Het Inclusiekoor Kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie Scriptie voorgelegd tot het verkrijgen van de graad van Master in de Muziek Orgel, afstudeerrichting: instrument, optie podium academiejaar 2009 - 2010 Cees – Willem van Vliet Promotor: Grietje Cleys
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 1 / 63
Inhoudsopgave
1.
2.
3.
4.
5.
6.
VOORWOORD
4
AANLEIDING
5
1.1.
De beweging van sociale integratie
5
1.2
Sociale integratie en de kerken
6
1.3
Liturgie en verstandelijk gehandicapten
7
1.4
Kerkmuziek en verstandelijk gehandicapten
8
1.5
Ontwikkelingen op landgoed Hooge Burch in Zwammerdam
9
1.6
Een inclusiekoor als mogelijke nieuwe bijdrage
10
OPZET VAN HET ONDERZOEK
11
2.1
Persoonlijke motivatie
11
2.2
Onderwerp en vraagstelling
11
2.3
Verwachte uitkomsten
12
2.4
Tijdspad
12
2.5
Aspecten
12
2.6
Methode en evaluatie
12
2.7
Hulpmiddelen
13
2.8
Wat nut het ons
13
2.9
Uitgangspunten
13
HET INCLUSIEKOOR IN OPBOUW
14
3.1
Voorloper 1: Het huiskoor
15
3.2
Voorloper 2: De Hooge Burch Cantorij
16
3.3
Het proces van samenvoegen
16
3.4
Aanbevelingen
18
HET INCLUSIEKOOR IN DE PRAKTIJK
19
4.1
Activiteiten
19
4.2
Opvallende zaken
20
4.3
Problemen
21
4.4
Evaluatie
22
HET INCLUSIEKOOR IN DE PERCEPTIE
23
5.1
Het inclusiekoor als functionerend instrument in de liturgie
23
5.2
Het inclusiekoor door de ogen van deelnemende bewoners
23
5.3
Het inclusiekoor door de ogen van deelnemende vrijwilligers
23
5.4
Het inclusiekoor door de ogen van zorgmanagers
24
5.5
Kerkmuziek en verstandelijk gehandicapten in het algemeen
25
5.6
Het inclusiekoor tegenover de gestelde verwachtingen
26
ASPECTEN VAN EEN INCLUSIEKOOR
27
6.1
Organisatie van inclusie
27
6.2
Praktische organisatie
27
6.3
Inhoudelijke organisatie
28
6.4
Kansen en bedreigingen
28
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 2 / 63
7.
TWEE VRAGEN VOOR VERDER ONDERZOEK 7.1
Zou een dergelijk inclusiekoor ook in de gewone wijkgemeente kunnen functioneren?
7.2
31 31
Zou een koor van niet-kerkelijke betrokkenheid inclusie tot stand kunnen brengen?
31
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
33
LITERATUUR
34
BIJLAGEN 1.
Presentatie Hooge-Burch Cantorij
35
2.
Resultaten van de enquête
36
3.
Interpretatie van de enquête
56
4.
Abstract van het onderzoek
62
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 3 / 63
Voorwoord Hierbij bied ik mijn scriptie aan die een verhandeling is over een project dat ik de afgelopen 2,5 jaar met veel vreugde heb ondernomen: zien of het mogelijk is om door het beoefenen van kerkmuziek sociale integratie tot stand te brengen. Dankzij de contacten die ik aan het begin van mijn studietijd aan het Artesis Koninklijk Conservatorium in Antwerpen kon leggen met Grietje Cleys, ontstond de mogelijkheid om een al langer gekoesterd idee op een gestructureerde manier in praktijk te brengen: het samenbrengen van mensen mét en zonder verstandelijke handicap in één koor dat een functionele bijdrage kon leveren aan de viering van de liturgie op landgoed Hooge Burch in Zwammerdam (NL), onderdeel van Ipse de Bruggen (voorheen: De Bruggen). Grietje heeft mij binnengevoerd in het werkterrein van de sociaal-artistieke muziekpraktijk en was gedurende dit project mijn ‘mental coach’ die mijn enthousiaste verhalen én verzuchtingen aanhoorde en van repliek voorzag. Mijn dank daarvoor breng ik hiermee graag tot uitdrukking. Verder moeten ook de namen genoemd worden van drs. Jan Delhaas, tot 2009 geestelijk verzorger bij Ipse de Bruggen. Hij bouwde in deze bijzondere instelling een schitterende liturgische praktijk op, waar ik in 2003 mocht instappen om die verder te helpen ontwikkelen. Hij was wars van gemakzucht en middelmatigheid op het gebied van liturgie en stimuleerde zichzelf en zijn collega’s om steeds op nieuwe vragen en situaties nieuwe antwoorden te bedenken, die het mogelijk maakten om liturgie en kerkmuziek optimaal in te zetten in het soms schrale leven van mensen met een verstandelijk handicap. Dit onderzoek is zo’n antwoord op nieuwe ontwikkelingen in instelling en samenleving. Verder dank ik prof. dr. Martin Hoondert, hoogleraar Muziek & Christendom aan de Universiteit van Tilburg, die zo goed was om tussentijds het proces van de nodige vragen te voorzien, die ik in deze scriptie dankbaar heb verwerkt. De meest speciale dank gaat uit naar de mensen die in de afgelopen 2,5 jaar met mij mee dit project gestalte hebben gegeven: de zangers van het Hooge Burch i-koor (‘met de i van inclusie’), zoals de nog altijd niet officiële benaming luidt.
Zij hebben door hun onvoorwaardelijke
medewerking, de manier waarop ze zingend en als mensen onder elkaar aanwezig waren, laten zien hoe een proces van sociale integratie kan verlopen, wat daar het mooie aan is en wat de valkuilen daarbij kunnen zijn. Door dit project met hen te mogen doen, heb ik ook zelf het nodige kunnen leren om op een doeltreffende en inspirerende manier leiding te kunnen geven aan zowel het sociale als het artistieke deel van dit project. Capelle aan den IJssel, vrijdag 20 augustus 2010
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 4 / 63
1.
Aanleiding
1.1
DE BEWEGING VAN SOCIALE INTEGRATIE
Wanneer we tegenwoordig spreken over de beweging die mensen met een verstandelijke handicap deel laat uitmaken van onze samenleving, spreken we over ‘sociale integratie’. Ook gehanteerd wordt de term ‘inclusie’, die aangeeft dat het gaat om het ‘insluiten’ van groepen mensen die voorheen als apart werden behandeld. Beide begrippen, sociale integratie en inclusie, kunnen overigens op verschillende groepen betrekking hebben: ouderen, invaliden, allochtonen etc. Ik gebruik in deze scriptie het begrip ‘sociale integratie’ omdat ook de kerken en relevante 1
organisaties in Nederland dat begrip gebruiken . In de benaming van het onderzoek en van het koor gebruik ik echter ‘inclusie’, vanwege de compactheid van die term. 2
Geschiedenis
De gedachte dat verstandelijk gehandicapten een groep mensen vormen die als vanzelfsprekend deel uitmaakt van de samenleving kent een lange geschiedenis. Tot aan de jaren ’70 van de vorige eeuw werden mensen met een verstandelijke handicap bijna als vanzelfsprekend ondergebracht in instellingen, ver weg van de bewoonde wereld. Het waren beschermde woon- en leefomgevingen waarbinnen verstandelijk gehandicapten vrij ongestoord konden wonen, werken en recreëren. Veel e
van de instellingen vonden hun oorsprong al in de 19 eeuw, toen vooral christelijke groeperingen zich het lot van deze ‘achtergestelden’ aantrokken en meer liberale groeperingen de opvoeding van deze ‘idioten’ tot doel hadden. Vanaf ongeveer 1950 maakte de vergroting van deskundigheid het mogelijk om de groep ‘verstandelijk gehandicapten’ nauwkeuriger te omschrijven en in te delen. Daarmee werden de mensen ‘gelabeld’ en ontstond de idee dat deze mensen medisch konden en moesten worden behandeld. In de jaren ’60 ontstonden zo steeds meer gespecialiseerde instellingen. Die instellingen waren het werkterrein van ‘de deskundigen’. Vanaf de jaren ’70 begint kritiek te komen op de grootschaligheid van de instellingen en de afgeslotenheid van de bewoners. De verstandelijk gehandicapte wordt bovendien, als gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen, gezien als een zelfstandig individu, die niet het object van deskundigheid is, maar het recht moet hebben om een vrij leven te leiden. Soms wordt de verstandelijk gehandicapte zelfs gezien als een voorbeeld van vrijheid, die derhalve alle ruimte moet krijgen om die vrijheid te benutten. Persoonlijk contact, anti-autoritair, wordt belangrijk, het gaat in de zorg om ‘samen mens zijn’ om zo te kijken wat de ander nodig heeft om tot ontplooiing te komen. In de jaren ’80 verenigden zich een nieuwe, menselijker vorm van deskundigheid met die van het persoonlijke contact. De zelfbeschikking kwam bovenaan te staan: de verstandelijk gehandicapte is zelf een burger met rechten en keuzevrijheid en moet hierin worden gestimuleerd. Die veranderde inzichten in de zorg voor verstandelijk gehandicapten maakt dat de instelling als woon- en leefgebied voor verstandelijk gehandicapten in toenemende mate onder druk komt te staan. Immers: weggestopt in afgelegen en beschermde omgevingen valt het niet mee om burgerschap te ontwikkelen. In de jaren ’90 bedenkt de overheid het integratiemodel: de 1
Getuige het bestaan van het ITSI, Instiuut voor Theologie en Sociale Integratie, dat de integratie van
verstandelijk gehandicapten in de samenleving wil bevorderen. Dit instituut is verbonden aan de leerstoel ‘Sociale integratie van mensen met een verstandelijke beperking’ aan de Vrije Universiteit Amsterdam, waar dezelfde terminologie wordt gehanteerd. 2
Uiteenzetting ontleend aan M.I.M. SCHUURMAN, Zelfbeschikking en eigen verantwoordelijkheid van mensen
met een verstandelijke handicap, in GEZONDHEIDSRAAD, Rapport Signalering Ethiek en Gezondheid 2003, Den Haag: Gezondheidsraad, 2003.
