Kenniscentrum Oorlogsbronnen Van portal naar kenniscentrum
Verkorte versie projectvoorstel Kenniscentrum Oorlogsbronnen, 1 september 2014 NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies 1
Inhoudsopgave Managementsamenvatting .................................................................................................................. 3 Achtergrond ......................................................................................................................................... 4 De Tweede Wereldoorlog: de oorlog die nooit weggaat ........................................................... 5 Ontwikkelingen/knelpunten aan de aanbodkant ....................................................................... 7 De noodzaak tot dit project ...................................................................................................... 11 Een nieuwe aanpak: Thematisch intellectueel beheer ............................................................ 12 Kenniscentrum Oorlogsbronnen .............................................................................................. 14 Plan van aanpak........................................................................................................................ 16
Het project Kenniscentrum Oorlogsbronnen wordt mogelijk gemaakt dankzij steun van het vfonds, het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het Prins Bernhardcultuurfonds en Archief2020.
2
Managementsamenvatting De publieke belangstelling voor de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust is bijna 70 jaar later nog altijd groot. Wel bevinden we ons op een omslagpunt; zij die de oorlog bewust hebben meegemaakt, worden inmiddels in aantal overtroffen door de tweede en derde generatie. Nu ooggetuigen verdwijnen, worden documenten, boeken, foto’s, posters en affiches, film- en audiomateriaal, oral history-opnames, dagboeken en voorwerpen belangrijker bij het vertellen van het verhaal over de Tweede Wereldoorlog. Voor nieuwe generaties hebben de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust een andere betekenis. Daarnaast laten zij zich op een andere manier informeren; niet alleen door het bezoeken van tentoonstellingen of het lezen van boeken, maar steeds vaker ook via het internet. Online ontbreekt het aan overzicht wat er zoal is, maar ook aan nadere duiding van wat wél gevonden kan worden. De collectie Tweede Wereldoorlog en de Holocaust berust bij circa 300 verschillende organisaties. Het gaat onder meer om lokale en regionale archieven, historische centra, bibliotheken, musea, herinneringscentra, nationale erfgoedinstellingen, particuliere organisaties, universiteiten en wetenschappelijke instellingen. Veel organisaties zijn niet specifiek gespecialiseerd in het thema Tweede Wereldoorlog en de Holocaust. De erfgoedinstellingen die gezamenlijk de rijkdom aan oorlogserfgoed beheren, kampen vaak met krimpende budgetten. Collectiespecialisten die zich voorheen vooral bezighielden met het inhoudelijk beheer, leggen zich steeds meer toe op het materieel beheer. Met name de kleinere instellingen beschikken niet over de capaciteit om tegemoet te komen aan de eisen die de digitale gebruiker aan informatievoorziening stelt. De meest effectieve manier om als professionele sector te anticiperen op deze omstandigheden is: samenwerking. Dit projectvoorstel beoogt de uitvoer van een vooronderzoek naar het inrichten van een kenniscentrum (Kenniscentrum Oorlogsbronnen) dat beleid, diensten en producten bundelt rondom het thema Tweede Wereldoorlog en de Holocaust. De inzet van het Kenniscentrum Oorlogsbronnen is collecties en kennis binnen de erfgoedsector een prominentere rol te bezorgen bij de informatievoorziening over het thema Tweede Wereldoorlog en de Holocaust. Door te handelen vanuit een samenwerkingsverband kan specialistische kennis efficiënter worden benut. Ook kan er adequater worden geanticipeerd op de evoluerende informatiebehoefte en kunnen er gedeelde diensten worden ontwikkeld die tot kostenbesparingen leiden. Het belangrijkste: gezamenlijk kunnen we ervoor zorgen dat het publieke debat over de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust gevoed wordt met professionele kennis. Het Kenniscentrum Oorlogsbronnen bouwt voort op het Netwerk Oorlogsbronnen 1 en, daarvoor, op het Erfgoed van de Oorlog-programma. Het onderscheidt zich van de beide 1
http://www.oorlogsbronnen.nl
3
voorgangers doordat het een veel intensievere vorm van samenwerking beoogt vanuit een nieuw concept: ’thematisch intellectueel beheer’. Dit concept gaat uit van een thematische, sectoroverkoepelende benadering van collecties, kennisvorming, ontsluiting en toegang (niet meer mijn collectie, maar onze collecties). Het Kenniscentrum Oorlogsbronnen streeft ernaar binnen de landelijke digitale infrastructuur voor erfgoedcollecties het domein Tweede Wereldoorlog en de Holocaust op de kaart te zetten, meebewegend met het veranderde gebruikersgedrag en de snel evoluerende technologische omstandigheden. Waar het uiteindelijk om gaat, is ervoor te zorgen dat professionele kennis over ons thema binnen het digitale domein beter zijn weg vindt naar de gebruiker; de oorlogserfgoedsector moet zijn niche claimen. Het belangrijkste eindproduct van het project is een breed gedragen plan voor de inrichting van het Kenniscentrum Oorlogsbronnen. Aspecten die aan bod komen zijn een beleidsvisie en een vertaling ervan in activiteiten, een bijpassende governance-structuur, een marketing- en communicatieplan en een exploitatieplan. In het project worden een aantal verkenningen uitgevoerd op het gebied van visie en beleid, gebruikers, collecties, diensten en ontsluitingsstrategieën. Het project wordt uitgevoerd in de periode van 5 januari 2015 tot 18 december 2015. Het NIOD, als penvoerder van het Netwerk Oorlogsbronnen, coördineert het project, bijgestaan door partner Digitaal Erfgoed Nederland (DEN). Andere betrokken organisaties zijn: Archief2020, ATRIA kennisinstituut voor emancipatie en vrouwengeschiedenis, Bevrijdingsmuseum Zeeland, DANS-KNAW, Digitale Collectie, Erasmus Universiteit Rotterdam, Fries Verzetsmuseum, Historisch Centrum Overijssel, Herinneringscentrum Kamp Westerbork, Indisch Herinneringscentrum, Kennisland, Koninklijke Bibliotheek, Nationaal Archief, Nationaal Monument Kamp Vught, Nationale Coalitie Digitale Duurzaamheid (NCDD), Nationaal Comité 4 en 5 mei, Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid, Netwerk Digitaal Erfgoed, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Oorlogsmuseum Overloon, Reinwardt Academie, Seecr, Sociaal en Cultureel Planbureau, Stichting Musea en Herinneringscentra 40-45, Universiteit van Amsterdam, Vrije Universiteit Amsterdam en Wikimedia Nederland. Het Kenniscentrum Oorlogsbronnen wordt mogelijk gemaakt dankzij steun van het vfonds, het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het Prins Bernhardcultuurfonds en Archief2020.
