Kernset prestatieindicatoren 2012 G E G H E N V
E S T E E Z O N E I D S V E R I N G S
L D Z S Z
IJ O L O
K E R G A R G
Kernset prestatieindicatoren 2012 Geestelijke gezondheidszorg en verslavingszorg
Colofon www.zichtbarezorg.nl
[email protected] In het project Zichtbare Zorg GGZ/VZ werken de volgende partijen samen: ■■ GGZ Nederland; ■■ Landelijk Platform GGz (LPGGz); ■■ Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP); ■■ Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie (NVP); ■■ Nederlands Instituut voor Psychologen (NIP); ■■ Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland (V&VN); ■■ Zorgverzekeraars Nederland (ZN); ■■ Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ); ■■ Platform MEER GGZ; ■■ Ministerie van VWS. Ontwerp: Ontwerpwerk, Den Haag
Tot stand gekomen onder eindverantwoordelijkheid van de stuurgroep Zichtbare Zorg GGZ/VZ Den Haag, december 2011
Inhoudsopgave
Voorwoord
5
1 Inleiding 1.1 Meerjarenproces 1.2 Wijzigingen ten opzichte van de Kernset GGZ/VZ 2011 1.3 Wie gebruikt de indicatorenset? 1.4 Reikwijdte Kernset 2012
7
2 Meetinstrumenten 2.1 CQ-index 2.2 Routine Outcome Monitoring 2.3 Zorgzwaartecorrectie
9
3 Aanlevering 3.1 Terminologie en definities 3.2 Gegevens aanleveren 3.3 Minimale dataset (aanlevering via SBG) 4 Uitgangspunten van de Kernset GGZ/VZ
7 7 8 8
9 10 10 11 11 12 12 13
5 Gebruikershandleiding Thema 1 – Effectiviteit van zorg Thema 2 – Veiligheid Thema 3 – Cliëntervaring
44
Bijlage I Meetinstrumenten
54
55
Bijlage II Minimale dataset
15 17 34
Voorwoord Voor u ligt de vijfde, herziene versie van de set prestatie-indicatoren voor de geestelijke gezondheidszorg en verslavingszorg (GGZ/VZ). Na de vierde uitvraag bleek dat er verbeteringen nodig waren om de kwaliteitsgegevens meer valide, betrouwbaar en vergelijkbaar te maken. Tevens gaven gebruikers aan dat de indicatoren beter moeten aansluiten op de wensen van alle betrokkenen, dus zowel zorginstellingen als cliëntenvertegenwoordigers, zorgverzekeraars en toezichthouders. De indicatorengids Kernset 2012 is op de volgende punten aangepast: ■■ Eenduidig taalgebruik; ■■ Dataregistratie op cliëntniveau; ■■ Keuze voor meetinstrumenten die afgestemd zijn op de keuze van de instrumenten door Stichting Benchmark GGZ en de ROM-expertgroepen van GGZ Nederland. Daarnaast zijn er twee belangrijke wijzigingen wat betreft het voorheen toegestane gebruik van eigen meetinstrumenten en van steekproeftrekkingen: ■■ Het gebruik van eigen meetinstrumenten voor het aanleveren van de prestatieindicatoren is niet langer toegestaan; ■■ Verantwoorden op basis van een steekproef is ook niet langer toegestaan. Als het lukt om de set met betrokkenheid van alle partijen in de komende jaren verder te ontwikkelen en verbeteren, zal het doel van de kernset steeds beter bereikt worden: optimale openheid en transparantie van de kwaliteit van de geestelijke gezondheidszorg en verslavingszorg. De uitvraag over verslagjaar 2012 zal in principe niet langer meer bij Zichtbare Zorg zijn belegd. De betrokken partijen in de Stuurgroep GGZ/VZ zijn gezamenlijk in overleg om de uitvraag elders (in het veld) te beleggen. Hierover wordt u na de zomer 2012 geïnformeerd. Wij wensen u allen veel succes met het verdere gebruik van de prestatie-indicatoren. Namens alle betrokken partijen, Jan M. Tromp, arts Voorzitter Stuurgroep Zichtbare Zorg GGZ
5
1 Inleiding De geestelijke gezondheidszorg en verslavingszorg zijn volop aan het werk om de resultaten en kwaliteit van de zorg die zij leveren meetbaar en inzichtelijk te maken en deze gegevens openbaar te publiceren. De Kernset GGZ/VZ ondersteunt hen daarbij.
1.1 Meerjarenproces Vanaf 2006 zijn instellingen binnen de geestelijke gezondheidszorg en verslavingszorg bezig met het registreren en rapporteren van zorgresultaten. Zij zijn in 2006 gestart met de zogenaamde basisset prestatie-indicatoren GGZ/VZ. Deze basisset is een aantal jaar doorontwikkeld om de kwaliteit van de indicatoren te ver beteren. In 2010 is door alle betrokken partijen binnen Stuurgroep Zichtbare Zorg GGZ/VZ besloten tot een reductie van de basisset naar een kernset. Doel van dit besluit was om alleen die indicatoren in de set te op te nemen die voldoende bruikbaar zijn en voldoende zeggingskracht hebben. Dit heeft geresulteerd in de Kernset verslagjaar 2011.
GGZ Nederland, alsmede GGZ Nederland en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ).
1.2 Wijzigingen ten opzichte van de Kernset GGZ/VZ 2011 Op basis van de indicatorstandaard 1.0 zijn de indicatoren aangescherpt en definities gewijzigd. Dit heeft tot doel om de validiteit, betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid van de indicatoren te verbeteren. In onderstaand schema staat kort samengevat wat de algemene wijzigingen zijn van de Kernset 2012 ten opzichte van de Kernset GGZ/VZ 2011.
Bij het vaststellen van de Kernset 2011 is tevens besloten dat er een doorontwikkeling voor volgend verslagjaar dient plaats te vinden. Om deze reden is in 2011 gestart met de ontwikkeling van de Kernset 2012. Als basis voor deze doorontwikkeling is het koersdocument 2.0 gebruikt en de eind 2010 beschikbaar gekomenIndicatorstandaard 1.0 (ZiZo, 2010). De verbetering van de Kernset heeft plaatsgevonden in afstemming met de bilaterale activiteiten van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en
7
1 Overzicht wijzigingen ten opzichte van de Kernset GGZ/VZ 2011 Wijziging
Indicator(en)
1 Eenduidig format factsheets doorvoeren bij alle indicatoren
Alle
2 De status laten vervallen
Alle
3 Data registreren op cliëntniveau op basis van een minimale dataset
1.2 – 1.4, 1.7
4 Keuze voor de meetinstrumenten afgestemd op de instrumentenkeuze van SBG en GGZ Nederland
1.2 – 1.4
5 De scores van meetinstrumenten worden uitgedrukt in t-scores
1.2 – 1.4
6 Eigen meetinstrumenten worden vanaf 2012 niet meer toegestaan
Alle (indien relevant)
7 Steekproeven zijn niet langer toegestaan
Alle (indien relevant)
8 Gegevens terugkoppelen op het niveau van zorgdomein en diagnose. Op termijn kan dit mogelijk op het niveau van zorgprogramma
1.2 – 1.4, 1.7
1.3 Wie gebruikt de indicatorenset? De informatie uit de set wordt door verschillende doelgroepen voor verschillende doeleinden gebruikt: ■■ Zorgaanbieders en professionals in de geestelijke gezondheidszorg en verslavingszorg geven op basis van deze Kernset informatie aan cliënten, zorgverzekeraars en inspectie over de kwaliteit van de zorg en begeleiding die ze leveren. Ook gebruiken ze de informatie als stuurinformatie in hun interne (kwaliteits)beleid en cyclus. ■■ De Inspectie voor de Gezondheidszorg gebruikt deze informatie bij haar toezichtstaak. ■■ Cliënten kunnen de informatie gebruiken bij het maken van een keuze voor een instelling of behandeling (de informatie uit de indicatoren moet nog vertaald worden naar keuze-informatie die gepubliceerd kan worden, bijvoorbeeld op www.kiesbeter.nl). Ook kunnen
■■
cliëntenorganisaties de informatie gebruiken voor belangenbehartiging. Zorgverzekeraars gebruiken de informatie bij de zorginkoop.
1.4 Reikwijdte Kernset 2012 De Kernset 2012 is bedoeld voor alle instellingen met een erkenning in het kader van de WTZi. Uitzondering hierop vormen instellingen die Forensische Psychiatrie en Opvang aanbieden. Voor deze typen zorg zijn er subsets beschikbaar: ■■ Kernset Forensische Psychiatrie 2012 ■■ Prestatie-indicatoren Opvang 2012 Instellingen die dit type zorg bieden, kunnen via deze indicatorensets verantwoording afleggen over de geleverde zorgkwaliteit. Alle andere instellingen die GGZ/VZ aanbieden, zijn verplicht om via de Kernset 2012 hun zorgkwaliteit te rapporteren.
8
2 Meetinstrumenten 2.1 CQ-index Om de kwaliteit van de gezondheidszorg te verhogen, meten zorgaanbieders de cliënt ervaringen. Ook voor GGZ/VZ-instellingen geldt deze verplichting. De cliëntervaringen worden met de CQ-index gemeten. De CQ-index is een gevalideerd meetinstrument dat het mogelijk maakt om instellingen met elkaar te vergelijken. Uiteraard moet het wel op de juiste wijze worden afgenomen. Het Centrum Klant ervaring Zorg (CKZ) geeft hier richtlijnen voor; bijvoorbeeld dat geaccrediteerde meetbureaus de meting moeten uitvoeren (zie www.centrumklantervaringzorg.nl). Voor het meten van de cliëntervaringen met de Kernset GGZ/VZ zijn vier CQ-index
(CQI) vragenlijsten beschikbaar: ■■ CQI Kortdurende ambulante GGZ en VZ; ■■ CQI Beschermd wonen GGZ; ■■ CQI Begeleid zelfstandig wonen GGZ; ■■ CQI Klinische GGZ en VZ. In onderstaande tabel is inzichtelijk gemaakt voor welke zorgdomeinen deze vragenlijsten bruikbaar zijn. Instellingen die geestelijke gezondheidszorg of verslavingszorg aanbieden, zijn vanaf verslagjaar 2012 verplicht om deze beschikbare CQI jaarlijks af te nemen. Voor (delen van) indicatoren waarvoor geen CQI beschikbaar is, mag de Thermometer Cliëntwaardering worden gebruikt. Per indicator staat aangegeven welke vraag uit de Thermometer Cliëntwaardering gebruikt kan worden. Andere instrumenten zijn niet toegestaan.
2 Overzicht te gebruiken CQ-index vragenlijsten per zorgdomein Verplicht meetinstrument
Kinderen en jeugd
CQI Kortdurende ambulante GGZ en VZ
Volwassenen kort
Volwassenen lang
X
X
CQI Beschermd wonen GGZ
X
CQI Begeleid zelf standig wonen GGZ
X
Jeugdthermometer
Verslav ing
X
CQI Klinische GGZ en VZ
Thermometer cliëntwaardering
Psychogeriatrie en Gerontopsychiatrie
Langdurig ambulant volwassenen thermometer1
Volwassen thermometer
1 Op dit moment wordt verkend of de CQI door enkele minimale aanpassingen ook bruikbaar is voor de langdurige ambulante volwassenen.
9
De resultaten van de CQI kunnen op twee manieren worden gebruikt: ■■ Instellingen kunnen de scores op alle vragen gebruiken als stuurinformatie voor interne verbetering. ■■ Instellingen kunnen de scores op een deel van de vragen uit de CQI-meting gebruiken bij hun meting van de prestatie-indicatoren. Activiteiten rondom de afname van de CQI: ■■ De instelling schakelt een geaccrediteerd meetbureau in voor de CQI-meting. ■■ De instelling ontvangt de resultaten van deze CQI-meting voor interne verbetering. ■■ Een deel van de resultaten kan worden gebruikt voor de PI-meting, de meting van prestatie-indicatoren uit de Kernset GGZ/VZ. Er worden nadere afspraken gemaakt hoe de CQI-data voor de prestatie-indicatoren aangeleverd kunnen worden. ■■ De instelling krijgt een rapportage van de met de CQI gemeten prestatie-indicatoren. ■■ Met de resultaten uit de PI-meting kan de instelling in haar totaliteit in het Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording rapporteren over haar zorgkwaliteit.
2.2 Routine Outcome Monitoring In 2011 start de aanlevering van Routine Outcome Monitoring (ROM) gegevens aan de Stichting Benchmark GGZ (SBG), de rechtsopvolger van Kenniscentrum Zorg Nederland (KZN) opgericht door GGZ Nederland en Zorgverzekeraars Nederland. Instellingen kunnen volgens een gefaseerde implementatie uitkomsten van hun behandeling aanleveren bij de SBG. Dit instituut is een zogenaamde Trusted Third Party (TTP) voor databewerking en
beheer. SBG gebruikt de gegevens voor benchmarkdoeleinden voor haar gebruikers. De opgeslagen data kunnen vervolgens ook worden gebruikt voor de vulling van een aantal prestatie-indicatoren, namelijk 1.2 a-d, 1.3a,b, 1.4a,b en 1.7. Op de website van SBG (www.sbggz.nl) zal in de loop van 2011 en 2012 informatie worden geplaatst hoe de data aanlevering zal verlopen voor instellingen die reeds bij SBG gegevens aanleveren. Instellingen die geen gegevens bij SBG aanleveren, worden in de loop van 2012 nader geïnformeerd. Door GGZ Nederland en SBG zijn per indicator en per zorgdomein meetinstrumenten vastgesteld. Een overzicht van deze meetinstrumenten staat in bijlage I.