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 5 / 63
instellingen moeten sluiten en de verstandelijk gehandicapte moet de samenleving in. Veel instellingsterreinen
worden
(gedeeltelijk)
ontmanteld
en
overal
schieten
kleinschalige
woonvoorzieningen als paddestoelen uit de grond. Hiermee komt de verstandelijk gehandicapte plots in het leefgebied van de ‘gewone man’ terecht. Daarmee begint het proces van sociale integratie. Twee vanouds apart gezette groepen worden bij elkaar gebracht en moeten met elkaar zien samen te leven. Burgerschapsparadigma Van
geïnstituionaliseerde,
aanbodgerichte
zorg
ontstaat
dus
een
beweging
naar
gedeïnstitutionaliseerde, vraaggerichte ondersteuning. Mensen met een verstandelijke handicap krijgen de kans zo normaal mogelijk deel te nemen aan de samenleving en ontvangen ondersteuning op de terreinen waar dat nodig is. Die ondersteuning wordt vervolgens het liefst gegeven door zo normaal mogelijke voorzieningen in de samenleving. Dit geldt voor zowel de componenten
wonen,
werk,
onderwijs,
vrijetijdsbesteding,
zorgverlening,
relaties
en
vriendschappen. De verstandelijk gehandicapte wordt gestimuleerd deel te nemen aan de normale voorzieningen, diensten en verenigingen als waar ook niet-gehandicapte mensen aan deelnemen en ze worden zo tevens gestimuleerd niet-gehandicapte mensen te ontmoeten. Het streven naar deïnstitutionalisering houdt verband met het idee dat mensen met een handicap zoveel
mogelijk
als
burgers
aangesproken
moeten
worden:
het
zogenoemde
‘burgerschapsparadigma’. Dit paradigma staat tegenover twee andere, voorgaande paradigma’s. In zijn boek ‘Begeleiding van mensen met verstandelijke beperkingen in de nabije toekomst’ zet Ad van Gennip in een schema uiteen wat de belangrijkste kenmerken en verschillen van de paradigma’s zijn. Dit schema geeft een goede samenvatting van hetgeen in het voorgaande ter sprake is gekomen en laat helder de verschillende visies op mensen met een verstandelijke handicap zien. 3
Paradigma’s van functiebeperkingen
Tabel 1.1
Defectparadigma
Ontwikkelingsparadigma
Burgerschapsparadigma
Mensvisie
Mens met beperkingen
Mens met mogelijkheden
Mens met rechten en plichten
Status persoon
Patiënt
Leerling
Burger
Begeleiding
Verzorgen/behandelen
Trainen/ontwikkelen
Ondersteunen
Plaats van
Instituut
ondersteuning Maatschappelijke
Segregatie
Speciale voorzieningen in
Reguliere voorzieningen in de
in de samenleving
samenleving
Normalisatie
Integratie en inclusie
houding
1.2
SOCIALE INTEGRATIE EN DE KERKEN
Als de verstandelijk gehandicapte niet meer een object van zorg is, maar zich aanmeldt bij de plaatselijke kerk als nieuw lid van de wijkgemeente, dan start ook in de kerk een proces van sociale integratie. Dat vraagt van de kerk een omslag in het denken. Waren de kerken vanouds de aanjagers van het opvangen en verzorgen van buitengeslotenen, nu zullen ze een rol moeten spelen
in
het
insluiten
van
diezelfde
groepen
binnen
de
parameters
van
het
burgerschapsparadigma..
3
A.Th.G. VAN GENNEP, Begeleiding van mensen met verstandelijke beperkingen in de nabije toekomst. In
Vademecum Zorg voor Verstandelijk Gehandicapten, Aanvulling 29, mei 2001, p. 4020-1 t/m 4020-20
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 6 / 63
Dat insluiten van mensen als taak van de kerk beschouw ik in het kader van dit onderzoek als voorbeeld van wat in de hele maatschappij gaande is. De problemen die de kerk daarbij tegenkomt, zullen wellicht in de hele samenleving spelen. De aanpak ervan zal deels specifiek zijn, omdat de kerk specifieke vormen en een specifieke levensbeschouwing kent waarbinnen een bepaalde handelswijze wordt ontwikkeld. Anderzijds zullen de oplossingen ook een algemeen karakter in zich dragen omdat de meeste processen van sociale interactie nu eenmaal algemeen menselijk zijn. Dat de kerken werk proberen te maken van sociale integratie komt in allerlei projecten naar voren. Veelvuldig zijn er nog personele banden tussen kerken en instellingen. Organisaties als Philadelphia Support zijn daar voorbeelden van. Geestelijk verzorgers zien het bovendien als belangrijke taak om ondersteuning in dit proces aan de plaatselijke kerkgemeenschappen aan te bieden. Voorts richtte één van de instellingen, de Willem van de Bergh-stichting (nu: ’s-Heeren Loo) een leerstoel op voor de doordenking van de sociale integratie aan een theologische faculteit. Verschillende landelijke platformen bieden materiaal en ondersteuning voor de doordenking en totstandkoming van sociale integratie in de wijk. De denkwijze van de kerken is specifiek. Zij beschouwen de sociale integratie als een principieel gegeven dat voortkomt uit de christelijke traditie: dat vreemdelingen in hun eigenheid mens mogen zijn. Daarmee geeft de kerk in haar denken blijk van een ontwikkeling. Waar vroeger de heiden bekeerd moest worden, de naakte gekleed, de arme gehuisvest en de verstandelijk gehandicapte verzorgd, daar wordt nu eerst gekeken naar de eigenheid van de mens en die mens wordt in zijn eigenheid gerespecteerd. Prof. dr. Herman Meininger, bekleder van voornoemde leerstoel, 4
definieert vervolgens sociale integratie in zijn inaugurele reden als volgt : Sociale integratie is niet een kenmerk van een situatie of van personen in een situatie. Sociale integratie is veeleer een interpersoonlijk proces dat helpt om mensen die zich een vreemde ander voelen of die door anderen als vreemde ander worden gezien, te erkennen en te waarderen in hun eigenheid, dus niet ondanks, maar mét de kenmerken (beperkingen en verschillen) die als vreemd worden waargenomen. 1.3
LITURGIE EN VERSTANDELIJK GEHANDICAPTEN
Al vóór het proces van sociale integratie op gang kwam, in de jaren ’70 en ’80, toen de verstandelijk gehandicapte als zelfstandig individu met een eigen waarde, eigen wensen en eigen verlangen naar zelfontplooiing begon te worden beschouwd, ontstonden kerkelijke initiatieven om verstandelijk gehandicapten te betrekken bij de viering van het geloof. Dat geschiedde veelal door het opzetten van aparte activiteiten die werden genoemd met de term ‘aangepast’. Zo werden – en worden – er talloze ‘aangepaste catecheses’ belegd en evenzovele ‘aangepaste kerkdiensten’. Doel van deze activiteiten is doorgaans het overdragen van kennis omtrent de bijbel en een christelijke levenswandel op het vermeende begripsniveau van de verstandelijk gehandicapte. Wie de ordes van dienst van ‘aangepaste vieringen’ bekijkt, merkt daar vooral het gebruik van kinderliederen op, het lezen uit kinderbijbels, bespeurt traditioneelchristelijke uitleg van de verhalen en ook vaak een beroep op het ‘oude vertrouwde’ (waar de gemiddelde kerkganger van deze diensten niet jonger of ouder is dan de rest van de gemeente). Al snel komt er uit de kringen van de liturgische beweging kritiek op deze gang van zaken. In de Utrechtse Domkerk begint dr. J. van der Werff met vieringen voor verstandelijk gehandicapten, nog wel apart, op de zondagmiddag, als de ‘gewone gemeente’ door de Utrechtse bossen wandelt, maar op een ‘volwaardiger manier’. Hij wil de verstandelijk gehandicapte mens als volwaardige
4
H.P. MEININGER, in Verhalen verbinden. Een narratief-ethisch perspectief op sociale integratie van mensen
met een verstandelijke handicap, Amsterdam: Oratie Vrije Universiteit, 22 mei 2007
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 7 / 63
gelovige tegemoet treden en stelt: “Als de kerkdienst voluit kerkdienst is, is deze viering geschikt 5
voor de geestelijk gehandicapten.”
Hij stelt in zijn boekje ‘De kerkdienst voor verstandelijk gehandicapten’ dat de kerkdiensten niet anders zouden moeten zijn dan de gewone kerkdiensten, die hij in de Utrechtse Domkerk inmiddels viert volgens de inzichten van de Liturgische Beweging, volgens de structuur van het oecumenisch ordinarium. Daarom wil hij voor de verstandelijk gehandicapten geen concessies doen als het gaat over het lectionarium (leesrooster), het ordinarium (de vaste onderdelen) en het vieren van de maaltijd van de Heer. Structuur en symboliek zijn juist belangrijk, zo betoogt hij. Bovendien voert hij een pleidooi voor het zingen van echte ‘gemeenteliederen’, de liederen die door de kerken in hun officiële bundels ten gebruike zijn gegeven en daarbuiten ook andere liederen die “in echte taal op een sterke melodie de bijbelverhalen navertellen en stemgeven aan het geloof dat de gemeente belijdt”. Hij vervolgt: “Het dienen liederen te zijn, die door heel de gemeente gezongen kunnen worden. Het mag niet alleen maar het geloof weerspiegelen van een kleine groep in de gemeente. 6
Het moet geestelijk eigendom kunnen worden van jong en oud.” In het boek staan voorbeelden van ordes van dienst die Van der Werf voor deze vieringen maakte, die inderdaad veel lijken op de ‘gewone’ ordes van dienst van de zondagmorgens in de Utrechtse Domkerk. In veel gevallen vinden echter nog steeds de traditionele ‘aangepaste diensten’ plaats, naar mijn indruk vaak tot groot vermaak van de begeleiders en gewone gemeenteleden die het ‘genieten’ vinden, die verstandelijk gehandicapten, en blij zijn dat ‘alles ineens eenvoudig’ blijkt te kunnen, een merkwaardige vorm van (omgekeerde) aanpassing. Daarnaast vinden in de instellingen vaak 7
ook kerkdiensten plaats, die zeer afwisselend van aard zijn . vaak gebaseerd op de persoonlijke inzichten van de voorgangers en hun ervaringen als geestelijk verzorgers in de instelling. Er zijn nog maar weinig voorbeelden van vieringen die werkelijk ‘inclusief’ zijn, dus van vieringen waarbij de sociale integratie als ontwikkeling zijn intrede heeft gedaan, in gemeentes waar verstandelijk gehandicapten een vanzelfsprekend onderdeel van de gemeente uitmaken. Tenzij ervan wordt uitgegaan dat zij op eenzelfde manier vanzelfsprekend aanwezig zijn, zoals ook de kinderen en dan op een gelijkaardige manier worden behandeld (blokje praten met de kinderen, en vervolgens een aparte ‘nevendienst’). Toch wordt er veel nagedacht over de vraag hoe kerkdiensten daadwerkelijk inclusief kunnen zijn. Bijvoorbeeld in het landelijk platform Samen Geloven? Gewoon Doen!, op plaatsen waar sociale 8
integratie al langere tijd werkt (zoals in de Marantha-Morgensterkerk in Driebergen-Rijssenburg ) of in instellingen waar dit aandachtspunt in het bijzonder is opgepakt (zoals Ipse de Bruggen op de locatie Waddinxveen en in zekere zin ook in Zwammerdam). 1.4
KERKMUZIEK EN VERSTANDELIJK GEHANDICAPTEN
Wat betreft de kerkmuziek, waartoe ik me in dit onderzoek nader specificeer, is er weinig neerslag van expertise. In het boek van Van der Werf kwam al ter sprake dat naar zijn mening kerkmuziek 5
J. VAN DER WERF, De kerkdienst en de geestelijk gehandicapte, Den Haag: Boekencentrum, 1976, p. 13
6
J. VAN DER WERF, o.c., p. 21 (meervoudsvorm van mijn hand).
7
Zie bijvoorbeeld H. VAN KEMPEN & J.D. VAN LAAR, Zet Naomi maar bij de schillen! Vieren met verstandelijk
gehandicapten, in Eredienstvaardig, tijdschrift voor liturgie & kerkmuziek, jrg. 23 (2007), nr. 5, pp. 19-21. 8
In deze gemeente is ds. Bert de Goede verantwoordelijk voor het pastoraat aan verstandelijk gehandicapten.