4
Achtergrond De Tweede Wereldoorlog: de oorlog die nooit weggaat "Een oorlog die nooit weggaat", zo kopte NRC Handelsblad van 3 mei 2014. In de krant valt te lezen over kleinkinderen die een tatoeage hebben laten zetten met het kampnummer van hun oma of opa, de strijd tussen het Anne Frank Fonds en de Anne Frank Stichting om het beheer van het erfgoed van Anne Frank, de discussie over wie moeten worden herdacht bij de Nationale Dodenherdenking en het toenemend aantal verzoeken dat het Landelijk Steunpunt Gastsprekers WOII-Heden ontvangt om sprekers af te vaardigen die in schoolklassen hun eigen oorlogsverhaal vertellen. Niet alleen rondom de meidagen, maar in het algemeen is de publieke belangstelling voor ‘de oorlog’ de laatste jaren toegenomen; de dertien instellingen die aangesloten zijn bij de brancheorganisatie Stichting Musea en Herinneringscentra 40-45 (SMH 40-45), werden in 2013 meer dan 900.000 keer bezocht, ruim 7% vaker dan het jaar ervoor.2 Ten opzichte van 1995 zijn de bezoekersaantallen bij de 83 oorlogsmusea bijna verdubbeld.3 644.000 kijkers zagen het tv-programma met Jolande Withuis over Juliana in de oorlog. De best bekeken uitzendingen van Andere Tijden gaan over de Tweede Wereldoorlog. Van het boek De Vergelding van Jan Brokken zijn meer dan 65.000 exemplaren gekocht (juni 2013). En zo kunnen we nog even doorgaan... Veranderende vraag Bijna 70 jaar na dato is de publieke belangstelling voor de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust nog altijd groeiende. De Tweede Wereldoorlog heeft zich dusdanig sterk geworteld in de sociale herinnering dat de oorlog voor de tweede en derde generatie ook nog altijd betekenis heeft. Erik Somers concludeert in zijn proefschrift De Oorlog in het museum, dat we ons op een omslagpunt bevinden: de generatie die uit eigen ervaring over de oorlog kan vertellen valt weg en wordt opgevolgd door een tweede en derde generatie, die een sterke behoefte voelt de intense band met het verleden vast te houden (sense of living connection). Deze generaties leven in een andere tijd en hebben een andere belevingswereld, wat consequenties heeft voor de wijze waarop de herinnering aan de oorlog moet worden overgedragen. Somers signaleert daarnaast nog enkele omgevingsfactoren die van invloed zijn op de wijze waarop informatie zou moeten worden aangeboden: een sterke aandacht voor visualisering, een verregaande globalisering van de samenleving, een groeiende multiculturele omgeving, nieuwe 2
http://www.indischherinneringscentrum.nl/nieuws/oorlogsmusea-en-herinneringscentra-populairHier is het Anne Frank Huis, met jaarlijks rond de 1 miljoen bezoekers, nog niet meegerekend. 3 E. Somers, De Oorlog in het museum (Zwolle 2014).
