kenniskwartier leiden “Hoe
en waarom Leiden kan inspelen op de marktvraag van het academisch, zakelijk verblijfstoerisme.”
1
2
“Leiden maakt de indruk van een bekoorlijke, gezellige stad. Men kan geen plaats begeren, die voor meditatie en studie geschikter zou zijn. (..) Dankzij de bijna volkomen afwezigheid van handel en industrie, schijnen de vermaarde gebeurtenissen uit Leidens historie hier dichter bij ons te zijn gebleven; een waas van eerbied en weemoed tegelijkertijd hangt daardoor over deze stad. Geen plaats ter wereld mag er op bogen zoveel invloed te hebben uitgeoefend op de wijsgerige en aesthetische ontwikkeling als Leiden in de XVIe en XVIIe eeuw. De reiziger, die er juist is aangekomen, behoeft slechts een plattegrond te raadplegen en, zoals ik gedaan heb, de stad in een paar uurtjes door te wandelen, om alle oude gebeurtenissen te zien herleven in de roemrijke sporen, die het verleden heeft nagelaten op deze vrije, gewijde grond, bakermat van moderne wetenschap en moderne kunst.”
[ José Duarte Ramalho Ortigão, “Holland 1883”. Vertaald uit ‘A Hollanda’, indrukkenverslag van de vooraanstaande Portugese journalist Ramalho Ortigão; hij bracht in 1883 een bezoek aan de wereldtentoonstelling in Amsterdam en maakte daarbij een reis door ons land.]
BUREAU BLAAUWBERG, OKTOBER 2004
3
inhoud
1. achtergrond 2. leiden monumentenstad, kennisstad, bezoekersstad
11
3. swot analyse
17
4. de congresmarkt
21
5. het kenniskwartier concept
27
Intermezzo: gebruikersperspectief 2021
33
6. strategische agenda
39
7. start uitvoeringsactiviteiten
41
nawoord: werkvoorstel
bijlage - bronnen & respondenten
4
7
43
vooraf
Leiden heeft een debat achter de rug over de ontwikkeling van de stad tot aan het jaar 2030. Het begrippenpaar Kennisstad en Kenniseconomie horen tot de centrale uitkomsten van die discussie. Wat thans voor u ligt, is een oefening in het toepassen van dat begrippenpaar op een specifiek deel van de stad, namelijk de centrumwijk Pieterswijk. In deze wijk, met als één van de markante punten de Pieterskerk, komen verschillende functies van cultuur, toerisme en kenniseconomie bij elkaar. Deze oefening heeft als uitgangspunt de markt voor het zakelijk en academisch verblijfstoerisme. Leiden – en met name de Pieterswijk – heeft aan deze internationale markt een aantal bijzondere ‘selling points’ te bieden. Omgekeerd kan deze markt bijdragen aan kostendragers voor het duurzaam onderhoud van het prachtige, monumentale erfgoed dat de Pieterswijk in feite is. De stelling van waaruit deze notitie is geschreven is de volgende: Leiden heeft een groot bezoekerspotentieel vanwege haar ligging en toeristisch recreatieve concurrentiekracht, Leiden heeft een aantrekkelijke historische binnenstad en Leiden beschikt over een uitgebreide kennisinfrastructuur met enkele sterke uitlopers naar de markt. In een lange termijnvisie zou Leiden moeten kiezen voor het duurzaam verbinden van deze drie acquisities. Het ontwikkelen van fysieke, sociale en culturele arrangementen in relatie tot de drie genoemde sectoren zal de economische kracht van de stad doen toenemen. De Pieterswijk is een logische locatie om daarmee te beginnen, omdat de wijk een grote diversiteit aan functies heeft, die op loopafstand van elkaar gelegen zijn en omdat de wijk aan de centrumrand van de binnenstad ligt. De notitie brengt een aantal actuele gespreksonderwerpen bij elkaar, bijvoorbeeld de discussies rondom de ‘kennissamenleving’. Publieke, private en maatschappelijke partijen in Leiden hebben grote ambities op het punt van kennisontwikkeling, innovatie en het economisch verankeren daarvan in de stad. Discussies over de ‘kennissamenleving’ beperken zich echter nog te vaak tot ‘kennisvergaring’. Ten onrechte: een kennissamenleving moet ook gefaciliteerd worden. Internationaal toponderzoek en bedrijvigheid met een wereldwijde markt (zoals op het Bio Science Park) moeten bediend kunnen worden in hun behoefte van kennisoverdracht. Het kunnen voorzien in een behoefte aan
(inter)nationale congressen van onderzoekers en wetenschappers, van ceo’s, venture capitalists of internationale koepel- en brancheorganisaties zal een vestigingsvoorwaarde voor bedrijven worden en een concurrentievoorwaarde voor onderzoeks- en onderwijsinstellingen. Een grote kans voor historische steden met een kennisfunctie ligt in de toenemende kwaliteitsaspiraties van de westerse samenleving op toeristisch en recreatief vlak. Authentieke historische binnensteden als Leiden zullen steeds meer deel uit gaan maken van kwaliteitsstandaarden in de hospitalityindustry en zullen een vestigingsfactor voor hoogwaardige bedrijvigheid zijn. Echter, de toegevoegde waarde van die authenticiteit verkoopt zich niet vanzelf. Minder karaktervolle locaties dan Leiden verkopen zichzelf op basis van bereikbaarheid, geoliede dienstverlening en acquisitievermogen. Tegenover de matige bereikbaarheid kan de Pieterswijk authenticiteit stellen en dat concurrentievoordeel zal voor een deel van de markt doorslaggevend zijn. Maar dan moeten kwaliteit van dienstverlening, het aanbod van arrangementen en verkoopkracht volkomen concurrerend zijn. De notitie is onder naam van Blaauwberg uitgebracht, maar is feitelijk een coproductie. Het is het resultaat van een kruisbestuiving tussen Pieterskerk en Bureau Blaauwberg, waarbij de Pieterskerk ‘van binnen-naar-buiten’ heeft gekeken en een bredere context heeft gezocht dan enkel het gebouw en waarbij Blaauwberg vanuit de optiek van completering van het Leidse kenniscluster van buiten de oude stad de oude stad is binnengegaan. De verkenning sluit af met een stappenvoorstel over hoe een begin te maken met het verzilveren van economischtoeristische kansen. Veel informatie zal wellicht niet nieuw zijn. Het unieke van het voorstel is gelegen in het verbinden van bestaande concepten in een integrale visie over een concrete, fysieke omgeving. Het idee van het Kenniskwartier verbindt kennisstad en bezoekersstad, monumentenzorg en economie, kennisdeling en hospitality-industrie, congresbedrijf en opleidingscentra voor dagonderwijs, stad (cq regio) en universiteit, studentenhuisvesting en tijdelijk (vakantie-)verblijf. De verkenning markeert een start, een instrument om de discussie over het Kenniskwartier op gang te brengen. We spreken de wens uit dat het partners in de stad zal inspireren. Ton Boon Edwin Koster
5
6
1. achtergrond
Dit eerste hoofdstuk geeft een beknopte plaatsbepaling. Twee vragen staan centraal: wat is de urgentie om tot ontwikkeling van de Leidse hospitality-industrie te komen en in welk klimaat moet dat gebeuren?
Urgentie: Leiden tussen Grote Stad en Vinexwijk Gevraagd naar het profiel van de regio van Leiden en omstreken is het antwoord van ervaren bestuurders en managers die bekend zijn met het gebied, vaak verrassend eenduidig: de Leidse regio, met de nabije Bollenstreek, is Nederland in het klein. Het heeft alles: zon, zee, strand, natuur, klompen en tulpen, mooie musea, een prachtige historische binnenstad, een rijke geschiedenis, vele bezienswaardigheden en een redelijk sterke economie. De keerzijde is dat aan deze diversiteit helaas geen profiel ontleend wordt. Bij anderen, die de regio niet van binnenuit kennen, maar van buitenaf bekijken, roept de regio niet zoveel op, hooguit dat het dicht bij het strand en bij het bruisende Amsterdam is gelegen. Het lijkt er toch op dat het de regio ontbreekt aan een identiteit: ! Deels is dat het gevolg van een gebrek aan organiserend
vermogen; de regio kent een traditie van versplintering van bestuurlijke verhoudingen. De institutionele samenhang tussen kennisinstellingen, bedrijfsleven en overheid is in andere regio's (Groningen, Maastricht, Twente) groter en daardoor ook vruchtbaarder dan in Leiden. Zo is Leiden er niet in geslaagd om een hospitality loket met acquisitiekracht voor de stad te organiseren zoals het Groningen Congres Bureau, of het Maastrichts Congres Bureau. ! Het lijkt alsof de stad de dip en de conversietijd van de
jaren zeventig goed heeft doorstaan, maar dat is voor een deel slechts schijn. Leiden heeft met haar matig ontwikkelde stadsfaciliteiten enkele zwakke vestigingsfactoren in de concurrentiestrijd om (internationale) studenten, wetenschappers en bedrijvigheid. Een vergelijking van de vijfentwintig grootste steden van het land, leert dat Leiden er in termen van 'city quality' maar matig voor staat. Een aantal feiten en trends (ontleend aan een recent onderzoek van de gemeente Amersfoort): " Leiden heeft een relatief hoog besteedpaar inkomen per huishouden. Ondanks het feit dat de stad veel eenpersoonshuishoudens kent, staat Leiden 12-de op de lijst van huishoudinkomens. Dat is veel hoger dan het lijkt: van de oude Hollandse steden komen alleen Zaanstad en Haarlem hoger uit. De koplopers zijn vooral VINEX-steden. Leiden
laat op het oog rijke steden als Utrecht en Maastricht behoorlijk achter zich. Leiden staat 14-de op de lijst van percentages met lage inkomens. Dat valt, opnieuw, niet tegen: de meeste oude Hollandse steden en - op Eindhoven na - alle studentensteden - staan lager. " Ruimte is altijd een discussie. Dit in tegenstelling tot steden als Groningen of Twente. Leiden staat 2e als het gaat om woningdichtheid per hectare (na Den Haag). Toch ziet de Leidse woningmarkt er eigenlijk best evenwichtig uit, met een gemiddelde positie als het gaat om huizenprijzen en lokale lasten. " De stad heeft nauwelijks een centrumfunctie. Dat laat zich ondermeer beschrijven in de arbeidsplaatsenquote: de verhouding tussen het aantal leden van de geregistreerde beroepsbevolking en het aantal arbeidsplaatsen. Voor Leiden is deze extreem laag, in vergelijking met andere grote steden: 0.7. Ter vergelijking: Utrecht telt bijna twee arbeidsplaatsen voor ieder lid van de beroepsbevolking. Grote steden die onder de één zitten zijn vrij zeldzaam. Het zal duidelijk zijn dat Leiden daarmee een zwakke basis heeft in termen van toegevoegde waarde uit het bedrijfsleven en consumentenbestedingen. " De (voor-)oordelen over Leiden als een stad met een lage gemiddelde opleiding en een laag gemiddeld inkomen kloppen niet. Leiden heeft van de 25 Grote Steden op 6 na de hoogste arbeidsparticipatie en op 5 na de laagste werkloosheid. Bovendien heeft Leiden het hoogste opleidingsniveau van alle grote steden (en is Utrecht daarin dus voorbij gestreefd) en is de stad 3e op de sociaal-economische index (dat is een mandje van indicatoren), na Zoetermeer en Amersfoort. Op basis van deze rangorde, heeft Leiden onder de 25 grote steden een zeer aantrekkelijke koopkrachtbasis. Feit is, dat die verworven koopkracht voor een aanzienlijk deel wegvloeit naar de omliggende stedelijke gebieden. " Ondanks deze goede basis, staat Leiden toch dicht bij de 'slaapsteden', waar de mensen wel wonen, maar niet werken en ook niet hun geld spenderen. Leiden is 22-ste op de lijst van vierkante meters winkeloppervlak per inwoner. Alleen Zoetermeer, Almere en de Haarlemmermeer hebben nog minder. Bovendien staat de stad er zeer gemiddeld voor als het gaat om bioscoopbezoek, of het aantal café's per inwoner: respectievelijk een 13e en 15e plaats en dat is laag voor een studentenstad. Voor wat betreft theatercapaciteit staat Leiden zelfs 20e. Leiden moet daarin alle studentensteden laten voorgaan.
Natuurlijk moet men met dergelijke lijstjes voorzichtig zijn. Maar er zijn wel degelijk vergelijkende trends uit te halen.
7
Een eerste trend is dat het weliswaar goed gaat met de Leidenaars maar matig met Leiden. De inwoners hebben een behoorlijk inkomen en wonen in een goed gemixte omgeving. De stad zelf komt nogal wat aan vitaliteit tekort.
naar toe willen komen, dan moet er eenvoudig een passend arrangement van overnachtingen, diners en een site-programma voorhanden zijn. ! De universiteit richt zich steeds meer op de regio.
Dat hangt samen met de tweede trend: Leiden bindt z’n inwoners niet. Leidenaars verdienen hun inkomen vaak buiten de stad en geven het daar ook weer uit (zie de beroerde rangordes over winkels en culturele participatie). Leiden is, om het oneerbiedig te zeggen, economisch en sociaal gezien een soort VINEX-wijk. Misschien dat dat ook de veelgehoorde klacht verklaart dat Leidenaars weinig trots zijn op hun stad: ze vinden het niet een stedelijke biotoop waar je aan moet bouwen, maar een tuinwijk waar het gewoon rustig moet zijn. Echter, de concurrentieslag om onderzoek, bedrijvigheid en anderszins vestiging van kennis gaat zich juist steeds meer afspelen op aspecten van ‘city quality’. Concurrentie om topwetenschappers, fellows en studenten gaat niet op kwaliteit van onderzoek – die is op veel plaatsen wel goed – maar op bijkomende voorzieningen. Alle topuniversiteiten zitten in wereldsteden of in steden als Leiden: Coïmbra, Heidelberg, Leuven, Siënna. De voorzieningen die dergelijke steden kunnen bieden worden steeds belangrijker voor de ontwikkeling van de universiteiten. Hetzelfde geldt voor de innovatieve, kennisintensieve bedrijvigheid. Ook daarin is de competitie groot: de technologieparken schieten uit de grond in Europa en de regio’s die zich profileren als technische topregio zijn welhaast niet meer te tellen. Het gaat in de keuze van de vestigingsplaatsen voor veel van de bedrijven met grote toegevoegde waarde al lang niet meer om logistiek en straks zullen ook financiële (compensatie)regelingen, belastingmaatregelen etc. niet meer van doorslaggevend belang zijn, omdat die Europees nivelleren. Factoren als de kwaliteit van de nabijgelegen voorzieningen en de aanwezigheid van collega-bedrijven (en dus geschikte expertise en faciliteiten) zullen in toenemende mate een rol gaan spelen.
