G. Verhoeven
Kerkelijke feestdagen in de late middeleeuwen. Utrechtse en Delftse kalenders* D e v i e r i n g van kerkelijke feestdagen vormde i n de late middeleeuwen een aspect van het religieuze leven waarmee iedereen te rekenen had. D e zogenaamde geboden dagen werden beschouwd als zondagen, waarop m e n krachtens bisschoppelijk voorschrift werd geacht de mis bij te wonen en z i c h te onthouden van wereldse bezigheden als rechtspleging, handel en slafelijke arbeid. W i e zich niet aan deze geboden en verboden hield, riskeerde bestraffing door een kerkelijke rechter. U i t de slechts mondjesmaat overgeleverde b r o n n e n over de rechtspraak door dekens en provisoren blijkt overduidelijk dat deze functionarissen veel werk maakten van de berechting van dergelijke zaken. D e z e ijver k a n op twee, elkaar niet uitsluitende wijzen worden g e ï n t e r p r e t e e r d . Enerzijds v o r m d e n de opgelegde boetes voor de rechters een belangrijke i n k o m s t e n b r o n , en het staat b u i t e n kijf dat s o m m i g e n onder h e n niet 1
schroomden deze waar mogelijk te exploiteren. A n d e r z i j d s was er kennelijk sprake van een gebrekkige, en dus o m correctie schreeuwende discipline ten aanzien van het onderhouden der feestdagen.
2
M i n of meer als vergoelijking voor deze geringe bereidheid zich te voegen naar de kerkelijke verordeningen is wel aangevoerd dat het aantal feestdagen eigenlijk onacceptabel groot was. D e katholieke kerkhistoricus R . R . Post, die overladenheid beschouwde als het kenmerk bij uitstek van de laatmiddeleeuwse v r o o m h e i d , betrok deze karakterisering ook op de feest3
dagen: 'Alles was te zeer uitgegroeid, te vaak, te lang, hetgeen velen heeft afgestoten'. O n danks - of i n de optiek van Post misschien wel juist vanwege - de pogingen van de geestelijkheid o m de feestdagen op te luisteren met bijzondere plechtigheden en voorstellingen, z o u het volk deze dagen niet hebben gezien als welkome o n d e r b r e k i n g van de 'sleur' van het kerkelijk jaar. Veeleer z o u d e n zij zijn ervaren als belemmeringen voor een ongestoorde voortgang v a n het dagelijks leven. Post wees er op dat volgens de voorschriften van de Utrechtse bisschoppen ongeveer zestig feesten van C h r i s t u s , M a r i a en andere heiligen moesten worden gevierd. H o e w e l een aantal daarvan op z o n d a g viel, diende toch rekening te worden geh o u d e n met ongeveer h o n d e r d dagen waarop niet mocht worden gewerkt, hetgeen economisch onverantwoord moet zijn geacht.
4
O p g r o n d van een kwantitatieve vergelijking van de overgeleverde lijsten v a n door de bisschop verordonneerde feestdagen, concludeerde Post dat van kerkelijke zijde w e i n i g werd 5
o n d e r n o m e n o m de eerder geconstateerde overladenheid te beperken. G i n g zijn aandacht vooral uit naar het aantal geboden dagen, i n dit artikel wordt het perspectief verbreed door ook de aard van de w i j z i g i n g e n i n de heiligenkalender bij het onderzoek te betrekken. Boven* 1 2 3 4 5
Het onderzoek dat aan dit artikel ten grondslag ligt, werd mede mogelijk gemaakt door de V a n Coeverden Adrianistichting te Amsterdam. J J . van Moolenbroek, 'Zeeuwen i n verzet tegen hun kerkelijke rechters. E e n e n q u ê t e in het jaar 1505', Tijdschrift voor geschiedenis 100 (1987) 507-532, vooral 525. P.W.J. van den Berg, De viering van den zondag en de feestdagen in Nederland vóór de Hervorming (Amersfoort 1914) passim. R . R . Post, Kerkelijke verhoudingen in Nederland vóór de Reformatie van ± 1500 tot ± 1580 (Utrecht en Antwerpen 1954) 389. Post, Kerkelijke verhoudingen, 389. Zie over de invloed van het aantal heiligedagen op het inkomen van dagloners: Leo Noordegraaf, Hollands welvaren? Levensstandaard in Holland 1450-1650 (Bergen 1985) 58-60. Post, Kerkelijke verhoudingen, 389-391. Zie ook: Idem, Kerkgeschiedenis van Nederland in de middeleeuwen 2 dln. (Utrecht en Antwerpen 1957) ir, 58-59.
156
Kerkelijke feestdagen i n de late middeleeuwen
dien w i l ik niet blijven staan bij de bisschoppelijke voorschriften, m a a r deze confronteren met gegevens over de kerkelijke praktijk op lokaal niveau. D e v r a a g is i n hoeverre daar i n kwantitatief è n inhoudelijk opzicht - k o n worden afgeweken van de regels die van hogerh a n d werden gesteld. Was het voor een parochiekerk mogelijk een eigen, lokaal bepaalde i n v u l l i n g te geven aan de diocesane kalender? N a een inleidende paragraaf over de i n d e l i n g en de systematiek van het kerkelijk jaar, wordt de oudste bisschoppelijke verordening met betrekking tot de kalender, daterend uit 1346, onderzocht op haar samenstelling. H i e r n a wordt de b l i k gericht op een protest van de stad H o o r n uit 1523, handelend over het te groot geachte aantal feestdagen dat moest worden gevierd. D e z e klacht, die zelfs werd overgenomen door keizer K a r e i V , vormde vermoedelijk de a a n l e i d i n g voor de h e r z i e n i n g v a n de heiligenkalender door de bisschop i n 1525. E e n vergelijking van de oude en de nieuwe voorschriften maakt duidelijk welke w i j z i gingen plaatsvonden, zowel q u a aantal als inhoudelijk. Vervolgens komt de kerkelijke praktijk aan de orde, toegespitst op Delft, é é n van de belangrijkste steden i n H o l l a n d . D a n k zij enkele bijzonder informatieve b r o n n e n uit 1457 en 1539 weten wij welke feestdagen zowel onder het oude als onder het nieuwe statuut werden gevierd i n de O u d e K e r k aldaar. D e laatste b r o n bevat bovendien belangwekkende gegevens over de h i ë r a r c h i e b i n n e n de kalender, zodat k a n worden onderzocht hoe algemeen kerkelijke en lokale religieuze festiviteiten zich tot elkaar verhielden. B i j het o p m a k e n van de balans komt de v r a a g aan de orde of regelgeving en praktijk bij alle wijzigingen die i n de loop van bijna twee eeuwen optraden, uiteen hepen of juist naar elkaar toegroeiden.
Het kerkelijk jaar
6
D e religieuze kalender heeft een ingewikkelde chronologische structuur. H e t kerkelijk j a a r bestaat uit twee, elkaar overlappende, m a a r onafhankelijk van elkaar verlopende cycli, namelijk het pars de tempore ( = deel betreffende de tijd, temporale) en het pars de sanctis (= deel betreffende de heiligen, sanctorale). H e t sanctorale levert de minste p r o b l e m e n op: het bevat de feesten van M a r i a en de andere heiligen, die steeds op dezelfde d a t u m worden gevierd en d a a r o m vaste feestdagen heten. H e t temporale, dat de Christusfeesten omvat, richt z i c h niet naar het zonnejaar, m a a r naar de maancyclus. D i t heeft tot gevolg dat de h i e r i n voorkomende feesten i n principe steeds op wisselende data vallen, reden w a a r o m zij veranderlijke feestdagen worden genoemd. Z o k a n Pasen, dat wordt gevierd op de z o n d a g n a de eerste volle m a a n n a het begin van de lente (21 maart), vallen tussen 22 maart en 25 a p r i l , dus op 35 verschillende dagen. D e van Pasen afhankelijke feesten, bij voorbeeld H e m e l v a a r t , P i n k steren en Sacramentsdag, respectievelijk 40, 50 en 61 dagen n a Pasen, verhuizen dus steeds mee. O o k het begin van deze zogenaamde Paaskring, de negende z o n d a g v ó ó r Pasen oftewel zondag Septuagesima, verschuift telkens. D i t heeft weer gevolgen voor het andere deel van het temporale, de K e r s t k r i n g . A n d e r s d a n Pasen valt K e r s t m i s - o m redenen die i n dit bestek
Zie hiervoor het heldere artikel van B. Kruitwagen O . F . M . , 'Studiemateriaal (Heiligen-geografie) voor den middeleeuwschen kalender van het bisdom Utrecht', in: Idem, Laat-middeleeumsche paleografica, paleotypica, liturgica, kalendalia, grammaticalia ('s-Gravenhage 1942) 153-224, vooral 153-183. Verder kan worden gewezen op: R . Fruin, Handboek der chronologie, voornamelijk van Nederland (Alphen aan den R i j n 1934) 11-34. E e n dezer dagen verschijnt E . A . Overgaauw, Martyrologes manuscrits des anciens diocèses d'Utrecht et de Liège: études sur te développement et la diffusion du Martyrologe d'Usuard 2 dln. (Hilversum 1993).