5
technologische mogelijkheden, de medialisering die een vlucht neemt, toenemende popularisering, een culturele sector die steeds meer wordt geconfronteerd met marktwerking en commercialisering en tenslotte een oprukkende vrijetijdscultuur. Om de – niet zo vanzelfsprekende – band met het publiek te behouden, pleit Somers voor een verdere heroriëntatie op de omgang met het publiek, zowel inhoudelijk als in vorm.4 Wat geldt voor de door Somers besproken oorlogsmusea en herinneringscentra, gaat ook op voor overige instellingen in Nederland met bronnenmateriaal uit of over de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust.5 Naarmate de mondelinge overlevering van de eerste generatie niet meer voorhanden is, neemt de rol van bewaard gebleven oorspronkelijke bronnen (documenten, brieven, dagboeken, foto's, pamfletten, voorwerpen, filmfragmenten) en ook secundaire bronnen (literatuur) toe. Het (zoek)gedrag van het publiek is het laatste decennium enorm veranderd. Iemand die anno 2014 onderzoek doet naar de rol van zijn familie in de Tweede Wereldoorlog, begint bij Google en niet meer bij een bepaalde instelling. Iemand die anno 2014 een museum bezoekt, verwacht iets te ‘ervaren’. Het digitaal willen delen van ervaringen, bronnen en kennis is ook een belangrijke verandering. Scholieren maken bijvoorbeeld selfies op het kampterrein van Auschwitz en delen deze via Facebook en Twitter.6 Aanbodkant; heroriëntatie, inhoudelijk en in vorm Om het contact met het publiek te behouden, is het nodig dat de oorlogserfgoedsector zich bezint op effectieve methoden en vormen waarmee bronnenmateriaal en inhoudelijke expertise kunnen worden ingezet om tegemoet te komen aan de informatiebehoefte van het publiek. De landelijke ‘collectie Tweede Wereldoorlog en Holocaust’7 is verspreid over circa 300 verschillende organisaties; van het archief van de Nederlandse Provincie der Jezuïeten tot de collectie van het Nederlandse Rode Kruis, van het Gronings Audiovisueel Archief tot de Koninklijke Bibliotheek. In deze collecties bevindt zich een rijkdom aan bronnenmateriaal dat in potentie een veel breder publiek zou kunnen bedienen. De vorm waarmee het publiek nu en in de toekomst het beste kan worden bereikt is digitaal. Vooropgesteld staat dat ‘digitaal’ nooit de historische sensatie van het originele voorwerp of document kan vervangen. Een pakkend verhaal van een bekwame gids op 4
Ibidem, 21-22. Dit aantal is gebaseerd op een inventarisatie binnen het Netwerk Oorlogsbronnen (2013). 6 De Volkskrant, 14 augustus 2014, http://www.volkskrant.nl/vk/nl/3184/opinie/article/detail/3718278/2014/08/14/Auschwitz-selfie-isniet-verwerpelijk-maar-een-modern-souvenir.dhtml. 7 Hieronder wordt in dit voorstel verstaan: collecties en archieven die betrekking hebben op de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust in het toenmalige Koninkrijk der Nederlanden. Dit kan dus in principe ook collecties en archieven omvatten in bijvoorbeeld Indonesië, de Verenigde Staten of GrootBrittannië. 5
6
een ‘schuldige plek’ zal altijd een krachtige overdrachtsvorm blijven. Maar de geïnteresseerd geraakte scholier zal zich nu als eerste wenden tot Google om meer informatie te vinden en raakt verdwaald in de petabytes aan informatie. ‘Digitaal’ kan ervoor zorgen dat het publiek de musea en de archieven beter weet te vinden. ‘Digitaal’ biedt ook nieuwe mogelijkheden, zeker als het gaat om nadere collectieontsluiting; wie had ooit kunnen vermoeden dat je in vijf seconden ruim negen miljoen krantenpagina’s kunt doorzoeken?8 De professionele aanbieders van WO2- en Holocaustcollecties zijn op dit moment onvoldoende zichtbaar binnen het digitale domein. Hier moet een inhaalslag worden gemaakt, als wij willen dat ook in de toekomst professionele kennis over de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust de weg naar het publiek blijft vinden. Voordat wordt ingegaan op de motivatie achter dit project en het plan van aanpak, worden kort een aantal ontwikkelingen en knelpunten aangeduid waar collectiebeherende instellingen mee te maken hebben.
Ontwikkelingen/knelpunten aan de aanbodkant 1. Slechts fractie van alle WO2-collecties gedigitaliseerd Het is een illusie dat al het analoge materiaal, met name in de archiefsector, reeds is gedigitaliseerd of dat dit op korte termijn zal gebeuren. Volgens een enquête uit 2013 gehouden onder 39 Nederlandse archiefinstellingen was circa 8% van hun collecties gedigitaliseerd.9 Dit lage percentage heeft te maken met de omvang van archiefcollecties en de hoge digitaliseringskosten. Om een idee te geven: het digitaliseren van één bladzijde kost circa 1 Euro all-inclusive en één strekkende meter archief omvat gemiddeld 7000 scans. Digitalisering van bijvoorbeeld het gehele NIOD-archief zou ongeveer 17,5 miljoen Euro kosten. Daarnaast zijn er hoge, doorgaans structurele, kosten verbonden aan de ontwikkeling van de digitale infrastructuur en hieraan gekoppeld het digitaal beheer, behoud en beschikbaarstelling. Deze kosten kunnen in de loop der jaren oplopen tot een veelvoud van de oorspronkelijke digitaliseringskosten. Het is duidelijk dat er gezamenlijke keuzes moeten worden gemaakt. Op dit moment beslissen organisaties zelf vanuit hun eigen collectie wat gedigitaliseerd moet worden. Prioriteiten worden doorgaans gesteld op basis van gebruik (de meest geraadpleegde collecties of specifieke verzoeken van individuele klanten), de conditie van het analoge materiaal of de beschikbaarheid van fondsen voor specifieke deelonderwerpen. Financieringsmogelijkheden zijn bovendien beperkt. Metamorfoze is het enige landelijke 8 9
Zie krantendatabank van de Koninklijke Bibliotheek, http://kranten.delpher.nl. Enumerate/De digitale feiten 2013-2014 (Den Haag 2014), zie http://www.den.nl/art/uploads/files/Enumerate-core-survey-NL2013-2014.pdf.
