Essay Jos van der Lans – De Gids, nr. 4, april 1998 Trefwoorden: employability, kennissamenleving, intellectualiteit
Kennen of kunnen? De man achter het stuur keek mij indringend aan. `Zo', zei hij, `studeer jij psychologie?' De vraag was duidelijk bedoeld als aanloopje voor iets anders, want dat ik psychologie in Nijmegen studeerde en liftend op weg was naar mijn ouders in Den Haag had ik hem zojuist verteld. `Ik zal je een situatie uitleggen waarin een vriend van mij is beland en waar hij niet goed uitkomt', vervolgde de man, terwijl hij zijn ogen weer op de weg richtte. `Gaat het over je vriend of over jezelf', vroeg ik adrem, want ik had wel eens in een populair tijdschrift gelezen dat mannen bij voorkeur op een abstracte en omslachtige wijze over hun eigen problemen praten. Het was het enige moment gedurende de uur durende rit van Arnhem naar Den Haag dat ik indruk op de man maakte. Daarna vertelde hij zijn verhaal en weigerde hij categorisch ook maar iets van mij aan te nemen. Welke boekenwijsheid ik ook te berde bracht, hij wist er altijd wel kanttekeningen bij te maken. `Je moet nog veel leren als psycholoog', zei hij toen hij mij in Den Haag afzette. De anekdote dateert uit 1975. Ik studeerde een paar jaar psychologie met het idee dat ik de mensheid daarmee van dienst zou kunnen zijn. Met kennis en inzicht in de menselijke psyche zou ik mensen kunnen helpen om gelukkiger te worden of meer greep op het eigen bestaan te krijgen. Dacht ik. Want mijn studie bleek daarbij weinig behulpzaam. Ik worstelde mij door vuistdikke Amerikaanse handboeken zonder dat mij duidelijk werd wat ik daar nu wijzer van werd. En de paar dingen die ik wel te weten kwam, werden tijdens mijn tweewekelijkse liftmiddagen vrolijk weggewuifd door pratende automobilisten die zonder enig boek te hebben doorgenomen moeiteloos en onbekommerd het terrein van de psychologie betraden. Na een jaar oeverloos met chauffeurs discussiëren over de wetenswaardigheden van het menselijk brein, besloot ik me voortaan als filosofiestudent te introduceren. Dat werkte. Er zat `een denker' in de auto; ineens werd ik met respect behandeld. En met medelijden: met de filosofie viel immers geen droog brood te verdienen. Tot op de dag van vandaag kan ik met opperste verbazing en grenzeloze bewondering kijken naar een tv-programma als Twee voor twaalf, waarin mensen vragen voorgelegd krijgen die ik in 95 procent van de gevallen niet kan beantwoorden. De deelnemers daarentegen toveren vaak moeiteloos de antwoorden uit hun geheugen te voorschijn. In hun hoofden lijken complete encyclopedieën over de klassieke oudheid, de middeleeuwen en de 1
1
geschiedenis van kunst, wetenschap en literatuur te zijn opgeslagen, waar bijna achteloos uit geput kan worden. Wat mij evenzeer opvalt is dat deze mensen vaak op plekken werken waar het bruisende leven niet of nauwelijks lijkt te zijn doorgedrongen. Uit het `praatje vooraf' met de charmante presentatrice blijkt dat de geleerde deelnemers steevast ambtenaar, onderwijzer, bibliothecaris of boekhouder zijn. Hoogleraren zie je eigenlijk nooit in dit soort programma's, evenmin als journalisten, bestuurders of politici. Kennis hebben van het verleden is verworden tot een vorm van amusement. In het echte leven kom je er niet ver mee. Daar tellen andere dingen. Toen ik in de jaren zeventig op de universiteit belandde, was de universiteit als broedplaats van intellectualiteit al in ontbinding. Zo her en der trof je in een enkel kamertje nog wel eens een oude wetenschapper aan die zich sinds mensenheugenis met zijn promotie bezighield en soms verscheen er voor de collegebanken een oude, wijze professor die met fascinerende verhalen de kunst van het doceren nog verstond, maar