157
Kerkelijke feestdagen in de late middeleeuwen
ö «r
t\l*k s;«ui HL
„,„',
ut
ftmupiqïi
- * is iï Iw&qnwtyi 1
" p rv^,^ r
!
mti""ï. < fR
c t» ,t||j»*lmau<stiiü$ f i» ftimuuuqit :
;ï«i- : b ;-
f ^
ït
& ^iü
M, pi Vjr
A f b . 1.
t t |
.»au«!iUïim" tHtMHffittiofii -£0iUrtltWH4 tUlïg -aïfuiiutrciïipimfiiH
f ui
^aitfitrtruufttttS ^mntüierC&aiimmt&
» i om u 11| .
lufrcUütt^Hifïr
'Oratio W a n w n oujilui.
éywMpstOma ïomnuaitiUtfattó £«liityja|ic
f vus ffotmntnrpi
K a l e n d e r v o o r de m a a n d o k t o b e r i n een D e l f t s g e t i j d e n b o e k v a n o m s t r e e k s 1480. O p de r e c h -
ter b l a d z i j d e i n r o o d de feestdag v a n St. U r s u l a e n h a a r 11.000 m a a g d e n {Undecim milium
virginum), v
p a t r o n e s v a n de N i e u w e K e r k te D e l f t . D e n H a a g , K o n i n k l i j k e B i b l i o t h e e k , M s . 131 G 8, folio 10 r
11 . F o t o K o n i n k l i j k e B i b l i o t h e e k .
7
niet kunnen worden uiteengezet - wèl elk jaar op dezelfde datum, 25 december. Toch is ook in deze cyclus een veranderlijk element aanwezig. Hij begint namelijk met de eerste Adventszondag, de vierde zondag vóór Kerstmis, die kan vallen tussen 27 november en 3 december, en eindigt met de zaterdag vóór zondag Septuagesima, het begin van de Paascyclus.
Kerkelijke voorschriften: de synodale statuten van
1346
De Utrechtse bisschoppen hebben van tijd tot tijd door de uitvaardiging van zogenaamde synodale statuten bepalingen van algemene aard gegeven over allerlei aspecten van het religieuze leven. Twee van dergelijke verordeningen, daterend van 1346 en 1525, hebben betrekking op de feestdagen die in het hele diocees dienden te worden onderhouden. De eerste lijst is overgeleverd in de synodale statuten die door bisschop Jan van Arkel werden uitgegeven op 16 mei 1346. Aanleiding vormde, naar hij in de aanhef meedeelt, de constatering dat er een grote variatie bestond in de gevierde feestdagen, en dat hierdoor zekere - niet nader omschreven - ergernis en tweedracht waren ontstaan. Maar omdat de bisschop beleed dat er één God, één geloof, één doop en één kerk was, wilde hij ook ten aanzien van de feestdagen eenheid bewerkstelligen. Daarom bepaalde hij dat men alle zondagen en zestig met name genoemde feestdagen diende te onderhouden. 8
7 8
158
Hierover: Kruitwagen, 'Studiemateriaal', 164-166. J . G . C . Joosting en S. M u l l e r H z n ed., Bronnen voor de geschiedenis der kerkelijke rechtspraak in het bisdom Utrecht in de middeleeuwen, Werken der Vereeniging tot Uitgaaf der Bronnen van het Oud-Vaderlandsche Recht, Tweede reeks, nrs. 8, 11, 14, 16, 17, 19, 21 ('s-Gravenhage 1906-1924) v ( - W e r k e n 16) 112-114.
Kerkelijke feestdagen i n de late middeleeuwen
I n de lijst van 1346, weergegeven i n Bijlage 1 k o l o m I, k u n n e n enkele groepen worden 9
onderscheiden. Tot het temporale behoren de tien veranderlijke feestdagen en de op vaste data gevierde Christusfeesten K e r s t m i s , Besnijdenis en D r i e k o n i n g e n of Epifanie. D e beide Kruisfeesten, te weten K r u i s v i n d i n g en K r u i s v e r h e f f i n g , worden altijd tot het sanctorale gerekend, hoewel zij inhoudelijk en q u a r a n g behoren tot de Christusfeesten. I n het sanctorale k u n n e n verder de vijf M a r i a d a g e n worden onderscheiden: M a r i a L i c h t m i s , Boodschap, H e melvaart, Geboorte en Ontvangenis. V a n de overige heiligen wordt een aantal reeds vermeld i n de bijbel. H i e r t o e behoren allereerst Johannes Baptist - de enige behalve Jezus en M a r i a van wie behalve de sterfdag ook de geboorte wordt herdacht - en de aartsengel M i c h a e l , en verder de apostelen en evangelisten (Johannes Evangelist, Paulus' B e k e r i n g , Petrus' Stoel, M a t t h i a s , P h i l i p p u s en Jacobus, Petrus en Paulus, J a c o b u s M a j o r , Petrus' B a n d e n , Bartholomeus, M a t t h e u s , S i m o n en J u d a s , A n d r e a s , T h o m a s ) , M a r i a M a g d a l e n a , de O n nozele K i n d e r e n en de protomartyr Stephanus. E e n aantal van de 23 resterende feestdagen is algemeen i n de hele Latijnse christenheid, bij voorbeeld Agnes, L a u r e n t i u s , R e m i g i u s , A l l e r h e i l i g e n , A l l e r z i e l e n , M a r t i n u s , C a t h a r i n a en N i c o l a a s . Veertien feestdagen hebben een meer regionaal karakter en verdienen d a a r o m aparte aandacht. Enkele heiligen genoten bijzondere verering i n het b i s d o m U t r e c h t omdat zij betrokken waren geweest bij de kerstening van deze streken, zoals Bonifatius, W i l l i b r o r d u s en L e b u ï n u s . V a n de laatste werd ook de translatie of overbrenging van de relieken te Deventer gevierd. Hetzelfde gold voor M a r t i n u s van Tours, de patroonheilige van het diocees, van wie behalve de - algemene - sterfdag tevens de translatie van r e l i k w i e ë n uit Tours naar de Utrechtse D o m werd gevierd. D e aanwezigheid van belangrijke relieken was ook de reden van opname i n de kalender van Pontianus en Pancratius, twee martelaren uit de R o m e i n s e tijd. Odulfus, i n de 9e eeuw w e r k z a a m als priester i n het b i s d o m U t r e c h t , genoot d a a r o m bijzondere verering. U i t naburige b i s d o m m e n stamde de verering van G e r t r u d i s , abdis van Nijvel, Servatius, bisschop van Tongeren, L a m b e r t u s , bisschop van M a a s t r i c h t , en V i c t o r en M a u r i t i u s , wier relieken berustten i n de D o m van K e u l e n , de zetel van het aartsbisdom waaronder het diocees U t r e c h t ressorteerde.