7
programma dat fondsen verstrekt voor collectiedigitalisering.10 Metamorfoze richt zich echter op papieren erfgoed onderhevig aan autonoom verval en beschouwt het toegankelijk maken van het materiaal tot de verantwoordelijkheid van de individuele instelling. De hoeveelheid analoge documenten binnen de oorlogserfgoedsector zal de komende jaren nog flink toenemen. Door de wijziging van de archiefwet van 1995 (overdracht van archieven van 50 jaar na vorming naar 30 jaar, recentelijk gewijzigd in 20 jaar na vorming) komt er nog een enorme hoeveelheid analoog en hybride (combinatie papier en digitaal) materiaal bij. Deze ontwikkeling geldt ook voor particuliere organisaties: ook zij hebben een achterstand in overdracht, vooral bestaand uit analoog materiaal (denk hierbij aan de voor onze sector belangrijke collecties van het Nederlandse Rode Kruis of de Stichting 40-45). 2. Gebrekkige ontsluiting Een eerste voorwaarde voor gebruik is dat je iets kunt vinden. Gebruikers zoeken vooral op persoonsnamen, geografische locatie, datum en gebeurtenis.11 Zij beginnen hun zoektocht vaak op het internet. Veel collecties blijven buiten het gezichtsveld van de internetgebruiker. Dit komt omdat bronnenmateriaal soms überhaupt niet beschreven is of niet in digitaal formaat beschikbaar is. Volgens een enquête uit 2013 gehouden onder 143 Nederlandse erfgoedinstellingen blijkt dat naar schatting een kwart van alle collecties niet in een database is geregistreerd.12 Daarnaast zijn veel collecties slechts op hoofdlijnen beschreven. Bestaande beschrijvingen zijn vaak onvolledig, inconsistent en niet gestandaardiseerd. Er zijn steeds meer data online beschikbaar, maar dat betekent niet dat webgebruikers eerder vinden wat ze zoeken. Zoeken op ‘verzet’ via oorlogsbronnen.nl levert circa 24.000 treffers op; hoe weet de webgebruiker welke relevant zijn? Contextualisering op basis van vakinhoudelijke kennis ontbreekt (“U zocht op Verzet, de volgende verzetsgroeperingen waren actief in Nederland, hier vindt u de belangrijkste gebeurtenissen…”). Dat wat webgebruikers op hun beeldscherm voorgeschoteld krijgen, wordt vaak minimaal beschreven. Hoe weten ze of te maken hebben met een nationaalsocialistisch blad, een verzetsblad of iets er tussenin zoals bijvoorbeeld De Gil (een pro-Duits propagandablad vermomd als een verzetsblad)? Zoeken naar personen wordt gecompliceerd door in het bijzonder de Wet Bescherming Persoonsgegevens. Elke instelling afzonderlijk dient zich te verdiepen in de soms zeer complexe wetgeving omtrent persoonsgegevens. Tegelijkertijd gaat het merendeel van de vragen die aan de verschillende oorlogsmusea en herinneringscentra, het Nationaal 10
http://www.metamorfoze.nl. Ongepubliceerd onderzoek binnen EHRI wijst uit dat gebruikers doorgaans zoeken op “subjects and themes, places, and names of corporate bodies and individuals”, Deliverable D.6.4, Researcher Practices and User Requirements (2013) 49. 12 http://www.den.nl/art/uploads/files/Enumerate-core-survey-NL2013-2014.pdf. 11
8
Archief en het NIOD worden gesteld, over specifieke personen. De praktijk nu is dat medewerkers eigen databases en kaartenbakken raadplegen om de vragenstellers informatie te verschaffen. Dit leidt soms tot dubbel werk want de databases hebben overlap. Vanwege het versnipperde databeheer heeft niemand het volledige overzicht wie over welke informatie beschikt. Verbeteringsacties ten behoeve van de ontsluiting van archieven en collecties zijn, net als digitalisering, arbeidsintensief en dus kostbaar. Ook hier zou selectie op basis van inhoudelijke criteria zinnig zijn. 3. WO2-collecties verspreid over 300 organisaties. Meer beheer minder inhoud. Erfgoedinstellingen gaan uit van beheer en beschikbaarstelling van de eigen collectie en weten vaak niet of nauwelijks wat andere instellingen over een bepaald thema in huis hebben. De laatste jaren zien we aan de ene kant meer clustering (grotere instellingen als RHC’s) en aan de andere kant, als gevolg van bezuinigingen, minder personeel. Dat leidt er toe dat algemeen georiënteerde organisaties niet meer voor alle onderwerpen collectiespecialisten hebben. Grote nationale instellingen als de Koninklijke Bibliotheek en het Nationaal Archief focussen de laatste jaren meer op beheer en basale beschikbaarstelling; inhoudelijke contextualisering behoort niet meer tot de speerpunten. Zij zijn druk bezig met het vergaren van nieuwe expertise op het terrein van digitaal informatiebeheer, metadata, informatiearchitecturen, beleid en internationale programma’s. Informatiespecialisten richten zich steeds meer op het beheer van informatie en steeds minder op de inhoud. In de virtuele wereld vervagen de grenzen tussen collectiebeherende instellingen. Hier liggen nieuwe kansen voor een scheiding tussen a) institutioneel, materieel beheer en b) sectoroverkoepelend, inhoudelijk, thematisch beheer. 