, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Zweden onderzocht. Deze landen hebben goed ontwikkelde systemen en vanuit deze systemen kunnen conclusies worden getrokken en aanbevelingen worden gedaan die toegepast kunnen worden in andere landen van de EU. Fiscale behandeling De omkeerregel met betrekking tot pensioenen staat niet ter discussie. Pensioenpremies zijn aftrekbaar en de pensioenaanspraken zijn onbelast. De pensioenuitkeringen worden belast. De wetgever zou wel na moeten denken over zogenaamde ‘matching contributions’. Dit systeem wordt bijvoorbeeld bij de Riester-Rente in Duitsland gebruikt. Hierbij doet de overheid een aanvullende betaling als de belastingplichtige investeert in een privé-pensioen. Aangetoond is dat dit systeem ook wordt benut door belastingplichtigen met
684
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
lagere inkomens, terwijl in een systeem van louter premieaftrek veruit het grootste deel van het fiscale voordeel toekomt aan een relatief klein aantal belastingplichtigen. Verschillen tussen tweede en derde pijler Aangezien pensioenvoorzieningen in de tweede en derde pijler hetzelfde doel dienen is het niet aanvaardbaar dat de fiscale behandeling van deze voorzieningen niet gelijk zijn. Adequate pensioenen Het is haast een politieke keuze tot welk niveau pensioenopbouw fiscaal gefaciliteerd mogelijk is. Het is dus aan een staat zelf hieraan grenzen te stellen, zolang het doel is dat de levensstandaard van een belastingplichtige beveiligd is. Anderzijds moeten pensioenbesparingen niet tot excessieve besparingen (kunnen) leiden. Defined benefit en defined contribution
informatie en automatische jaarlijkse berekening
Pensioenregister
In de EU vindt een verschuiving plaats van DB (uitkeringsregelingen) naar DC (beschikbare premieregelingen). De conclusie hierbij is dat dit in het algemeen niet tot een verbetering leidt voor de deelnemers. Risico’s worden hierbij verlegd naar het individu (omzettings-, rente-, beleggingsen langlevenrisico), terwijl dit individu in het algemeen het minst in staat is dit te organiseren en begrijpen. Daarom zou moeten worden gekeken naar systemen waarbij verantwoordelijkheden minder bij het individu liggen en minder van het individu gevraagd wordt. Uitvoerders De geschiedenis laat zien dat de commerciële markt niet goed werkt met betrekking tot privé-pensioenen. In alle onderzochte landen is een historie bekend van woekerpolisachtige affaires. Kosten zijn vaak te hoog voor de consument en de regelingen te ingewikkeld.
verplichte deelname (opting out mogelijk)
alternatief - bank/verzekeraar - ander financieel instituut
NPP Fonds
EET-systeem (voorwaardelijke aftrekbaarheid)
- standaard - minimale kosten - eenvoudig (managed DC) - houdbaar - solide
omkeerregel en/of matching contributions bronstaatheffing
product: - levenslang inkomen - annuïteit - vaste uitkering (bijv. 20 jaar) - indexatie gedurende beperkt aantal jaren - lump sum (bijv.25%)
Universitair Nieuws
Hiervoor moet een oplossing worden gezocht. Wetgeving die beperkingen aan kosten stelt kan een optie zijn. Toezicht een andere. Het voorstel is om een non-profit organisatie in te voeren, die een standaard product aanbiedt. De commerciële markt kan dezelfde producten aanbieden. Automatische deelname Als de overheidspensioenen te laag zijn moeten belastingplichtigen aangemoedigd worden aanvullende pensioenen te sluiten. Vrijblijvendheid moet hierbij beperkt worden en belastingplichtigen moeten automatisch gaan deelnemen als zij geen adequaat pensioen hebben opgebouwd. Wel mogen belastingplichtigen besluiten om niet deel te nemen. Pensioenregister Diverse landen (o.a. Zweden, Denemarken, Nederland) hebben inmiddels goede ervaringen met zogenoemde pensioenregisters. Pensioenregisters moeten worden uitgebreid met derde pijler pensioenen. Tot dusver zijn deze niet opgenomen in de pensioenregisters. Daarnaast zou het pensioenregister een jaarlijkse berekening moeten genereren, waaruit blijkt of een belastingplichtige een adequaat pensioen heeft opge-
