en op de heide daartusschen een kudde schapen met den herder, weer juist zoo in het landschap geschilderd, dat het kereltje er karakter aan geeft.
BASINEL, zijn broeder. EGINHARD, schrijver. Emma's echtgenoot. TURPIJN, aartsbisschop. HERTOG NAMELS VAN BEIEREN.
Stem van SINT-DIONYSIUS. Stem van SINT-MAARTEN.
Paladijnen, gezanten van Byzantium, gezellen van Klegast, ridders, pages, edelvrouwen, dienaren.
Arnold Koning is op en top een schilder, een hartstochtelijk colorist. Ik kreeg daarvan den indruk op zijn atelier, waar ik tal van studies van hem zag, die daarvan de onmiskenbare blijken dragen. Daaronder heb ik nog niet genoemd een zonnig wintergezicht, dat hem wel tot bouwstof heeft kunnen dienen voor zijn groot sneeuwlandschap in y^/z', maar nog intenser van kleur en toon. Ik zag daar ook een landschap bij maanlicht, dat hoegenaamd niets gemeen heeft met maanlichten van andere schilders, dat de sensatie van zoo'n stillen lichten avond weer op een geheel bijzondere manier vertolkte en waardoor het mij wederom duidelijk werd, dat de natuur zich niet laat copiëeren, maar de beste artist zich tevreden moet stellen met een a peu pres. Het hoogste doel moet dan zijn om, zooals Eugène Fromentin het zoo goed uitdrukte, de natuur te zien au travers d'un temperament. En dat doet Koning. In de techniek van zijn kunst zal hij nog vele vorderingen kunnen maken en nog menige zwakheid moeten trachten te overwinnen. In dat opzicht moet hij zich nog dagelijks inspannen en naar hooger streven. Maar Arnold Koning zal dit bereiken, daar de fundamenten door hem stevig gelegd zijn. Den Haag, Juni 1902.
K
AREL EX ELEGAST. f t f f t DRAMATISCHE IDYLLE IN VIER TAEEREELEX. DOOR FIORE DELLA NEVE. f f f f PERSONEN:
KKRSTE TAFEREEL. w/ />/ to / W m ÏWZ /c //yc/to'///. 0 / «V« w / ra//to/Vw/cc/ /MW/' «V (7«^r?, «aw w/ w w / r f ; w///Vv //e ^//C/T/, /c//. //«/e
/9c
/Y/S< «///; cc/;, / w / ' , 7t''<7rt/v cc//
//cc//
/ 2 t ó / (/cv ^ « s f r j 2//V/ «•(//•/^//zV.fc/w/' 7///'-
cc// /tf^c/r// zc/c/), /wrfc,^ iV«///cA' ?'«//
, cc/zc
KAREL.
Genoeg!... en dank!... 't Verhaal van vorsten[daden, Verplicht zelfs hem, wiens zwaard die daden [wrocht. Dank, Eginhard!... Zoo vult zich dag aan dag Het groote boek, het boek van 's Keizers leven, Met zijn verdienste en schuld . . . en of ik hier Al schrappen liet en loochnen en versieren, "t Waar'ijdel,... Hoog daarboven griffelt zich Met eeuwig onuitwischbaar schrift het boek, Het heilig boek, dat op den dag des oordeels Mijn engel opslaat voor het oog van God!...
KARKI. DE GROOTE, keizer-koning. EMMA,
I
CHI.OTII.DE,
I zijne dochters.
THEODRADE,
'
HERTOG EGGHERIC VAN EGGHERMOXDE.
ERMINTRUDE, Eggheric's vrouw, Karel's zuster. EI.EGAST, oproerig hertog. "
Ik hoorde niet, hoe hertog Elegast, Den Keizer in gehoorzaamheid te kort deed En opstond, en gestraft werd,... Waarom 't niet Vermeld r . . . EGINHARD.
Mijn Keizer.... 13
;/
KAR KL.
CHLOTILDE.
O, ik weet: niet elk Van hen die mij omgaven achtte 't billijk, Ik hoorde mompelen van haastig onrecht; Men noemde mij doldriftig en tyran. Mijn trotsche paladijnen murmureerden, Maar fluist'rend, om mijn drift... Gij Kginhard Spraakt door de leemte in uw kroniek uw oordeel; Gij hebt verzwegen wat gij afkeurt! EOINHARD (/«tf /w/5/
te^m/).
Vorst!... 't Vergrijp van Klegast was overijver,... Of 't ontrouw was, is nimmer klaar geworden.... KA RUL.
Om 't even, meld het! En vergrijp, èn straf! Aan 't nageslacht het oordeel, en aan God!. .. Maar meld nu ook, dat hertog Klegast, Op zijne burcht het recht des Keizers tartend, Misdadige gezellen om zich scharend, Van roof ging leven, graaf en bisschop plund'rend, En dat geweld noch list hem grijpen k o n . . . . Den Keizer is hetdroefheid... meldhet, schrijver,... Ook 's Keizers zorg en leed bevatte uw boek... . Wie naadren r
Ik blijf spinnen.
««««r/r ayVzV ?///. CHLOTHILDE («>/,(,'•.''
Keizersdochter en maagdelijn Spinnen, spinnen het draadje fijn; Tot Keizersdochter of poorterskind Fluistert het rad wat zij zelf verzint. Spinnen, spinnen het draadje fijn; Snorren, snorren, het raadje klein,... Tot keizersdochter en poorterskind Fluistert een naam in den avondwind. Snorren, snorren het raadje klein, Spoedig zal het weer avond zijn; Gaarne spon ik den gansenen dag Als ik ten avond mijn liefste zag.