Hij stelt dat mensen met een verstandelijke handicap in zijn gemeente en in zijn vieringen een vanzelfsprekende plaats hebben, maar organiseert evengoed nog altijd ‘aangepaste kerkdiensten’. Op de website van de kerk (www.maranathakerk.eu/aangepaste_kerkdiensten.html, toegang op 19 augustus 2010) staat: “Een aantal keren per jaar wordt een dienst gehouden die mede wordt voorbereid door en in het bijzonder bedoeld zijn voor mensen met een verstandelijke beperking.” Deze vieringen worden echter beschouwd als vieringen waarin extra aandacht is, zoals er ook kinder- en jongerendiensten zijn, of anderssoortige vieringen toegesneden op en voorbereid door bepaalde doelgroepen.
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 8 / 63
volwaardige kerkmuziek dient te zijn, zoals de eredienst volwaardige eredienst moet zijn. Dat betekent dus dat allereerst de klassieke kerkmuziek van de gemeente een geëigend middel zou kunnen zijn voor inclusieve vieringen. Voorts moet in dit verband de naam van Wim ter Burg worden genoemd, die jarenlang als muziektherapeut en kerkmusicus heeft gewerkt op Bartiméus, instelling voor mensen met een verstandelijke én visuele beperking in Doorn. Samen met dichteres Hanna Lam heeft hij veel kinderliederen geschreven, die zijn verzameld in een viertal bundels, verschenen onder de titel ‘Alles wordt Nieuw’. Deze bundels worden tot op de dag van vandaag veelvuldig gebruikt in kindervieringen maar ook in vieringen met verstandelijk gehandicapten. Kenmerkend aan deze liederen is de daarin gebezigde taal, die allerminst kinderachtig is, maar recht doet aan het verhalende karakter van de schriftteksten die worden berijmd en ‘met het oog op de hele gemeenschap’ lijken te zijn geschreven. Wim ter Burg heeft er zijn muzikale principes in verwerkt die hij heeft ontwikkeld door zijn werk als muziektherapeut op Bartimeús. Die uitgangspunten zijn 9
beschreven in zijn enige boek ‘Meer met muziek’ . Na de pogingen van Wim ter Burg is er op het gebied van kerkmuziek en verstandelijk gehandicapten weinig meer doorgedacht. Behalve wát er werd gezongen is er nog iets te zeggen over ‘door wie er werd gezongen’. In veel instellingen functioneren koren van bewoners die meedoen in vieringen. Het repertoire van deze koren is veelal beperkt, de koren staan niet zelden onder leiding van welwillende amateurdirigenten met dikwijls zeer weinig (kerk)muzikale bagage. Het spreekt voor zichzelf dat in vieringen waarin deze koren participeren een beroep wordt gedaan op het repertoire van zulke koren, waardoor dat repertoire vaak weinig afwisseling vertoont. In aangepaste diensten treden vaak kinder- of jongerenkoren op, of wordt in het geheel niet door koren gezongen maar een beroep gedaan op het ‘oude vertrouwde repertoire’. In gemeentes met een meer liturgische praktijk wordt de kerkmuziek nogal eens ondersteund door de eigen vaste koren, de cantorij of het gemengde koor. Waar sociale integratie plaats vindt, lijkt dát de voorkeur te verdienen. Want waar de kerkelijke koren de gemeentezang in het algemeen ondersteunen en aanjagen, daar zou dat in het geval van een inclusieve gemeente óók het geval moeten zijn. 1.5
ONTWIKKELINGEN OP LANDGOED HOOGE BURCH IN ZWAMMERDAM
In de jaren ’80 wordt op het landgoed Hooge Burch werk gemaakt van een nieuwe Dienst Geestelijke Verzorging. Uitgangspunt op deze vanouds protestants-christelijke instelling is dat de dienst een oecumenische bezetting krijgt. Ook wil de directie graag dat de dienst een meer moderne oriëntatie krijgt, waarbij de inzichten van de laatste decennia ook een vertaalslag krijgen in de werkwijze van de geestelijk verzorgers, evenals in de vieringen die er worden gehouden. De nieuw aangestelde pastor, drs. Jan Delhaas, krijgt de ruimte om zijn visie op deze ontwikkelingen in de praktijk te brengen. Zo ontstaat op dat terrein langzamerhand een liturgische praktijk, waarbij iedereen welkom is, onafhankelijk van welke religieuze gezindte, en waarbij nadrukkelijk ‘omgekeerde integratie’ wordt beoogd. De vieringen worden zodanig vormgegeven dat ze ook voor mensen buiten de instelling een alternatief kunnen zijn voor de vieringen in de eigen kerk. Dat gebeurt door de diensten, zoals dr. Van der Werff in de Utrechtse Domkerk al had gedaan, te structureren volgens het oecumenisch ordinarium en aansluiting te zoeken bij de lectionaria van de gemeenschappelijke kerken (het ‘Oecumenisch Leesrooster’). De viering van de Maaltijd van de Heer met een open nodiging krijgt een vaste plaats in de viering en er gaat werk worden gemaakt van een professionele invulling van de kerkmuziek. Gedachte hierachter is steeds het burgerschap van de verstandelijk gehandicapte, die het recht heeft om meegenomen te worden in de normale ontwikkelingen van kerk, liturgie én kerkmuziek, en daarbij de leden van die kerk dus ook in haar midden nodig heeft. De
9
W. TER BURG, Meer met muziek, muziek als orthopedagogisch medium, Nijkerk: Intro, 1985.
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 9 / 63
geloofsgemeenschap wordt – via de weg van de omgekeerde integratie – dus als het ware een proefpolder voor inclusieve liturgie. Om de gemeenschap mee te krijgen in de ontwikkeling van de kerkmuziek, wordt het reeds bestaande bewonerskoor een heus ‘liturgisch koor’. In een vaste regelmaat gaat het koor als ‘aanjaagkoor’ participeren in de vieringen, waarbij niet het repertoire van het koor uitgangspunt is voor de viering, maar het repertoire voor de betreffende viering uitgangspunt wordt voor het dat van het koor. Een reeds draaiend intern televisieprogramma ‘Gewijde Muziek’ wordt tevens ingezet om de bekendheid van het veelal nieuwe repertoire te vergroten. Daarnaast wordt – ter gelegenheid van een doopviering – een cantorij gevormd door mensen uit de omgeving die eveneens in een vastgelegde regelmaat gaat participeren. Uiteindelijk kan ook een goed orgel worden aangeschaft. Nog weer later komt er een nieuwe, kleine vierruimte bij, met een kistorgel en nog eens een uitbreiding van het bestaande orgel in het dorpshuis van de instelling. Als de dirigent van het bewonerskoor afscheid neemt, is de tijd rijp om een professionele cantor-organist aan te stellen die naast het spelen van alle vieringen ook de leiding van alle koren op zich kan nemen. Deze cantororganist maakt deel uit van het team geestelijke verzorging zodat er vanaf dan beleidsmatig over kerkmuziek kan worden nagedacht en is de repertoire-opbouw van de gemeenschap in handen van één professionele kracht. De aanwezigheid van die professionele kerkmusicus geeft bovendien een extra allure aan de proefpolder, waardoor die zich nog beter kan richten op de liturgische en kerkmuzikale aspecten van de kerkelijke sociale integratie in het perspectief van de brede landelijke aandachtsvelden. 1.6
EEN INCLUSIEKOOR ALS MOGELIJKE NIEUWE BIJDRAGE
In de jaren na de milleniumwisseling worden echter de gevolgen duidelijk van het decreet over de decentralisatie. Doordat veel bewoners, met name die met een zogenaamd ‘hoog niveau’, de instelling verlaten, verandert de samenstelling van het bewonerskoor, dat in twee niveau-groepen was gesplitst. De ‘hoog-niveau’ groep veroudert en de ‘laag-niveau’ groep gaat meer cliënten bevatten met een specifieke problematiek. Daar stond tegenover dat de cantorij tot op dat moment op een zeer beperkt muzikaal niveau functioneerde. Dit was reden om een nieuwe stap te zetten in de ontwikkeling van modellen voor sociale integratie. Zodoende kon ik, sinds 2003 cantor-organist op landgoed Hooge Burch, een nieuwe proef voorstellen: het inclusiekoor. Dit project zou een passend antwoord moeten zijn op het burgerschapsparadigma. Het moet immers mogelijk zijn voor mensen met een verstandelijke beperking om deel te nemen aan ‘normale verenigingen’ binnen de samenleving. Het zou dus interessant zijn om te onderzoeken hoe een dergelijk proces binnen een ‘normale vereniging’ zou verlopen. Het nieuwe inclusiekoor zou kunnen bestaan uit die bewoners van de instelling die op de huidige koorgroepen geen plek naar niveau kunnen vinden, tezamen met de leden van de oude ‘cantorij’. Doel van dit project was uit te vinden of het mogelijk is via deze weg van samenvoeging sociale integratie tot stand te brengen en tegelijkertijd een aanvaardbare koorgroep te creëren die in staat is, op eenzelfde wijze als voorheen de oude cantorij, als aanjaagkoor te functioneren in de liturgische vieringen op zondagmorgen. Het als resultaat van de demografische ontwikkelingen ingegeven project werd daarmee tot dit onderzoek, waarin gekeken wordt wat de kansen en bedreigingen zijn voor wie eenzelfde project in de eigen gemeenschap zou willen opstarten. Dat er al dergelijke initiatieven bestaan, is mij zeker bekend. Maar doordenkingen ervan bestaan nog niet. Daarom wil ik in dit onderzoek de lezer meenemen in de ervaringen die ik de afgelopen 2 jaar heb opgedaan rondom de opzet van en het werken met een integratiekoor, dat tevens functioneel liturgisch koor is. Ik hoop daarmee een bijdrage te kunnen leveren aan de bezinning van wie dat in de praktijk ook wil doen, omdat ik geloof dat dergelijke projecten daadwerkelijk de sociale integratie kunnen bevorderen én kansen oplevert voor de kerkmuziek zelf.
