I
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN FACULTEIT GODGELEERDHEID
PASTORAAT IN DE GEHANDICAPTENZORG EEN THEORETISCH OMKADERD VELDWERK OVER DE PLAATS, DE ROL EN DE MOGELIJKHEDEN VAN DE PASTOR IN DE GEHANDICAPTENZORG
Masterproef (stage/veldwerk met onderzoeksrapport) tot verkrijging van de graad van Master in de wereldgodsdiensten, de interreligieuze dialoog en de religiestudie Promotor
door
Prof. Dr. Axel LIÉGEOIS
Iris VAN GERVEN
2011
II INHOUDSTAFEL TITELPAGINA
I
BIBLIOGRAFIE
IV
I.
Literatuur
IV
II.
Websites voorzieningen
III. Interviews
INLEIDING
V V
VII
1
METHOLOGIE
8
2
RESULTATEN
8
2.1 Schets van de voorzieningen 2.1.1 2.1.2
8
Voorziening A Voorziening B
8 9
2.2 Pastorale zorg in het algemeen
9
2.2.1 2.2.2 2.2.3
Doelgroepen Expliciet of impliciet? Persoon van de pastor
2.3 Pastorale zorg en medewerkers 2.3.1 2.3.2 2.3.3 2.3.4
Ondersteuning van de medewerkers door de pastor Ondersteuning van de pastor door de medewerkers Houding van medewerkers ten opzichte van de pastor Algemene samenwerking
2.4 Omgaan met godsdienstige pluraliteit 2.4.1 2.4.2
Aanwezigheid van pluraliteit Omgang met pluraliteit
9 11 12
12 12 13 15 16
17 17 18
2.5 Samenvatting: een eerste antwoord op de onderzoeksvragen
19
3
21
DISCUSSIE
3.1 De presentietheorie
21
3.1.1 De belangrijkste kenmerken van de presentietheorie 21 3.1.2 Presentie in de onderzochte voorzieningen voor personen met een verstandelijke beperking 23 3.1.3 Besluit 26
3.2 Aanpassing aan pluraliteit ten opzichte van het behouden van de christelijke identiteit
26
III 3.2.1 3.2.2 3.2.3
4
Mariette Hellemans over gastvrijheid Als christelijke voorziening omgaan met groeiende pluraliteit Besluit
CONCLUSIE
27 28 30
32
IV BIBLIOGRAFIE I. Literatuur BAART, A., Introductie in de http://www.presentie.nl/images/stories/docs/Presentie%20filosofie.pdf 08.08.2011).
presentietheorie; (toegang op
BAART, A., GRYPDONCK, M., Verpleegkunde en presentie. Een zoektocht naar de betekenis van presentie voor verpleegkundige zorg, Den Haag, Lemma, 2008. BROEDERS VAN LIEFDE, VISIEGROEP ETHIEK IN ORTHO(PED)AGOGISCHE ZORG, Levensbeschouwelijke verscheidenheid in de ortho(ped)agogische centra van de Broeders van Liefde (onuitgegeven tekst, Provincialaat der Broeders van Liefde), Gent, 2007 (tekst per e-mail van Prof Liégeois ontvangen op 23.05.2011). BROEDERS VAN LIEFDE, VISIEGROEP ETHIEK IN WELZIJN EN BUITENGEWOON ONDERWIJS, Omgaan met de verscheidenheid van waarden en normen, regels en afspraken (onuitgegeven tekst, Provincialaat der Broeders van liefde), Gent, 2009; http://www.fracarita.org/sites/BVL/files/Ethisch%20advies%20WZ%20en%20BuO%20%20Waarden%20en%20normen%20%20regels%20en%20afspraken_0.pdf (toegang op 01.08.2011). BROEDERS VAN LIEFDE. WERKGROEP PASTORES IN DE ORTHOPEDAGOGISCHE ZORG, Pastoraat in de orthopedagogische zorg bij de Broeders van Liefde (onuitgegeven tekst, Provincialaat der Broeders van liefde), Gent, 2004; http://www.fracarita.org/sites/BVL/files/pastoraat%20in%20de%20orthopedagogische%2 0zorg.pdf (toegang op 01.08.2011). CORBIN, J. & STRAUSS, A., Basics of Qualitative Research. Techniques and procedures for developing Grounded Theory, 3e ed., Los Angeles-London-New Delhi-Singapore, Sage, 2009. HELLEMANS, M., Gastvrijheid, in J. MASSCHELEIN (ed.), De lichtheid van het opvoeden. Een oefening in het kijken, lezen en denken, Leuven, LannooCampus, 2008, 169-182. MORTELMANS, D., Handboek kwalitatieve onderzoeksmethoden, Leuven-Voorburg, Acco, 2007. ROBERTSON, J. et al., Social Networks of People with Mental Retardation in Residential Settings, in Mental Retardation 39 (2001) 201-214, p. 201, 208-209. SMIT, J., Pastorale presentie voor mensen met verstandelijke beperkingen, in H. MEININGER (ed.), Van en voor allen. Wegwijzers naar een inclusieve geloofsgemeenschap met mensen die een verstandelijke handicap hebben, Zoetermeer, Meinema, 2004, 143- 155.
V II. Websites voorzieningen Website voorziening A (toegang op 30.07.2011) (Kan niet verder gespecificeerd omwille van de anonimiteit van de voorziening) Website voorziening B (toegang op 30.07.2011) (Kan niet verder gespecificeerd omwille van de anonimiteit van de voorziening)
III. Interviews a. Voorziening A Interview directeur, afgenomen op 28 februari 2011 in voorziening A. Interview gebruiker, afgenomen op 21 maart 2011 in voorziening A. Interview gebruiker, afgenomen op 21 maart 2011 in voorziening A. Interview medewerker, afgenomen op 14 februari in voorziening A. Interview medewerker, afgenomen op 18 februari 2011 in voorziening A. Interview medewerker, afgenomen op 21 februari 2011 in voorziening A. Interview medewerker, afgenomen op 1 maart 2011 in voorziening A. Interview medewerker, afgenomen op 4 maart 2011 in voorziening A. Interview medewerker, afgenomen op 14 maart 2011 in voorziening A. Interview medewerker, afgenomen op 21 maart 2011 in voorziening A. Interview ouders, afgenomen op 26 februari 2011 in voorziening A. Interview pastor, afgenomen op 4 maart 2011 in voorziening A.
b. Voorziening B Interview directeur, afgenomen op 25 maart 2011 in voorziening B. Interview gebruiker, afgenomen op 28 maart 2011 in voorziening B. Interview gebruiker, afgenomen op 29 maart 2011 in voorziening B. Interview medewerker, afgenomen op 15 maart 2011 in voorziening B. Interview medewerker, afgenomen op 15 maart 2011 in voorziening B. Interview medewerker, afgenomen op 22 maart 2011 in voorziening B.
VI Interview medewerker, afgenomen op 25 maart 2011 in voorziening B. Interview medewerker, afgenomen op 29 maart 2011 in voorziening B. Interview medewerker, afgenomen op 5 april 2011 in voorziening B. Interview pastor, afgenomen op 22 maart 2011 in voorziening B.
VII INLEIDING In dit onderzoeksrapport wordt verslag gedaan van een veldwerk dat wij vanuit de religiestudie deden naar de rol van het pastoraat in de gehandicaptenzorg. Dit onderzoeksrapport is één van de twee teksten die naar aanleiding van dit veldwerk geschreven werd. De andere tekst is het eindverslag van het veldwerk. In dit eindverslag wordt de onderzoeksvraag gekaderd, wordt een beschrijving gegeven van het werkveld van het pastoraat in de gehandicaptenzorg, wordt de selectie en de contactname van de in het veldwerk betrokken voorzieningen uiteengezet en wordt ten slotte een beschrijving gegeven van de gebruikte methodologie. In het hier voorliggende onderzoeksrapport worden de resultaten van het veldwerk gepresenteerd en worden deze in de discussie aan relevante literatuur gekoppeld. Het onderzoeksrapport heeft vier delen. In het eerste deel wordt een korte samenvatting gegeven van de onderzoeksvragen en de gebruikte methodologie. Voor een uitgebreide beschrijving verwijzen we u graag naar het eindverslag van dit veldwerk. In het tweede deel worden de resultaten van het onderzoek gepresenteerd. Eerst wordt er in dit deel een schets gegeven van de onderzochte voorzieningen. Dit om de rest van de tekst te kaderen. Daarna worden de resultaten van het veldwerk rond drie thema’s beschreven: de pastorale zorg in het algemeen, de pastorale zorg en medewerkers, en het omgaan met godsdienstige pluraliteit. Dit tweede deel wordt afgesloten met een samenvatting van de resultaten als voorlopig antwoord op de gestelde onderzoeksvragen. In het derde deel worden de resultaten gekaderd binnen een ruimer perspectief van relevante literatuur. Daarbij worden er twee thema’s besproken. Als eerste zal bekeken worden wat er vanuit de presentietheorie kan gezegd worden over de pastorale zorg in de in het veldwerk betrokken voorzieningen. Ten tweede wordt het in de resultaten gevonden spanningsveld besproken tussen het aanpassen aan de bestaande pluraliteit in de voorzieningen ten opzichte van het behouden van de eigen christelijke identiteit. Het vierde en laatste deel van deze tekst vormt de conclusie van het veldwerk. Tot slot van deze inleiding nog een kleine taalkundige opmerking: Als er in de tekst in de derde persoon over iemand gesproken wordt, zijn daar in deze tekst de woorden ‘hij’ of ‘hem’ of ‘zijn’ gebruikt. Dit omdat het de tekst te omslachtig maakt als er elke keer ‘hij/zij’ of ‘hem/haar’ geschreven wordt. Dit is in geen geval seksistisch bedoeld. De pastor, de directeur, een gebruiker of een andere medewerker in een voorziening kan zowel een man als een vrouw zijn. In plaats van de nu gebruikte, mannelijke woorden had er dus even goed ‘zij’ of ‘haar’ kunnen staan.
1
METHOLOGIE
In dit veldwerk willen we een antwoord geven op twee sets van onderzoeksvragen. Naar aanleiding van een vraag die we kregen vanuit het werkveld, namelijk naar de mogelijkheid om medewerkers te betrekken in de pastorale zorg, ontstond de eerste set van onderzoeksvragen: ‘Hoe kijken medewerkers in voorzieningen voor mensen met een beperking naar de pastorale zorg die in hun voorziening geboden wordt? Hoe ondersteunen pastor en medewerkers elkaar bij het begeleiden van zingevingsvragen bij gebruikers?’ De tweede set onderzoeksvragen ontstond uit de vaststelling van de grote pluraliteit op levensbeschouwelijk vlak: ‘Hoe gaan pastores die tewerk gesteld zijn in de gehandicaptenzorg, vanuit een christelijke inspiratie om met de aanwezige pluraliteit? En hoe kunnen zij een meerwaarde bieden aan personen met een andere dan de christelijk religieuze achtergrond?’ Het veldwerk waarmee we deze onderzoeksvragen willen beantwoorden, vond plaats in twee voorzieningen voor personen met een verstandelijke beperking. In wat volgt noemen we dit voorziening A en voorziening B. Om de anonimiteit van de respondenten zoveel mogelijk te bewaren, vermelden we de echte naam van de voorziening niet. Voor het veldwerk in de voorzieningen werd gebruik gemaakt van de Grounded Theory methodologie. Hierbij is het de bedoeling om te vertrekken vanuit de data die men verzameld heeft om daaruit een theorie te kunnen afleiden1. Binnen deze methodologie maakten we gebruik van twee dataverzamelingsmethoden: semigestructureerde interviews bij verschillende groepen medewerkers en gebruikers in de voorzieningen en participerende observaties van een aantal pastorale activiteiten. De afgenomen interviews hebben we volledig getranscribeerd. Tijdens de observaties namen we nota’s die we achteraf verder uitgewerkt hebben tot observatieverslagen. Gedurende het hele onderzoeksproces werd eveneens een logboek bijgehouden. Hierin werd alles genoteerd dat niet vergeten mocht worden. Het werd ook gebruikt om achteraf het gehele proces te reconstrueren. De observatieverslagen en interviewtranscripties zijn met behulp van het computerprogramma NVivo 8 geanalyseerd. Eerst voerden we een open codering uit op onze data. Hierbij wordt de te analyseren tekst in kleine betekenisvolle delen verdeeld waar dan een code aan toegevoegd wordt die weergeeft waar het in dat deel om gaat2. Op de op deze manier bekomen lijst met codes werd vervolgens axiale codering toegepast. Hierbij worden de bekomen open codes op een hiërarchische manier geordend in categorieën. Zo verkrijgt men een codeboom3. Wij stelden per voorziening zo’n codeboom op. Verder stelden we per voorziening ook een codeboom op voor de interviews met de gebruikers. Dit omdat hun antwoorden sterk verschilden van de andere data. Deze codebomen werden gebruikt voor de analysering van de andere data en werden in confrontatie met deze data steeds opnieuw bijgesteld en verfijnd. Tot slot werden de categorieën gegroepeerd rond drie thema’s: pastorale zorg in het algemeen, pastorale zorg en medewerkers en omgaan met pluraliteit. Op basis daarvan werd het resultatendeel van deze tekst geschreven. In de discussie werd gereflecteerd op de resultaten aan de hand van relevante literatuur.
2 2.1
RESULTATEN
Schets van de voorzieningen
2.1.1 Voorziening A Voorziening A is gelegen in Oost-Vlaanderen. Het is een dienstverleningscentrum voor personen met een matig tot diep verstandelijke beperking. Veel van de mensen die in de voorziening verblijven, hebben naast deze verstandelijke beperking bijkomende motorische en/of sensorische 1
Cf. J. CORBIN & A. STRAUSS, Basics of Qualitative Research. Techniques and procedures for developing Grounded Theory, 3e ed., Los Angeles-London-New Delhi-Singapore, Sage, 2009, p. 1.; Cf. D. MORTELMANS, Handboek kwalitatieve onderzoeksmethoden, Leuven- Voorburg, Acco, 2007, p. 42. 2 Cf. J. CORBIN & A. STRAUSS, Basics of Qualitative Research, p. 163.; Cf. D. MORTELMANS, Handboek kwalitatieve onderzoeksmethoden, p. 355-356. 3 Cf. J. CORBIN & A. STRAUSS, Basics of Qualitative Research, p. 198-199.; Cf. D. MORTELMANS, Handboek kwalitatieve onderzoeksmethoden, p. 356, 399.
beperkingen. In totaal biedt de voorziening ondersteuning aan 336 personen waarvan ongeveer de helft kinderen en de andere helft volwassenen. Er is geen ondergrens wat leeftijd betreft om in deze voorziening terecht te kunnen. Jongeren kunnen tot op 21 jarige leeftijd verblijven op de afdelingen die voor kinderen bestemd zijn. In deze afdelingen zijn een internaat en een semi-internaat aanwezig. Naast het dienstverleningscentrum is er een basisschool voor buitengewoon onderwijs gelegen. Hier wordt mee samengewerkt. In de afdelingen voor volwassenen kunnen mensen in het tehuis verblijven of enkel het dagcentrum bezoeken4. In voorziening A is er een voltijds pastor aanwezig. Deze pastor is verantwoordelijk voor de pastorale zorg in de voorziening. Recentelijk is de functie van een halftijds naar een voltijds takenpakket gegaan. Dit schept extra tijd en ruimte om de pastorale zorg in deze grote voorziening vorm te geven. Voordien werkte de pastor 13 jaar halftijds in de voorziening. De pastor die in deze voorziening werkt, heeft een uitgebreide theologische opleiding die hij ook gebruikt in zijn werk. De belangrijkste dingen waar de pastor zich binnen deze voorziening mee bezighoudt, zijn het organiseren van de vieringen, het ter beschikking staan voor gesprekken met mensen die daar nood aan hebben en het voorzien van begeleiding bij het levenseinde van gebruikers5. Ook organiseert hij een aantal individuele pastorale activiteiten voor gebruikers die daar nood aan hebben en zit hij de pastorale vergadering van de voorziening voor. Daarnaast is hij vertrouwenspersoon in de voorziening. Ten slotte heeft hij ook een opdracht in het beleid. Hij heeft hier een rol in het ondersteunen van ethische discussies binnen de voorziening.