Problemen over feestdagen i n West-Friesland In 1523 liet het Utrechtse D o m k a p i t t e l een aantal getuigenverklaringen vastleggen over de 'nbreuken die v a n wereldlijke zijde werden gemaakt op de kerkelijke jurisdictie i n WestF r i e s l a n d . H e t bezoek van de commissie die deze opdracht ter plaatse uitvoerde, werd door het stadsbestuur van H o o r n aangegrepen o m onvrede te uiten over het grote aantal feestdagen dat moest worden gevierd. W i j weten van deze kwestie uit twee brieven die de magistraat ° P 7 en 26 november 1524 aan het D o m k a p i t t e l z o n d , o m te informeren hoe het met de eerder aangekaarte zaak s t o n d . I n deze brieven werd nogmaals meegedeeld dat i n West-Friesland meer feestdagen werden onderhouden dan elders, 'tot groter belastinge van den a r m e n ende gemeen arbeitsman'. H e t H o o r n s e stadsbestuur verwees naar een aan de commissarissen meegegeven 'zedulle', w a a r i n zeventien feestdagen werden voorgedragen voor afschaffing. D e tweede brief kruiste waarschijnlijk het antwoord van het D o m k a p i t t e l en de bisschop, 10
11
9
1
V e r g e l i j k : P . S é j o u r n é , L'ordinaire
de S. Martin
d'Utrecht
( U t r e c h t 1919-1921) 3 3 - 4 6 .
0
J o o s t i n g e n M u l l e r e d . , Bronnen
v u ( = W e r k e n 21) 195-211.
1 1
J o o s t i n g e n M u l l e r e d . , Bronnen
wil, 2 1 2 - 2 1 3 e n 2 1 5 - 2 1 6 .
15')
Kerkelijke feestdagen in de late middeleeuwen
die op 24 november terugschreven dat een aantal feestdagen inderdaad zou mogen vervallen. Het waren Blasius (3-2), Agatha (5-2), Gregorius (12-3), Gertrudis (17-3), Ambrosius (4-4), Johannes voor de Latijnse Poort (6-5), Margaretha (13-7), Uiteengaan der Apostelen (15-7), Augustinus (28-8), Hieronymus (30-9), Lucas (18-10), Ursula (21-10), Cecilia (22-11), Clemens (23-11), Barbara (4-12) en Lucia (13-12). Verder zouden op Marcus (25-4) en Allerzielen (2-11) alleen voormiddagvieringen hoeven plaats te vinden. Het aantal van achttien dagen, waarvan twee halve, doet vermoeden dat deze lijst overeenkomt met de zeventien feesten die waren genoemd in de niet overgeleverde 'zedulle'. 12
Bij vergelijking van deze reeks met de synodale statuten uit 1346 blijkt dat alle feesten behalve dat van Gertrudis inderdaad niet worden genoemd in de lijst van Jan van Arkel. Het Hoornse stadsbestuur had aangevoerd dat deze dagen alleen in West-Friesland werden onderhouden, en bisschop en Domkapittel namen dit nagenoeg letterlijk over ter motivering van hun gunstige beschikking. O f die bewering geheel overeenkomt met de waarheid, kan desondanks worden betwijfeld. Het is alleszins waarschijnlijk dat ten minste een aantal van de genoemde feesten ook elders was ingeburgerd gedurende de periode van bijna twee eeuwen waarin de statuten van 1346 hadden gegolden. Heiligen als Blasius, Agatha, Margaretha en Barbara, om er maar enkele uit de lijst te noemen, mochten zich in de late middeleeuwen verheugen in een enorme populariteit. Als elders al niet dezelfde heiligen op de regionale of lokale kalender werden geplaatst, dan waren er waarschijnlijk wel andere wier feestdag als zondag gold. Het is niet uitgesloten dat een door Hoorn als ongewenst ervaren situatie met opzet werd geschetst als een onrechtvaardige toestand, om des te gemakkelijker het gevraagde te verkrijgen. In het Utrechtse antwoord zal aan de formulering in het rekest zijn gerefereerd omdat dit min of meer gebruikelijk was bij de inwilliging van verzoekschriften. 13
Overigens was niet elke belanghebbende content met de beslissing van bisschop en kapittel. Domkanunnik Jan Michielszoon Waldorian, die in Hoorn resideerde als deken van West-Friesland, schreef op 15 december 1524 een woedende brief aan zijn Utrechtse collega's. Hierin deed hij zijn beklag over een aantal zaken, voorop de afschaffing van zovele feestdagen. Deze beslissing leek hem zeer nadelig. Zijn voorganger Arnoldus Boekhorst beurde per jaar namelijk meer dan 100 rijnsgulden aan dispensatiegelden en boetes van personen die op deze dagen arbeid verrichtten. Het is niet geheel zeker hoe deze klacht moet worden uitgelegd. Op het eerste gezicht lijkt de deken alleen bekommerd om zijn financiële belangen, maar in het vervolg van de brief toont Waldorian zich ook van een andere zijde. Hij signaleert allerlei misstanden, zoals het oogluikend toestaan van clandestiene huwelijken en simonie of handel in kerkelijke ambten. Hem is ter ore gekomen dat mensen openlijk verklaren: 'Daeromme ist dat die luyden luteriseren, want die prister ende die papen vercoepen melchanderen kercken ende gheestelijcken goeden'. O m het opkomende lutheranisme de wind uit de zeilen te nemen wil hij wel corrigerend optreden tegen de genoemde misstanden, maar hij voelt zich daarbij tegengewerkt. Naar hij in bedekte, maar voor de goede verstaanders in Utrecht waarschijnlijk overduidelij14
15
12 Joosting en M u l l e r ed., Bronnen vu, 213-214. 13 M . van Dijk, 'Hagiografie van de heilige Barbara in Brabantse vrouwengemeenschappen. Waarheid, ideologie en fantasie', i n : B. Ebels-Hoving, C . G . S a n t i n g e n C . P . H . M . T i l m a n s r e d . , Genoechlicke ende lustige historiën. Laatmiddeleeuwse geschiedschrijving in Nederland (Hilversum 1987) 141-155, i n het bijzonder 144-146. 14 Joosting en M u l l e r ed., Bronnen vu, 385-387. 15 In die zin is de passage ook uitgelegd door Post, Kerkelijke verhoudingen, 391. 160
Kerkelijke feestdagen in de late middeleeuwen
ke termen meedeelt, zijn het vooral zijn medekanunniken die zich buiten hem om met de gang van zaken in zijn dekenaat bemoeien. Dit alles is voor hem aanleiding om zijn ontslag aan te bieden. Hoewel ook het vervolg van de briefde indruk niet kan doen vergeten dat Waldorian zich financieel benadeeld voelde, lijkt er toch tevens een oprechte bezorgdheid om de handhaving van het kerkelijk gezag uit te spreken. Zo vraagt hij - na zijn grieven te hebben gespuid - wat hij aanmoet met een lutheraan die vlees had gegeten op de feestdag van Simon en Judas (28 oktober), die dat jaar viel op vrijdag. Hij spoort aan tot een krachtig optreden, 'opdat de straf voor de eenling kan werken als schrikbeeld voor velen'. Kennelijk ziet hij in de afschaffing van geboden en verboden met betrekking tot het onderhouden van de feestdagen tevens een immaterieel nadeel: de Kerk geeft te gemakkelijk toe aan de zwakheid van het volk. In dat licht bezien kan de verwijzing naar het hoge bedrag aan boetes dat zijn voorganger had geïnd, vooral hebben gediend om duidelijk te maken hóe zwak het volk was. 16
17
Nieuwe kerkelijke voorschriften: de synodale statuten van 1525
Deken Waldorian kon het tij echter niet keren. De Westfriese kwestie lijkt voor de bisschop de aanleiding te zijn geweest om de heiligenkalender voor het hele diocees te herzien. De noodzaak hiertoe deed zich temeer gevoelen, omdat Hoorn werd bijgevallen door niemand minder dan Karei V. In de jaren 1524-1525 bestookten de keizer, in zijn kwaliteit van graaf van Holland, en de eerst onlangs gekozen Utrechtse bisschop Hendrik van Beieren elkaar met klachten over inbreuken op hun respectievelijke jurisdictie. Hierbij werd van keizerlijke zijde onder meer aangedrongen op beperking van het aantal feestdagen, vooral in juli en augustus. Volgens een van de vele ingediende lijsten met grieven werd het de leken in deze maanden wel erg moeilijk gemaakt om de kost te verdienen voor vrouw en kinderen. O p de talrijke heiligedagen verdeden zij hun tijd in de kroeg, wat leidde tot dronkenschap en ruzie, ja zelfs tot moord en doodslag. In antwoord op deze tirade verklaarde de bisschop ntet ongenegen te zijn aan die wens van de keizer tegemoet te komen, waartoe op de eerstvolgende synode besluiten konden worden verwacht. 18
19
Inderdaad vaardigde Hendrik van Beieren op 2 oktober 1525, amper een jaar na de briefwisseling met Hoorn, synodale statuten uit ter vervanging van de heiligenkalender van zijn voorganger Jan van Arkel. De nieuwe statuten zijn in vrijwel gelijke bewoordingen gesteld als die van 1346. Opnieuw wordt in de aanhef gerefereerd aan de grote verscheidenheid van gevierde feestdagen, die geleid zou hebben tot ergernis en tweedracht. Waren er in 1346 ~ voor ons althans - geen concrete problemen aan te wijzen die de keuze van deze formule20
6 Dat m a g toch wel worden afgeleid uit de opmerking 'et sunt qui resistunt, quos Dominus Deus novit'. D e bronnen zwijgen over de rol van de parochiegeestelijkheid, die i n deze kwestie eveneens lijkt te zijn gepasseerd. ' 'Opus est magna correctione, ut pena unius sit metus multorum'. 8 Joosting en M u l l e r ed., Bronnen III (= Werken 11) 494-495: Nedecetero nova indueanturfesta pubtice omnibus celebranda, ymmo tollantur nonnulafesta simplicia maxime in Julio et Augusto occurrentia. Saltem ut audito officia in dictisfestis laicus impune possit ad officium suum mechanicum pro victu et vestitu uxoris et prolium recurrere; potius quam lotis postprandiis tabernis insidere; unde proveniunt ebrielates rixe pugne homicidia et infinita alia mala. 9
Joosting en M u l l e r ed., Bronnen m , 502: 'respondet quod ad conienia articuh inclinatus est et fecit desuper concipi certas ordinationes, quas in proxima synodo mense Octobris faciel publicari'. " Joosting en M u l l e r ed., Bronnen v, 156-157. Zie over de doorwerking van de nieuwe statuten in stedelijke keuren: Van den Berg, De viering, 52-53. Overigens kende deze auteur de statuten zelf niet.