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 10 / 63
2.
Opzet van het onderzoek
2.1
PERSOONLIJKE MOTIVATIE
Sinds 2002 werk ik als kerkmusicus bij Ipse de Bruggen, landgoed Hooge Burch, Zwammerdam (NL), instelling voor mensen met een verstandelijke handicap. Vanaf eind jaren ’80 is, zoals hierboven beschreven, binnen die instelling werk gemaakt van ‘modernisering’ van de dienst geestelijke verzorging ten behoeve van ‘emancipatie’ van de aanwezige geloofsgemeenschap op het terrein. Streven naar volwaardig burgerschap en integratie resulteerden in een oecumenisch georiënteerde geloofsgemeenschap waar ‘zo gewoon mogelijk’ gevierd wordt. Hieruit groeide een volwaardige kerkmuziekpraktijk, bestaande uit twee groepen bewoners en twee groepen van vrijwilligers die onder leiding van de kerkmusicus met regelmaat meewerken aan de vieringen op het landgoed. De kerkmusicus maakt deel uit van de dienst geestelijke verzorging. Ten gevolge van de processen van decentralisatie heeft de populatie in de instelling zich gewijzigd, waarmee ook de wensen en het draagvlak binnen de kerkmuziekpraktijk veranderden. De belangrijkste maatregel die zich opdrong was het samenvoegen van de daartoe in staat zijnde leden van het ‘hoog niveau’ bewonerskoor, en de leden van de ‘Hooge Burch Cantorij’, een groep vrijwilligers van buiten de instelling die op een eenvoudig amateurniveau met regelmaat de vieringen ondersteunen. Het hervatten van mijn studie orgel aan het Artesis Koninklijk Conservatorium in Antwerpen en de daar aanwezige onderzoekspoot ‘muziek en sociale integratie’ was de aanleiding om het proces van samenvoeging in deze onderzoeksvorm te presenteren. E.e.a. zou een bundeling van krachten en ervaring kunnen opleveren om een dergelijk proces goed te evalueren en te beschrijven en mogelijk tot nut te kunnen laten zijn van wie er ook mee aan de slag zou willen. Inmiddels was voor 10
mijn vakgebied enige belangstelling gewekt, middels publicaties op het gebied
van mijn 11
werkterrein en een aanzet die we al eerder deden tot een discussie over inclusieve kerkmuziek . Onze uitgangspunten binnen de instelling blijven daarover vooralsnog ongewijzigd: zo gewoon mogelijk en met oog voor de (on)mogelijkheden van alle deelnemers samen. 2.2
ONDERWERP EN VRAAGSTELLING
Onderwerp van dit onderzoek is het opstarten en functioneren van het inclusiekoor op landgoed Hooge Burch: een frequent aan de vieringen deelnemende cantorij van mensen mét en zonder verstandelijke handicap, die niet op een andere wijze functioneert dan de huidige cantorij (frequent de liturgische gezangen in de viering ‘aanjagend’), maar waarbij sociale integratie een toegevoegd kenmerk van de groep is. Deze groep zal bestaan uit leden van de huidige ‘Hooge Burch Cantorij’ en van het huidige ‘Huiskoor’ (de hoog-niveau groep van het vroegere bewonerskoor) Het doel van dit inclusieproject is drieledig: - Het bevorderen van sociale integratie, door mensen samen te laten werken aan iets wat ze vroeger vóór elkaar deden. - Het inclusiekoor van mensen mét en zonder verstandelijke handicap volwaardig (conform de premissen van het burgerschapsparadigma) te laten functioneren in de liturgische vieringen van de gemeenschap op landgoed Hooge Burch en
10
S. ’T HART, Vieren in De Bruggen, in Muziek & Liturgie, Tijdschrift van de Vereniging van Kerkmusici, jrg. 77,
nr. 4 (Themanummer: Liturgie met verstandelijk gehandicapten), pp. 4-6. 11
Elke zondag is een feest, de vaste gezangen op landgoed Hooge Burch, CD + tekstboekje, Zwammerdam:
St. De Bruggen, 2007.
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 11 / 63
- daarmee ervaring op te doen die kan worden aangewend op plaatsen in het land waar soortgelijke processen zich (zouden kunnen) afspelen. De precieze vraagstelling van het onderzoek luidt: Kan een inclusiekoor een bijdrage leveren aan het proces van sociale integratie en tegelijkertijd een koor zijn dat een functionele bijdrage levert aan de viering van de liturgie? Zoja, onder welke voorwaarden gebeurt dat en wat zijn daarbij de kansen en de bedreigingen? 2.3
VERWACHTE UITKOMSTEN
Hopelijk wordt door dit project duidelijk dat (inclusieve) kerkmuziek een sleutel kan zijn in het proces van sociale integratie, zoals dat in de samenleving, en dus ook binnen de kerken kan plaatsvindt. Gaandeweg zal duidelijk worden welke aanpak hierbij nodig is en wat de voorwaarden zijn voor het slagen op zowel sociaal als artistiek gebied. De verwachting is dat de mensen met én zonder verstandelijke handicap maandelijks kunnen meewerken aan een viering en in die viering de gemeenschap kunnen voorgaan in (eenstemmige) zang van repertoire dat vergelijkbaar is met wat nu reeds door de beide groepen apart wordt gezongen (kerkliederen, verzen van antwoordpsalmen, beurtzangen en refreinen). Hopelijk is een neveneffect dat de groep in aantal zal groeien, door belangstelling van mensen van buitenaf, mét en zonder verstandelijke handicap, zodat de kwaliteit en de mogelijkheden van de groep nog zullen toenemen. 2.4
TIJDSPAD
Het project duurde – als pilot binnen de instelling – 2 jaar. Na een voorbereidend jaar in 2007-2008, waarin ik me oriënteerde op het onderzoeksterrein en de voorbereidingen voor de samenvoeging heb getroffen, startte het koor in september 2008. Het project liep vervolgens, met een tussentijdse evaluatie in de zomer van 2009, tot en met de zomer van 2010, waarin en waarna nog eens een eindevaluatie plaatsvond. 2.5
ASPECTEN
Bij het onderzoek kwamen een aantal aspecten kijken: - Organisatorische aspecten: hoe krijgen we de mensen steeds op dezelfde tijd en plaats bij elkaar. - Methodologische aspecten: middels welke methodes zetten we het artistieke proces in gang - Sociale aspecten: hoe krijgen we de interactie tussen de twee ‘vreemde’ groepen mensen op gang 2.6
METHODE EN EVALUATIE
Het proces werd ten eerste gevolgd middels het bijhouden van een logboek, zodat aan het eind van het traject goed te zien is hoe het project zich heeft voltrokken. In dat logboek werd verslag gedaan van de voorbereiding en uitvoering van repetities en vieringen, zowel op het gebied van de sociale interactie als het artistieke gebied. Dit logboek werd ondersteund door enkele video- en/of geluidsopnames van repetities, en uitvoeringen, gedurende het proces.
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 12 / 63
Aan het eind van het seizoen 2008/2009 werd alle deelnemers middels een vragenlijst gevraagd hoe ze aankeken tegen de verschillende aspecten van het project (artistieke en sociale en organisatorische aspecten). Uitkomsten van die enquête werden vervolgens geïmplementeerd. Tegen het einde van seizoen 2009/2010 werd een vergadering belegd waarin alle leden, nog eens gesplitst naar de oude groepen, de gelegenheid krijgen hun visie te geven op het project en de mogelijke voortgang ervan. 2.7
HULPMIDDELEN
Middelen De benodigde middelen waren alle binnen de instelling aanwezig: mogelijkheden tot maken van opnames, houden van repetities, vervaardigen van materiaal en de beschikbare werktijd van de cantor/dirigent en audiovisuele afdeling. Mensen Bij een project als dit, is het goed als deskundigen actief meekijken op het gebied van de gebruikte methodes (aanpak, didactiek) t.b.v. het artistieke proces. Eveneens is het goed om iemand mee te laten kijken die ervaren is op het gebied van liturgie en kerkmuziek, gemeenschap en inclusieprocessen. Dit proces werd vanuit het conservatorium begeleid door Grietje Cleys, deskundige op het gebied van muziek, pedagogiek en sociale integratie. Voorts is het project ter lezing voorgelegd aan prof. dr. M.J. Hoondert, hoogleraar Muziek en Christendom aan de Universiteit van Tilburg met vragen rondom muziek en gemeenschapsvorming. Verder heeft drs. Jan Delhaas ook na zijn pensionering als geestelijk verzorger, vanuit zijn expertise als geestelijk verzorger en pleitbezorger van een inclusie zorgvisie, meegedacht met dit project. De huidige geestelijk verzorgers, ds. Frans Bos en Elly Snaterse, hebben eveneens een bijdrage geleverd door mee te denken over het kerkmuzikaal beleid, de implementie van de inclusiegedachte, en door praktisch betrokken te zijn bij de leden van het koor en de keuze van het door het koor te zingen repertoire. 2.8
WAT NUT HET ONS
Er wordt tegenwoordig vanuit gegaan dat het voor mensen zonder verstandelijke handicap goed is om met verstandelijke gehandicapten sámen iets te doen, als het gaat om een goede beeldvorming van deze mensen. Mensen leren elkaar beter kennen wanneer ze mét elkaar iets doen, dan wanneer ze iets doen ten dienste van elkaar. Voor de verstandelijk gehandicapten kan het op artistiek gebied een uitdaging zijn zich onder ‘gewone’ mensen te bevinden: daardoor hopen we dat hun betrokkenheid en hun daadwerkelijke aandeel in de kerkmuziekpraktijk vergroot wordt. Daarnaast zullen ook zij moeten omgaan met ‘gewone mensen’, meezingen in een ‘normale vereniging’ als een kerkkoor/cantorij kan daar een goede oefening in zijn. 2.9
UITGANGSPUNTEN
De uitgangspunten bij aanvang van dit onderzoek, die gelden in de hedendaagse beschouwing van 12
de plek van mensen met een handicap in de samenleving / kerk zetten we nog even onder elkaar :
12
•
zoveel mogelijk bevordering van sociale inclusie en participatie: SAMEN!