Momentum Het moment om tot een doorontwikkeling van de hospitalityindustrie te komen, aanhakend bij de regionale economische structuur en kennisinfrastructuur is - ondanks de recessie sinds jaren niet zo goed geweest. ! De marktvraag naar arrangementen in de hospitality-
industrie lijkt zowel kwalitatief als kwantitatief toenemende eisen te stellen. De Leidse hotels kunnen het groeiend aantal overnachtingen steeds moeilijker aan en bedrijven geven aan dat ze wel erg veel energie moeten steken in het ontvangen van een Nobelprijswinnaar of een groep van dertig professoren. Als Leiden een plek wil blijven waar deze mensen graag
8
Hoewel de stad in 430 jaar nooit kans heeft gezien de omhelzing van de universiteit om te zetten in een profijtelijke synergie, lijkt het klimaat daarvoor de afgelopen jaren sterk verbeterd. Gemeente en universiteit trekken samen met ondernemers op in het ontwikkelen van een stedelijke visie en regie in het versterken van het stedelijke vestigingsklimaat voor studenten, wetenschappers en andere bezoekers. In het kader van de vernieuwde samenwerking tussen stad en universiteit is een gezamenlijke studie uitgevoerd naar de status quo en de kansen voor Leiden in de kenniseconomie. Het eindverslag van deze studie: “Leiden in de Kennissamenleving”, van de hand van prof. dr Th.A.J. Toonen, onderschrijft het hierboven geschetste beeld: de samenwerking tussen stad en universiteit is nog niet altijd even existent in de dagelijkse praktijk. De beeldvorming over en weer is nog diffuus en vaak gebaseerd op (oude) vooroordelen. Ook qua content van de kennis zijn er meer raakvlakken dan effectief worden benut. ! Er is een begin gemaakt de cultuur van onderlinge
verdeling van de markt om te buigen naar gezamenlijke vergroting van de markt. Sinds ongeveer een jaar is er een begin van samenwerking tussen de aanbieders in het zakelijke segment, geïnitieerd door Leids Congres Fonds, gemeente en VVV en ook de universiteit neemt daaraan deel. De samenwerking en de recente fusie van de regioVVV’s bieden mogelijkheden tot regievorming in de toeristische sector. Er komt een centraal aanspreekadres (“portal”) voor wie in Leiden iets wil, maar niet weet waar en hoe. Daarnaast zijn er voornemens om een gezamenlijke strategie voor het aantrekken van nieuwe klanten te ontwikkelen: doelgroepen definiëren, communicatiestrategie ontwikkelen en uitvoeren, etc. Horeca-aanbieders, hoteliers en het congreswezen zijn daarover met elkaar in gesprek en dat resulteert in eerste afspraken en projecten. ! De universiteit, de Kamer van Koophandel Rijnland,
de gemeente en individuele ondernemers maken zich het afgelopen half jaar sterk voor het uitbouwen en versterken van het life science cluster van het Bio Science Park. Voor het life science cluster hebben de partners hun hoge ambities duidelijk geformuleerd: “Leiden moet een hotspot worden van kennisgeneratie, kennisoverdracht en kennisbenutting ten behoeve van de toekomstige groei van welvaart, welzijn en bloei van cultuur in Nederland” stelt de rector magnificus,
prof. dr D. Breimer, in “Leiden: Life meets science” (Leiden nov. 2003). Het gaat daarbij niet enkel om het ventileren van samenhangende strategische visies, maar ook om zaken als parkmanagement, clusteropbouw en het ontwikkelen van optimale vestigingsvoorwaarden voor doorontwikkeling van het life science cluster. Faciliteiten voor het zakelijk reisverkeer kunnen daar een belangrijk onderdeel van zijn. Daarnaast is er behoorlijke beleidsaandacht voor een omslag in toeristisch denken en de daarmee gepaard gaande ontwikkeling van faciliteiten. Stond voorheen de dagtoerist centraal, inmiddels zijn partijen er zich van bewust dat de markt van de verblijfstoerist minstens zo interessant is: ! De gemeente Leiden heeft verblijfstoerisme tot
aandachtspunt benoemd. Bijvoorbeeld in de notitie over het grote-stedenbeleid is 'vergroting van de trekkracht en de plakkracht' als doelstelling van het beleid geformuleerd, waarmee wordt bedoeld het intensiveren van het bezoek, het vergroten van het herhaalbezoek en bovendien het verlengen van de verblijfsduur. In dat laatste zit een enorme toegevoegde waarde: de gemiddelde besteding per persoon per dag in Noordwijk was in 2002 bijvoorbeeld • 60,- voor enkeldaags bezoek en • 120,- voor meerdaags bezoek. Ook de ambities voor de nieuwe planperiode voor het Grote Steden Beleid -"Leiden Kennisstad" en "Leiden Bezoekersstad"- ondersteunen investeringen in zowel kenniseconomie als verblijfstoerisme. ! Hoewel breed onderkend wordt dat toerisme een
belangrijke functie heeft voor de economie - zowel landelijk als ook regionaal en plaatselijk - staat Nederland als bestemming onder druk. Het beleid is
erop gericht dit te keren en wie daarin succesvol optreedt, mag rekenen op steun van de staatssecretaris van economische zaken, Mevrouw Van Gennip. De ‘Vernieuwde Toeristische Agenda’ van het ministerie van Economische Zaken noemt enkele belangrijke aandachtspunten ter versterking de komende jaren: historische binnensteden, kust en bloembollen. Juist de punten waar Leiden en omgeving om bekend staan. Speciaal onderwerp van haar notitie is overigens het zakelijke reisverkeer. En dat is begrijpelijk: in 2002 ging in die branche • 2.7 miljard om en bovendien wordt er voor de komende jaren nog groei verwacht. Het zakelijke reisverkeer leidt op vele manieren tot verblijfsduurverlenging: partnerprogramma's, individuele extra dagen en herhaalbezoek. Onderzoek van het NIRT heeft aangetoond dat excellente verblijfskwaliteit bij uitstek verblijfsduurverlenging en herhaalbezoek uitlokt. Ook het ministerie moet echter erkennen dat de concurrentie in het 'cultureeltoerisme' toeneemt en het investeringen in de Nederlandse steden vergt om het op te kunnen (blijven) nemen tegen de Vlaamse steden en steden als Barcelona, Dublin en Berlijn.
Samenvattend kan dus gesteld worden dat er zowel een breed gevoelde urgentie is, als dat er een zeker moment is om tot doorontwikkeling van faciliteiten te komen voor het zakelijk toerisme. Dit geldt met name voor de op het verblijfstoerisme gerichte faciliteiten. In het volgende hoofdstuk zullen we daar - aansluitend op de geschetste urgentie en het beleidsmomentum - vanuit drie invalshoeken - die van Monumentenstad, Kennisstad en Bezoekersstad - een aantal uitgangspunten voor formuleren.
9
10
2. leiden monumentenstad, kennisstad, bezoekersstad “De bronnen van kennis, de monumentale stad en het woonmilieu vormen de drie karakteristieken, waarin Leiden uitblinkt. Hierin onderscheidt de stad zich van andere plaatsen. Dit zijn de sterke kanten, de Leidse kleuren in het spectrum van de Randstad. Het zijn de kleuren die niet mogen vervagen, maar briljanter en duurzamer moeten worden”. [Bron: Boomgaard der kennis, structuurplan Leiden, juli 1995]
Menig Leids beleidsstuk en bijna elke stedelijke visie van de afgelopen jaren schetst Leiden als historische kennisstad. Nu is Leiden niet uniek in het zich profileren met het begrip kennis. In het huidige tijdgewricht proberen een paar honderd steden in Nederland zich het kennisetiket aan te meten, maar in het geval van Leiden is er reden toe: de aanwezigheid van een internationaal vermaarde universiteit en daaraan gelieerde bedrijvigheid (Academisch Ziekenhuis, onderzoeksinstituten en één van de Europese topclusters in de Life Sciences) en wetenschappelijke en culturele instellingen rechtvaardigen de zelfbenoeming tot 'kennisstad'. Toch lukt het de stad maar moeilijk om de stedelijke kenniscentra met de economische functies (bedrijfsleven, maar ook het toeristische stadsleven) te vervlechten.
Twee van de belangrijkste spelers in de monumentale binnenstad, gemeente en universiteit, weten dat als geen ander: het Gravensteen (eigendom van de gemeente, in gebruik bij de universiteit) staat in de steigers, in 2005 wordt het Academiegebouw (eigendom van de universiteit) ingrijpend gerestaureerd en de Pieterskerk (sinds 1975 eigendom van een stichting, joint venture van stad en universiteit) is bezig met een miljoenen verslindende restauratie. In de directe omgeving zijn nog vele andere grote en kleine monumenten, met allemaal hun eigen onderhoud en restauratiecyclus, zoals de Lokhorstkerk (in gebruik als kerk), het statige herenhuis Rapenburg 48 (in eigendom bij de gemeente, nog beperkt in gebruik voor enkele sociale projecten en een sportschool) en de oude sterrenwacht, om er maar enkele te noemen.
De visie van stedelijke partners heeft zich voor wat betreft ontwikkeling van de monumentale binnenstad de afgelopen jaren vooral toegespitst op het vrijetijdstoerisme. De link tussen kenniseconomie en bezoekersstad beperkt zich in dezen tot het toegankelijk maken van kennis voor bezoekers als leisure product (in de vorm van musea, themaparken, exposities, tentoonstellingen etc). Aan het idee dat Leiden een interessante stad kan zijn voor het meerdaags, zakelijk verblijfstoerisme is, hoewel daar langzamerhand steeds meer aandacht voor komt, lange tijd voorbijgegaan.
De dure restauratiecyclus leidt af en toe tot pittige discussie over restauratiebudgetten en in de huidige tijd van recessie moeten sommige organisaties forse inspanningen verrichten om subsidies en fondsen voor hun monumentale pand te vinden. Echter, tot nog toe is er vrijwel altijd voldoende draagvlak geweest of gevonden om in de financieringsbehoefte te voorzien. Dat draagvlak wordt ontleend aan het feit dat weinigen zich de stad zonder ook maar één van deze monumenten kunnen voorstellen – omdat de gebouwen de wordingsgeschiedenis van de stad hebben bepaald en nog steeds bepalen.
In het voorliggende hoofdstuk betogen we dat de Leidse binnenstad volop kansen biedt om juist de zakelijke bezoeker langer dan één dag aan de stad te binden. We doen dat door een beschrijving van de stad vanuit drie invalshoeken, van waaruit we tot een aantal uitgangspunten komen voor het te ontwikkelen 'Kenniskwartierconcept': het perspectief van monumenten, kennis en toerisme. Te beginnen met Leiden Monumentenstad.
Leiden Monumentenstad De Leidse binnenstad is beschermd stadsgezicht en valt dus onder de monumentenwet. De monumenten zijn talrijk en staan dicht op elkaar. Dat betekent onder meer dat de Leidse binnenstad duur is in het onderhoud.
Een deel van dat draagvlak wordt ontleend aan de toeristische functie die de binnenstad heeft. Monumentenstad is een begrip dat weinig los van de term vrijetijdstoerisme gebruikt wordt in Leiden. In lijstjes van sterke punten van de stad doemt altijd de ‘uitstraling van de historische binnenstad’ op, zelfs als het gaat om het aantrekken van (inter)nationaal bedrijfsleven. Dat is weliswaar een directe verwijzing naar de aanwezige monumenten in de stad, maar het legt ook nadrukkelijk het accent op de extrinsieke waarde van de monumenten - de gebouwen als object van bezichtiging. Meestal is het hanteren van het begrip ‘historische binnenstad’ een opmaat voor een betoog over hoe mensen in hun vrije tijd kunnen genieten van een cultuurhistorische ambiance.
11
Om een aantal redenen is het accentueren van de ‘uitstraling van de historische binnenstad’ als acquisitiekracht van de stad Leiden een te bescheiden en eenzijdige opstelling: ! Ten eerste is een historische binnenstad alleen geen
‘Unique Selling Point’. Leiden is weliswaar een relatief zeer monumentale stad (na Maastricht telt Leiden de meeste monumenten van het land per inwoner), maar Nederland telt alles bij elkaar vele tientallen steden met een historische binnenstad, ieder met zijn eigen toeristische trekpleisters en arrangementen. Als acquisitieinstrument voor het aantrekken van bezoek van buiten de regio heeft een historische binnenstad pas meerwaarde als er arrangementen en faciliteiten omheen georganiseerd zijn. ! Ten tweede doet het geen recht aan de economische
potentie van de monumentale gebouwen. Gebouwen kunnen meer zijn dan enkel een object van bezichtiging; ze hebben een gebruiksfunctie. Het op lange termijn behouden en veilig stellen van het cultureel erfgoed moet zich niet enkel beperken tot het vrijetijdstoerisme, maar ook tot het uitbouwen van die gebruiksfuncties en het zakelijk toerisme dat daar mee gepaard kan gaan. De vraag is of de toegevoegde waarde van het monumentale erfdeel voldoende wordt benut. Zoals het in het bedrijfsleven een terechte vraag is wat de “opportunity costs” zijn, moet ook in het geval van diensten die in monumentale panden gehuisvest zijn geregeld de vraag worden gesteld of door middel van alternatief gebruik het economisch potentieel van deze oude gebouwen niet beter kan worden aangesproken. Met een focus in de gebruiksmogelijkheden op het vrijetijdstoerisme haalt de stad er niet uit wat er in zit. De urgentie om tot economisch slimmer gebruik van monumentale gebouwen te komen neemt toe en laat zich goed beschrijven met het voorbeeld van de monumentale kerken. Ontkerkelijking en de protestantse Samen op Weg operatie maken dat kerken in razend tempo over het hele land leeg komen te staan. De laatste tien jaar zijn in Nederland meer dan 600 kerken aan hun kerkelijke bestemming onttrokken. Voor een deel daarvan wordt een andere functie gevonden, maar een deel wordt gesloopt. Daaronder ook monumentale kerken. Gebouwen die soms eeuwenlang een gemeenschapsfunctie hebben vervuld, verkeer hebben gegenereerd en een levendig onderdeel zijn geweest van het maatschappelijk leven, verdwijnen daarmee voorgoed. Voorlopig moeten vooral op het platteland buiten de Randstad de kerken en monumentale gebouwen plaats maken voor nieuwe gebiedsfuncties, maar het tempo waarin dat gebeurt, doet vermoeden dat vergelijkbare situaties zich binnen nu en een tiental jaar ook voordoen in stedelijke omgevingen.
12
Indicaties over het verdwijnen van het financieel en sociaal draagvlak voor het monumentenbeheer zijn er ook in Leiden. De recente discussie rond de Pieterskerk is daar een voorbeeld van, evenals de discussie in hoeverre de universiteit verantwoordelijk is voor het instandhouden van monumenten: "De universiteit wordt betaald voor onderwijs en onderzoek, niet voor de instandhouding van oude gebouwen", kopte het Leidsch Dagblad bijvoorbeeld op 8 maart 2003. De vraag hoe het economisch potentieel van een monumentale binnenstad te benutten, is niet enkel van belang voor de (politieke) verantwoording van de bestede bedragen voor onderhoud en restauratie; de vraag is vooral van belang om op de lange termijn het erfgoed - en dus ook het draagvlak ervoor - veilig te stellen. Alleen als de stad (zowel de publieke als de private en maatschappelijke spelers) in staat zal blijken de gebouwen, met inbegrip van hun toegevoegde waarde, een eigentijdse functionaliteit te laten vervullen, zal de bereidheid blijven bestaan om de instandhouding te verzorgen. En naarmate daarbij het economisch rendement toeneemt, zullen de vraagtekens bij nut en noodzaak van deze monumenten verder afnemen. Daarbij moet echter worden bedacht dat we niet praten over een laboratoriumsituatie, waarin alle factoren ook vrije variabelen zijn, maar dat de monumentenstad benaderd dient te worden vanuit een bestaande situatie. Essentieel daarbij is dat de monumenten al een functie vervullen binnen de stad Leiden, op toeristisch, educatief, sociaal en/of facilitair gebied.