2.1.2 Voorziening B Voorziening B is gelegen in West-Vlaanderen. Het is een dienstverleningscentrum met twee afdelingen: de minderjarigenzorg en de volwassenenzorg. In totaal heeft deze voorziening 95 gebruikers met een matig tot ernstig verstandelijke beperking, al dan niet met een autismespectrumstoornis. In de minderjarigenzorg verblijven 57 kinderen in het internaat of in het semi-internaat. Deze kinderen zijn tussen de drie en vijftien jaar oud. Aan het dienstverleningscentrum is een basisschool voor buitengewoon onderwijs verbonden waarin de kinderen uit het internaat of semi-internaat onderwijs krijgen. Voor de zorgverlening wordt met deze school samengewerkt. Dit is ook het geval voor bepaalde pastorale activiteiten zoals de vieringen. In het kader van dit onderzoek werd de school echter buiten beschouwing gelaten. In de volwassenenzorg wordt ondersteuning geboden aan 38 personen in het tehuis en in het dagcentrum6. Aangezien kinderen slechts tot 15 jaar kunnen verblijven in de voorziening, kunnen zij, in tegenstelling tot in voorziening A, niet rechtstreeks doorstromen naar de volwassenenzorg. In voorziening B is er een pastor die voor 8 uur vrijgesteld is om aan pastoraal werk te doen. Naast zijn functie van pastor is hij diensthoofd van de minderjarigenzorg en vertrouwenspersoon van de voorziening. Deze combinatie van functies vervult hij nu vier jaar. Voordien heeft hij echter 22 jaar als opvoeder in de volwassenenzorg gewerkt. Deze functie combineerde hij ook toen al met die van pastor. Het is dus zeker een pastor die vertrouwd is met de voorziening en de doelgroep. Wat de theologische kennis van deze pastor betreft, is het niet zo dat hij een opleiding tot pastor gehad heeft. Wel heeft hij uit eigen beweging veel gelezen en maakt hij gebruik van de ervaringskennis die hij heeft opgebouwd. De belangrijkste taken van de pastor in voorziening B zijn het organiseren van de vieringen in de voorzieningen, het aansturen van de pastorale vergaderingen en het bewaken en stimuleren van een zorgzame en positieve werk- en leefsfeer in de voorziening.
2.2
Pastorale zorg in het algemeen
2.2.1 Doelgroepen
4
Informatie verkregen via de website van voorziening A (toegang op 30.07.2011) (Kan niet verder gespecificeerd omwille van de anonimiteit van de voorziening). 5 Voor deze laatste taak, zie ook puntje 2.3.1. 6 Informatie verkregen via de website van voorziening B (toegang op 30.07.2011) (Kan niet verder gespecificeerd omwille van de anonimiteit van de voorziening).
De pastorale zorg in voorziening A is expliciet gericht op drie doelgroepen: de gebruikers, de ouders en de medewerkers. De pastor vindt het erg belangrijk dat deze drie groepen binnen zijn zorg aan bod komen. Medewerkers en ouders kunnen altijd bij hem aankloppen als ze een vraag hebben en zijn ook welkom in bepaalde door hem georganiseerde vieringen. Naar gebruikers toe wordt ervoor gezorgd dat het georganiseerde aanbod aansluit bij hun verstandelijke niveau. Aangezien dit niveau in deze voorziening voor het overgrote deel van de gebruikers zeer laag is, situeert zich dat vooral op het vlak van de basale stimulatie: het werken met klankschalen, beweging, aanraking, … Maar, wij moeten natuurlijk ook zoeken naar een soort modus vivendi waarin nog zwakkere kinderen, die zelfs dat niet kunnen lezen of kunnen herkennen, ook nog aan hun trekken komen en een iet meer kernachtig voorbeeld is daarin dat (…) dat meer basale optredens en meer basale aanbiedingen van zorg, ook in deze vieringen eehm, tot uiting komen of toegepast worden. Bijvoorbeeld, gaande van geluiden als klankschalen introduceren in deze vieringen omdat we (…) gemerkt hebben, dat een aantal, dat is ook allemaal een beetje verschillend, je moet daarmee mee opletten met veralgemeningen altijd, gemerkt hebben dat in sessies met klankschalen een aantal van onze gasten toch gaan reageren in een sfeer van, wat verzachten, wat aandacht geven blijkbaar op dat geluid dat eehm op hen afkomt 7.
Hij organiseert hiertoe bijvoorbeeld af en toe een snoezelviering. Niet alle activiteiten kunnen echter aangepast worden aan het niveau van de gebruikers. Dit betekent niet dat ze er niets aan kunnen hebben. Bij de gebruikerszegening zijn de gebruikers bijvoorbeeld zelf aanwezig en hoewel ze de betekenis van wat er gebeurt niet begrijpen, genieten ze wel van het samenzijn met hun ouders en medegebruikers. Voor mensen die een iets hoger verstandelijk niveau hebben en daar nood aan hebben, organiseert de pastor individuele activiteiten zoals het bezoeken van het graf van gestorven ouders of het voorlezen uit de bijbel en het uitleggen van de daar vertelde verhalen. In voorziening B richt het pastorale aanbod zich vooral op gebruikers en medewerkers. Volgens de directeur en de pastor van de voorziening is het wel zo dat ook ouders altijd bij de pastor terecht kunnen indien ze problemen hebben die ze met hem wensen te bespreken. Ook mogen zij deelnemen aan sommige van de georganiseerde vieringen, vooral in de volwassenenzorg. In tegenstelling tot de pastorale zorg in voorziening A is het niet zo dat men aangeeft ook een expliciet aanbod te doen naar de ouders. Naar medewerkers en gebruikers is er wel een dergelijk aanbod. Er is een groep opgericht waaraan medewerkers, indien ze dat wensen, kunnen deelnemen en waarin aandacht is voor hun spiritualiteit. Deze groep heeft drie vergaderingen per jaar waarvan er één een volledige voormiddag duurt. Deze voormiddag heeft elk jaar een ander thema tot onderwerp. …heel mooie werkgroep, maar wij gaan dan ook naar de diepte toe he, spiritueel, bijvoorbeeld de (…) [pastorale dag] nu binnenkort waar dat je ook nog aan meedoet. Dat is ook zo een moment waar dat we heel sterk. En de verbondenheid die we daar dan beleven, is voor ons toch een stimulans 8.
Ondanks dit uitgebreide aanbod dat er naar medewerkers is, is er echter slechts een kleine minderheid van de medewerkers die interesse heeft om deel te nemen aan deze specifiek op medewerkers gerichte activiteiten. Dat zagen we tijdens de vergadering van de pastorale groep die we bijwoonden en waaraan vijf medewerkers deelnamen. Waar medewerkers wel aan willen meewerken, is aan de uitbouw van de meer impliciete pastorale zorg en het bieden van praktische hulp bij pastorale activiteiten die op de gebruikers van de voorziening gericht zijn9. Ook in deze voorziening heeft men bij het organiseren van activiteiten voor gebruikers zeer sterk aandacht voor het aanpassen van de activiteiten op het niveau van de gebruikers die men voor zich heeft. Dit gebeurt bijvoorbeeld door de georganiseerde vieringen levendig te maken met toneeltjes waarin de gebruikers zelf meespelen, door het zingen van liedjes en door het expliciet aanbieden van activiteiten waarmee de zintuigen worden gestimuleerd. Ja, de volwassenen doen een optredentje eigenlijk. Ze worden verkleed eigenlijk eehm, dus ja en gelijk de uitbeelding van de stal eigenlijk. Dus eehm, ze zingen dan ook liedjes, dus de kindjes doen ook iets, ze
7
Interview directeur, afgenomen op 28 februari 2011 in voorziening A. Interview pastor, afgenomen op 4 maart 2011 in voorziening B. 9 Zie hiervoor ook puntjes 2.3.1 en 2.3.2 van deze tekst. 8
zijn ook verkleed eigenlijk. En de kindjes doen ook iets eigenlijk, dat vind ik wel tof10.
2.2.2 Expliciet of impliciet? In beide voorzieningen wordt, als deel van de pastorale zorg, een aantal activiteiten en vieringen georganiseerd. Zo wordt er zowel in voorziening A als in voorziening B expliciet aandacht besteed aan de kerst- en de paasperiode en wordt er een herdenkingsmis georganiseerd ter nagedachtenis van de overleden gebruikers. Naast deze expliciet georganiseerde activiteiten, is er in beide voorzieningen aandacht voor meer impliciete pastorale zorg. In voorziening A vindt de pastor het erg belangrijk dat hij, naast de meer officiële taken die in zijn takenpakket beschreven worden, ook meer impliciet te werk gaat. Zo vindt hij het belangrijk dat hij vaak aanwezig is en aandachtig is voor hetgeen er op dat moment ‘gebeurt’. Dus bij mij, het allerbelangrijkste is dus die warme nabijheid he, ja. Als ge op een leefgroep komt, dat ge er ééntje een kwartierke op uwe schoot pakt he. (…) Nee, dat is echt iemand erkenning geven in de zin dat ze verstaan en mogen voelen hoe die ontspant he 11.
Hij vindt het ook belangrijk dat hij gestoord kan worden door mensen met dingen die op dat moment gebeuren en dat hij tijd heeft om informele gesprekken te voeren met passanten. Dit zowel voor ouders als voor medewerkers en gebruikers. Zo toont men mensen ook dat ze de moeite waard zijn, dat men aandacht voor hen wil hebben. Deze manier van aandacht aan mensen geven, is iets waar hij naar eigen zeggen tot nu toe nog te weinig tijd voor gehad heeft binnen zijn halftijdse rol als pastor in de voorziening. Nu zijn functie voltijds geworden is, wil hij hier meer aandacht voor hebben. Dat hij hier tot nu toe weinig tijd voor had, kwam ook tot uiting in de interviews van de medewerkers in de voorziening. Zij koppelden de aanwezigheid van de pastor vooral aan de begeleiding bij het levenseinde en de organisatie van vieringen. Voor de rest van de tijd zien ze hem niet zo veel en zijn ze niet op de hoogte van zijn activiteiten. Er zijn slechts twee van de twaalf respondenten die hem ook aanhalen in zijn rol van een ‘aandachtige aanwezige’. Maar hij heeft toch aandacht voor de gebruikers en allee ja, ik vind dat wel vree leuk dat hij ne keer langs komt. Mja, allee, ge vraagt dat niet. Bijvoorbeeld, de algemene directeur komt ook zo ne keer langs om te vragen hoe het is en hij geeft dan ook ne keer aandacht aan een gebruiker of een paar gebruikers. Ik vind dat echt super. En R. doet dat ook. Dat geeft mij echt wel een gevoel van ‘ze geven echt wel om de gebruikers!’ Ik vind het super. Ook al is dat niet wekelijks. Maar, o, af en toe kan dat echt een keer deugd doen12.
Ook in voorziening B is er naast de meer expliciete component van het organiseren van vieringen en activiteiten een meer impliciete component aanwezig. De pastor hecht veel belang aan het verspreiden van bepaalde fundamentele waarden binnen de zorg. Waarden die hij bijvoorbeeld vooropschuift zijn het gelijkwaardig omgaan met alle aanwezigen in de voorziening en het creëren van een vredevolle leefgemeenschap waarin zowel personeel als gebruikers zich thuis voelen. Inspiratie voor deze waarden vindt hij in het evangelie. Maar altijd vanuit die grondhouding van 'ben ik niet meer dan jullie!' He, die gelijkwaardigheid, die liefde is zonder uitzondering voor iedereen. Dat vind ik mooi in heel dat evangelie 13.
Hij geeft echter aan dat men niet christelijk gelovig moet zijn om deze waarden na te streven: men kan zijn inspiratie ook elders vinden. Hij vindt dat hij als pastor een bijzondere verantwoordelijkheid heeft bij het verspreiden van deze vooropgestelde waarden en daarom neemt hij vanuit de pastorale dienst een aantal specifieke initiatieven. Een voorbeeld van zo’n initiatief is dat hij
10
Interview medewerker, afgenomen op 15 maart 2011 in voorziening B. Interview pastor, afgenomen op 4 maart 2011 in voorziening A. 12 Interview medewerker, afgenomen op 4 maart 2011 in voorziening A. 13 Interview pastor, afgenomen op 4 maart 2011 in voorziening B. 11
er tijdens de adventsdagen voor zorgt dat zowel medewerkers als gebruikers eens extra in de bloemetjes gezet worden.
Als je mensen gewoon niet stuurt, dan zie je dat dat rap de wet van de sterkste wordt. Maar, de sturing die ik probeer te geven aan de ploeg is van dat iedereen een evenwaardige plaats krijgt 14.
2.2.3 Persoon van de pastor De persoon die de pastor is, is zijn belangrijkste werkinstrument voor dit werk. Wat opleiding betreft, zijn beide pastores zeer verschillend. De pastor van voorziening A heeft een zeer uitgebreide theologische opleiding en maakt in zijn pastorale zorg gebruik van de theoretische kaders die hij daar heeft opgedaan. Dit terwijl de pastor in voorziening B elektricien en opvoeder van opleiding is en zich vanuit persoonlijke interesse is gaan verdiepen in de pastorale zorg. Hij is autodidact en heeft vanuit wat hij heeft gelezen en meegemaakt, zelf de lijnen van de pastorale zorg in de voorziening getrokken. Ondanks deze verschillen valt het doorheen de observaties erg op dat beide personen een zeer grote gedrevenheid hebben in het werk dat ze uitvoeren. Dit enthousiasme geeft hen de uitstraling die voor het doen van dit werk nodig is. Zodoende maken ze anderen enthousiast en overtuigen ze hen van het belang van pastorale zorg.
2.3
Pastorale zorg en medewerkers
2.3.1 Ondersteuning van de medewerkers door de pastor In de voorziening A vindt de ondersteuning van de medewerkers door de pastor vooral plaats bij het levenseinde van een gebruiker. De pastor heeft op dat domein een zeer belangrijke rol te vervullen. Zo is hij één van de ondersteunende figuren bij beslissingen op kantelmomenten in het leven van de gebruikers15. Verder coördineert hij alles wat er moet gebeuren rond de viering en de begrafenis, daarbij rekeninghoudend met de wensen van alle betrokkenen: vooral de ouders, maar ook de opvoeders. Ten slotte biedt hij op deze momenten emotionele steun aan de verschillende betrokkenen, waaronder ook de opvoeders. Waar dat ik het meest rond voel, is wanneer gebruikers overlijden en waar dat de pastoraal werker toch wel een groot deel op zich neemt. Van de zorg naar de ouders vooral, maar ook een stuk naar de opvoedsters, allee er is wel ruimte (…) Eigenlijk vind ik persoonlijk wel beter dat het, dat het bijvoorbeeld niet iemand is van ons team, dat die daar los van staat, omdat allee, ge hebt, als ik nu naar mijn eigen functie kijk, sta ik er eigenlijk al, ik sta er voor de gebruiker, ge zijt een beetje de stem ook van de gebruiker, maar ge zijt er ook voor de opvoedsters die dan ook het verlies ervaren, ge hebt ook zelf het verlies, de ene keer wat harder dan de andere keer. En dan heb je ook nog de ouder die je ook nog een beetje wil ondersteunen. Maar op dat moment is dat eigenlijk ook allemaal heel veel. Maar dan kan ik het wel appreciëren dat daar iemand zit die zegt van ‘allee kom, ga ik die dingen hier een keer leiden rond die vieringen en een keer voelen bij die ouders van hoe voelt dat, bij de opvoedsters en dat je dan ook kunt deel uitmaken van dat team die samen kijkt, maar dat gij dan niet die rol moet innemen om dat ook nog een keer te coördineren16.