2.3 Zorgzwaartecorrectie Met uitzondering van de indicatoren die gebaseerd zijn op de CQI wordt er op de indicatoren uit de Kernset GGZ/VZ geen zorgzwaartecorrectie toegepast. Voor veel uitkomstindicatoren en in sommige gevallen ook bij procesindicatoren is zorgzwaartecorrectie noodzakelijk om een goede vergelijking tussen zorgaanbieders te kunnen maken. Het project “ROM GGZ” en SBG zijn bezig met het verkennen van de mogelijkheden en noodzakelijkheid voor zorgzwaartecorrectie in de expertgroep Vergelijkbaarheid. Daarnaast moet data analyse uitwijzen of een eventuele verfijning van de cliëntgroepen (in plaats van zorgdomeinen) wenselijk is, om de vergelijkbaarheid te vergroten.
10
3 Aanlevering 3.1 Terminologie en definities Benodigde definities voor het vullen van de prestatie-indicatoren zijn opgenomen in de factsheets per indicator. Onderstaande paragraaf beschrijft enkele overkoepelende definities. Effectiviteit, Veiligheid, Cliëntgerichtheid en Kwaliteit van zorg De Kernset GGZ/VZ is ingedeeld in drie hoofdstukken: effectiviteit, veiligheid en cliëntgerichtheid. Deze drie onderdelen zijn een operationalisatie van kwaliteit van zorg zoals beschreven in de Kwaliteitswet zorginstellingen (1996). Daarin staat dat kwalitatief goede zorg doeltreffend, doelmatig, cliëntgericht en afgestemd moet zijn op de reële behoefte van de cliënt. Structuur-, proces- of uitkomstindicator In de Kernset GGZ/VZ worden drie soorten indicatoren onderscheiden: structuur-, proces- en uitkomstindicatoren. Structuurindicatoren geven informatie over de organisatorische voorwaarden waarbinnen een aanbieder verantwoorde zorg kan leveren. Bijvoorbeeld de beschikbaarheid van een standaardprocedure voor somatische zorg. Procesindicatoren geven een indicatie over het verloop van (zorg)processen in een organisatie, die invloed hebben op de kwaliteit van zorg. Bijvoorbeeld de wachttijd voor het starten van de behandeling. Uitkomstindicatoren geven een indicatie over de uitkomst van de zorg. Bijvoorbeeld de mate waarin de cliënt vindt dat de behandeling geholpen heeft voor zijn klachten.
Instelling of concern Een instelling of concern is een zorgaanbieder of een organisatorisch verband van individuele zorgaanbieders die een toelating heeft in het kader van de WTZi. Een uitzondering hierop vormen instellingen die wel in financieel-administratieve zin samenwerken, maar niet samen zorg verlenen. Resultaat Verantwoordelijke Eenheid (RVE) RVE’s (resultaat verantwoordelijke eenheden) zijn centra/eenheden binnen een instelling welke diensten of zorg verlenen waarbij zij zelf de verantwoordelijkheid hebben voor de bedrijfsvoering. Hieronder vallen ook organisatorische zaken als budgetbewaking, het opstellen van jaarplannen en het gebruik van stuurinformatie. Voor indicatoren 1.8, 1.11, 2.1 en 2.4 is aanlevering op RVE niveau een vereiste. Behandeling of begeleiding Het gaat in deze indicatorgids om het meten van de zorgkwaliteit, of dat nu behandeling of begeleiding is. Cliënt of patiënt In de GGZ is er regelmatig discussie over het gebruik van het woord ‘cliënt’ of ‘patiënt’. Over het algemeen spreken we bij een behandeling van ‘patiënt’ en bij begeleiding of in de langdurende zorg van ‘cliënt’. Om niet te blijven steken in deze discussie, is gekozen voor de term ‘cliënt’ (al valt er natuurlijk ook wat te zeggen voor de term ‘patiënt’). Dus waar ‘cliënt’ staat, kunt u ook ‘patiënt’ lezen.
11
3.2 Gegevens aanleveren Aanlevering via SBG Voor instellingen die bij SBG gegevens aanleveren komt een instructie beschikbaar hoe de reeds via SBG aangeleverde gegevens ook gebruikt kunnen worden voor de data aanlevering ten behoeve van het Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording. Zichtbare Zorg zal in de loop van 2012 informatie plaatsen over het proces van data-aanlevering via SBG. Aanlevering overig Zorgaanbieders leveren hun indicatorgegevens (de tellers en noemers) aan door een digitale vragenlijst in te vullen. In de loop van 2012 wordt bekend gemaakt waar deze vragenlijst ingevuld kan worden. Tijdens het aanleveren van de data worden de ingevoerde data door middel van ‘waarschuwings’ pop-ups gecontroleerd op onwaarschijnlijke waarden. Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om data eventueel aan te passen. Ook worden er per (uitkomst)indicator, m.u.v. indicatoren die gebaseerd zijn op de CQI, verificatievragen gesteld. Dit zijn vragen over de wijze van registratie. Antwoorden hierop geven inzicht in de wijze waarop gegevens in de instelling worden bijgehouden en geregistreerd. CQ-index Gegevens die worden verzameld met de CQI hoeft u niet in te vullen.
Het JMV vervangt onder andere het wettelijk verplichte kwaliteitsjaarverslag. Het aanleveren van het Jaardocument is verplicht voor zorgaanbieders met een WTZi erkenning.
3.3 Minimale dataset (aanlevering via SBG) SBG gebruikt een minimale dataset (MDS), zie ook bijlage II, om ervoor te zorgen dat verschillende instellingen op een eenduidige manier data aanleveren. In de minimale dataset staat per indicator beschreven welke cliëntkenmerken en elementen op cliëntniveau moeten worden vastgelegd om de indicatoren te kunnen vullen en data aan te leveren. De aangeleverde minimale data worden vervolgens door SBG bewerkt en in een rapportage- systeem eenduidig teruggekoppeld aan de verschillende stakeholders. De minimale dataset biedt ook voor instellingen die niet aanleveren via SBG duidelijke aanknopingspunten over welke data geregistreerd en vastgelegd moeten worden voor de indicatoren voor de Kernset GGZ/ VZ. De indicatoren uit de Kernset GGZ/VZ worden zoveel mogelijk uitgevraagd op cliëntniveau. Dat vergt een goede bronregistratie in de instellingen, waarbij per cliënt de noodzakelijke gegevens vastgelegd worden. Ter ondersteuning van dit proces kan de minimale dataset worden gebruikt.
Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording (JMV) Na aanlevering wordt de zorgaanbieder gevraagd de data te autoriseren voor openbaarheid. Vervolgens worden de data doorgegeven aan het CIBG ten behoeve van het Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording (JMV). De set vormt in het JMV een van de sectorspecifieke bijlagen.
12
4 Uitgangspunten van de Kernset GGZ/VZ De uitgangspunten voor de ontwikkeling van de prestatie-indicatoren zijn sinds 2006 onveranderd. Zoals bekend zijn de indicatoren uitgewerkt voor cliëntgerichtheid, effectiviteit en veiligheid. Deze onderdelen vormen samen de uitwerking van ‘kwaliteit van zorg’ zoals de Kwaliteits wet die omschrijft. De keuze van de indicatoren is gebaseerd op de volgende uitgangspunten: Indicatoren zijn in ontwikkeling De set prestatie-indicatoren en het gebruik ervan zijn in de komende jaren nog in ontwikkeling. Daarbij is het niet de bedoeling om meer indicatoren vast te stellen, maar om de gekozen indicatoren aan te scherpen en te verbeteren. Indicatoren moeten handvatten bieden voor externe verantwoording en interne kwaliteitsverbetering De indicatoren zijn in eerste instantie ontwikkeld om te zorgen dat zorgaanbieders extern verantwoording kunnen afleggen over kwaliteit van zorg. Die verantwoording wordt betrouwbaarder en effectiever, als zij dezelfde informatie kunnen gebruiken voor hun interne kwaliteitsverbetering.2
Indicatoren worden gespecificeerd naar zorgdomein en diagnose De prestatie-indicatoren dienen verschillende doelen en hebben verschillende gebruikers. De bruikbaarheid van de informatie uit de prestatie-indicatoren voor de externe gebruikers (cliënten, IGZ, zorgverzekeraars en overheid) is leidend. De stuurgroep GGZ/VZ heeft gekozen om de indicatoren te presenteren naar zorgdomein en diagnose. Op deze wijze worden herkenbare en vergelijkbare cliëntgroepen gecreëerd. De volgende zorgdomeinen3 worden onderscheiden: ■■ Kinderen en jeugd ■■ Volwassenen kort (cure) ■■ Volwassenen lang (care: EPA of RIBW) ■■ Psychogeriatrie & geronto-psychiatrie ■■ Verslavingszorg De volgende diagnosegroepen worden onderscheiden: ■■ Stoornissen in de kindertijd ■■ Schizofrenie en andere psychotische stoornissen ■■ Stemmingsstoornissen ■■ Angststoornissen ■■ Persoonlijkheidsstoornissen ■■ Delirium, dementie, amnestische en andere cognitieve stoornissen ■■ Aan een middel gebonden stoornissen ■■ Overige, te specificeren
2 Solberg, L.I., G. Mosser & S. McDonald 1997. ’The three faces of performance measurement: Improvement, Accountability and Research’. Journal on Quality Improvement. 1997; 23 (3):135-147. 3 De te hanteren zorgdomeinen zijn nog in ontwikkeling. In september 2011 wordt een definitief besl genomen door het bestuur van Stichting Benchmark GGZ (SBG) en GGZ Nederland.
13
De Stuurgroep GGZ/VZ verwacht dat in de toekomst, bij het beschikbaar komen van meer landelijke betrouwbare en vergelijkbare data, de zorgdomeinen (en diagnoses) verder te kunnen verfijnen door middel van data-analyse en patronen in deze gegevens. Hierdoor worden meer herkenbare en vergelijkbare groepen gecreëerd. Een indicator is geen minimumnorm Een indicator is een meetbaar aspect van de kwaliteit van zorg. Het geeft een indicatie van de kwaliteit van zorg. Maar daarmee zegt het nog niet wat goede zorg is; daarvoor zijn norm- of vergelijkingsgegevens nodig. Deze laatste zijn er (nog) niet. Waar mogelijk uitkomstindicatoren hanteren De prestatie-indicatoren meten zoveel mogelijk op uitkomstniveau: het gaat om het resultaat, niet om de manier waarop een resultaat tot stand komt. Een uitkomst is bijvoorbeeld het percentage cliënten dat aangeeft geholpen te zijn door de interventie. Zijn er echter nog geen uitkomst indicatoren beschikbaar, dan worden structuur- of procesindicatoren gebruikt. Dit wordt alleen gedaan in situaties waarin een structuur- of procesindicator daadwerkelijk iets kan zeggen over de kwaliteit van de zorg. Indicatoren zijn uniform te meten Voor extern gebruik is het van belang dat de resultaten onderling vergelijkbaar zijn. Daarom moeten resultaten uniform gemeten worden. Hoewel het nog niet overal haalbaar is gebleken, wordt gestreefd naar consensus over het meetinstrument/de schaal per indicator. Door data-aanlevering via een Trusted Third Party(TTP), als SBG, wordt dit doel al grotendeels bereikt.
Indicatoren baseren op bestaande registratiesystemen Om de kwaliteit van de geleverde zorg zichtbaar te maken, zijn gegevens nodig over de cliënt, het verloop en de resultaten van de behandeling en begeleiding. In de huidige registratiesystemen zijn veel gegevens al beschikbaar. De stuurgroep wil voorkomen dat hulpverleners extra handmatige, administratieve activiteiten moeten verrichten. Daarom maakt de stuurgroep voor de prestatie-indicatoren zo veel mogelijk gebruik van de gegevens uit de bestaande registratiesystemen. Er wordt alleen om aanvullende informatie gevraagd, als de inspanning in verhouding is met het belang van de gevraagde gegevens. Balans zoeken tussen zeggingskracht en praktische haalbaarheid Technisch goede indicatorensets (perfect valide en betrouwbaar) hebben vaak als nadeel dat zij in de praktijk moeilijk zijn te vullen met gegevens. Bij het vaststellen van de prestatie-indicatoren hanteert de stuurgroep daarom het volgende uitgangspunt: er moet sprake zijn van een goede mix tussen enerzijds zeggingskracht en anderzijds efficiëntie en haalbaarheid. Dat kan betekenen dat we omwille van de hanteerbaarheid en leverbaarheid van de indicatoren soms voor een indicator kiezen die niet optimaal valide en betrouwbaar is.
14
5 Gebruikershandleiding Met de Kernset GGZ/VZ prestatie-indicatoren verantwoordt u de kwaliteit en resultaten van de zorg die u levert. Deze kwaliteits gegevens worden gepubliceerd in het Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording. Vragenlijst De prestatie-indicatoren worden vertaald naar een digitale vragenlijst. U ziet daarbij soms nadere specificaties van zorgdomein
en/of diagnose. Bij iedere indicator kunt u eventueel uw antwoord toelichten. Indicatoren 1.2 tot en met 1.4 kunnen worden aangeleverd via de minimale dataset van Stichting Benchmark GGZ (SBG). Indicatoren Iedere indicator is op dezelfde manier opgebouwd. De werkinstructie voor het aanleveren van gegevens bestaat bij elke indicator telkens uit negen onderdelen:
Indicator nr. Titel van de indicator Onderbouwing
Hier wordt beschreven wat de relatie is tussen de indicator en de kwaliteit van zorg op basis van (wetenschappelijke) literatuur en onderzoek.
Beschrijving
Hier staat de definitie van de indicator uitgeschreven. Sommige indicatoren zijn opgesplitst in sub-indicatoren. Deze sub-indicatoren staan ieder apart beschreven.
Teller
De teller is het getal boven de streep van een breuk. Daarnaast is de teller een deelverzameling van de noemer.
Noemer
Nauwkeurige beschrijving van de cliëntenpopulatie. Indien sprake is van een structuurindicator, dan is de noemer niet van toepassing.
