kennistoets unit 1 en 2 naam:
klas:
Sectie A: Dit gaat over instrumenten (eigenschappen) 1. De staafspelsectie heeft twee verschillende soorten instumenten – xylofoons en metallofoons. Beschrijf het verschil in klank. ___________________________________________________________ ___________________________________________________________ 2. Een drumstel bestaat uit diverse onderdelen, waarvan we er echter maar twee gebruiken. Welke onderdelen zijn dat? ___________________________________________________________ 3. Een gitaar bestaat uit een drietal hoofdonderdelen. Welke zijn dat? ________________________________________________________________
4. Hoe heten deze twee percussie-instrumenten?
__________________________________________________ Sectie B: Dit gaat over de bespeelwijze van instrumenten 5. Wat doet deze keyboardspeler verkeerd?
___________________________________________________________ ___________________________________________________________ 6. Wat doet de drummer hier verkeerd?
__________________________________________________ __________________________________________________ 7. Hoe moet je dit instrument bespelen?
__________________________________________________ __________________________________________________ 8. Noem 2 manieren voor het correct bespelen van het staafspel. ___________________________________________________________ ___________________________________________________________ Sectie C: Dit gaat over metrum, melodie, ritme en instrumentale partijen 9. Waarom speelt de drummer zo’n belangrijke rol? ___________________________________________________________ ___________________________________________________________
10. Omcirkel het juiste antwoord
Op drums speel je melodie
goed / fout
Op gitaar speel je ritme
goed / fout
Op een percussie-instrument speel je ritme
goed / fout
11. Hoeveel verschillende partijen zijn er bij een speelstuk? ___________________________________________________________ Sectie D: Dit gaat over muzieknotatie 12. Noem één reden waarom we muzieknotatie gebruiken. ___________________________________________________________ ___________________________________________________________ 13. Hoeveel maten en hoeveel tellen staan er in dit voorbeeld?
C
/
/
/
E
/
E
/
G G
G
G
A
/
A
/
F
F
F
/
D
/
/
/
__________________________________________________________ 14. Beschrijf zo precies mogelijk hoe het voorbeeld in vr. 15 moet worden uitgevoerd. ___________________________________________________________ ___________________________________________________________ ___________________________________________________________ 15. Wat betekent het symbool :ll? ___________________________________________________________ 16. Wat is het verschil tussen C en C’? ___________________________________________________________ ___________________________________________________________
Sectie E: Dit gaat over het toonsysteem 17. Schrijf de namen van de tonen in de toetsen van het keyboarddiagram.
E, G, B, C’
18. Beschrijf de positie van de toon die in het gitaardiagram wordt aangegeven.
___________________________________________________________ ___________________________________________________________ 19. Beschrijf hoe dit drumritme moet worden uitgevoerd. 1 1
2 2
3 3
4 4
___________________________________________________________ ___________________________________________________________ Sectie F: Dit gaat over organisatie 20. Welke instrumentale sectie gaat waarheen tijdens het verplaatsen? ___________________________________________________________ ___________________________________________________________
Antwoorden bij kennistoets unit 1 en 2 1. Metallofoons hebben een heldere en langgerekte klank (doordat de staven van metaal zijn), xylofoons hebben een donkere en korte klank (doordat de staven van hout zijn). 2. Hi-hat en snare drum. 3. Klankkast, hals en snaren. 4. beatring and cowbell (koebel). 5. Hij houdt zijn vingers gestrekt, terwijl je ze ontspannen (of licht gebogen) moet houden. 6. De linkerarm gaat over de rechterarm, terwijl het andersom moet. 7. Hou de cilinder in de linkerhand en draai de steel met de rechterhand. 8. mogelijke antwoorden: - Gebruik beide mallets - Laat de mallets opveren na een aanslag - Sla de staven in het midden aan - Make een logische verdeling tussen de linker en rechter mallet - De mallets tijdens het spelen niet kruisen 9. Omdat alle spelers zich op de drummer richten voor het spelen in de maat en voor het tempo. 10. fout, fout, goed 11. Zes (zeven als de docent wordt meegeteld); keyboard, staafspel, gitaar, bas, percussie, drums (leraar: akkoorden). 12. Mogelijke antwoorden: - Je hoeft de muziek niet te onthouden als het is opgeschreven - Het maakt de organisatie van het samenspelen een stuk eenvoudiger 13. 6 maten, 24 tellen. 14. -
Eerste maat: C op 1, rust op 2, 3 en 4 Tweede maat: E op 1, rust op 2, E op 3, rust op 4 Derde maat: F op 1, 2 en 3, rust op 4 Vierde maat: D op 1, rust op 2, 3 en 4 Vijfde maat: G op 1, 2, 3 en 4 Zesde maat: A op 1, rust op 2, A op 3, rust op 4
15. herhaling 16. De C’ klinkt hoger dan de C. 17.