4. Uitdagingen op het gebied van open access, open data en openbaarheid Op het terrein van het beleid – zowel vanuit de overheid als vanuit de instellingen – is sinds de nieuwe mogelijkheden die digitalisering biedt veel in beweging. Dilemma’s ontstaan doordat de wens om overheidsdata zo breed mogelijk beschikbaar te stellen (open access, open data), soms botst met de professionele verplichting gevoelige data naar behoren te beveiligen en beschermen (richtlijn informatiebeveiliging, bescherming van privacy en eigendomsrechten, auteursrechten, etc.). De voortschrijdende technologie in combinatie met op analoog materiaal gerichte wetgeving, zorgt ervoor dat er steeds vaker ‘grijze gebieden’ ontstaan. De bestaande wetgeving moet voortdurend reageren op de voortschrijdende informatietechnologische ontwikkelingen. Zo is recentelijk door de Haagse rechtbank een verbod afgekondigd op het kopiëren van beperkt openbaar materiaal. De balans tussen Nederlandse richtlijnen (Wet Openbaarheid Bestuur, Archiefwet, Wet Bescherming Persoonsgegevens), de 9
interpretatie hiervan en de internationale discussies rondom deze thema’s is een precaire kwestie. En hoe verhoudt zich ‘het recht om te worden vergeten’ tot het professionele streven van erfgoedinstellingen het verleden zo volledig mogelijk te boekstaven?13 Via open data wil de Nederlandse overheid bevorderen dat er met erfgoed op een andere manier financiering binnenkomt, namelijk middels de private sector. Door bijvoorbeeld het ontwikkelen van apps zou er via een breed publiek een extra bron van inkomsten kunnen worden aangeboord binnen de erfgoedsector. Hierbij wordt ook privaat-publieke samenwerking gestimuleerd (zie het CLICKNL-programma).14 Maar nog altijd ontbreken goede verdienmodellen. Ook hier wordt aangelopen tegen de grenzen van het eigendomsrecht en privacybescherming. 5. Trend om te ontgrenzen en verbinden Elke collectiebeherende instelling beschikt over één of meerdere systemen om de eigen archieven en collecties te beheren en presenteren. In de loop der jaren zijn steeds meer beschrijvingen via deze systemen online gezet, doorgaans via de eigen website van de afzonderlijke instellingen. Instellingsoverschrijdende online diensten zoals de Beeldbank WO2 en het Geheugen van Nederland zijn centraal beheerde systemen waarin met duplicaten van de scans en metadata wordt gewerkt. Inmiddels is het informatielandschap – onder invloed van initiatieven zoals Europeana (sinds 2008 online) – aan een grondige herijking onderhevig. Steeds vaker wordt er onderscheid gemaakt tussen de data – die worden beheerd door de instelling zelf in eigen systemen – en de daarbovenop ontwikkelde diensten die worden gebouwd op basis van de decentraal beheerde data (store once, use many-principe). De diversiteit aan verschillende collectiebeheersystemen wordt als gegeven geaccepteerd, zolang de data maar via standaardprotocollen zoals OAI-PMH vrijelijk kunnen worden uitgewisseld. De gemeenschappelijke infrastructuur die, gesteund door onder meer DEN en OCW (Netwerk Digitaal Erfgoed),15 steeds meer vorm krijgt, zorgt ervoor dat meer dan ooit de collecties van de erfgoedinstellingen met elkaar verbonden worden. Binnen de archiefsector fungeert APENET, geleid door het Nationaal Archief, als aanjager van deze ontwikkeling, bij de musea is dit DIMCON, de museale portal beheerd door de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.16 Beleidsmatig vinden deze initiatieven ondersteuning in de recente adviesrapporten Open Toegang. Van Theorie tot Praktijk (Archief2020, 2014)17 en Ontgrenzen en verbinden. Op weg naar een nieuw museaal 13
Zie ook het blog van Ingmar Koch, http://ingmarbladertenschrijft.blogspot.nl/2013/04/vergeten-hoezou-ik-jou-kunnen-vergeten.html. 14 http://www.clicknl.nl. 15 http://www.den.nl/nieuws/bericht/4040. 16 http://www.archivesportaleurope.net/nl en http://www.digitalecollectienederland.nl 17 http://www.archief2020.nl/nieuws/open-toegang-van-theorie-naar-praktijk.
10
bestel (Raad voor Cultuur, 2013).18 Door het verbinden van collecties kan niet alleen de eindgebruiker19 beter worden bediend, maar ook de vakgenoot. Een museumconservator die een tentoonstelling over de Jodenvervolging in Nederland samenstelt, hoeft zich niet meer te beperken tot de eigen collectie. Zodra de collecties van de oorlogsmusea en herinneringscentra met elkaar verbonden zijn, kan hij of zij met één simpele muisklik door de collecties van de tientallen collega-instellingen zoeken. Nog mooier: de conservator kan ook zien wat archieven, bibliotheken, historische centra, universiteiten en andere erfgoedinstellingen over de Jodenvervolging in Nederland hebben. De mogelijkheden tot overkoepelende inhoudelijke samenwerkingsverbanden worden steeds gunstiger naarmate de landelijke infrastructuur vorm krijgt.