161
Kerkelijke feestdagen in de late middeleeuwen
ring rechtvaardigden, ditmaal kan zijn gedoeld op de problemen in Hoorn en omstreken. De nieuwe voorschriften lijken ten opzichte van de oude slechts een geringe beperking te hebben betekend (zie Bijlage 1, kolom II). De viering van Pasen en Pinksteren werd teruggebracht van vier tot drie dagen. Verder verdwenen de feestdagen van Gertrudis en Lambertus, twee heiligen uit de Zuidelijke Nederlanden, evenals die van Mauritius en Victor, die voorheen op de kalender figureerden onder invloed van Keulen. De afgeschafte feesten van Pancratius en Lebuïnus' Translatie waren van meer lokale aard: zij werden gevierd vanwege de aanwezigheid van relieken in respectievelijk Utrecht en Deventer. Beide zullen ter plaatse waarschijnlijk wel zijn gehandhaafd. Een laatste beperking betrof Allerzielen, dat voortaan alleen vóór de middag gevierd hoefde te worden. Nieuw in de lijst van 1525 waren de feesten van Maria Visitatie en Marcus, het laatste slechts te vieren vóór de middag. Het eerste, ter herinnering aan het bezoek van Maria aan haar nicht Elisabeth, was ingevoerd in 1389 en verplicht gesteld in 1441, dus nadat Jan van Arkel zijn statuten had uitgevaardigd. Het betekende daardoor geen uitbreiding, maar een bevestiging van een inmiddels bestaande praktijk. Marcusdag (25 april) werd niet zozeer als halve zondag ingevoerd omwille van de evangelist zelf, als wel vanwege de zogenaamde Grote Litanieën of boetprocessies die op die datum werden gehouden in Rome. 21
22
23
Er werden dus twee veranderlijke en zes vaste feestdagen afgeschaft, terwijl bovendien één vaste geboden dag werd gehalveerd. Daar stond tegenover dat er een hele en een halve feestdag bij kwamen. Waren er voorheen 60 hele feestdagen, nu waren er 52 hele en twee halve. Kwantitatief gezien was er sprake van een beperking van ruim tien procent.
Feestdagen in de Oude Kerk te Delft, 1457 Het voorbeeld van Hoorn en West-Friesland, waarover wij door min of meer toevallige omstandigheden uitzonderlijk goed zijn geïnformeerd, maakt duidelijk dat de synodale statuten niet als enige bron kunnen dienen bij onderzoek naar de feestdagen die in Holland werden gevierd. Steeds zal moeten worden bekeken in hoeverre plaatselijke gebruiken afweken van de algemene voorschriften. Ter vergelijking wil ik bezien welke feestdagen werden onderhouden in een parochiekerk in een andere belangrijke Hollandse stad, namelijk Delft. Langs deze weg kan duidelijk worden of het stadsbestuur van Hoorn terecht aanvoerde dat daar meer feestdagen werden gevierd dan elders, en - in breder verband - in hoeverre de nieuwe statuten ook in Delft een ingrijpende beperking vormden. Over de viering van de feestdagen in de Oude Kerk, de oudste van de beide Delftse parochiekerken, worden wij uitvoerig ingelicht in twee instructies voor de koster. Deze werden hem gegeven door de kerkmeesters, door wie hij werd aangesteld en onder wier bevelen hij functioneerde. De eerste instructie is opgenomen in de aanstellingsakte van Sibrand Jacobszoon van 25 maart 1457, dus uit de periode waarin de synodale statuten van Jan van Arkel 21 Over de vervallen heiligedagen: Kruitwagen, 'Studiemateriaal', 180-181. Post, Kerkelijke verhoudingen, 390, rekent abusievelijk ook Kruisverheffing en Petrus' Banden tot de afgeschafte feesten. 22 In 1389, ten tijde van het westers schisma, gelastten U r b a n u s vi en Bonifatius ix, twee van de drie op dat moment aanwezige pausen, de viering i n hun obediënties. In 1441 stelde het concilie van Basel de feestdag verplicht voor de gehele westerse K e r k . L . Brinkhoff e.a. ed., Liturgisch woordenboek 2 dln. (Roermond en Maaseik 19581962 en Roermond 1965-1968) 259 ('bezoeking'). 23 Liturgisch woordenboek, 1551-1553 ('litaniae maiores') en 1654 ('Marcus'); Kruitwagen, 'Studiemateriaal' 163 en
162
Kerkelijke feestdagen in de late middeleeuwen
24
van kracht waren. Tot zijn taken behoorde het klaarleggen van de liturgische kleding voor de dienstdoende priester, en in deze akte wordt nauwkeurig omschreven welke 'ornamenten' op welke 'hoochtiden' moeten worden gebruikt. Er worden zeven categorieën onderscheiden: 'die alrebeste ornamenten', 'dat beste blaeu ornament', 'Onser Vrouwen rode ornament' , 'die swarte ornamenten', 'die blaeuwe ornamenten die des Sacramentsgilde toebehoren', 'dat groen ornament' en 'dat rode ornament dat heer Gielys der kercken gegeven heeft'. Misschien is sprake van een zekere rangorde, want de beste ornamenten worden onder meer gebruikt op Pasen, Pinksteren en Kerstmis, terwijl het laatste, rode ornament wordt gebezigd op gewone zondagen. In totaal worden tien veranderlijke feestdagen en vijftig vaste genoemd (zie Bijlage 1, kolom III). Deze aantallen komen exact overeen met die in de synodale statuten van 1346. Ten aanzien van de veranderlijke geboden dagen conformeerde men zich in Delft ook inhoudelijk volledig aan de bisschoppelijke voorschriften, maar wat de vaste feestdagen betreft waren er nogal wat afwijkingen. Zo ontbreken Gertrudis, Lebuïnus' Translatie, Lambertus, Allerzielen en Andreas. De eerste drie behoren tot de feestdagen die in 1525 kwamen te vervallen, terwijl Allerzielen toen werd gereduceerd tot een halve dag. Het lijkt er dus op dat die afschaffing c.q. beperking niet veel meer was dan een formele bevestiging van een in de praktijk hier en daar al langer bestaande situatie. Het ontbreken van Andreas berust wellicht op een vergissing. Een apostelfeest laat men niet zomaar op eigen gezag vervallen, en bovendien komt het in de tweede, hierna te bespreken Delftse lijst wel voor. Opvallend is de afwezigheid van Maria Visitatie, dat zoals gezegd in 1441 verplicht was gesteld, maar zestien jaar later - althans in de Oude Kerk - kennelijk nog niet was ingevoerd. 25
In plaats van deze door de bisschop voorgeschreven heiligedagen werden volgens de kostersinstructie vijf andere gevierd. M i n of meer vanzelfsprekend waren de feestdagen van Hippolytus en Ursula, de patroonheiligen van respectievelijk de Oude en de Nieuwe Kerk in Delft. Het gegeven dat zij beide ontbreken op de diocesane lijst, maar prominent aanwezig zijn in de Delftse, is van groot belang voor codicologen. Heel wat handschriften, vooral gebeden- en getijdenboeken, die zijn voorzien van een kalender, zijn op grond van de markering in rood van Hippolytus en Ursula gelokaliseerd in Delft, dat een belangrijk centrum van boekproduktie was. Een andere te verwachten feestdag is de kermis of kerkwijding, die werd gevierd tussen Maria Geboorte (8-9) en Kruisverheffing (14-9), mogelijk op de zondag na Maria Geboorte. De vierde extra feestdag was die van Barbara, een martelares die in de late middeleeuwen mateloos populair moet zijn geweest. De Oude Kerk bezat relikwieën van haar, terwijl er ook een gilde of broederschap en een altaar van St. Barbara waren. 26
27
28
