Jos van der Lans - Lezing GOUDA – Agnietenkapel - zondag 20 maart 2005
Veranderend Land Mijn moeder is 86 en lijkt wel wat op de oma uit het lied dat we zojuist hoorden: ‘Het is niet waar’. Ze denkt weliswaar niet dat alles van God komt, maar met haar leeftijd heeft ze inmiddels opgegeven om de snelheid van de veranderingen bij te benen. Ze kan het letterlijk niet meer bevatten. Toen ik onlangs op bezoek was liet ik haar een kleine zogeheten USBstickje zien, en meldde haar dat op deze sleutelhanger tien keer zoveel informatie kon als de eerste computer die ik haar twintig jaar geleden had laten zien. “Het is niet waar’, zei mijn moeder. Toen ik haar ook nog vertelde dat die eerste computer 3500 gulden had gekost en dat ik dit stickie gratis en voor niets had gekregen op een beurs voor projectontwikkelaars en vastgoedondernemers, herhaalde ze dat nog maar eens: ‘Het is niet waar’. Die reactie is gezien de leeftijd van mijn moeder normaal, maar ik realiseerde me dat er ook nog iets heel anders aan de hand is. Dat we misschien voor het eerst in de geschiedenis in een fase belanden dat de veranderingen in de wereld zo snel en intensief zijn, dat ze niet meer in één mensenleven te bevatten zijn. Dat het absorptievermogen van onze hersenen of onze psyche tekortschiet om gedurende onze totale levensloop de wereld te kunnen begrijpen en te kunnen volgen. Bestond die levensloop vroeger uit leren invoegen (kindertijd), meedoen (volwassenheid) en bijkomen (ouderdom). Er is een goede kans dat de toekomst daar nog een fase aan toevoegt: uitvoegen., je afsluiten van de wereld simpelweg omdat deze teveel is geworden en je het tempo van de veranderingen niet meer kunt bevatten. Je kunt en wilt er niet meer over meepraten. Dat is een fascinerende of misschien wel angstaanjagende gedachte, want het zou wel eens het lot kunnen zijn dat mijn generatie, de babyboom-generatie, na de oorlog geboren, in de jaren zestig en zeventig volwassen geworden, zou kunnen treffen. Die generatie kon nog net meesurfen op de golf van de informatietechnologie, maar als het waar is wat velen zeggen, namelijk dat we nog maar in de kraamkamer staan van de ware revolutie, dan zie ik het moment nog eens komen dat ik zeg: laat mij maar. Toch is er hoop. Want na mijn bezoek, begin februari, aan de Goudse schouwburg waar ik de muziektheaterproductie Veranderend Land van Eigenwijs mocht zien weet ik wat ik moet doen om dat moment van afhaken zo lang mogelijk voor me uit te schuiven. Ik ga bij een koor, bij een gezelschap dat probeert haar eigen geschiedenis te verbeelden, daarover te reflecteren en die geschiedenis uit te dragen. Ik vond het een geweldige voorstelling, die mij bij tijd en wijle een soort warme gloed van binnen gaf, zo’n gevoel dat ooit hoorde bij het zingen van strijdliederen, maar dat je tegenwoordig eigenlijk nog maar weinig krijgt aangereikt, omdat er steeds minder momenten zijn waar mensen hun gezamenlijk verbeelding aan het werk zetten en publiekelijk laten spreken. Het paradoxale is zelfs dat dat eigenlijk steeds minder gebeurt, terwijl de turbulentie in de dagelijkse wereld juist meer en meer om dit soort vormen van gemeenschappelijk-artistiekcreatieve bezinning vraagt. Het zou mensen houvast kunnen bieden om gedachten te ordenen om de maatschappelijke stemmingen, het mediaspectakel, de permanente staat van onrust, van hectiek en veranderingen te kunnen relativeren. Om daarin staande te blijven. Graag dus nog veel meer van dit soort voorstellingen en veel meer van dit type gezelschappen dat hun maatschappelijke verbeelding laat spreken. Er was eigenlijk maar een verbazing en dat was dat het muziektheaterstuk van Eigenwijs de actualiteit onbesproken laat. Het stuk was net zo goed geweest als ik het in 2000 was opgevoerd als dat het in 2005 was. Het theaterstuk is – en dan vooral in het nummer GOSPEL
1