E
G
B
C’
18. Onderste snaar, derde positie. 19. De hi-hat valt op 1 en 2, de snare drum op 3, rust op 4. 20. Keyboard gaat naar staafspel, staafspel gaat naar gitaar, gitaar gaat naar percussie/drums, percussie/drums gaat naar keyboard.
Kennistoets unit 3 en 4 naam:
klas:
sectie A: Dit gaat over muzieknotatie 1. Beschrijf wat je moet doen wanneer je dit symbool tegenkomt in een partij:
<4> ___________________________________________________________ ___________________________________________________________ 2. Beschrijf wat je moet doen wanneer je dit symbool tegenkomt in een partij:
D.C. al ___________________________________________________________ ___________________________________________________________ 3. Wat is een coda? ___________________________________________________________ ___________________________________________________________ 4. Wat is het belangrijkste verschil tussen deze twee ritmische zinnen? 1.
/
/
/
/
/
/
/
2.
/
/
___________________________________________________________ ___________________________________________________________
5. Welke fout zit er in de notatie van deze melodie?
F
F
F
A
/
/
G
G
G
G
F
/
/
___________________________________________________________ ___________________________________________________________ Sectie B: Dit gaat over het toonsysteem 6. Verplaats de melodie door op de F te beginnen:
C’
C’
C’
A
verplaatsing:
F Sectie C: Dit gaat over speeltechnieken 7. Hoe zou je links en rechts verdelen in de volgende partij wanneer deze op staafspel moet worden gespeeld? (schrijf L of R boven de namen van de tonen en gebruik de afbeelding van het staafspel voor oriëntatie).
E
/
E
/
B
B
B
B
G
/
G
/
A
/
A
/
D
/
D
/
B
B
B
B
A
/
A
/
G
/
G
/
E
/
/
/
8. Hoe zou je de vingers van je rechterhand verdelen bij de volgende partij wanneer deze op keyboard moet worden gespeeld? (duim=1, wijsvinger=2, middenvinger=3, ringvinger=4, pink=5; schrijf de cijfer boven de tonen en gebruik de afbeelding van het keyboard voor oriëntatie.
E
E
D
E
A
/
/
/
D
D
C
D
F
/
/
/
C
C
D
C
E
/
/
/
D
D
C
D
F
/
/
/
A
/
/
/
9. a. Schijf de volgende tonen op de juiste plek binnen het gitaardiagram:
A
D
F
b. Gebruik van de linkerhand: De A moet worden gespeeld met de ______________ -vinger. De D moet worden gespeeld met de ______________ -vinger. De F moet worden gespeeld met de ______________ -vinger.
10. Schrijf de naam van de tonen voor een baspartij in het diagram (bij een zwarte toets zet je de naam van de toon erboven):
E
/
/
/
D
/
/
/
C
/
/
/
C
/
/
/
B
/
/
/
A
/
/
/
G
/
/
/
B
/
/
/
E
/
/
/
Extra vraag: Probeer een drumpartij te ontwerpen in de onderstaande figuur, waarbij je gebruik maakt van snare drum, hi-hat, crash cymbal, ride cymbal en bass drum. De bedoeling is dat je voortgaat volgens het gegeven drumritme. 1.
2.
3.
4.
7.
8.
9.
crash cymbal ride cymbal hi-hat snare drum
/
/
bass drum 5.
6.