•
met oog voor de (on)mogelijkheden van elk individu
Voor zover van toepassing overgenomen uit het Missionstatement van de American Association on
Intellectual and Developmental Dissabilties, toonaangevend instituut op het gebied van wetenschappelijk onderzoek omtrent verstandelijk gehandicapten te vinden via www.aamr.org/content_443.cfm (toegang op 19 augustus 2010).
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 13 / 63
•
beïnvloeden van positieve houdingen en publiek bewustzijn door het erkennen van de bijdragen van mensen met intellectuele beperkingen
• •
hulp aan families en andere zorgverleners om ondersteuning te bieden in de samenleving ook mensen met een verstandelijke handicap hebben recht deel te nemen aan de hedendaagse cultuur, dus óók binnen de kerk(muziek)
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 14 / 63
3.
Het inclusiekoor in opbouw
In dit hoofdstuk beschrijf ik het proces van de totstandkoming van het inclusiekoor binnen de instelling. Allereerst beschrijf ik in het kort de voorlopers van het koor, vervolgens zet ik de stappen uiteen die ik heb ondernomen om het inclusiekoor in de stijgers te zetten en doe daarbij enkele aanbevelingen. 3.1
VOORLOPER 1: HET HUISKOOR
Toen ik in het jaar 2003 op landgoed Hooge Burch kwam werken, bestonden er twee koren: de Hooge Burch Cantorij en het Huiskoor. Laatstgenoemde groep bestond zeker sinds begin jaren ’80 (de oprichtingsdatum is niet bekend) en was aanvankelijk een groep die religieuze liederen zong in vieringen op het landgoed en tijdens ‘concerten’ op verschillende paviljoens. Het doel van dat koor was om via muziek mensen met een verstandelijke handicap met elkaar te laten communiceren. Het genre van de liederen was zeer eenvoudig, enigszins ouderwets (veel ‘Johan de Heer’) en enigszins gericht op het uitdragen van de blijde boodschap van het evangelie. Iedereen die kon zingen kon deelnemen aan de groep. De groep bestond dan ook uit een zeer gemengd gezelschap van niveaugroepen. Toch gaven de optredens een zekere sociale band. Begin jaren ’90 werd de groep primair ingezet voor het ondersteunen van de vieringen. Circa 1x per 4 weken werd meegezongen in de liturgische vieringen op zondagmorgen. Om nog meer recht te kunnen doen aan de individuele mogelijkheden van de koorleden werd de groep gesplitst in twee groepen. De eerste groep bleef ‘Huiskoor’ heten, de tweede groep ‘Meebeleefgroep’, naar analogie van een bij de op locatie eveneens gevestigde ‘Jostiband’ aanwezige soortgelijke groep. Deze Meebeleefgroep van het Huiskoor was aanwezig bij de eerste helft van de repetitie, niet met als doel actief mee te doen, maar om de repetitie ‘mee te beleven’. In de pauze gingen deze mensen naar huis, waarna het eigenlijke ‘Huiskoor’ alleen verder repeteerde. Na protesten van begeleiders van deze ‘meebeleefbewoners’ kreeg de groep een nieuwe naam, ‘Zanggroep van Bewoners’, en traden zij in een ruime frequentie af en toe zelfstandig op in de diensten, met zeer eenvoudig repertoire. Door de decentralisatiebeweging in de jaren ’90 veranderde de samenstelling van de groepen ingrijpend. Meer en meer ‘getalenteerde zangers’ verlieten de instelling en daarmee het Huiskoor. Bij mijn aantreden was het ‘Huiskoor’ nog een kleine groep van met name oudere bewoners en enkele bewoners die alleen ná de pauze kwamen omdat repetitie met de volledige groep voor hen te druk was. Wat betreft hun deelname was het aandeel van de Zanggroep van Bewoners aanmerkelijk gestegen. Beide groepen traden nu eenmaal per maand op en het was opvallend dat het klinkend resultaat van de Zanggroep van Bewoners veel sterker was dan dat van het Huiskoor. Het Huiskoor had dan wel tot voordeel dat de mensen meer repertoire aankonden door hun vermogen te kunnen lezen, de groep was inmiddels zo klein geworden dat het resultaat op de zondagmorgen meer en meer begon tegen te vallen, in tegenstelling tot de prestaties van de Zanggroep, die weliswaar textueel niet sterk waren onderlegd, maar toch zeker de melodieën uit volle borst meezongen. Toen op een gegeven moment het Huiskoor alleen nog bestand uit dermate oude mensen dat het repetitieproces niet meer nuttig was (velen vielen op het late avonduur gewoonweg in slaap), en daarmee voor de enkele zanger die nog wat kon (er waren inmiddels een aantal ‘jongere mensen’ vanuit de meer specialistische behandeling ingestroomd) niet meer uitdagend was, was de tijd rijp om het onderscheid tussen de groepen op te heffen en de getalenteerde zangers te screenen voor een nieuw project: deelname aan het inclusiekoor.
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 15 / 63
3.2
VOORLOPER 2: DE HOOGE BURCH CANTORIJ
In 1989 werd de Hooge Burch Cantorij opgericht naar aanleiding van een doopdienst van één der kinderen van een toenmalige organist van de instelling, Roelof van Dijk. Hij had, om de liturgie wat te kunnen optuigen, wat zangers opgetrommeld in zijn nabijgelegen woonplaats Bodegraven, en die groep besloot als cantorij door te gaan om voortaan met enige regelmaat vieringen in de instelling zingend te ondersteunen. De groep repeteerde 1x per 2 weken en moest zich mede daardoor, maar ook vanwege het niveau van de zangers, beperken tot het zingen van eenstemmige kerkmuziek. In de loop der jaren hebben verschillende mensen zich bij deze groep aangesloten en met zeer veel enthousiasme van hun taak gekweten. Pogingen van de opeenvolgende cantor-organisten om het koor artistiek op een hoger plan te brengen (het verbeteren van de zangtechniek, het komen tot meerstemmig zingen) zijn nooit echt geslaagd. Kennelijk trok de groep geen kwalitiever slag zangers aan dan de mensen die er al waren. Dat gaf voor de meeste dirigenten vanuit hun artistieke oogpunt geen bevredigend gevoel, wat niet wegnam dat het nut en het bijgaande enthousiasme van de leden zeker zeer groot waren. Bovendien heb je beter een eenvoudig functionerende groep dan helemaal geen groep. Omdat het niveau van de cantorij niet aanmerkelijk beter werd, maar de club inmiddels wel een hechte verbinding had met de geloofsgemeenschap in de instelling, werd de cantorij een mogelijke partner in het inclusieproject. De enkele leden van het Huiskoor die konden lezen en wijs houden, verschilden qua niveau immers niet echt van de bestaande leden van de Hooge Burch Cantorij. Langzaamaan ontstond de droom om een verbinding tot stand te brengen tussen de betreffende bewoners en de leden van de cantorij. 3.3
HET PROCES VAN SAMENVOEGEN
De presentatie bij de Cantorij Het was allereerst noodzakelijk om de leden van de Cantorij klaar te stomen voor het idee dat er bewoners van de instelling zouden komen meezingen met het koor. Daartoe heb ik het koor bijeengeroepen en een presentatie gehouden van mijn plannen. De inhoud van die presentatie is toegevoegd als bijlage 1 ‘Presentate Hooge Burch Cantorij’. Naast het winnen van de ‘harts and minds’ was er een praktisch verzoek verbonden aan dit project. Voor het slagen van het project leek het goed om de frequentie van de repetities op 1x per week te zetten. Dat leek ons met name vanwege het didactische proces bij de bewoners en het bijhouden van hun agenda het beste. Regelmaat had zich immers in de oude situatie al bewezen als belangrijke peiler voor succes. Na het houden van de presentatie had ik een aantal vragen aan het koor: -
Zien jullie iets in dit project? Zouden jullie daartoe de repetitiefrequentie willen verhogen naar 1x per week en de deelname aan de vieringen naar 1x per vier weken
-
Wat zijn jullie eventuele bedenkingen en opmerkingen?