dat we straks nog gaan horen – heel kritisch over de verwording van het zogenaamde vrije individu die toch wel heel erg sterke conformistische eigenschappen heeft, maar dat is toch een beetje tijdloze cultuurkritiek, het is een cultuurkritiek op de moderne mens zoals die sinds de jaren zestig zeventig is geboren. Een socioloog noemde dat onlangs: een kudde individuen. Maar dat zegt weinig over wat we nu direct om onsheen zien gebeuren. Misschien leven we heden ten dage in een veranderend land, waarin een andere mentale en politieke geest waait die heel ingrijpend is voor hoe we onze samenleving gaan inrichten en bovendien in sommige gevallen een rehtstreekse aanval is op wat de generatie van de babyboomers – waar ik toch maar even de meeste leden van Eigenwijs toe reken - allemaal heeft bereikt. Daar zwijgt het stuk over. Dat komt wellicht omdat die veranderingen nog heel dichtbij zijn, of omdat de leden van Eigenwijs niet precies weten wat ze er eigenlijk van moeten vinden, maar het blijft toch iets waar je als bezoeker mee blijft zitten. Er is veel veranderd in de wereld, in Nederland, met ons, maar waar staan we nu? Wat zijn de baten en lasten, wat zijn de verworvenheden en moeten die anno 2005 niet beschermd worden? Daarmee is ook meteen de bedoeling van mijn verhaal van vanmiddag gegeven. Ik wil proberen een aanzet te geven tot het schrijven van dit laatste ontbrekende hoofdstuk van veranderend land. Daarbij is het goed om nog een paar lijnen van dat veranderend land te tekenen. Om vandaaruit in het heden terecht te komen. Ik zal niet proberen de geschiedenis chronologisch te vertellen, want dat verloop weten we, denk ik, wel zo’n beetje, al was het maar omdat de meesten van u er zelf bij zijn geweest. Ik probeer de veranderingen op twee manieren te illustreren: verandering in het gebruik van dagelijkse technologieen en veranderingen in de dominerende culturele mentaliteit van Nederland. . Laat ik beginnen met de technologie. De schrijver Marcel Möring omschrijft in zijn roman In Babylon de 20ste eeuw als de eeuw van de miniaturisering, een eeuw waarin mechanische apparaten steeds verder inkrimpen en uiteindelijk minuscule vormen aannemen. Wie de stoommachines van het begin van de eeuw vergelijkt met de microchips van nu of wie de eerste reusachtige stofzuigers die niet door de voordeur konden, zet naast de huidige elegante modellen; of de immense eerste computer plaatst naast de tegenwoordige schootcomputer, kan zich gemakkelijk een voorstelling maken van wat Möring bedoelt. Er zijn steeds meer apparaten binnen handbereik gekomen (telefoon (3x), PC, dgitale camera, fax, cd-speler, MP3-speler, radio, tv, printer, kopieerapparaat, dvdspeler, scheerapparaat, et cetera). Dat is een overweldigende vooruitgang, het gemak dient immers de mens. Moderne mensen zijn daardoor beweeglijker (auto), communicatiever en wereldser geworden. In het muziektheaterstuk van Eigenwijs wordt een gedicht gezongen van Judith Herzberg over de Afwasmachine, waarin messen en vorken figureren. Voor hen is de wereld na de vaatwasmachine defintief anders. Maar dat geldt niet alleen voor de messen en vorken, maar meer nog voor mensen: technologie brengt niet alleen vooruitgang, tijdwinst en de wereld in huis, het vormt ook het menselijk gedrag. Je zou kunnen zeggen: eerst schept de mens de technologie en vervolgens stuurt de technologie het gedrag van mensen. Misschien mag ik twee van mijn favoriete voorbeelden hier kort even de revue laten passeren. De eerste is betreft de verhouding tussen tafel en televisie en de tweede gaat over de telefoon. Eerst de tafel, de huiskamertafel. In 1964 verrichtte Philips een groot onderzoek naar de tijdsbesteding van de Nederlandse huisvrouw. Daaruit kwam een overweldigende tevredenheid onder huisvrouwen naar voren: 85 procent had helemaal niets te klagen. Uit helemaal niets bleek dat er in dit land een tweede emancipatiegolf aanstaande was. Maar wat
2