bouwd. Als dat niet het geval is zou er automatisch een aanvullende voorziening moeten worden geregeld, waarbij de belastingplichtige de mogelijkheid heeft hiervan af te zien. Uitbetalingsfase Het moet mogelijk zijn dat een pensioengerechtigde een deel van zijn pensioenaanspraak op het moment dat hij met pensioen gaat kan afkopen voor specifieke doeleinden. Daarnaast zou de ambitie niet een jaarlijks stijgend pensioen moeten zijn, maar zou zelfs een tijdelijk pensioen of lager pensioen op hogere leeftijd (wegens afnemende inkomensbehoefte) mogelijk moeten zijn. Naast verzekeraars en pensioenfondsen zouden banken dit ook moeten kunnen aanbieden. Dit alles leidt tot het zogenaamde Neutrale Privé Pensioen Model. Staats promoveerde op 29 januari aan de Tilburg University. Zijn promotoren waren Prof. dr. G.J.B. Dietvorst en Prof. dr. P.H.J. Essers. G.M.C.M. Staats Personal pensions in the EU. Guidelines for an integrated mode
Scripties De redactie biedt aan studenten de mogelijkheid om met een korte samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van het document op het blog van het NJB geplaatst (www.njblog.nl). De redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische teksten en innovatieve opvattingen van studenten die tot nu toe nog te weinig onder de aandacht komen van de vele juristen die in ons land werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer (minimaal een acht) dat je voor de scriptie hebt ontvangen en ook je afstudeerrichting en de naam van je scriptiebegeleider, naar het redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of e-mail:
[email protected].
Het proefschrift zal later dit jaar commercieel worden uitgegeven door Wolf Legal Publishers.
Personalia
Hoogleraar Prof. dr. R.J. Schotsman is per 1 maart 2014 benoemd tot bijzonder hoogleraar Implementatie Financieel Gedragsrecht aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Amsterdam. De leerstoel is ingesteld vanwege de Stichting Leerstoel Financiële Dienstverlening. Als bijzonder hoogleraar Implementatie Financieel Gedragsrecht richt Schotsman zich op de wijze waarop financiële regelgeving binnen banken en verzekeraars wordt geïmple-
menteerd, en de problemen waarmee sector en toezichthouders te maken krijgen. Zowel op nationaal als op Europees niveau ontstaat daarmee een beter beeld van de werkelijke effectiviteit van financiële regelgeving. Het onderzoek is van belang voor de totstandkoming van een moreel kompas voor professionals om aanspreekbaar te bankieren en te verzekeren.
Advocatuur Bart Zandbergen is per 1 januari overgestapt van Greenfield Capital Partners naar Griph law & tax, waar hij als partner is toegetreden. Zand-
562
Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie sturen naar
[email protected].
bergen is advocaat en fiscalist en adviseert in die hoedanigheid investeringsfondsen, ondernemers, DGA’s, aandeelhouders, bestuurders, commissarissen en financiers bij het aangaan van transacties. Daarnaast adviseert en procedeert Zandbergen bij geschillen.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
685
563
Agenda
21 03 2014 Your Power - Our Power Award In het kader van de Internationale Dag tegen Rassendiscriminatie organiseert RADAR de ‘Your Power - Our Power Award’ uitreiking en een conferentie met als thema: ‘Racisme in Nederland’. Sprekers: Ahmed Aboutaleb (Burgemeester van Rotterdam), Domenica Ghidei (Collegelid College voor de Rechten van de Mens), Zihni Özdil (Maatschappijhistoricus Erasmus Universiteit), Patricia Schor (Cultuurwetenschappen Universiteit Utrecht) en Quinsy Gario (Kunstenaar en presentator). Tijd: vrijdag 21 maart van 13.00 tot 17.30 uur Plaats: De Gouvernestraat 133 te Rotterdam Inlichtingen en aanmelding: via: www.eentegendiscriminatie.nl, e-mail:
[email protected] en tel: 010-4113911. Deelname is gratis.