Leiden Kennisstad Leiden is rijk aan kennis; er is een uitgebreid, gevarieerd en nagenoeg volledig onderwijsveld. En hoewel Leiden - uit een dubieus 19e eeuws onderzoek - jarenlang de naam heeft gehad van de stad met het laagste IQ van Nederland, is Leiden sinds jaar en dag een bolwerk van kennis. Sinds kort mag Leiden zich zelfs de hoogst opgeleide stad van de 25 grote steden noemen. In de loop der eeuwen heeft Leiden op velerlei vlak 'toppen' in de kennissamenleving gehuisvest en gefaciliteerd. De verankering daarvan in de stad is breed te noemen, zoals blijkt uit onderstaande opsomming van instituten, bedrijvigheid en vermaarde intellectuelen. De opsomming heeft overigens niet de ambitie volledigheid na te streven. Het is veel meer de bedoeling een beeld te geven van historische en hedendaagse verankeringen van kennis in de Leidse omgeving. ! Het life science cluster werd al eerder genoemd: een
cluster in doorontwikkeling, dat als eerste Nederlands Life Science cluster te boek staat. Het park, gelegen achter het Leidse centraal station, kreeg landelijke bekendheid als bakermat van Stier Herman, maar is
inmiddels al lang de status van hype ontgroeid. Het park telt een veertigtal life science bedrijven, waaronder veel R & D bedrijvigheid, maar ook productie; het Natuurwetenschappelijk Museum Naturalis: het enige lifescience museum ter wereld; onderzoeksinstituten van TNO, een incubator en een handvol uitlopers van de exacte faculteiten van de universiteit Leiden. ! Talen en culturen van het verre oosten: van oudsher
werden de ambtenaren voor het Binnenlands Bestuur (voor Nederlands Indië) in Leiden opgeleid; daardoor neemt de stad een voorhoedeplaats in op het gebied van talen en culturen: " KILTV: Studiecentrum voor Oosterse Talen [Sinologie (bij de wereld- top 3), Japanologie, e.a.]; " Instituut Kern; " International Institute for Asian Studies; " Museum voor Volkenkunde " Von Siebold Huis; " International Institute for the Study of Islam in the Modern World
tijdschriften en andere werken. Alweer speelt de universiteit een belangrijke rol: het academisch ziekenhuis (sinds 1996 het LUMC) werd in een onderzoek naar de kwaliteit van biomedisch onderzoek aan de Europese universiteiten in 1998 door de Europese Unie als beste van Nederland beoordeeld en als derde van Europa, direct achter die van Oxford en Cambridge. Naast Boerhaave is Nobelprijswinnaar Einthoven een van de vele aansprekende namen. ! Sterrenkunde en astronomie. Ook hierin kent Leiden
zijn toppen: de Oude Sterrenwacht en voormalig directeur van de Sterrenwacht en astronoom van wereldfaam Jan Hendrick Oort. De huidige bijzonder hoogleraar kosmologie Vincent Icke heeft naam en faam verworven in het populariseren van de wetenschap. De nabijgelegen Space Expo en Estec nemen een belangrijke plaats in in het Europese ruimteprogramma en trekken bovendien jaarlijks vele bezoekers naar de regio. ! Natuurkunde en biologie tenslotte: het Rijksherbarium,
! Letteren: van oudsher is Leiden een boekenstad. Het is
in die zin markant dat Leiden de stap van boekenstad naar mediastad niet heeft kunnen maken; na het vertrek van Sijthoff naar Den Haag is Leiden haar laatste tijdschriftuitgever kwijt en vertegenwoordigt alleen Brill, ter zijde gestaan door wat kleine fondsen, deze kant van het boekenvak in de stad. Maar de Letterenkant neemt nog immer een prominente plaats in: de Universiteitsbibliotheek met een aantal bijzondere collecties, het Scaliger Instituut, het Instituut voor Nederlandse Lexicologie (bekend van ondermeer het Woordenboek der Nederlandse Taal), Stichting Tegenbeeld, de letterenfaculteit met enkele bijzondere specialisaties als het Ugaritisch. Enkele handenvol schrijvers kunnen gerelateerd worden aan Leiden: van Beets en Kloos tot Bloem, Haverschmidt, 't Hart, Korteweg, Biesheuvel, Büch en vele andere.
de Hortus Botanicus en de al genoemde Musea Boerhaave en Naturalis zijn interactieve opslagplaatsen van kennis, die ook weer onderdeel uitmaken van een rijke historie. Enkele namen van voorname wetenschappers die een verhaal, een schat of een gedenkteken hebben achtergelaten in Leiden: Christiaan Huygens, Kelvin, Snellius (naar wie ook een instituut is genoemd), Lorenz, Einstein, Kamerlingh Onnes, Zeeman; Clusius (de man die de Tulp naar Nederland haalde en de hortus is begonnen) en Ludolf van Keulen (de enige wetenschappelijk publicatie op een grafsteen, waarvan een replica in Leiden te zien is). De universiteit heeft expliciet de ambitie uitgesproken dit topniveau te willen handhaven en in het onderzoek naar "de excellente universiteitsstad" hebben stad en universiteit het wederzijdse belang daarvan nog eens nadrukkelijk uitgesproken.
! Recht: Leiden heeft ook een - nog immer bloeiende -
naam op het gebied van recht. Het Gravensteen is een stille getuige van de historie die Leiden op dit gebied heeft, met grote namen als Philips van Leiden, Hugo de Groot en Cleveringa. De grootste rechtenfaculteit van het land (4000 studenten) en de daaraan gelieerde onderzoeksinstituten zorgen nog steeds voor vele, grote kennisstromen van en naar de stad.
Maar top-onderzoek ontstaat niet zomaar. Anders dan voetballers kunnen toponderzoekers niet (eenvoudig) op de transfermarkt worden verhandeld. Een handje vol toevallige toponderzoekers met kasten vol de juiste boeken leidt niet automatisch tot een centrum voor expertise, dat zich duurzaam op wereldniveau kan meten. Daarvoor is meer nodig. Expertisecentra ontstaan waar tenminste de volgende factoren bij elkaar komen:
! Gezondheid en zorg: Leiden heeft extreem veel banen
in de zorg en heeft een historie hoog te houden van een hoog kennisniveau op dit gebied: het Boerhaave museum, Rijksmuseum voor de Natuurwetenschappen en de Geneeskunde, is de belangrijkste cultuurhistorische exponent daarvan en herbergt naast de tentoongestelde stukken een forse collectie boeken,
! Natuurlijk neemt de kennisinfrastructuur voor
toponderzoek een belangrijke plaats in: de kennis moet kunnen worden verworven en verspreid - zowel inhoudelijk als methodologisch. Als we praten over kenniseconomie en kennisstad gaat het bijna altijd over de accumulatie van kennis en de concrete toepassing
13
daarvan: ZWO en TNO, zou je kunnen zeggen. Echter, accumulatie en diffusie zijn complementaire begrippen: kennis die niet wordt gedeeld, verliest haar functie en haar maatschappelijke en economische waarde. Overigens is in Leiden een onderwijsplatform aan het ontstaan, waarbij intensief wordt samengewerkt tussen de verschillende vormen van onderwijs en tussen onderwijs en bedrijfsleven. Betere samenwerking leidt tot adequatere differentiatie van het aanbod, meer vraaggestuurde benadering en dus tot betere kansen voor iedereen. ! Een sterke economische inbedding: er moet voldoende
mogelijkheid zijn om toponderzoek te financieren en ook de toepassing en vermarkting van de resultaten moeten op gunstige omstandigheden kunnen rekenen. Voor een kenniscluster geldt in principe hetzelfde als voor een economisch cluster: er is continue interactie met de omgeving nodig. Zoals in een economisch topcluster de interactie met kennisinstituten een voorwaarde is voor een gezond cluster, zo vraagt top onderzoek interactie met innovatieve, kennisintensieve bedrijven. Een kennissamenleving vraagt net als een economisch cluster om investeringen en durf om risico's te nemen. Zoiets versterkt zichzelf. Toponderzoek vraagt om vermarkting en sterke, kennisintensieve bedrijvigheid dwingt kwaliteit af van onderzoek en onderwijs, wat weer zijn wervingskracht heeft op bedrijvigheid, wat gespecialiseerde leveranciers en bedrijven elders in de productieketen zal bewegen om de nabijheid van het 'kenniscluster' op te zoeken. Dit gaat even zeer over inhoudelijke als over beheersaspecten: van venture capital en octrooibureau tot financiële en juridische advisering. Het MTI in Massachussets wordt doorgaans als goed voorbeeld naar voren geschoven, maar ook het Life Science Park in Leiden heeft duidelijke clustereigenschappen. ! Ten derde zijn de moderne vestigingsfactoren van
belang: de klassieke vestigingsfactoren (ruimte, aanwezigheid productiefactoren, fiscale prikkels en bereikbaarheid) moeten vanzelfsprekend op orde zijn. Echter, de competitie in het aantrekken van expertise speelt zich steeds meer af op 'site-factoren': instellingen en bedrijven moeten zich op een plek kunnen vestigen waar zij hun medewerkers en hun gasten goed kunnen ontvangen, maar ook het vestigingsklimaat voor de wetenschappers zelf is van belang: goede huisvesting, in een aantrekkelijke en veilige buurt, met goede mogelijkheden voor ontspanning, opvoeding van kinderen, cultuur en vertier. We halen de woorden van A.J.F. van Raan aan: "kenmerkend genoeg zijn alle topuniversiteiten in
14
Europa gevestigd in een metropool of in een historische kleine stad: als de economische en de kennisstructuur op orde zijn, dan is de city-quality het punt waarop de concurrentie zich toespitst."
Leiden Bezoekersstad Leiden is een stad met een grillige economische geschiedenis. Eens was Leiden de Hofstad van de Graven van Holland. Toen Floris V in 1268 verhuisde naar 'sGravenhage, verloor Leiden deze status, maar de stad behoorde toen al tot de toonaangevende Hollandsche steden (in een periode dat Amsterdam nog tot volle wasdom moest komen). In de Gouden Eeuw was Leiden een van de belangrijkste en rijkste steden van Holland, met name vanwege de bloeiende lakenindustrie. Toen in de loop van de 19e eeuw de textielnijverheid in Leiden instortte, was Leiden in economische zin één van de rijkste steden van het land, maar werd het in een eeuw tijd één van de armste. Voor de stad was het wegvallen van de lakenindustrie een klap, die het eigenlijk pas echt weer te boven kwam in de tweede helft van de 20e eeuw. Leiden heeft een geschiedenis op het gebied van aantrekken van cultureel verkeer: Door de eeuwen heen heeft de universiteit van Leiden haar internationale roem vastgehouden en telkens opnieuw verdiend. Tegelijkertijd werd de kennis, als hardware, maar ook als habitus, op vele plekken in de stad verankerd. In de vroege 19e eeuw begon Koning Willem I met iets dat we nu een "creating awareness programma" zouden noemen voor de wetenschap: belangrijke wetenschappelijke collecties werden ondergebracht in de (rijks)musea. De meeste kwamen al eerder ter sprake: het Rijksmuseum voor Oudheden; het Rijksherbarium en de Hortus Botanicus; het Rijksmuseum voor Volkenkunde; het Rijks Penningencabinet; Natuurhistorische presentatie "Naturalis" (voormalig museum voor Natuurlijke Historie en het Museum voor Geologie) en het Boerhaave Rijksmuseum voor de Geschiedenis van de Natuurwetenschappen en van de Geneeskunde. Ook in later tijd bleef Leiden een stad vol kunst en cultuur: " Schilderkunst: niet alleen Rembrandt zag in Leiden het (levens)licht, maar ook andere grote meesters als Gerrit Dou, Jan van Goyen en Jan Steen woonden en/ of werkten in Leiden. De stad ontleent op dit gebied een brede bekendheid aan vele kunstenaars: van Floris Verster en de Leidse School tot de dag van vandaag met Frans de Wit, Kees Buurman e.v.a. " Leiden heeft de oudste schouwburg van Holland.
" Vele letterkundigen, tot in onze tijd, hebben in Leiden gewerkt en gewoond: P.C. Hooft, Beets, Bilderdijk, Klikspaan, Van Lennep, Verweij, Kloos, Bloem, Büch, Haverschmidt, 't Hart, Wolkers, e.v.a.
vrijdenkers de ruimte voor de ontwikkeling en presentatie van hun ideëen (o.a. Descartes, Spinoza, Hugo de Groot) en trok anderzijds naam en faam van de universiteit grote geleerden van over de hele wereld.
" Aan de universiteit was een keur van musici verbonden, waaronder Pieter Hellendaal, Albicastro, Rüppe, e.v.a.
Wat opvalt is de voortdurende link met het intellectuele leven. Leiden is niet een stad die bezocht wordt vanwege mooie gebouwen, attractieparken of aardige natuur, maar vanwege de sporen die het intellectuele leven achterlaat. En dat is feitelijk nog altijd zo. Nog steeds is het academische leven een belangrijke - zoniet de belangrijkste - trigger voor (verblijfs)toerisme.
Leiden was al vroeg een stad van vluchtelingen: Franse Hugenoten en Engelse Pilgrimfathers vonden een gastvrij onthaal in de Sleutelstad, evenals Vlaamse vluchtelingen na de furie van Antwerpen, en vele dissenters van elders. De gastvrijheid gaf Leiden, met haar zwaar bevochten vrijheid van geest, veel nieuwe culturele impulsen en betekende ook voor de universiteit ('Bolwerk der Vrijheid') de mogelijkheid om de vrije wetenschap te laten bloeien: als ware het een economisch cluster gaf de universiteit aan buitenlandse
Hoe staat de huidige markt van verblijfstoerisme in Leiden er voor? Onderstaand een aantal kwantitatieve en kwalitatieve kerngegevens. Uitgangspunt is de markt van internationale congressen en evenementen (voor een beknopte beschrijving van deze markt, zie hoofdstuk 4):
15
! Het aanbod in het zakelijk reisverkeer in Leiden is
beperkt, maar vooral versnipperd: de Pieterskerk en de Stadsgehoorzaal, de Hooglandsche kerk en museum Naturalis bieden actief accommodatie aan, Holiday Inn en Oud Poelgeest in combinatie met hotelfaciliteit.
! Het kwaliteitsbeleid van de ca 25 aanbieders in deze
markt lijkt nog relatief weinig ontwikkeld. Slechts 4 aanbieders zijn lid van de brancheorganisatie Vereniging Nederlandse Congresbelangen. ! Ook het acquisitiebeleid laat te wensen over: slechts een
! De hotelcapaciteit in Leiden bedraagt iets minder dan
1000 bedden in ca 550 kamers. Ter vergelijking: dat zijn er ongeveer evenveel als Delft of Haarlem en het zijn er een paar duizend minder dan in een stad met een echte congresfunctie als Maastricht of Noordwijk. Van die 900 bedden bevindt zich overigens maar een beperkt gedeelte in het oude centrum. Het aantal hotels is gering, vooral waar het de meer-sterrenhotels betreft. Leiden telt bijvoorbeeld geen enkel vijf-sterrenhotel en slechts 3 drie-sterrenhotels, waar een stad als Delft er 11 van heeft. ! De congrescapaciteit lijkt onderbenut. Het aantal zalen
dat zich leent voor de organisatie (van een deel van) congressen is een stuk groter, dan het aantal dat daar ook daadwerkelijk voor wordt benut. ! Leiden telt 2 pco's, waarvan de een onafhankelijk is en
eigenlijk alleen maar iets in Leiden organiseert als de opdrachtgever dat vraagt; de ander maakt deel uit van het LUMC.
16
enkele aanbieder treedt structureel naar buiten op (inter)nationale beurzen en markten. ! Gestructureerde samenwerking binnen het toeristisch
veld is er alleen tussen de belangrijkste musea onderling en tussen de hotels, in VVV-verband. Samenwerking buiten de eigen categorie is zeer incidenteel; gezamenlijke promotie heeft een beperkt en incidenteel karakter. ! Er bestaat geen centrale registratie van congres-
activiteiten. De internationale congressen die aan Leidse wetenschappers worden toegewezen, worden lang niet altijd in Leiden zelf gehouden. Doorgaans wordt uitgeweken naar Noordwijk(erhout), Den Haag, Amsterdam en Utrecht. Als redenen wordt opgegeven: geen geschikte accommodatie, in de zin van plenumruimte met voldoende bijzalen, al dan niet in combinatie met passende huisvesting van de deelnemers.
3. swot analyse
“Leiden speelt in de kennissamenleving een leidende rol. De stad wordt wel vergeleken met het in de vorig eeuw toonaangevende Oxford. Rondom de universiteit van Leiden zijn tal van scholingsinstellingen opgekomen. Er zijn vele samenwerkingsverbanden (met Delft, Parijs en Berlijn) en uitwisselingsprogramma’s. Internationaal staat Leiden duidelijk op de kaart. Een groot aantal bezoekers van binnen en buiten weet de stad te vinden. De ligging, in de nabijheid van Schiphol en de Hoge Snelheidslijn zijn daar mede debet aan. Musea, hotels en congrescentra hebben daar, ondersteund door de gemeente, op ingespeeld.” [Bron: “Uitwerking Scenario’s Ontwikkelingsvisie 2030: verleiden tot kiezen, scenario 1:”kennis maken en delen in Leiden”, febr. 2004]
Het beeld dat uit de voorgaande hoofdstukken opdoemt, is beklemmend; Leiden heeft veel potentie en ambitie (zie het voorgaande citaat uit de Ontwikkelingsvisie), maar tegelijkertijd ook een historie in het onvoldoende benutten van kansen. Het is een gemiddelde stad als het gaat om investeringen in het aanbod voor het zakelijk toerisme, ondanks de rijke, academische historie die het heeft in het herbergen van academische bezoekers. Dit hoofdstuk geeft
middels een SWOT analyse (Strengths, Weaknesses, Opportunities and Threats) een samenvattend overzicht van de comparatieve voor- en nadelen en werkt dat uit in kansen en bedreigingen. De inzichten zijn goeddeels ontleend aan de voorgaande hoofdstukken en een brug naar de visieontwikkeling rondom het kenniskwartierconcept. Om niet teveel in herhaling te vervallen, is de toelichting bij onderstaand schema enigszins beperkt gehouden.