C L O T H I L D E (.ÏZCZ" o/,
Gij! Basinel! TURIMJN (
BASINEL (ZV
Heer, 't Ts hertog Eggheric Met zijne gemalin, vrouw Ermintrude.
Ik zelf! Mijn liefste lief!... CHLOTILDE.
Hoe komt ge hier! En in dit kleed?... KAREI..
Wees welkom, zuster, en ook Eggheric 1 <*/z AV/ser
EGGHERIC (// A'«/r/).
Wij komen, naar gewoonte, op 't opontbod.... Gehoorzaam als vazallen, schoon uw broeder KAKEL.
'k Heb u ontboden, om een afgezant Te ontvangen, dien mij uit Byzantium zond De Keizerin.... Ginds wacht hij in de voorzaal, Tot ik hem toelaat.... Gij, neemt uwe plaatsen Aan tafel.. .. Als wij ginds gezeten zijn, Eerwaarde bisschop, volg met de gezanten!
THKODRADK.
Kom, zuster, mee ter feestzaal! 14
BASINEL.
Mijn broeder, De hertog Elegast, verschafte 't mij. . . . Hij is zoo sluw.... Ik kwam na de gezanten, Men hield mij voor een Byzantijn ; Hier ben ik! CHLOTILDK.
Gij onvoorzichtige! Ik beef voor u , . . . Uw leven staat op 't spel. BASINEL.
Om 't even! Wat is 't leven zonder U ! CHI.OTILDE.
Gij, 's roovers broeder! Als men u hier z a g , . . . BASINEL.
Men hing mij aan den hoogsten boom ?. .. [Om 't even! Het ergst' is, nimmer u te zien, Chlotilde! Voor mijn verloren, hopelooze liefde, Die liefde zonder toekomst, is het heden De gansche schat.... Laat ik dien gansch [genieten.... Spin voort; 't is of mijn wezen, voortgedragen Op 't snorrend liedje van uw spinnewiel, Zoo langer bij u blijft....
Spin voort, mijn lief, en als ik ben verdwenen, Lang zingt, al tripplend, nog uw voet Het gonzend liedje na, dat licht u weenen En blozen doet.... Als wierookgeur en vroomheid van gebeden Nog hangen blijft, lang na de morgenmis,... Van zwanen, door het vijverblauw gegleden, De rimpling lang nog wiegt in 't oeverlisch,... Zoo gonst nog lang, in 't wentlend wiel gevangen, De trilling na van 't peinzend liefdewoord, En purpert morgen nog met dieper blos uw wangen,— Mijn lief, spin voort!... CHLOTILDE (tó ///ƒ /crs/)'üfe ?
BASINEL.
't Zij dan zoo zrr/w,^ 2''/'
EMMA.
Gegroet, hooge vorstinne! CHLOTILDE.
Ik, vorstinne? THEODRADE.
Gegroet, mijn keizerinne? CHLOTILDE.
Ik spin niet meer!... 't Geluk is hier, is n u ! . . . Heeft liefde dan geen toekomst, dan is rusten En luistren naar wat liefde rluistren mag, Nog beter dan in 't spinnewiel bewaren. Wat zij gefluisterd heeft!... Mijn Basinel! BASINEL.
Chlotilde! (/z// Xv/rf /ww). CHLOTII.DE.
O, waarom ben ik Karel's dochter.... BAS:NEL.
't Is stil rondom,... het duister valt; ik zie niets Van keizerlijk sieraad ik zie Chlotilde In scheemring in mijn arm,... haar heb ik lief....
Ik, keizerinne: EMMA.
't Gezantschap van Byzantium gold u! Men vraagt uw hand'. Wat ongehoorde eer! Geen pracht, geen grootheid, kent men hier in ['t Westen, Als daar! Kom mee. men vroeg, waarom uw zetel Dus ledig bleef.. .. Kom mee, laat ons u tooien, Dat de gezant zijn meesteres aanschouwe. CHLOTILDE.
Ik zal niet gaan, ik spin THEODRADE.
Wat dwaasheid, zuster.... CHLOTILDE.
CHLOTII.DE.
Ik zal geen keizerin zijn....
Men komt!...
EMMA.
BASINEL.
Wat nood? Hier sterven aan uw voeten Is "t eenig, wat mij waard schijnt, voor te leven CHLOTILDE.
Om Godswil!... om uzelf,... om mij! BASINEL.
Om u ! . . . CHLOTILDE.
Ik smeek u, ga! BASINEL.
Zult gij mij volgen? CHLOTILDE (aarstóv/aO.
Ik: Ik, Karel's dochter:...
Hoor nog verder! Men biedt daarginds den keizers godd'lijke eer CHLOTILDE.
Hoor, Emma,... Toen de jong'ling Eginhard U sprak van liefde, dacht ge toen aan kronen, Aan scepters, aan Byzantium, aan grootheid?... Gij dacht aan liefde.... En gij, mijn Theodrade, Als eenmaal voor uw hart de ure slaat, Dat u in alles, in den klank der snaren, In 't ruischen van de blaadren in den nacht, Eén naam weerklinkt, die 't harte kloppen doet, Hoe schijnt Byzantium dan ver,... en vreemd De gansche wereld die dien naam niet noemt!... Vraagt mijn geheim mij niet... maar laat mij [blijven EMMA.
BASINEL.
Nu, dan blijf ik! CHLOTILDE.
Ga! Men komt!...
Arm kind, wat moeite heeft het ons gekost, Aan Eginhard en mij Toch is 't gelukt, En "t zal ook u gelukken!... Liefde wint! THEODRADE.
BASINEL.