Zorgdomein
Om een reëel beeld te geven van het behandeleffect of de uitkomsten van behandeling bij een zorgaanbieder is het noodzakelijk de cliëntenpopulatie GGZ/VZ onder te verdelen in relatief homogene groepen van behandelingen met vergelijkbare doelstellingen. Deze groepen worden zorgdomeinen genoemd: Volwassenen kort (cure), Kinderen en Jeugd, Verslavingszorg, Volwassenen lang (care: EPA en RIBW), Psychogeriatrie & Gerontopsychiatrie 4 . Binnen deze zorgdomeinen dient nog steeds de diagnose aangegeven te worden.
Exclusiecriteria
Hier staat aangegeven voor welk type zorg en/of welke cliënten wel of geen gegevens hoeven te worden aangeleverd. Dit is een verfijning van het zorgdomein.
Definities
In de definities worden de voor de indicator gebruikte begrippen nader omschreven, zodat eenduidige interpretatie mogelijk is.
Meetinstrument/ informatiebron
Hier wordt beschreven waar de benodigde informatie voor de indicator moet worden verzameld.
Prestatieniveau
Hier staat op welk niveau de indicator moet worden aangeleverd, bijvoorbeeld per locatie of per cliënt.
4 Deze zorgdomeinen sluiten aan bij de indeling van SBG en GGZ Nederland
15
Het stappenplan heeft bij iedere indicator het volgende format:
De vragenlijst stap voor stap Aanvullende vragen: Voor enkele indicatoren zijn hier op verzoek van IGZ enkele structuurvragen opgenomen. Bepalen van de noemer: Hier staat stapsgewijs omschreven hoe de cliëntenpopulatie (welke zorgdomeinen) voor de indicator moet worden geselecteerd. Indien relevant wordt ook beschreven welke cliënten moeten worden verwijderd uit de geselecteerde populatie (exclusiecriteria). Bepalen van de teller: De groep cliënten uit de teller is een deelpopulatie van de noemer. Bepalen indicatorwaarde: Hier staat beschreven hoe de indicatorwaarde bepaald moet worden.
Aansluiten bij DBC en ZZP systematiek In deze Kernset is gekozen om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de DBC en/of ZZP-systematiek. Dit betekent dat de meeste indicatoren (1.2b,d, 1.3b, 1.4b en 1.7) worden uitgedrukt in: het aantal DBC’s/ZZP’s waarbij de meting op systematisch wijze heeft plaatsgevonden, en de gemeten verbetering per DBC/ZZP. Uiteraard is het niet de bedoeling dat een cliënt, met meerdere DBC’s binnen een instelling, meerdere malen hetzelfde meetinstrument invult. Mocht dit het geval zijn dan wordt de uitkomst van de vragenlijst toegerekend aan de verschillende DBC’s. Op termijn kan het een keuze zijn om aan te sluiten bij een cliënt en zijn/haar behandeltraject in plaats van DBC/ZZP. Hierdoor ontstaat een zuiverder beeld. Deze definities worden nu echter nog niet eenduidig gebruikt tussen instellingen.
16
Thema 1
Effectiviteit van zorg
Indicator 1.2a Cliëntperspectief/oordeel van de cliënt over verandering van ernst van de problematiek Onderbouwing
Uit literatuur blijkt dat de verandering van de ernst van de problematiek een centrale maat is voor het meten van het effect van de behandeling. De meetresultaten van herhaalde statusmeting kunnen gebruikt worden voor indicatiestelling, voor de evaluatie van de behandeling en bij de afstemming van informatie over cliënten in een teamvergadering of met de zorgverzekeraar. Zowel de hulpverlener als de cliënt hebben een oordeel over de verandering van de ernst van de problematiek. Bij voorkeur komen deze beide oordelen overeen. Voor het in kaart brengen van het cliëntenperspectief van deze indicator wordt de CQ-index gebruikt of indien geen CQ-index beschikbaar de Thermometer Cliëntwaardering.
Beschrijving
Cliëntperspectief : het percentage cliënten waarbij de behandeling naar het oordeel van de cliënt heeft geleid tot verbetering en/of stabilisatie van de klachten.
Teller
CQ-index: Het aantal cliënten dat de noodzakelijke vragen positief heeft beantwoord (de noodzakelijke vragen kunnen per CQI verschillen). Thermometer Cliëntwaardering: Het aantal cliënten dat vraag 13 “Heeft u door de behandeling meer greep op uw problemen of klachten (gekregen)?” én 14 “Bent u door de behandeling voldoende vooruit gegaan?” met ‘ ja’ heeft beantwoord. Indien de combinatie van positieve antwoorden niet te berekenen is (geldt voor zorgaanbieders die de GGZ Thermometer hebben uitbesteed en die tabellen met antwoorden per vraag krijgen gerapporteerd), dient u uit te gaan van de vraag met het kleinste aantal positieve antwoorden.
Noemer
CQ-index: Het aantal cliënten dat alle noodzakelijke vragen heeft beantwoord (de noodzakelijke vragen kunnen per CQI verschillen). Thermometer Cliëntwaardering: Het aantal cliënten dat vragen 13 én 14 heeft beantwoord. In het geval van een missende waarde telt de cliënt niet mee.
Zorgdomein
Cliënten uit alle zorgdomeinen includeren.
Exclusiecriteria
■■
■■
■■
Cliënten waarbij geen sprake is geweest van behandeling (alleen DBC indirecte tijd; diagnostiek en/of crisis). Cliënten uit de doelgroep psycho-geriatrie (voor dit zorgdomein zijn nog geen meetinstrumenten beschikbaar). Cliënten in langdurige zorg, Beschermd wonen, begeleid zelfstandig wonen en dagactiviteiten (ZZP’s)
Definities
Geen definities geformuleerd.
Meetinstrument/ informatiebron
In tabel 2 staat weergegeven welke CQI voor welk domein gebruikt moet worden.
17
De vragenlijst stap voor stap CQ-index De noodzakelijke vragen kunnen per CQI verschillen. Gegevens die worden verzameld met de CQI hoeft u niet in te vullen. Thermometer Cliëntwaardering ■■ Selecteer alle cliënten die de Thermometer Cliëntwaardering hebben ingevuld. Tel het aantal cliënten op dat op beide vragen een positief antwoord (‘ja’) heeft gegeven. Neem een cliënt dus niet mee als deze één van de vragen met ‘nee’ heeft beantwoord, of een vraag heeft overgeslagen. ■■ Zet dit aantal in de teller. ■■ Tel het aantal cliënten op dat op beide vragen een antwoord heeft gegeven (zowel ‘ja’ als ‘nee’). In het geval van een missende waarde telt de cliënt niet mee. ■■ Zet dit aantal in de noemer.
18
Indicator 1.2b en 1.2d Ernst van de problematiek Onderbouwing
Uit literatuur blijkt dat de verandering van de ernst van de problematiek een centrale maat is voor het meten van het effect van de behandeling. De meetresultaten van herhaalde statusmeting kunnen gebruikt worden voor indicatiestelling, voor de evaluatie van de behandeling en bij de afstemming van informatie over cliënten in een teamvergadering of met de zorgverzekeraar. Zowel de hulpverlener als de cliënt hebben een oordeel over de verandering van de ernst van de problematiek. Bij voorkeur komen deze beide oordelen overeen. Voor het in kaart brengen van deze indicator vanuit het cliënt- en hulpverlenersperspectief is een veelheid aan meetinstrumenten beschikbaar. De stuurgroep heeft zich in deze laten adviseren door expertraden van GGZ Nederland en Stichting Benchmark GGZ. Op basis van dit advies heeft de stuurgroep besloten om per domein de meetinstrumenten zoals beschreven in bijlage I verplicht te stellen.
Beschrijving
1.2b Het percentage cliënten waarbij de ernst van de problematiek op systematische wijze is gemeten. 1.2d Het percentage cliënten waarbij een verbetering of stabilisatie op de ernst van de problematiek is gemeten.
Teller 1.2b
Het aantal cliënten uit de noemer (1.2b) waarbij de ernst van de problematiek op systematische wijze is gemeten.
Noemer 1.2b
Het aantal cliënten met een afgesloten DBC tussen 1/1/2012 en 31/12/2012.
Teller 1.2d
Verbetering: Het aantal cliënten uit de noemer waarbij de ernst van de problematiek is verbeterd. Stabilisatie: Het aantal cliënten uit de noemer waarbij de ernst van de problematiek stabiel is gebleven.
Noemer 1.2d
Het aantal cliënten waarbij de ernst van de problematiek op systematische wijze is gemeten (= teller 1.2b).
Zorgdomein
Cliënten uit alle zorgdomeinen includeren.
Exclusiecriteria
■■
■■
■■
Cliënten waarbij geen sprake is geweest van behandeling (alleen DBC indirecte tijd; diagnostiek en/of crisis). Cliënten uit de doelgroep psycho-geriatrie (voor dit zorgdomein zijn nog geen meetinstrumenten beschikbaar). Cliënten in langdurige zorg (ZZP’s).
19
Indicator 1.2b en 1.2d Ernst van de problematiek Definities
Systematische wijze: Voor- en nameting van de ernst van de problematiek met hetzelfde meetinstrument. Voormeting: Meting rond de startdatum van een DBC (het verschil tussen eerste behandelsessie en datum ROM-meting mag maximaal drie maanden bedragen). Zie ook definitie voormeting SBG. Nameting: Meting rond de einddatum van een DBC (Het verschil tussen laatste behandelsessie en datum ROM-meting mag maximaal drie maanden bedragen). Zie ook definitie nameting SBG (www.sbggz.nl). Verbetering 5 : De ernst van de problematiek is verminderd. Dit is wanneer het verschil in score tussen voor- en nameting groter of gelijk is aan de Reliable Change Index (RCI 6 ), en positief verandert. Stabilisatie: De ernst van de problematiek is stabiel gebleven en niet verslechterd. Dit is wanneer het verschil in score tussen voor- en nameting kleiner is dan de Reliable Change Index (RCI). Verslechtering: De ernst van de problematiek is vergroot. Dit is wanneer het verschil in score tussen voor- en nameting groter of gelijk is aan de Reliable Change Index (RCI), en negatief verandert.
Meetinstrument/ informatiebron
■■
■■
Aansluiten bij project “ROM GGZ” / SBG instrumentarium, zie bijlage I voor een overzicht van de meetinstrumenten per zorgdomein. Andere meetinstrumenten worden niet meegenomen in deze indicator.
Literatuur ■■
■■
■■
Mulder, C. L., Sytema, S. & Wierdsma, A. I. (2000). Statusmeting en instrumentgestuurde planning in de GGZ. Maandblad Geestelijke volksgezondheid, 55, 790-799. Wijngaarden van, B., Wennink, H. J., Kok, I. (2003), Klinische uitkomstindicatoren in de GGZ en verslavingszorg. In Nederland verkrijgbare instrumenten getoetst op betrouwbaarheid, validiteit en toepasbaarheid. Trimbos Instituut, Utrecht. Wijngaarden van B., Kok, I. (2007), Een inventarisatie van potentieel geschikte instrumenten voor de Basisset prestatie-indicatoren geestelijke gezondheidszorg en verslavingszorg. Ernst van de problematiek; Dagelijks functioneren; Kwaliteit van leven.
5 Bij cliënten in de curatieve GGZ is “verbetering”, oftewel vermindering van klachten/symptomen de gewenste maat van een geslaagde behandeling, terwijl bij chronische zorg, deze maat “stabilisatie” van de klachten en symptomen is. Een inhoudelijke expertgroep, zal per zorgdomein/circuit en/of diagnosegroep en indicator moeten bepalen wat het gewenste effect is: stabilisatie of verbetering. 6 De Reliable Change Index (RCI) is een maat die aangeeft of een score significant verandert. Voor ieder meetinstrument is een RCI beschikbaar in de wetenschappelijke literatuur. SBG publiceert voor de meetinstrumenten in bijlage I de verschillenden Reliable Change Indexes.
20
De vragenlijst stap voor stap Algemeen ■■ Indien aanlevering van data via SBG dan aanlevering op cliëntniveau volgens minimale dataset SBG en procedure SBG. Aanlevering vindt plaats over afgesloten DBC’s tussen 1/1/2012 en 31/12/2012. ■■ Indien aanlevering niet via SBG dan het volgende stappenplan: Bepalen van de noemer 1.2b ■■ Aantal cliënten (met een afgesloten DBC tussen 1/1/2012 en 31/12/2012). ■■ Pas de exclusiecriteria toe. ■■ Tel het aantal cliënten op en zet dit aantal cliënten in de noemer. Bepalen van de teller ■■ Ga uit van de populatie van de noemer. ■■ Aantal cliënten waarbij op systematische wijze (zie definitie) de ernst van de problematiek is gemeten. ■■ Tel het aantal cliënten op en zet dit aantal cliënten in de noemer. Bepalen van de indicatorwaarde Deel de teller en de noemer en vermenigvuldig deze uitkomst met 100%. Bepalen van de noemer 1.2d ■■ Aantal cliënten (met een afgesloten DBC tussen 1/1/2012 en 31/12/2012) waarbij een voor- en nameting met hetzelfde meetinstrument heeft plaatsgevonden. ■■ Pas de exclusiecriteria toe. ■■ Tel het aantal cliënten op en zet dit aantal cliënten in de noemer. Bepalen van de teller ■■ Ga uit van de populatie bij de noemer. ■■ Bereken zowel de score van de voormeting als de nameting volgens de T-score formule.* ■■ Bereken vervolgens het verschil tussen voor- en nameting verandering (∆ T) volgens de volgende formule: T-score_eind - T-score_start ■■ Bepaal op basis van ∆T in vergelijking met de RCI of er een significante verbetering of stabilisatie (zie definities) heeft plaatsgevonden. ■■ Tel het aantal cliënten op waarbij verbetering heeft plaatsgevonden. (Bij de doelgroep voor stabilisatie: tel het aantal cliënten waarbij stabilisatie heeft plaatsgevonden). ■■ Zet dit aantal in de teller. Bepalen indicatorwaarde Deel de teller en de noemer en vermenigvuldig deze uitkomst met 100%. * De T-score formule is per meetinstrument beschikbaar gesteld door SBG, zie ook bijlage I.