Antwoorden bij kennistoets unit 3 en 4 1. 4 maten rust, dus 4 maten niet spelen 2. Opnieuw vanaf het begin en doorspelen tot aan het coda 3. Het slotgedeelte van een speelstuk 4. Ritme 1 heeft 4 tellen in de maat, ritme 2 heeft 3 tellen in de maat 5. In de derde maat staan 4 tellen i.p.v. 3 tellen 6.
F
F
F
D
/
/
7.
L
E
L
/
L
D
E
/
L
R
R
R
R
L
B
B
B
B
G
R
R
R
R
R
B
B
B
B
A
/
A
/
G
2
2
1
2
4
D
D
C
D
F
2
2
1
2
4
D
D
C
D
F
/
D
/
/
/
/
2
2
1
2
5
E
E
D
E
A
1
1
2
1
3
C
C
D
C
E
/
/
/
L
/
G
R
/
R
A
R
/
L
A
/
L
/
G
/
/
/
/
/
/
/
L
E 8.
5
A 9.
/ /
/ /
/ /
De A met de middenvinger De D met de ringvinger De F met de wijsvinger 10. C
A
G
B
C
D
E
extra vraag 1. crash cymbal ride cymbal hi-hat snare drum bass drum
5.
/ / /
/ / /
2.
/ / /
/ / / /
/ / /
6.
/ / /
/ / / /
/ / /
/ / /
/ / /
3.
/ / /
/ / / /
/ / /
7.
/ / /
/ / / /
/ / /
/ / /
/ / /
4.
/ / /
/ / / /
/ / /
8.
/ / /
/ / / /
/ / /
/ / /
/ / /
/ / /
/ / / /
/ / /
/ / /
/ / / /
/ / /
9.
/ / /
/ / / /
/ / /
/ / /
Evaluatietoets 1 Je antwoorden op de volgende vragen moeten de docent helpen om een zo compleet mogelijk beeld te krijgen van wat je gedurende de afgelopen periode hebt geleerd en tevens van de manier waarop je in de muzieklessen bezig bent geweest. Beantwoord de vragen zodoende eerlijk en zorgvuldig met volledige zinnen. Je kunt dus niet volstaan met een simpel ‘ja’ of ‘nee’! Gebruik bij het beantwoorden van de vragen je lesevaluaties als basis.
Vraag 1 Heb je alle instructies voor het leren bespelen van de instrumenten goed begrepen? Waarom was het gemakkelijk of juist moeilijk? Vraag 2 Vond je het gemakkelijk of moeilijk om tijdens de les datgene te doen wat van je gevraagd werd? Bijvoorbeeld: voortdurend de aandacht erbij houden en zoveel mogelijk met de anderen samenwerken. Vraag 3 Ben je zelf tevreden met de mate waarin je je hebt ingespannen voor de muziekles en met de bijdrage die je hebt geleverd aan het gezamenlijk behalen van resultaten? Vraag 4 Vind je dat de klas in zijn geheel aldoor goed heeft samengewerkt en zich voldoende heeft ingespannen bij alle lesactiviteiten? Vraag 5 Heb je het idee dat je nu iets van muziek afweet en iets met muziek kunt als resultaat van wat je in de muzieklessen hebt gedaan?
Evaluatietoets 2 Het is van belang om met deze tweede evaluatietoets voort te bouwen op de eerste. Gebruik je antwoorden van de eerste toets dan ook als basis voor het beantwoorden van onderstaande vragen, samen met de lesverslagen die je sindsdien hebt gemaakt. Ook hier geldt weer: wees eerlijk bij het beantwoorden van de vragen. Voorzie elk antwoord ook van voldoende motivatie.