Men kome!... CHLOTILDE.
't Zijn mijn zusters. Ga! Ik smeek het u ! . . . Verberg u ! . . .
Maar wien dan heeft zij lief? EMMA.
Stil! niet gevraagd!... CHLOTILDE.
Ik ga naar mijn vertrek.... 15
EMMA.
BASINEL.
Vaarwel! C'/z/tf zYzizï? ö i w wz
Wij naar de feestzaal!. (ZV j
3Z/7Z
Z ^
BASINEL.
Gij hebt mij lief. en z i e . . . de tijden dringen! O, laat ons v l u c h t e n , . . . volg m i j . . . 't Is geen troon, Dien ik u b i e d , . . . des ballings toevluchtsoord, De grijze burcht, hoog op den steilen top Maar liefde zal, als in der houtduif nest, U k o e s t ' r e n — Morgen zijt gij niet meer vrij!
God en de heil'gen hoeden uwen slaap! Op morgen, na den noen, geef ik u antwoord! «z
CHI.OTII.DE.
Ik zal mijn vader s m e e k e n . . . .
KAKEL.
BASINEL.
En hem zeggen: Hij, dien ik liefheb, noemt zich Basinel, Een jonger broeder van dien Elegast, Onbillijk van zijn land en goed beroofd Door U, den K e i z e r ! . . . Van dien Elegast, Wiens vonnis U als brandmerk schroeien moest, Als Keizer Karel, dien men noemt den Groote, 't Geweten kende CHLOTILDE.
Zwijg! Hij is mijn v a d e r ! . . . Hij is de groote Keizer van het Westen, En wat zijn wijsheid doet, is welgedaan!
Zend mij Chlotilde, morgen, na de vroegmis, Dat ik mijn wil haar melde. Eginhard, Gij, blijf nog hier, en meld in de kroniek, Hoe mij de wijze Irene, keizerin Van 't Oostersch rijk, de hand van mijne dochter. Voor haren zoon, den jongen keizer, v r o e g . . . En E l e g a s t , . . . gij hebt het wel vermeld, Schoon 't mij een doorn in 't oog is r . . . hoe hij rooft En p l u n d e r t , . . . en 't mij immer niet gelukte Hem te bereiken . . . en hoe and'ren 't mij. Verwijten, dat mijn onrechtvaardig vonnis Hem bracht tot m u i t e r i j : . . . (
BASINEL.
Vertrek...! « /Vrtfewöfez). Vertrekt!
Welnu, zijn wijsheid zal u henen zenden Naar 't heidensch Oosten, waar ge kwijnen zult, Van vreemde aangezichten aangestaard, En sterven, ver van m i j , . . . mij die u l i e f h e b . . . . CHLOTILDE.
O Basinel!... BASINEL.
Chlotilde! de uren d r i n g e n , . . . Nog hebt ge niets beloofd den Byzantijn, Nog is u niets bevolen, nog is 't dus Geen zonde, dezen nacht met mij te v l u c h t e n . . . . CHLOTILDE.
Mijn God, men zal u dooden, v l u c h t ! . . . BASINEL.
Geef, Vader, mij den slaap, en heil'gen, gij, Wendt van mijn sponde booze droomen af! Sint-Dionysius, mijn patroon, Sint-Maarten Patroon van Erankrijk, strijdbre held en bisschop, Weest gij mij voorspraak.... Was mijn woord te ras Toen 'k Elegast van land en eer beroofde, 't Zij mij vergeven om der zorgen wil, Die hij mij gaf... Weest. heilgen, mijne voorspraak! z/z/).
Ik vlucht niet
zw/zir/z/V/z
CHLOTII.DE.
Men komt.
Als ge me lief hebt, g a ! . . . EEN STEM. BASINEL.
Chlotilde, Ik heb u lief,... ik blijf... Als dit het laatst is, Waarom dan heengaan : . . . CHLOTILDE.
B a s i n e l . . . ik volg u . . . Ik kom bij de k a p e l . . . Voor middernacht Maar g a , . . . men komt! Om Godswil, g a — XXIV. Elsevier's Xo. ".
Sta op, o koning! Op! sta op! KAREL (0»/fe/<&è«»). Wie roept mij? EEN STEM.
Sta op! o, koning! Op! Sta op! KAREL.
Wie roept mij?
'7
EKN STEM.
Sta op! o koning' en maak fluks u op! 't Is 's Heeren wil, dat gij in dezen nacht Uw slot verlaat en uittrekt om te rooven! KARET..
Voorzeker is dit schijn, en s p o t . . . een alve Die mij komt kwellen EEN STEM.
't Is Gods eigen wil, Dat gij u opmaakt, uwe wapens neemt En uitgaat om te plund'ren....
Waar regenvloeden diepe voren lieten, „'t Is 's Heeren wil, dat gij in dezen nacht Uw slot verlaat en uittrekt om te rooven!" Helpt hen die stelen gaan, de Hemel zoo, Hun wegen oop'nend in het dichte bosch? Is hun de nacht zoo trouwe bondgenoot r Als Klegast gaat rooven, helpen hem De heilgen dan en alven ? . . . Een gerucht De Keizer zou zich niet verbergen nu, Maar wel de roover....
KAREL.
Plund'ren, i k ? . . . Zie, ik heb schatten... gansch dit rijk is mijn, En land bij land, van Keulen tot aan Rome, Van 't Donaustrand tot aan de wilde zee! Met alles wat het heeft.... Wat zou ik rooven ?
CHI.OTILDE.
Ik kan niet meer BASINEL.
Ik zal u nog wat dragen! CHLOTILDE.