24 Gemeentearchief Delft (hierna: G A D ) , Collectie Archief Bisdom H a a r l e m (hierna: A B H ) , inv.nr. 546. 25 Waarschijnlijk eigendom van de Onze-Lieve-Vrouwebroederschap, zoals de later genoemde blauwe ornamenten behoorden aan het Sacramentsgilde. 26 Zie bij voorbeeld: The golden age ofDutch manuscript painting (New York 1990)57 en 185-197; W . C . M . Wüstefeld, 'Delftse handschriftenproduktie en de boeken van de familie V a n Assendelft', in: Delfia Balavorum. Jaarboek 1992 (Delft 1993) 9-42, in het bijzonder 10. Zie voor het lokaliseren van handschriften op grond van de heiligenkalender ook: M . H ü l s m a n n , 'Een Noordhollandse heiligenkalender. E e n onderzoek naar vijftiende-eeuwse kalenderteksten i n relatie tot de boekverluchting', in: J . P . Bedaux (ed.) m.m.v. A . M . Koldeweij, Annus Quadriga Mundi. Opstellen over middeleeuwse kunst opgedragen aan prof.dr. AnnaC. Esmeyjer, Clavis kunsthistorische m o n o g r a f i e ë n v i n (Zutphen 1989) 99-115. 27 Van Dijk, 'Hagiografie', passim. 28 G A D , Collectie A B H , inv.nr. 576: de kerkmeesters van de O u d e K e r k staan met consent van het stadsbestuur het gilde van Sint Barbara toe haar relikwieën op bepaalde dagen uit te stallen op haar altaar (1464, augustus 23). O v e r dit stuk: D . P . Oosterbaan, De Oude Kerk te Delft gedurende de middeleeuwen ('s-Gravenhage 1973) 54.
163
Kerkelijke feestdagen in de late middeleeuwen
Afb. 2. St. Ursula, patrones van de Nieuwe Kerk te Delft. Eikehouten beeld, 100 cm hoog, omstreeks 1525 gemaakt te Amsterdam of Utrecht. Amsterdam, Rijksmuseum, inv. K O G 659. Foto Rijksmuseum-Stichting Amsterdam.
De laatste afwijkende feestdag was de zogenaamde Ommegang, een processie die volgens de overlevering was ingesteld in 1327. De aanleiding vormde een wonder dat geschiedde door toedoen van het beeld van Maria Jesse in de Oude Kerk. Een blinde vrouw uit 's-Gravenhage, Machteld genaamd, kreeg in een droom te verstaan dat zij om genezing moest gaan bidden bij het nieuwe Mariabeeld in Delft. Op 14 juni, de zondag na Odulfus, reisde zij onder begeleiding van een meisje naar de aangewezen kerk. Toen zij deze binnentrad zou juist de mis beginnen bij het altaar voor het beeld. Machteld viel op haar knieën en bad om herstel van haar gezichtsvermogen. Toen de priester het Heilig Sacrament ophief, kon zij weer zien, waarop zij met luide stem Christus en Maria dankte voor het mirakel. De overige aanwezigen volgden haar voorbeeld, en onmiddellijk werd besloten een dankprocessie te houden. Deze zou voortaan jaarlijks op dezelfde zondag worden herhaald en uitgroeien tot het hoogtepunt van het kerkelijk leven in Delft. Toen in 1381 de Nieuwe Kerk werd gesticht als tweede parochiekerk, participeerde deze in de Ommegang met haar eigen mirakelbeeld, Maria ter Nood Gods. Zo was en bleef de hele bevolking bij de processie betrokken, temeer omdat deze samenviel met de belangrijkste van de beide Delftse jaarmarkten. 29
30
29 G . Verhoeven, Devotie en negotie. Delft als bedevaartplaats in de late middeleeuwen (Amsterdam 1992) 39-42 30 Verhoeven, Devotie en negotie, 36-37. 164
Kerkelijke feestdagen in de late middeleeuwen
Feestdagen i n de Oude Kerk te Delft, 1539 De tweede voor de koster van de Oude Kerk bestemde instructie die informatie geeft over feestdagen, is opgenomen in een registertje waarin de kerkmeesters voor eigen gebruik allerhande praktische overzichten en regelingen hebben opgenomen. Het zal geen toeval zijn dat dit boekje dateert van 1539. In mei 1536 was Delft getroffen door een grote stadsbrand, waarbij ook de beide parochiekerken niet ongeschonden waren gebleven. Vele archivalia waren verloren gegaan, zodat men zich genoodzaakt zag talrijke zaken opnieuw vast te leggen - zo ook de taken van de koster met betrekking tot de geboden dagen. In de lijst van te vieren feestdagen blijken in vergelijking met de instructie voor Sibrand Jacobszoon aanzienlijke veranderingen te zijn opgetreden. Deze waren uiteraard mede een gevolg van de inmiddels van kracht geworden synodale statuten van 1525. Overeenkomstig die nieuwe voorschriften zijn vierde paas- en vierde pinksterdag afgeschaft, maar daarvoor zijn drie andere veranderlijke feestdagen in de plaats gekomen. De eerste is Witte Donderdag, de donderdag voor Pasen, waarop de instelling van het Heilig Sacrament werd herdacht. Ook de tweede had te maken met de verering van het Heilig Sacrament: het hieraan gewijde gilde, dat al in 1423 zou zijn opgericht, hield in de week na Sacramentsdag zijn 'statie'. Dit hield in dat op die dag de processie die na de hoogmis in de kerk werd gehouden, stilhield bij het desbetreffende altaar, waar dan toepasselijke gebeden en gezangen plaatsvonden. De derde nieuwe veranderlijke feestdag is zondag Jubilate, oftewel de derde zondag na Pasen. Deze dag stond in Delft in het teken van de devotie tot Onze-Lieve-Vrouwe van Zeven Smarten. In 1503 was deze cultus in de Oude Kerk ingevoerd, waarna hij in korte tijd een enorme populariteit bereikte. Elk jaar werden twee grote feestdagen te harer ere gevierd: Jubilate was het 'prmcipael hoichtijt', terwijl bovendien 1 oktober gold als het 'hoichtijt van miraculen'. Volgens enkele gedrukte devotieboekjes geschiedden in Delft binnen vijftien jaar na de instelling van de cultus 178 wonderen, zodat er alle aanleiding was een jaarlijkse dankprocessie te houden. De eerste oktober, eigenlijk de feestdag van Remigius of - in de Nederlanden veeleer - Bavo, en naar de laatste gewoonlijk Bamis genoemd, had daarmee in Delft een geheel eigen invulling gekregen. Het aantal vaste geboden dagen blijkt met slechts drie gedaald te zijn tot 47. Sinds 1457 zijn allereerst vervallen: Pancratius, Mauritius en Victor, die in 1525 waren afgeschaft door bisschop Hendrik van Beieren. Verder ontbreken Onnozele Kinderen, Servatius, Bonifatius en Michael, die kennelijk op eigen, dat wil zeggen Delfts initiatief zijn afgeschaft. Onnozele Kinderen kwam overeen met vierde kerstdag, en is mogelijkerwijs weggelaten naar analogie van vierde paas- en vierde pinksterdag. Tegenover de verdwijning van zeven vaste feestdagen staat de invoering van drie nieuwe, terwijl nu ook de in 1457 wellicht per abuis vergeten Andreas op de kalender staat. Maria Visitatie was inmiddels, misschien naar aanleiding van de synodale statuten van 1525, wel opgenomen in de kostersinstructie, waar het in 1457 nog ontbrak. Verder blijkt in de Oude Kerk het Uiteengaan der Apostelen te zijn gevierd, waarbij de zending van de apostelen naar 31
32
33
r
31 G A D , Collectie A B H , inv.nr. 566, folio 26 - 32': 'Ordonnantie soe die coster dat hoechoutaer opduet ende sluyt upte hoechtyden ende feesten hyernae volgende'. 32 O v e r het Sacramentsgilde: Oosterbaan, De Oude Kerk, 289-290. O v e r de verering van het H e i l i g Sacrament in breder verband: C . M . A . Caspers, De eucharistische vroomheid en het feest van Sacramentsdag in de Nederlanden tijdens de late middeleeuwen, Miscellanea Neerlandica v (Leuven 1992). 33 Verhoeven, Devotie en negotie, 43-50.