21
Indicator 1.3 Verandering in het dagelijks functioneren van cliënten Onderbouwing
De mate van verandering (verbetering dan wel stabilisatie bij herhaalde meting) in het psychisch, sociaal en maatschappelijk functioneren van de cliënt is een maat voor het bepalen van het resultaat van de behandeling die de cliënt ontvangt. De stuurgroep heeft zich in deze laten adviseren door de expertraden van GGZ Nederland en SBG. Op basis van dit advies zijn per domein meetinstrumenten gekozen voor het meten van de verandering in het dagelijks functioneren. In bijlage I staat een overzicht van de gekozen meetinstrumenten.
Beschrijving
1.3a Het percentage cliënten waarbij het dagelijks functioneren op systematische wijze is gemeten. 1.3b Het percentage cliënten waarbij een verbetering of stabilisatie in het dagelijks functioneren is gemeten.
Teller 1.3a
Het aantal cliënten uit noemer waarbij het dagelijks functioneren op systematische wijze is gemeten.
Noemer 1.3a
Het aantal cliënten met een afgesloten DBC tussen 1/1/2012 en 31/12/2012, of waarvan de ZZP liep tussen 1/1/2011 en 31/12/2012.
Teller 1.3b
Verbetering: Het aantal cliënten uit de noemer waarbij het dagelijks functioneren is verbeterd. Stabilisatie: Het aantal cliënten uit de noemer waarbij het dagelijks functioneren stabiel is gebleven.
Noemer 1.3b
Het aantal cliënten (met een afgesloten DBC tussen 1/1/2012 en 31/12/2012, of waarvan de ZZP liep tussen 1/1/2012 en 31/12/2012) waarbij een systematische meting heeft plaatsgevonden.
Zorgdomein
De indicator is relevant voor alle zorgdomeinen.
Exclusiecriteria
■■
■■
Cliënten waarbij geen sprake is geweest van behandeling (alleen DBC indirecte tijd; diagnostiek en/of crisis). Cliënten uit de doelgroep psychogeriatrie.
(Tabel wordt vervolgd op pagina 24)
22
Indicator 1.3 Verandering in het dagelijks functioneren van cliënten Definities
Systematische wijze: Voor cliënten met ZVW zorg (DBC’s): Voor- en nameting van mate van dagelijks functioneren met hetzelfde meetinstrument. ■■ Voor cliënten met AWBZ zorg (ZZP’s): Jaarlijkse meting van mate van dagelijks functioneren met hetzelfde meetinstrument. ■■
Voormeting: Meting rond de startdatum van een DBC (het verschil tussen eerste behandelsessie en datum ROM-meting mag maximaal drie maanden bedragen). Zie ook definitie voormeting SBG. Nameting: Meting rond de einddatum van een DBC (het verschil tussen laatste behandelsessie en datum ROM-meting mag maximaal drie maanden bedragen). Zie ook definitie nameting SBG(www.sbggz.nl). Verbetering: Wanneer het verschil in score tussen voor- en nameting groter of gelijk is aan de Reliable Change Index (RCI), en positief verandert. Stabilisatie: Wanneer het verschil in score tussen voor- en nameting kleiner of gelijk is aan de Reliable Change Index (RCI), en niet negatief verandert. Meetinstrument/ informatiebron
■■
■■
Aansluiten bij project “ROM GGZ” / SBG instrumentarium, zie bijlage I voor een overzicht van de meetinstrumenten per zorgdomein. Andere meetinstrumenten worden niet meegenomen in deze indicator.
Literatuur ■■
■■
■■
■■
Mulder, C. L., Sytema, S. & Wierdsma, A. I. (2000). Statusmeting en instrumentgestuurde planning in de GGZ. Maandblad Geestelijke volksgezondheid, 55, 790-799. Mulder, C.L., Staring, A.B.P., Loos, Buwalda, V.J.A., Kuijpers, D., Sytema, S.& Wierdsma, A.I. (2004), de Health of Nation Outcome Scales (HoNoS) als instrument voor ‘routine outcome assessment’, Tijdschrift voor psychiatrie, 46 (5): 273-284. Wijngaarden van, B., Wennink, H. J., Kok, I. (2003), Klinische uitkomstindicatoren in de GGZ en verslavingszorg. In Nederland verkrijgbare instrumenten getoetst op betrouwbaarheid, validiteit en toepasbaarheid. Trimbos Instituut, Utrecht. Wijngaarden van B., Kok, I. (2007), Een inventarisatie van potentieel geschikte instrumenten voor de Basisset prestatie-indicatoren geestelijke gezondheidszorg en verslavingszorg. Ernst van de problematiek; Dagelijks functioneren; Kwaliteit van leven.
23
Indicator 1.4 Verandering in de ervaren kwaliteit van leven van cliënten Onderbouwing
Sinds 1980 wordt kwaliteit van leven steeds vaker gebruikt als maat om het resultaat van psychiatrische behandeling in kaart te brengen. Studies tonen een robuuste relatie aan tussen hoge aantallen onvervulde behoeftes en een lage subjectieve kwaliteit van leven. Ervaren kwaliteit van leven geeft iemands persoonlijke beoordeling weer van de objectieve levensomstandigheden. Vaak wordt dit gemeten door meetinstrumenten (rating scales) voor tevredenheid van verschillende levensdomeinen of het leven op zich. Deze levensdomeinen omvatten werk, woonaccommodatie, familie, sociale relaties, vrije tijd, veiligheid, financiën en lichamelijke en geestelijke gezondheid. Hoe iemand zijn kwaliteit van leven ervaart wordt beïnvloed door drie belangrijke processen: vergelijking met originele verwachtingen en wensen, vergelijking met de levenssituatie en wat anderen bereikt hebben en aanpassing over tijd. Voor het in kaart brengen van deze indicator is een veelheid aan meetinstrumenten beschikbaar. De stuurgroep heeft zich in deze laten adviseren door de expertraden van GGZ Nederland en Stichting Benchmark GGZ(SBG). Op basis van dit advies, heeft de stuurgroep per domein geschikte meetinstrumenten voor kwaliteit van leven gekozen.
Beschrijving
1.4a Het percentage cliënten waarbij het dagelijks functioneren op systematische wijze is gemeten. 1.4c Het percentage cliënten waarbij een verbetering of stabilisatie van de ervaren kwaliteit van leven is gemeten.
Teller 1.4a
Het aantal cliënten uit de noemer waarbij de ervaren kwaliteit van leven op systematische wijze is gemeten.
Noemer 1,4a
Het aantal cliënten met een afgesloten DBC tussen 1/1/2012 en 31/12/2012, of waarvan de ZZP liep tussen 1/1/2012 en 31/12/2012.
Teller 1.4c
Verbetering: Het aantal cliënten uit de noemer waarbij de ervaren kwaliteit van leven is verbeterd. Stabilisatie: Het aantal cliënten uit de noemer waarbij de ervaren kwaliteit van leven stabiel is gebleven.
Noemer 1.4c
Het aantal cliënten (met een afgesloten DBC tussen 1/1/2012 en 31/12/2012, of waarvan de ZZP liep tussen 1/1/2012 en 31/12/2012) waarbij een systematische meting heeft plaatsgevonden.
Zorgdomein
De indicator is relevant voor alle zorgdomeinen.
Exclusiecriteria
■■
■■
Cliënten waarbij geen sprake is geweest van behandeling (alleen DBC indirecte tijd; diagnostiek en/of crisis). Cliënten uit de doelgroep psychogeriatrie.
24
Indicator 1.4 Verandering in de ervaren kwaliteit van leven van cliënten Definities
Systematische wijze Voor cliënten met ZVW zorg (DBC’s): Voor- en nameting van mate van dagelijks functioneren met hetzelfde meetinstrument. ■■ Voor cliënten met AWBZ zorg (ZZP’s): Jaarlijkse meting van mate van dagelijks functioneren met hetzelfde meetinstrument. ■■
Voormeting: Meting rond de startdatum van een DBC (het verschil tussen eerste behandelsessie en datum ROM-meting mag maximaal drie maanden bedragen). Zie ook definitie voormeting SBG. Nameting: Meting rond de einddatum van een DBC (het verschil tussen laatste behandelsessie en datum ROM-meting mag maximaal drie maanden bedragen). Zie ook definitie nameting SBG(www.sbggz.nl). Verbetering: Wanneer het verschil in score tussen voor- en nameting groter of gelijk is aan de Reliable Change Index (RCI), en positief verandert. Stabilisatie: Wanneer het verschil in score tussen voor- en nameting kleiner of gelijk is aan de Reliable Change Index (RCI), en niet negatief verandert. Meetinstrument/ informatiebron
■■
■■
Aansluiten bij project “ROM GGZ” / SBG instrumentarium, zie bijlage I voor een overzicht van de meetinstrumenten per zorgdomein. Andere meetinstrumenten worden niet meegenomen in deze indicator.
Literatuur ■■
■■
■■
■■
■■
■■
Lasalvia, A., Bonetto, C., Malchiodi, F., Salvi, G., Parabiaghi, A., Tansella, M. & Ruggeri, M. (2005), Listening to patients’ needs to improve their subjective quality of life. Psychol Med, 35(11):1655-65. Michon, H. & Weeghel van, J. (2008), Rehabilitatie-onderzoek in Nederland. Overzicht van onderzoek en synthese van bevindingen in de periode 200-2007. Trimbos-instituut, Kenniscentrum Rehabilitatie, Zonmw. Priebe, S. (2007). Social outcomes in schizophrenia. British Journal of Psychiatry, 191 (suppl. 50): s15-s20. Slade M, Lees M, Ruggeri M, Kuipers E, Tansella M Thornicroft G (2004), Does meeting needs improve quality of life? Psychother Psychosom, 73(3):183-9. Wiersma D, van Busschbach J (2001), Are needs and satisfaction of care associated with quality of life? An epidemiological survey among the severely mentally ill in the Netherlands. Eur Arch Psychiatry Clin Neurosci, 251(5):239-46. Wijgaarden van, B., Wennik, H. J., Kok, I. (2003), Klinische uitkomstindicatoren in de GGZ en verslavingszorg. In Nederland verkrijgbare instrumenten getoetst op betrouwbaarheid, validiteit en toepasbaarheid. Trimbos Instituut, Utrecht.
25
De vragenlijst stap voor stap Algemeen ■■ Indien aanlevering van data via SBG dan aanlevering op cliëntniveau volgens minimale dataset SBG en procedure SBG. Aanlevering vindt plaats over afgesloten DBC’s tussen 1/1/2012 en 31/12/2012. ■■ Indien aanlevering niet via SBG dan het volgende stappenplan: Bepalen van de noemer 1.4a ■■ Aantal cliënten (met een afgesloten DBC tussen 1/1/2012 en 31/12/2012, of waarvan de ZZP liep tussen 1/1/2012 en 31/12/2012). ■■ Pas de exclusiecriteria toe. ■■ Tel het aantal cliënten en zet dit aantal cliënten in de noemer. Bepalen van de teller ■■ Ga uit van de populatie van de noemer. ■■ Aantal cliënten waarbij op systematische wijze (zie definitie) de ervaren kwaliteit van leven is gemeten. ■■ Tel het aantal cliënten en zet dit aantal cliënten in de noemer. Bepalen van de indicatorwaarde Deel de teller en de noemer en vermenigvuldig deze uitkomst met 100%. Bepalen van de noemer 1.4c ■■ Aantal cliënten (met een afgesloten DBC tussen 1/1/2012 en 31/12/2012, of waarvan de ZZP liep tussen 1/1/2012 en 31/12/2012) waarbij een vooren nameting met hetzelfde meetinstrument heeft plaatsgevonden. ■■ Pas de exclusiecriteria toe. ■■ Tel het aantal cliënten en zet dit aantal cliënten in de noemer. Bepalen van de teller ■■ Ga uit van de populatie bij de noemer. ■■ Bereken zowel de score van de voormeting als de nameting volgens de T-score formule.* ■■ Bereken vervolgens het verschil tussen voor- en nameting verandering (∆ T) volgens de volgende formule: T-score_eind - T-score_start. ■■ Bepaal op basis van ∆T in vergelijking met de RCI of er een significante verbetering of stabilisatie (zie definities) heeft plaatsgevonden. ■■ Tel het aantal cliënten waarbij verbetering heeft plaatsgevonden. (Bij de doelgroep voor stabilisatie: tel het aantal cliënten waarbij stabilisatie heeft plaatsgevonden). ■■ Zet dit aantal in de teller. Bepalen indicatorwaarde Deel de teller door de noemer en vermenigvuldig deze uitkomst met 100%. * De T-score formule is per meetinstrument beschikbaar gesteld door SBG.
26
Indicator 1.7 Drop out Onderbouwing
Het terugvalrisico bij een afgebroken behandeling is ruim twee keer zo groot als bij een voortgezette behandeling. Dit staat ook bekend onder de term drop-out: een door de cliënt, tegen advies van de behandelaar, vroegtijdige eenzijdige beëindiging van behandeling of begeleiding. Het percentage drop-out is als indicator in de praktijk geschikt gebleken voor interne kwaliteitsbewaking en –verbetering. Ook wordt deze maat in clinical trials gebruikt om het effect van behandelingen te meten. Uit onderzoek is gebleken dat het percentage drop-outs samenhangt met het al dan niet hebben van een persoonlijkheidsstoornis. Op termijn kan het zo zijn dat de type stoornis (bijv. persoonlijkheidsstoornis) als een maat voor zorgzwaartecorrectie wordt gebruikt.