toen al was duidelijk dat zij een uitstervend ras vertegenwoordigden. Hun plaatsen werden ingenomen door nieuwe hoogleraren die zich meer bezighielden met het binnenhalen van gelden, dan met het lezen van een boek of het schrijven van een uitdagende bespiegeling. Andere terreinen dan het specialisme werden door academici steeds minder betreden. Als heuse schoenmakers hielden de academici zich bij hun leest, niet beseffend dat die leest steeds enger werd. Bovendien werd die oude academische vrijplaats overspoeld door hordes studenten die stonden te popelen om hun ambities maatschappelijk te gelde te maken. Mensen zoals ik dus. Zij streefden een ander type intellectualiteit na. Het willen weten, een soort elementaire waarheidsliefde, maakte plaats voor het vergaren van kennis als middel van zelfontplooiing. De waarheid werd ondergeschikt gemaakt aan het persoonlijke doel, de wetenschap moest functioneel zijn. Wat kan ik er mee, werd de vraag die het gros der studenten tijdens hun studie het meeste bezighield. De sociale wetenschappen vormden de spons die al deze ontwikkelingen in zich opzoog. Daar - en in al de filialen van het hoger beroepsonderwijs die zich op deze wetenschappen verlieten - vonden sinds eind jaren zestig enige honderdduizenden studenten uit lagere en midenklassemilieu's een onderkomen. Dat waren voor de overgrote meerderheid studenten die in het geheel niet waren opgevoed in intellectuele tradities, maar wel vol waren van ambities om in vergelijking met hun ouders de grote sprong voorwaarts te maken. Als gevolg van deze enorme toestroom transformeerden deze wetenschappen zich in een periode van twee decennia tot een bonte verzameling van `kundes'. Wie nu een studiegids van een willekeurige universiteitsstad doorbladert, stuit als vanzelf op een paginavretend deel waarin de sociale wetenschappen hun hedendaagse gezicht tonen: bedrijfskunde, opvoedkunde, bestuurskunde, voorlichtingskunde, gezondheidskunde, communicatiekunde, enzovoort. 2
1
Dat is geen toeval. De enorme groei van de kwartaire sector die sinds de jaren zestig op gang kwam en de systematische ineenstorting van de klassieke industriële bedrijvigheid vanaf 1970 zorgden ervoor dat Nederland zich meer en meer ontwikkelde tot een hoogwaardige, modern-bureaucratische dienstverleningseconomie. Deze werd in toenemende mate en op alle niveaus draaiende gehouden door het omvangrijke legioen kunde-doctorandussen. Dat proces zet zich nog steeds door en heeft het intellectuele klimaat in ons land structureel veranderd. Nederland is van hoog tot laag doordesemd met een sociaal-wetenschappelijk wereldbeeld. Het is een geprotoprofessionaliseerde vorm van cultuur geworden die ons denken, ons handelen en onze omgangsvormen in grote mate bepalen en waar - voor wie mee wil tellen nauwelijks aan valt te ontsnappen. Daarom letten we bij een sollicitatiegesprek vooral ook hoe iemand zich gedraagt, hoe hij/zij communiceert of er wel goed geluisterd wordt. Daarom zijn we in Nederland ook zo tolerant en politiek correct, omdat het tot het basisaxioma van de sociale wetenschappen hoort om mensen als gelijkwaardige en als unieke individuen te beschouwen. Daarom zoeken we bij individuele ontsporingen van medemensen altijd graag naar oorzaken in hun jeugdige verleden en maken we ons bij jeugdcriminaliteit eerder zorgen over de kwaliteit van de opvoeding dan over de positie van jongeren op de arbeidsmarkt. Daarom vergaderen we ook zo veel en zo vaak, niet alleen omdat communiceren en overleggen een waarde op zich is geworden, maar ook omdat niemand zich de autoriteit kan aanmeten om het alleen op te knappen. Draagvlak is een sleutelwoord geworden in het kundologisch wereldbeeld. Daarom weten we ook