27 03 2014 Tranzo zorgsalon Met de Participatiewet, die op 1 januari 2015 in werking treedt, worden de Wet ‘Werk en Bijstand’, de WSW en de Wajong onder verantwoordelijkheid van de gemeenten gebracht en samengevoegd. Gemeenten, werkgevers, werknemers en het rijk hebben een belangrijke rol in deze decentralisatie en verandering om zoveel mogelijk mensen aan een baan te helpen. Wat hebben zij nodig om hun verantwoordelijkheid te pakken? Hoe kan invulling worden gegeven aan ‘inclusief’ werkgeverschap? Tijdens deze zorgsalon staat centraal wat ervoor nodig is om de Participatiewet echt te laten werken aan de omvorming van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving. Tijd: donderdag 27 maart van 14.45 tot 17.00 uur Plaats: Tilburg University, Warandelaan 2 te Tilburg Inlichtingen en aanmelding: via: www.tilburguniversity. edu, e-mail:
[email protected]. Deelname is gratis.
07 04 2014 Slachtoffer aan het woord: spreekrecht of adviesrecht? Het door staatssecretaris Teeven aangekondigde wetsvoorstel ter uitbreiding van het spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden deed veel stof opwaaien. Dit wetsvoorstel moet ertoe leiden dat de bestaande ‘spreekrechtbeperking’ voor slachtoffers tijdens de terechtzitting wordt opgeheven. De voor- en nadelen van dit
686
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
tweefasenproces zijn, in opdracht van het WODC, onderzocht door medewerkers van de vakgroep strafrecht en criminologie van de Rijksuniversiteit Groningen. In dit onderzoek is met name aandacht besteed aan de uitbreiding van het bestaande slachtofferspreekrecht. Naar aanleiding van dit onderzoek organiseert de symposiumcommissie van Simon van der Aa in samenwerking met de vakgroep strafrecht en criminologie van de Rijksuniversiteit Groningen een symposium met als titel: ‘Het slachtoffer aan het woord: spreekrecht of adviesrecht?’ Tijdens dit symposium staat het controversiële adviesrecht centraal en wordt ingegaan op de wenselijkheid hiervan. Dient het slachtoffer een sterkere positie te krijgen in het strafproces? Krijgen emoties niet te veel invloed op ons zakelijke strafrecht? Hoe verstandig is het om een slachtoffer, die geen juridische kennis heeft, te laten verklaren over het bewijs? Deze en andere vragen worden tijdens dit symposium beantwoord in een aantal debatrondes, waarin advocaten, wetenschappers en leden van de rechterlijke macht met elkaar in discussie gaan. Tijd: maandag 7 april vanaf 13.00 uur Plaats: Huis de Beurs, A-Kerkhof Zuid Zijde 4 te Groningen Inlichtingen en aanmelding: via: www.simonvanderaa.nl, e-mail:
[email protected]. Deelname kost € 5.