EEN STEM.
O, koning, maak u op, het is Gods wil! KAREL.
Ik rooven? Waar ik roovers vinden kan, Is hunne straf gewis.... Vraag, Heer, iets anders, Uw dienaar doet met vreugd, wat gij beveelt!
Gedroegt me reeds zoolang.... En ik ben angstig 't Is geen vermoeienis, het is berouw.. .. BASINET..
Hebt gij mij niet meer lief?... CHI.OTILDE.
Ik heb u lief, Is 't spoedig morgen ?
EEN' STEM.
Doe, keizer Karel, d i t ! . . . wie zijne taak Wil kiezen, is des Heeren dienaar niet! Op morgen vroeg zal u de dood verrassen, En zonder aflaat, zonder laatste zalving, Volvoert gij niet des Heeren woord.... KAREL.
Maar anders nu dan thuis
BASINEL.
In lang nog niet; de nacht duurt uren nog. Wilt ge wat rusten hier? CHLOTII.DK.
Op 't gras? Ik zwijg
BASINEL.
En ik gehoorzaam Gode
Ik spreid mijn mantel Hier op het mos. CHLOTILDE.
Gansch de wacht, 1 ,igt vast in slaap.. .. Uw wegen, Heer, zijn duister, Laat mij Uw hand en vaste zorg geleiden.
't Is koud . . . ik huiver. BASINEL.
Liefste.... Ik spreid mijn wapenrok uit om uw schouders.... Rust in mijn a r m , . . . mijn hart verwarmt u wel. Voel hoe het klopt!...
TWEEDE TAFEREEL.
CHI.OTILDE.
Heel lang is nog de weg, Naar 't burchtslot van uw broeder ? BASINEL.
Lang en steil, Maar 'k draag u wel omhoog! CHLOTII.DE.
K A R E L (tf
Gij vraagt mij wonderlijke dingen, heilgen! Als in den droom ga ik het duister pad; Aan ied'ren kruisweg kies ik zonder weiflen, Als leidde mij een hand; de takken buigen En oop'nen lange gangen door het woud; De nachtwind jaagt de wolken langs de maan, Als wilde paarden, vegend met hun manen Het luchtruim, en mij wijst de glans de plekken 18
Stil! Hoort ge niets? BASINEL.
Wees niet beangst. CHLOTII.DE.
De geesten van den nacht Gaan fluist'rend o m . . . . Zij vragen wie dat is. Die 's vaders huis ontvlood Zij zien mij aan, En spotten.... Basinel!
BASINEL.
Vertrouw mij, liefste! De geesten van den nacht zijn onze vrienden, Zij murm'len geheimzinnig in uw oor Dat Basinel u liefheeft, is 't niet zoo? En mij vertellen zij met rluisterwoorden Een profetie van voorbestemd geluk,... Chlotilde! CHLOTILDE.
Men vertelt dat Elegast Uw broeder, toovermiddelen kent, en raadpleegt Met geesten van den nacht, — en lezen kan In sterren en planeten . . . en beveelt Aan alven.... BASINEL.
Dwaasheid, al zijn tooverij Is, niet voor tooverij te vreezen! Hij Is sterk, rechtvaardig en van eed'len zin!... Zij hebben allen eerbied voor hem. allen! Gij ook zult hem eerbiedigen....
Maar niet naar mijne burcht zal Basinel U leiden.... Broeder, 't waar verkeerd gedaan, Wanneer ik t u vergunde Zou 't niet schijnen Of Elegast een gijzelaar verlangde Om zijnen vorst te dwingen? Niet bij nacht, Niet door verstolen schaking wensch ik u Tot zuster Op den held'ren, klaren dag Moogt gij verschijnen, dan heet ik u welkom.... HASINEL.
Maar
Elegast!... ELEOAST.
't Is hartstocht die verblindt, Mijn broeder; maar schoon Karel mij ontzette Van land en goed, hij nam mijne eer nog niet! Noch de uwe; later zult gij hiervoor danken. Gij mannen, zult mijn broeder en de jonkvrouw Eerbiedig tot des Keizers slot verzeilen, En haar verdeed'gen, zij het met uw leven. BASINEL.
Ik duld het niet!...
CHLOTILDE.
Ook ik?
Ik, Karel's dochter!
CHLOTILDE. BASINEL.
Toch! — Hij is het hoofd! Zijn wil geldt op de burcht, — geen ander.... Maar De nacht gaat verder, andre sterren rijzen, De weg is lang,. . zal ik u dragen nu ? CHLOTILDE.
Ik volg u . . . . Hoor ik ginder niet gerucht?... BASINEL.
Het is zoo.... Stemmen naad'ren.... Langs dit pad Bereikt men ons.... Volg mij in 't kreupelhout Te laat! wij zijn gezien Wijk achter mij. . . . V 7i'/#« ,?£-
Uw broeder heeft gelijk!... to// /r,<,Y/;). Om mijnentwille, doe wat hij u vraagt.... Mijn Basinel.... Ik dank u, Elegast. De stem, die in mijzelve onduidlijk sprak, Zij klinkt mij helder thans uit uwen mond ! Ik zweer u, Basinel, dat. als deez' nacht, Ik d' uwe zou geweest zijn voor altoos, Ik d' uwe worden zal voor ieders oog, En niets mij dezen eed zal doen verbreken. Ten handkus reik ik gaarne u de rechte, Heer hertog! ELKOAST.
777» to /i
God behoede u, vorstin!
EI.KGAST.
Een goede buit'. (ƒƒ/)' //«// AM/WC/ /;; to Hoe? Basinel, mijn broeder?... En deze ? . . . BASINEL.