niets zeker en hebben we voortdurend de behoefte om ons nog verder te scholen in de nieuwe trends van de kundes. We willen het kunnen steeds beter beheersen. Daarom zijn we ook zo flexibel van geest en hebben we een hekel aan dogma's. Van de sociale wetenschappen hebben we immers overgehouden dat niemand de waarheid in pacht heeft. Daarom zeggen we dat het publieke debat zo belangrijk is en organiseren we voor de organisatie waar wij emplooi bij hebben gevonden ook liever een debat in De Balie dan dat we zelf met uitgesproken standpunten de boer op moeten. Daarom zie je managers, journalisten, adviseurs, onderzoekers, stafmedewerkers ook zo zelden bij Twee voor Twaalf. Wat ze weten is wat ze kunnen en feitenkennis van het grijze verleden is daarbij absoluut niet functioneel. Neem mij nou. Voor psycholoog bleek ik inderdaad niet in de wieg gelegd. Dat had de chauffeur uit 1975 heel goed gezien. Ik rolde als vanzelf in een andere moderne kunde: de journalistiek. Daar begon ik in de jaren tachtig ijverig mee te werken aan de verspreiding van het sociaal-wetenschappelijke wereldbeeld. Ik werkte bij kleine kritische bladen in de welzijnssector, schopte 3
1
het tot hoofdredacteur van grotere bladen in de sociale sector en belandde tenslotte begin jaren negentig als redacteur bij de Volkskrant. Daar werd ik redacteur van de Open-Forumpagina. Ik werd een makelaar in wat de sociaalwetenschappelijke elite inmiddels tot het hoogste politieke goed hadden uitgeroepen: het publieke debat. Maar wat een discussiepagina zou moeten zijn, was in feite het markeren van de grenzen waarbinnen het sociaal-wetenschappelijke wereldbeeld zich met de actualiteit kon verstaan. We plaatsen een antikinderopvang-stuk in de zekerheid dat de voorstanders zich als vanzelf zouden melden om er een debat van te maken. We lieten Bolkestein zijn verhaal doen, zodat heel fatsoenlijk Nederland vervolgens over hem heen kon vallen. Elke dag sloegen we op de opiniepagina de grenspaaltjes voor het sociaalwetenschappelijke geweten. De meningen die wij publiceerden gaven de bandbreedte van het betamelijke denken in Nederland aan. De opinies die de grondslagen van het sociaal-wetenschappelijk wereldbeeld niet accepteerden, die de gelijkwaardigheid van mensen ter discussie stelden, waarin voor sterke leiders gepleit werd of de democratie werd geminacht, die meningen kwamen er bij ons niet in. Daar hoefden we overigens weinig voor te doen. Er was nagenoeg niemand die ze aan de Volkskrant aanbood. Na drie jaar hield ik het voor gezien. Ik was door mijn meningen heen. Ik had alle grenspaaltjes in de grond geslagen en geïnspecteerd. Ik overzag de tussenliggende ruimte, kende de spraakmakers uit mijn hoofd en wist bij elk onderwerp wel een naam te verzinnen. Voor mij had het intellectuele klimaat van Nederland nog maar een geheim: wat vond ik er zelf nu eigenlijk van? Wat was mijn eigen intellectualiteit nog temidden van al die gladiatoren op het opinieslagveld? Waar stond ik eigenlijk zelf? Ik nam ontslag en begon voor mezelf. Inmiddels had zich een imposante techniek gemeld die de kundedoctorandussen nog steviger in het zadel bracht: de informatie- en communicatietechnologie. Geen enkele arbeidsplek werd door deze technologie onberoerd gelaten. Alles veranderde, alle informatie kon in principe met elkaar verbonden worden zodat oneindige databestanden ontstonden, die verwerkt en geïnterpreteerd moesten worden. Alles werd dynamischer en complexer en het werd een kunst apart om in door die wirwar van verknoopte informatiestromen een koers uit te zetten. En natuurlijk waren het de kundologen die zich als meesters in deze kunst opwierpen. Hun oude bagage kwam daarbij goed van pas. Juist de nieuwe ingewikkeldheid