Vraag 1 Ben je het bespelen van de verschillende instrumenten makkelijker gaan vinden ten opzichte van de eerste lesperiode of juist moeilijker? Vraag 2 Ben je het toepassen van muzieknotatie makkelijker of moeilijker gaan vinden dan voorheen? Vraag 3 Kun je de lessen goed volgen of heb je nog altijd veel hulp nodig? In het laatste geval: krijg je die hulp voldoende? (hetzij van de docent of van medeleerlingen) Vraag 3 Vind je dat je werkhouding dezelfde is gebleven of vind je dat deze is verbeterd dan wel minder is geworden? Vraag 4 Laat de klas in zijn geheel naar jouw mening verbeteringen of verslechteringen zien in de lesresultaten, de samenwerking en de werksfeer of is er niets veranderd? Vraag 5 Gaat de les naar jouw mening te snel, te langzaam of vind je het werktempo precies goed?
klas:
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28.
klas: H1A
1. Mireille 2. Daan 3. Stanley 4. Boris 5. Ghislaine 6. Robin 7. Kyra 8. Marjan 9. Hannah 10. Niels 11. Rick 12. Pieter 13. Raymond 14. Alexandra 15. Suzanne 16. Hans 17. Albert 18. Maarten 19. Dorien 20. Sabine 21. Andrea 22. Hester 23. Michael 24. Edo 25. 26. 27.
oef. 4
zoeken
deal*
kb
V
stsp
T
V
kb
V
stsp
T
V
kb
V-
stsp
V-
O
kb
O
stsp
V
O
kb
T
stsp
V
T
bas-kb
V
stsp
V
V
stsp
V
gtr
V
V
stsp
V
gtr
O
V-
stsp
V
gtr
O
V
stsp
O
gtr
T
V
stsp
T
gtr
V
V
stsp
T
gtr
V
V-
gtr
V-
perc
V-
V
gtr
V
perc
V
V
gtr
V
perc
V
V-
gtr
V
perc
V
O
gtr
V
perc
V-
T
gtr
O
drs
O
V
perc
O
kb
T
V
perc
T
kb
V
V
perc
V
kb
V
V
perc
V
kb
V
V
perc
V-
kb
V
V
drs
V
bas-kb
O
V
*bezetting volgens speellijst
Naam: Staafspel Partij kunnen uitvoeren
Mallets tussen duim en wijsvinger vasthouden (wijsvinger er omheen, niet erop!) Beide mallets gebruiken Staven in het midden aanslaan Mallets laten opveren Links en rechts goed verdelen (niet kruisen!)
Toetsenbord Partij kunnen uitvoeren Rechterhand gebruiken Hand boven de toetsen houden, vingers krommen Vingerzetting toepassen Gitaar Partij kunnen uitvoeren
Linkerhand: duim recht achter de hals Linkerhand: vingers boven de toets Rechterhand: neerwaartse beweging met duim/plectrum Vingerzetting toepassen
Percussie Partij kunnen uitvoeren Instrument correct vasthouden Juiste beweging maken (niet te groot!) Drums Partij kunnen uitvoeren
Bovenlichaam rechtop houden Sticks gekruist houden (rechts over links) Top van sticks laten neerkomen Beweging niet te groot maken
HULPBLAD TOETSEN/GITAAR
C
D
E
F
G
A
G X
X
C’
B
B
E
X
C
F
D
G’
A
D’ ’
E’
F’
G’
A’
zoeken spel 1
D
D
D
D
F
/
/
/
/
/
/
/
/
D
D
D
D
F
/
/
/
/
/
/
/
/
/ /
/ /
/ / :ll
spel 2
F
F
F
F
G
G
G
G
/
/
/
/
/
F
F
F
F
G
G
G
G
/
/
/
/
/
/ /
/ /
/ / :ll
spel 3
A
A
A
A
D
/
/
/
/
/
/
/
/
A
A
A
A
D
/
/
/
/
/
/
/
/
/ /
/ /
/ / :ll
springen “roeptonen” spel 1 spelers
E
/
/
/
/
/
spelers
/
/
A
/
/
/
spelers
F
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
D
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
spelers
/
/
C
/
/
/
spelers
G
/
spelers
spelers
G
/
/
/
spelers
/
/
E
/
/
/
/
/
“roeptonen” spel 2 spelers
B
/
/
/
/
/
spelers
/
/
E
/
/
/
spelers
C
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
A
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
spelers
/
/
E
/
/
/
spelers
C
/
spelers
spelers
B
/
/
/
spelers
/
/
G
/
/
/
/
/