02, 09, 16 en 23 04 2014 Klimaatverandering: een filosofische analyse Klimaatverandering is een complex probleem. Hoe kunnen we omgaan met dit multidisciplinaire vraagstuk, de grootste uitdaging voor de mensheid? En hoe kunnen met behulp van de filosofie ingewikkelde, maatschappelijke issues als deze hanteerbaar worden gemaakt? Prof. dr. mr. Herman Philipse (Universiteitshoogleraar, UU) spreekt hierover tijdens vier colleges. Van de eerste tekenen van klimaatverandering tot een filosofische benadering van dit type wetenschappelijke problemen. En van het menselijk onvermogen om te gaan met onzekerheden, tot het politieke spel dat zich nu heeft ontwikkeld. Tijd: vier woensdagen vanaf 2 april, 20.00 tot 22.00 uur Plaats: Aula van het Academiegebouw, Domplein 29 te Utrecht Inlichtingen en aanmelding: via: www.sg.uu.nl. Deelname is gratis
11 04 2014 NTHR-Symposium: Elektronisch handelsrecht Op 11 april organiseert het Nederlands Tijdschrift voor Handelsrecht het NTHR Symposium met als thema ‘Elektronisch handelsrecht’. Tijdens dit symposium wordt onder meer aandacht besteed aan de volgende onderwerpen: oneerlijke handelspraktijken en privacy; presentatie van de TransFollow app, de nieuwe elektronische vrachtbrief voor het wegvervoer; elektronisch verzekeringsrecht: elektronische polis en elektronische mededelingen van en aan een verzekeraar; en is het nieuwe, digitale betalingsinstrument, The Bank Payment Obligation (BPO), de toekomst in de internationale handel?. Tijd: vrijdag 11 april van 12.30 tot 17.45 uur Plaats: KNAW-gebouw (Tinbergenzaal), Het Trippenhuis, Kloveniersburgwal 29 te Amsterdam Inlichtingen en aanmelding: via: www.eggens.uva.nl. Deelname kost € 375. NTHR-abonnees betalen € 99. Er zijn vier PO-punten te behalen.
24 04 2014 en 22 05 2014 Actualia Rechtsbescherming tegen de overheid (België) De rechtsbescherming tegen de overheid is in volle evolutie. Een aantal nieuwe figuren, die sinds enkele jaren bekend waren bij de Vlaamse administratieve rechtscolleges, worden nu ook geïntroduceerd in de rechtspleging voor de Raad van State. Het belang van een goed begrip van de inhoud en van het nut van deze vernieuwingen in het administratief procesrecht, wordt hierdoor alleen maar groter. De wijziging van de wet op de Raad van State heeft implicaties op verschillende vlakken, die tijdens deze studiebijeenkomst worden toegelicht. Tijd: donderdag 24 april te Gent van 17.30 tot 21.40 uur, donderdag 22 mei te Hasselt van 13.30 tot 17.40 uur. Plaats: 24 april: Faculteit Rechten - Auditorium NB III, Universiteitsstraat 4 te Gent. 22 mei: Campus Hasselt Auditorium Louis Roppe, Martelarenlaan 42 te Hasselt. Inlichtingen en aanmelding: deelname in Gent, aanmelden vóór 12 april via: www.ugent.be/rechtsbescherming, e-mail:
[email protected], tel: 0032-92646932. Deelname in Hasselt, aanmelden vóór 10 mei via: www. uhasselt.be/rechtsbescherming, e-mail: faculteitrechten@ uhasselt.be, tel: 0032-11268774. Deelname kost € 125
27 05 2014 SNNC-studiemiddag: Visies op pensioen Deze studiemiddag die wordt georganiseerd door de Stichting Nijmeegse
Agenda
Notariële Congressen (SNNC) heeft als thema ‘Visies op pensioen’. Het geeft gelegenheid zowel op het privé als het adviseursvlak inzichten te verwerven. De sprekers belichten de verschillende invalshoeken. De studiemiddag start met een korte beschouwing op het pensioenlandschap anno 2014. Daarna komt de (advies)praktijk aan bod: pensioen in algemene zin, pensioen en de huwe-
lijkse voorwaardenpraktijk. Een en ander wordt concreet gemaakt aan de hand van de cijfers van deel drie van het CNR huwelijksvoorwaardenonderzoek: wat maakt men voor pensioenvoorwaarden? In het tweede deel van de studiemiddag ligt de focus op één enkel ‘probleemgebied’: de directeur-grootaandeelhouder. In dat kader aandacht voor zaken als het dga-pensioen bij
scheiding, het daarmee samenhangende afstortingsvraagstuk, en het door de lage rentestand actuele spanningsveld tussen civiele en fiscale (waarderings)normen. Tijd: dinsdag 27 mei van 13.00 tot 17.00 uur Plaats: Radboud Universiteit Nijmegen, Comeniuslaan 4 te Nijmegen Inlichtingen en aanmelding: via: www.symposia.cpo.nl. Deelname kost € 199. Er zijn drie KNB-punten te behalen.