en de noodzaak van `vertaalslagen' maakten dat er nog meer gecommuniceerd moest worden, dat er nog meer overlegd, nog meer `getransformeerd' en nog meer `human resources' gemobiliseerd moesten worden. Dat waren uitgerekend de vaardigheden waarin de kundedoctorandussen al sinds de jaren zeventig excelleerden. Zij nestelden zich als onmisbare verbindingsofficieren op alle knooppunten van de informatiemaatschappij. Het zijn vooral hun vaardigheden en referentiekaders die model staan voor de inhoud van de term die bepalend is voor het arbeidsklimaat in het 4
1
Nederland van de 21e eeuw: employability. Iedereen neemt de term inmiddels in de mond. Daarbij is het voor iedereen zonneklaar dat employability niet verwijst naar een verhoging van het kennisniveau, van wat we moeten weten, maar om wat we moeten kunnen. Het gaat om vaardigheden: sociale vaardigheden, communicatieve vaardigheden, emotionele vaardigheden. Lees de advertenties er maar op na. En niet alleen de personeelsadvertenties. De PvdA vroeg in haar advertentie waarmee zij aspirant-kamerleden opriep om te solliciteren niet om winnaars van twee-voortwaalf-quizen, niet om mensen met bewezen staat van dienst, maar om `mensen met een ruime mate van sociale intelligentie'. De Nijmeegse psycholoog Derksen lanceerde onlangs een test die bij sollicitaties, beroepskeuzetesten of loopbaanbegeleiding het emotie-quotiënt van werknemers moet gaan meten. De vraag ernaar is volgens hem `gigantisch'. In de komende eeuw krijgen we dus geen IQ-test, maar een EQtest voorgeschoteld. Een ontwikkeling waarin we in het voetspoor treden van de Verenigde Staten. Daar raakte al jaren gelden menig personeelsfunctionaris in de ban van de bestseller Emotional Intelligence van de psycholoog Daniel Goleman waarin hij omstandig beweert dat het belang van emotionele en sociale vaardigheden voor het succes van individuen groter is dan de klassieke, rationele intelligentie. Sociaal? Emotioneel? Het zijn kneedbare begrippen. Dat is ook de bedoeling. Het praten over `employability' is het steeds indringender wijzen op de noodzaak om als werknemer in het bezit te komen van wat je het best zou kunnen omschrijven als: flexibele intelligentie - het vermogen om niet gehinderd door al te veel feitelijke en historische kennis over alles mee te kunnen praten. Dat is geen cynisme, dat is werkelijkheid aan het worden. Het eindverslag van het kennisdebat, dat minister Ritzen in 1996-1997 organiseerde en waarin de vraag naar het belang van kennis in de toekomstige samenleving centraal stond, opent met het volgende vergezicht voor het Nederlandse onderwijs in het jaar 2010. `Groepen en klassen zijn binnen het basis- en voortgezet onderwijs nagenoeg verdwenen, evenals de daarbij horende klaslokalen. Leerlingen volgen vanaf zes jaar in leerteams van vier à zes kinderen leerroutes, vijf teams vormen tezamen een jaargroep, die ook een aantal maatschappelijke leeropdrachten vervult. Leerlingen van basisscholen zijn bijvoorbeeld vaak betrokken bij het groen- en milieubeheer in buurten. Leren is voor leerlingen vooral een ontdekkingsreis. Voor een kwart van de lestijd wordt daarbij gebruik gemaakt van interactieve software. Ongeveer een tweede kwart van het leren vindt buiten het schoolgebouw plaats in contexten die veelal verzorgd worden door maatschappelijke en culturele organisaties en arbeidsorganisaties. Nog een kwart van het leerproces richt zich op de sociale, communicatieve en emotionele intelligentie, terwijl het laatste kwart in het teken staat van lichamelijke en kunstzinnige bezigheden.' Leren is niet langer afzien, niet langer blokken, niet langer iets dat grote discipline vereist. Het moet vooral leuk zijn. Leren is een creatief proces, een ontdekkingsreis, ja, een zelfontdekkingsreis. 5