Beschrijving
Het percentage behandeltrajecten (uitgedrukt in DBC of ZZP) dat eenzijdig door cliënt (tegen het advies van de behandelaar) werd beëindigd per RVE.
Teller
Het aantal behandeltrajecten (uitgedrukt in DBC of ZZP) uit de noemer dat eenzijdig door de cliënt werd beëindigd.
Noemer
Het aantal afgesloten DBC’s tussen 1/1/2012 en 31/12/2012, of ZZP’s die liepen tussen 1/1/2012 en 31/12/2012.
Zorgdomein
De indicator is relevant voor alle zorgdomeinen.
Exclusiecriteria
■■
■■
Definities
Meetinstrument/ informatiebron
Cliënten waarbij geen sprake is geweest van behandeling (alleen DBC indirecte tijd; diagnostiek en/of crisis). Cliënten waarbij het behandeltraject en DBC is beëindigd met als reden overlijden van de cliënt.
Drop-out: eenzijdige beëindiging (tegen het advies van de behandelaar) van de behandeling/ begeleiding door de cliënt. Overlijden valt hier niet onder. ■■ ■■
Geen meetinstrument of informatiebron voorgeschreven. De stap voor stap beschrijving dient te worden gevolgd, zodat cliënten op eenduidige wijze worden geteld.
Literatuur ■■
■■
■■
■■
Aarsse H.R., Brink van den, W., & Koeter, M.W.J. (2004), Behandelvoorkeuren, patiëntwaardering en behandeluitkomst in GGZ en verslavingszorg. Tijdschrift voor psychiatrie, 46(6):347-356. Nabitz, U. & Walburg, J. (2002). Development and use of an indicator system for an addiction treatment centre. International Journal of Health Care Quality Assurance, 15. 49-58. Ten Kate, C.A., Eurelings-Bontekoe, E.H.M., Muller, N. & Spinhoven, Ph. (2007). Persoonlijkheidsstoornissen in een instelling voor tweedelijns geestelijke gezondheidszorg. Prevalentie, kenmerken, behandelindicatie en drop-out. Tijdschrift voor psychiatrie, 49 (6), 597-609. Tuijn, S., & Wagner, C. (2006). Risico-indicatoren voor de GGZ, Utrecht: Nivel.
27
De vragenlijst stap voor stap Bepalen van de noemer ■■ Selecteer alle DBC’s (behandeltrajecten:behandeling-/begeleidingstraject) die zijn afgesloten tussen 01/01/2012 en 31/12/2012, of waarbij de ZZP liep tussen 01/01/2012 en 31/12/2012. ■■ Pas de exclusiecriteria toe. ■■ Tel het aantal trajecten (DBC’s en ZZP’s) op en zet dit aantal in de noemer. Bepalen van de teller ■■ Ga uit van de populatie bij de noemer. ■■ Selecteer het aantal behandeltrajecten waarbij het DBC-DBC of ZZP traject is afgesloten met als reden: ‘reden voor afsluiting bij cliënt, niet bij behandelaar’. ■■ Tel nu het aantal behandeltrajecten en zet dit aantal in de teller. Bepalen van de indicatorwaarde Deel de teller door de noemer en vermenigvuldig deze uitkomst met 100%.
28
Indicator 1.8 Somatische screening Onderbouwing
Bij veel psychiatrische stoornissen komen al dan niet opgemerkt (co-morbide) somatische afwijkingen of stoornissen voor. Het is van belang dat co-morbiditeit tijdig gesignaleerd wordt. Daarom is het noodzakelijk dat bij elke cliënt aandacht aan de somatiek wordt besteed. Uit de nota ‘Kwaliteitsnormen in de somatische zorg in de GGZ’ (2004) blijkt dat er in de ggz duidelijke tekortkomingen op het gebied van de somatische zorg zijn. Naar aanleiding van deze nota moeten zorgaanbieders in hun jaarverslag vermelden of en zo ja hoe de zorgaanbieder de in de nota geformuleerde kwaliteitsnormen toetst. In de praktijk blijkt dit nog niet door alle zorgaanbieders te gebeuren. Daarnaast blijkt dat er veel verschillen zijn in hoe de somatische screening wordt uitgevoerd, wie er verantwoordelijk voor is en hoe het proces vormgegeven is. In de afgelopen vijf jaar heeft somatische comorbiditeit meer aandacht gekregen in de ggz. Daarom is het van belang dat de instelling zelf per psychiatrisch ziektebeeld met bijbehorend zorgprogramma aangeeft: 1 op welke wijze de aandacht voor de somatiek is geregeld; 2 op welke wijze per ziektebeeld zorg wordt gedragen voor de uitvoering van de vigerende professionele richtlijnen. Aan de hand van deze richtlijnen past de ggz-instelling bij iedere cliënt een adequate standaardprocedure toe. Daaruit vloeit voort welke somatische zorg voor de cliënt noodzakelijk is. Zorgaanbieders moetenvoor iedere ingeschreven cliënt persoonlijk bepalen welke somatische zorg hoe of zij nodig heeft en op welke momenten. Het is belangrijk dat dit ook vastgelegd wordt in het dossier van de cliënt. De Werkgroep Somatische Complicaties bij Antipsychoticagebruik heeft een overzichtsartikel gepubliceerd met daarin adviezen voor zorgvuldige monitoring en preventie van de somatiek bij cliënten die antipsychotica gebruiken. Momenteel werkt de landelijke werkgroep, o.l.v. LEVV aan het opstellen van een richtlijn voor somatische screening in de GGZ.
Beschrijving
De aanwezigheid van een standaardprocedure voor het uitvoeren van een somatische screening bij cliënten met schizofrenie.
Teller 1.8
Indien vraag 3 (zoals geformuleerd in de “stap voor stap”) bevestigend beantwoord is: ■■ Het aantal cliënten in de doelgroep bij wie tussen 01/01/2012 en 31/12/2012 een somatische screening is uitgevoerd.
Noemer 1.8
Indien vraag 3 (zoals geformuleerd in de “stap voor stap”) bevestigend beantwoord is: ■■ Het aantal cliënten in de doelgroep tussen 01/01/2012 en 31/12/2012.
Zorgdomein
De indicator is relevant voor alle zorgdomeinen.
Exclusiecriteria
Geen exclusiecriteria geformuleerd.
(Tabel wordt vervolgd op pagina 30)
29
Indicator 1.8 Somatische screening Definities
Doelgroep 1: Cliënten die geconfronteerd worden met vrijheidsbeperkende interventies in het kader van de wet Bopz. Doelgroep 2: Langdurig Zorgafhankelijken (LZA) Zorgaanbieders hanteren definities die onderling weliswaar in beperkte mate variëren, maar belangrijke elementen gemeenschappelijk hebben: 1. Stoornis: Schizofrenie of een andere stoornis met psychotische kenmerken, bipolaire stoornis. Veelal ook een ernstige persoonlijkheidsstoornis. 2. Beperkingen: Het gaat om beperkingen in de zelfverzorging, het voeren van een huishouding en deelname aan het maatschappelijk leven, zoals sociale contacten en het verrichten van werk. Hoewel dit criterium op zich onomstreden is, verschillen definities onderling. 3. Duur van de zorg: Voorheen was het gebruik om de verblijfsduur op twee jaar te stellen. Een toenemend aantal aanbieders telt inmiddels ambulante behandeling ook mee en hanteert als grens een éénjarig contact met een GGZ-instelling, ongeacht de setting. Organisatorische eenheid waarover gerapporteerd wordt: Iedere organisatie kent zogenoemde ‘resultaat verantwoordelijke eenheden’ (RVE). Deze eenheden zijn verantwoordelijk voor tal van organisatorische zaken als budgetbewaking, het opstellen van jaarplannen of gebruik van stuurinformatie. Sturing is binnen deze eenheden uniform georganiseerd.
Meetinstrument/ informatiebron
■■
Cliëntregistratiesysteem
Literatuur ■■
■■
■■ ■■
■■
■■
■■
■■
artels, S. J. (2004), Caring for the whole person: integrated health care for older B adults with severe mental illness and medical comorbidity. J Am Geriatry Soc, 52 (12 Suppl):S249-57. Cahn, W., Ramlal, D., Bruggeman, R., De Haan, L., Scheepers, F.e., Van Soest, M.M., Assies, J., Sloof, C.J. (2008). Preventie en behandeling van somatische complicaties bij antipsychoticagebruik. Tijdschrift voor psychiatrie, 50(9), 579-591. Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling in de GGZ (2005). Multidisciplinaire Richtlijn Schizofrenie. Multidisciplinaire richtlijn voor de diagnostiek, zorgorganisatie en behandeling van volwassen cliënten met schizofrenie. Planije, M., Smits, C. (november 2006). Inventarisatie van ‘best-practices’ voor GGZ cliënten met co-morbide somatische diagnose. Trimbos-instituut. Smolders, M., et al. (2007). The impact of co-morbidity on GPs’ pharmacological treatment decisions for patients with an anxiety disorder. Family Practice, 24, 538-546. Smolders, M., et al. (2008). Depressed and co-morbid condition: More psychotropics prescribed! European Journal of General Practice, 14, 10-18. Tuijn, S., & Wagner, C. (2006). Risico-indicatoren voor de GGZ, Utrecht: Nivel.
30
De vragenlijst stap voor stap Indien een vraag ontkennend beantwoord wordt, worden de vervolgvragen niet beantwoord. 0 Heeft de RVE cliënten in de doelgroep (ja/nee)? 1 Is er een standaardprocedure voor somatische screening van cliënten met schizofrenie binnen de doelgroep in de RVE (ja/nee)? 2 Zo ja, wordt in het cliëntregistratiesysteem vastgelegd of een somatische screening heeft plaatsgevonden en is op basis van dit systeem een overzicht samen te stellen bij welke cliënten een screening heeft plaatsgevonden? (ja/nee)? 3 Zo ja, worden deze overzichten door de organisatie structureel gebruikt als (stuur-) informatie voor managers of professionals (ja/nee)? 4 Zo ja, welk deel van de patiënten is somatisch gescreend? Let op: De bovenstaande stap voor stap beschrijving geldt voor de volledige cliëntenpopulatie. De indicatorwaardes kunnen ook per zorgdomein en/of diagnosegroep worden opgevraagd.
31
Indicator 1.11 Tijdig contact na ontslag uit kliniek Onderbouwing
De meeste cliënten die klinisch behandeld worden voor een psychiatrische aandoening hebben ambulante/deeltijd vervolgzorg nodig na ontslag uit de kliniek om verder herstel te bevorderen en om terugval te voorkomen. Ongeveer 25 procent van de suïcides vindt plaats in de periode na ontslag uit een psychiatrisch ziekenhuis. Het is van belang om aandacht te schenken aan de continuïteit van zorg voor de cliënt die met ontslag gaat uit de kliniek. Uit praktijkervaring blijkt dat het hebben van een eerste nazorgcontact binnen twee weken na ontslag een voorwaarde is voor goede nazorg . Het gaat hier om tijdige ambulante/deeltijd contacten na een opname, waarbij de klinische opname en de ambulante vervolgcontacten door dezelfde zorgaanbieder geboden worden. Bij voorkeur zou ook de continuïteit inzichtelijk moeten zijn voor contact na opname waarbij de cliënt deze van een andere aanbieder gaat krijgen. Dit is echter niet haalbaar omdat de registraties van verschillende zorgaanbieders niet onderling verbonden zijn.
Beschrijving
Het percentage cliënten dat na ontslag uit de kliniek bij dezelfde zorgaanbieder binnen twee weken een ambulant of deeltijdcontact heeft.
Teller 1.11
Indien vraag 3 (zoals geformuleerd in de “stap voor stap”) bevestigend beantwoord is: ■■ Het aantal cliënten in de doelgroep dat tussen 01/01/2012 en 31/12/2012 een tijdig vervolgcontact heeft gehad.
Noemer 1.11
Indien vraag 3 (zoals geformuleerd in de “stap voor stap”) bevestigend beantwoord is: ■■ Het aantal cliënten, ontslagen uit een kliniek tussen 01/01/2012 en 31/12/2012.
Zorgdomein
Alle zorgdomeinen
Exclusiecriteria
Geen exclusiecriteria geformuleerd.
Definities
Doelgroep 1: Cliënten die geconfronteerd worden met vrijheidsbeperkende interventies in het kader van de wet Bopz. Doelgroep 2: Langdurig Zorgafhankelijken (LZA) Zorgaanbieders hanteren definities die onderling weliswaar in beperkte mate variëren, maar belangrijke elementen gemeenschappelijk hebben: 1. Stoornis: Schizofrenie of een andere stoornis met psychotische kenmerken, bipolaire stoornis. Veelal ook een ernstige persoonlijkheidsstoornis. 2. Beperkingen: Het gaat om beperkingen in de zelfverzorging, het voeren van een huishouding en deelname aan het maatschappelijk leven, zoals sociale contacten en het verrichten van werk. Hoewel dit criterium op zich onomstreden is, verschillen definities onderling. 3. Duur van de zorg: Voorheen was het gebruik om de verblijfsduur op twee jaar te stellen. Een toenemend aantal aanbieders telt inmiddels ambulante behandeling ook mee en hanteert als grens een éénjarig contact met een GGZ-instelling, ongeacht de setting. Organisatorische eenheid waarover gerapporteerd wordt: Iedere organisatie kent zogenoemde ‘resultaat verantwoordelijke eenheden’ (RVE). Deze eenheden zijn verantwoordelijk voor tal van organisatorische zaken als budgetbewaking, het opstellen van jaarplannen of gebruik van stuurinformatie. Sturing is binnen deze eenheden uniform georganiseerd.