17
Sterktes
Zwaktes
De ligging van de stad is ideaal: op steenworp afstand van grote centra als Den haag en Amsterdam, en net zo ver van Schiphol als de Dam. De internationale bereikbaarheid van de stad is, met een vooraanstaande internationale luchthaven op 20 minuten, en een kleinere (Rotterdam Airport) op 25 minuten, met de Schiphollijn en, voor particulier personenvervoer, het Haagweg parkeerterrein, prima op orde. De Rijn-Gouwe-Lijn west zal de synergie in dezen alleen maar vergroten.
De zwakke punten van de stad gelden met name de meer abstracte 'procesfuncties': de matige samenwerking en organisatiekracht, op velerlei gebied. Het idee rijst wel eens dat het niet toevallig is dat het liberalisme in Nederland (als "ieder voor zich") in Leiden, de stad van de grote Thorbecke, is begonnen. Stad en universiteit stonden eeuwenlang eigenlijk met de rug naar elkaar toe. Pas recent hebben beiden de ambitie naar elkaar uitgesproken het wederzijds rendement te willen optimaliseren en daarvoor dus ook te willen investeren in de randvoorwaarden voor elkaar.
De structuur van de stad is handzaam: een compacte historische binnenstad waarin alles op loopafstand is geregeld. De Pieterswijk is daar een goed voorbeeld van: binnen een straal van 300 meter rondom de Pieterskerk liggen talloze andere congresvoorzieningen en culturele trekpleisters. De stad heeft op verschillende vlakken veel te bieden: kust, bollen, historische binnenstad en cultuurhistorisch aanbod. De grote Leidse (voormalige rijks-)musea zijn van oorsprong academische collecties. Onder Willem I is, als gezegd, het "creating awareness programma" begonnen, dat geleid heeft tot collectiebeheer als een eigenstandige functie en voorwaarde voor wetenschappelijk onderzoek en tot het openstellen voor publiek van deze unieke collecties. Al jaren fungeert de slogan 'Leiden Museumstad', evenals de samenwerking die daaraan ten grondslag ligt, als een stuwende motor voor vrijetijdstoerisme. Leiden is één van grote groeiers de laatste jaren waar het museumbezoek betreft, ook als het landelijk beeld anders was. Ook als vestigingsplaats van internationaal, vooraanstaand bedrijfsleven in de directe regio heeft Leiden een naam opgebouwd. Het Leidse Bio Science Park behoort tot de top10 van Europa in termen van toegevoegde waarde. De topuniversiteit met bijbehorende onderzoeksinstituten kwam al eerder uitgebreid aan de orde. Op meer dan één vlak heeft de Universiteit Leiden internationale faam opgebouwd. Maar ook het overig onderwijs is goed vertegenwoordigd in de stad. De Hogeschool Leiden ontwikkelt zich in toenemende mate als een regionale speler, het beroepsonderwijs is breed vertegenwoordigd in de stad. De op het oog enige voor deze verkenning relevante lacune, zit hem in de aanwezigheid van een horecaopleiding op het niveau van het hoger beroepsonderwijs. Daarvoor moeten studenten en werkgevers zich oriënteren op Den Haag.
18
Een en ander is overigens wel verklaarbaar: door de ligging in het centrum van de Randstad, met de vier grootste steden tussen 10 minuten en een uur gaans, beschikt Leiden nauwelijks over een eigen achterland: een groter gebied, dat voor de economische ontwikkeling natuurlijk op Leiden is aangewezen. Dat versterkt het ontbreken van een 'regiogevoel' en een centrumrol voor de stad. De organisatiegraad van de maatschappelijke partijen en ondernemers in de stad is laag, bijvoorbeeld in de toeristische sector, maar ook als het gaat om de kennissector: de clusterpartners van het Bio Science Park. Daarnaast is de binnenstedelijke bereikbaarheid maar matig. Althans, zo wordt het ervaren door de ondernemers uit de enige stad in Nederland die zowel ten oosten als ten westen van de stad een grote snelweg heeft lopen. Het probleem zit hem dan ook in de oost-west verbindingen: het ontbreken van de Rijksweg 11 west beperkt de stad en het achterliggende Bollengebied in de economische doorgroei. Ook het personenvervoer op de oost-west-as schreeuwt om verbetering, die met de Rijn-Gouwe-lijn (voltooiing in 2010) zal worden ingezet. Het verblijfsaanbod is beperkt; er is vooral een gebrek aan hotelcapaciteit in het hogere segment van de markt (geen vijfsterren hotel en een beperkt aantal vier- en driesterren hotels). Ook zonder dat het aantal overnachtingen in Leiden blijft groeien, zoals het de laatste jaren heeft gedaan, is dit één van de grootste knelpunten om in de groeiende vraag vanuit de markt van het zakelijk toerisme een geloofwaardig aanbod te kunnen doen.
Kansen De internationale allure van de universiteit wordt nog niet altijd voldoende onderkend en door stedelijke partners omgezet in vruchtbare verbindingen. De moeizame vermarkting van academische kennis is daar een voorbeeld van, hoewel daar met de faciliteiten voor starters in de life sciences op het park hard aan gewerkt wordt. Anderzijds liggen er kansen in het uitbouwen van de internationale bijeenkomsten. Samen met het bedrijfsleven, heeft de universiteit zeer interessante, wetenschappelijke netwerken onder handbereik. Wanneer de analyse klopt, dat het Bio Science Park het eerste echte life science cluster in Nederland is, dan is het een redelijke verwachting dat het park aan de vooravond van een forse doorontwikkeling staat. De recente uitbreiding van Centocor en de successen van Crucell zullen daar een impuls aan kunnen geven. Met name de samenhang tussen zakelijk en cultuurhistorisch toerisme kan voor Leiden een noemer zijn om de tot nog toe onbenutte kansen op te pakken. Immers dit "gemengd toerisme", waarbij zakelijk reisverkeer wordt uitgebreid met extra cultuurhistorisch verblijf, heeft een aantal expliciete voordelen boven evenementen- en attractieparkbezoek: de investering is relatief laag, de milieu- en omgevingsbelasting is gering en het rendement is hoog. Naast samenwerking op regionale en samenwerking op categorale basis is er nog weinig aandacht voor dwarsverbanden: strategische allianties met andersoortige bedrijven en bedrijfstakken. De congresbranche in de Leidse regio is daarvan, tussen vele andere, een stille getuige. De stad heeft absoluut een streepje voor op de rest van Europa voor Amerikanen, in verband met de oorsprong van de Amerikaanse geschiedenis in Leiden (Pilgrimfathers). Dat lijkt een zeer ondergewaardeerd aspect van het Leids cultuurgoed: het is alsof de Amerikanen er meer belang aan hechten dan de Leidenaren. Voor veel Amerikanen is Leiden onlosmakelijk verbonden met de 'Pilgrims', die een belangrijke rol hebben gespeeld bij de kolonisatie van Noord Amerika. Naar verluidt is zelfs het Amerikaanse Thanksgiving via de Pilgrims afkomstig van het Leidse 3 October feest. De Pilgrims lenen zich daarom goed voor een structurele, cultuurhistorische aanpak (dat levert meer op dan een éénmalig evenement) en zijn een selling point voor Amerikaans georiënteerde netwerken. Het politiek momentum voor verbindingen tussen kennis en economie en de ondersteuning daarvan is ronduit goed. Het onderwerp Kennissamenleving staat hoog op politieke agenda's, van de Europese politiek tot regeerakkoord is aan
dit onderwerp aandacht besteed en invulling gegeven: hieruit voortvloeiend is het innovatieplatform opgericht, dat onder de directe leiding van de premier is geplaatst. Daarmee wordt het belang van de zaak aangegeven. Daarnaast is de laatste jaren het besef gegroeid dat de regionale samenwerking gebrekkig is en daarmee ook het besef om er wat aan te doen. Zowel de brochures "Leiden maakt werk van Life sciences" als "Leiden in de Kennissamenleving - bestuurlijke voorwaarden voor succes" ademen een nieuwe geest als het gaat over de samenwerking tussen de stad en de universiteit. Beide zijn daar ook buitengewoon duidelijk over: als de samenwerking niet slaagt, zijn de uitgesproken ambities niet reëel. Deze hernieuwde 'region awareness' klinkt ook door op andere vlakken: de samenwerking van de WGR gebieden van de Leidse regio en de Duin- en Bollenstreek gaat tot een fusie leiden en de VVV is inmiddels geregionaliseerd. De daarmee gepaard gaande regionale agendavoering en de ontstane netwerken en goodwill bieden kansen voor het ontwikkelen van arrangementen op regionale schaal. Bovenregionaal spelen vergelijkbare invloeden: in het kader van ontwikkeling van de kenniseconomie en -infrastructuur worden ook oude tegenstellingen tussen Leiden en Delft cq Rotterdam steeds zachter. In de Vernieuwde Toeristische Agenda van onze Staatssecretaris voor Economische Zaken wordt seniorenbeleid als een apart speerpunt genoemd. In dat opzicht biedt dit project unieke kansen: de demografische ontwikkeling leert dat de babyboomers en de kinderen van herrijzend Nederland binnenkort de pensioengerechtigde leeftijd bereiken met vooralsnog een uitstekende pensioenvoorziening. Dat genereert een groeiende doelgroep van toeristisch en cultureel geïnteresseerd en koopkrachtig publiek. Velen van hen willen bovendien volop investeren in zichzelf en doen daarmee een beroep op (of leveren juist een bijdrage aan) de kennisinfrastructuur, variërend van themagewijze verdieping tot het (alsnog) halen van een graad of titel, tot een zelfstandig adviseurschap. Juist dat feit kan aanleiding geven tot de ontwikkeling van nieuwe producten op het snijvlak van (cultuurhistorisch) toerisme, regulier onderwijs en economische bedrijvigheid. Er gebeurt al het nodige op deze markt: Hoger Onderwijs Voor Ouderen (Hovo), à la carte onderwijs etc. Vanuit marktperspectief liggen er ook zeker kansen op de internationale congresmarkt (zie hoofdstuk 4). Deze markt, die wat betreft omvang moeilijk in kaart te brengen is, heeft zich de afgelopen dertig jaar stormachtig ontwikkeld, is redelijk stabiel, kent weliswaar behoorlijke concurrentie en lange doorlooptijden, maar kan vanwege de intrinsieke innovatiedwang (de congresbezoeker is zeer mobiel en wordt getriggerd door nieuwigheden) zeker geopend worden met een professioneel, modern aanbod.
19
Bedreigingen Versnippering in het eigendom van monumentale panden en de daar ondergebrachte voorzieningen maken dat ook het aanbod moeilijk tot afstemming komt. Dat kan een zichzelf versterkende, neerwaartse spiraal worden: met het gebrek aan afstemming van functies, worden die functies economisch ook niet voldoende benut, waarmee de economische betekenis van de monumenten verminderd wordt. Dat leidt weer tot wegglijden van het draagvlak voor investeringen, terwijl die juist zo nodig zijn om tot productontwikkeling te komen. Niet alleen de investeringen, ook de consumentenbestedingen laten te wensen over. Het Leidse koopkrachtlek is groot en daarmee is de interne kracht voor het op peil houden en brengen van een uitdagend winkelbestand in de Leidse binnenstad, inclusief de recreatieve en horecavoorzieningen die daarbij horen, gering. In die zin kan Leiden (nog) nauwelijks concurreren met nabijgelegen congressteden als Antwerpen of Maastricht en ook Groningen lijkt beter georganiseerd. Een andere belangrijke bedreiging is het aanvaarden van de huidige positie. Niet zelden maakt een soort valse bescheidenheid zich meester van de Leidenaar: ingeklemd tussen noord- en zuidvleugel van de Randstad is Leiden gedoemd een slaapstad te worden. Acceptatie van dominante mainports, zowel in Nederland als daarbuiten, is funest voor het stellen van ambities. En zelfs dan: Leiden is niet een dubbeltje dat een kwartje wil worden, maar een dubbeltje dat hard moet knokken om niet opnieuw een stuiver te worden. Zonder investeringen in kennisopbouw en het versterken van vestigingsfactoren (de regio kent al jaren een vestigingstekort) lijkt het er niet op dat Leiden de slag om het behoud van toegevoegde waarde, laat staan om het aantrekken van nieuwe, kan winnen. De technologische oriëntatie van regio's neemt toe. Limburg, Groningen, Twente, Wageningen - en over de grens nog vele tientallen andere Europese regio's - investeren in het verbinden en faciliteren van kennis en economie. Leiden kan daarbij niet achterblijven; 'meegaan' is niet genoeg: er moet een relatieve achterstand worden ingelopen.
20
4. de congresmarkt
1)
Dit hoofdstuk bespreekt achtereenvolgens de omvang en trends in de congresmarkt en de verkoopargumenten die het verschil maken voor de vragers en dus voor de aanbieders op die markt. Het uitgangspunt is het topsegment: grote, meerdaagse, internationale congressen. Uitgaande van het profiel van Leiden, moet de stad zich tot een speler op die markt kunnen ontwikkelen (de vraag vanuit het academische leven en vanuit het bedrijfsleven is aanwezig). Als Leiden het kwaliteitsniveau van het een toplocatie nastreeft, heeft alleen al het hanteren van die ambitie invloed op alle aanbieders en dat zal marktpositie over de volle breedte van de verblijfsmarkt versterken (zoals in Heidelberg gebeurt, zie ook het kader aan het eind van dit hoofdstuk).
Marktomvang
Trends
Het is evident dat er de laatste dertig jaar een grote, commerciële markt is ontstaan voor (inter)nationale, zakelijke evenementen, niet in het minst door de groei van het aantal internationale organisaties. De UIA - de Union of International Associations - telde in 1972 ongeveer 4.000 internationale organisaties. Op het moment is dat meer dan het tienvoudige.
Tussen 1993 en 2003 is de verblijfsrecreatie in Nederland met 20% gegroeid. Het aantal overnachtingen door Nederlanders en buitenlanders in Nederland steeg - ondanks de economisch moeilijke jaren - tot 125 miljoen in 2003. Slechts een deel van die groei komt toe aan het congreswezen; de markt van internationale bijeenkomsten stabiliseerde met name in de eerste paar jaren van het nieuwe millennium. De invloed van het internationaal terrorisme, Sars en het langzame economisch herstel van de westerse economieën worden daarvoor als belangrijkste oorzaken genoemd (en dus niet: verzadiging van de markt). Dat doet niets af aan het feit dat er de komende decennia een omvangrijke (inter)nationale congresmarkt zal zijn, die volgens de meeste prognoses groeit: een kenniseconomie behoeft immers kennisuitwisseling in menselijke ontmoetingen en de daling van prijzen in de luchtvaartsector doet het internationale verkeer toenemen. De schommelingen in de – overigens vrij stabiele - markt van congresbijeenkomsten worden veroorzaakt door macrotrends. De meest genoemde zijn:
Die internationale associaties organiseren jaarlijks ongeveer 10.000 internationale congressen en dan gaat het nog enkel over het topsegment van de markt: minimaal 300 deelnemers, tenminste drie dagen en tenminste vijf nationaliteiten. Als de ‘corporate’ bijeenkomsten daarbij opgeteld worden, is al snel sprake van een wereldwijde markt van 50.000 internationale congressen. Als de voor Leiden evengoed interessante minder grote, kortdurende, nationale bijeenkomsten ook in ogenschouw genomen worden, is de markt in potentie enkele honderdduizenden bijeenkomsten per jaar groot. Als we de lijn uit een a-selecte steekproef van de Vereniging Nederlandse Congresen vergaderbelangen onder adressen van ‘Het Accommodatie Bureau’ doortrekken (wat statistisch gezien niet helemaal juist is), dan komen we op ruim anderhalf miljoen bijeenkomsten per jaar. Het merendeel daarvan bestaat uit vergaderingen en trainingen, het aandeel congressen ligt rond de 10%. In die grote markt is Nederland mondiaal gezien een behoorlijke speler met rond de 1000 congressen per jaar. Hoewel het wat moeite kost om de plek te handhaven, is Nederland traditioneel terug te vinden in de top 10 van wereldwijde congreslocaties.