Voor dit alles is er een draaiboek opgesteld waarin de stappen zijn uitgeschreven van wat er moet gebeuren als er iemand sterft. Ook in voorziening B biedt de pastor ondersteuning aan de opvoeders bij overlijdens. Dit doet hij samen met een verpleegster die verschillende vormingen heeft gevolgd rond dit thema. Samen stelden zij een ‘draaiboek bij het sterven’ op. In tegenstelling tot de pastor in voorziening A blijft de pastor van voorziening B meer op de achtergrond. De pastor in voorziening A neemt meestal een meer actieve rol op zich als er een overlijden in de voorziening plaats heeft en gaat bijvoorbeeld zelf in
14
Interview pastor, afgenomen op 4 maart 2011 in voorziening B. Bijvoorbeeld het al dan niet toedienen van sondevoeding. 16 Interview medewerker, afgenomen op 18 februari 2011 in voorziening A. 15
gesprek met de ouders van de overledene.. In voorziening B zijn het vooral de medewerkers die in samenspraak met de ouders de praktische regelingen treffen rond het overlijden van een gebruiker zoals het nemen van ethische beslissingen, het organiseren van de begrafenis en de eucharistieviering. De pastor biedt ondersteuning waar deze personen dat nodig achten. R. [pastor] ondersteunt vooral ook de begeleiders. (ja) daarin (…) En afhankelijk van die band kan hij ook nog wel een actieve rol rechtstreeks met de cliënten spelen. Uhm, maar (hij helpt dan, ja hij zegt dan vooral tegen begeleiders wat dat zij moeten doen of of?) Goh, ja, ondersteunen van de begeleiders17.
Dit verschil in de rol van de pastor bij een overlijden heeft ook te maken met het feit dat voorziening A meer geconfronteerd wordt met overlijdens, door de zwaarte van de beperking en de grootte van de voorziening. Voorziening B heeft minder volwassen gebruikers en de problematieken die deze gebruikers hebben zijn minder ernstig. Hierdoor heeft men tot nu toe minder met overlijden te maken gehad. In de toekomst verwacht men wel een toename in het aantal overlijdens en dit is iets waar de pastor door onder andere het opstellen van een draaiboek aandacht voor heeft. In voorziening A is er een aantal medewerkers dat aangeeft dat de pastor hen een meerwaarde zou kunnen bieden bij het begeleiden van gebruikers die van huis uit een andere dan de katholieke godsdienst aanhangen. Vanuit zijn opleiding heeft hij hier namelijk inhoudelijke expertise in verworven waardoor hij de medewerkers de nodige informatie kan bieden. Dit is iets waar hij naar eigen zeggen momenteel nog niet zoveel aandacht voor heeft en nog in dient te groeien. Het ondersteunen van de medewerkers bij de aanwezige pluraliteit is iets dat in voorziening B voorlopig nog van minder belang is, aangezien hier nog niet zo veel pluraliteit aanwezig is18.
2.3.2 Ondersteuning van de pastor door de medewerkers In vergelijking met de medewerkers in voorziening A, lijken de medewerkers in voorziening B meer op de hoogte te zijn en meer mee te werken in de pastorale zorg die in de voorziening geboden wordt. De pastorale zorg in voorziening B wordt namelijk gedragen door een groepje van medewerkers. Terwijl de zorg in voorziening A meer gecentreerd wordt rond de persoon van de pastor. De beperkte betrokkenheid van medewerkers in deze voorziening kan er volgens ons mee te maken hebben dat mensen niet voldoende op de hoogte zijn van hoe de pastorale zorg in deze voorziening georganiseerd is. Alle opvoeders geven hier namelijk aan dat ze niet voldoende geïnformeerd zijn over wat juist de taken van de pastor in de voorziening zijn. (Hebt u het gevoel dat u voldoende geïnformeerd bent over wat R. hier allemaal doet?) Dat denk ik niet. (Hoe wordt u daar eigenlijk over geïnformeerd over de dingen die hij doet?) Ja, eigenlijk meer via collega’s, maar ik heb nog nooit eehm, iets, ja, eigenlijk niet, ik weet er niet zo heel veel van, ge merkt het wel19.
Dit in tegenstelling tot de respondenten uit voorziening B, die met uitzondering van een medewerkster van het onderhoudsteam, aangeven wel voldoende op de hoogte zijn van de pastorale zorg binnen de voorziening. In beide voorzieningen zijn medewerkers in principe welkom om deel te nemen aan het uitbouwen van de pastorale zorg die in de voorziening plaatsvindt. Dit gebeurt op basis van vrije keuze door de medewerkers en vindt plaats binnen de werkuren. In beide voorzieningen zijn er één of meerdere overlegorganen werkzaam waardoor medewerkers invloed kunnen uitoefenen op de algemene vormgeving van de pastorale zorg. In voorziening B zorgen deze organen ook voor de concrete uitwerking van de georganiseerde vieringen. In beide voorzieningen zijn alle medewerkers welkom om aan deze overlegorganen deel te nemen. Opvallend is wel dat in voorziening A alle personeelsgroepen in dit orgaan vertegenwoordigd zijn, behalve de opvoeders/begeleiders, terwijl in 17
Interview medewerker, afgenomen op 22 maart 2011 in voorziening B. Voor een beschrijving van het verschil in de aanwezigheid van pluraliteit in de voorzieningen, zie deeltje 2.4.1 van deze tekst. 19 Interview medewerker, afgenomen op 4 maart 2011 in voorziening A. 18
voorziening B vooral deze laatste groep van medewerkers deelneemt aan deze overlegorganen. Dit laatste kan volgens ons mogelijk samenhangen met de eerder aangegeven opmerking dat opvoeders niet het gevoel hebben voldoende geïnformeerd te zijn over wat er aan pastorale zorg geboden wordt. Zo zijn de geïnterviewde opvoedsters geen van allen op de hoogte van het bestaan van een dergelijk overlegorgaan. Medewerkers die niet deelnemen aan de genoemde overlegorganen, kunnen in beide voorzieningen praktische hulp bieden bij de georganiseerde pastorale activiteiten, zoals bij de vieringen: stoelen klaarzetten of de gebruikers naar binnen helpen. Het bieden van hulp bij dergelijke activiteiten lijkt in voorziening B meer ingeburgerd te zijn dan in voorziening A. Onder de respondenten was er vanuit elke voorziening één medewerker die de pastorale zorg binnen zijn voorziening, wel zinvol vindt, maar het meewerken aan het organiseren hiervan niet als een deel van zijn job ziet. Men heeft er moeite mee om tijd in de pastorale werking te investeren omdat men bang is dat zijn hoofdtaak hierdoor in het gedrang komt. Maar ja, ik heb dat dan eigenlijk niet, allee, niet aangenomen eigenlijk omdat ik zag dat het werk, voor de collega's wilde ik dat niet doen. Omdat er is soms een probleem een beetje als er volk tekort is, dat de andere persoon dat moet overnemen eigenlijk en dat wilde ik niet. Dat een andere persoon mijn taak moet overnemen omdat ik dan naar de Bron was. Ik vond dat eigenlijk een beetje vervelend naar mijn collega's toe eigenlijk20.
Het is dus niet altijd onwil die ervoor zorgt dat een medewerker niet meehelpt bij het uitwerken en realiseren van de pastorale zorg, maar soms moet men een afweging maken over wat men met zijn beschikbare tijd doet. In voorziening A gebeurt het organiseren van sommige pastorale activiteiten enkel door de medewerkers, zonder hulp van de pastor. Een voorbeeld van een dergelijke activiteit is het kerstspel dat jaarlijks plaatsvindt. Bij de uitwerking van deze activiteit is de pastor dus helemaal niet betrokken. Toch zijn alle respondenten tevreden over hoe deze activiteit nu georganiseerd wordt en plaatsvindt. Voor sommige andere activiteiten, zoals de meer traditionele vieringen, is de inbreng van de pastor wel onmisbaar. Ook in voorziening B geeft men aan dat de pastor onmisbaar is. In tegenstelling tot bijvoorbeeld het kerstspel in voorziening A zijn er in voorziening B geen pastorale activiteiten die georganiseerd worden zonder de expliciete hulp van de pastor. Alhoewel de pastor in voorziening B, zoals gezegd, meer steunt op een groep van andere medewerkers dan dit in voorziening A het geval is, is hij wel degene die de georganiseerde pastorale activiteiten initieert. Verschillende personen uit beide voorzieningen geven aan dat de grens tussen wat pastoraal werk is en wat het werk is van een gewone andere medewerker, niet altijd even duidelijk is. Andere medewerkers geven ook aandacht aan de persoon van de gebruiker en zorgen ook voor de handhaving van waarden binnen de voorziening. … ge zou bijna zeggen: 'gebeuren er in A', zo noemen wij ons voorziening, 'activiteiten met ons gebruikers? Ja' 'Gebeuren er vandaag?', ge hebt ze gezien he, 'ja', eehm, ja dat zijn de activiteiten met gebruikers. Die activiteiten met gebruikers doen zich voor, dat is weer hoogdravend ze, maar toch ik meen dat toch, in een eehm, in een voorziening die, zeker als je de woorden en de dingen loslaat, die toch wel getuigt van, onbewust ze, maar ik vind dat er hier zeer veel genegenheid liefde, pastoraal is. Ik zou bijna zeggen 'wie dat dat niet ziet moet een vree sterke bril kopen zo', dat meen ik.21
Dit zou ook bestempeld kunnen worden als met pastorale zorg bezig zijn. Vanuit dat oogpunt bekeken zijn alle medewerkers bezig met het bieden van pastorale zorg, ook als ze niet expliciet betrokken zijn bij het organiseren van pastorale activiteiten.. Ten slotte zou men het in beide voorzieningen als een meerwaarde beschouwen als er iemand met een ander geloof zou meewerken aan de uitbouw van de pastorale zorg en/of zou deelnemen aan de pastorale vergaderingen. Voor het vervullen van de rol van pastor vinden de meeste personen het echter wel belangrijk dat men zelf de katholieke godsdienst heeft. Het is namelijk van belang om het katholieke karakter van de voorziening te behouden.
20 21
Interview medewerker, afgenomen op 15 maart 2011 in voorziening B. Interview medewerker, afgenomen op 18 februari 2011 in voorziening A.
Waarom hebben wij de pastorale werker die dan duidelijk christelijk ook katholiek geïnspireerd is, omdat wij een christelijk katholiek geïnspireerde voorziening zijn. En dat gaat altijd zo blijven, maar we mogen niet blind zijn voor de diversiteit die groeit, en in dienen context zeg ik, niet meer of niet minder of dat, dat het voor mij niet uitgesloten zou zijn dat die andere godsdiensten ook worden gerekend in de pastorale werking, dat we daar ook rekening mee houden. (Ja) Maar de leiding zal altijd zijn bij iemand die van christelijk katholieke huize is22.
Er dient dus een evenwicht gevonden te worden tussen het behoud van het eigen katholieke karakter en het openstaan voor de ideeën van medewerkers met een andere religieuze achtergrond.
2.3.3 Houding van medewerkers ten opzichte van de pastor In beide voorzieningen is men over het algemeen erg positief over de aanwezigheid van de pastor. Men ziet zeker het nut van de aanwezigheid van deze functie binnen de werking van de voorziening. Meer specifiek kunnen er per voorziening verschillende types van medewerkers onderscheiden worden wat hun houding betreft naar de pastor en het werk dat hij binnen de voorzieningen verricht. Deze types werden opgesteld door de onderzoekers zelf, op basis van de afgenomen interviews. In voorzienig A werden er vijf types onderscheiden. Het eerste type is de onderhandelaar. Dit is de directeur van de voorziening. De onderhandelaar vindt het werk dat de pastor in de voorziening verricht zeer nuttig. Hij steunt de pastor daar waar mogelijk en neemt deel aan de pastorale vergaderingen. De geboden steun is echter niet onvoorwaardelijk want de onderhandelaar houdt ook rekening met de belangen van andere medewerkers in de voorziening. De rol van onderhandelaar wordt door de andere medewerkers echter niet altijd als zodanig gezien. Zo schildert één van de geïnterviewde ondersteuningscoördinatoren een beeld van de directeur waarin hij eenzijdig positief en steunend is ten opzichte van de pastor. Een tweede type is het positieve, maar kritische lid van de pastorale vergadering. Het geïnterviewde teamhoofd valt in deze categorie. Dit type van medewerker wil de pastor alle ruimte geven om zijn werk tot een goed einde te brengen en staat erg positief tegenover dat wat de pastor nu doet. Daarom is hij ook lid van de pastorale vergadering. Dit type medewerker is echter kritisch en geeft de punten aan waarop hij het niet eens is met de pastor. Het derde type is de positieve, maar kritische medewerker die geen lid is van de pastorale werkgroep. De geïnterviewde ondersteuningscoördinatoren vallen in deze groep. Zij zien zeker het nut van de aanwezigheid van de pastor. Ze waarderen vooral het werk dat hij verricht op het gebied van de begeleiding bij het levenseinde. Net als we zagen bij het tweede en vorige type zijn zij echter ook kritisch ten opzichte van zijn werk. Men wil vooral een betere afstemming van de onderlinge verantwoordelijkheden. Het vierde type is de te weinig geïnformeerde maar positieve medewerker. Één van de geïnterviewde opvoeders hoort thuis in deze groep. Dit type medewerker geeft aan niet voldoende op de hoogte te zijn van wat er aan pastorale activiteiten binnen de voorziening gebeurt. Moest hij echter beter op de hoogte zijn, zou hij zeker zijn steentje willen bijdragen. Het laatste type medewerker uit voorziening A is de te weinig geïnformeerde, neutrale medewerker. Onder dit type vallen de andere twee geïnterviewde opvoeders. Zij voelen zich te weinig op de hoogte van wat er binnen de voorziening aan pastorale activiteiten gebeurt. Maar moesten ze meer op de hoogte zijn, zouden ze ook niet bereid zijn om mee te werken. Ze staan echter ook niet negatief tegenover het door de pastor verrichte werk en hebben ook niet echt kritiek op de pastorale zorg in de voorziening, ze zijn eerder neutraal. In voorziening B werden vier types onderscheiden. Het eerste is dat van het zeer positieve lid van de pastorale werkgroep. De twee geïnterviewde opvoeders behoren tot deze groep. Dit type medewerker is erg positief over de pastorale zorg die in de voorziening geboden wordt en is lid van een van de pastorale werkgroepen. Hij werkt hier zeer graag aan mee. Dit type medewerker heeft geen kritiek op de pastorale zorg in de voorziening. Het tweede type medewerker is ook zeer positief, maar geen lid van de pastorale stuurgroep. De directeur van de voorziening, de zorgcoördinator en de geïnterviewde verpleegkundige zitten in deze groep. Dit type medewerker is erg positief over de georganiseerde pastorale zorg, maar wenst zelf niet deel te nemen aan de pastorale werkgroep. Indien het uitkomt binnen de werkuren is dit type medewerker bereid waar nodig praktische hulp te bieden. 22
Interview directeur, afgenomen op 25 maart 2011 in voorziening B.
Het derde type is de matig positieve medewerker. De psychologisch assistent valt onder deze categorie. Dit type medewerker verschilt van het vorige type in die zin dat hij zich iets minder positief uitlaat over de pastorale werking in de voorziening. Hij is zeker niet negatief, maar meer neutraal. Net als het vorige type neemt hij niet deel aan de pastorale werkgroepen, maar wil waar nodig wel praktische hulp bieden. Het laatste type van deze voorziening is neutraal en voelt zich onvoldoende geïnformeerd. De geïnterviewde onderhoudster behoort tot deze groep. Dit type medewerker voelt zich te weinig geïnformeerd en heeft ook niet voldoende tijd om mee te werken aan de pastorale zorg. Naast de door ons opgestelde types halen de geïnterviewde medewerkers zelf nog een ander type medewerker aan. Dit type wordt in beide voorzieningen naar voor gebracht. Dit type staat eerder negatief ten opzichte van de geboden pastorale zorg. Hij vraagt zich af waarom er tijd en energie in een pastorale werking gestoken dient te worden. Deze opmerking heeft hij vooral als het gaat om pastorale zorg die gericht is op de medewerkers. We zijn met een hele goede groep (…) Maar het is zo moeilijk om erover te praten, mensen staan daar niet meer erg bij stil. (Ook uw collega's niet?) Mijn collega's, één iemand heeft het daar heel moeilijk mee. Dus ja, praat ik er heel weinig over in mijn leefgroep. Omdat dat allemaal zo moeilijk ligt, omdat je, ja, niet echt bespreekbaar is (…) Als we met de kinderen bezig zijn, vindt hij dat allemaal goed, maar het gaat hem meer over wat wij doen in onze groep, want eigenlijk is dat een beetje een persoonlijke invulling van je geloof, waarin dat je dat probeert een stukje, ja, waar te maken. Hoewel dat wij proberen (…) de stimulans te zijn naar anderen 23.