32
Indicator 1.11 Tijdig contact na ontslag uit kliniek Meetinstrument/ informatiebron
Cliëntregistratiesysteem
Literatuur ■■
■■
■■
Desai, R. A., Dausey, D. J. & Rosenheck, R. A. (2005). Mental health Service Delivery and suicide risk: the role of individual patient and facility factors. Am J psychiatry 162:2, 311-318. Huisman, A.& Kerkhof, A. J. F. M. (2008). Preventie van suïcide na ontslag uit klinische opname: een inventarisatie. Tijdschrift voor psychiatrie, 50, 197-203. Tuijn, S., & Wagner, C. (2006). Risico-indicatoren voor de GGZ, Utrecht: Nivel.
De vragenlijst stap voor stap 1.11 Indien een vraag ontkennend beantwoord wordt, worden de vervolgvragen niet beantwoord. 0 Heeft de RVE cliënten in de doelgroep (ja/nee)? 1 Is de RVE verantwoordelijk voor tijdige ambulante of deeltijdcontacten na ontslag uit de kliniek van cliënten in de doelgroep (ja/nee)? 2 Zo ja, is op basis van het cliëntregistratiesysteem een overzicht samen te stellen bij welke cliënten een tijdig contact heeft plaatsgevonden? (ja/nee)? 3 Zo ja, worden deze overzichten door de organisatie structureel gebruikt als (stuur) informatie voor managers of professionals (ja/nee)? 4 Zo ja, welk deel van de cliënten heeft een tijdig vervolgcontact gehad? Let op: De bovenstaande stap voor stap beschrijving is voor de volledige cliëntenpopulatie. De indicatorwaardes kunnen ook per zorgdomein en/of diagnosegroep worden opgevraagd.
33
Thema 2: Veiligheid Indicator 2.1.a Beschikbaarheid medicatie overzicht (klinische opname en verblijf) Onderbouwing
Medicatieveiligheid is een breed begrip, waarbij het onder andere gaat om het op de juiste wijze voorschrijven en innemen van passende medicatie, rekening houdend met de voorgeschiedenis van de cliënt en afwijkingen van standaarden. De combinatie van verschillende soorten medicatie kan leiden tot ongewenste risico’s en schadelijke gevolgen. Onderzoek in Nederland heeft aangetoond dat bij het voorschrijven van medicatie nog te vaak vermijdbare fouten worden gemaakt. Een belangrijk deel van de fouten is toe te schrijven aan de medicatieoverdracht tussen verschillende zorginstellingen, afdelingen en zorgprofessionals. In de ambulante ouderenpsychiatrie gebruiken patiënten vaak verschillende geneesmiddelen tegelijk en hebben zij met verschillende behandelaren te maken. Juist dan is een volledig en actueel medicatieoverzicht van belang. Bij 32 van de 33 onderzochte GGZ-locaties beschikte men niet over een actueel en volledig medicatieoverzicht per patiënt, of was men niet zeker van de juistheid van de gegevens. Wel constateerde de IGZ dat behandelaren van de onderzochte locaties zich zeer bewust zijn van de risico’s en deze zoveel mogelijk proberen te beperken. Desondanks vraagt medicatieveiligheid dus om aandacht. Met ingang van de 1 januari 2011 geldt ook voor de ggz dat de zorgbrede conceptrichtlijn ‘Overdracht van medicatiegegevens’ niet langer concept is en daardoor de veldnorm is waarop de IGZ gaat handhaven. Daarnaast zal IGZ vanaf 1 januari 2012 gaan handhaven op het gebruiken van een elektronisch voorschrijfsysteem.
Beschrijving
In het kader van risicotaxatie is van belang of bij het voorschrijven van medicijnen een actueel medicatieoverzicht beschikbaar is.
Teller 2.1a
Indien vraag 3 (zoals geformuleerd in de “stap voor stap”) bevestigend beantwoord is: ■■ Het aantal cliënten in de doelgroep waarvoor tussen 01/01/2012 en 31/12/2012 tijdens het voorschrijven van medicatie een actueel medicatieoverzicht aan wezig was.
Noemer 2.1a
Indien vraag 3 (zoals geformuleerd in de “stap voor stap”) bevestigend beantwoord is: ■■ Het aantal cliënten in de doelgroep tussen 01/01/2012 en 31/12/2012 die medicatie voorgeschreven kregen.
Zorgdomein
De indicator is relevant voor alle zorgdomeinen.
Exclusiecriteria
Er zijn geen exclusiecriteria geformuleerd.
34
Indicator 2.1.a Beschikbaarheid medicatie overzicht (klinische opname en verblijf) Definities
Doelgroep 1: Cliënten die geconfronteerd worden met vrijheidsbeperkende interventies in het kader van de wet Bopz. Doelgroep 2: Langdurig Zorgafhankelijken (LZA) Zorgaanbieders hanteren definities die onderling weliswaar in beperkte mate variëren, maar belangrijke elementen gemeenschappelijk hebben: 1. Stoornis: Schizofrenie of een andere stoornis met psychotische kenmerken, bipolaire stoornis. Veelal ook een ernstige persoonlijkheidsstoornis. 2. Beperkingen: Het gaat om beperkingen in de zelfverzorging, het voeren van een huishouding en deelname aan het maatschappelijk leven, zoals sociale contacten en het verrichten van werk. Hoewel dit criterium op zich onomstreden is, verschillen definities onderling. 3. Duur van de zorg: Voorheen was het gebruik om de verblijfsduur op twee jaar te stellen. Een toenemend aantal aanbieders telt inmiddels ambulante behandeling ook mee en hanteert als grens een éénjarig contact met een GGZ-instelling, ongeacht de setting. Organisatorische eenheid waarover gerapporteerd wordt: Iedere organisatie kent zogenoemde ‘resultaat verantwoordelijke eenheden’ (RVE). Deze eenheden zijn verantwoordelijk voor tal van organisatorische zaken als budgetbewaking, het opstellen van jaarplannen of gebruik van stuurinformatie. Sturing is binnen deze eenheden uniform georganiseerd.
Meetinstrument/ informatiebron
■■
Cliëntregistratiesysteem
Literatuur ■■
■■
■■
■■
■■
■■
ActiZ, GGZ Nederland, KNMG, KNMP, LEVV, LHV, NFU, NHG, NICTIZ, NPCF, NVZ, NVZA, Orde, V&VN, Verenso en ZN. Richtlijn overdracht van medicatiegegevens in de keten, 2008. GGZ Nederland, DeltaBouman, NVvP, Ypsilon en LPR in samenwerking met de KNMP en de NVZA, Normrapport Farmaceutische Zorg in GGZ-Instellingen, Rotterdam; 2003. Grasso BC, & Bates DW (2003). Medication errors in psychiatry: are patients being harmed? Psychiatric Services 54 (5), 599. Grasso, B.C., Rothschild J.M., Genest, R, & Bates DW (2003). What do we know about medication errors in inpatient psychiatry? Joint Commission on Quality and Safety, 29 (8), 391-400. Inspectie voor de Gezondheidszorg. Ambulante ouderenpsychiatrie op de goede weg, verdere verbetering gewenst, juni 2011. Ito H, & Yamazumi S. (2003). Common types of medication errors on long- term psychiatric care units. International Journal for Quality in Health Care, 15 (3), 207-212.
35
■■
■■
■■
■■
■■ ■■ ■■
Janssen, S., Schouten, L.M.T. & Tijink, H. (2002). Doorbraakproject verlegt focus en boekt resultaat. Pharmaceutisch Weekblad, 137 (44), 1554-1557. Maidment, I. D., Haw, C., Stubbs, J., Fox, C., Katona, C. & Franklin, B. D. (2007), Medication errors in older people with mental health problems. International Journal of Geriatric Psychiatry, 23, 564-573. Rothshild, M. P. H., et al. (2007). Medication safety in a psychiatric hospital. General Hospital Psychiatry, 29, 156-162. Schorr, S.G., Loonen, A. J. M., Brouwers, J. R. B. J. & Taxis, K. (2008). A cross-sectional study of prescribing patterns in chronic psychiatric patients living in sheltered housing facilities. International Journal of Clinical Pharmacology and Therapeutics, 46 (3), 146-150. Tuijn, S., & Wagner, C. (2006). Risico-indicatoren voor de GGZ, Utrecht: Nivel Vilans, ‘Zicht op medicatie’, Utrecht, april 2011. Wiegers-Ligtvoet, E. A. J., Ros, J. J. W. & Drese (2003). Risico’s van voor- schrijffouten geanalyseerd. Pharmaceutisch Weekblad, 138 (29), 1022-1026.
De vragenlijst stap voor stap Indien een vraag ontkennend beantwoord wordt, worden de vervolgvragen niet beantwoord. 0 Heeft de RVE cliënten in de doelgroep (ja/nee)? 1 Hanteert de RVE een voorschrijfsysteem voor medicatie (ja/nee)? 2 Zo ja, biedt dit systeem de mogelijkheid per patiënt een actueel medicatie overzicht te genereren (ja/nee)? 3 Zo ja, worden deze overzichten door de organisatie structureel gebruikt als (stuur)informatie voor managers of professionals (ja/nee)? 4 Zo ja, voor welk deel van de cliënten was een actueel medicatieoverzicht beschikbaar tijdens het voorschrijven van medicatie?
36
Indicator 2.1b Beschikbaarheid medicatie overzicht (ambulante en semi-ambulante behandeling) Teller
2.1b A antal ambulante en semi-ambulante cliënten van wie de voorschrijver op het moment van voorschrijven een actueel medicatieoverzicht tot zijn beschikking heeft
Noemer
2.1a A antal ambulante en semi-ambulante cliënten waarvoor een medicatie opdracht wordt uitgeschreven
Zorgdomein
De indicator is relevant voor alle zorgdomeinen .
Exclusiecriteria
Zorgaanbieders die alleen begeleid zelfstandig wonen, beschermd wonen en/of dagactiviteiten bieden
Definities
Doelgroep 1: Cliënten die geconfronteerd worden met vrijheidsbeperkende interventies in het kader van de wet Bopz. Doelgroep 2: Langdurig Zorgafhankelijken (LZA) Zorgaanbieders hanteren definities die onderling weliswaar in beperkte mate variëren, maar belangrijke elementen gemeenschappelijk hebben: 1 Stoornis: Schizofrenie of een andere stoornis met psychotische kenmerken, bipolaire stoornis. Veelal ook een ernstige persoonlijkheidsstoornis. 2 Beperkingen: Het gaat om beperkingen in de zelfverzorging, het voeren van een huishouding en deelname aan het maatschappelijk leven, zoals sociale contacten en het verrichten van werk. Hoewel dit criterium op zich onomstreden is, verschillen definities onderling. 3 Duur van de zorg: Voorheen was het gebruik om de verblijfsduur op twee jaar te stellen. Een toenemend aantal aanbieders telt inmiddels ambulante behandeling ook mee en hanteert als grens een éénjarig contact met een GGZ instelling, ongeacht de setting. Organisatorische eenheid waarover gerapporteerd wordt: Iedere organisatie kent zogenoemde ‘resultaat verantwoordelijke eenheden’ (RVE). Deze eenheden zijn verantwoordelijk voor tal van organisatorische zaken als budgetbewaking, het opstellen van jaarplannen of gebruik van stuurinformatie. Sturing is binnen deze eenheden uniform georganiseerd.
Meetinstrument/ informatiebron
■■
Cliëntregistratiesysteem
37
De vragenlijst stap voor stap Klinische opname en verblijf Alle cliënten: 1 Tel het totaal aantal klinisch opgenomen cliënten waarvoor in 2012 een medicatieopdracht is uitgeschreven. 2 Zet dit aantal in de noemer. 3 Tel voor hoeveel cliënten uit deze groep de voorschrijver op het moment van voorschrijven een actueel medicatieoverzicht tot zijn beschikking heeft. 4 Zet dit aantal in de teller.
38
Indicator 2.2 Informatie over bijwerkingen medicijnen Onderbouwing
Er is voldoende onderbouwing in de literatuur voor het belang van goede algemene informatieverstrekking aan de cliënt over de behandeling en in het bijzonder over bijwerkingen van medicijnen. Zowel in de multidisciplinaire richtlijnen voor depressie als voor angststoornissen neemt uitgebreide voorlichting over de medicamenten en hun bijwerkingen vooraf en frequente controle tijdens de behandeling een belangrijke rol in.
Beschrijving
Deze indicator heeft betrekking op de mate waarin cliënten naar eigen oordeel geïnformeerd zijn over mogelijke bijwerkingen van medicatie.
Teller
CQ-index: Het aantal cliënten dat de noodzakelijke vragen positief heeft beantwoord (de noodzakelijke vragen kunnen per CQI verschillen).
Noemer
CQ-index: Het aantal cliënten dat alle noodzakelijke vragen heeft beantwoord (de noodzakelijke vragen kunnen per CQI verschillen).
Zorgdomein
Cliënten uit alle zorgdomeinen includeren.
Exclusiecriteria
■■
■■
■■
Deze vraag is niet van toepassing op cliënten die geen medicatie hebben voorgeschreven gekregen. Echter, op dit moment kan dit niet uit de respons op de CQ-index worden opgemaakt, waardoor deze groep op dit moment niet is uit te sluiten. Zorgaanbieders die alleen begeleid zelfstandig wonen, beschermd wonen en/of dagactiviteiten aanbieden. Zorgaanbieders die geen CQ-index gebruiken als meetinstrument.
Definities
Geen definities gefomuleerd.
Meetinstrument/ informatiebron
In tabel 2 staat weergegeven welke CQI voor welk domein gebruikt moet worden.
Literatuur ■■
■■
Smolders, M., Laurant, M., Wensing, M., Grol, R. (2005). Kwaliteitsindicatoren op basis van de multidisciplinaire richtlijnen depressie en angststoornissen; factoren die het handelen volgens de multidisciplinaire richtlijnen depressie en angststoornissen beïnvloeden. Nijmegen: UMC Radboud. Tuijn, S., & Wagner, C. (2006). Risico-indicatoren voor de GGZ, Utrecht: Nivel
De vragenlijst stap voor stap CQ-index De noodzakelijke vragen kunnen per CQI verschillen. Gegevens die worden verzameld met de CQI hoeft u niet in te vullen.