1
Dat is de toekomst van het onderwijs: een groot avontuur, waarbij de docent `de coach' is en `de muis' het werk doet. Het eindverslag van het kennisdebat, Kennis maken met de toekomst, in dat opzicht een heuse geloofsbelijdenis. Het verslag is een soort introductie in postmaterialistisch beleidsdenken. Het is een vlot geschreven en alleszins overtuigend verhaal, vol optimisme over de ongekende mogelijkheden die ons te wachten staan en de noodzaak om het onderwijs daar op af te stemmen. Ik weet dat, want ik heb het verslag zelf geschreven. Toen ik het opschreef, geloofde ik erin. Toen het af was, begon ik te twijfelen. Is dit echt de toekomst van ons onderwijs? Het eindverslag werd in een life-televisieprogramma in - hoe kan het ook anders - het spiksplinter nieuwe Amsterdamse technologiemuseum NewMetropolis onder leiding van - hoe kan het ook anders - Paul Witteman openbaar gemaakt en aan minister Ritzen aangeboden. Onderdeel van het programma vormde een door Aart Staartjes geleide kennisquiz. Twee geroutineerde Internet-gebruikers achter een computer namen het op tegen twee ouderwetse encyclopedie-bladeraars. Het was een ongelijke strijd. De encyclopedisten wonnen met speels gemak, niet in de laatste plaats doordat ze met enig nadenken veelal tot het juiste antwoord kwamen, terwijl het digitale duo nog verwoed zat te klikken. Excuses hadden de verliezers genoeg: de traagheid van de apparatuur, de beperktheid van de software, ze beschikten niet over de eigen bookmarks, en nog wat van die verhalen. Kortom, het was een Pyrrusoverwinning, de verliezers van die dag waren - zoveel stond vast - de kennisquiz winnaars van de toekomst. Ongetwijfeld hebben ze gelijk. Maar om een andere reden. Niet omdat hun apparatuur zoveel sneller zal zijn, maar vooral omdat hun tegenstanders zullen verdwijnen. Er zullen steeds minder mensen zijn die naast de broodnodige vormen van sociale, communicatieve en emotionele vaardigheden ook nog gewoon over historische en encyclopedische kennis beschikken. Mensen, die gewoon veel weten. De paradox is dat we op weg zijn naar een kennissamenleving met steeds minder plek voor de klassieke vorm van intellectualiteit, voor orignele en kritische denkers die kennis van de geschiedenis combineren met het analyseren van de actualiteit. Die plekken zijn op de universiteit schaars geworden, want achter elke universitaire werknemer groeit een netwerk van opdrachtgevers en geldschieters die onbewust in zijn denken steeds meer zal meespreken. Ook binnen de media is er steeds minder plaats voor deze vormen van intellectualiteit, omdat die nu eenmaal een soort concentratie vergen waar weinig kijkers nog aan willen geloven. En ook binnen de geschreven media wordt de ruimte voor intellectuele exercities steeds kleiner omdat personen en incidenten alle aandacht opeisen. De intellectualiteit van de toekomst zal niet langer buigen op tradities, maar leeft van momenten. 6
1
Kort curriculum Jos van der Lans (1954) studeerde cultuur- en godsdienstpsychologie aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Hij werkte voor verschillende tijdschriften op het terrein van zorg en welzijn. Begin jaren negentig was hij drie jaar als redacteur opiniepagina aan de Volkskrant verbonden. In 1993 nam hij ontslag en ging voor zichzelf werken. In 1995 verscheen van zijn hand de essaybundel De onzichtbare samenleving - beschouwingen over publieke moraal. Voorjaar 1998 verschijnt een samen Herman Vuijsje geschreven overzicht van culturele veranderingen in Nederland in de twintigste eeuw: Lage landen, hoge sprongen. Nederland in beweging 1898 - 1998. Website: www.josvdlans.nl Email:
[email protected]
7
1