We zijn deze personen echter niet tegengekomen onder de respondenten24. Binnen deze types is het opvallend dat in voorziening A het opvoedend personeel degenen zijn die het minst positief tegen de pastorale zorg aankijken, waar dit in voorziening B het de medewerkers zijn die juist het meest positief zijn. Verder is het opvallend dat de directeurs van beide voorzieningen zich erg positief en ondersteunend uitdrukken over de pastorale zorg die in hun voorziening plaatsvindt.
2.3.4 Algemene samenwerking In beide voorzieningen doet de pastor zijn best om met de medewerkers te communiceren over de pastorale activiteiten die in de voorziening georganiseerd worden. Hiertoe wordt er gebruik gemaakt van de binnen de voorziening gebruikelijke communicatiekanalen. Voorbeelden van dergelijke communicatiemiddelen zijn het verspreiden van verslagen van de gehouden vergaderingen via e-mail of het plaatsen van aankondigingen in een blad dat in de gehele voorziening verspreid wordt. Toch blijken, zoals gezegd, in voorziening A niet alle medewerkers het gevoel te hebben voldoende geïnformeerd te zijn. In voorziening A is er verder een probleem met de communicatie tussen de pastor en de ondersteuningscoördinatoren25. Daar waar de samenwerking tussen beide groepen wel zeer belangrijk is voor een goede werking van de pastorale zorg binnen de voorziening, verloopt dit niet steeds even vlot. In het verleden was er een aantal misverstanden. De geïnterviewde ondersteuningscoördinatoren geven in de interviews aan een overleg te wensen waarin men hoopt de onderlinge verwachtingen beter op elkaar af te stemmen. (Maar u zou dus wat meer samenwerking tussen ondersteuningscoördinatoren en pastoraal medewerker willen?) Ja een beetje meer afstemming zoeken. (…) Dat eehm, dat denk ik dat hier wel aan de orde is. Want R. is ook halftijds, op minder uren hier begonnen en nu heeft hij een voltijdse job en dan denk ik van ‘ok, laat ons ne keer samen kijken hoe kunnen we dat hier wel en niet’. Ik pretendeer dan niet dat ik een invulling ga geven wat zijn job moet zijn, maar naar gelang wat dat je voelt als noden of juist niet 23
Interview medewerker, afgenomen op 5 april 2011 in voorziening A. Dit kan ook te maken hebben met het feit dat de pastorale medewerkers mijn respondenten hebben gekozen, maar ook met sociale wenselijkheid waardoor men mij niet durft te vertellen dat men zo negatief staat ten opzichte van de pastorale zorg. 25 Dit zijn de orthopedagogen en de maatschappelijk werkers. Zij staan binnen de voorziening in voor de coördinatie van de zorg die rond elke individuele gebruiker geboden wordt en voor het contact met de ouders hierover. 24
aanvoelt en wat hij misschien wel aanvoelt, om het misschien daarover te hebben zo van ‘zitten we zo een beetje op datzelfde spoor’. Omdat ik nu soms zoiets heb van [aarzelend], soms heb je, voel je de behoefte dat de pastoraal werker wat dichterbij komt en dat kun je ook benoemen, maar soms heb je ook van ‘het is nog effe niet de moment’ of ‘laat ons efkes nog een traject met het team of met de gebruikers of met die ouders’ en, maar kan ik wel de pastoraal werker inlichten, maar, en dat dat ook kan, mag kunnen bestaan zo. En daar heb ik niet altijd het gevoel dat dat ook, he 26.
Wat de handelingsplannen betreft ten slotte, is het in beide voorzieningen niet zo dat de pastor daar rechtstreeks aan meewerkt. De pastor van voorziening A vindt dat wel een probleem en zou in de toekomst graag meer meewerken aan het opstellen van de plannen.
2.4
Omgaan met godsdienstige pluraliteit
2.4.1 Aanwezigheid van pluraliteit27 In voorziening B is er niet zo veel pluraliteit op godsdienstig en levensbeschouwelijk vlak. Er zijn twee kinderen die moslim zijn en voor zover men weet geen medewerkers28. In voorziening A zijn er meer mensen met een andere dan de katholieke godsdienst. Ook hier zegt men echter dat het er niet zo veel zijn als je hun aantal vergelijkt met de pluraliteit die in de ruimere samenleving aanwezig is. De aantallen verschillen een beetje van leefgroep tot leefgroep. Maar het aantal dat het meest in de interviews naar voor komt, is ongeveer één gebruiker per leefgroep. De meeste van deze mensen zijn moslim. Hoewel er ook enkele andere godsdiensten aanwezig zijn: een Joods meisje en een getuige van Jehova. Men geeft aan dat het zeker een groeiende groep is. Onder de medewerkers weet men dat er zeker enkelen zijn met een andere godsdienst of levensbeschouwing, maar niemand weet hoeveel dit er precies zijn. De directeur van de voorziening geeft wel aan dat het interessant zou zijn om naar de toekomst toe meer mensen met kennis van andere godsdiensten aan te nemen, om met de groeiende diversiteit om te gaan. … inzake begeleiders die nog meer kennis zouden hebben en zelf nog dichter bij andersgelovige tradities zouden staan als bijvoorbeeld de Islam, daar hebben we eigenlijk wel wat gebrek aan. Want, ja in verhouding tot het aantal mensen, dus gebruikers die hier zijn uit eeehm, een moslimtraditie, hebben wij verhoudingsgewijs, moest je, je moet ook niet zeggen dat die mensen begeleid moeten worden door personeel dat ook eehm, eehm, Islam aanhandig is, dat wil ik niet zeggen. Maar een andere mix in het personeel waar dat toch zou inzitten, zou volgens mij niet slecht zijn 29.
In beide voorzieningen geeft men ook aan dat er naast mensen met een andere godsdienst, zowel onder medewerkers als cliënten, veel mensen niet godsdienstig zijn. Wij zijn in de interviews echter niemand tegengekomen die zichzelf als volledig ongelovig beschouwt. Op één respondent na die moslim is en een respondent die omschrijft te geloven in wat zij ziet als ‘de kracht van het universum’, beschouwen alle respondenten zich katholiek. Alhoewel de meeste mensen geen frequente kerkbezoekers zijn, is men wel aanhanger van de wat men vaag omschrijft als de christelijke waarden, met de meeste verwijzingen naar naastenliefde. Over het algemeen kijkt men in beide voorzieningen zeer positief naar de aanwezigheid van pluraliteit. In voorziening A zijn er echter enkele personen (ouders en een ondersteuningscoördinator) die deze aanwezigheid eerder als vervelend en als een extra last ervaren. In een aantal gevallen wist men geen antwoord op de vraag of dit een meerwaarde is. Het is gewoon iets wat aanwezig is en waarbij men zichzelf geen extra vragen stelt.
26
Interview medewerker, afgenomen op 1 maart 2011 in voorziening A. Gezien de ernst van de verstandelijke beperking is het grootste deel van de gebruikers in de voorziening niet in staat zelf zijn godsdienst te kiezen. In dat geval wordt de godsdienst van de ouders beschouwd als de godsdienst van de gebruiker zelf. 28 Dit heeft ook te maken met het feit dat men aan medewerkers niet mag vragen naar hun religieuze achtergrond. 29 Interview directeur, afgenomen op 28 februari 2011 in voorziening A. 27
Ik vind het vanzelfsprekend dat er ook andere godsdiensten binnen de voorziening mogen. (Ja) Ik heb niet zoiets van ‘Wat doen die mensen hier? Dat ze ergens anders iets zoeken!’ Allée, ik heb zoiets van ‘die mensen hebben ook recht voor eehm, voor opgevoed te worden en voor begeleid te worden.’ (En vindt u dat een meerwaarde? Haal je daar dingen uit?) Een meerwaarde? Dat denk ik niet, dat het echt een meerwaarde is. Het is meer een vanzelfsprekendheid van ‘ja, dat hoort erbij bij eehm!’ 30
2.4.2 Omgang met pluraliteit Beide voorzieningen zijn christelijk geïnspireerd. Dit is iets wat je volgens de respondenten vooral merkt aan de aandacht die er is voor bepaalde waarden, zoals zorg voor je naasten. Men is het er niet over eens of dit gegeven in een niet-christelijke voorziening anders georganiseerd is. Wel zegt men - vanuit die christelijke inspiratie - open te staan voor gebruikers met een andere godsdienst. Men is ook bereid de nodige aanpassingen voor hen te doen. Vanuit deze doelgroep is er binnen beide voorzieningen vooral vraag naar praktische aanpassingen. Dit heeft vooral betrekking op het menu. Moslims krijgen geen varkensvlees. Volledige halal voeding wordt echter in geen van de beide voorzieningen aangeboden. Hier wordt op een grens gebotst van wat men in de context van een voorziening als haalbaar ziet. Men wil graag aanpassingen doen naar mensen met een andere godsdienst, maar het is wel belangrijk dat het binnen de werking van de voorziening haalbaar blijft. In een aantal interviews vroegen we bijvoorbeeld of het mogelijk is dat gebruikers deelnemen aan de Ramadan. Over het algemeen antwoordde men dat dit niet haalbaar is binnen deze voorzieningen. Hier is vanuit de gebruikers echter ook geen vraag naar, aangezien mensen met een verstandelijke beperking niet geacht worden deel te nemen aan de Ramadan. (En is er dan ook, u zegt nu geen varkensvlees, maar hun vlees moet u ook op een rituele manier geslacht worden, wordt er daar dan, is er daar een beetje een grens of?) De de daar zit een beetje mijn twijfel in. Ge kunt daar denk ik niet, denk ik niet volledig garant voor staan, ja? Dus dat is, daar gaan we, ik zou zeggen het het ethische verantwoorde doen, dat is wat in de lijn van ons mogelijkheden ligt. Maar we gaan niet, he, om te gaan zeggen we gaan eehm niet een aparte inkoper naar naar een slachthuis laten rijden he, terwijl er hier een leverancier is met ons gewone vlees. Om dat te gaan zeggen van ‘kijk, wij gaan dat nu speciaal gaan kopen.’ Neen, zover gaan we het eeh, gaan we het niet drijven, nee dat niet. (En dingen zoals de Ramadan. Als mensen graag hebben dat hun zoon of dochter meedoen aan de Ramadan. Mag dat?) Wel, ook daar. Moest je het nu echt vragen. Maar ook daar zijn toch de vragen eeh, niet zo uitdrukkelijk. Ik denk dat er ook daar wel een beetje begrip is voor het feit dat een kind toch ook wel of dat hun kind in hun familie zo zwaar gehandicapt is dat men moeilijk kan zeggen van ‘we gaan hem ook in dat vasten volledig meenemen, verplicht meenemen.’ 31
Iets anders waar men in voorziening B op let, is dat moslimkinderen tijdens vieringen geen hostie krijgen. Meestal mogen deze kinderen van hun ouders wel aanwezig zijn tijdens vieringen die georganiseerd worden door de voorziening32, maar mogen zij geen hostie ontvangen. Die wel de vieringen mogen meemaken hier, maar niet naar de communie mogen gaan. Dus daar moeten wij ook op letten. (Van ouders dan?) Ja, van ouders omdat ze zelf moslim zijn en hun kind, zij ook niet willen hebben dat hun kind eehm, de hostie heeft, neemt. Maar ze mogen wel naar de vieringen komen. Dan ook, vind ik persoonlijk, moeten wij daar ook respect voor hebben 33.
In voorziening A vindt men het ook heel erg belangrijk om aandacht te hebben voor de godsdienst van een gebruiker wanneer hij sterft. Er moet rekening gehouden worden met de gebruiken die men binnen deze godsdienst heeft rond het overlijden van mensen. Er moet hier binnen de voorziening ruimte voor gemaakt worden. Hier heeft men volgens de pastor in het verleden wel enkele problemen mee gehad. Het is voor medewerkers en medegebruikers namelijk niet gemakkelijk te aanvaarden dat het soms de gewoonte is om het lichaam van een overledene zo snel mogelijk naar het land van herkomst te repatriëren. Zo heeft men het gevoel geen afscheid te kunnen nemen van de 30
Interview medewerker, afgenomen op 21 februari 2011 in voorziening A. Interview directeur, afgenomen op 28 februari 2011 in voorziening A. 32 In tegenstelling tot voorziening A, waar dit meer vrijblijvend is, is het in de voorziening B de gewoonte dat alle cliënten deelnemen aan de vieringen. 33 Interview pastor, afgenomen op22 maart 2011 in voorziening B. 31
overleden gebruiker. Op andere momenten hebben mensen rituelen rond het afscheid nemen die de normale gang van zaken zodanig storen dat alle andere gebruikers in een leefgroep er hinder van ondervinden. Met deze problemen heeft men door ervaring beter leren omgaan. Als iemand direct na het overlijden gerepatrieerd wordt, wordt er soms een moment georganiseerd waarin opvoeders, ouders en, indien ze verstandelijk sterk genoeg zijn, medegebruikers samenkomen om herinneringen op te halen over de overleden persoon. Op die manier is het gemakkelijker om het verlies een plaats te geven. Men heeft ook een groetkamer ingericht die mensen kunnen gebruiken om de nodige rituelen te volbrengen zonder dat de rest van de leefgroep er hinder van ondervindt. Iets wat men wel steeds vermijdt, is het uitvoeren van christelijke gewoonten van afscheid nemen bij een gebruiker die een andere godsdienst heeft. Men wil namelijk respect hebben voor de rituelen die binnen de godsdienst van de gebruiker vooropgesteld worden. Als wij hier een gebruiker hebben die ik zeg maar van Marokkaanse of Turkse afkomst is en die dan onmiddellijk weggaat. Ja, wat we dan doen is hier in huis achteraf dan een afscheid laten plaatsvinden zodanig dat ons mensen de zaken ook wat kunnen afronden, want dat is voor hen eigenlijk ook heel pijnlijk. Dat gebeurt dan plots of we hebben ook al meegemaakt dat we, het waren ook wel moslim, een familie van de moslimcultuur, maar die, meestal gebeurt dat vrij sereen zo. Maar die hadden heel veel lawaai zodanig dat ons andere gebruikers van de leefgroep eigenlijk ja, van hun melk waren he. Vandaar dat we toen de groetkamer hebben ingericht, omdat we vonden van het moet mogelijk zijn dat mensen echt op hun manier kunnen afscheid nemen, maar zonder dat onze andere gebruikers daar nadeel van hebben34.
Ten slotte verschilt men van mening over in hoeverre een pastor een aanbod moet doen naar mensen met een andere godsdienst. In beide voorzieningen is men het er over eens dat de aanwezige pastores zeker een aanbod kunnen geven aan deze mensen. Hij kan met hen op een open wijze in gesprek gaan. Volgens sommige respondenten is dit echter zeker geen vereiste om goede pastorale zorg te kunnen bieden. Volgens hen ligt de nadruk vooral op het christelijke en is het afhankelijk van de persoon van de pastor zelf of hij een aanbod doet naar mensen die een andere godsdienst of levensbeschouwing hebben.