Broeder,... breng uw hulde haar. Het is Chlotilde, keizer Karel's dochter Die mij ter liefde het paleis verliet, En vluchtte.... Uwe zuster zal zij zijn. Ik vraag voor haar als voor uws broeders vrouwe Huisvesting op de burcht.... ELEGAST.
Gegroet, vorstinne. .. . Vergun dat Elegast zijn hulde u biede....
ELEOAST.
Wie nadert? Een als ik, op buit belust? KAREL (/««««/rfj.
„'t Is Heeren wil, dat gij in dezen nacht Uw slot verlaat, en uittrekt om te rooven!" O zonderling gebod . . . Wis wil de Heer Mij leeren medelijden en vergeving Voor hen die zwerven, zonder ander goed Dan wat hun list den rijken heeft ontnomen.... De gier, die in de bergkloof huist, heeft meer Dan Elegast, wien ik om luttel kwaads Zijn land ontnam Toch eert hij nog den Keizer, En eerde 's Keizers dochter.... Wat hij rooft '9
Ei.EGAST.
Sterk zijt gij, ridder, en in 't spel 'ervaren, Te meer ben ik belust, den watpen rok Van zulk een dapper ridder zelf [te dragen.
/<777'(?
KARKL.
Victorie! ELEOASÏ.
Ja! O waar ik niet geboren! Ik ben in uwe handen, ridder, [dood mij! KAKEL.
Toch niet! Zou ik een weerloos [ridder dooden? EI.KGAST.
Een roover!... KAREI,.
Zelf ging ik op rooven uit! Maar zeg mij dit: wat, roover, is uw naam? Ik laat u gaan, als ik uw naam [vernam! Van bisschoppen en abten, deelt hij rond Aan die in nood zijn. zegt men, maar den arme Is hij een helper... als ik rooven moet, Ik wilde Elegast's gezel wel zijn.... // 7£/// fELKGAST.
Heer ridder.... O]) den dag is 't bosch Voor wie voorbijgaat, frank en vrij.... Maar in den nacht behoort het hun, Die voor den nacht niet vreezen. Geef Uw halsberg, en dien wapenrok, Met goud en eedle steenen vol,... Uw zwaard en ook de tasch, waarin Uw reisgeld al te luide klinkt.... KARKI..
Gij spot. . . . Ik ben het niet gewoon, Dat iemand mij bevelen geeft, Ook niet als wat bevolen wordt, Mij mocht behagen, nog te min Wanneer men schand'lijks van mij eischt! Wat gij verlangt — koopt men voor bloed! E i.EI; AST. Ik neem het, en uw bloed erbij! 20
El.EGAST.
Mijn naam ? Eens heette ik hertog Elegast Thans Elegast de roover. Het geluk Was mij niet gunstig. Zeide ik alles u 't Verhaal werd ook te lang. Genoeg,... ik heb Mijn land en goed verloren,... om te leven Moet ik wel nemen wat een ander heeft, Want ik heb niets. Ook 't nest der jongt' wolven, Ziet hongrig uit of d' oude buit hun brengt.... Maar 't is gedaan.... Ik heb mijn zwaard verloren, En zulk een vind ik niet zoo spoedig weer. En gij? heer ridder, zeg mij hoe gij heet! Uw kleed is niet van een die armoe lijdt, Uw rusting niet van een die stelen moet! Is dan uw vijand zoo geducht, dat gij Des nachts moet reizen? Rondt gij die u haten Niet trotsen... . Gij, zoo goed in 't wapenspel ? KAREL (/>/ 3/(7/ ;<•//).
,.'t Is Heeren wil, dat gij in dezen nacht Uw slot verlaat, en uittrekt om te rooven".... Mijn naam? Gij wilt het? Noem mij Adelbrecht, Ik roof als gij, wilt gij mijn helper zijn?
Ik weet een schat, zoo groot... hij was ons beiden Voor 't leven wel genoeg... ik weet den weg, Maar gansch alleen kan ik hem niet vervoeren,... De nacht is gunstig... gaan wij saam er heen? «ƒ < ELEGAST.
Waar ligt de schat?
öï? j KARET,.
In keizer Karel's slot Kr is zooveel, dat niemand zelfs zal merken. Of men twee muildiervrachten gouds er nam. EJ.EGAST.
zw/z'c/zz'
Ik help u niet! Heeft mij de Keizer ook Uit mijn gebied ontzet, hij blijft mijn heer; Hem moet ik gansch mijn leven blijven eeren.
to
sz>/ zV-
KAREL
God loone 't u, daar hij het toch niet deed! Maar weet ge een beet'ren roof dan voor ons beiden!
/zz/'
. 0/
di?
ELEGAST. ERMINÏRÜÜE.
Ik weet er een: Het huis van Eggheric, Die 's Keizers zuster huwde, is vol schatten, En hem bestelen is geen kwaad, den schelm, Die menigeen verried en schade bracht. Den Keizer zelf zou hij voor geld verraden, Of wel uit nijd en snoode ondankbaarheid. Ik weet waar hij zijn kostbaarheden bergt, Ik zal u leiden, stelen wij te zamen! Verdwenen is nu de nieuwgier'ge maan De nacht is gunstig; op! aan 't rooverswerk!
Gaat ge niet rusten, Eggheric? EGGHERIC.
Neen, laat mij! 't Is binnen zwoel, ik zou niet kunnen slapen. Ga heen! ERMINTRÜDE.
Wellicht bevangt u toch de slaap; Laat mij wat kussens schikken op de bank, Dan rust ge in de koelte.
DERDE TAFEREEL. ZWZ
/>7>Z>Z
ERMINTRÜDE.