Opvallend was dat het overgrote deel van de leden zeer enthousiast was over het project en het wel interessant vond om dat te proberen. Ze waren zeer gevoelig voor de uiteenzetting van de ontwikkeling in de omgang met verstandelijk gehandicapten en waren gevoelig voor het argument dat ‘samen zingen’ een meerwaarde had op ‘zingen voor’, vermits het te zingen van het repertoire van hetzelfde niveau zou zijn als wat tot dan toe gebruikelijk was. Het verhogen van de frequentie van repetitie en deelname aan de vieringen was geen haalbaar punt. Veel koorleden bleken juist lid van dit koor te zijn omdat wij maar 1x in de 2 weken repeteerden. Verder hadden we te maken met typische ‘vrijwilligers in de kerk’. Meer zondagen per jaar konden er niet vanaf, omdat zij ook al de nodige andere vrijwilligerstaken in eigen kerk hadden. © artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 16 / 63
Op dit punt haalde ik dus bakzeil en ik moest het dus doen met een inclusiekoor dat 1x per 2 weken repeteren zou en 1x per 6 weken zou zingen. Het werven van bewoners Nadat ik de cantorijleden zover had gekregen was het zaak de betreffende bewoners te polsen naar hun bereidheid. Hierbij leek mij enige discretie noodzakelijk ten opzichte van de andere leden van Huiskoor en Zanggroep. Het ging er tenslotte om dat sommige leden van de groep ‘beter’ waren dan anderen. Aan het eind van het zangseizoen heb ik dus individueel, in de pauze van koorrepetities, de drie leden gevraagd die ik op het oog had. Twee van hen zegden toe, de derde wilde ook, maar een incident tussen hem en een ander beoogd lid verhinderde uiteindelijk zijn deelname. Naast drie leden van het Huiskoor, heb ik ook een lid geworven uit de geloofsgemeenschap, dat voorheen niet zong. Deze vrouw was op de repetitieavond van het Huiskoor nooit beschikbaar, maar had wel de capaciteiten om mee te zingen. Ik hoorde haar immers dikwijls achter mij bij de tafel meezingen met de tafelgebeden. De gevraagde leden waren allen zeer verheugd te mogen deelnemen. Ze voelden zich vereerd en riepen ‘gaan we dan met ‘gewone mensen’ zingen?’. Na hen voor het project gewonnen te hebben, was het zaak om de woningen van deze mensen te informeren. Ik zette daartoe een informatievel met afspraken en een heldere agenda. Van de deelnemende leden noteerde ik steeds naam en gegevens,
de
naam
van
een
contactpersoon
(persoonlijk
begeleider),
mailadressen,
telefoonnummer en ik vroeg hun persoonlijk begeleiders om een handtekening om eventueel fotoof videomateriaal ten behoeven van dit onderzoek te mogen gebruiken. Datzelfde deed ik overigens ook met de leden van de Cantorij. Na de zomer van 2008 kon ik starten met een koor van 15 leden uit de oude cantorij en 3 bewoners daaraan toegevoegd. Dit bleek getalsmatig een werkbare formule, al had ik graag nog 2 bewoners erbij gehad. Gedragswetenschappers Naar aanleiding van het bovenvermelde incident tussen twee bewoners raakte ik verstrikt in een discussie met een gedragswetenschapper en een persoonlijk begeleider van één van de cliënten die als de schuldige van dit incident werd gezien. Het ging om een (in mijn ogen vrij onschuldig) incident van sexuele aard dat zich had afgespeeld tijdens een pauze van een koorrepetitie, waar de twee betrokkenen kennelijk aan onze aandacht waren ontsnapt. Het leek de gedragswetenschapper van de schuldige, destijds ons jongste koorlid, geen goed idee als hij deel ging uitmaken van het nieuwe koor, waar ook de andere betrokkene deel van zou uitmaken. Volgens deze wetenschapper was er op het koor niet voldoende toezicht van vrijwilligers om te voorkomen dat dit incident zich nog eens zou voordoen en het risico op herhaling was vanuit de gedragsstructuur van de betrokken cliënt te groot. Hier kwam naar mijn gevoel een misverstand aan het licht dat te maken had met het inclusieve karakter van dit koor. Op het bewonerskoor waren een viertal vrijwilligers actief die de koorleden hielpen met allerlei praktische zaken. Op het inclusiekoor waren weliswaar 15 mensen actief die in de instelling ook als ‘vrijwilligers’ staan ingeschreven, maar zij acteren in de koorrepetities uiteraard op die wijze niet. We wilden immers een koor waar mensen op voet van gelijkheid met elkaar omgaan. Daar hoort uiteraard bij dat mensen op elkaar letten en waar nodig voor elkaar zorgen, maar daar hoort niet het bewaken van risico’s bij. Overigens was ik van mening geweest dat het sociaal toezicht van dien aard zou zijn, dat een herhaling van het incident niet zou plaatsvinden, maar de gedragswetenschapper volhardde (zonder ook maar één keer de situatie ter plekke in
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 17 / 63
ogenschouw te hebben genomen) en de kansen voor deze jongen, bovendien van buitenlandse afkomst, waren verkeken. Risicobeheersing Soortgelijke gevallen van risicobeheersing heb ik ook met twee andere deelnemende bewoners meegemaakt. Ook hier ging het over vermeende gedragsproblemen. Ze zouden beiden last hebben van pikgedrag en – als er even geen toezicht was – de eigendommen van andere koorleden ontvreemden. Mij werd middels een briefje gevraagd om van deze eigenschappen van deze koorleden gewag te maken, zodat ieder er op bedacht was zijn jassen en tassen niet onbeheerd achter te laten. Ik heb zeer welbewust besloten aan deze verzoeken geen gevolg te geven, omdat ik het een aantasting van de integriteit vond en omdat ik de betrokken mensen kenden als mensen die, als zij die fouten al zouden begaan, die ogenblikkelijk zouden toegeven en herstellen, zodat er geen enkel reëel gevaar bestond. Daarenboven geldt dat risicobeheersing het sociale plezier in de weg staat. Men kan elkaar op een dergelijke wijze niet onbevangen tegemoet treden. En voorts geldt in deze situatie wat in de normale maatschappij ook geldt: mensen dienen elkaar op hun gedrag aan te spreken en eventuele misdaden op een normale wijze af te handelen (onder vier ogen of via de geëigende juridische kanalen). 3.4
AANBEVELINGEN
Om mensen zover te krijgen deel te nemen aan een inclusiekoor, is het goed om open te communiceren over de gang van zaken en de visie op mensen met een verstandelijke handicap. Het is goed je te realiseren uit welk vaatje je tapt als het over vrijwilligers gaat. Kennelijk trekken verstandelijk gehandicapten trouwe vrijwilligers aan, die echter al hun nodige werkzaamheden hebben. Er kunnen bovendien mensen bij zijn die niet op de reguliere kerkkoren zullen zingen, omdat hun artistieke kwaliteiten niet erg hoog zijn. Dat neemt niet weg dat je hiermee juist voor deze mensen een kans creëert om zich ook met kerkmuziek bezig te houden, vermits je de hulpverlende instelling van de mensen kunt ombuigen naar een geïnteresseerde, open houding op basis van gelijkwaardigheid tussen mensen die voorheen het object van hun zorg waren. Hou hier dus rekening mee in wat je van mensen verwacht, artistiek maar ook organisatorisch en inhoudelijk. Wat betreft de communicatie met instellingen is het allereerst goed om zoveel mogelijk gegevens vast te leggen van de mensen die lid worden van je koor: naam, adres, telefoonnummers, gegevens van de persoonlijk begeleider, contactpersoon, geestelijk verzorger… Cliënten van instellingen zijn als spinnen in een voor de buitenstaander vaak onoverzichtelijk web van allerlei behandelaars en verzorgers. Leg goed en helder uit wat je van de cliënten vraagt. Stap persoonlijk op mensen af, met name persoonlijk begeleiders, maar zorg ook dat je aan het ondersteunend personeel, voor het voetlicht kunt krijgen wat je plannen zijn met mensen, wat het voor ze kan betekenen, en wat al dan niet de risico’s zijn.
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 18 / 63
4.
Het inclusiekoor in de praktijk
Hieronder zet ik uitéén hoe het koor in de afgelopen twee jaar heeft gefunctioneerd, uitgesplitst naar een aantal thema’s. 4.1
ACTIVITEITEN
Repetities Er zijn tweewekelijks repetities gehouden, volgens een van te voren opgestelde agenda. Tijdens die repetities werd 2x 45 minuten gewerkt en een goede 20 minuten gepauzeerd om alle gelegenheid te geven aan het sociale aspect van koorzang. Enkele malen heb ik van de repetitie een video-opname gemaakt, om de gelegenheid te krijgen het proces van een afstand te bekijken, problemen te signaleren en mijn aanpak te verbeteren. Dit heeft erin geresulteerd dat ik bedacht ben geworden op het geven van duidelijke aanwijzingen, te proberen langzaam en goed verstaanbaar te spreken, geen overbodige mededelingen te doen, eenduidige aanwijzingen te geven, en fysiek zichtbaar te zijn voor de koorleden. Vieringen en optredens Eenmaal per 6 weken heeft het koor gezongen tijdens de vieringen. Aan die vieringen ging een repetitie van 30 minuten effectieve werktijd vooraf. Tijdens de vieringen heb ik steeds zelf het orgel en de piano bespeeld, een niet altijd gelukkige situatie, gezien de plaatsing van het koor ten opzichte van de instrumenten. Er gebeurt dermate veel in de diensten dat een goede concentratie voor het koor altijd lastig is, maar wel op een werkbaar niveau. We hebben in die twee 110 liederen met de gemeenschap gezongen, waarvan er jaar 47 nieuw 13
werden ingestudeerd . Dit aantal is niet afwijkend van de oude situatie. Buiten de vieringen hebben we eenmaal opgetreden op een avond over inclusieve kerkmuziek in een kerk in Waddinxveen en op het afscheidsconcert van geestelijk verzorger Jan Delhaas, waarbij 14
een speciale compositie voor alle koren op het landgoed werd geschreven . Verder werkten we mee aan de jaarlijkse zomerconcerten ter afsluiting van het koorseizoen.
13
Aantallen op basis van repetitieschema’s en repertoirelijst.
14
S.L.S. DE VRIES & C.W. VAN VLIET, Bruiloftslied voor Kanazondag, Zwammerdam: St. Ipse de Bruggen,
januari 2009.
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 19 / 63
Opkomstpercentage Het opkomstpercentage is gemeten over 42 bijeenkomsten, waarvan 32 repetities en een tiental vieringen of concerten. Het algemene opkomstpercentage laat het volgende beeld zien: Grafiek 4.1
Opkomstpercentage van de hele groep
100% 18,6
18,7
18,4
81,4
81,3
81,6
Totale opkomst
Repetities
Uitvoeringen
80% 60%
Afwezig
40%
Aanwezig
20% 0%
De presentielijsten laten een vrij constant beeld in de verdeling van deze percentages, met steeds een iets betere komst in het najaar, en een iets mindere opkomst in de vroege zomer, als veel mensen uit de doelgroepen op vakantie zijn. Uitgesplitst naar de verschillende deelnemers krijgen we het volgende plaatje: Grafiek 4.2
Opkomstpercentage uitgesplitst naar de bloedgroepen
100% 22,8
17,8
81,4
77,2
82,2
Totale opkomst
Opkomst bewoners
Opkomst vrijwilligers
18,6 80% 60%
Afwezig
40%
Aanwezig
20% 0%
We zien dus een iets lager opkomstpercentage van de bewoners ten opzichte van de vrijwilligers, maar voegen hier aan toe dat het steeds maar over drie bewoners ging, waardoor het percentage minder genuanceerd is dan dat van de 15 deelnemende vrijwilligers. 4.2
OPVALLENDE ZAKEN
Dubbele agenda’s In het jaar 2009 bleek dat er nogal eens wat repetitie-avonden waren die samenvielen met recreatieve activiteiten. Daardoor kwamen bewoners in verlegenheid. Ze moesten kiezen tussen een recreatieve activiteit of het bezoeken van de repetities. Om van dat ongemak af te zijn, heb ik in het vervolg besloten mijn jaaragenda vroegtijdig op te stellen en kort te sluiten met de afdeling recreatie, die de recreatieve activiteiten organiseerde.