2.5
Samenvatting: een eerste antwoord op de onderzoeksvragen
Vanuit de interviews die we afnamen en de observaties die we deden, kunnen we allereerst een aantal dingen afleiden wat de algemene organisatie van de pastorale zorg in de gehandicaptenzorg betreft. In de onderzochte voorzieningen wordt een aanbod gedaan naar verschillende doelgroepen: naar gebruikers, medewerkers en eventueel ook naar ouders. Naar gebruikers toe is het belangrijk het pastorale aanbod af te stemmen op hun mogelijkheden. Dit kan gebeuren door op het basale, zintuiglijke niveau te werken en/of door gebruikers expliciet te betrekken in de pastorale activiteiten die men onderneemt. Zo kan men hen bijvoorbeeld laten meespelen in toneeltjes. Naast een expliciet aanbod zoals vieringen, wordt er ook een meer impliciet pastoraal aanbod gedaan. Daarbij is vooral het hebben van aandacht voor elkaar en elkaar behandelen als gelijken van belang. Verder is de persoonlijkheid van de pastor zeer belangrijk. Alhoewel de hier onderzochte pastores een zeer verschillende theoretische achtergrond hebben, delen ze een heel belangrijk kenmerk: een zeer omvattende betrokkenheid op hun werk die niet aan werkuren gebonden is. Wat de vraag betreft hoe medewerkers en pastor elkaar wederzijds kunnen ondersteunen, kunnen we vaststellen dat er in de onderzochte voorzieningen zeker onderlinge samenwerking is. Een belangrijk domein waar de pastor de medewerkers ondersteuning kan bieden, is wanneer een gebruiker overlijdt. Deze ondersteuning kan eruit bestaan dat hij zelf de viering organiseert en alle betrokkenen ondersteuning biedt. De ondersteuning kan er echter ook uit bestaan dat hij de medewerkers dit alles laat doen, maar dat hij hen vanuit zijn expertise ondersteunt, indien nodig. Ook de medewerkers kunnen de pastor op verschillende manieren ondersteunen. Zo kunnen ze deelnemen aan (één van) de pastorale vergadering(en) die in de voorziening georganiseerd worden en die ten doel hebben de algemene lijnen in de pastorale zorg uit te stippelen en/of concrete pastorale activiteiten voor te bereiden. Ook kunnen medewerkers helpen bij de praktische aspecten van de 34
Interview pastor, afgenomen op 4 maart 2011 in voorziening A.
pastorale activiteiten zoals het klaarzetten van de zaal voor een viering. De mate waarin deze hulp geboden wordt, is verschillend van voorziening tot voorziening. In beide voorzieningen is er niet zo veel participatie aan de pastorale vergaderingen. In voorziening B biedt men over het algemeen meer praktische hulp dan in voorziening A. Soms is het ook zo dat medewerkers wel willen helpen, maar dat ze niet willen dat hun eigen taken in het gedrang komen. Ze kiezen dan om niet te helpen bij de pastorale zorg omdat ze hun eigen werk graag goed willen doen. Sommige mensen geven ook aan dat iedereen in de voorziening automatisch meehelpt aan het meer impliciete pastorale aanbod: door het schenken van positieve aandacht aan de gebruikers. Dit is namelijk een zeer pastorale houding die bij de meeste medewerkers van beide voorzieningen zeker aanwezig is. We kunnen verschillende types medewerkers onderscheiden wat hun houding naar de pastor betreft. Deze types gaan van erg positief naar eerder negatief. In beide voorzieningen zijn er zowel expliciete voorstanders als mensen die het niet eens zijn met de pastorale zorg. De laatste groep zijn we echter niet tegengekomen in de interviews, maar werd door de respondenten wel beschreven. Zoals te verwachten valt, zijn mensen die meer positief zijn over de pastorale zorg meer betrokken in de organisatie ervan. Aandachtspunten die we op het vlak van de onderlinge samenwerking tegenkwamen, waren vooral het feit dat sommige medewerkers niet voldoende geïnformeerd zijn over het pastorale aanbod in de voorziening. Hierdoor kunnen ze er ook niet aan meewerken. De onderlinge taken van verschillende medewerkers die betrokken zijn zijn niet altijd optimaal op elkaar en op de pastorale zorg afgestemd. Wat de onderzoeksvraag over het omgaan met pluraliteit betreft, is het zo dat het aanbod dat in deze voorzieningen gedaan wordt naar mensen met een andere godsdienst eerder beperkt is. Dit heeft er mee te maken dat er momenteel in beide voorzieningen niet zo veel sprake is van pluraliteit aan godsdiensten. Hierdoor is er ook niet zo veel vraag naar een specifiek aanbod voor mensen met een andere godsdienst. De vragen die er wel zijn, liggen op het gebied van praktische overwegingen zoals de vraag om geen varkensvlees te geven aan moslimgebruikers en om hen geen hostie te laten ontvangen tijdens vieringen. Men doet naar eigen zeggen zijn best aan zulke vragen zo goed mogelijk tegemoet te komen. Het is hierbij zoeken naar een evenwicht tussen wat praktisch haalbaar is, wat de gewoonten zijn binnen andere godsdiensten en wat nodig is om de christelijke eigenheid van de voorziening te waarborgen. Momenteel stellen zich wat dit betreft geen onoplosbare problemen. Maar de aanpassingen die gedaan worden naar mensen met een andere godsdienst zijn niet zo heel groot in impact. Ze tasten de algemene manier van werken in de voorziening niet aan. Volgens ons kan het wel zijn dat er in de toekomst vragen komen naar meer aanpassingen vanuit de voorziening om tegemoet te komen aan gebruiken en gewoonten vanuit andere godsdiensten. Dan zullen de voorzieningen misschien een andere manier moeten vinden om hiermee om te gaan. Specifiek naar de pastor toe, is het zo dat sommige respondenten aangeven dat het erg belangrijk is dat hij open staat naar mensen met een andere godsdienst en dat hij bereid is om met hen een open dialoog aan te gaan. Op die manier kan hij een zinvolle bijdrage leveren naar die personen toe. In voorziening A wordt er daarnaast aangegeven dat de pastor de andere medewerkers kan ondersteunen bij het begeleiden van mensen met een andere godsdienst door de kennis die hij op dit gebied heeft, ook aan hen ter beschikking te stellen.
3
DISCUSSIE
In deze discussie zullen we de verkregen resultaten in een ruimer perspectief plaatsen. Hiervoor maken we gebruik van een relevante wetenschappelijke theorie. In het eerste deel van deze discussie kijken we wat er vanuit de presentietheorie over de pastorale zorg in de voorzieningen gezegd kan worden. In het tweede deel van de discussie gaan we dieper in op het spanningsveld dat in de onderzochte voorzieningen werd teruggevonden tussen het aanpassen aan de groeiende pluraliteit aan levensbeschouwelijke achtergronden en het behoud van de eigen christelijke identiteit.
3.1
De presentietheorie
Een dimensie die vooral opviel in het werken als pastor in een voorziening voor personen met een verstandelijke beperking was iets dat we kunnen benoemen met ‘aandachtige aanwezigheid en het aangaan van relaties op basis van gelijkwaardigheid’. Bij het beschrijven van hun werk in de voorziening legden beide pastores hier de nadruk op. Zij beschouwen dit als een van de belangrijkste aspecten van het pastor zijn. Wat we hier terugvinden, is gelijkaardig aan wat de presentietheorie beschrijft35. Daarom willen we de bestudeerde voorzieningen in wat volgt graag bekijken door de bril van deze theorie. Daartoe beschrijven we eerst kort de belangrijkste kenmerken van de presentietheorie om daarna te kijken hoe deze benadering in de praktijk van de onderzochte voorzieningen tot uiting komt.
3.1.1 De belangrijkste kenmerken van de presentietheorie De presentietheorie werd voor het eerst geformuleerd door Andries Baart. Dit deed hij naar aanleiding van het onderzoek dat hij uitgevoerd heeft naar “de praktijk van pastores in achterstandsbuurten”36. Tijdens dit onderzoek kwam hij erachter dat de werkwijze die deze pastores erop na houden heel anders is dan wat de gewoonte is binnen de pastorale zorg en ook binnen de welzijns- en zorgsector. Deze andere manier van werken beschreef hij in zijn boek ‘Een theorie van de presentie’37. Binnen de beschreven theorie wordt er vooral aandacht besteed aan wat zogenoemde presentiebeoefenaars doen en aan de betekenis die de betrokkenen bij deze handelingen ervaren. Dit wordt belangrijker gevonden dan uitgebreide analyses te geven van allerhande sociale problemen of te focussen op wat zorgverleners zelf denken te doen en welke ideologie ze daarbij voorop stellen38. De presentietheorie beschrijft dus vooral een ‘manier van doen’. Deze manier van doen speelt zich steeds af binnen een relatie die de presentiebeoefenaar met andere mensen aangaat. Vooraleer men allerlei oplossingen kan bieden voor de problemen die zich aandienen, gaat de presentiebeoefenaar op aandachtige en toegewijde wijze, een relatie met iemand aan39. “Wat verder gebeurt, komt uit deze relatie voort en wordt in die relatie bepaald”40. Binnen deze relatie wordt er niet enkel aandacht besteed aan welke problemen een persoon allemaal heeft, maar wordt het geheel van iemands leven bekeken. Er wordt dus zeker ook aandacht besteed aan wat belangrijk is in iemands leven en wat dit tot een zinvol leven maakt 41. Op deze manier erkent men iemand als medemens die het waard is om aandacht voor te hebben42. Pas als men een relatie met iemand heeft opgebouwd, kan er gekeken worden wat er gedaan ‘kan’ worden voor de persoon. Dit is niet hetzelfde als kijken wat er gedaan ‘moet’ worden volgens bepaalde protocollen43. Het is met andere woorden van belang dat de geboden zorg aansluit bij wat iemand wil in zijn leven en hoe hij de geboden zorg ziet. Men kan niet 35
Cf. A. BAART & M. GRYPDONCK, Verpleegkunde en presentie. Een zoektocht naar de betekenis van presentie voor verpleegkundige zorg, Den Haag, Lemma, 2008. 36 Ibid., p. 21. 37 Cf. Ibid., p. 21 38 Cf. Ibid., p.22; Cf. A. BAART, Introductie in de presentietheorie; http://www.presentie.nl/images/stories/docs/Presentie%20filosofie.pdf (toegang op 08.08.2011), p. 1. 39 Cf. A. BAART & M. GRYPDONCK, Verpleegkunde en presentie, p. 22, 206. 40 Ibid., p. 206. 41 Cf. A. BAART & M. GRYPDONCK, Verpleegkunde en presentie, p. 22-23. 42 Cf. Ibid., p. 92. 43 Cf. Ibid., p. 22-23.
op voorhand bepalen wat goede zorg voor iemand is zonder de persoon te kennen44. Dit alles betekent echter niet dat de autonomie van de zorgontvanger het hoogste goed binnen de zorg is. In een authentieke relatie heeft de andere partij, in dit geval de zorgverlener, namelijk ook zijn mening en die moet zeker ook betrokken worden. Het is verder ook niet zo dat het opbouwen van een relatie zoals die hier besproken wordt, alleen bedoeld is als middel om tot verdere zorgverlening te komen. De relatie zelf is een deel van de zorg en heeft ook een belangrijke betekenis op zich45. Naast deze eigenschappen, heeft de theorie vijf methodische kenmerken46. Ten eerste is er een methodisch kenmerk betreffende de beweging, tijd en plaats van de presentiebeoefenaar. Hij gaat steeds naar de ander toe en heeft geen vast bureau waar de ander naartoe moet komen. Hij past zich aan het tempo van de ander aan, is ongehaast en de contacten die hij met mensen heeft, zijn doorgaans langdurig. Het tweede methodische kenmerk heeft betrekking op de ruimte en de begrenzing. De presentiebeoefenaar werkt breed en domeinoverschrijdend. Er zijn geen formele voorwaarden waaraan iemand moet voldoen om zijn aandacht en zorg te verdienen: deze zorg is onvoorwaardelijk. Verder werkt de presentiebeoefenaar met grote eenheden. Hij werkt met de werkelijkheid zoals ze zich aandient in al zijn complexiteit. Dit in plaats van de zorg te fragmentiseren en zich te specialiseren. Een derde methodologisch kenmerk heeft te maken met de aansluiting op de “leefwereld en de levensloop van de betrokkenen”47. Hierbij ligt de nadruk niet op het vinden van problemen, maar op het zoeken naar een leven waar men tevreden mee is. De presentiebeoefenaar neemt deel aan het leven van de ander. Hij gaat daarbij op een zeer alledaagse manier te werk. De omgang tussen hem en de ander is vaak informeel en hartelijk. Trouw is een zeer belangrijk kenmerk in de relatie. Dit alles staat in tegenstelling tot een bureaucratische manier van kijken naar de werkelijkheid. Het vierde methodische kenmerk is de afstemming en openheid. De presentiebeoefenaar heeft geen op voorhand vastgestelde doelen of agenda. De betrokkene krijgt daarom veel vrijheid in het vormgeven van de zorg. Dit brengt wel met zich mee dat de presentiebeoefenaar zich niet kan verschuilen achter zijn professionele status of veilige regels. Het vijfde en laatste methodische kenmerk is de betekenis die de presentiebeoefenaar heeft. Hij zal zich namelijk juist richten tot mensen in de marge van de samenleving: sociaal overbodige mensen wiens leven en pijn door anderen niet als interessant worden gezien. Juist deze mensen worden door de presentiebeoefenaar opgepikt, gesterkt en opgenomen in een sociaal weefsel. Op die manier krijgt de sociaal overbodige mens het gevoel dat hij toch voor ten minste één iemand van belang is. De presentiebeoefenaar kan daarnaast ook een brugfunctie vervullen naar de normale hulpverlening48. Het tegendeel van de presentie is het interventionisme49. Dit interventionisme is een zeer geavanceerde manier van afwezig zijn. Het is een “’er wel zijn maar met je kop er niet bij zijn’, opgesloten zitten in jezelf”50. Het grootste deel van de hulpverleners in onze samenleving is namelijk zo sterk bezig om de zorg zo efficiënt, doelgericht, probleemoplossend en planmatig te maken dat men zijn aandacht niet meer richt op de persoon die voor hem staat en op zoek is naar hulp of steun en zoekt naar een hartelijke persoon. Het probleem is dan niet dat er te weinig zorgaanbod is, maar wel dat er te weinig voor deze mensen toegankelijke hulp is. De aandachtige betrokkenheid is in dit model van de zorg namelijk weg georganiseerd51. In de diagnostiek bijvoorbeeld is men bezig met het “dóórzien, (…) het begrijpen dóór de dingen heen”52. Men kijkt niet naar de dingen zoals ze zich aandienen, maar kijkt naar wat er achter ligt, wat de dieperliggende werkelijkheid is van het probleem dat voor ligt. Zodoende is men bezig over de mensen heen. Dit terwijl men binnen de presentiebenadering ‘de aandacht’ als kernbegrip neemt. “In de presentiebenadering wordt er niet over
44
Cf. Ibid., p. 205-206. Cf. Ibid., p. 206. 46 Cf. Ibid., p. 24-24; Cf. A. BAART, Introductie in de presentietheorie, p. 1-3. 47 A. BAART, Introductie in de presentietheorie, p. 2. 48 Cf. A. BAART & M. GRYPDONCK, Verpleegkunde en presentie, p. 24-24; Cf. A. BAART, Introductie in de presentietheorie, p. 1-3. 49 Cf. A. BAART, Introductie in de presentietheorie, p. 4-5.; A. BAART, M. GRYPDONCK, Verpleegkunde en presentie, p. 67-74. 50 A. BAART & M. GRYPDONCK, Verpleegkunde en presentie, p 67. 51 Cf. A. BAART, Introductie in de presentietheorie, p. 4-5. 52 Ibid., p. 4. 45
iemand maar aan iemand gedacht”53. Men is in de presentiebenadering niet op zoek naar iets wat dieper of verder ligt dan iemand. Het doel is meer een relatie aan te gaan met iemand, dan om zo snel mogelijk handelend en probleemoplossend op te treden. Zoals gezegd kan er namelijk pas vanuit een goede relatie gezien worden wat er gedaan kan worden54. Vanuit de interventionistische benadering komt vaak de kritiek aan het adres van de presentiebenadering dat “presentie zou neerkomen op ‘niets doen’ en ‘er alleen maar zijn’”55. Presentie zou kunnen leiden tot onverantwoordelijk en nalatig gedrag van de beroepskracht omdat hij de dingen die moeten gebeuren niet meer doet56. Volgens Baart en Van Heijst klopt dit niet helemaal. Het probleem is dat men tegenwoordig de term interventie te veel als synoniem ziet voor ‘handelend optreden’57. Dit klopt echter niet. Niet elke handeling die men uitvoert, is een interventie. Een interventie is een handelen dat door de hulpverlener wordt aangestuurd, die daarbij steunt op zijn wetenschappelijke kennis. Daardoor heeft de interventie vaak een vaste en herkenbare vorm58. De richtpunten waarmee men bij het doen van een interventie werkt, zijn andere dan die door de situatie en de betrokkenen zelf worden aangegeven59. Binnen de presentiebenadering handelt men ook. Men doet wat men denkt in de gegeven situatie te moeten doen60. Alleen wordt dat wat men moet doen op een heel andere manier bepaald dan in het interventionisme. Namelijk vanuit de relatie, terwijl men bij het interventionisme eerder te werk gaat vanuit wetmatigheden61. Van Heijst geeft ook aan niet tegen interventies op zich te zijn. Onder twee omstandigheden vindt ze de interventies echter te schraal. Ten eerste als men de interventies los ziet van de relatie die men met iemand heeft en enkel een verrichting wordt en ten tweede als interventies de enige zorg zijn die geboden wordt. Als men in termen van interventies denkt, ziet men de zorg ook veel te veel in afscheidbare delen62. Dit alles wil niet zeggen dat men in de presentiebenadering tegen professionaliteit van medewerkers is. Men is daar juist voorstander van, maar deze professionaliteit moet op een flexibele en reflexieve manier worden ingezet63. Uiteindelijk kan gesteld worden dat het grootste verschil tussen interventionisme en de presentiebenadering niet het feit is of men al dan niet handelend te werk gaat, want vanuit beide benaderingen wordt er gehandeld64. Wel is het grootste verschil de plaats die men aan de zorgrelatie toewijst: is deze louter functioneel en doelgericht, dan zit men in het interventionisme. Is de relatie meer dan enkel een middel, maar ook een doel op zich, dan sluit men meer aan bij de presentiebenadering65.