165
Kerkelijke feestdagen in de late middeleeuwen
Afb. 3. Devotieprent voor Onze-Lieve-Vrouwe van Zeven Smarten, vereerd in de Oude Kerk te Delft. Door de Meester II met doodshoofd, 1507. Formaat 12,7x9,4 cm. Onderschrift: 'Eertjesus passie ende die ween van Marien / doer welck te Delf veel miraculen ghescien'. Amsterdam, Rijksprentenkabinet, inv. O B 2123. Foto Rijksmuseum-Stichting Amsterdam.
de vier windstreken werd herdacht. De plechtige viering van dit weinig algemene feest had ongetwijfeld te maken met het bestaan van een Broederschap der Apostelen, die op een onbekend tijdstip, maar in elk geval vóór 1511 werd opgericht. Van dit gilde waren uitsluitend geestelijken lid, zowel priesters die verbonden waren aan de beide parochiekerken als paters van Delftse kloosters. Eveneens nieuw is ten slotte Maria Presentatie, dat op 2 oktober 1535 in het diocees Utrecht werd ingevoerd door bisschop Georg van Egmond. In de desbetreffende oorkonde wordt uitsluitend gesproken over plechtige viering in de kerk, en niet over een geboden dag waarop men zijn werk moest laten rusten. Wel werd het volk door de belofte van een aflaat van veertig dagen opgewekt om de kerkelijke plechtigheden bij te wonen of op de dag voorafgaand aan het feest te vasten. 34
35
E e n h i ë r a r c h i e van heiligedagen
De Delftse kostersinstructie van 1539 geeft niet alleen antwoord op de vraag welke feestdagen in de Oude Kerk werden gevierd, maar biedt tevens inzicht in de hiërarchie binnen de aldaar vigerende kalender. In dit document is namelijk - veel gedetailleerder dan in 1457 geschiedde - omschreven wat de koster allemaal moet doen op de genoemde dagen. Achtereenvolgens wordt hem voorgeschreven het altaar geheel of slechts half te openen, al dan niet een altaarkleed uit te spreiden, welke ornamenten hij moet uitstallen, en hoeveel processie34 Oosterbaan, De Oude Kerk, 290-292. 35 Joosting en M u l l e r ed., Bronnen v, 203-204. 166
Kerkelijke feestdagen in de late middeleeuwen
vanen en/of 'hoechkaerssen' hij dient klaar te zetten (zie Bijlage 2). Er was keuze uit vijf altaarkleden: goud, wit damast, rood fluweel, rood damast en blauw damast. De eventueel te gebruiken ornamenten waren de grote ark (ark = schrijn), de kleine ark van het Heilig Kruis, het zilveren beeld van Onze-Lieve-Vrouwe van Zeven Smarten en de twee zilveren kruisen. Bij één gelegenheid, namelijk Maria Boodschap, werd het beeld van Maria Jesse uitgestald. Dit waren de pronkstukken uit het bezit aan relikwieën en beelden van de Oude Kerk. Het aantal vanen of kaarsen was steeds vier, twee of nul, terwijl de verhouding tussen vanen en kaarsen kon variëren. Met de combinatie van altaaropenstelling, kleur en materiaal van het eventuele altaarkleed, aantal en aard van eventuele ornamenten en aantal vanen en kaarsen, kon men op zeer subtiele wijze een hiërarchie van feestdagen tot uitdrukking laten komen. Een eerste, vrij globale verdeling in de heiligedagen kan worden gemaakt op grond van de mededeling of het altaar geheel of slechts half werd geopend. Volledige opening vond plaats op de belangrijkste feesten, waartoe om te beginnen behoorden alle Christus- en M a riafeesten, inclusief de typisch Delftse als de Ommegang, de statie van het Sacramentsgilde, Onze-Lieve-Vrouwe van Zeven Smarten en Bamis. Alleen Witte Donderdag was een uitzondering, wellicht omdat dit slechts een halve feestdag was. Verder was het altaar geheel open op Stephanus en Johannes Evangelist, niet omdat deze feesten zo hoog werden aangeslagen, maar omdat zij tevens golden als tweede en derde kerstdag, dus als Christusfeesten. Johannes Baptist, na Christus en Maria de belangrijkste heilige, werd alleen bij de viering van zijn Geboorte geëerd met een geheel open altaar, niet bij de herdenking van zijn Onthoofding. Van de apostelfeesten vielen er slechts drie in de hoogste categorie: het Uiteengaan der Apostelen, Petrus en Paulus, en - enigszins verrassend - Bartholomeus. Er zijn aanwijzingen dat de laatste oorspronkelijk de patroonheilige van de Oude Kerk is geweest, en dat eerst in 1396 Hippolytus in zijn plaats werd gesteld. De relatief belangrijke plaats die Bartholomeus in de hiërarchie van feestdagen innam, lijkt een argument voor de juistheid van deze theorie. Overigens was ook de feestdag van de latere beschermheilige, Hippolytus, ingedeeld in de belangrijkste groep, evenals de dag van de Kermis. Ten slotte werd het altaar volledig geopend op Martinus (de patroon van het bisdom), Barbara (voor wie zoals gezegd een bijzondere devotie bestond) en Allerheiligen. De meeste apostelfeesten kwamen slechts in aanmerking voor het halfopenen van het altaar. Zo ook de feesten van de heiligen uit de Romeinse tijd (Pontianus, Agnes, Laurentius, Catharina, Nicolaas) en de heiligen van regionale betekenis (Odulfus, Martinus' Translatie, Willibrord, Lebuïnus). Aan het feest van Ursula werd weliswaar enige aandacht besteed, maar grote plechtigheid en uitbundigheid liet men toch over aan de Nieuwe Kerk, waarvan zij patrones was. Op haar feestdag werd het altaar dan ook slechts halfgeopend. Op al deze dagen werden geen altaarkleden gebruikt en geen ornamenten uitgestald, en zette de koster maximaal twee vanen en twee kaarsen gereed. Binnen de groep van de belangrijkste feestdagen kan een nadere onderverdeling worden gemaakt door te bezien welk altaarkleed en welke ornamenten werden gebruikt. De hoogste categorie bestond uit de dagen waarop het gouden altaarkleed werd gebezigd, alle ornamenten werden uitgestald en het maximale aantal van vier vanen en vier kaarsen werd klaargezet. Tot dit selecte gezelschap behoorden slechts Kerstmis, Driekoningen, Pasen, Jubilate, Pinksteren, Uiteengaan der Apostelen, Hippolytus, Maria Hemelvaart, Kermis, Bamis en 36