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 20 / 63
Straf of huisarrest Tweemaal is het voorgekomen dat een bewoner niet op de repetitie kwam, waarna bleek dat de bewoner ‘straf’ had, een tweede maal was de verklaring ‘huisarrest’. Uit doorvragen bij de begeleiders bleek dat het bijwonen van een koorrepetitie werd gezien als vrijetijdsbesteding waar je kennelijk volwassen mensen van kunt buitensluiten om ze te straffen. Dat men – in één geval betrof het een generale repetitie voor een concert – daarmee een heel koor strafte, had men niet ingezien. Het kostte dus zo nu en dan enige moeite om het belang van het bijwonen van de koorrepetities voor het voetlicht te brengen op woningen: natuurlijk is het ontspannend, maar het heeft ook een verplichtend karakter: er wordt aan een resultaat gewerkt en daar is iedereen bij nodig, ook de verstandelijk gehandicapte. Verdwenen mappen Het bleek vervolgens dat het bijhouden van mappen soms problematisch was. Het systeem is dat per zondag waarvoor wordt gerepeteerd nieuw repertoire in de mappen moet worden gestopt en oud repertoire verwijderd. Koorleden organiseren dit ieder voor zich. Waar de verstandelijk gehandicapten dit niet goed voor elkaar kregen, werd als vanzelfsprekend geholpen. Een bijkomend probleem was echter dat de mappen van de bewoners thuis nogal eens kwijtraakten, waardoor ik moest besluiten om de mappen zelf te bewaren. Dit ging niet op iedere woning fout, klaarblijkelijk ligt dat aan de betrokkenheid van de begeleiding op de woning. Pauze Wat tenslotte opviel – en wat mijn speciale aandacht had – was de gang van zaken bij het koffiedrinken in de pauze. Er bestond daar al de gewoonte dat de vrouwen en de mannen aparte groepen vormden. Ik was benieuwd of de toegevoegde bewoners zich daarbij zouden aansluiten of dat zij zelf een eigen groep zouden vormen. Het eerste gebeurde gelukkig en er ontstonden gesprekken tussen de bewoners en de leden van de buiten. In de diverse evaluaties werden deze koffiegesprekken genoemd als zeer waardevol. Zo leerde men elkaars leefwereld kennen en wist men wat men in het alledaagse leven deed. Sommigen lieten desalniettemin weten nog geen gesprek met een ‘vreemde’ te zijn begonnen, of signaleerde van de ander maar weinig echte betrokkenheid. Ik vond dit een belangrijk signaal dat de sociale integratie daadwerkelijk op gang kwam: wie samen een activiteit onderneemt, leert ook mensen kennen en zijn/haar leven delen met een ander. Het was goed te zien dat dat ook in deze gemengde setting gebeurde en op prijs werd gesteld. 4.3
PROBLEMEN
Generatiekloof Eén van de toegevoegde bewoners is een meisje in de periode van haar tienerjaren. Zij valt daardoor qua leeftijd enigszins buiten de boot, maar heeft daar zelf absoluut geen moeite mee. Ze is sociaal ingesteld en blij dat ze mee kan doen aan dit koor. Ze gedraagt zich echter als een typisch lid van een jongerenkoor, moet dus herhaaldelijk bij de les gehouden worden, zoekt de grenzen op van hoe je je kunt gedragen en heeft niet altijd zin om goed mee te doen. Dit heeft op de aanwezige oudere leden van buiten het effect dat ze zich ofwel licht aan haar ergeren, ofwel proberen haar op te voeden. Hier is zo nu en dan bijsturing gewenst, zowel richting het betreffende meisje als richting de koorleden. Het is daarbij zaak niet op de verstandelijke handicap te wijzen, maar ook op het verschil in leeftijd, hetgeen goed door de groep wordt opgepakt.
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 21 / 63
Brommen Eén van de toegevoegde leden bleek een notoire ‘brommer’ te zijn. Dat was mij in die mate niet opgevallen toen hij nog op het bewonerskoor zong. Ik meende dat het zingen op niveau hem zou stimuleren tot het goed gebruiken van zijn stem, maar dit bleek niet het geval. Aangezien dat brommen het repetitieproces nogal verstoorde (men probeerde er geen aandacht aan te schenken, maar het is – zeker als je niet van goede muzikale huize komt – lastig om er doorheen te zingen), besloot ik het betreffende koorlid individuele stemvorming te geven. Gedurende een jaar heb ik hem tweewekelijks voor de repetitie uit les gegeven, wat verbetering opleverde, maar niet genoeg om acceptabel in het koor te kunnen zingen, vooral niet toen het koor wat uitbreidde en er meerstemmig gezongen kon gaan worden. Ik heb tenslotte aan het eind van dit project besloten deze man van het koor te verwijderen, hetgeen hem uiteraard teleurstelde. De belofte om deze man nu vanuit het bewonerskoor verdere zanglessen te geven, bemoedigde hem echter zeer. Een ander lid van het bewonerskoor stond inmiddels klaar om zijn plaats bij het inclusiekoor in te nemen. Ik leerde eruit dat het van het grootste belang is om de verstandelijk gehandicapte deelnemers (maar eigenlijk iedere deelnemer) goed te screenen vóórdat je ze uitnodigt om deel te nemen. Uiteraard bepaal je daarbij zelf hoe hoog of laag je de lat legt. 4.4
EVALUATIE
Enquete Na een jaar is een enquete gehouden onder de leden. De vrijwilligers van buiten hebben daartoe een vragenlijst ingevuld, met de bewoners heb ik de vragenlijst individueel doorgenomen. Bij het opstellen van de vragenlijst heb ik me laten leiden door een aantal hoofdvragen. Van de vrijwilligers wilde ik weten 1) of ze de meerwaarde zagen van sociale integratie en wat die meerwaarde zou zijn, 2) hoe ze vonden dat het koor functioneert en 3) hoe ze de artistieke en organisatorische leiding beoordeelden. Van de bewoners wilde ik weten 1) of ze het tempo konden bijhouden, 2) of ze het leuker of juist minder leuk vonden dan op het vroegere bewonerskoor en eveneens 3) hoe ze de artistieke en organisatorische leiding beoordeelden alsmede het verloop van repetities en vieringen. Verder heb ik bij de enquête ruimte gelaten voor opmerkingen, ideeën voor ledenwerving en de vraag naar een naam van het koor. De uitslag van de enquête, met daarbij de gestelde vragen en schematische overzichten van de beantwoording ervan, gaat als bijlage 2 ‘Resultaten van de enquête’ bij dit onderzoek. Na afloop van de enquête heb ik een interpretatie gemaakt van de uitkomsten. Deze interpretatie is bijgevoegd als bijlage 3 ‘Interpretatie van de enquête’. In de aanbevelingen die verderop in deze scriptie volgen, bouw ik ondermeer op deze interpretatie van de enquête. Eindevaluatie De laatste repetitie voor de zomervakantie van 2010 is nog een vergadering gehouden om iedereen de gelegenheid te geven het project nog eens te evalueren. Tijdens die vergadering heeft iedereen de mogelijkheid gehad om vrijuit te spreken over zijn of haar visie op het koor. De bewoners waren bij deze vergadering niet aanwezig, om zo ook vrijuit de mogelijkheid te geven om over de sociale integratie te spreken. Uitkomst van deze vergadering was dat mensen eigenlijk allemaal positief waren over de sociale integratie, alsmede over het functioneren van het koor. Er werd waardering uitgesproken over de implementatie van onderdelen uit de enquête. Men stelde het wel op prijs als met name het sociale proces in de repetitie actief werd bijgestuurd en doelde daarbij op het functioneren van de zangers en hun gedragingen.
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 22 / 63
5. Het inclusiekoor in de perceptie In dit hoofdstuk wil ik een aantal aspecten van de perceptie van het inclusiekoor bespreken. Beschrijving daarvan geeft een beeld van waar je in de ontvangst en beeldbepaling van een dergelijk koor moet rekening houden en eventueel zou moeten bijsturen. 5.1
HET INCLUSIEKOOR ALS FUNCTIONEREND INSTRUMENT IN DE LITURGIE
In onze vieringen van de liturgie waaraan het inclusiekoor deelnam, was duidelijk een grote betrokkenheid van de gemeenschap waar te nemen. Dit uitte zich voornamelijk in een tweetal zaken: Allereerst was er een hoorbare verbetering van de gemeentezang in z’n geheel. Er werd luider meegezongen in de zaal als het inclusiekoor deelnam, zeker ook ten opzichte van de situatie dat er alleen nog een cantorij van vrijwilligers was. Het viel voor mijzelf niet te onderzoeken of er bijvoorbeeld ook een beter begrip van de teksten zou zijn, maar het volume van de gemeentezang lijkt mij een bewijs voor enthousiasme en betrokkenheid. Die betrokkenheid kwam ook tot uiting in de sociale interactie die zich tijdens de liturgieviering voltrok. Er was zichtbare en hoorbare communicatie tussen bewoners in de zaal en bewoners in het koor, maar ook met de vrijwilligers die meezongen. Men wilde graag kenbaar maken dat men een bekende was van degenen die op het podium zetten en andersom werd er nogal eens vanaf het podium gezwaaid naar bekenden in de zaal. Het gevoel dat daar dus een koor zat met ‘mensen van ons’ was dus blijkbaar toegenomen. Deze twee signaleringen roepen de vraag op of een dergelijk inclusiekoor ook in de situatie van de wijkgemeente (waar de verstandelijk gehandicapte een minderheid vormt) een dergelijk effect met zich mee kan brengen. Ik kom daar op een later moment nog op terug. 5.2
HET INCLUSIEKOOR DOOR DE OGEN VAN DEELNEMENDE BEWONERS
Het inclusiekoor is in de ogen van de deelnemende bewoners een groot succes geweest. Bij de eerste evaluatieronde werd bijvoorbeeld gezegd: -
“De sfeer is beter dan op het huiskoor, er zijn wat meer volwassen mensen.”
-
“De mensen zijn geïnteresseerd, ze vragen wat je doet.”
-
“Het contact met mensen haalt ons uit ons isolement.”