3.1.2 Presentie in de onderzochte voorzieningen voor personen met een verstandelijke beperking Smit beschrijft in verband met “pastorale presentie voor mensen met een verstandelijke beperking”66 dat het echt aanwezig zijn bij de mensen met wie men werkt zeer belangrijk is als men als pastor met deze doelgroep werkt. Mensen met een verstandelijke beperking hebben net als alle andere mensen nood om gekend te worden. In de omgang met deze mensen is het belangrijker dat men ‘er echt is’, dan dat men van alles ‘doet’67. De groep van personen met een verstandelijke beperking is 53
A. BAART, Introductie in de presentietheorie, p. 4-5. Cf. Ibid., p. 4-5. 55 A. BAART & M. GRYPDONCK, Verpleegkunde en presentie, p. 67. 56 Cf. Ibid., p. 67. 57 Cf. Ibid., p. 68-69. 58 Cf. Ibid., p. 69. 59 Cf. Ibid., p. 71. 60 Cf. Ibid., p. 69. 61 Cf. A. BAART & M. GRYPDONCK, Verpleegkunde en presentie, p. 71. 62 Cf. Ibid., p. 72-73. 63 Cf. Ibid., p. 83, 130-131, 223. 64 Cf. Ibid., p. 71. 65 Cf. Ibid., p. 74. 66 J. SMIT, Pastorale presentie voor mensen met verstandelijke beperkingen, in H. MEININGER (ed.), Van en voor allen. Wegwijzers naar een inclusieve geloofsgemeenschap met mensen die een verstandelijke handicap hebben, Zoetermeer, Meinema, 2004, 143- 155, p. 143. 67 Cf Ibid., p. 146-147, 152, 155. 54
daarom een doelgroep waar de presentiebenadering zeker een bijdrage aan zou kunnen leveren. Echt aandachtig zijn voor de persoon waarvoor men zorgt, is namelijk een zeer belangrijk kenmerk van de presentiebenadering68. Uit de data die we in ons eigen veldwerk verzameld hebben, kunnen we afleiden dat beide pastores duidelijk een presentiebenadering voorstaan. Zoals we in punt 2.2.2 al aangaven, benadrukken ze beiden het belang van het hebben van een goede, aandachtige relatie en het aansluiten op datgene waar de mensen nood aan hebben. Dit bleek ook duidelijk uit de participerende observaties en de interviews met de gebruikers. Gebruikers reageerden over het algemeen erg enthousiast als de pastores in hun buurt kwamen. In de afgenomen interviews waren alle gebruikers erg enthousiast over de relatie die ze met de pastor hadden. Dat bleek niet enkel uit hun verbale antwoorden, maar ook uit hun non verbale reacties als er over de pastor gesproken werd. Ook al konden sommige gebruikers niet meer dan een paar woorden zeggen, het bleek uit hun reacties wel dat ze een goede relatie met de pastor hebben. Wat de methodische kenmerken betreft, kan het volgende opgemerkt worden. Het eerste methodische kenmerk kan duidelijk herkend worden in het werk dat de pastores uitvoeren. Beide pastores zien de gebruikers niet enkel in hun bureau, maar ook in de rest van de voorziening. Daarom vinden ze het allebei erg belangrijk regelmatig naar de leefgroepen te gaan om daar te kijken hoe alles verloopt. Dat is iets waar ze echt tijd voor willen nemen. De pastores geven echter aan dat dit binnen de context van een voorziening niet altijd simpel is. Deze moeilijkheid herkennen Baart en Grypdonck ook69. Zij geven aan dat er ruimte voorzien moet worden om het present zijn te kunnen realiseren. Vanuit de interventionistische tendens die we hierboven al bespraken, wordt dit vaak tegengewerkt. Het effect van het interventionisme op het werk van de hier onderzochte voorzieningen is een thema dat later nog uitvoeriger besproken wordt. Ook in aansluiting op het eerste methodische kenmerk is dat de contacten met de gebruikers bij beide pastores zeer langdurig zijn. Er zijn verschillende gebruikers in de voorzieningen die de pastores al meer dan tien jaar kennen. Dit is te voelen aan de band die ze met elkaar hebben. Wat het tweede methodische kenmerk van de presentietheorie betreft, is het zo dat alle mensen bij de pastores terecht kunnen met zeer brede vragen. Dit is onvoorwaardelijk. Het is bijvoorbeeld niet zo dat men gebruiker van de voorziening moet zijn om bij de pastor terecht te kunnen. Ook medewerkers en ouders zijn welkom. Het is in dit kader opvallend dat beide personen naast hun functie van pastor ook vertrouwenspersoon van de voorziening zijn. Als het personeel problemen ervaart, zijn zij de uitgelezen persoon bij wie men terecht kan. Dit wordt ook bevestigd in de interviews. Alle geïnterviewden geven aan wanneer er iets moest zijn en ze daarmee naar de pastor willen, ze waarschijnlijk wel bij hem terecht kunnen. Het derde methodische kenmerk “het aansluiten bij de leefwereld van de betrokkenen”70, vinden we bij beide pastores terug. Vooral de pastor van voorziening B legt hier veel nadruk op. Hij zegt dat men vooral bij deze doelgroep niet te veel met hoogdravende christelijke teksten moet komen, maar dat men moet aansluiten bij de alledaagse dingen zoals gebruikers die beleven. Een voorbeeld dat hij hiervan geeft, is om tijdens een wandeling mensen te laten ruiken aan bloemen om hen bewust te maken van het ontstaan van nieuw leven in de lente. Hij zegt hierbij dat men de taal van de mensen moet spreken en die is heel concreet. “Maar dan moet je ook wel heel concreet worden ook he. Als je heel zweverig bent, met pastoraal bezig, dan kun je dat niet via die, dan heb je niet de taal om de kinderen en het personeel te bereiken”71. De pastor van voorziening A benadrukt ook dat er aangesloten dient te worden bij de leefwereld van de gebruikers, door bijvoorbeeld te werken met basale stimulatie. Hiertoe worden bijvoorbeeld snoezelvieringen georganiseerd. Hoe de pastor het aansluiten bij de leefwereld van de betrokkenen verder tot uiting brengt, is iets waar we door het onderzoek niet echt zicht op hebben gekregen. Het valt hierbij wel op te merken dat voorziening A zeer groot is en het daarom niet te verwachten valt dat de pastor alle gebruikers individueel voldoende kent om aan te sluiten bij hun leefwereld. Het vierde kenmerk betreft de openheid. Dit is waar de pastor in voorziening A wel erg de nadruk op legt. Hij wil gestoord kunnen worden door de mensen en mensen kunnen op die manier zijn 68
Cf. A. BAART, Introductie in de presentietheorie, p. 4-5. Cf. A. BAART, Introductie in de presentietheorie, p. 210-211. 70 Ibid., p. 24. 71 Interview pastor, afgenomen op 4 maart 2011 in voorziening B. 69
agenda vullen. In beide voorzieningen kunnen medewerkers via de pastorale vergaderingen de pastorale werking beïnvloeden en in voorziening B wordt er expliciet rekening gehouden met wensen die gebruikers aangeven. Toch hebben in beide voorzieningen, de pastores zelf een sterk sturende rol in hoe ze de pastorale werking vorm geven. Het vijfde en laatste kenmerk, met name dat men zich vooral richt op mensen aan de rand van de maatschappij, is van toepassing door het feit dat men met mensen met een verstandelijke beperking werkt in het kader van een residentiële voorziening. Uit onderzoek blijkt namelijk dat deze mensen een heel klein sociaal netwerk hebben, zeker buiten de voorziening72. Over het algemeen kan dus gesteld worden dat de pastores van de in het veldwerk onderzochte voorzieningen, een hoog presentiegehalte hebben. Het moet wel opgemerkt worden dat niet alle medewerkers hun rol van presentiebeoefenaar aanhalen als ze spreken over wat de pastores in de voorzieningen doen. Het is dus voor hen een minder opvallende rol dan degene die ze bijvoorbeeld hebben bij het organiseren van vieringen. Zoals Baart en Grypdonck aangeven, is het beoefenen van presentie niet iets dat enkel voorbehouden is aan pastores73. Pastores hebben wel zeker een krachtig religieus motief om op deze manier te werk te gaan. Dit is echter niet per definitie nodig om toch op een goede manier aan presentiebeoefening te doen74. Er is niets heiligs aan de presentiebeoefening en het blijkt dat veel van de beoefenaars helemaal niet religieus zijn75. Mensen uit andere beroepsgroepen en met andere levensbeschouwingen kunnen op een presente manier hun zorg uitvoeren. Behalve professionele medewerkers kunnen ook vrijwilligers, vrienden, ouders enz. op deze manier tewerk gaan. Dit gebeurt in mindere of meerdere mate. Presentiebeoefening is namelijk geen zaak van alles of niets, maar kan zeer radicaal of in een meer afgezwakte vorm beoefend worden76. In de onderzochte voorzieningen zijn er dus waarschijnlijk meer medewerkers die in meerdere of mindere mate tewerk gaan vanuit een presentiehouding. Dit bleek ook uit de interviews en observaties. Er waren verschillende mensen die in de interviews benadrukten dat het van belang is om een goede relatie met de gebruikers op te bouwen. Dit waren meestal opvoeders die in rechtsreeks contact staan met de gebruikers. Één van de ondersteuningscoördinatoren gaf ook aan dat het belangrijk is om een goede relatie met de ouders aan te gaan. Dit om het zorgaanbod optimaal te kunnen afstemmen op de wensen van de ouders. Ook uit de observaties kon worden opgemaakt dat verschillende medewerkers in de voorziening op een zeer aandachtige en liefdevolle manier in relatie gaan met de gebruikers. Uit de reacties van de gebruikers viel dit ook op te merken. Net als bij de pastoraal werkers, waren de gebruikers vaak erg enthousiast over de relatie die ze met een bepaalde medewerker hadden. Ondanks het feit dat de in het veldwerk betrokken pastores wel medestanders hebben onder de medewerkers, is het niet altijd simpel in een voorziening op een presente manier te werk te gaan. Baart en Grypdonck erkennen dat dit een probleem kan zijn77. Mensen die op een eerder interventionistische wijze te werk gaan, vinden wat presentiebeoefenaars doen namelijk niet efficiënt genoeg. Men heeft voortdurend haast en er is een constante prestatiedruk om in een zo efficiënt mogelijk zorg te voorzien78. In het kader van het creëren van een voltijdse functie van pastor in voorziening A, kwam dit ook tot uiting. De pastor vindt het heel belangrijk dat hij in de extra tijd die hij nu ter beschikking heeft, meer aandacht heeft voor het aandachtig aanwezig zijn in de voorziening en op die manier in relatie te gaan met medewerkers en gebruikers. Volgens hem en ook volgens de directeur van de voorziening kwamen er van verschillende medewerkers echter opmerkingen dat men niet begreep waarom er geld wordt geïnvesteerd in een voltijdse pastor. Men had het gevoel dat hetzelfde geld beter in nuttigere activiteiten geïnvesteerd kan worden. In voorziening B begrijpt men om dezelfde redenen niet waarom er pastorale activiteiten voor medewerkers georganiseerd worden. Men vindt het niet nuttig daar geld aan te besteden. De pastor en de medewerkers die wel deelnemen aan de activiteiten 72
Cf. J. ROBERTSON et al., Social Networks of People with Mental Retardation in Residential settings, in Mental Retardation 39 (2001) 201-214, p. 201, 208-209. 73 Cf. A. BAART, Introductie in de presentietheorie, p. 6; Cf. A. BAART & M. GRYPDONCK, Verpleegkunde en presentie, p. 25-26. 74 Cf. A. BAART & M. GRYPDONCK, Verpleegkunde en presentie, p. 25-26. 75 Cf. Ibid., p. 229. 76 Cf. A. BAART, Introductie in de presentietheorie, p. 6. 77 Cf. A. BAART & M. GRYPDONCK, Verpleegkunde en presentie, p. 110-111. 78 Cf. Ibid., p. 210-211.
zien ze echter als een manier om de dagelijkse zorg aan te kunnen. Vanuit de presentiebenadering is dit wel iets dat juist zeer belangrijk is. Als men er helemaal alleen voor staat kan men de presentiebeoefening namelijk niet volhouden. Men moet hiervoor op elkaar als collega’s kunnen steunen. Die steun maakt het mogelijk dat mensen er volledig voor kunnen gaan 79. Zoals we ook in voorziening B zien, zijn er steeds medewerkers die het nut hiervan sterk in twijfel trekken als men een interventionistische manier van handelen hanteert. Uit de gevoerde interviews is het niet met zekerheid af te leiden welke medewerkers in mindere of meerdere mate op een interventionistische manier te werk gaan, al waren er wel enkele medewerkers die een aantal kenmerken van deze manier van werken, vertoonden. Dit is vooral in voorziening A het geval. Deze medewerkers geven aan dat ze het belangrijk vinden om de zorg efficiënt in te richten en trekken het nut van het werk van de pastor op sommige gebieden in twijfel. We zijn in onze interviews zelf geen mensen tegengekomen die erg negatief staan tegenover het werk van de pastor. Maar in de andere interviews wordt wel beschreven dat er zulke mensen in de beschreven voorzieningen aanwezig zijn. Het zou zeker kunnen dat deze mensen een eerder interventionistische manier van werken hebben. De pastores in de onderzochte voorzieningen hebben één groot voordeel dat in dit kader wel belangrijk is om te vernoemen. Ze hebben namelijk een directie die achter hen staat. Zoals Baart en Grypdonck namelijk aangeven, is het zeer belangrijk dat men, als men aan presentiebeoefening wil doen, het management van de voorziening achter zich heeft. Anders heeft deze manier van werken niet veel kans op slagen80. De directeurs van beide voorzieningen zijn heel positief over de rol van de pastor in hun voorziening. In voorzieningen waar dit anders is, zal deze manier van werken dan ook minder aanvaard worden.