De noodzaak tot dit project Intensieve samenwerking leidt tot schaalvergroting en schaalvergroting biedt de mogelijkheid om adequaat te reageren op de complexe omstandigheden. Openbaarheidskwesties en privacywetgeving vereisen zeer specifieke juridische kennis. Collectie- en databeheer vergen (digitaal) archivistische kennis. Collectieontsluiting binnen het digitale domein vraagt om metadata-specialisten, informatiearchitecten en andere digitale experts. Geen van de 300 oorlogserfgoedinstellingen heeft zelf al deze kennis in huis. Wél beschikken sommigen over specifieke kennis of zijn er contacten met partijen die over de benodigde expertise beschikken. Dit project beoogt een samenwerkingsproject op te zetten waar kennisdeling en -verdeling in elkaar verlengde liggen. Inhakend op de hierboven omschreven problematiek kan een dergelijk landelijk samenwerkingsverband zich buigen over het stellen van prioriteiten voor digitalisering en nadere ontsluiting; het omzetten van deze prioriteiten in concrete, uitvoerende activiteiten; het verder verbinden van relevante collecties binnen het digitale domein en in het bijzonder de landelijke digitale infrastructuur voor erfgoedcollecties en het gezamenlijk onderzoeken van kwesties inzake openbaarheid, inclusief privacywetgeving en auteursrecht (in samenwerking met bijvoorbeeld BRAIN20 en Archief2020). Dit project probeert de sector dichter bij elkaar te brengen, versnippering tegen te gaan en op basis van gerichte samenwerking het veld verder te professionaliseren. Juist nu, op een moment waarop we zeer binnenkort niet meer over ooggetuigen kunnen beschikken en we meer gebruik van collecties zullen gaan maken om het verhaal van de Tweede Wereldoorlog te kunnen blijven vertellen, is de tijd gekomen om in 18
http://www.cultuur.nl/upload/documents/adviezen/Ontgrenzen-en-Verbinden-21032013.pdf. Onder eindgebruiker wordt in dit voorstel verstaan: de uiteindelijke consument’’ van de dienst of het product. 20 Brancheorganisatie Archiefinstellingen Nederland, zie http://www.archiefbrain.nl. 19
11
gezamenlijkheid op te treden. Schaalvergroting en intensievere samenwerking stellen ons in staat beter aan te sluiten bij veranderend gebruikersgedrag, nieuwe vormen van kennisoverdracht en de evoluerende perceptie van de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust als referentiekader. Onderliggend concept van het samenwerkingsverband is: ‘thematisch intellectueel beheer’.
Een nieuwe aanpak: Thematisch intellectueel beheer De partners van het Netwerk Oorlogsbronnen, met als penvoerder het NIOD, pleiten voor de toepassing van een nieuw concept om de vele uitdagingen waar de oorlogserfgoedsector voor staat, tegemoet te treden: ‘thematisch intellectueel beheer’. Hierbij wordt niet meer gedacht vanuit een organisatie die de collectie heeft gevormd en beheerd, maar vanuit een inhoudelijk thema dat ontsloten moet worden om verschillende doelgroepen met uiteenlopende wensen te kunnen bedienen. De focus ligt op het verbinden van de collecties die bij verschillende instellingen liggen en deze zo te ontsluiten dat gebruikers weten wat er is en waar zij het kunnen vinden. De voordelen van deze aanpak zijn groot. Door meer overzicht en inhoudelijke duiding zullen gebruikers sneller en eenvoudiger vinden wat ze zoeken. Daarnaast kunnen erfgoedinstellingen met collecties focussen op het materiële beheer en de inhoudelijke duiding overlaten aan specialisten. Erfgoedinstellingen zoals oorlogsmusea en herinneringscentra, die tentoonstellingen samenstellen en publieksactiviteiten ontwikkelen, zijn gebaat bij een betere toegang tot de collecties van anderen. Om het concept van thematisch intellectueel beheer te laten slagen, zullen organisaties meer en intensiever moeten samenwerken. Er ontstaat zo een netwerk van instellingen, (geclusterd op basis van de aard van de collectie en niet vanuit organisatorische eenheden) waarbij kennisorganisaties de taak op zich nemen inhoudelijk te ontsluiten en te contextualiseren.
12
Figuur 1: schematische weergave van vraag en aanbod binnen kennisdomein Tweede Wereldoorlog en de Holocaust. Voor het domein Tweede Wereldoorlog en de Holocaust21 zal het NIOD, als wetenschappelijk instituut met inhoudelijke expertise én kennis over collectiebeheer- en ontsluiting, fungeren als trekker van het samenwerkingsverband, in de rol van een regisseur die: kennis heeft op terrein van de inhoud verbinding heeft met wetenschappelijke ontwikkelingen kennis heeft over de gebruikers van de collecties en hun specifieke wensen weet waar de kennis (technisch, beleid) gehaald kan worden en dat ook organiseert een makelaarsfunctie heeft in het vinden van beschikbare gelden
21
Het uitgangspunt is in eerste instantie de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust – omdat dit belangrijke ijkpunten zijn in de historische beleving van de Nederlandse samenleving – maar het is niet uitgesloten dat op termijn dit perspectief wordt verbreed tot oorlog en genocide.