dit onderzoek zo interessant maakte in beeld bracht hoe huishoudens er in 1964 uitzagen. De onderzoekers hadden in honderd huizen foto’s van woon- en zitkamer gemaakt, die – zonder enig commentaar – achter het onderzoeksverslag waren afgedrukt. Zonder het te beseffen leverden zij daarmee een prachtig inkijkje hoe doorsnee nederlandse huiskamer er midden jaren zestig uitzag. Vrijwel alle gefotografeerde huiskamers waren redelijk vol. In de meeste gevallen stond de tafel pontificaal in het centrum van de woonkamer, het kwam nog maar zelden voor dat de tafel in een hoek of tegen de muur stond. De meeste huiskamers hadden daarnaast ook een zithoek, waar op een vloerkleed een paar leunstoelen (houten leuning, houten poten) zich rondom een robuuste salontafel hadden geschaard. Het was nog te tijd van de onverslijtbare smyrna-tafelkleden (het Perzisch tapijtje). Op de tafels vaak vaak gecompleteerd door een rond kanten kleedje waar nog een bloemetje of een theepot op stond. De Philips-foto’s laten nog iets zien, maar dan moet je al wat beter kijken. Wie goed kijkt ziet dat in veel woonkamers de televisie haar intrede heeft gedaan. De doorbraak van de televisie kwam pas in het begin van de jaren zestig echt op gang. In 1965 stond in bijna zestig procent van de huishoudens een televisie. Op de Philips-foto’s, die een paar jaar eerder zijn gemaakt, stond de nieuwkomer er echter nog onbeholpen bij. In veel gevallen was het apparaat in een hoek geparkeerd, pal achter een leunstoel. Als de televisie aanging, moest er eerst met meubels worden geschoven. Als de uitzending voorbij was, werden de stoelen weer teruggezet in de oude opstelling. Televisie werd in die eerste dagen gebruikt zoals de radio gebruikt werd: als een instrument om huiselijkheid en gezelligheid tot stand te brengen. Het apparaat was bijzaak, want als een rots in de branding stond de tafel in het middelpunt van de huiskamer. Vele moderne woninginrichters hadden via campagnes voor Goed Wonen al pogingen gewaagd om de tafel aan de kant te krijgen, en in nieuwbouwhuizen was een tijdje bewust geprobeerd om de mensen tot een andere modernere inrichting te dwingen door geen lichtpunten in het midden van de huiskamer meer aan te brengen, maar keer op keer wisten de bewoners met hamers en boren de zaak toch weer zo te organiseren dat de lamp in het midden kon worden opgehangen. Zodat het gezin zich om de tafel kon verzamelen, de kleine menselijke gemeenschap vormde het huiselijk centrum en de tafel organiseerde dat.. Zo ging dat al eeuwen en waarom zou men het anders doen. Tot de komst van de televisie hield dat gedrag stand. De eerste apparaten werden daardoor ook in de hoek van de kamer geparkeerd, maar naarmate er meer programma’s werden uitgezonden en meer mensen televisie hadden begon de inrichting van de kamer zich daar aan aan te passen. In een paar jaar presteerde het apparaat wat woningvoorlichters en ontwerpers in decennia niet voor elkaar hadden gekregen: de centrale huiskamertafel werd definitief aan de kant geschoven. Alles wat nog in het blikveld van het televisietoestel stond week al snel en het apparaat gaf de stoot tot het massaal aanschaffen van bankstellen, die het mogelijk maakten met meerdere mensen te kijken. Rondom 1970 was niet langer de tafel, maar de televisie in de meeste huishoudens uitgegroeid tot een centraal punt, waarop de hele huiselijke inrichting zich vervolgens aan aanpaste. Tegenwooridg telt een huishouden vaak al meerdere televisies, duikt het apparaat op in bedkamers en kinderkamers. Het aantal uren dat we er dagelijks naa rkijken stijgt nog steeds, en daarmee doen we dus andere dingen niet. Kaarten, spelletjes, burencontacten, lezen, informele praatjes op straat en met de buren zijn, zo blijkt uit tijdsbestedingsonderzoek, van deze technologievernieuwing de grote verliezers. Een ander voorbeeld is de telefoon. Die komt niet voor op de Philips-foto’s. Maar hij was er wel. Het apparaat hing in de gang. De telefoon hoorde ook niet in huiskamer, want het apparaat diende om met iemand van buiten te spreken en hing dan ook vaak in de gang en
3