39
Indicator 2.4 Insluiting en dwangmedicatie Onderbouwing
In de psychiatrie is het insluiten van cliënten in een separeerruimte een ingrijpende maatregel. Er zijn alternatieven beschikbaar die onvoldoende (tijdig) benut lijken te worden. In de GGZ worden cliënten ook in andere ruimtes ingesloten dan in een separeerruimte: bijvoorbeeld in een afzonderingsruimte, op de eigen kamer of in een intensive care- of comfortroom. Sinds 2004 is het terugdringen van aantal en duur van separaties een van de speerpunten van GGZ Nederland. Een toenemend aantal GGZ-instellingen maakt hier ook actief werk van door middel van deelname aan het project Dwang en Drang. Waarde wordt gehecht aan kwalitatief goede data en aan de haalbaarheid van registratie van de deelindicatoren door zorgaanbieders. Deze indicator monitort de gemiddelde duur van de interventie, en de relatieve separatie-duur ten opzichte van de opnameduur van de cliënt. Beide maten zijn een goede indicatie van de kwaliteit van zorg. Deze indicator sluit aan bij de ARGUSwerkgroep van GGZ-Nederland.
Beschrijving
2.4a Het gemiddeld aantal separaties (separatie-interventies) per RVE 2.4b De gemiddelde duur van de separaties (separatie-episodes) per RVE
Teller 2.4a
Het aantal separatie-interventies in 2012 per RVE.
Noemer 2,4a
Totaal aantal klinische verblijfsdagen per RVE.
Teller 2.4b
Totale duur van de separatie-episodes per RVE.
Noemer 2.4b
Totaal aantal separatie-episodes per RVE.
Zorgdomein
Cliënten uit alle zorgdomeinen includeren die in een klinische setting zijn opgenomen.
Exclusiecriteria
■■
■■
Definities
Cliënten waarbij geen sprake is geweest van behandeling (alleen DBC indirecte tijd; diagnostiek en/of crisis). Cliënten die alleen ambulante behandeling hebben ontvangen.
Separatie: Het voor verzorging, verpleging en behandeling insluiten van een patiënt, in een speciaal daarvoor bestemde en door de minister als separeerverblijf goedgekeurde afzonderlijke ruimte. De dagelijkse verzorgingsmomenten van de patiënt die plaatsvinden in de voorruimte van van het separeerverblijf of in de sanitaire voorziening die erbij hoort worden beschouwd als onderdeel van de separatie en niet als een onderbreking ervan. NB: Verblijf van een patiënt in separeerverblijf met een open deur wordt niet aangemerkt als separatie. Separatieduur: De duur wordt berekend op basis van de tijdsduur van alle episoden; het betreft hiermee de netto separatieduur. De duur wordt gerapporteerd in uren. Interventie en episodes: Een episode vormt een ononderbroken periode waarin de patiënt daadwerkelijk in de separeerkamer verblijft. Een interventie kan één of meer episodes bevatten. Indien na beëindiging van een episode binnen 24 uur een nieuwe episode start, dan geldt deze als een episode binnen dezelfde interventie. Indien de onderbreking langer dan 24 uur duurt, start met de nieuwe episode tevens een nieuwe interventie. Te rapporteren aantallen separaties zijn gebaseerd op het aantal interventies.
40
Indicator 2.4 Insluiting en dwangmedicatie Meetinstrument/ informatiebron
■■
ARGUS
Literatuur ■■
■■ ■■
■■
Stolker J.J., Hugenholtz, G.W.K., Heerdink, E.R., Nijman, H.L.I., Leufkens, H.G.M. & Nolen, W.A. (2003). Separatie van opgenomen psychotische patiënten: later bij gebruik van antipsychotica en mogelijk ook minder vaak. Nederlands Tijdschrift Geneeskunde 147(12), 557-561. Mental Health Nursing, 11, 276-283. Downey, L.V.A., Zun, L.S, & Jones-Gonzales, S. (2007) Frequency of alternative restraints and seclusion and uses of agitation reduction techniques in the emergency department. General Hospital Psychiatry, 29, 470-474. Hoekstra, T., Lendemeijer, H. H. G. M., & Jansen, M. G. M. J. (2004). Seclusion: the inside story. Journal of Psychiatric and Mental Health Nursing, 11(3):276-83.
41
De vragenlijst stap voor stap 2.4a en 2.4b Bepalen van de noemer 2.4a Per RVE: ■■ Selecteer alle cliënten die waren opgenomen tussen 01/01/2012 en 31/12/2012. ■■ Pas de exclusiecriteria toe. ■■ Tel de totale opnameduur van deze cliënten op. ■■ Zet dit getal in de noemer. Bepalen van de teller Per RVE: ■■ Ga uit van de populatie bij de noemer. ■■ Selecteer het aantal separatie-interventies. ■■ Tel het aantal separatie-interventies op en zet dit aantal in de teller. Bepalen van de indicatorwaarde A Deel de teller en de noemer. Bepalen van de noemer 2.4b Per RVE: ■■ Selecteer alle cliënten die waren opgenomen tussen 01/01/2012 en 31/12/2012, en die een separatie-episode hebben meegemaakt. ■■ Pas de exclusiecriteria toe. ■■ Tel het aantal separatie-episodes van deze cliënten. ■■ Zet dit getal in de noemer. Bepalen van de teller Per RVE: ■■ Ga uit van de populatie bij de noemer. ■■ Selecteer de duur van de separatie-episodes. ■■ Tel nu de totale duur van de separatie-episodes op. ■■ Zet dit getal in de teller. Bepalen van de indicatorwaarde Deel de teller en de noemer.
42
Indicator 2.6 Incidenten cliëntenzorg Onderbouwing
Uit de literatuur blijkt dat agressieve incidenten in de (acute) GGZ een frequent en serieus probleem vormen. In de literatuur is geen onderbouwing gevonden voor de wijze waarop het aantal cliëntincidenten (gerelateerd aan de grootte van de instelling) samenhangt met de geleverde kwaliteit van zorg. Bij omgevingsveiligheid gaat het primair om de mate waarin de cliënt zich veilig voelt binnen de muren van een zorgaanbieder. Dit is een subjectieve maat en zegt niet zoveel over het feitelijk aantal incidenten dat binnen de zorgaanbieder heeft plaatsgevonden. Daarom wordt hier het perspectief van de zorgaanbieder tegenover het perspectief van de cliënt gezet middels de objectieve maat van het relatief aantal gemelde incidenten. Door verbetertrajecten in het kader van het ontwikkelen van een Veiligheidsmanagementsysteem en Veilig Incidenten Melden zullen er in de toekomst meer betrouwbare cijfers zijn.
Beschrijving
De mate waarin cliënten zich veilig voelen tijdens een behandeling in een kliniek, of verblijf in een beschermde woonvorm.
Teller
CQ-index: Het aantal cliënten dat de noodzakelijke vragen positief heeft beantwoord (de noodzakelijke vragen kunnen per CQI verschillen).
Noemer
CQ-index: Het aantal cliënten dat alle noodzakelijke vragen heeft beantwoord (de noodzakelijke vragen kunnen per CQI verschillen).
Zorgdomein
Cliënten uit alle zorgdomeinen includeren.
Exclusiecriteria
■■
Ambulante behandeling.
Definities
Langdurend klinisch verblijf: Cliënten die zijn opgenomen op langverblijf afdelingen van psychiatrische ziekenhuizen of verpleeghuizen.
Meetinstrument/ informatiebron
In tabel 2 staat weergegeven welke CQI voor welk domein gebruikt moet worden.
Literatuur ■■
Abderhalden, C. et al. (2007) Frequency and severity of aggressive incidents in acute psychiatric wards in Switzerland. Opgehaald 21 Juni, 2008, van http://www.cpementalhealth.com/content/3/1/30
De vragenlijst stap voor stap CQ-index Gegevens die worden verzameld met de CQI hoeft u niet in te vullen.
43
Thema 3: Cliëntervaring Indicator 3.3 Informed consent Onderbouwing
Beschrijving
Uit de literatuur blijkt dat het hebben van een behandelovereenkomst een van de belangrijke aspecten is van cliëntgerichtheid van de zorg. ‘Informed consent’, de vastgelegde toestemming van de cliënt met het behandelplan/begeleidingsplan, kan gezien worden als het sluitstuk van het informeren van de cliënt en het in samenspraak opstellen van het behandelplan. Percentage cliënten dat informed consent ervaart, tot uiting komend in: Een vastgelegd behandelplan/begeleidingsplan. ■■ Een vastgelegde toestemming van de cliënt. ■■
Teller
CQ-index: Het aantal cliënten dat de noodzakelijke vragen positief heeft beantwoord (de noodzakelijke vragen kunnen per CQI verschillen). Thermometer Cliëntwaardering: Het aantal cliënten dat de vraag: “Heeft u ingestemd met uw behandel- of begeleidingsplan?” met ‘ ja’ heeft beantwoord.
Noemer
CQ-index: Het aantal cliënten dat alle noodzakelijke vragen heeft beantwoord (de noodzakelijke vragen kunnen per CQI verschillen). Thermometer Cliëntwaardering: Het aantal cliënten dat de betreffende vraag in de Thermometer Cliëntwaardering heeft beantwoord.
Zorgdomein
Cliënten uit alle zorgdomeinen includeren.
Exclusiecriteria
Zorgaanbieders die alleen dagactiviteiten aanbieden.
Definities
Geen definities geformuleerd.
Meetinstrument/ informatiebron
In tabel 2 staat weergegeven welke CQI voor welk domein gebruikt moet worden.
Literatuur ■■
Diest van, H., Wijngaarden, B., Wennink, H.J. (2002). De vraag ontleed. Criteria voor een vraaggerichte geestelijke gezondheidszorg. Trimbos Instituut, Utrecht.
44
De vragenlijst stap voor stap CQ-index De noodzakelijke vragen kunnen per CQI verschillen. Gegevens die worden verzameld met de CQI hoeft u niet in te vullen. Thermometer Cliëntwaardering ■■ Tel alle cliënten die vraag 6 van de Thermometer Cliëntwaardering hebben beantwoord. ■■ Zet dit aantal in de noemer. ■■ Tel alle cliënten die vraag 6 met ‘ja’ hebben beantwoord. ■■ Zet dit aantal in de teller.
45
Indicator 3.4 Keuzevrijheid Onderbouwing
Keuzevrijheid is een belangrijk onderdeel van cliëntgerichtheid binnen de ggz.
Beschrijving
Deze indicator geef t het percentage cliënten weer dat keuzevrijheid ervaart. Hierbij zijn t wee componenten van belang: 1 De aangeboden mogelijkheid tot het kiezen van de eigen behandelaar. 2 De aangeboden mogelijkheid tot het kiezen uit het geboden zorgaanbod.
Teller
CQ-index: Het aantal cliënten dat de noodzakelijke vragen positief heeft beantwoord (de noodzakelijke vragen kunnen per CQI verschillen). Thermometer Cliëntwaardering: Het aantal cliënten dat de vraag “Kon (kunt) u meebeslissen over de behandeling of begeleiding die u zou krijgen (krijgt)?” met ‘ja’ heeft beantwoord.
Noemer
CQ-index: Het aantal cliënten dat alle noodzakelijke vragen heeft beantwoord (de noodzakelijke vragen kunnen per CQI verschillen). Thermometer Cliëntwaardering: Het aantal cliënten dat de betreffende vraag uit de Thermometer heeft beantwoord.
Zorgdomein
Cliënten uit alle zorgdomeinen includeren.
Exclusiecriteria
Deze vraag is niet van toepassing op cliënten die dwangbehandeling ondergaan. Echter, op dit moment kan dit niet uit de respons op de Thermometer Cliëntwaardering worden opgemaakt, waardoor deze groep op dit moment niet is uit te sluiten.
Definities
Geen definities geformuleerd.
Meetinstrument/ informatiebron
In tabel 2 staat weergegeven welke CQI voor welk domein gebruikt moet worden.
Literatuur ■■
■■
Smolders, M., Laurant, M., Wensing, M., Grol, R., (2005). Kwaliteitsindicatoren op basis van de multidisciplinaire richtlijnen depressie en angststoornissen; factoren die het handelen volgens de multidisciplinaire richtlijnen depressie en angststoornissen beïnvloeden. Nijmegen: UMC Radboud. Tuijn,S., & Wagner,C. (2006). Risico-indicatoren voor de ggz. Utrecht: Nivel
46
De vragenlijst stap voor stap CQ-index De noodzakelijke vragen kunnen per CQI verschillen. Gegevens die worden verzameld met de CQI hoeft u niet in te vullen Thermometer Cliëntwaardering ■■ Tel alle cliënten die vraag 4 hebben beantwoord. ■■ Zet dit aantal in de noemer. ■■ Tel alle cliënten die de betreffende vraag met ‘ja’ hebben beantwoord. ■■ Zet aantal in de teller.
47
Indicator 3.5 Vervulling zorgwensen: het ervaren verloop van het behandel-/begeleidingsproces Indicator 3.5 Vervulling zorgwensen: het ervaren verloop van het behandelbegeleidingsproces
Onderbouwing
Het doornemen van, en het tegemoetkomen aan, verwachtingen van de cliënt heeft een positief effect op het behandel-/begeleidingsresultaat en de cliëntwaardering. Uit onderzoek blijkt dat cliënten vaak onvervulde zorg- en begeleidingsbehoeften hebben op de gebieden van: gezelschap, zingeving/herstel, activiteiten overdag, betaald werk en intieme relaties. De meeste onvervulde zorgbehoeften worden gevonden op de gebieden dagbesteding en sociale contacten. Het gaat derhalve vaak over behoeften die te maken hebben met rehabilitatie en integratie.