Agenda kort
30 01 t/m 20 03 2014 Zesdaagse over oordeelsvorming
20 03 2014 VMR actualiteitenmiddag 2014
27 03 2014 Tranzo zorgsalon
NJB 2013/2403, afl. 40, p. 2851
NJB 2014/357, afl. 6, p. 442
NJB 2014/563, afl. 10, p. 686
04 02 t/m 16 06 2014 Duurzaamheidsdenken in het Recht
20 03 2014 Human Rights Seminar 3: ‘Participation’
28 03 2014 Grondwet: baken of ballast?
NJB 2014/135, afl. 2, p. 164
NJB 2014/410, afl 7, p. 503
NJB 2014/357, afl. 6, p. 442
13 t/m 15 03 2014 EYBA Spring Conference NJB 2014/303, afl. 5, p. 376
20 03 2014 Zwangerschapsdiscriminatie
29 03 2014 Grondwet Festival NJB 2014/518, afl. 9, p. 629
NJB 2014/410, afl. 7, p. 503
17 03 2014 Jurisprudentie Europees Hof van Justitie
20 t/m 22 03 2014 23rd Annual Conference IAFP
31 03 2014 Jurisprudentie Europees Hof van Justitie
NJB 2014/518, afl. 9, p. 630
NJB 2014/468, afl. 8, p. 569
NJB 2014/303, afl. 5, p. 377
17 03 2014 Lezing Ernst Hirsch Ballin: Amsterdam als kennisstad van het recht
21 03 2014 Your Power - Our Power Award
02, 09, 16 en 23 04 2014 Klimaatverandering: een filosofische analyse
NJB 2014/135, afl. 2, p. 164
20 t/m 22 03 2014 Understanding justifications and excuses of criminal behaviour
18 03 2014 NGB Seminar
NJB 2014/..., afl. 10, p. ...
NJB 2013/2403, afl. 40, p. 2851
NJB 2014/244, afl. 4, p. 291
NJB 2014/563, afl. 10, p. 686
04 04 2014 Art. 1-lezing 2014 NJB 2014/468, afl. 8, p. 569
19 03 2014 TedxHagueAcadamySalon
20 t/m 26 03 2014 Movies That Matter Festival/Camera Justitia
04 04 2014 Matchfixing in voetbal in Nederland
NJB 2014/518, afl. 9, p. 629
NJB 2014/468, afl. 8, p. 569
NJB 2014/410, afl. 7, p. 503
19 03 2014 Interventie bij banken en verzekeraars
25 03 2014 Voorjaarsbijeenkomst van de Vereniging voor Reclamerecht
07 04 2014 Slachtoffer aan het woord: spreekrecht of adviesrecht?
NJB 2014/468, afl. 8, p. 568
NJB 2014/518, afl. 9, p. 629
NJB 2014/563, afl. 10, p. 686
19 03 2014 Cocaïnehandel en opsporing, toen en nu
26 03 2014 GIS-lezing ICT in het strafproces
10 04 2014 UCERF-Symposium
NJB 2014/303, afl. 5, p. 376
NJB 2014/410, afl. 7, p. 503
NJB 2014/357, afl. 6, p. 441
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-03-2014 – AFL. 10
687
Cursusagenda voorjaar 2014
Dé opleider in gezondheidsrecht Topdocenten met ruime ervaring in rechtspraktijk en wetenschap Speciaal voor advocaten en academische juristen
WOENSDAG 26 MAART
DONDERDAG 3 APRIL
DONDERDAG 17 APRIL
STRAFRECHT IN DE GEZONDHEIDSZORG
TOEZICHT OP ZORGINSTELLINGEN
MEDEDINGING EN AANBESTEDING IN DE ZORG
Belangrijke ontwikkelingen in het strafrecht en het strafprocesrecht in relatie tot de gezondheidszorg.
De belangrijkste aspecten van en ontwikkelingen rondom in- en extern toezicht op zorginstellingen.
Een overzicht van alle voor de gezondheidszorg relevante aspecten van de mededingings- en aanbestedingswet- en regelgeving.
Voor meer informatie www.avgr.nl