Wilt ge een koelen drank? zw/ïr/z/e
Ik zal hem halen. «r.?/ /zcz* EGGHERIC.
't Is dus wel afgesproken ? Morgen vroeg Nog vóór den noen. Wij komen, elk voor zich, Aan 'skeizers hof, gewapend, onder 't kleed, Met dolk en halsberg.... (Z? sz/zz «(/
ELEGAST.
Hier is het,... alles is hier donker.... Nu Den schat gezocht. Hier in de groote zaal Is gouden drinkgerij; juweelen gordels Zijn in een ijz'ren kist, en borstsieraden, Halsketens, diademen Zijn wij eerst Maar binnen, dan wijs ik u wel den weg.. ELEGAST.
er
Zeg mij nu, Adelbrecht, wat is uw plan r Hoe raadt gij ons te werken ? 't Zou mij leed doen, Wanneer er kwaads gebeurde en men kon zeggen Het kwam door mij. Ik wil uw raad dus volgen. 21
KARKL. En hoe hij zijnen Keizer blijft vereeren, Toch niet; ik ken dit huis niet. Richt gij 't werk. Trots onrechtvaardigheid. ELEGAST (,fow// «aar fez/e» ;;/e/ ELEGAST. Zie daar! Neem aan! Hebt gij een ijzer om dat slot te breken? (A'are/ ««ai/, ««««««««', jfOTrf/). KAREL. Maak zoo'n geraas niet!... 't Is niet veel, ik dacht 'k Verloor het mijne.... Hier meer te vinden. EI.EGAKT.
Neem het mijne dan En help mij duwen.... KAREL.
Neem mijn dolk El.EGAST ,\?/
Waartoe ? Zijt gij gewoon daar sloten mee te breken? Of 't ijzeren beslag van eiken deuren? (Zy dfaw ////« «/
Ge zijt onhandig, vriend!
KAREL.
's Hertogs grootste schat Hangt in dien hoek. Het is een leed'ren zadel Met honderd schellen, alle zuiver goud! Als Eggheric te paard zit. rink'len zij Met lieflijk klokkenspel, en klinken helder, Hij maakte 't buit in een paleis te Burgos Toen Spanje werd veroverd.... ELEGAST (///
KARKL.
Ik ben gewoon Om zonder hulp te werken.
KAREL.
Wilt gij het halen?... ELEGAST.
Ta, houd goed de wacht. / we/z ELEGAST.
Stil toch ! stil! Wilt ge alles wekken, hier in huis? KARKL.
Mijn dolk?
EGGHERIC.
Wat hoor ik? ERMINTRUDE (^/««(wAvfdfcW /««" /««/VMT;* «/ /VZYT).
Wees gerust, ik ben het....
Waar is hij ?
EGGHKRIC.
ELKGAST.
In de scheede, denk ik.... KARKL.
Neen. De scheede... is ook weg, ik liet haar zeker Hier vallen. . ..
Neen! Ik hoorde iets anders i//<w/- /w/'/Vv/S/MN/*?) : Ginder 1 )aar zijn roovers! (//// totó ^/> /«'/ / /«rfV'//(7W/. A"rt/r
El.EGAST l/riT/5/).
Hahaiia! Wat slimme roover! Hoe komt het, vriend, dat men niet telkenmale, Wanneer ge steelt, u op de daad betrapt? Ziehier uw dolk, uw scheede, ik nam ze weg. Van 't roovershandwerk weet ge niets, mijn vriend. Ziezoo, de deur is open.
ERMIXTRL'DIC.
't Is niets... . (Z// /w/// />z/ /ze;«). Ge zijt onrustig, Eggheric. Drie nachten reeds is u de slaap ontvlucht, Drie dagen laat ge onaangeroerd de spijzen, Nu schrikt ge op in 't midden van uw slaap; Dit alles is niet buiten u, maar in u!
KARKL.
(ia gij binnen, Gij kent in 't huis van Eggheric den weg, Ik zal hier wachten....
EGGHERIC.
Het is zoo.
ERMINTRUDE.
KAREL.
„'t Is Heeren wil, dat gij in dezen nacht Uw slot verlaat, en uittrekt om te rooven" Waartoe 't bevel ? . . . Wis dat ik dezen man, Zou leeren kennen en zijn deugden zien, Hoe trouw hij is en dapper, en behendig, 22
Eggheric, gij zijt beangst! Kan niet uw Ermintrude uw zorgen deelen? EGGHERIC.
't Is haast voleind.
ERMIN'J'RUDE.
Vaak wordt de smart verminderd, Als men haar uitspreekt, — deel mij alles mee. EGGHERIC.
Welaan, het zij zoo. Morgen weet ge toch, Wat dan geschied i s . . . . Morgen vóór den noen, Zal Karel niet meer Keizer zijn, maar ik. ERMINÏRÜDE. •
Maar gij? EGGHERIC.
Wij hebben 's Keizers-dood gezworen, Ik, Balderik en Hanno en Gawein En twintig and'ren nog; gij zaagt ze hier, Deez' avond, 't Was de laatste samenkomst.... ERM INTRUDE.
Hoe? Gij zoudt Karel, onzen Keizer dooden? Hem, dien gij eeren moet? Hem die met goed En land u overlaadde? Hem, uw broeder? EGGHERIC.
Ja hem, den dwingeland! den beul! ERMINTRUDE.
Uw Keizer! 't Waar beter recht, dat men u zelven doodde, Daar gij 't verdient, dan hem een haar gekrenkt [werd! EGGHERIC.
Is dat uw trouw?
El.EGAST.