relatief dicht bij de buitendeur. Telefoneren deed je dus op een vergelijkbare manier als dat er iemand aanbelde. En een telefoonpraatje maakte je vaak ook staand in de gang, weg van de gezamenlijkheid van de huiskamer. De telefoon vertegenwoordigde een buitenstaander, een buitenwereld, en als zodanig werd het apparaat ook behandeld. Het bleef ook buitend e intiemese sfeer. De telefoon werd in de beginjaren ook vooral gebruikt voor zakelijke uitwisselingen, afspraken maken. Bij vrienden en familie ging je op bezoek, dat deed je niet telefonisch af. Ik vertel u niets nieuws met de constatering dat het telefoongedrag vandaag de dag dramatisch is veranderd. De telefoon is ons steeds dichter op de huid gekropen. Het apparaat bleek natuurlijk al snel zeer geschikt voor informele praatjes en intimiteiten-uitwisseling. De televisie hield mensen aan huis, de telefoon compenseerde het verlies aan informele praatjes nbuiten de deur door ook dat in huis te halen. Omdat families niet meer op loopafstand van elkaar woonden, maakte het apparaat familale converstie toch mogelijk. En daarmee trok het apparaat vanzelf de huiskamer in, waarbij het met verstrijken van de jaren zijn vorm aan zijn nieuwe functie aanpastte. Waren het eerst plompverloren apparaten, al snel kregen ze de elegantie van de divan, uitgestrekte rustgevende platte toestellen, die als kleine moderne kunstobjecten een plek vonden in huiskamer. Dat had nog de beperking dat je moest blijven zitten bij het gesprek, waardoor langdurige conversaties anderen in het tv-kijken stoorden, maar die rem was natuurlijk weg toen de telefoon draadloos werd en zijn omvang ineenschrompelde tot handformaat. Vanaf dat moment werd de telefoon je beste kameraad, waarvoor alles op zij gezet werd. Vertegenwoordigde de telefoon eerst een technologie die buiten het dagelijkse leven stond, hij werd buiten de private wereld van de huiskamer gestationeerd. Op het einde van de rit is de technologie de private wereld binnen getreden en in toenemende mate gaan beheersen. Werd vroeger een conferentie of een vergadering nog wel eens geopend met een gebed, tegenwoordig hebben we als gezamenlijk ritueel het verzoek om de mobiele telefoons even af te zetten. Dat zegt veel over hoe moderne burgers in de wereld staan. We zijn mobiele huiskamertjes geworden, of mobiele kantoortjes; waar we ook zijn we zijn altijd een knooppunt van onze eigen betrekkingen, altijd bereikbaar, altijd aanspreekbaar, altijd communiceerbaar. Dat leidt in het publieke domein steeds vaker tot ongemak. Als u in de trein een uur lang tegenover zijn kwetterend huiskamertje of orakelend kantoortje hebt gezeten dan besef je wat technologie met mensen kan doen. En hetzlefde geldt – grosso modo – voor de auto, de pc, de vaatwasmachine en vele andere technologieen; ze hebben niet zozeer ons land veranderd als wel de burgers van het land. Ze hebben ons talloze voordelen gebracht, ze hebben van onze mobiele, mondige, communicabele burgers gemaakt, die heel goed hun eigen gang kunnen gaan, maar daarbij steeds minder een notie hebben van gezamenlijkheid. Ze hebben het private versterkt en het publieke verzwakt. Technologie draagt er toe bij dat de wereld om het individu kan draaien. Dat zegt meteen ook al iets over die tweede veranderingslijn die ik voor u zou willen tekenen, want in werkelijkheid grijpen natuurlijk alle veranderingsprocessen in elkaar. Wat heeft de naoorlogse geschiedenis voor mentale veranderingen gebracht? Wat is het dominante denkklimaat in nederland en aan welke veranderingen is dat onderhevig geweest? Om kort te gaan denk ik dat de jaren zestig/zeventig daar een cruciaal omslagpunt in zijn geweest. In cultureeel opzicht barstte Nederland in die jaren uit zijn voegen. En kwam het in een paar jaar van God los. De mentale sfeer van de wederopbouw was totot die jaren toch vooral een sfeer van schouders eronder zetten, tevreden zijn met wat je hebt. Zeg maar precies die sfeer die opstijgt uit die honderd-Philips-foto’s gezelligheid in eigen kring, huiselijkheid, de knusheid die