36 Verhoeven, Devotie en negotie, 32-33 en 319 noot 82.
167
Kerkelijke feestdagen in de late middeleeuwen
Allerheiligen. Hier direct onder kwamen de Ommegang, waarop de grote ark ontbrak, en Hemelvaart, wanneer Onze-Lieve-Vrouwe van Zeven Smarten niet werd uitgestald. Omdat deze beide feesten voor het overige wel met de grootste pracht en praal werden gevierd, kan worden verondersteld dat de ontbrekende ornamenten dan elders in de kerk waren opgesteld, bij voorbeeld in de kapel van Maria Jesse. Een bijzondere plaats nemen de beide Sacramentsfeesten in. Zowel bij Sacramentsdag als bij de statie van het Sacramentsgilde wordt vermeld dat dan geen zilveren ornamenten mogen worden uitgestald 'om dichts wil vant Heyhch Sacrament'. Hoe deze bepaling moet worden uitgelegd is mij niet geheel duidelijk. Werd ermee bedoeld dat het bij deze plechtigheden zo licht was dat dit schadelijk zou kunnen zijn voor het zilver? O f was men bevreesd dat het geschitter van al het zilver te veel zou afleiden van het Sacrament? Van iets mindere betekenis werden de nog niet genoemde Mariafeesten geacht: Lichtmis, Boodschap, Visitatie, Geboorte, Ontvangenis en Presentatie. Op de eerste vijf dagen werd' het wit damasten altaarkleed gebruikt, dat het tweede in de rangorde lijkt te zijn geweest en kennelijk speciaal bestemd was voor Mariafeesten. Op Maria Presentatie werd volstaan met het blauw damasten kleed. Het meest recente feest werd dus gevierd met de minste plechtigheid. Het rood damasten kleed werd alleen uit de kast gehaald voor de beide Kruisfeesten en Witte Donderdag. Het rood-fluwelen kleed diende slechts op tweede kerstdag, tweede paasdag, tweede pinksterdag en Besnijdenis. Het blauw-damasten kleed, dat bij voorbeeld op derde kerstdag werd gebruikt, stond kennelijk het laagst in de rangorde.
Balans: ontwikkelingen in de laatmiddeleeuwse heiligenkalender
Wie afgaat op de bisschoppelijke regelgeving, kan haast niet anders dan concluderen dat in de ongeveer twee eeuwen die dit artikel bestrijkt in kwantitatief opzicht niet veel veranderde in de Utrechtse heiligenkalender. Post noemde de beperking die Hendrik van Beieren in 1525 doorvoerde 'niet zeer groot'. In dit artikel werd echter aangetoond dat de synodale statuten momentopnamen zijn, en dat zij slechts een globaal beeld kunnen bieden. Bij vergelijking met de praktijk blijkt dat de voorschriften van de bisschop weliswaar de richtlijn vormden, maar tevens dat zij geen wetten van Meden en Perzen waren. Op plaatselijk niveau kon er van worden afgeweken, en waar dit gebeurde, was het gevolg opvallend genoeg veeleer een uitbreiding dan een beperking van het aantal feestdagen. Voor een deel kan dit daardoor worden verklaard dat in elke parochie tevens de patroonheilige en de kerkwijding moesten worden herdacht, hetgeen extra feestdagen betekende als zij niet samenvielen met een reeds als geboden geldende dag of op een zondag waren geplaatst. In Delft stonden twee parochiekerken, beide met een niet in de diocesane kalender opgenomen patroonheilige. Hier werden dus twee feestdagen aan de lijst toegevoegd. Verder konden allerlei lokale devoties, al dan met gevierd met openbare processies en andere plechtigheden, de aanleiding vormen voor aanvullende feestdagen. Misschien is dit de reden geweest dat zich in WestFriesland een zo omvangrijke feestkalender had ontwikkeld, gesteld dat de Hoornse magistraat de situatie niet extremer voorstelde dan zij in werkelijkheid was. Als in elke parochie één of twee bijzondere feestdagen golden die veel bezoek uit andere plaatsen trokken kan dit voor de regio als geheel een zeer overladen programma hebben betekend. Dat het pro37
37 Post, Kerkelijke verhoudingen, 390. 168
Kerkelijke feestdagen in de late middeleeuwen
A f b . 4.
B e g i n v a n de k a l e n d e r v o o r de m a a n d
a u g u s t u s i n een D e l f t s g e t i j d e n b o e k
van o m -
streeks 1480. I n r o o d de feestdag v a n H i p p o l y t u s e n z i j n g e z e l l e n (Ypoliti
et sociorum eius), p a t r o o n
v a n de O u d e K e r k te D e l f t . D e n H a a g , K o n i n k l i j V
ke B i b l i o t h e e k , M s . 131 G 8, folio 8 . F o t o K o ninklijke Bibliotheek.
bleem van het grote aantal feestdagen ook op hoog niveau serieus werd genomen, blijkt uit het inbrengen van deze kwestie in de strijd tussen kerk en staat, tussen Karei V en de bisschop van Utrecht. Moge de kwantitatieve aanpassing van de kalender beperkt zijn geweest, inhoudelijk hebben er in de onderzochte periode wel degelijk vrij ingrijpende veranderingen plaatsgevonden. De laatmiddeleeuwse vroomheid oriënteerde zich steeds meer op Christus en M a na, en op de heiligen die met hen in nauwe verbinding stonden. Dit ging ten koste van de heiligen uit de na-bijbelse periode. Deze ontwikkeling wordt duidelijk weerspiegeld in de onderzochte kalenders. Bij alle beperkingen die door bisschop Hendrik van Beieren in 1525 werden aangebracht, bleven de feesten van Christus, Maria en de apostelen gespaard, Vj het dat Pasen en Pinksteren met een dag werden ingekort. Afgeschaft werden daarentegen de feestdagen van minder algemene betekenis. Vooral de heiligen die geen directe band met het bisdom Utrecht hadden, moesten het ontgelden (Gertrudis, Lambertus, Mauritius, Victor), evenals degenen die voorheen vooral vanwege de aanwezigheid van relieken waren vereerd (Pancratius, Lebuïnus' Translatie). De Delftse kostersinstructies vertonen eenzelfde tendens. Drie feestdagen die door de bisschop in 1525 werden afgeschaft, blijken in de Oude Kerk al in 1457 niet te zijn gevierd. In 1539 had men daar op eigen gezag ook Onnozele Kinderen ( = vierde kerstdag), Servatius, 38
z
38 P . J . A . Nissen, ' D e heilige vriend Gods Sint Eusebius. Nederlandse mirakelboeken uit de late middeleeuwen, in het bijzonder het Arnhemse mirakelboek van Sint Eusebius, als bron van volksgeloof, Volkskundig bulletin 12 (1986) 283-317, aldaar, 314-316.