! De globalisering en internationalisering stimuleert het
aantal (internationale) contacten, maar heeft ook negatieve prikkels: het feit dat Sars - een virusziekte met de dreiging van een epidemie, die zich vooralsnog enkel aan de andere kant van de wereld heeft gemanifesteerd in Nederland in verband wordt gebracht met een terugloop van het aantal internationale congressen, is een duidelijk voorbeeld van hoe de toenemende globalisering en internationalisering de congresmarkt beïnvloedt.
1) Voor dit hoofdstuk is gebruik gemaakt van gegevens van: The Union of International Associations (UIA), Vereniging Nederlandse Congres- en vergaderbelangen (VNC), Nederlands Bureau voor Toerisme en Congressen (NBTC), Bedrijfschap Horeca en Catering (BHC) en het Nederlands Research Instituut voor Recreatie en Toerisme (NRIT).
21
! Ontwikkelingen in de informatie en communica-
tiesector. Van de ICT sector is veel verwacht als het gaat om het zakelijk toerisme en er is zelfs even de prognose geweest dat het zakelijk toerisme goeddeels zou verdwijnen vanwege de opkomst van mondiale communicatiemiddelen. Dat gelooft inmiddels niemand meer. Videoconferencing bijvoorbeeld lijkt nauwelijks een verdringingseffect te hebben. ICT is een middel geworden in de dienstverlening en in de productinnovatie. Technologische toepassingen zijn facilitair. Zo horen beamers en laptops bij de standaarduitrusting van een congreslocatie. ! Economische conjunctuur. Het mag duidelijk zijn dat
het aantal extern georganiseerde evenementen afneemt in een periode dat het economisch allemaal wat minder gaat. Toch lijkt de conjuncturele invloed mee te vallen. De markt van bijeenkomsten stort niet in, zodra het economisch wat minder gaat. Het product van de organisatie van menselijke ontmoetingen is geen luxeproduct. ! Met de stijgende welvaart doet de ‘beleveniseconomie’
haar intrede. Dat betekent een toenemende aandacht voor de leisure industrie en toenemende concurrentie op de dienstverlening en de impact rondom het congres. Een stijgend welvaartsniveau beïnvloedt daarmee zowel de kwantiteit (meer en/of duurdere congressen bij toenemende welvaart) als de kwaliteit. ! Feminisering. Toen de congresindustrie in de
kinderschoenen stond, was een partnerprogramma zuiver gericht op bezigheden voor vrouwen. Met de feminisering is daar een einde aan gekomen. Partners komen minder vaak mee dan dertig jaar geleden, maar als ze meekomen stellen ze hogere eisen aan het toeristisch aanbod. Dat heeft gevolgen voor de opzet van congressen en side-programs, maar ook voor de verblijfsduur van de congresgangers. Het is een bekend fenomeen aan het worden dat bedrijven kiezen voor congreslocaties die ver verwijderd zijn van de bedrijfslocatie, omdat de deelnemende werknemers van het bedrijf anders de neiging hebben naar huis te gaan om te overnachten. Als er sprake is van een partnerprogramma, dient het veelzijdig en boeiender te zijn. Ook hier nemen de kwaliteitseisen toe. Over het geheel genomen is de verwachting dat de congresmarkt zich zal blijven ontwikkelen in termen van dienstverlening en in omvang. De toekomstige groei moet vooral komen uit een toename van gasten uit Azië en de Verenigde Staten.
22
Verkoopargumenten Grofweg zijn er drie goede biotopen voor internationale congressen; die ieder zijn eigen verkoopargumenten heeft: ! Ten eerste de sterke, lokale economieën met
metropolitaanse allure. London, Parijs, Frankfurt en een behoorlijk aantal grote steden in de Verenigde Staten zijn voorbeelden van locaties die over alle mogelijke voorzieningen beschikken, inclusief regie in het aanbod door grote PCO’s. Deze steden zijn van een dergelijke omvang en bekendheid dat ze in de ‘mindmap’ zitten van vragers op de congresmarkt en eigenlijk nauwelijks acquisitie nodig hebben om congressen aan te trekken. De nabijheid van grootindustriëlen en – vaak – meerdere universiteiten helpt daarbij. Verkoopargumenten zijn de grootstedelijkheid en alle voorzieningen die dat met zich meebrengt, zowel cultuurhistorisch, als voor wat betreft zaken als bereikbaarheid en logistiek. Een specifiek verkoopargument is ook de schaal van faciliteiten en de flexibiliteit daarin; het gaat om ruime congreslocaties, met vele nevenzalen. Hotels, cateraars en PCO’s en gelieerde dienstverleners zijn er in alle soorten en maten te vinden. Daar komt een grote ervaring bij met het organiseren en ontvangen van congressen en tentoonstellingen. ! Als tweede categorie zijn er de historisch-academische
kleinstedelijke gebieden. Oxford, Cambridge, Leuven en Heidelberg zijn daar voorbeelden van. Het gaat om middelgrote, monumentale steden met een sterk academisch leven en een grote traditie daarin. Deze locaties moeten het hardst knokken van de drie om zich een plek op de markt te verschaffen; ze zijn geen vanzelfsprekende ‘hot-spots’. Ze moeten zich vindbaar maken en concurreren op kwaliteit in de dienstverlening (arrangementen, nevenprogramma’s, organisatiekracht etc.). Het authenticiteitargument is belangrijk. De locaties sluiten aan bij de reislustigheid van de intellectuele fora en juist in de academische wereld is ‘city-quality’ belangrijk. Dat is een breed begrip, maar betekent ondermeer een goed georganiseerde ontsluiting van het historische, academische leven en tegelijkertijd een geconcentreerd aanbod van hotels, horeca en congresfaciliteiten (en dikwijls ook een in de slipstream daarvan ontwikkeld winkelaanbod), dicht bij het monumentale centrum. ! Tenslotte zijn er de toeristische kwaliteitsposities in
opkomst. Het gaat om locaties die bekend zijn als recreatie en vakantieverblijf en zich in toenemende mate
profileren op de congresmarkt. Hun verkoopargumenten zijn – uiteraard naast de dienstverlening - van meer toeristische aard (zon, zee, strand, andere cultuur, nieuwe en spectaculaire vrije-tijdsbestedingen etc.). Binnen Europa zijn Spanje en Italië als congreslocatie in opkomst en intercontinentaal zijn het Australië, Zuid-Afrika en enkele Aziatische landen die steeds meer congressen naar zich toe trekken. Met de Pieterswijk heeft Leiden een specifiek marktsegment onder handbereik. Als vestigingsplaats van een grote en internationaal georiënteerde universiteit en van een internationaal vermaard Science Park moet Leiden een geloofwaardig, concurrerend aanbod kunnen doen op de markt van de ‘tweede categorie’, die van historischacademische gebieden. Onderscheidend zijn dan: ! Ruime beschikbaarheid en hoogwaardige kwaliteit
van voorzieningen en variatie én samenhang in de inzet ervan. ! Arrangementkracht: alles in één hand. ! City quality: ondermeer tot uiting komend in partnerprogramma’s en nevenprogramma’s.
23
Case : Heidelberg Heidelberg is qua grootte vergelijkbaar met Leiden: 130.000 inwoners. Het ligt onder de rook van Mannheim/ Friedrichshaven, die elk ook een universiteit herbergen. Buiten de stad is het Technologie Park gelegen, inclusief een studenten-campus. De stad kent een uitgebreide en diverse vraag naar congressen en evenementen en beschikt bovendien over een passen aanbod. Een aantal feiten en cijfers: ! Heidelberg heeft ca 3.500.000 bezoekers per jaar; 800.000 overnachtingen. 65% is zakelijk reisverkeer. ! De besteding bedraagt • 220,= per persoon per dag (regio Leiden: • 120,=) ! Er zijn 5.235 bedden, de bezettingsgraad is 46%. Er is 1 PCO (Professionele Congres Organisator). ! In 2002 waren er 1.450.000 congresbezoekers. ! Er zijn in Heidelberg 6 grote congreshotels, de maximale zaalcapaciteit is 300. ! De universiteit van Heidelberg is wat forser dan die van Leiden en telt samen met de Hogeschool ongeveer
30.000 studenten. ! Ook het aantal onderzoeksinstituten is groter dan in Leiden: 5 instituten van de Max Planck-Gesellschaft, het
Deutschen Krebsforschungszentrum (DKFZ), en het Europäisches Laboratorium für Molekularbiologie (EMBL). Ook IBM en andere grote bedrijven hebben onderzoekscentra in Heidelberg. ! Daarmee is het internationale netwerk voor wetenschappelijke congressen en evenementen vrij uitgebreid. Minimaal 50% van de bijeenkomsten is van academische oorsprong of inhoud, vooral gericht op technologie. (NB De markt is internationaal: buitenlandse klanten komen veelal uit de UK en Amerika. Toch is 80% van de klanten van binnenlandse komaf; veel associatiemarkt - die binnen Duitsland veel groter is dan in Nederland - maar ook wel corporate. Overigens gaan veel grote congressen naar het aangrenzende Mannheim, een stad met een grotere universiteit en dito congresgebouw (Rosengarten, M:con). In de externe werving wordt dan ook meer en meer samen met de Rosengarten opgetrokken.) Regie, gemeentelijke verantwoordelijkheid en aansluiting bij kennisinfrastructuur.. Als start heeft Heidelberg een "portal" in het leven geroepen, het Heidelberg Convention Büro (HCB). Het HCB is onderdeel van de Touristoffice, een werkmaatschappij van een holding. De holding bundelt economisch en toeristisch beleid en uitvoeringskracht; de werkmaatschappij naast het HCB betreft organisatie, communicatie en marketing van stakeholders op het Technologie Park. Alle aandelen van de Holding zijn in bezit van de gemeente. In de "Beirat" van het HCB zitten vertegenwoordigers van de stad en de Kansler van de universiteit. Het hoofd van de afdeling economische zaken van de gemeente is directeur van de holding en heeft bovendien sterke verbondenheid met het IASP (international Association of Science Parks), waar hij voorzitter van geweest is. Deze constructie is sinds augustus 2002 operationeel. De betrokkenheid van stad, universiteit bij een gezamenlijke ontwikkeling van het technologiepak en de aanbodontwikkeling van het verblijfstoerisme is daarmee geformaliseerd.
24
De Touristoffice heeft een loketfunctie; het verzorgt hotelreserveringen, maar ook site-programms voor congressen en bijeenkomsten. Het HCB treedt op als PCO (professionele Congres Organisator); het besteedt de feitelijke werkzaamheden doorgaans uit aan de bij haar aangesloten ondernemers. Monitoring is een belangrijke neventaak van deze loketfunctie; in de loop van 2002 is het bureau begonnen met nauwkeurig registreren en bijhouden van bezoekersaantallen, herkomst, besteding etc. Tot nu toe is de Statthalle (ca 1890, foto) het grootste congresgebouw. De exploitatie maakt deel uit van het HCB en daarmee verdienen zij hun geld: ! Het beschikt over één zaal voor 1200 gasten en 14 breakoutrooms, variërend van 50 tot 250 gasten. ! In 2002 werden er 60.000 gasten ontvangen. Daarnaast is het intensief in gebruik als concertzaal en cultureel centrum van de stad. Naast deze voorziening zijn er vergevorderde en goedgekeurde plannen voor de bouw van een groot Convention Center, recht tegenover het station, met een grootste zaal voor 2000 personen en bijbehorende hotelcapaciteit. De betrokkenheid van de daar gevestigde bedrijven bij het park is zich aan het ontwikkelen. Enigszins vergelijkbaar met het Bio Science Park in Leiden, zijn discussies over de organisatiegraad van het aanwezige bedrijfsleven en over zaken als parkmanagement, gezamenlijke acquisitie, regie in het formuleren van duale onderwijsopdrachten etc. pas ontstaan, toen het park in zijn ontwikkeling tot volwaardig ‘cluster’ belemmerd werd. Nu de recessie serieus en de doorontwikkeling van het park niet meer vanzelfsprekend is, wordt voor het eerst vormgegeven aan dit soort zaken. Acquisitie en acquisitiekracht. Het HCB organiseert (nog) geen congressen op eigen initiatief, maar doet wel aan “interne promotie”: het aanspreken van professoren, maar ook het organiseren van uitvoerende kracht voor hen. Daarnaast is er een redelijk uitgebreide externe werving door publicatie van verschillende media en vertegenwoordiging (sinds een jaar) op internationale beurzen, als Imex. Het congresbureau legt in de acquisitie de nadruk op verblijfsduurverlenging middels een specifiek aantal selling points: - Professionele dienstverlening en uitstekende arrangementen in basisvoorzieningen voor het hele congres met één aanspreekpunt. - Heidelberg heeft de op één na oudste universiteit van Europa (na Praag) met een behoorlijke naam en een sterke geschiedenis. - Heidelberg heeft een sterke “brand” als ‘Statt der Romantik’ (de stad is in de Tweede Wereldoorlog bewust gespaard bij de Engelse bombardementen), met daarnaast ook een ‘complete binnenstad’: veel winkelgelegenheid en een uitgebreid arsenaal aan horecagelegenheden. - Een uitgebreide keuze voor een innovatief partnerprogramma en voor het bijprogramma (voor en na het congres): topmogelijkheden voor golf; het Kasteel van Heidelberg is beschikbaar voor het social programms (max 400 gasten), naast de standaard cultuurtochten en wandelingen, worden allerlei meer avontuurlijke mogelijkheden van side-programma’s ontwikkeld. - Bereikbaarheid: Heidelberg ligt dicht bij Mannheim, zowel over de weg als per trein zijn er goede verbindingen vanaf het vliegveld (ruim 30 minuten, vergelijk met Leiden, dat slechts 20 minuten van Schiphol ligt).
25
26
5 . HET KENNISKWARTIER CONCEPT
Hoe past de markt van het zakelijk congrestoerisme nu op Leiden? Uit de voorgaande hoofdstukken is een aantal uitgangspunten voor ontwikkeling van een Kenniskwartierconcept te destilleren:
! Kansen om de economische potentie van de
monumentale binnenstad uit te breiden liggen op het vlak van slim, samenhangend economisch gebruik van de gebouwen. Dat is niet enkel economisch interessant, maar ook nodig om het erfgoed voor de langere termijn te behouden. ! Het gaat daarbij in eerste instantie om een dooront-
wikkeling van de huidige gebruiksfuncties. Natuurlijk is het mooi een visioen te schetsen om inspiratie aan te ontlenen en dat zullen we ook zeker doen (zie intermezzo op blz. 33), maar de visie moet ook een handreiking geven voor concrete, uitvoerbare stappen. ! Het Kenniskwartier moet niet een nieuwe markt
creëren, maar vooral een bestaande bezoekersmarkt transparant maken en ondersteunen. Het gaat om de vraag van de sterke en uitgebreide kennisstructuur van Leiden, die voornamelijk voortkomt uit de netwerken van de universitaire faculteiten, inclusief hun uitlopers naar onderzoek, maar in toenemende mate ook uit het bedrijfsleven. Het topsegment is daarbij maatgevend voor de dienstverlening. ! Daar zit een zekere wederkerigheid in: het kennis-
kwartier-concept hoort bij het opbouwen van een modern cluster en versterkt in die zin ook de bestaande kennisstructuren. Sterker nog: zonder een goede opbouw van faciliterende diensten, mag een concentratie van kennisintensieve, innovatieve bedrijvigheid eigenlijk geen cluster genoemd worden.