4
gestimuleerd werd door massaal beluisterde radioparamma’s in de avonduren die niet voor niks namen hadden als de Familie Doorssnee en de Bonte Dinsdagavondtrein. Dat laatste programma op disndagavond begon bijvoorbeeld altijd met dit liedje: Elke dinsdagavond doet een bonte dinsdagavondtrein alle huizen aan van ons land, en hij leert de mensen weer een beetje vrolijk zijn, overal waar hij belandt. Tsjoeke, tsjoeke, tsjoeke geef hem veilig spoor tsjoeke, tsjoeke, tsjoeke laat hem lachend door! Want de volgepropte Bonte Dinsdagavondtrein puft uw zorgen aan de kant. Dat was de sfeer. Gezelligheid in eigen huiskamer, behoedzaam en behoudzuchtig In de jaren zestig breekt een jonge generatie daar abrupt mee, ze rukt zich uit die huiskamers los en trekt de weide wereld in. In plaats van tevreden zijn met wat je hebt zijn zij hongerig naar nieuwe ervaringen. In plaats van gezagsgetrouw zijn ze opstandig. In plaats van sober worden ze consumentistisch. In plaats van behoudzuchtig worden ze ruimdenkend. Daarmee komt een ongekende moderniseringswind door de samenleving te waaien. De chefs en directeuren gaan anders met hun personeel om, studenten krijgen inspraak in wat ze moeten leren, vrouwen willen meer rechten dan alleen het aanrecht. Het huwelijk is niet langer zaligmakend, de pil verandert het seksuele verkeer. (Om een indruk te geven hoe snel veranderingen kunnen gaan moet u maar eens een blik werpen op de geboortecijfers in Brabant tussen 1965 en 1975, in tien jaar tijd lopen deze terug van de hoogste per huishouden tot de laagste van het land. In één generatie is de katholieke voortplantingsdrang hier beteugeld, dat is nog steeds een wereldrecord.) Over deze periode valt veel te verhalen, maar feit is dat daardoor onze nationale mentale cultuur gevoermd is. Er trad een nieuwe generatie aan, die een nieuw denkklimaat mogelijk maakte. Met nieuwe elites, mensen die op lokaal, nationaal, institutioneel niveau richting geven aan de samenleving. Het SCP dat vanaf het midden van de jaren zeventig jaarlijks de temperatuur opmeet van et sociaal-culturele klimaat van Nederland heeft dit geestellijke klimaat wel eens getypeerd als prudent-progressief. Dat wil zeggen: modern, ruimdenkend, tolerant ten opzichte van het andere, het nieuwe, ruimte biedend aan individuen om te doen en laten wat ze zelf goed vinden. De prudent-progressieve consensus die zich vanaf de jaren zeventig van Nederland eigen heeft gemaakt is gestoeld op een optimistisch mensbeeld en heeft veel vertrouwen in het goede van de mens. Dat is ook wat de leidinggevende en bestuurlijke elites van dit land uitstraalden. Met dat referentiekader werd de verzorgingsstaat, het onderwijs, de sociale zekerheid opgebouwd. De euforische stemming van de jaren zeventig komt in de jaren tachtig en negentig onder druk te staan. In de eerste plaats blijkt niet iedereen dat vertrouwen waar te maken; calculerend gedrag en onrechtmatig gebruik van voorzieningen knagen aan de houdbaarheid van die prudent-progressieve opvattingen. Tegelijkertijd verkleuren hele volkswijken, en op die plaatsen – aan de onderkanten van onze samenleving – is dat prudent-progressieve erfgoed van de jaren zeventig het minst neergedaald; in de derde plaats drijven het beleid, het bestuur, de instituties en daarmee dus de elites steeds verder weg van de individuele ervaringen en
5