3.1.3 Besluit De presentietheorie is een theorie waarin een specifieke manier van zorg geven beschreven wordt. De basis van deze manier van aan zorg doen, is het opbouwen van een aandachtige relatie met de persoon aan wie men zorg verleent. Deze relatie heeft op zich een zeer belangrijke betekenis in de zorg, maar vanuit deze relatie vertrekt ook alle andere geboden zorg. Als men op deze manier te werk gaat, sluit men echt aan bij de noden van de persoon aan wie men zorg verleent. Het tegengestelde van een presente manier van zorg verlenen, is een interventionistische manier. Hierbij staat het doen van interventies centraal. Deze interventies worden vanuit het kader van de hulpverlener vorm gegeven en stemmen overeen met op voorhand uitgestippelde handelingswijzen. In de zorg voor personen met een verstandelijke beperking is een presente manier van te werk gaan, zeer belangrijk. De in de onderzochte voorzieningen tewerkgestelde pastores passen dit dan ook toe in hun werk. Ze zijn hierin echter niet de enige. Er zijn namelijk nog andere medewerkers in de voorziening die op deze manier te werk gaan. Er zijn echter ook medewerkers die op een meer interventionistische manier te werk gaan. Deze mensen zien soms het nut niet in van het werken vanuit een presentiebenadering. Vanuit de onderzoeksvraag die wij hier stelden naar de samenwerking tussen pastor en andere medewerkers is het belangrijk dit verschil in benaderingswijze van de zorg in het achterhoofd te houden. We vermoeden namelijk dat het gemakkelijker is mensen te betrekken bij de pastorale zorg die ook op een presente manier tewerk gaan. Ten slotte is het belang van de directie niet te onderschatten als men op een presente manier te werk gaat. In de hier onderzochte voorzieningen, staan de directies achter de manier van werken van de pastores. Waar dit niet of minder het geval is, zal deze manier van werken waarschijnlijk minder snel aarden. 3.2
Aanpassing aan pluraliteit ten opzichte van het behouden van de christelijke identiteit
Zoals in punt 2.4.1 van deze tekst werd aangegeven, is er volgens de respondenten uit de hier besproken voorzieningen niet zo veel sprake van levensbeschouwelijke pluraliteit. De vraag kan hierbij gesteld worden of er inderdaad zo weinig pluraliteit aanwezig is. Pluraliteit wordt door medewerkers namelijk vooral gezien in termen van mensen die een andere dan de katholieke 79 80
Cf. A. BAART & M. GRYPDONCK, Verpleegkunde en presentie, p. 226. Cf. Ibid., p. 213.
godsdienst hebben. Men geeft ook wel aan dat er mensen in de voorziening zijn die geen godsdienst aanhangen. Men weet echter niet hoeveel er precies zijn, of zij er een andere levensbeschouwing op na houden en welke dat is. Verder geeft het grootste deel van de medewerkers aan dat ze nog wel christelijk gelovig zijn, maar dat dit geloof zich beperkt tot het naleven van de christelijke waarden. Deze mensen gaan dus anders om met hun geloof dan iemand die sterk praktiserend is en bijvoorbeeld wekelijks naar de kerk gaat. De verschillende omgang met het geloof draagt ook bij aan de pluraliteit die in de voorziening op levensbeschouwelijk vlak te vinden is. Dit zijn tekenen dat de levensbeschouwelijke pluraliteit wellicht groter is dan men spontaan aangeeft. Daar komt nog bij dat niemand echt een beeld heeft van de godsdienstige pluraliteit die medewerkers hebben. Dit is een thema waar men ook niet veel over spreekt in informele gesprekken. Men ziet dit als behorende tot het domein van de privacy van de betrokkenen. In de weinige gevallen dat medewerkers aangeven dat er godsdienstige pluraliteit aanwezig is, geven ze aan dat er zich in de omgang met deze mensen tot nu toe geen onoplosbare problemen hebben voorgedaan. Een thema dat in het kader van de omgang met pluraliteit van belang is, is het bewaken van de onderlinge grens tussen het doen van aanpassingen om tegemoet te komen aan andere gewoonten die mensen hebben, het kijken naar wat praktisch haalbaar is binnen de context van een voorziening en het waarborgen van de eigen christelijke identiteit. Men wil zich met andere woorden aanpassen aan de gewoonten die andere mensen hebben, maar enkel voor zover dit in de normale gang van zaken haalbaar is en de christelijke identiteit van de voorziening niet te sterk aantast. Men zal bijvoorbeeld geen volledige halal voeding aanbieden omdat dat praktisch niet haalbaar is. Ook zal men geen eredienst aanbieden voor een andere godsdienst omdat dit volgens de respondenten de christelijke identiteit van de voorziening te veel aantast. Vooral het evenwicht tussen het aanpassen aan andere gewoonten van mensen met een andere godsdienst en het behouden van de eigen christelijke identiteit is een thema dat in de literatuur ook aan bod komt. Het is dus zeker interessant dat thema van iets dichter bij te bekijken.
3.2.1 Mariette Hellemans over gastvrijheid Daarbij willen we eerst nader ingaan op wat Mariette Hellemans schrijft over de integratie van migranten in de samenleving. Wij zijn van mening dat wat zij hier zegt ook kan worden toegepast op de omgang met mensen met een andere dan de christelijke godsdienst in onze christelijk geïnspireerde voorzieningen. Ook deze mensen hebben immers minstens gedeeltelijk een ander gedachtegoed dan degene die in de voorziening als dominant wordt gezien, namelijk de christelijke. Hellemans stelt zich de vraag naar de aard van onze gastvrijheid ten opzichte van nieuwkomers in onze samenleving. Ze vertelt dat er tegenwoordig een manier van denken heerst waarbinnen mensen het van belang achten dat migranten zich integreren in de samenleving. Mensen zijn daarom enkel welkom als ze voldoen aan bepaalde voorwaarden81. “Nieuwkomers worden ondersteld [sic] de bereidheid op te brengen de basiswaarden van onze cultuur, de normen en de regels van onze samenleving aan te nemen”82. Dit alles heeft als doel om de wereld, zoals wij die kennen, te beschermen tegen een aanval van al wat nieuw en anders is. Dit wil niet zeggen dat de wereld moet blijven zoals ze is, maar wel dat men eerst geïntegreerd dient te worden in de bestaande wereld om vandaar uit iets nieuws te kunnen aanbrengen83. Er kan slechts “‘iets’ nieuws (…) [gezegd worden] wanneer dat [gedaan wordt] in een bepaalde taal met respect voor de grammaticale regels en syntaxis van die taal” 84. Hellemans vraagt zich af of er op deze manier wel echt iets nieuws kan gebeuren. Wat mogelijk is, ligt namelijk altijd in één lijn met het bestaande85. Ze vraagt zich ook af of er niet pas iets waarlijk nieuws kan gebeuren als mensen onvoorwaardelijk gastvrij zijn ten opzichte van de vreemde en hem dus niet direct bepaalde 81
Cf. M. HELLEMANS, Gastvrijheid, in J. MASSCHELEIN (ed.), De lichtheid van het opvoeden. Een oefening in het kijken, lezen en denken, Leuven, LannooCampus, 2008, 169-182, p. 170-171. 82 Ibid., p. 169. 83 Cf. Ibid., p. 172, 174-175. 84 Ibid., 174. 85 Cf. Ibid., p. 175.
eisen opleggen86. Hoe men dan moet reageren op de komst van deze vreemde, is niet op voorhand bekend en onvoorzienbaar. Men moet proberen vanuit de situatie die zich aandient, in de situatie zelf, een antwoord te bieden op de persoon die zich aandient. Alleen dan kan men de ander werkelijk als andere erkennen. Wil men zich de andere namelijk direct toe-eigenen door er zijn eigen regelsysteem aan op te leggen, dan ontsnapt “de ander als ander”87 je88. Men heeft de ander dan tot een gelijke gemaakt. Wat Hellemans hier aangeeft, kan toegepast worden op de voorzieningen die in ons veldwerk onderzocht werden in het kader van de pluraliteit. Zoals al werd aangegeven, zijn de aanpassingen die men in de onderzochte voorzieningen doet voor mensen met een andere dan de christelijke levensovertuiging, beperkt door het feit dat men zelf een christelijke voorziening is. Dit ondanks het feit dat men zegt zeer open te staan voor mensen met een andere godsdienst. Men ervaart momenteel bij hun aanwezigheid in de voorziening weinig problemen. Vanuit het oogpunt van wat Hellemans zegt, kan de vraag gesteld worden of die problemen werkelijk afwezig zijn. Misschien is het eerder zo dat mensen die op zoek zijn naar hulp binnen het kader van de bestaande voorzieningen, niet anders kunnen dan zich aanpassen aan het systeem dat er heerst. Als zich hiermee toch problemen aandienen, wordt er steeds naar oplossingen gezocht binnen het systeem. Men is soms tolerant en laat kleine aanpassingen toe, maar Hellemans geeft, verwijzend naar Derrida, aan dat tolerantie geen teken is van waarlijke gastvrijheid, maar dat het de gastvrijheid juist inperkt. Tolerantie is een manier om het eigen systeem te beschermen tegen een te grote impact die van buiten komt. Er wordt niet veel plaats geboden om iets helemaal anders te doen en als helemaal andere naar voor te komen89, ook al zou men dit misschien zelf wel graag willen. Nu kan de gedachtegang van Hellemans in de praktijk van voorzieningen voor personen met een verstandelijke beperking waarschijnlijk niet helemaal toegepast worden. Voorzieningen zitten ten eerste steeds met praktische beperkingen en er zijn ook eisen naar de voorzieningen toe. Dit alles laat niet toe om het bestaande systeem volledig te veranderen. Bovendien bleek uit wat hierboven vermeld wordt, maar ook uit de interviews, dat voorzieningen er niet alleen belang aan hechten open te staan voor mensen van verschillende godsdiensten, maar het ook erg belangrijk vinden om hun eigen christelijke identiteit te bewaren. Het is vanuit dat oogpunt ook niet wenselijk om het gehele christelijke geïnspireerde systeem te veranderen. Wel is het volgens ons een interessante denkoefening om te maken. Het toont aan dat het evenwicht tussen het waarborgen van de eigen christelijke identiteit en het aanpassen aan de gewoonten van de ander een zeer belangrijk evenwicht is. De mate waarin de ander zich als ander kan tonen, hangt er namelijk van af. Uit eerbied voor de ander kan men in principe zijn eigen wereld volledig op het spel zetten en laten veranderen. Dit is wat Hellemans aangeeft als tegendeel van het onmiddellijk opleggen van bepaalde voorwaarden om de wereld zoals men die zelf beleeft, te vrijwaren.
3.2.2 Als christelijke voorziening omgaan met groeiende pluraliteit In andere literatuur hebben we echter ook andere benaderingen gezien van hoe men kan omgaan met de zich aandienende pluraliteit met behoud van de eigen identiteit. Hetzelfde spanningsveld tussen het omgaan met pluraliteit en het behouden van de eigen christelijke identiteit vinden we immers ook terug in de pastorale nota van de Broeders van Liefde over de orthopedagogische zorg. Binnen deze teksten geeft men aan dat dit spanningsveld zich niet alleen op voorzieningsniveau stelt, maar ook op het meer concrete niveau van de pastorale zorg. Enerzijds wil men in de pastorale zorg alle mensen begeleiden bij hun zoektocht naar zin in het leven en hen een luisterend oor bieden. Anderzijds wil men de christelijke antwoorden op de zinsvragen aan de mensen aanbieden als zinvol perspectief. Binnen dit perspectief kunnen mensen inspiratie vinden bij het beantwoorden van hun zinsvragen90. In
86
Cf. Ibid., 177. Ibid., p.182 88 Cf. Ibid., p. 181-182. 89 Cf. M. HELLEMANS, Gastvrijheid, p. 175-176. 90 Cf. BROEDERS VAN LIEFDE. WERKGROEP PASTORES IN DE ORTHOPEDAGOGISCHE ZORG, Pastoraat in de orthopedagogische zorg bij de Broeders van Liefde (onuitgegeven tekst, Provincialaat der Broeders van Liefde), 2004, p. 4.; 87
de beschrijving van hun eigen werk van de in ons veldwerk ondervraagde pastores komt dit ook terug. Binnen hun eigen werk zagen ze dit niet echt als een spanningsveld want het in het veldwerk teruggevonden spanningsveld situeert zich vooral op institutioneel niveau. Maar beide pastores geven aan dat ze bereid zijn om iedereen, en dus ook andersgelovige mensen, te begeleiden bij hun levensvragen. In bepaalde gevallen, doen ze dit expliciet vanuit een christelijk perspectief. Dit laatste doen ze echter alleen als de persoon zelf daar nood aan heeft. Ze bieden niet het christelijke perspectief aan aan mensen die aangeven daar geen nood aan te hebben. In het ethisch advies over de ‘levensbeschouwelijke verscheidenheid in de ortho(ped)agogische centra van de Broeders van Liefde’ wordt gesproken over het spanningveld tussen het aanpassen aan mensen met een andere godsdienst en het behouden van de eigen identiteit. Ditmaal situeert men het hier besproken spanningsveld op voorzieningsniveau. Men ziet dit spanningsveld echter niet als een groot probleem. Men ziet het juist eerder als vruchtbaar en verrijkend91. Het hoeft niet per definitie afbreuk te doen aan de eigen identiteit. Wel is wederzijds respect een heel belangrijk principe. Zelf respecteren de voorzieningen de waardigheid van de andere persoon onvoorwaardelijk. Ook de levensbeschouwing van de ander wordt gerespecteerd. Maar dit enkel in zoverre dat men binnen deze levensbeschouwing op dezelfde wijze onvoorwaardelijk respect kan opbrengen voor alle personen92. Vanuit deze optiek wil men de levensbeschouwing van de gebruikers en de medewerkers openlaten en hen ook de openheid geven de religieuze praktijken die hiermee verbonden zijn volledig te beleven. Men stimuleert gebruikers om respect te hebben voor mensen met andere levensbeschouwingen. Van medewerkers wordt dit respect verwacht. Men stimuleert ook de levensbeschouwelijke dialoog. Hierbij is het de bedoeling dat alle betrokkenen de kans krijgen om hun verhaal te doen en goed naar elkaar luisteren om wederzijds van elkaar te kunnen leren93. Wat waarden betreft die in de voorzieningen worden nagestreefd, profileren de voorzieningen van de Broeders van Liefde zichzelf in een ander ethisch advies expliciet als christelijke waardengemeenschappen. Deze waarden zijn de dragende grond voor al het andere dat zich in de voorziening afspeelt. Deze kunnen volgens hen echter ook vanuit een andere levensbeschouwing worden beleefd, ze zijn immers niet exclusief christelijk94. “De waarden getuigen van een christelijk humanisme”95. Van medewerkers wordt verwacht dat ze deze waarden onderschrijven en uitdragen. Enkel op deze manier kan het project van de voorziening ten gronde worden gerealiseerd. Van gebruikers verwacht men dit niet, maar ze worden hier wel toe uitgenodigd door medewerkers. Indien mensen deze waarden echter niet onderschrijven, wordt hen in een respectvolle dialoog het belang van deze waarden uitgelegd96. In beide voorzieningen die we in ons veldwerk onderzochten, zegt het grootste deel van de geïnterviewden respect te hebben voor mensen met een andere godsdienst of levensbeschouwing. Over de vraag of men hun aanwezigheid een meerwaarde vindt, verschillen de meningen echter. Alhoewel dit niet expliciet in de interviews besproken werd, geven ze toch de indruk dat er niet veel inter-levensbeschouwelijke dialoog plaatsvindt in de voorzieningen. In voorziening A drukt de pastor wel zeer sterk de wens uit om een inter-levensbeschouwelijke dialoog vorm te geven. Hij wil dit graag op een formele manier organiseren. Ook een medewerker met de islamitische godsdienst die we in deze voorziening geïnterviewd hebben, drukte die wens uit. Er zijn hier dus zeker openingen aanwezig om zo’n dialoog te voeren. In voorziening B komt die optie niet aan bod. Dit heeft volgens ons http://www.fracarita.org/sites/BVL/files/pastoraat%20in%20de%20orthopedagogische%20zorg.pdf (toegang op 01.08.2011). 91 Cf. BROEDERS VAN LIEFDE, VISIEGROEP ETHIEK IN ORTHO(PED)AGOGISCHE ZORG, Levensbeschouwelijke verscheidenheid in de ortho(ped)agogische centra van de Broeders van Liefde (onuitgegeven tekst, Provincialaat der Broeders van Liefde), Gent, 2007, p. 1. (tekst per e-mail van Prof. Liégeois ontvangen op 23.05.2011). 92 Cf. Ibid., p. 2. 93 Cf. BROEDERS VAN LIEFDE, VISIEGROEP ETHIEK IN ORTHO(PED)AGOGISCHE ZORG, Levensbeschouwelijke verscheidenheid in de ortho(ped)agogische centra van de Broeders van Liefde, p. 3. 94 Cf. BROEDERS VAN LIEFDE, VISIEGROEP ETHIEK EN WELZIJN IN HET BUITENGEWOON ONDERWIJS, Omgaan met de verscheidenheid van waarden en normen, regels en afspraken (onuitgegeven tekst, Provincialaat der Broeders van Liefde), 2009, p. 1-2; http://www.fracarita.org/sites/BVL/files/Ethisch%20advies%20WZ%20en%20BuO%20%20Waarden%20en%20normen%20%20regels%20en%20afspraken_0.pdf (toegang op 01.08.2011). 95 Ibid., p. 2. 96 Cf. Ibid., p. 4-5.