Het Kenniskwartier-concept omvat het idee dat de Pieterswijk zich tot het (intellectuele) forum van de Leidse binnenstad ontwikkelt. Daartoe worden in het kenniskwartier arrangementen georganiseerd die onderwijs en economie, (verblijfs) toerisme en monumentenbeheer met elkaar verbinden. De kwaliteitsaspiratie is die van het hogere segment van de bijeenkomstenmarkt. Het concept heeft de ambitie een denkraam te zijn, van waaruit investerings- en beleidsbeslissingen genomen worden over de ontwikkeling van toeristische arrangementen en verdergaande afspraken van de aanbieders in de markt.
Het kaartje hiernaast geeft een goed beeld van de Pieterswijk: het aanbod van gebruiksfuncties die zich op het verblijfstoerisme (kunnen) richten is groot (zie de gekleurde oppervlakten). Echter, de eigendomsverhoudingen zijn versnipperd en mede daarom is de dienstverlening nauwelijks op elkaar afgestemd. Voor wat betreft oppervlakte en de (mogelijke) omvang van de gebruiksfuncties, doet de Pieterswijk nauwelijks onder voor bijvoorbeeld de Jaarbeurs in Utrecht, de RAI in Amsterdam en het MECC in Maastricht. Dat betekent niet dat het Kenniskwartier zich op het marktsegment van de massabeurzen moet gaan richten, zoals de Jaarbeurs en de RAI doen, maar het geeft wel een aardig idee van de potentie van het gebied; niet iedereen lijkt zich te beseffen dat schaal en gebruiksmogelijkheden van het gebied niet afwijkt van de meer gerenommeerde hotspots in deze sector.
27
Het Kenniskwartierconcept valt grofweg uiteen in twee componenten: het organiserend vermogen en de hardware. Laatstgenoemde betreft het fysieke deel van het Kenniskwartier: de gebouwen, wegen, stadsgezichten en de mogelijke ICT toepassingen en is - hoewel zeer belangrijk feitelijk volgend op het organiserend vermogen: de organisatie van arrangementen en projecten, bestuurlijke inbedding en visie-ontwikkeling en communicatie daaromheen.
Organiserend vermogen Het Kenniskwartierconcept stelt eisen aan het organiserend vermogen van de verschillende partijen (aanbieders op de toeristische markt, de Universiteit en onderzoekscentra, de gemeente en de kennisintensieve bedrijvigheid): ! Vraaggestuurd werken. Dat betekent dat het aangeboden
product in prijs en kwaliteit aansluit bij de behoeften van de gebruiker en situatie van de markt. Daarvoor moet in elk geval kunnen worden voldaan aan de eisen die gelden voor de bovenkant van de markt: zoals de randvoorwaarden voor toponderzoek een state of the art onderzoeksklimaat vereisen, zo geldt dat ook voor de voorzieningen voor zakelijk reisverkeer: aard en omvang van de voorzieningen moeten van dien aard zijn dat de concurrentie een evenknie wordt geboden, dat de gebruikers hun gasten met vertrouwen en trots kunnen ontvangen en dat de toegevoegde waarde van de verblijfskwaliteit het item is waarop de concurrentie zich toespitst. ! Een goede stap is het organiseren van een centraal
aanspreekpunt: het aanbod aan voorzieningen en faciliteiten is nu versnipperd, soms zelfs niet of nauwelijks beschikbaar en moet in elk geval decentraal worden ingekocht. Dit is buitengewoon ondoorzichtig voor de potentiële cliënt. Bovendien wordt bij de organisator het gevoel vergroot mogelijkheden voor sturing van de deelnemers tijdens de bijeenkomst te verliezen. ! Bestuurlijke inbedding. Iedere stakeholder afzonderlijk
lijkt een concept als het voorliggende te kunnen en/of te willen steunen, maar dat is niet voldoende. Het Kenniskwartierconcept vraagt om een centrale regie: doelen en middelen van de onderscheiden onderdelen en stakeholders moeten op elkaar worden afgestemd en, waar mogelijk, onder één noemer gebracht. Dat vraagt bestuurlijke besluiten, maar ook een zekere mandatering voor de uitvoeringsorganisaties van de verschillende stakeholders. ! Strategische allianties en arrangementen. Om het
topsegment van de markt te kunnen bedienen, is schaalvergroting van het denken en handelen
28
onontbeerlijk. Dat kan op twee manieren: door grote, directe investeringen van individuele spelers, of door het bereiken van synergie in het huidige aanbod. In de huidige periode van recessie ligt het tweede meer voor de hand dan het eerste. Deelaanbieders moeten elkaar weten te vinden. Om succesvol te opereren is het zaak strategische allianties te sluiten met (deel)aanbieders die al succesvol zijn in die markten en voor wie het kenniskwartier een waardevolle toevoeging kan betekenen in hun productrange of marketingstrategie. Door over en weer (de expertise van) het ontbrekende deel van de organisatieketen in te kopen, is het eenvoudiger de huidige concurrentiepositie uit te bouwen, zonder dat daarvoor direct grote investeringen nodig zijn. Een gestructureerde samenwerking met de congresmarkt in Noordwijk ligt daarbij evenzeer voor de hand als de samenwerking in loketvorming die zich thans ontwikkelt als gevolg van de totstandkoming van de VVV-Holland- Rijnland. ! Bijkomend voordeel is dat de historische binnenstad op
deze manier een zinvolle aanvulling kan vormen op de clustervorming van het bioscience park. Door de verblijfskwaliteit van het Kenniskwartier uit te bouwen voor kennistransfer en partnerprogramma's kan op kostbare investeringen ten aanzien van de congres- en vergadermarkt in die gebieden aanzienlijk worden bespaard. Een aardig voorbeeld van een stad waar dergelijke allianties van de grond komen is Leuven. De overeenkomsten tussen Leuven en Leiden zijn talrijk: een compacte, monumentale middeleeuwse stad, een Pieterskerk als hoofdkerk, een belangrijke bierbrouwerij in de nabijheid en een dominante positie van de universiteit. Ook de universiteit van Leuven heeft, net als in Leiden, geen gesloten campus: de universiteit is over de hele binnenstad verspreid. Ook rondom Leuven heeft zich behoorlijk wat kennisintensieve bedrijvigheid gehuisvest, zoals enkele life science bedrijven en veel micro-electronica (onder andere de Philips Technology Campus Leuven). Aan de rand van de oude binnenstad bevindt zich het voormalige 'Valide Begijnhof', een complete
authentieke laatmiddeleeuwse woonwijk, die op de UNESCO werelderfgoedlijst is geplaatst. Deze is bijna integraal beschikbaar voor studentenhuisvesting, maar ook gasten van de universiteit worden daar voor kortere of langere tijd gehuisvest. Aan de rand van de wijk bevindt zich het "Huis van Chièvres", de "Infirmerie" en de "Tafel van de Heilige Geest", een uitgebreid gebouw in carré met een grote binnenplaats. Hier is het congrescentrum van de universiteit en de "facultyclub" gevestigd. Dit omvat 7 congreszalen voor 20 tot 120 personen en 8 vergaderruimtes. Aan de overkant is een voormalig kerkgebouw, dat als plenum-ruimte plek biedt voor ca 650 gasten. Het geheel wordt gecompleteerd met een à la carte restaurant, een cateringservice op maat en een naastgelegen hotel.
" " " " "
Moderne technologie, qua ict, beeld en geluid; Gevarieerde mogelijkheden voor restauratieve voorzieningen; Goede bereikbaarheid, zowel extern als intern; Voldoende verblijfsaccommodatie, op verschillend kwaliteitsniveau van heel hoog tot heel behoorlijk; Zakelijk, deskundig en klantgericht personeel op alle niveau's voor een voorkomende en adequate dienstverlening van de gebruiker.
In de Pieterswijk is al veel aanwezig dat kan bijdragen aan succesvolle realisatie van het Kenniskwartier-concept. Zo zijn zalen en bijzalen in principe in voldoende mate aanwezig en de nabijgelegen musea en historische binnenstad staan garant voor een professionele aanpak van het "bezoekersstad"gedeelte. Aanvulling is op onderdelen echter hard nodig. Eén van de punten waarop de stad te kort schiet, is de capaciteit voor overnachting, met name in het bovensegment van de markt. Een 5 sterren congres- en vergaderhotel is eigenlijk noodzakelijk om een realistisch aanbod te kunnen doen op de markt van het internationale, academische verblijfstoerisme. De omvang van een dergelijk hotel hoeft niet enorm te zijn om een aanzuigende kracht te hebben.
Hardware Naast een investering in netwerkvorming en organiserend vermogen, vraagt het Kenniskwartier concept - zeker op langere termijn - ook investeringen in hardware. Denk aan het verwerven van panden, aan restauratie en onderhoud, aan het wijkgericht aanleggen van up-to-date ict-toepassingen, maar ook aan beleidsinvesteringen als (her)bestemming of het vrijmaken van projectgeld. Het concept richt zich vooralsnog met name op gebouwen, waarvan de huidige toepassing zich binnen de werk- en zorggebieden van stad en universiteit bevindt. Uitgangspunt van het Kenniskwartier-concept is het bedienen van het topsegment van de markt. Om concurrerend te kunnen zijn op deze markt, gelden de volgende voorzieningen als essentieel (zie ook kader met de business case Heidelberg): " " "
Een plenum ruimte voor 500 - 1000 man; Tien tot vijftien bijzalen, waarvan een aantal voor 150 - 300 personen; Mogelijkheden voor postersessies en beursfaciliteiten;
Overigens is de Stichting Studentenhuisvesting alleszins bereid mee te denken over stay-facilities voor het middensegment van de markt, op plekken die nu exclusief voor reguliere dag-studenten zijn gereserveerd, mits beheertechnische kwesties goed kunnen worden opgelost. Gedacht kan daarbij worden aan een short-stay-facility, vergelijkbaar met vakantieappartementen. Voor op de langere termijn kan nagedacht worden over investeringen in het verwerven van panden (wellicht dat het vrijkomen van - een deel van - een pand in de wijk daar al eerder aanleiding toegeeft, bijvoorbeeld in het geval van Rapenburg 48), in herinrichting van straten en pleinen, in de ICT infrastructuur voor de wijk, in binnenstedelijke vervoersarrangementen, etc. (zie Intermezzo, gebruikersperspectief 2021 (blz 33). Onderstaand een overzicht van locaties in de Pieterswijk, inclusief een visioen over mogelijk toekomstige inzet in het versterken van de hospitality-industrie: 1. In het midden van de wijk ligt de Pieterskerk: een grote ruimte met een maximum congres- of dinercapaciteit van 1000 à 1200. Om de kerk staan een 12-tal proveniershuisjes, die thans worden bewoond. Als deze vrijkomen zouden die in de exploitatie kunnen worden betrokken door ze aan te passen tot bijzalen. 2. Aan het Pieterskerkplein is het Gravensteen: voormalig huis van de Graven van Holland; eigendom van de stad, in gebruik bij de universiteit. Hierin bevindt zich thans de
29
Leiden University School of Management (LUSM), juridische studiezalen en worden colleges gegeven. Incidenteel zijn de ruimtes te huur voor externen. 3. Aan de oostzijde van het plein bevindt zich het gebouw, waar vroeger de Lucas van Leiden School was gevestigd. Naast een zestal lokalen in een Amsterdamse School stijl deze herbergt nu de spijbelopvang "De Witte Poort" -, is er de voormalige gymzaal, waar nu een sportschool in is gevestigd. De ingang hiervan is via Rapenburg 48. De tuinen en gebouwen van deze panden grenzen aan elkaar. De lokalen van de spijbelopvang worden buiten schooltijden - regelmatig gebruikt als extra ruimte voor evenementen die de Pieterskerk als centrale zaal gebruiken, maar in de kwaliteit zal geïnvesteerd moeten worden om de in deze visie neergelegde ambities te kunnen verwezenlijken. 4. In de Pieterskerkstraat is de Lokhorstkerk: een schuilkerk uit de 17e eeuw. Deze is in eigendom van en in gebruik bij de Doopsgezinde-Remonstrantse gemeente, maar wordt veelvuldig verhuurd als repetitieruimte voor koren, als locatie voor concerten, maar ook voor studiebijeenkomsten van onder andere de universiteit. Incidenteel wordt de kerk ook als bijruimte betrokken bij congressen en evenementen. 5. Aan het Rapenburg is het statige pand 48: voormalige domicilie van een school, thans in gebruik voor allerlei sociale initiatieven, zoals de NVSH (Nederlandse Vereniging voor Seksuele Hervorming) en het psychiatrisch inloophuis. Het pand is groot, loopt door tot het Pieterskerkplein (zie plattegrond) en beschikt over een ruime tuin. Al enige tijd speelt in de stad de discussie of (en hoe) het pand te gebruiken is als hotellocatie. Door ligging en interieur is het, met de nodige aanpassingen voor logistiek, veiligheid en eigentijds comfort - zeer geschikt als 5 sterrenhotel. Overkapping van de tuin leidt tot verdere inpandige verbinding met de Witte-Poort-lokalen, die met de "gymzaal" uitstekend als inpandige vergaderlocaties en als dislocaties bij congressen, kunnen worden geëxploiteerd (zie ad 3.). Aansluiting bij de vele naburige horecagelegenheden zou kunnen leiden tot aardige 'cross-selling' arrangementen. 6. Aangrenzend aan Rapenburg 48 - op de nummers 50 en 52 - maar evenzeer om de hoek, Houtstraat 1 tot 3, zijn panden van de Stichting Studenten Huisvesting (SLS). Thans zijn die exclusief gereserveerd voor studenten. Bij ander gebruik - en dito inrichting: éénpersoons woonunits met eigen kitchenette, douche en toilet zouden deze heel goed inzetbaar zijn als short-stay faciliteiten.
30
7. In hetzelfde blok Rapenburg 28 - 58 bevinden zich verder nog enkele panden, die eigendom zijn van de universiteit. Thans zijn die in gebruik als wetenschappelijk instituut, inclusief collegeruimtes. 8. Aan de overzijde van het Rapenburg is de hele rij tussen Nonnensteeg en Doelensteeg in bezit bij universitaire en aanverwante instellingen: naast het Leids Universiteits Fonds, dat tot voor kort zaalruimte ter beschikking stelde voor incidentele (semi ) universitaire bijeenkomsten, zijn daar wetenschappelijke instituten, het Academiegebouw en de Hortus gevestigd. Enkele van de collegefaciliteiten zijn voor derden beschikbaar, en worden incidenteel ook al als dislocatie voor evenementen aangeboden. 9. In de verdere omtrek vinden we voorts: # het Rijks Museum voor Oudheden (Rapenburg 26), dat incidenteel zaalcapaciteit ter beschikking stelt; # Het "Von Siebold Huis", thans in grote verbouwing, maar straks expertisecentrum voor Japan met expositie- studie- en seminarzalen ten behoeve van de Japankunde; # Het studentencentrum Plexus (Kaiserstraat 25); # Het geheel gerenoveerde Kamerlingh Onnes Gebouw, waar de Juridische Faculteit is gevestigd, met vele colegezalen en faciliteiten; # Uitgebreide en aaneengesloten complexen van de studentenhuisvesting, waarvoor hetzelfde geldt als voor Rapenburg 50 en Houtstraat 1-3: " Salomonsteeg - Nieuwsteeg - Rapenburg 122 " Vliet - Kaiserstraat - Bakkerssteeg. 10. Als 'extra' ruimte is nog te noemen : # De Sterrenwachtlaan aan het eind van de Kaiserstraat: de oude sterrenwacht van prof. Oort, met karakteristieke bijgebouwen, gesitueerd in het groen van de stadswal, op grond van en grenzend aan de hortus botanicus van de universiteit. Dit zou een prachtige locatie kunnen zijn voor een congres-hotelleriecomplex. # Een aantal hofjes, in eigendom bij de SLS, waar shortstay-faciliteiten in zijn gepland.