levens van mensen. De systemen volgen hun eigen logica en sluiten daarbij steeds minder aan bij de persoonlijke agenda van mensen of bij collectieve gevoelens van groepen. In beleid kun je niet leven, om het met een knipoog naar Jan Schaefer maar eens kort en krachtig samentevatten. . In de jaren negentig gaan deze processen gisten, maar ze worden politiek en maatschappelijk onderhuids gehouden, ontkend, genegeerd. Opmerkelijk is dat er in feite hetzelfde gebeurt als in de jaren zestig: het gistende ongenoegen wordt gestimuleerd door een enorme groei van de welvaart. In de beginjaren zestig was er sprake van de zogeheten loonexplosie. Nederland was toen het lage lonenland van Europa en dat was begin jaren zestig onhoudbaar geworden: de lonen explodeerden en boomden een paar lang met 10 tot 20 procent. Dat heeft enorm bijgedragen aan het los maken van Nederland. Hetzelfde gebeurt in de tweede helft van de jaren negentig. Nederland boomt opnieuw, de jaren negentig zijn het gouden decennium van de vorige euw: alle consumptierecords worden verbeterd, vooral met betrekking tot de apparaten en technologieën. Gewone stervelingen schaffen aandelen aan. En opnieuw maakt deze welvaarteuforie mensen losser van de bestaande politiek-maatschappelijke orde en vatbaar voor andere geluiden. Dat zorgt in 2002 voor de politieke vulkaanuitbarsting die we inmiddels aanduiden als de Fortuyn-revolte. Alles wat onderhuids in onze samenleving gistte, verdichtte zich in Fortuyn. Hij kwam op het politieke toneel en werd direct opgetild door al het ongenoegen dat in de bestaande politieke orde geen gehoor had gevonden. Hij werd als het ware boven zijn macht verheven en toen hij wegviel bleef er een groep totaal verdeelde volgelingen over die eigenlijk nauwelijks iets gemeen hadden. Wat dat voor politieke gevolgen heeft gehad heeft u allemaal kunnen zien, dat is voor ons vandaag niet zo interessant. Wat interessant is is de vraag wat deze eruptie met ons land doet. Is Nederland opnieuw aan het veranderen? Is er een Ander Nederland in de maak? Is het net zo’n omwenteling, zo’n stoot tot veranderingen als de jaren zestig dat waren, of is het een rimpel in een voortkabbelende vijver? Zijn wij begonnen aan een nieuw hoofdstuk van het veranderende land en zijn wij, de babyboomers, daarmee ook zelf veranderd? Dat zijn, zo dicht bij het vuur, geen eenvoudige vragen en dat zal vermoedelijk de voornaamste reden zijn dat de theatervoorstelling zich er niet aan heeft gebrand. Het zal ook te maken hebben met een gevoel van dubbelzinnigheid dat zich van menig volwassene die de jaren zeventig bewust heeft meegemaakt meester heeft gemaakt. Hij en zij zijn immers groot geworden met het prudent-progressieve levensgevoel, dat als trefwoorden kent: tolerant, niet-stigmatiserend, bescherming van de privé-sfeer, nietrepressief, oog voor emancipatie, empowerment, participatie. Er is een forse woordenlijst van begrippen sanen te stellen die in dit denken passen. En precies die begrippen worden nu 'im frage' gesteld door het nieuwe denken, dat zich op allerlei mogelijke manieren manifesteert. Je komt het niet alleen in den Haag tegen, maar ook in de media, op de televisie, in je werk. Dat is – ik kan het niet anders samenvatten - een conservatieve agenda, die zich vooral kenmerkt door zich op alle mogelijke manieren af te zetten tegen de zachte waarden van de prudent-progressieve generatie. Lees het onlangs gepubliceerde programma van de groep Wilders er op na en U ziet daar dat nieuwe denken in de meest geconcentreerde vorm: harde aanpak, veiligheid boven alles, grenzen dicht en uitsluiten, de staat mag zonder pardon vanwege de veiligheid van ons allen in de persoonlijke levenssfeer ingrijpen, wie fout is moet boeten, overheid is overbodig en kan worden gehalveerd, vrijheid is alleen onze vrijheid, aan internationale verdragen hebben we niet langer een boodschap. Wilders zegt het onverdroten,
6
maar onmiskenbaar is dat het denken, het denkklimaat zich in zijn algemeenheid in deze richting ontwikkeld. Niet zo rauwbouwig als Wilders het opdient, maar het verandert wel, geleidelijk, stukje voor beetje, wetje voor wetje. Er is een groot kielzog ontstaan achter het prominente conservatieve denken. Als dat zou doorpakken, is Nederland opnieuw aan het veranderen. Maar het is helemaal geen gelopen koers. Want tegelijkertijd stuit die harde onverzoenlijke toon, die verkilling velen enorm tegen de borst. In ieder geval bij mij, maar ik denk ook bij veel anderen. We hebben de jaren zeventig niet voor niks