waarschijnlijk te maken met het feit dat het aantal mensen met een andere dan de katholieke godsdienst zeer beperkt is. Wat waarden betreft, leggen de respondenten van beide voorzieningen een zeer sterke nadruk op het feit dat er christelijke waarden nagestreefd worden. In beide voorzieningen geeft men ook aan dat deze waarden in andere levensbeschouwingen terug kunnen komen. Men vindt het erg goed als mensen dezelfde waarden vanuit een andere levensbeschouwing nastreven. Ook de presentietheorie kan nuttig zijn om te kijken hoe er kan worden omgegaan met pluraliteit in verhouding tot de eigen christelijke identiteit. Baart en Grypdonck geven een beschrijving van hoe er vanuit de presentiebenadering kan worden gewerkt aan inter- of transculturele zorg97. Dit is niet helemaal hetzelfde als het omgaan met pluraliteit, maar het is er volgens ons wel mee te vergelijken. Dit omdat er in inter- of transculturele zorg ook wordt omgegaan met mensen die andere gebruiken hebben dan degene die in de gegeven context als normaal worden beschouwd en omdat veel mensen met een andere culturele achtergrond waarschijnlijk een andere dan de christelijke levensbeschouwelijke achtergrond zullen hebben. Baart en Grypdonck benadrukken dat het niet voldoende is mensen allerlei kennis- en handelingsvoorschriften mee te geven voor het omgaan met mensen met een andere culturele achtergrond. Men kan namelijk nooit alle situaties die men zal tegenkomen op voorhand kennen en ook kan men nooit de gebruiken van alle verschillende culturele tradities te weten komen. Daarnaast is de culturele achtergrond, of in ons geval godsdienst, van mensen niet het enige wat meespeelt bij de identiteit die mensen hebben98. Deze voorschriften kunnen echter wel helpen bij het openen van een dialoog met de betrokkenen over wat goede zorg is. In deze dialoog gaat men er niet vanuit dat men op voorhand weet wat de ander als goede zorg beschouwt. In de dialoog worden de meningen van beide partijen bekeken en kijkt men samen hoe men aan de zorg vorm kan geven. Zowel de mening van de zorgverlener als die van de zorgvrager zijn in deze dus van belang99. Hierbij is het belangrijk dat men, net als in de rest van de presentiebenadering, op een aandachtige, open en respectvolle manier met iemand omgaat. Hierbij gaat men niet uit van stereotypen of vooraf bedachte handelingswijzen100. Net als bij de Broeders van Liefde, wordt hier de nadruk gelegd op de dialoog in de omgang met mensen met een andere dan de christelijke levensbeschouwing. De meerwaarde die deze theorie levert ten opzichte van wat de Broeders van Liefde zeggen, is dat zij een grotere nadruk leggen op het feit dat men niet op voorhand kan weten welke zorg men de ander kan bieden. Deze manier van omgaan met het verschil beperkt zich niet tot de levensbeschouwelijke verschillen, maar alle verschillen die er tussen mensen zijn. In die zin moet er vanuit deze theorie niet radicaal anders worden omgegaan met mensen die een andere godsdienst hebben als met andere mensen. Met iedereen moet men in dialoog gaan om te bepalen wat het meest gepaste zorgaanbod is. Waar de benadering van Hellemans de nadruk legt op het openstellen van zichzelf en zichzelf aanpassen aan de ander, is er bij de Broeders van Liefde en in de presentietheorie meer een evenwicht. Er zijn geen vooraf geschreven theorieën en men gaat de dialoog aan met de ander. Men luistert hierbij aandachtig naar wat de ander zegt. Maar wat men zelf van belang vindt, wordt zeker niet zomaar opzij gezet. De voorzieningen hebben zelf even goed een stem in de dialoog als de gebruikers met een andere religieuze afkomst. Dit is ook meer het model dat binnen de hier onderzochte voorzieningen gehanteerd wordt. Men geeft aan echt open te staan voor de vraag van de betrokkenen, maar dit binnen het kader van wat men zelf als mogelijk ziet en binnen het kader van de christelijke identiteit. De directeurs van de voorzieningen geven ook aan dat als men in de toekomst meer met pluraliteit te maken zal krijgen, dit iets is waar men meer rekening mee zal moeten houden.
3.2.3 Besluit Er kan op verschillende manieren omgegaan worden met het spanningsveld tussen het doen van aanpassingen naar mensen met andere godsdiensten en het behouden van de eigen identiteit. Vanuit de 97
Cf. A. BAART & M. GRYPDONCK, Verpleegkunde en presentie, p. 188-194. Cf. Ibid., p. 189. 99 Cf. Ibid., p. 190. 100 Cf. Ibid., p. 193. 98
benadering van Hellemans kan de mogelijkheid geopperd worden van de onvoorwaardelijke gastvrijheid, maar dan zet men zijn eigen christelijke identiteit ook op het spel. De respondenten geven echter aan dat men het belangrijk vindt om de eigen christelijke identiteit te bewaren en ook Broeders van Liefde zijn het met dit standpunt eens. Men wil de waarden die men in de voorziening nastreeft uitdrukkelijk binnen een christelijk kader plaatsen. Daarbij wordt er aan medewerkers en gebruikers wel steeds de mogelijkheid gelaten deze waarden vanuit een ander perspectief te beleven. Het christelijk geloof heeft immers niet het alleenrecht op deze waarden. Ook de presentiebenadering geeft aan dat men binnen het zoeken naar een geschikt zorgaanbod zijn eigen mening niet tussen haakjes hoeft te plaatsen. Wel wil men binnen de hier aangehaalde literatuur respect hebben voor mensen met een andere levensbeschouwing en met hen een respectvolle dialoog aan gaan. Ook binnen de onderzochte voorzieningen staat men voor het hier besproken spanningsveld. Men wil de eigen christelijke identiteit bewaren en de waarden die men in de voorziening voorop stelt expliciet binnen een christelijk kader plaatsen. Daarnaast wil men mensen de mogelijkheid bieden de christelijke levensvisie op zijn minst te leren kennen. Dialoog tussen verschillende levensbeschouwingen is nog niet expliciet aanwezig, maar daar wil men minstens in voorziening A verandering in brengen.
4
CONCLUSIE
In dit veldwerk onderzochten we de rol van het pastoraat in de gehandicaptenzorg. Er zijn twee thema’s behandeld. Het eerste thema betrof de betrokkenheid van medewerkers in voorzieningen voor personen met een verstandelijke beperking en hoe pastor en medewerkers elkaar wederzijds ondersteunen bij het bieden van goede zorg. Het tweede thema betrof het omgaan met pluraliteit in dezelfde voorzieningen. Om dit te onderzoeken zijn er interviews en observaties gedaan in twee voorzieningen voor personen met een verstandelijke beperking. Om een zo breed mogelijk zicht te krijgen op de pastorale zorg in deze voorzieningen werden de interviews afgenomen bij verschillende groepen van medewerkers en zijn ook de gebruikers van de voorzieningen bevraagd. De bevindingen die uit deze data naar voor kwamen, werden vergeleken met literatuur. Aan de hand van dit onderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden wat de onderzoeksvragen betreft. In de onderzochte voorzieningen wordt een pastoraal aanbod gedaan naar zowel gebruikers als naar medewerkers. Soms is er ook een aanbod naar de ouders. Bij het aanbod naar gebruikers is het belangrijk dat men aansluit bij het niveau van de mensen die men voor zich heeft. De persoon van de pastor is bij het doen van dit werk zeer belangrijk. Wat de wederzijdse ondersteuning van pastor en medewerkers betreft, is het opvallend dat de pastor in beide voorzieningen een ondersteunende rol vervult bij het overlijden van een gebruiker. De manier waarop deze ondersteuning wordt ingevuld, verschilt per voorziening. Wat de ondersteuning van medewerkers aan de pastor betreft, blijkt dat alle medewerkers in beide voorzieningen worden uitgenodigd om deel te nemen aan de pastorale vergaderingen. Hier is echter niet zoveel enthousiasme voor. Daarnaast kunnen medewerkers helpen bij de meer praktische dingen zoals het klaarmaken van een ruimte voor een viering. Bij medewerkers vallen daarnaast verschillende houdingen ten aanzien van de pastor te onderscheiden. Er zijn zowel mensen die heel positief zijn ten opzichte van het werk van de pastor, als mensen die hier eerder negatief tegenover staan. Deze vaststelling kan bekeken worden in het licht van de presentietheorie. De onderzochte pastores gaan namelijk beiden op een presente wijze te werk. Bij deze manier van zorg bieden is er vooral aandacht voor de relatie die men met de zorgvrager opbouwt. Rond deze relatie draait de rest van de zorgverlening. Vanuit deze relatie worden alle andere (be)handelingen vorm gegeven. Op deze manier wordt er zo goed mogelijk aangesloten bij wat de zorgvrager in het licht van zijn eigen levensverhaal als de beste zorg ziet. In beide voorzieningen zijn er zeker nog medewerkers die vanuit de presentiebenadering hun zorgverlening vorm geven. Er zijn echter ook medewerkers die eerder te werk gaan vanuit een interventionistische manier van zorg geven. In deze benadering heeft de zorgverlener een meer sturende rol. Ook hij wil de zorgvrager een zo goed mogelijke zorgverlening bieden. Hij vertrekt hiervoor echter niet vanuit de relatie die hij met de zorgvrager heeft, maar eerder vanuit op voorhand vaststaande en wetenschappelijk onderzochte handelingswijzen. De relatie die men met de zorgvrager aangaat, wordt puur functioneel bekeken. Van medewerkers die op deze wijze zorg bieden, kan verwacht worden dat ze minder positief zullen staan ten opzichte van het werk dat de pastor in de voorziening verricht. Vanuit een interventionistische benadering kan men namelijk het nut sterk in twijfel trekken van iemand die op een presente manier tewerk gaat. Naast dit verschil in benaderingswijzen van zorgverleners, werd er in het onderzoek ook gezien dat er in één van de twee voorzieningen medewerkers soms niet voldoende geïnformeerd zijn over het pastorale aanbod in de voorziening. Dit is wel een voorwaarde om ondersteuning te kunnen bieden aan de pastor. Ook blijkt uit die resultaten van het onderzoek dat het zeer belangrijk is dat de onderlinge taken van de verschillende medewerkers die bij de pastorale zorg betrokken zijn, goed op elkaar afgestemd worden. Het tweede thema ging over het omgaan met pluraliteit. Een eerste bevinding in dit verband is dat de respondenten aangeven dat er niet veel mensen met een andere dan de christelijke godsdienst in de voorziening aanwezig zijn. Ze hanteren hier echter een zeer nauwe definitie van pluraliteit. Enkel mensen met een andere dan de christelijke godsdienst vallen hieronder. Mensen met een nietgodsdienstige levensbeschouwing of variaties in beleving binnen de christelijke godsdienst worden hierin niet opgenomen. Als men de definitie van pluraliteit zou verbreden, zou men daarom waarschijnlijk meer pluraliteit vinden. Waar men godsdienstige pluraliteit in de voorzieningen
opmerkt, zijn er geen onoplosbare problemen. Wel geeft men aan het belangrijk te vinden de grens te bewaken tussen het aanpassen aan mensen met een andere levensbeschouwing, het behouden van de eigen identiteit en het kijken naar wat praktisch haalbaar is. Vooral het spanningsveld tussen de eerste twee componenten, met name het aanpassen aan mensen met een andere godsdienst en het waarborgen van de eigen christelijke identiteit, komt in de literatuur ook sterk naar voor. Men bekijkt dit spanningsveld op verschillende manieren. Een eerste benadering wordt gegeven door Hellemans. In dezebenadering staat vooral de openheid voor de ander centraal. Ze stelt dat men pas volledig gastvrij kan zijn tegenover de ander als men bereid is zijn eigen identiteit ook op het spel te zetten en aan te passen in confrontatie met de ander. De vraag is echter of het wel wenselijk is om deze openheid zo ver door te trekken. Het blijkt dat medewerkers het namelijk belangrijk vinden om de christelijke identiteit van de voorziening te bewaren. Hier zijn de Broeders van Liefde het mee eens. Zij geven de zorgverlening in hun voorzieningen vorm vanuit een christelijk waardenkader. Er is wel de openheid om de waarden vanuit een andere levensbeschouwing te beleven. Ze zijn immers niet uniek christelijk. Ook vanuit de presentiebenadering geeft men aan dat de visie van de zorgverlener niet volledig tussen haakjes geplaatst hoeft te worden. Zowel bij de Broeders van Liefde als binnen de presentiebenadering wil men wel op een respectvolle wijze in dialoog gaan met mensen die een andere dan de christelijke levensvisie hebben. In de hier onderzochte voorzieningen gaat men ook uit van een christelijk waardenkader. Net als bij de Broeders van Liefde geeft men hierbij aan dat deze waarden ook vanuit een andere levensbeschouwing beleefd kunnen en mogen worden. De interlevensbeschouwelijke dialoog die zo benadrukt wordt, lijkt in de onderzochte voorzieningen nog niet zo sterk aanwezig. De pastor van één van de twee onderzochte voorzieningen wil hier wel verandering in brengen. Ook medewerkers geven verder aan dat ze dit zien als een belangrijke taak van de pastor. Wat medewerkers tot slot nog als taak voor de pastor in hun voorziening zien, is dat hij hen de kennis die hij op het vlak van pluraliteit beschikt tot hun beschikking stelt. Tot slot geven we hier nog twee aanbevelingen voor vervolgonderzoek. Ten eerste zou het goed zijn om het hier gevoerde onderzoek nog eens op grotere schaal te herhalen. Het is namelijk niet mogelijk algemeen geldende conclusies te trekken op basis van een onderzoek in slechts twee voorzieningen. Een vraag die hierbij gesteld kan worden, is of er in andere voorzieningen een gelijk patroon van onderlinge ondersteuning is tussen medewerkers en pastor als we hier terugvonden. Verder kan men zich afvragen welke factoren er behalve het verschil in benaderingswijze van de zorg meespelen en of deze te beïnvloeden zijn. Wat pluraliteit betreft, kan men zich afvragen of er in andere voorzieningen meer pluraliteit aanwezig is dan in de hier onderzochte voorzieningen en of men hier anders mee omgaat omwille van deze grotere verscheidenheid aan levensbeschouwingen. Men kan zich daarbij afvragen of men op dat moment meer aanpassingen zal doen om tegemoet te komen aan vragen van mensen met een andere levensbeschouwing of dat men juist meer nadruk gaat leggen op het behoud van de eigen christelijke identiteit. Ten tweede zou het goed zijn om in vervolgonderzoek meer tijd te besteden om per voorziening na te gaan hoe de pastorale zorg daar vorm krijgt. Vooral in grote voorzieningen is het nodig meer interviews en observaties te doen om een goed beeld te krijgen van de variëteit aan meningen die er binnen een voorziening leven. Eventueel zou dit ook kunnen worden opgevangen door naast een kleinschalig diepteonderzoek, zoals dat hier gebeurd is, een grootschalig survey-onderzoek te voeren omdat men zo op een eenvoudige wijze data kan verkrijgen van een veel grotere groep mensen.