Bij God! spreek zoo niet! Karel is mijn heer, Ik was met hem in Spanje en bij Toulouse, En heeft hij ook onbillijk mij behandeld, Hij is mijn koning, hij de groote en wijze! Man! waart gij nu niet mijn gezel geweest, Het bleef deez' nacht gewis niet ongewroken Dat gij zoo spraakt!... Nu echter smeek ik u, Ga gij naar het paleis en waarschuw hem! Ik smeek, bij alles wat u lief is, ga! KAREL.
Men zal mij niet gelooven. ELEGAST.
Deze dolk Draagt Eggheric's devies.. . Neem gij hem mede En toon hem Karel!... Ik ga in het slot En 'k dood er Eggheric! Mijn zwaard verlangt Het bloed van den verrader te ontmoeten! KAREL.
Neen, dood hem niet. Zijn straf ontgaat hij niet, En beter is 't dat zulk een zware schuld In 't openbaar gerechte wrake vinde! Neem gij, hetgeen gij roofdet, mee ik kom Mijn deel wel eischen, als ik Karel vond. ELEGAST.
Gij zweert dat Karel alles weten zal, En spoedig? KAREL.
(ƒƒ// .f// /*<&?/• «/ tfi?//' w/ *&// //a/c).
Dan sterf! Onwaardige! ERMINTRUDE.
O God! (Z// sz'/z.fe /V^w «V /w/wAw/f raw / t o ztor<7.r). EGGHERIC.
Dit is 't begin!... De eersteling Van 't bloedig maaien, dat ons morgen wacht!
KAKEL (/W
'k Zweer het u. Blijf gij op morgen In uwe burcht; als Karel u ontbiedt En vrijgeleide u belooft, dan komt gij En wilt getuige zijn? ELEGAST.
'k Beloof het u!
KAREL.
,,'t Is Heeren wil, dat gij in dezen nacht Het slot verlaat en uittrekt om te rooven!" O Heer, hoe wonderbaar uw wil en macht!
God, wat te doen? ELEI ;AST.
't Is vrouwe Ermintrude, Des Keizers zuster.... Zij is niet te redden.... Maar Karel moet gewaarschuwd ! . . . Als ik g a , . . . Bereik ik hem niet. . . . Zij die hem omgeven, Zij dooden mij, sinds lang is reeds mijn vonnis Geveld U kent men niet.... Zie, al den buit Wil ik u geven, en nog meer daarbij Als gij tot Karel gaan wilt en 't hem zeggen! KAREL.
Wat zoudt ge u moeite geven voor den Keizer! Hij is uw vijand immers? Hij verbande u? Welnu, wordt hij gedood, na hem een beetre! Gij zult den rouw wel dra te boven komen! 24
Dank. Dionysius, die van daarboven Mij bode waart van 't goddelijk bevel De vreemde proef van volgen en gelooven! Sint-Maarten, dank! in 't bloedig oorlogspel Mijn strijdbre schutspatroon, nu in den vrede Van 't rijksbeleid mij helper en gezel! Onzichtbre majordomus, die mijn schreden Geleiddet, dat ik zelf het onrecht zag, En niemand wist van 's Keizers heimlijkheden, Zijn schaamte en zijn berouw! Straks naakt de dag! Straks rusten zich, met dolken in hun kleedren, Mijn moordenaars! Dien ik als broeder plag
Te groeten, is thans de eerste in hun geleedren, Kn niet mijn broeder meer Dien 'k onrecht [deed Hem koos Clod om mijn wijsheid te verneedren!
De trouwelooze mij verraden!... Eginhard! Laat mij den Keizer spreken! KCINHARI).
Thans? Onmooglijk! ELEGAST.
Neem, God, nu Karel's dank! Door smaad en leed Woudt gij den waan mij van mijn wijsheid toonen De morgen daagt Ik knielde in 't rooverskleed, Ik rijs als Keizer, om te straffen en te loonen!
Straks, vóór het hof begint... EGINHARD.
Zoo wacht dan hier.
VIERDE TAFEREEL.
KARKL. KÜOR.
Looft den Heer met diep ontzag! Wachter, blaas den blijen dag! Groetend met ivoren horen Zilverklare morgenstralen Wachter, blaas den blijen dag! Wachter, zend nu van den toren Zilverklare klanksignalen; Wachter, blaas den jonggeboren Zilverklaren blijen dag! Looft den Heer met diep ontzag!
Chlotilde, hoor! Ik heb een ernstig woord. De Byzantijnsche keizerin Irene Vraagt uwe hand voor Constantijn haar zoon. Die troon is d' eenige op gansch de wereld, Die aan de mijne in macht nabij komt. Toch Is voor de keizerin de taak er zwaar, Maar schoon. Byzantium is in 't geloof Soms wankelend, soms kettersch, soms afvallig; De vaan van 't kruis aldaar omhoog te houden Een taak is 't, uwer waardig, als mijn kind. Hard zal 't mij vallen, u van hier te zenden. Maar ik bepeinsde en overdacht mijn plicht, En, als gij sterk u voelt, sta ik u af. Wat is uw antwoord ? CHLOTILDE.
Vader, laat mij blijven, En in een klooster gaan.... KAREL.
KAREL.
Gaan wij naar de kapel, en danken God, Die dezen nacht den Keizer weer behoedde. Gij, mijne dochters, volgt m i j ! . . .
Niet zoo, mijn kind. Veel eed'len zijn er, koningen en vorsten, Schoon niet als die van 't Oosten rijk en machtig, Die u met vreugde uit mijne hand ontvangen. CHLOTILDE.