169
Kerkelijke feestdagen in de late middeleeuwen
Bonifatius en Michael doen vervallen. Die beperkingen ten opzichte van de bisschoppelijke voorschriften kwamen vooral ten goede aan de viering van feestdagen ter ere van Christus en Maria, zij het dat deze een specifiek lokale invulling hadden. Zo was de statie van het Sacramentsgilde in de Oude Kerk de aanleiding voor een aparte feestdag. De Delftse Ommegang was weliswaar een Mariaprocessie, maar werd in het bijzonder gehouden ter ere van het mirakelbeeld van Maria Jesse in de Oude Kerk. Verder waren twee geboden dagen (Zondag Jubilate en Bamis) in het teken gesteld van de verering van Onze-Lieve-Vrouwe van Zeven Smarten, eveneens een mirakelcultus. Ten slotte vormden plaatselijke devoties als die tot Barbara en het Uiteengaan der Apostelen de aanleiding tot extra feestdagen. Mede door het ontstaan c.q. de handhaving van dergelijke lokale feesten ging men in de Oude Kerk te Delft minder ver in de beperking van het aantal geboden dagen dan de nieuwe bisschoppelijke voorschriften van 1525 toelieten. Uit de hier ondernomen nadere analyse van de oude en de nieuwe statuten is gebleken dat de inhoudelijke wijzigingen verre van onbelangrijk waren. In dit opzicht lijkt Hendrik van Beieren wel degelijk de juiste keuzes te hebben gemaakt. Enerzijds werd het aantal 'kleinere' feesten behoorlijk ingeperkt. Anderzijds vond een geringe - en in verband met voorschriften van hogerhand waarschijnlijk onontkoombare - uitbreiding plaats van de plechtigheden ter ere van Christus en Maria, wier verering in de late middeleeuwen nagenoeg geen grenzen kende. Een opvallende afwezige bij de nieuwe feestdagen is Anna, de moeder van Maria, die naar recentelijk is betoogd bijzonder populair zou zijn geweest aan het eind van de 15e en het begin van de 16e eeuw. In 1481 had paus Sixtus I V 26 juli als haar feestdag op de kalender geplaatst, maar door de bisschop van Utrecht is dit gebaar niet overgenomen. Blijkens de Delftse kostersinstructies was haar cultus ook in de Oude Kerk niet echt van de grond gekomen. 39
Dank zij de aanpassingen die in 1525 werden aangebracht, sloot de nieuwe kalender beter aan bij de heersende belangstelling en de lokale praktijk, zoals die bestond in een stad als Delft. Desondanks moet worden betwijfeld of daarmee ook de discipline in het onderhouden van de feestdagen daadwerkelijk werd bevorderd. Er zijn namelijk aanwijzingen dat de heüigencultus in het algemeen na omstreeks 1520 op zijn retour was, en er is geen aanleiding te veronderstellen dat de viering van plechtigheden te hunner ere een gunstige uitzondering op deze tendens heeft gevormd. 40
39 T. Brandenbarg, Heilig familieleven. Verspreiding en waardering van de Historie van Sinl-Anna in de stedelijke cultuur in de Nederlanden en het Rijnland aan het begin van de moderne lijd (15de/16de eeuw) (Nijmegen 1990) passim. Zie ook: Heilige A nna, grote moeder. De cultus van de Heilige Moeder Anna en haarfamilie in de Nederlanden en aangrenzende streken (Nijmegen 1992) 27-36. I n deze studies is de cultus van A n n a nogal geïsoleerd beschreven. Zo ontbreekt vergelijkend onderzoek naar de populariteit van andere heiligen, waardoor de verering van A n n a in perspectief zou zijn geplaatst. 40 Over de neergang van de heiligenverering na 1520 in kort bestek: Verhoeven, Devotie en negotie, 180-184 verwijzing naar verdere literatuur. 170
met
Kerkelijke feestdagen i n de late middeleeuwen
Bijlage 1: Lijsten van feestdagen uit de synodale statuten van 1346 en 1525, en uit de instructies voor de kosters van de Oude Kerk te Delft van 1457 en 1539. datum Veranderlijke feestdagen Witte donderdag Pasen 3 volgende dagen 2 volgende dagen Zondag Jubilate Hemelvaart Pinksteren 3 volgende dagen 2 volgende dagen Sacramentsdag Statie Sacramentsgilde Vaste feestdagen Kerstmis Stephanus Joh annes Evangelist Onnozele Kinderen Besnijdenis Driekoningen Pontianus Agnes Paulus' Bekering M a r i a Lichtmis Petrus' Stoel Matthias Gertrudis M a r i a Boodschap Marcus (v.m.) Philippus en Jacobus Kruisvinding Pancratius Servatius Bonifatius Odulfus Delftse Ommegang Joh. Baptist Geboorte Lebuïnus' Translatie Petrus en Paulus M a r i a Visitatie Martinus' Translatie Uiteengaan Apostelen M a r i a Magdalena Jacobus Major Petrus' Banden Laurentius Hippolytus
I 1346
19-3/22-4 22-3/25-4
II 1525
III 1457
IV 1539
x x
x
x
x x
x x
x x
30-4/3-6 10-5/13-6
x x
x
x
x
x x
x
x x
x 21-5/24-6
x
25-12 26-12 27-12 28-12 1-1 6-1 14-1 21-1 25-1 2-2 22-2 24-2 17-3 25-3 25-4 1-5 3-5 12-5 13-5 5-6 12-6
x x x x x x x x x x x x x x
24-6 25-6 29-6 2-7 4-7 15-7 22-7 25-7 1-8 10-8 13-8
x x x
x x x x x x
x
x x
x
x
x x x x x x x x x x x x
x x x x x x x x x x x x
x x x x x x x x
x
x
x x x x x x x x
x x
x x x x x x x x
x
x x x
X x x x
X x x x
x x X x x x x
x
x x
x x x x x x x X x x x x 171
Kerkelijke feestdagen i n de late middeleeuwen
I 1346
datum M a r i a Hemelvaart Bartholomeus Joh. Baptist Onthoofding M a r i a Geboorte Kermis Kruisverheffing Lambertus Mattheus Mauritius Michael Remigius en Bavo Victor Ursula Simon en Judas Allerheiligen Allerzielen Allerzielen (v.m.) Willibrordus Martinus Lebuïnus M a r i a Presentatie Catharina Andreas Barbara Nicolaas M a r i a Ontvangenis Thomas
15-8 24-8 29-8 8-9
II 1525
x x x x
III 1457
x x x x
IV 1539
x x x x
x
x
x
x
x
14-9 17-9 21-9 22-9 29-9 1-10 10-10 21-10 28-10 Ml 2-11 2-11 7-11 11-11 12-11 21-11 25-11 30-11 4-12 6-12 8-12 21-12
x
x
x
x
x x x x
x
x
x x x x
x x
x
x
x
x
x x x
x x x
x
x x
x
x x
x x x
x x x x
x x
x x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x x x
x
x x x
x x
x
x
Bijlage 2: Voorschriften voor de koster van de Oude Kerk te Delft ten aanzien van openen of sluiten van het hoofdaltaar en het gebruiken van altaarkleden en ornamenten, 1539. Feestdag
Altaar go
Kerstmis Stephanus Johannes Evangelist Jaarsdag Driekoningen Pontianus Agnes Paulus' Bekering M a r i a Lichtmis Petrus' Stoel Matthias M a r i a Boodschap Witte do. (v.m.) 172
ho
Kleed gd wd
x x x
rf
rd
bd
x
Ornamenten ga x
x
x
x
x
x
ka
zs
zk
x x x x
x x
x x
x
x
x
x
x
x x
x
x
x
x
x
. x
x
x x
4
x x
x
x
Ov~. ~
2 4 2 2 2 2 2 2 2
k 4 4 4 4 4 2 2 4 2 2 4 2
Kerkelijke feestdagen i n de late middeleeuwen
Feestdag
Altaar go
Pasen 2e paasdag 3 e paasdag O . L . V . 7 Smarten Meidag Kruisvinding Hemelvaart Pinksteren 2e pinksterdag 3e pinksterdag Sacramentsdag Statie Sacr. gilde Odulfus Ommegangsdag Joh. Baptist Geb. Petrus en Paulus M a r i a Visitatie Martinus' Translatie Uiteengaan Apostelen M a r i a Magdalena Jacobus Petrus' Banden Laurentius Hippolytus Maria Hemelvaart Bartholomeus Joh. Onthoofding Maria Geboorte mis Kruisverheffing Mattheus Remigius en Bavo Ursula Simon en Judas Allerheiligen Willibrordus Martinus Lebuïnus Maria Presentatie Catharina Andreas Barbara Nicolaas Maria Ontvangenis Thomas K e r
Kleed
ho
gd
x x x
wd
rf
rd
bd
Ornamenten ga
x
ka x
x
x
x x
x
x
zs
x
x
x x
x
Ov.
zk x
x
x
x x
x x
x
x x x
x
x
x x
x x
x
x
x
x
x
x x x x x
x
x
x
x
x x
x x
x x
x x
x x
x x x x x x x
x
x
x x x x
x x
x
x x
x x
x
x x
x x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x x x x x
x
x
x
x x
x x x
x
x x
x
x x
4 2 2 4 4
x
x
x
4 4 4 4 2 2 4 4 4 4 4 4 2 4 2 2 4 2 4 2 2 2 2 4 4 2 2 4 4 2 2 4
x
x x
x x x x
k
4
x
x x x x x x x x
v
x
4 4 2 4 2 2 2 2 4 2 2 2 2 4 4 2 2 2 4 2 2 4 2 2 4 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2
2 4 2 4 2 2 2 2 2 4 2
Afkortingen: go = geheel open; ho = half open; gd = goud; wd = wit damast; rf=rood fluweel; rd = rood damast; bd = blauw damast; ga = grote ark; ka = kleine ark; zs = Zeven Smarten; zk = zilveren kruisen; = vanen; k = kruisen. v
173