13
Figuur 2: schematische weergave ‘thematisch intellectueel beheer’ (DEN, Marco de Niet, februari 2014). Op de X-as de sectoren, op de Y-as de cross-sectorale programma’s. Het concept van thematisch intellectueel beheer kan ook worden toegepast op andere onderwerpen. Op dit moment zijn er al verschillende cross-sectorale programma’s (zie figuur 2) die vanuit een soortgelijk perspectief opereren, zoals bijvoorbeeld Erfgoed en Locatie (geografische data) en het Centraal Bureau voor Genealogie (persoonsdata). Het concept anticipeert op een nieuwe herstructurering van de erfgoedsector waarbij kennispartijen hun expertise en vaardigheden aanwenden ten behoeve van de nadere ontsluiting en contextualisering van de voor hun vakgebied meest relevante collecties. Het digitale domein biedt steeds meer mogelijkheden voor een dergelijke aanpak, temeer wanneer er verder wordt toegewerkt naar een nationale digitale infrastructuur.
Kenniscentrum Oorlogsbronnen De meest geschikte vorm om het voorziene samenwerkingsverband organisatorisch te beleggen is de inrichting van een kenniscentrum (Kenniscentrum Oorlogsbronnen). Onder kenniscentrum verstaan we in dit voorstel – in navolging van de definitie van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) – “een organisatorische eenheid, die primair en minimaal tot taak heeft gefundeerde kennis over specifieke thema’s beschikbaar te stellen en door te verwijzen naar gerelateerde kennis elders, met als doel externe 14
kennisvragers, die deze kennis voor praktische doeleinden behoeven, snel en effectief de betreffende kennis te kunnen laten vinden”.22 Het Kenniscentrum Oorlogsbronnen is sectoroverschrijdend en vervult een bemiddelende rol tussen vragers en aanbieders van kennis binnen het domein Tweede Wereldoorlog en Holocaust. heeft het overzicht over de collecties, de collectiebeherende instellingen, de intermediairs (uitgeverijen, conservatoren in oorlogsmusea, creatieve industrie) en de gebruikers. neemt een actieve rol in als schakel tussen aanbieders en vragers van kennis. brengt voor sectoroverkoepelende vraagstukken (openbaarheid, open data, open access, digitale infrastructuur, etc.) de belangrijkste partijen bij elkaar en focust op beleid en techniek. wil de collecties dichter bij de eindgebruiker brengen. wil op een zakelijke wijze kijken naar de verhouding tussen investering en opbrengsten. Het Kenniscentrum Oorlogsbronnen is een logische volgende stap op weg naar een nauwere samenwerking tussen erfgoedorganisaties met WO2-collecties. De 221 projecten binnen het programma Erfgoed van Oorlog (2007-2010) hebben een belangrijke impuls gegeven aan de sector, maar waren vooral bedoeld als eerste aanzet om alle betrokkenen aan te moedigen meer met de verschillende collecties en archieven te gaan doen. Het Erfgoedpunt WO2 – inmiddels omgedoopt tot Netwerk Oorlogsbronnen – waakt over de inboedel van het programma Erfgoed van de Oorlog. De portal oorlogsbronnen.nl is gebouwd om de verschillende collecties via één zoekingang vindbaar te maken. Het Netwerk Oorlogsbronnen heeft ook als taak meegekregen: “het onderhouden van een netwerk van instellingen die een bijdrage aan de collectie leveren of de collectie gebruiken voor educatieve, wetenschappelijke of voorlichtende activiteiten.”23 Vanuit het Netwerk Oorlogsbronnen is hieraan tot dusver op bescheiden wijze invulling gegeven, met name in de vorm van het organiseren van jaarlijkse Netwerkdagen. Maar er is meer nodig dan een portal met 8 miljoen beschrijvingen om daadwerkelijk tegemoet te komen aan de informatiebehoefte van het publiek, ofwel zoals een webgebruiker ons liet weten: “Het valt niet mee om op internet de juiste paden te vinden, want er is wel erg veel informatie m.b.t. de tweede wereldoorlog.”24 Het Kenniscentrum Oorlogsbronnen wil nu een veel intensievere samenwerking opzetten, omdat de omstandigheden nieuwe technologische mogelijkheden bieden, maar vooral 22
E. Ketting, Kenniscentra in Nederland (Den Haag 2002) 10, zie http://www.scp.nl/Publicaties/Alle_publicaties/Publicaties_2002/Kenniscentra_in_Nederland. 23 Citaat uit De Toekomst van het Erfgoed Tweede Wereldoorlog (maart 2010), ongepubliceerd. 24 E-mail aan
[email protected], 6 augustus 2014.
15
ook om aansluiting te houden bij de veranderende, kennisintensieve informatiebehoefte van ons publiek. ”Indien een kenniscentrum meer wil zijn dan alleen een portal, en ook zelf kennis wil genereren, lijkt inbedding in een grotere organisatorische eenheid voor de hand te liggen”, aldus het SCP-rapport Kenniscentra in Nederland.25 Het Kenniscentrum Oorlogsbronnen voorziet een veel verdergaande samenwerking dan er nu binnen de beperkte mogelijkheden van het Netwerk Oorlogsbronnen mogelijk is geweest.