beleefd, we hebben de vrijheid niet voor niets bevochten, we hebben het gezag niet voor niets van zijn voetstuk gehaald, het is de vraag of deze groepen, die de middenlagen van de smaneleving vormen, de ambtenaren, de beleidsmedewerkers, de onderwijzers, de leidinggevenden, zich zomaar hun wereldbeeld, hun levensgevoel laten ontnemen. Maar dan moeten ze zich wel gaan roeren. Uit hun mobiele huiskamertjes treden en hun stem verheffen. We zijn, zo constateerde het SCP onlangs in een samenleving terecht gekomen waarin we ons eigen welbevinden een ruime voldoende geven, maar de samenleving een onvoldoende. Dat heeft iets paradoxaals. Onze eigen leventje is op orde, zo zou je dat kunnen samenvatten, maar wat we er met zijn allen van maken deugt niet. Alsof al die ‘ikken’ daar part noch deel aan hebben. We zijn, met dank aan de technologische apparaten op onszelf teruggeworpen, en stemen vanuit ons privedomeinen bitter vast dat het buiten een sooepzooitje is. Het is kankeren op de file alsof jouw auto daar geen bijdrage aan levert. Het is luidruchtig telefoneren in de trein zonder enige rekenschap te geven van je omgeving. Het is leven in je eigen mobiele huiskamer en je ergeren over de buitenwereld. Dat wringt natuurlijk. We hebben de prudent-progressieve mentaliteit ook aangegrepen om vooral ons eigen gemak te dienen en kijken nu verstoord op als de boze buitenwereld zich aan onze poort meldt. Maar d evraag is natuurlijk of je die verwording rechtzet door een spijkerharde conservatieve agenda, want die is uiteindelijk vooral gericht om het vertrouwde tegenover het vreemde veilig te stellen, om de insiders te beschermen tegen de outsiders. Ik denk zelf dat dat tot een wantrouwende samenleving leidt. Wat nodig is, is dat we de bronnen van het moderne levensgevoel verversen. Dat betekent dat we veel kritischer op onze cultuur moeten worden (zoals we dat in de jaren zeventig feitelijk ook waren), en daarmee kritischer op ons zelf, kritischer op ons gedrag. We moeten het modern-prudent-progressieve denkklimaat dat bepalend is voor het Nederlandse imago in de wereld, voor onze cultuur niet hervormen naar Amerikaanse snit, maar naar de intenties van de jaren zeventig, en ons afvragen waar het mis is gegaan. Dat is ook precies de reden dat ik samen met Antoine Verbij volgende week in Vrij Nederland een manifest publiceer, waarin wij pleiten om de jaren zeventig niet weg te schrijven als de geboortejaren van de linkse kerk die daarna het alleen maar fout heeft gedaan, maar als de jaren waarin de grondslagen zijn gelegd voor onze moderne, open en vrijmoedige samenleving. Op die basis zouden we moeten willen doorbouwen, en dat is wat anders dan de afbraak die toonaangevende politieke elites nu voor ogen hebben. (zie ook: www.jarenzeventig.nl) Dames en heren ik rond af. Nederland is immens veranderd de laatste halve eeuw. Nederlanders zijn ook enorm veranderd. Ze zijn van de kleinburgers van Europa de kosmopolieten geworden, van een natie van families Doorsnee met veel geraniums naar een ruimdenkende moderne gemeenschap. Die natie, dat volk wordt momenteel op de proef gesteld, waarbij 2002 dat proces in een stroomversnelling heeft gebracht. Nemen we afscheid van onze recente geschiedenis en
7
snijden we Nederland naar een soort Amerikaans model, of zijn we in staat om te corrigeren , te verbeteren, te inspireren en recht te doen aan onze recente geschiedenis. Ik hoop natuurlijk het laatste, ik denk zelfs het laatste, maar dat lukt alleen als zoveel mogelijk mensen hun stem verheffen en zich bemoeien met de vraag in wat voor Nederland we eigenlijk willen wonen. In het Nederland van de nieuwe politiek of in het Nederland dat – met de nodige aanpassingen - de babyboomers op hun ouders hebben veroverd. Ik verzeker u dat is een wereld van verschil. Wie weet is het antwoord op die vraag een mooi onderwerp voor een volgende muziektheaterproductie van Eigenwijs. Jos van der Lans www.josvdlans.nl email:
[email protected]
8