Mijn vader, laat mij in een klooster gaan! KAREL.
/ir,
Eginhard! Was dezen morgen niet een ridder hier, Den wapenrok met goud rijk opgesierd, Die tot den Keizer sprak?
Voorzeker, als gij 't wenscht. Maar thans nog niet; Ik kan uw weig'ring den gezanten zeggen En u een ander geven.... Ik ben vrij.... CHLOTILDE.
Mijn vader, laat mij in een klooster gaan ! Hem dien ik liefheb, zult gij mij niet geven. KAREL.
ECINHARD.
Neen, niemand kwam. Zoo juist verliet de Keizer zijn vertrek, Getooid reeds voor de plechtige ontvangst En niemand meldde zirh nog bij hem aan. Maar wie zijt gij? ELEUAST.
Hem niet? Wie is 't? Een eedle van mijn hof? Een ridder, een geleerde, als Eginhard? Het zou mij leed-doen, schoon uw zuster voorging. CHLOTILDE.
Arm is h i j . . . zonder macht,... gebannen zelfs, KAREL.
Wat heeft hij dan misdreven?
Een pelgrim . . .
CHLOTILDE.
Dan heeft dus
Hij? O, niets! 25
KAREL.
Zijn vader dan? CHLOTILDE.
Zijn broeder, hoofd van 't huis. En toch . . . o eedier ridder is er niet! Hij had mij in zijn macht.... Ik was gevlucht!... En zie, die broeder zond mij heen, vol eerbied „Geen gijzelaar des Keizers wil ik bergen; Geen voordeel wil ik nemen uit uw zwakheid," Zoo sprak hij, „niet als vluchtling in den nacht; Met open blik en op den held'ren dag Zal Karel's dochter komen, anders niet!" KAREL.
Wie was die man, zoo fier van ridderhart? CHI.OTII.DE.
Zijn naam is Elegast KAREL.
Hij: Elegast? CHLOTILDE.
Zijn broeder Basinel is 't dien ik liefheb. Eens ballings broeder, arm, beroofd, veroordeeld, Weet ik dat nimmer ik hem volgen k a n . . . . Mijn vader, laat mij in een klooster gaan! KAREL.
Mijn kind, geduld Vertrouw op God, op mij Voor wien, als voor den Keizer, slaaf en vorst Zoo laag staan, is 't verschil zoo machtig niet. En, als de Hemel uit een groot gevaar, Dat mij bedreigt, mij redt, dan moogt gij hopen, Dat ik een teeken er in lezen zal Ten uwen gunste!... G a ! . . . CHLOTILDE (&«/ //e»/ //.? /M/M').
Dank, vader, dank! ELEGAST.
Mijn Keizer, 'k weet, dat ik mijn leven waag, Maar neem het,... gun m' een oogenblik gehoor! KAREL.
'k Weet alles . . . zwijg . . . de man met wien gij
feingt.... Heeft alles mij gezegd (Zzr/z owfwwz'ew/). Gij, hertog Namels, Treed nader Wees niet dus verbaasd. I )e Keizer Kan heffen en verneedren,... naar God zelf, Die hooger is dan paladijn of Keizer, Het in zijn harte spreekt in duistren nacht,... 't Is Elegast wel, dien uw oude vriendschap Herkent, den makker in zoo meengen kamp; Ga naar de voorpoort, ga met zestig mannen; En allen, die u Elegast zal noemen, Gerold en Hanno, Balderik en d' and'ren, Neem hen gevangen, een voor een, bij 't komen. Dan onderzoek of onder 't staatsiekleed Geen moordend wapen schuilt, en meld het mij 28
Met Eggheric, den gade mijner zuster Zult ge anders doen, leid hem alleen hier henen, Gewapend, als hij wil, maar zonder vrienden. (rij, Eginhard, ga naar des roovers burcht En zoek er Basinel, zijn jongen broeder, En breng hem hier,... wij wachten....
KAREL.
Afgezanten! Niets, zeker, komt de hooge eer nabij, Die uwe Keizerin mij wil bewijzen.... En gaarne zag ik die mijn kind beschoren.... Maar 't is van ouds de Frankische gewoonte, Dat zij, die moeder van 't gezin zal wezen Den echtgenoot niet gansch een vreemde zij, En 't hart van mijne dochter heeft gekozen Vóórdat zij wist, wat haar was toebedacht.... Men zal geschenken u, èn voor u zelven, En voor de keizerin en haren zoon Doen overhandigen.... Maar eerst nog zult Gij, die getuigen waart van Karel's vreugde, Ook van zijn smart getuigen zijn.... Wie meent Met streng rechtvaardig recht, met hulde en gunst, Zich trouwe dienaars op te kweeken, dwaalt; Zij, die hij 't hoogste nevens zich verhief, Zij staan hem naar de kroon, den troon,... het leven! Zie hier!
KAREL
(ZW ZZ
^
)
"t Is Eggheric van Egghermonde, Dezelfde dien gij gistren aan mijn tafel Ontmoettet, hij wien ik mijn zuster gaf, En wien ik hertog maakte en baanderheer, En landvoogd van mijn rijkste wingewest.... Gij ziet h e m . . . . Kggheric, uw staatsiekleed, Durft gij het oop'nen? Onder 't staatsiekleed Draagt hij een pantser, in die mouw een mes. Het scherpe mes was voor dit hart bestemd... EGGHERIC.
Wat laster! KAREL.
Waar is Ermintrude, spreek! KAREL.
Men roepe hertog Elegast, hij kome! Wat zaagt gij dezen nacht? ELEGAST.
Ik zag den hertog En hoorde 't snoode plan van koningsmoord,