Plan van aanpak Het Kenniscentrum Oorlogsbronnen valt of staat bij de mate waarin het slaagt aan te sluiten bij de behoeften en wensen van de aanbieders en afnemers binnen het domein Tweede Wereldoorlog en Holocaust. Het is daarom van groot belang als eerste stap met een aantal spelers in het veld te onderzoeken hoe dergelijk kenniscentrum het beste kan worden ingericht. We stellen voor om in de vorm van een project één jaar uit te trekken voor een nader onderzoek en koersbepaling. Het project bestaat uit de volgende werkpakketten (WP)26: - WP1a: Conceptontwikkeling Thematisch intellectueel beheer Een denktank met deskundigen uit de erfgoedsector werkt het idee uit van een overkoepelend, thematisch georiënteerd samenwerkingsverband dat kennis, collecties, intermediairs en eindgebruikers samenbrengt. Deze denktank adviseert daarnaast over de vertaling van dit concept in de inrichting van een kenniscentrum. Door middel van een open expert meeting zal het veld actief erbij betrokken worden. - WP1b: Beleidsontwikkeling (‘Stip op de horizon’) Een denktank met professionals uit de oorlogserfgoedsector buigt zich over de vraag waar de sector in 2025 wil staan en hoe het Kenniscentrum Oorlogsbronnen hieraan een bijdrage kan leveren. Ook adviseert de denktank over inhoudelijke doelstellingen van het Kenniscentrum Oorlogsbronnen voor de komende jaren. Door middel van een open expert meeting zal het veld actief erbij betrokken worden. - WP2: Marktonderzoek gebruikers Het onderzoeksbureau TNS NIPO houdt een uitgebreid gebruikersonderzoek om beter zicht te krijgen op de bestaande belangstelling voor de Tweede Wereldoorlog en de 25 26
Kenniscentra in Nederland 10. Zie bijlage B voor een uitgebreide presentatie van de werkpakketten.
16
Holocaust. Wie interesseren zich voor deze thema’s, hoe komt die belangstelling tot uiting, in hoeverre maken deze geïnteresseerden op dit moment gebruik van de kennis en collecties van een of meer instellingen in het werkveld, met welke diensten en producten worden de gebruikers bereikt en/of zouden zij bereikt willen worden? Het onderzoek zal bestaan uit een breed opgezette survey, aangevuld met onderzoek naar specifieke doelgroepen, waarbij ook het gebruik door intermediairs (creatieve industrie, educatieve uitgeverijen, curatoren/conservatoren in oorlogsmusea en herinneringscentra) wordt meegenomen. Daarnaast wordt er geadviseerd over hoe gebruikersonderzoek een permanente rol kan vervullen bij de producten- en dienstenontwikkeling binnen het Kenniscentrum Oorlogsbronnen. - WP3: Marktonderzoek aanbieders Het marktonderzoek naar aanbieders biedt middels een nader onderzoek een overzicht van de plekken waar de belangrijke collecties (Tweede Wereldoorlog en Holocaust) voorhanden zijn, de diensten en producten die worden aangeboden (toegangen, databases, open data-services etc.), de doelgroepen van de aanbieders (inclusief intermediairs) en ook het voorgenomen beleid ten aanzien van de dienstverlening. - WP4: Ontsluitingsstrategieën: zoeken, vinden en verrijken Hoe kun je het beste collecties vindbaar maken voor de eindgebruikers? Op basis van een verkenning van ontsluitingsstrategieën op het niveau van de data (bijv. scannen, OCR'en, integraal overtikken etc.) en de metadata (data over data, ofwel de beschrijvingen van de voorwerpen) wordt er een verkenning uitgevoerd naar beschikbare oplossingen. Daarnaast wordt er advies uitgebracht voor de volgende specifieke onderdelen: het inrichten van een landelijke personenzoekdienst het ontwikkelen van een landelijk digitaliserings- en ontsluitingsprogramma datauitwisseling en contextualisering migratiestrategieën voor het omzetten van statische naar gestructureerde data - WP5: Marketing- en communicatieplan Het communicatie- en marketingplan volgt de beleidskoers die door de stuurgroep van het project wordt vastgesteld. In het marketing- en communicatieplan wordt een strategie uiteengezet in termen van boodschap, doelen, middelen en beoogde doelgroepen. Zaken die onder meer aan de orde zullen komen, zijn: de zichtbaarheid van individuele instellingen versus de zichtbaarheid van het Kenniscentrum Oorlogsbronnen publiek versus Kenniscentrum Oorlogsbronnen, eindgebruikers versus vakgenoten interne versus externe communicatie - WP6: Exploitatieplan 17
Het exploitatieplan omvat een kosten-batenanalyse van het Kenniscentrum Oorlogsbronnen, op basis van de voorgenomen activiteiten op het gebied van ontwikkeling, beheer en communicatie/marketing. Daarnaast geeft het plan advies over de organisatiestructuur van het Kenniscentrum Oorlogsbronnen, een prognose van de voorziene ‘opbrengsten’ (hoeveel gebruikers, welke soorten gebruikers, etc.) en een opzet voor een meerjaars begrotings- en dekkingsplan. Het eindresultaat van het project bestaat uit een breed gedragen voorstel met een omschrijving van de visie, de doelstellingen, de hieraan gekoppelde activiteiten, de communicatie- en marketingstrategie en de exploitatie.
18