31
32
Intermezzo: gebruikersperspectief 2021
Zutphen, 6 september 2021 Beste Henk, Ik moést je even mailen. Weet je nog hoe we vroeger, in onze Leidse studententijd, probeerden een “wetenschappelijk symposium” te organiseren? Over “de volkenrechtelijke aspecten van het Amerikaanse buitenlands beleid”. Op advies van de prof. hadden we de toevoeging ‘imperialisties’ maar weggelaten. Het is toen stukgelopen op de logistiek: de registratie en het onderbrengen van de deelnemers – en de kosten daarvan; de ruimtes voor deelsessies. En misschien wel op onze jeugdige overmoed. Maar onlangs was ik in Leiden: nu zouden we veel meer mogelijkheden en kansen hebben op dat gebied. Donderdag en vrijdag was er een symposium in Leiden ter gelegenheid van het 9e eeuwfeest van de Pieterskerk, volgende week op 11 september. De titel was “Leiden, geschiedenis van een Hollandse stad”, naar het boek van Blok. Omdat het tevens de 30e verjaardag was van Titie en mij, hebben we er een weekendje Leiden aangeknoopt. Het symposium was eigenlijk een tiental symposia bij elkaar, onder één titel. Ik had me ingeschreven voor “Het openbaar bestuur in het Holland, van Graafschap tot Deltametropool, continuïteit langs breuklijnen”. Het was heel aardig en professioneel gedaan; hoe anders was dat in onze tijd. Ik heb een verslag bijgehouden, dat ik je niet wil onthouden: Toen we donderdag de stad binnenkwamen van de N-11 werden we snel de weg gewezen met grote borden naar het Haagweg parkeerterrein. Vroeger zat daar van Gend en Loos, weet je nog? Nu staat er een drie verdiepingen parkeergarage, met meer dan 3.000 plaatsen. Daarbovenop 2 woonlagen. Met een shuttle word je opgehaald bij je auto en in de hele stad naar je bestemming gebracht. Fantastisch. Wij meldden ons bij de inschrijfbalie van het Leiden-Noordwijk-Congresbureau, voor we gingen parkeren. Ik hoorde dat ze op Schiphol ook zo’n balie hebben: je geeft je bagagevoucher af bij hen en als je in Noordwijk in Huis ter Duin op je kamer komt, staan je koffers er al! Bij ons ging dat ook zo: de koffers werden voor ons uit de auto gehaald en door hen naar het appartement gebracht dat we geboekt hadden: toevallig jouw vroegere studentenkamer, aan het Rapenburg. De hele incheck, voor het congres, voor het appartement, voor alles, gebeurde daar al. We kregen een keycard – ‘loper’, noemen ze het daar, met een verwijzing naar de Leidse Sleutels van St Pieter!’ Het geval zit in een hoesje, waarin tevens een uitvouwbare platte grond van Leiden is opgenomen en 4 historische wandelingen: geschiedenis van de universiteit, de Pilgrimfathers, Rembrandt in Leiden en Leiden Boekenstad (wist jij dat? maar er is verbazend veel!) De balie werd bediend door allervriendelijkste hostesses, die niet ophielden ons geduldig uit te leggen wat we moesten weten. “De “Loper” geeft toegang tot de hotelkamer of appartement en u moet zich bij binnenkomst bij de congresonderdelen ermee inschrijven” vertelde ze, “maar er kan nog veel meer mee., De loper geeft ook gratis toegang tot de Leidse musea en het openbaar vervoer, inclusief de sneltram naar Alphen, Noordwijk en Katwijk: in 12 minuten bent U op het strand. U heeft als congresdeelnemer ook de mogelijkheid voor een aantal maaltijden, hoewel u in principe in een appartement voor u zelf zorgt. U kunt die maaltijden zelf gebruiken bij restaurants naar keuze, aangegeven op de plattegrond; tussen 17.30 en 18.30 serveren zij een selectie van zogenaamde congresmenu’s, dat in de congresprijs is inbegrepen. U voldoet dat met uw Loper. Ik zie dat u voor zaterdag en zondag ook ontbijtservice hebt geboekt. Dat is voorzien in de binnentuin van het hotel op Rapenburg 48. Als u wilt kunt u dat met de loper bij een van de broodjeszaken in de stad gebruiken.”Overigens kunnen we ook een creditcardfunctie op de loper voor u activeren, voor gebruik bij de
33
meeste winkels in het gebied van ons congresbureau. Uiteraard houdt de geldigheid na zondag op, of zoveel eerder als u uitcheckt. Alles wordt nadien verrekend. Op uw appartement vindt u een pc, met wireless internet; op de homepage vindt u naast algemene informatie allerlei aan het congres gelieerde functies: u kunt het busje naar hier bestellen of een taxi of een bioscoop boeken. Dat kan natuurlijk ook allemaal via Uw laptop. Veel plezier in Leiden en een goed congres.” Net als we weg willen rijden roept ze: “oh, ik vergeet nog iets belangrijks. We hebben ook individueel vervoer: Her en der in de stad, o.a. achter uw appartement, staan witte overdekte golfkarretjes. Via Wireless Leiden wordt continue geregistreerd waar ze zijn. Ook die kunt u gebruiken met uw Loper, en via de pc of laptop, kunt u altijd even kijken waar de dichtstbijzijnde staat die vrij is op dat moment.” Beste Henk, we zijn met zo’n karretje, ’t lijkt wel wat wij vroeger een pausmobiel noemden, naar ons appartement gegaan. De ingang was aan het Pieterskerkhof, we hadden jouw oude kamer, op de eerste verdieping aan het Rapenburg. We keken recht de ingang van de Hortus in. Geweldig!
Het appartementencomplex maakt deel uit van het Rapenburg Congreshotel, dat in Rapenburg 48 is gehuisvest. Die prachtige trap is er nog steeds en aan de achterkant, aan het Pieterskerkhof, is een rolstoelvriendelijke ingang en het gebouw is helemaal rolstoeldoorgankelijk. Ze hebben dat prachtig ingepast in het monument. Wat een mooi pand is dat! Ik kan me daar eigenlijk niets van herinneren. Aan de achterkant zaten een sportschool geloof ik? en nog wat lokalen waar de muziekschool in oefende: slagwerk en trompet, weet ik nog! Nu zijn dat breakoutrooms voor de congressen en bijeenkomsten. De binnentuin is helemaal met glas overkapt en daar wordt ontbijt geserveerd en soms ook een bijeenkomst gehouden. Ik begreep overigens dat in de oude Sterrenwacht en op dat terrein bij de Witte Singel, ook zo’n complex zit: een hotel met wat appartementen erbij. O.a. het Annahofje zou daar deel van uitmaken. Ook het enorme studentencomplex tussen de Vliet en de Kaiserstraat, weet je wel, waar in onze tijd nog de lege wolfabriek van Van Wijk stond, is nu appartementencomplex en wordt gelijkmatig door studenten en congres- en andere toeristen bewoond. Het Gravensteen, waar wij die vreselijk saaie colleges kregen over Romeins recht (Algra) en het staatsbestel gedurende de republiek (Fockema Andreaea), maakt ook deel uit van het complex, je kunt er zelfs inpandig naar toe.
34
Op een of andere manier is het onderwijs aan studenten, dat daar ook nog steeds plaats vindt, en het congres- en vergaderwezen, helemaal in elkaar verweven. Ik hoorde dat ze, naast de gewone curricula, ca 15 internationale wetenschappelijke congressen per jaar hebben, die meestal van de Universiteit uitgaan; daarnaast zijn er veel bedrijven die congressen en bijzondere meetings daar organiseren en is er een speciaal bureau dat niet anders doet dan het verzinnen van partnerprogramma’s en congressen voor de geïnteresseerde leek, zoals wij. Ze verkopen die o.a. via NRC, en speciale tijdschriften, zoals Klassiek Verbond, Openbaar Kunstbezit of Natuur en Techniek, afhankelijk van het onderwerp. Daardoor zijn in het weekend de ca 6600 bedden van Leiden ook meestal bezet. Ze werken nauw samen met Noordwijk, ook dat was in onze tijd ondenkbaar. Veel congressen in Noordwijk – die waren er in onze tijd ook al – hebben hun feestdiner of plenumsessie in het Leidse, en andersom wordt veel gebruik gemaakt van de hotelcapaciteit daar, voor wie dat wil. Met die tram – die Rijn Gouwe light rail - die trouwens onderweg stopt bij het Bio-science park – op de plek waar in onze tijd alleen de sporthal stond – ben je echt in 10 minuten bij het strand. We hebben daar een paar maal dankbaar gebruik van gemaakt: even de zon zien zakken met een afzakkertje; in een goed uurtje uit en thuis! Wat is dat Bioscience park trouwens indrukwekkend! Het zal je zeker aanspreken, maar het is misschien wat naïef om te denken dat je daar niets van af weet. Ik vond het echt heel bijzonder om te zien hoe de wereldtop aan industrie op dit gebied, daar broederlijk naast elkaar gevestigd is. Ik hoorde dat van iemand die het thema “Leiden als internationaal centrum: stad van vluchtelingen en internationale samenwerking?” had gekozen. Daarbij bleek de band met de Pilgrimfathers in de 17e eeuw (zij hebben het staatsbestel eigenlijk van ons afgekeken, begreep ik; en zelfs de thanksgivingday is qua vorm gepikt van Leidens Ontzet) doorslaggevend is geweest om een aantal vooraanstaande bedrijven bereid te vinden duurzaam hier te investeren. En als er een schaap over de dam is… Zijn verhaal maakte me zo enthousiast dat ik voor zaterdag een excursie daar naar toe heb geboekt – hoewel Titie liever had uitslapen. Vanuit ons appartement kon je binnendoor naar het Gravensteen, maar ook naar de Pieterskerk: aan de achterkant, vlak voor die oude school, was een glazen verbinding met het Gravensteen en tevens liep vandaar een ondergrondse doorgang, als een Italiaanse sottopasso, onder het Pieterskerkhof door naar de Pieterskerk. In de sottopasso had je hier en daar een verlicht stukje archeologische vondst als in een etalage, maar er zaten ook wat kleine zaakjes met wat je zo al nodig hebt bij congressen: papier, inserts voor je laptop, it reparatiewerkplaats,
35
snoep, brood etc. (Ik hoorde dat er plannen zijn het uit te breiden tot een gangenstelsel met ‘urnenmuren’; kun je voor het eerst sinds 1827 weer op het Pieterskerkhof begraven worden!) In de Pieterskerk kom je dan binnen in wat vroeger de tuin was; aan de kant van het Gerecht is die tot niveau ‘min 1’ uitgegraven en is daar een aanbouw aangezet van glas, tot de hoogte van de zijbeuken, te vergelijken met de aanbouw aan het Concertgebouw, die de puristen in Amsterdam net vorig jaar hebben afgebroken. Daar is de centrale ingang, garderobe en andere voorzieningen en op de balkons is de foyer.
De kerk zelf is helemaal leeg; het 19e eeuwse bankenblok, dat om de kansel was gebouwd en waar we met de ekklesia zaten, is al in de jaren ‘70 van de vorige eeuw verwijderd (dat is me helemaal ontgaan; na het eeuwfeest in 1975 (wat worden we oud, Henk) ben ik er niet meer geweest. De ruimte kan nu worden gebuikt als plenumruimte, als concertzaal, maar bijvoorbeeld ook voor diners met 1000 man. Wij zaten er donderdag met de 10 congresjes samen, ca 650 personen: om 14.00 uur opening tot ca 15.30 en om 20.00 uur galadiner! Prachtig is die ruimte, met al de waxinelichtjes, het orgel, etc. De congresvoorzieningen als projectoren, beamers, schermen, etc. zijn bijna onzichtbaar opgehangen vanaf het plafond: het hangt allemaal zo hoog, dat je het haast niet ziet. Als er iets nodig is komt het automatisch vanaf 25 meter naar beneden zakken. Weet jij iets van gebrandschilderde ramen? Ik moet nog eens op internet zoeken wat dat is en hoe oud ze zijn, want ik kan me er niets van herinneren. Maar ze zijn schitterend, heel modern, doorzichtig en simpel. Even dacht ik iets van een oud logo van Heineken te herkennen (van voor de overname door Budweiser, wel te verstaan), maar dat zal wel aan mij liggen: zoals je weet zie ik overal bier, waar er maar de minste aanleiding toe is en zeker in Leiden! Om het koor hebben huisjes gestaan (wist jij dat? mij is het nooit zo opgevallen) ze staan er nu nog, maar worden niet meer bewoond. Bij de rondleiding hoorde ik, dat ze oorspronkelijk om de hele kerk hebben gestaan, maar na de ramp met het Kruitschip in 1807 moesten de meeste worden gesloopt. Alleen om het koor staan ze nog. Nu zitten er bijzalen in: de binnenplaatsen zijn op het niveau van de punt van het dak van de huisjes met glas overkapt naar de kooromgang, net boven de ramen. Heel mooi gedaan en geeft een heel apart effect, vooral omdat ze binnenplaatsen niet hebben volgepropt, maar juist als binnenplaats hebben gelaten: als het regent loopt het water nog gewoon door de oorspronkelijke goten en hemelwaterafvoeren. De binnenplaatsen zijn ingericht als een soort lounge, maar dan met chic tuinmeubilair. Ik kende het verschijnsel wel, want het stadhuis in Zutphen is indertijd op dezelfde manier gemaakt: een aantal oude panden aan een plein zijn verbonden door het plein te overkappen.
36
Ik kwam trouwens nog een bekende tegen van de middelbare school:Kees de Groot. Hij vertelde dat hij na veel omzwervingen in Italië een melkbedrijf was begonnen en vrij goed had geboerd. Op zijn vijftigste heeft hij het verkocht en was binnen. Hij wilde toen toch nog zijn school afmaken en is hier bij het ROC, via deelcertificaten z’n eindexamen gaan doen. Telkens schreef hij zich in voor een module, die duurde 4 weken en dan huurde hij zo’n appartement als waar Titie en ik nu in hebben gezeten. Hij was er helemaal enthousiast over! “Co” zei hij, “Co, dat zou je ook moeten doen. Dat is zo leuk. Je bent eigen baas, als op een studentenkamer, maar dan beter voorzien: geen keuken en douche delen met 12, maar gewoon voor jezelf. Je bent 6 weken alleen maar met zo’n vak bezig zijn, en dan examen doen. En geloof me, je bent nog zenuwachtiger dan vroeger!” Daarna heeft hij bij de universiteit, op dezelfde manier, Italiaans gestudeerd! In modules: telkens een aantal weken college en werkgroepen in één vak, de hele dag door, dan twee weken zelf blokken en tentamen doen. Dat kan tegenwoordig allemaal! Hij is net gepromoveerd, 2 weken geleden! Zo’n ouwe vent als wij! Henk, er komt zo veel boven van vroeger, ik kan er niet over ophouden. We hebben elkaar zo lang niet gesproken, mogen wij Jos en jou uitnodigen voor een weekeinde Leiden? Boeken we voor jou je oude kamer weer. Laat je wat horen als ’t je wat lijkt? Dan prikken we gauw een datum. Verheug me jullie weer te zien. Je Co.
37
38
1. strategische agenda
De laatste tien, twintig jaar is het moeilijk gebleken de regionale toeristische markt te organiseren. Met de fusie van de VVV’s en het ontstaan van netwerken van aanbieders op de congresmarkt (van zowel horeca, hotellerie als congreslocaties en -organisatoren) is in de laatste paar jaar eigenlijk een historische barrière genomen. Daarmee is nu het moment aangebroken dat de regie zich verlegt van netwerkvorming naar visievorming. Met andere woorden: de spreekwoordelijke kikkers zitten in de kruiwagen, maar waar gaat de kruiwagen naartoe? De marktvraag is er, het profiel van Leiden leent zich voor doorontwikkeling als aanbieder op de internationale markt van zakelijke congressen, maar hoe passen de marktvraag en Leiden nu op elkaar? Onderstaande zeven punten zijn – in willekeurige volgorde - gedistilleerd uit de voorgaande hoofdstukken en dienen als leidraad voor de agendasetting van Leidse en regionale stakeholders. Het is een voorschot op discussies die nog gevoerd moeten worden (en in een enkel geval al een aanvang hebben genomen). Het doel is om een gemene deler te benoemen in die discussies: 1. De (verwachte) marktvraag dwingt tot een kwantitatieve en kwalitatieve versterking van het verblijfsaanbod. Leiden is eeuwenlang een stad van intellectuele fora geweest en zal dat ook blijven; linksom of rechtsom zal de hospitality-industrie zich daar omheen organiseren. Immers: de marktvraag is er en zal met de doorontwikkeling van de kennisfunctie van Leiden (blijven) toenemen. 2. Oriëntatie op de verblijfstoerist. De bijdrage van de verblijfstoerist aan het bruto regionaal product is een veelvoud van die van de dagjesmensen. Leiden is een bezoekersstad en wil zich graag verder in die identiteit profileren. De ene bezoeker is de andere echter niet. Dagjesmensen zijn uiteraard zeer welkom, maar voor de stad Leiden is het logisch om de promotie en marketing nadrukkelijk op de economisch interessanter verblijfstoeristen te richten. 3. Oriëntatie op de zakelijke (academiegerelateerde) congresmarkt. Een verblijfstoerist kan naar Leiden komen voor een meerdaags ‘vrijetijdsarrangement’, maar dat is niet erg waarschijnlijk. Vergeleken met Gelderland, Friesland, Zuid-Limburg, Noordwijk en Amsterdam zal de vrijetijdstoerist in de Leidse hotels een zeldzame verschijning blijven. Voor de zakelijke of congrestoerist ligt dat heel anders.