Beschrijving
Het percentage cliënten dat aangeeft dat de behandeling/begeleiding voldoet aan de eigen zorgwensen. Hierbij zijn twee componenten van belang: 1 Juiste aanpak van de behandeling/begeleiding voor de klachten van de cliënt. 2 Het naar wens van de cliënt uitvoeren van het behandel- of begeleidingsplan. De vervulling van zorgwensen geeft aan of de geleverde behandeling/ begeleiding in de ogen van de cliënt het juiste antwoord is op zijn/haar zorgvraag. Het is de maat voor de ervaren vraaggerichtheid van de zorg.
Teller
CQ-index: Het aantal cliënten dat de noodzakelijke vragen positief heeft beantwoord (de noodzakelijke vragen kunnen per CQI verschillen). Thermometer Cliëntwaardering: Het aantal cliënten dat de volgende twee vragen allebei met ‘ja’ heeft beantwoord: ■■ “Werd (wordt) het behandel- of begeleidingsplan naar uw wens uitgevoerd?” ■■ “Vond (vindt) u de behandeling of begeleiding de juiste aanpak voor uw problemen of klachten?” Indien de combinatie van positieve antwoorden niet te berekenen is (geldt voor zorgaanbieders die de Thermometer Cliëntwaardering hebben uitbesteed en die tabellen met antwoorden per vraag krijgen gerapporteerd), dient u uit te gaan van de vraag met het kleinste aantal positieve antwoorden.
Noemer
CQ-index: Het aantal cliënten dat alle noodzakelijke vragen heeft beantwoord (de noodzakelijke vragen kunnen per CQI verschillen). Thermometer Cliëntwaardering: Het aantal cliënten dat beide vragen van de Thermometer Cliëntwaardering heeft beantwoord.
Zorgdomein
Cliënten uit alle zorgdomeinen includeren.
Exclusiecriteria
Cliënten die dwangbehandeling ondergaan. Echter, op dit moment kan dit niet uit de respons op de CQ-index en Thermometer Cliëntwaardering worden opgemaakt, waardoor deze groep op dit moment niet is uit te sluiten.
Definities
Geen definities geformuleerd.
Meetinstrument/ informatiebron
In tabel 2 staat weergegeven welke CQI voor welk domein gebruikt moet worden.
48
Literatuur ■■
■■
Michon, H. & Weeghel van, J. (2008). Rehabilitatie-onderzoek in Nederland. Overzicht van onderzoek en synthese van bevindingen in de periode 2000 -2007. Priebe S., McCabe R., Bullenkamp J., e.a. (2007). Structured patiënt-clinical communication and 1-year outcome in community mental healthcare.
De vragenlijst stap voor stap CQ-index De noodzakelijke vragen kunnen per CQI verschillen. Gegevens die worden verzameld met de CQI hoeft u niet in te vullen. Thermometer Cliëntwaardering ■■ Tel alle cliënten die zowel vraag 11 als vraag 12 hebben ingevuld ■■ Zet dit aantal in de noemer. ■■ Tel alle cliënten die een positief antwoord hebben gegeven op zowel vraag 11 als vraag 12. ■■ Let op: Neem een cliënt niet mee als deze één van de vragen negatief heeft beantwoord. ■■ Zet aantal in de teller.
49
Indicator 3.6 Evaluatie van behandel- en begeleidingsplannen Onderbouwing
Aangezien de gezondheidstoestand van een cliënt kan veranderen, is evaluatie en bijstelling van het behandel- of begeleidingsplan noodzakelijk. Als dit niet gebeurt, is er een verhoogd risico op onvoldoende of inadequate behandeling of begeleiding. Daarom schrijft de WGBO jaarlijkse evaluatie van behandel/begeleidingsplannen voor. Er is een relatie aangetoond tussen behandeltrouw en het begrip en bewustzijn van cliënten t.a.v. hun voortgang in de behandeling. Op basis daarvan kan gesteld worden dat evaluatie van behandel-/ begeleidingsplannen bijdraagt aan het blijven volgen van de behandeling door de cliënt.
Beschrijving
Het percentage cliënten dat positief oordeelt over de evaluatie en eventuele bijstelling van het behandel- of begeleidingsplan.
Teller
CQ-index: Het aantal cliënten dat de noodzakelijke vragen positief heeft beantwoord (de noodzakelijke vragen kunnen per CQI verschillen).
Noemer
CQ-index: Het aantal cliënten dat alle noodzakelijke vragen heeft beantwoord (de noodzakelijke vragen kunnen per CQI verschillen).
Zorgdomein
Cliënten uit alle zorgdomeinen includeren.
Exclusiecriteria
■■ ■■
Klinische en ambulante behandelingen korter dan één jaar. Zorgaanbieders die alleen dagactiviteiten aanbieden.
Definities
Langdurige zorg: Behandeling of begeleiding van mensen die op 31/12 /2011 langer dan 365 dagen in zorg zijn, zowel ambulant als klinisch. Als er een periode van meer dan 30 dagen geen zorg is geweest wordt deze cliënt alleen meegeteld als de DBC niet is afgesloten.
Meetinstrument/ informatiebron
In tabel 2 staat weergegeven welke CQI voor welk domein gebruikt moet worden.
Literatuur ■■
McGrath, B.M. and Tempier, R.P. (2003). Implementing Quality Management in Psychiatry: From Theory to Practice - Shifting Focus from Process to Outcome. Canadian Journal of Psychiatry, 48: 467-474.
De vragenlijst stap voor stap CQ-index De noodzakelijke vragen kunnen per CQI verschillen. Gegevens die worden verzameld met de CQI hoeft u niet in te vullen.
50
Indicator 3.7 Continuïteit van zorg: goede samenwerking en afstemming met ketenpartners Onderbouwing
Kwalitatief goede zorg houdt niet op bij de muren van de organisatie. Van hulpverleners wordt verwacht dat zij een goed lopend ketentraject voor de cliënt organiseren. Ketenzorg gaat over de samenwerking tussen verschillende instituten en instellingen die betrokken zijn bij de zorg zoals GGZ, RIBW, OGGZ, arbeidsrehabilitatiecentra, zelfhulporganisaties etc.
Beschrijving
Het percentage cliënten dat een goede afstemming tussen de bij de behandeling/ begeleiding betrokken hulpverleners ervaart. Dit betreft: 1 Adequate informatieoverdracht tussen behandelaars 2 Eenduidige behandelafspraken De keten is hier gedefinieerd als de situatie waarin één cliënt behandeling/ begeleiding ontvangt van meerdere hulpverleners.
Teller
CQ-index: Het aantal cliënten dat de noodzakelijke vragen positief heeft beantwoord (de noodzakelijke vragen kunnen per CQI verschillen).
Noemer
CQ-index: Het aantal cliënten dat alle noodzakelijke vragen heeft beantwoord (de noodzakelijke vragen kunnen per CQI verschillen).
Zorgdomein
Cliënten uit alle zorgdomeinen includeren.
Exclusiecriteria
Zorgaanbieders die geen CQ-index gebruiken.
Definities
Geen definities geformuleerd.
Meetinstrument/ informatiebron
In tabel 2 staat weergegeven welke CQI voor welk domein gebruikt moet worden.
De vragenlijst stap voor stap CQ-index De noodzakelijke vragen kunnen per CQI verschillen. Gegevens die worden verzameld met de CQI hoeft u niet in te vullen.
51
Indicator 3.9 Woon- en leefomstandigheden: Cliëntoordeel over de woon- en leefomstandigheden in een klinische setting of RIBW-instelling Onderbouwing
Bij deze indicator gaat het om de cliëntwaardering voor de woon- en leefomstandigheden bij langdurig verblijf in een kliniek of het wonen in het kader van een RIBW.
Beschrijving
Deze indicator is van toepassing op twee typen cliënten: 1 Cliënten die zijn opgenomen op een afdeling voorklinische GGZ of VZ. 2 Cliënten in langdurende zorg die gebruik maken van een woonvoorziening (Beschermd Wonen). Beide groepen cliënten geven een oordeel over hun verblijfs- of woonsituatie.
Teller
CQ-index: Het aantal cliënten dat de noodzakelijke vragen positief heeft beantwoord (de noodzakelijke vragen kunnen per CQI verschillen). Thermometer Cliëntwaardering (versie Alliantie RIBW): Het aantal cliënten in Beschermd Wonen dat de vraag “Bent u tevreden over uw woonsituatie/woon-omstandigheden” met ‘ ja’ heeft beantwoord.
Noemer
CQ-index: Het aantal cliënten dat alle noodzakelijke vragen heeft beantwoord (de noodzakelijke vragen kunnen per CQI verschillen). Thermometer Cliëntwaardering (versie Alliantie RIBW): Het aantal cliënten dat de betreffende vraag heeft beantwoord.
Zorgdomein
Cliënten uit alle zorgdomeinen includeren.
Exclusiecriteria
■■ ■■
Ambulante behandeling. Begeleid Zelfstandig Wonen.
Definities
Geen definities geformuleerd.
Meetinstrument/ informatiebron
In tabel 2 staat weergegeven welke CQI voor welk domein gebruikt moet worden.
De vragenlijst stap voor stap CQ-index De noodzakelijke vragen kunnen per CQI verschillen. Gegevens die worden verzameld met de CQI hoeft u niet in te vullen. Thermometer Cliëntwaardering (versie Alliantie RIBW) ■■ Tel de cliënten die vraag 17 hebben beantwoord. ■■ Zet dit aantal in de noemer. ■■ Tel alle cliënten die een positief antwoord hebben gegeven op vraag 17. ■■ Zet dit aantal in de teller.
52
Indicator 3.10 Adequate bejegening door hulpverleners Onderbouwing
Adequate bejegening is een van de meest belangrijke randvoorwaarden voor goede zorg- en dienstverlening aan cliënten in de ggz.
Beschrijving
Het percentage cliënten dat aangeeft een adequate bejegening door de hulpverleners te ervaren.
Teller
CQ-index: Het aantal cliënten dat de noodzakelijke vragen positief heeft beantwoord (de noodzakelijke vragen kunnen per CQI verschillen). Thermometer Cliëntwaardering: Het aantal cliënten dat de volgende twee vragen allebei met ‘ ja’ heeft beantwoord: 1 “Toonde (toont) de hulpverlener voldoende respect voor u?” 2 “Vond (vindt) u de hulpverlener voldoende geïnteresseerd in u en uw mening?” Indien de combinatie van positieve antwoorden niet te berekenen is (geldt voor zorgaanbieders die de Thermometer Cliëntwaardering hebben uitbesteed en die tabellen met antwoorden per vraag krijgen gerapporteerd), dient u uit te gaan van de vraag met het kleinste aantal positieve antwoorden.
Noemer
CQ-index: Het aantal cliënten dat alle noodzakelijke vragen heeft beantwoord (de noodzakelijke vragen kunnen per CQI verschillen). Thermometer Cliëntwaardering: Het aantal cliënten dat beide vragen uit de Thermometer Cliëntwaardering beantwoord heeft.
Zorgdomein
Cliënten uit alle zorgdomeinen includeren.
Exclusiecriteria
Geen exclusiecriteria geformuleerd.
Definities
Geen definities geformuleerd.
Meetinstrument/ informatiebron
In tabel 2 staat weergegeven welke CQI voor welk domein gebruikt moet worden.
De vragenlijst stap voor stap CQ-index De noodzakelijke vragen kunnen per CQI verschillen. Gegevens die worden verzameld met de CQI hoeft u niet in te vullen. Thermometer Cliëntwaardering ■■ Tel alle cliënten op die zowel vraag 9 als vraag 10 beantwoord hebben. ■■ Zet dit aantal in noemer 1. ■■ Tel het aantal cliënten op dat zowel vraag 9 als 10 positief heeft beantwoord. Let op: Neem een cliënt niet mee als deze één van de vragen negatief heeft beantwoord. ■■ Zet dit aantal in teller 1.
53
Bijlage I Meetinstrumenten Overzicht te gebruiken meetinstrumenten per indicator en meetdomein Indicator
Kinderen en jeugd
Volwassenen kort (kortdurend)
Volwassenen lang (EPA of RIBW)
Psychogeriatrie10 en Gerontopsychiatrie
Verslaving
1.2 Ernst prob.
SDQ/SPSY, of ASEBA
SCL-90, OQ 45, BSI, DASS 21/42 HADS, KKL, CORE34
HoNOS (3 items), GDS15, HADS-A, PANSS of BPRS
HoNOS 65+, GDS-15, HADS-A
DASS-21/42, OQ45, BSI, SCL-90 KKL, CORE34, MATE, Middelenmatrix van ASI/ EuropASI of MATE
1.3 Funct.
HONOSCA
OQ 45 of SF-36/ RAND 36
HoNOS-12 CANSA
HoNOS65+
MATE-ICN of EuropASI of HoNOS of GAF Mate7, HoNOS, (excl. symp. subschaal) AOSV
1.4 Kwaliteit v. leven
Kidscreen-27
EQ-5D of SF-36/ RAND-36
MANSA L-Qol
–
EQ-5D of (verkorte) MANSA
10 Voor de doelgroep psychogeriatrie is er nog geen keuze gemaakt voor een meetinstrument
54
Bijlage II Minimale dataset Beschrijving van de minimale dataset (MDS), zoals SBG deze hanteert. Zie ook: www.sbggz.nl/objects/SBG%20Dataprotocol%20Bijlage%20A%20MDS%2020110429.pdf. Bij de MDS is ook een handleiding beschikbaar, die stap voor stap beschrijft hoe de verschillende systemen aan elkaar gekoppeld kunnen worden.
55
Bezoekadres:
Parnassusplein 5 2511 VX Den Haag Postadres:
Postbus 16119 2500 BC Den Haag T: 070 340 69 00 F: 070 340 57 25
www.zichtbarezorg.nl