Door de veelheid van (para)universitaire instituten en door het internationaal georiënteerde Bio Science Park trekt Leiden veel meerdaagse zakelijke reizigers aan. 4. Keuze voor hoogwaardigheid en kwaliteit. Het Kenniskwartier moet het ‘home away from home’ worden van de verstrooide, ‘contentsdriven’ academicus. Fellows en nobelprijswinnaars zullen zich niet massaal op Leiden storten, maar bepalen wel het niveau van dienstverlening. De stad moet een aanbod creëren van state of the art voorzieningen: congresfaciliteiten, verblijfsmogelijkheden en toeristisch-recreatieve arrangementen. De keuze voor het topsegment van de markt – meerdaagse congressen van bij voorkeur academische origine – wil overigens niet zeggen dat andere activiteiten geweigerd moeten worden. Integendeel; ook die zullen toenemen. En er zal, bijvoorbeeld, altijd ruimte blijven voor lokale feesten en partijen. Maar de marketing en de kwaliteitsstandaard moeten volkomen eenduidig zijn. 5. Lange termijn comittment van de partners veiligstellen. Dat geldt voor universiteit en ondernemers, maar met name van de gemeente is een duidelijke strategische keuze nodig om het project te doen slagen. Dat gaat verder dan partnerschap in het dagelijkse ‘wijkonderhoud’ en in beleidssteun vanuit de drie invalshoeken (monumenten, toerisme, kennis) van deze notitie. Het betekent ook dat de gemeente het concept gaat uitdragen en faciliteren. Het verder ontwikkelen van de Pieterswijk tot intellectueel forum en binnenstedelijke campus moet het stedelijk handelingskader zijn voor het inbrengen van onroerendgoed posities, voor bestemming van nieuwe panden en voor gelieerde beleidskeuzes. Dat betekent in concreto bijvoorbeeld dat vrijkomende panden niet verkocht worden aan de hoogste bieder, maar aan degene die er een ‘Kenniskwartierbestemming’ aan wil meegeven; het betekent ook dat de gemeente één duidelijk signaal afgeeft over de preferente locatie en inbedding van bijvoorbeeld de vestiging van een nieuw hotel. 6. Alliantievorming en gezamenlijke productontwikkeling met de beheerders van nabijgelegen plekken (universiteiten, kerken, gemeente, horeca-ondernemers) is noodzakelijk. De nadruk op meerdaags academiegerelateerd verblijfstoerisme (congressen, symposia, e.d.) betekent dat er bijna standaard behoefte is aan zes of meer kleinere zalen, naast een grote zaal. De Pieterswijk kan in die dislocaties voorzien.
39
7. Het ontwikkelen van het Kenniskwartierconcept vraagt (publiek-private) samenwerking en regie. Het klimaat voor enkelvoudige, publieke of enkel private investeringen is er eenvoudig niet: # De overheidsinspanningen van de laatste decennia hebben hun tol geëist - Leiden is vrijwel de enige binnenstad die vanuit de jaren ’70 met hoofdzakelijk overheidskapitaal weer de slag heeft kunnen maken naar een moderne, innovatieve stad. Dat beperkt de huidige investeringsmogelijkheden. Een privaat vervolg is noodzakelijk voor verbreding van de lokale economie. # Slechts een deel van de ondernemers uit de sector zelf lijkt de urgentie te voelen om te investeren in het ontwikkelen van arrangementen. Redenen om te investeren worden ontleend aan kwaliteitsaspiraties of lange termijn concurrentievoordelen. Reden om het (voorlopig) niet te doen, is dat de huidige bedrijfsvoering en bezettingsgraad voor in elk geval de korte termijn eigenlijk wel volstaan. # De overheid kan, als probleemeigenaar en één van de regisseurs, de ontwikkeling van het Kenniskwartier concept niet enkel aan private partijen overlaten. Daartoe beschikt ze ook wel over instrumenten: projectgeld uit het Grote Stedenbeleid bijvoorbeeld, maar ook zonder in eerste instantie grote investeringen te doen, zou de gemeente samen met één of twee andere partijen de regie kunnen nemen.
40
7. start uitvoeringsactiviteiten
In de opsomming waar het vorige hoofdstuk mee afsluit, klinkt nog duidelijk een lange termijn perspectief door: het centraliseren van klantcontacten, het verwerven en ontwikkelen van vastgoed en hardware en een lobby voor basisvoorzieningen zijn allen vormen van ruimtelijkeconomische ontwikkeling of organisatieopbouw die een lange adem nodig hebben. Dat is logisch -het gaat in dergelijke gevallen ook om lange planningscycli -, maar het oppakken van dergelijke deelprojecten brengt forse afbreukrisico’s met zich mee en zou kunnen stranden in (erg vrijblijvende) overleg- en vergadergroepjes, of misschien helemaal op de lange baan geschoven worden. Dat is niet de bedoeling: daarmee gaat het huidige momentum verloren en zullen ondernemende initiatieven –bijvoorbeeld het uitbreiden van de hotelcapaciteit in de stad - bij gebrek aan regie en een ontwikkelingskader suboptimaal worden ingezet. We denken aan een drietal activiteiten met zowel een uitvoerend als een regisserend karakter:
1. Marktoriëntatie Dat er een grote, voor Leiden interessante, congresmarkt is, dat is wel duidelijk, maar hoe zit de vraag precies in elkaar? Welke eisen stellen vragers op deze markt aan congreszalen, dienstverlening en overnachtingslocaties? Wat zijn hun belangrijkste beslispunten? Hoe zoeken – en vinden – zij locaties? En in vervolg daarop: aan welke criteria moeten de stad en de congresaanbieders voldoen? Welke kwaliteit moeten zij nastreven? En hoe moet zich dat vertalen in organisatie en evenementen? Het zijn de logische onderzoeksvragen die uit voorliggende visie voortvloeien die voorgelegd moeten worden aan de vraagkant, alvorens de aanbieders tot duurzame productontwikkeling (kunnen) komen. Voor een juiste beantwoording moeten de grote, ervaren spelers in de markt opgezocht worden: (inter)nationale cateraars en PCO’s, de evenementenbureau’s van buitenlandse universiteiten en internationaal georganiseerde, academische netwerken, te beginnen bij de universiteit zelf (professoren, onderzoeksinstituten, fellows etcetera). In een ronde van een twintigtal gesprekken langs spelers die bekend zijn met de internationale markt en langs de directe vraagkant kan de – kwalitatieve - vraag naar zakelijk en/of academisch verblijfstoerisme nader in kaart gebracht worden. Een logisch beginpunt is de Universiteit Leiden.
2. Arrangementontwikkeling De aanbodkant van de markt sluit niet aan bij de vraagkant: gerenommeerde ondernemers en professoren wijken nu al – deels uit gewoonte, deels noodgedwongen - uit naar faciliteiten buiten de stad als ze een meerdaags congres, evenement, symposium of netwerkbijeenkomst organiseren. Omdat de bezettingsgraad van de faciliterende voorzieningen in de stad redelijk op niveau blijven (hoewel die van de hotels afgelopen jaar wel een daling te zien gaf en ook de zalen continu onder druk staan), is de aanbodkant vooralsnog onvoldoende georganiseerd om deze ‘lekkende thuismarkt’ te dichten. Het doel van arrangementontwikkeling is een begin te maken met het ontsluiten van de thuismarkt. Dat is een logisch vervolg op het transparant maken van de vraag. Zaken als de parallelle beschikbaarheid van bijzalen, de kwaliteitseisen aan facilitaire voorzieningen, de mate waarin capaciteit voor handen is van gespecialiseerde organisatiebureaus, cateraars of hotels en de eisen die gesteld worden aan ‘side-programma’s’ zijn leidend in de te ontwikkelen arrangementen. De bedoeling is met een aantal aanbieders ‘geheel verzorgde arrangementen’ te ontwikkelen, die erop geënt zijn de dienstverlening optimaal op de vrager af te stemmen. Dat zal ertoe leiden dat de vrager zoveel werk als mogelijk uit handen kan worden genomen, maar ook dat hij daarin wordt bijgestaan door professionele dienstverleners. De eerste producten moeten een drie- of viertal arrangementen zijn (inclusief een overdrachtsdocument over de ervaring met de ontwikkeling van de arrangementen), die ook daadwerkelijk aangeboden worden op de markt.
3. Binnenstedelijk forum: wijkpotentie en ontwikkeling Het in dit rapport bijgevoegde kaartje geeft een indicatie van de gebruiksmogelijkheden aan de hand van de eigendomsverhoudingen van enkele spelers. Maar naast de dynamiek bij die paar prominente spelers, gebeurt er nog veel meer in de wijk: winkels vestigen zich, particuliere buurtbewoners maken plannen; (delen van) panden zijn ongebruikt, komen vrij of worden de komende jaren verbouwd of gerestaureerd.
41
Het doel van het deelproject ‘binnenstedelijk forum’ is om de huidige en toekomstige mogelijkheden van de wijk nauwkeurig in het vizier te krijgen. Het gaat om de bestemming, het huidig gebruik en verwachte veranderingen daarin, ontwikkelingsplannen voor de komende tien, vijftien jaar, de geplande restauratiecyclus en de bereidheid tot investeren van de bewoners en eigenaren. Een inventarisatie op dergelijke criteria geeft inzicht in momenten waarop aansluiting gevonden kan worden bij de ontwikkeling van het Kenniskwartier. Wellicht komen of staan er panden vrij, waarvan de gebruiksfunctie interessant is, of misschien zijn eigenaren van de panden geïnteresseerd in het tot ontwikkeling brengen van een nu nog vrije ruimte in hun pand. Het gaat uiteindelijk om een paar honderd adressen, maar de verwachting is dat met behulp van wijkbeheerders, of de buurtverenging het bestand al snel teruggebracht kan worden tot enkele tientallen interessante locaties. Een gerichte inspanning van enkele weken naar de stand van zaken van de panden in het Kenniskwartier zou al een behoorlijk overzicht moeten geven en goede uitgangspunten moeten bieden voor verdere ontwikkeling van de gebruiksfuncties in de wijk en de aankleding van de wijk. De gemeente is in dit deelproject - gezien de kennis en ervaring met wijkaanpak, bestemming en monumentaal gebruik - een onmisbare partner. Het concept van het kenniskwartier zal bovendien betrokkenheid van de gemeente vragen vanwege redelijk eenduidige investeringen in de wijk, zoals bewegwijzering, bestrating en verlichting. Bijkomend voordeel is het versterken van het draagvlak in de wijk. Het ligt in de bedoeling dat de Pieterswijk een levendig intellectueel forum wordt; de buurtbewoners en de buurtfuncties spelen een belangrijke rol in het behouden en versterken van die levendigheid.
42
nawoord: werkvoorstel
Zoals gezegd: veel belanghebbende organisaties en bedrijven herkennen zich in het idee van het Kenniskwartier en willen zich daarvoor inzetten. Die betrokkenheid moet op enige manier omgezet worden in concrete acties. Het gaat erom dat er een begin gemaakt wordt vanuit de markt geredeneerd. Daar hoeven vooralsnog geen uitgebreide structuren voor opgetuigd te worden. Het risico dat iedereen op iedereen wacht om tot initiatief te komen, moet weggenomen worden. Het is zaak om een budget te organiseren. Dat hoeft geen grote som geld te zijn, als er maar een begin gemaakt kan worden met werkzaamheden, die het brede draagvlak voor het Kenniskwartierconcept ook zichtbaar maken in de stad.
De Pieterskerk, één van de idee-eigenaren van dit plan, heeft daartoe een eerste stap genomen door toe te zeggen dat het graag wil bijdragen, als daarmee – in samenwerking met andere partners - een begin gemaakt kan worden met bovengenoemde projectlijnen. Op het moment dat drie of vier ondernemende partners hetzelfde zouden doen, kan naar een uitvoerder uitgekeken worden en kan een kleine werkgroep samengesteld worden. Leiden, zomer 2004
43
44
bijlage: bronnen & respondenten
stukken ! ! ! !
! ! ! ! ! ! !
! !
! !
Bedrijfschap Horeca en Catering, ‘Dag- en Verblijfsrecreatie in Nederland’, september 2004 Bureau Blaauwberg, ‘Life Science en Regio Identiteit’, oktober 2003. Dagblad De Limburger, ‘Maastricht richt zich op zakelijke toerist’, 31 januari 2004. Dagblad van het Noorden, ‘Directeur Congresbureau promoot Groningen niet vanuit Amsterdam’, 26 januari 2004. Gemeente Leiden, ‘Boomgaard van Kennis, structuurplan van Leiden’, juli 1995. Leidsch Dagblad, ‘Aantal overnachtingen in Leiden naar Record’, 9 september 2003. Ministerie van Economische Zaken, ‘Vernieuwde Toeristische Agenda’, oktober 2003. MKB-Nederland en Rabobank Nederland, ‘Van Lakenindustrie tot Kennisstad’, maart 2003. Nederlands Research Instituut voor Recreatie en Toerisme, ‘Kennis van Zalen’, 2002. Ortigao, R., ‘Holland 1883’. Provincie Zuid-Holland en Zuid-Hollands Bureau voor Toerisme, ‘TOER Teller 2002 Zuid-Holland, economische betekenis en ontwikkeling toerisme’, februari 2003. Startanalyse Bloemen & Bollen: Kleur bekennen, Actieplan Toerisme 2001-2005, januari 2002. Technologiepark Heidelberg GMBH, ‘Informatiebrochure Technologiepark Heidelberg, The Leading Biopark’. Toonen, Prof. Dr. T.A.J., ‘Leiden in de Kennissamenleving’, oktober 2003. Vereniging Nederlandse Congres- en vergaderbelangen, ‘De Markt van Bijeenkomsten II’, dec. 2001.
respondenten Bogner, Mw. P., PKB Marketing Support Heidelberg. Haaren, Mw. M.van, Public Relations en Marketing, Expertisecentrum Internationalisering, Communicatie en Studenten, Universiteit Leiden. Houtgraaf, Dhr.D.G,. Associate Director Public & Production Services, Naturalis. Jansen, Dhr. W.W.H., Voorzitter Raad van Bestuur Keukenhof Lisse. Kroes, Dhr. J.A., Directeur Expertisecentrum Internationalisering, Communicatie en Studenten, Universiteit Leiden. Raan, Dhr. A.J.F. van, Hoogleraar Wetenschapskunde, Universiteit Leiden. Scheffer. Dhr. T., Algemeen Directeur VVV Holland Rijnland. Schohaus Dhr. F., Directeur Hotel Het Haagsche Schouw. Smittenaar, Mw. C., Public Relations en Marketing, Expertisecentrum Internationalisering, Communicatie en Studenten, Universiteit Leiden. Toonen, Dhr. T.A.J., Hoogleraar bestuurskunde, Universiteit Leiden. Waisvisz, Dhr. J., Programmamanager Grote Steden Beleid, gemeente Leiden. Woeste, Mw. I., Manager Heidelberg Convention Bureau. Woudenberg, Dhr. H., Directeur Leids Congres Bureau.
45
46