Maar er werd ook een kritische noot gekraakt, vanuit een besef van afhankelijkheid: -
“Ze moeten meer met mij praten, want ze moeten mij meenemen…”
De deelnemende bewoners voelden zichzelf dus op een meer volwaardige wijze deelnemer van ‘de gewone maatschappij’. Ze voelden zich voor vol aangezien door met ‘gewone’ mensen te mogen werken. In die zin blijkt dat het tot stand brengen van sociale integratie voor de betrokken minderheid dus positieve effecten heeft, vooral op het zelfbeeld (men wéét dat men anders is) en het gevoel van eigenwaarde (men wordt toch voor vol aangezien). 5.3
HET INCLUSIEKOOR DOOR DE OGEN VAN DEELNEMENDE VRIJWILLIGERS
De deelnemende vrijwilligers hebben het allereerst niet als een bedreiging gezien om aan het onderzoek mee te werken. Zij waren reeds gewend om vóór bewoners te zingen, het leek hen niet bijzonder vreemd om mét bewoners te zingen. Toch ontstond er ook de nodige onrust tijdens het proces. Het bleek dat niet alle bewoners zich gedroegen zoals men dat van op een koor van elkaar verwacht. Bovendien bleek niet iedereen zangtechnisch even sterk. Daardoor ontstond bij sommigen het gevoel dat ‘de bewoners het koor in gevaar brachten’. In de evaluatie kwamen bijvoorbeeld volgende opmerkingen naar voren: © artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 23 / 63
-
“Het is moeilijk zingen als er iemand naast je staat die te hoog of te laag zingt of noten mist. Vooral omdat deze mensen harde stemmen hebben en boven ons geluid uit komen.”
-
“wij als koor zijn niet echt sterke zangers en werden nog wel eens van de wijs gebracht,
-
Wat meer plichtsgevoel van onze inclusieve medezingers zou behulpzaam zijn.
Later ging dat beter, maar wie ben ik dat ik mezelf beter zal voelen…” Blijkbaar is er een goede coaching nodig van de groep als geheel om de integratie te doen slagen. Een ander die vreemd is, wordt al snel een bedreiging en als de resultaten tegenvallen een zondebok. Dit is een mechanisme dat we in vrijwel alle sociale integratieprocessen tegenkomen! Het verdient bij beide groepen aandacht en openheid om dit bespreekbaar te maken en te verbeteren. 5.4
HET INCLUSIEKOOR DOOR DE OGEN VAN ZORGMANAGERS
De ontvangst van het project bij de managers van de instelling was zeer uiteenlopend. Over het algemeen was er een grote bereidwilligheid om mijn plannen aan te horen. Dat leidde ook meestal tot enthousiaste reacties: goed dat er zoiets in ons instellingsterrein gebeurd. Er is één keer de vraag geweest naar de bekostiging van het project in verband met de persoonsgebonden budgetten en de nieuwe zorgbekostigingswet. Kern van de vraag was hoeveel bewoners met dit project werden ‘bediend’. Dat het project nog erg kleinschalig was, werd weliswaar niet als bezwaarlijk gezien, maar wekte wel wat gefronste wenkbrauwen. Wel liet men 15
weten geïnteresseerd te zijn in de voortgang en de uitkomsten van het onderzoek . Waar de instelling het bijna volledig liet afweten, waren de punten van communicatie en werkelijke erkenning van de waarde van het project. Twee punten die ik hieronder uitdiep omdat ze symptomatisch blijken te zijn voor de waardering van en de omgang met het meer creatieve of meer op het mens-zijn gerichte werk in de harde wereld van de zorgverlening. Erkenning van het belang Vanaf het begin heb ik gepoogd om het project aan te melden bij het toen in opbouw zijnde expertisecentrum. Het leek mij van belang dat dergelijke inclusieprojecten, die degelijk worden onderzocht, bekend zijn binnen het brede discours van het onderzoek op het terrein van verstandelijk gehandicapten. Daarbij dacht ik dat ik vervolgens mee zou kunnen liften op de ervaring van anderen op deelterreinen van dit onderzoek en dat mijn onderzoek wellicht ook landelijk bekend zou raken, waardoor mogelijk weer anderen geïnteresseerd en betrokken zouden kunnen raken en hun feedback op mijn verhaal konden geven. De oprichter van het expertisecentrum kon mijn verhaal echter niet plaatsen in het geheel van de onderzoeken en besloot verder geen actie te ondernemen op mijn vragen. Toen in onze instelling Regionale Expertisecentra werden opgericht, is het project wederom onder de aandacht gebracht. Ook hier weer met hetzelfde resultaat. Daar de gehele Dienst Geestelijke Verzorging niet in deze centra konden worden ondergebracht, was mijn project hetzelfde lot beschoren. Belang van communicatie In de organisatie was bovendien geen gelegenheid om mijn project op andere wijze voor het voetlicht te brengen. Opname van het project op de website, onder ‘Expertise’ liep (vanzelfsprekend gezien bovenstaande) op niets uit. Bovendien weigerde de PR-afdeling, in 15
N.B. In de weken van het schrijven van dit verslag werd mij gevraagd om met grote spoed materiaal aan te
leveren met informatie over het inclusiekoor, in verband met een vraag vanuit het ministerie wat de instellingen aan inclusie deden. Klaarblijkelijk was daar nog niet zoveel over voorhanden!
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 24 / 63
overleg met het managment, tot het uitgeven van de brochure en de medewerking aan de film die beiden tot het afsluiten van dit onderzoeksproject zouden horen. Men wenste alleen de pers op de hoogte te stellen van de afsluiting van het project en de nodige resultaten. Dat het belang van dit project – zo mag je concluderen – door de organisatie niet werkelijk werd ingezien, is een gemiste kans. Daardoor kreeg het project geen landelijke bekendheid, was er bovendien geen mogelijkheid om het project te laten staven door mogelijke soortgelijke projecten in het land, heeft het onderzoek vooralsnog geen wezenlijke bijdrage geleverd aan de visie en uitvoering van (de) instelling(en) op het gebied van sociale integratie, en zijn er bovendien belangrijke kansen voor inclusie blijven liggen. Ook in de instelling zelf is het koor, en de uitgangspunten ervan, namelijk niet gepromoot, net als in de kranten en informatie-organen van de instelling, waardoor een groei van het aantal deelnemers nauwelijks heeft plaatsgevonden. 5.5
KERKMUZIEK EN VERSTANDELIJK GEHANDICAPTEN IN HET ALGEMEEN
Belangrijk aspect van het inclusiekoor is ook hoe het begrip kerkmuziek in z’n algemeenheid in deze wereld wordt ontvangen. Dat houdt uiteraard verband met de visie op muziek en verstandelijk gehandicapten in het algemeen. Maar al te vaak – dit beeld wordt althans in Nederland gevoed door de talloze televisie-optredens van een bekend orkest van verstandelijk gehandicapten – bestaat het idee dat verstandelijk gehandicapten gediend zijn met ‘eenvoudige en herkenbare’ muziek. Los van wat voor mensen herkenbaar en eenvoudig mag zijn, is uit talloze ervaringen gebleken dat ook in dezen de verstandelijk gehandicapte een gewone mens is, met een eigen, individuele smaak en eigen mogelijkheden op het gebied van muzikale uitingen. Men hoeft de verstandelijk gehandicapte dus zeker niet te kleineren met bedenkelijke kinderliederen op simplistische teksten, maar zal op zoek moeten gaan naar liederen die in een heldere, maar volwassen taal spreken en een muziek die de teksten op eenzelfde manier draagt en tot leven brengt. Het is mijn ervaring dat juist het afwijken van de daarin gebaande paden de interesse van mensen weet op te wekken. Het is echter een groot punt van zorg dat op het gebied van musiceren het burgerschapsparadigma nog niet is doorgewerkt. De schuld hiervan ligt mijns inziens bij de media, die het beeld van de vertederende triangelspelende verstandelijk gehandicapte koestert. Het vraagt veel energie en overredingskracht om muzikaal niet onderlegde mensen te overtuigen van het belang van kwalitatieve muziek en de mogelijkheden die op dit gebied ook in verstandelijk gehandicapten schuilen. Vaak is daarbij ook het eigen onvermogen van mensen uitgangspunt bij de beoordeling van wat goed is voor verstandelijk gehandicapten. Het gezamenlijk repeteren en uitvoeren van muziek kan dus ook voor de buitenstaanders een methode zijn om de werking muziek bij verstandelijk gehandicapten te ervaren. Dat dat zo werkt, is ook uit dit onderzoek naar voren gekomen. Het neemt niet weg dat bij niet-zangers de nodige overredingskracht geboden is. In het bovengaande hoofdstuk heb ik enige aspecten uiteengezet over de ontvangst en de resultaten van het inclusiekoorproject. Wat daarbij niet is onderzocht, is de ontvangst in de samenleving. Dat is jammer, omdat we zo wat minder goed de vertaalslag kunnen maken naar de meer gangbare praktijk van gewone wijkgemeentes of parochies die een inclusiekoor zouden willen beginnen. In hoofdstuk 7 kom ik op deze vraag nog iets uitgebreider terug. 5.6
HET INCLUSIEKOOR TEGENOVER DE GESTELDE VERWACHTINGEN
In de opzet van het onderzoeksproject omschreef ik de volgende verwachtingen die ik van het op te zetten inclusiekoor had: De verwachting is dat de mensen met én zonder verstandelijke handicap maandelijks kunnen meewerken aan een viering en in die viering de gemeenschap kunnen voorgaan in © artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 25 / 63
(eenstemmige) zang van repertoire dat vergelijkbaar is met wat nu reeds door de beide groepen apart wordt gezongen. Hopelijk is een neveneffect dat de groep in aantal zal groeien, door belangstelling van mensen van buitenaf, mét en zonder verstandelijke handicap, zodat de kwaliteit en de mogelijkheden van de groep nog zal toenemen. Wat betreft de frequentie van deelname aan de vieringen, is een maandelijkse medewerking in dit onderzoek niet gehaald. Vanwege de limiet van 1 repetitie per 2 weken en de benodigdheid van 3 repetities voor 1 zondag, hebben we een frequentie gehaald 1x per 6 weken. Tijdens die vieringen is de gemeenschap inderdaad voorgegaan in eenstemmige zang met repertoire dat vergelijkbaar is met wat destijds de Hooge Burch Cantorij zong. Het resultaat daarvan is niet zozeer een streling van het oor, alswel een zeer functionele en doeltreffende ondersteuning van de gemeentezang, met name vanwege de sterk gevoelde wederzijdse betrokkenheid tussen gemeenschap en koor. Belangstelling van buitenaf is er zeker geweest, het heeft ook twee nieuwe leden opgeleverd. Die leden zijn geworven door mond-op-mondreclame, want enige aandacht in de lokale pers of in de informatie-organen van de instelling is er niet geweest. Binnen de instelling verschijnen af en toe mensen die geschikt zouden zijn om mee te doen aan het inclusiekoor. Dat heeft voor de toekomst weer een nieuw lid opgeleverd, dat in de plaats kan komen voor het wegens stemproblemen vertrokken lid.
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 26 / 63
6.
Aspecten van een inclusiekoor
Aan het inclusiekoor zijn, zo zagen we al in de opzet van het onderzoek, een aantal aspecten verbonden die van belang zijn voor wie daar ook mee aan de slag wil gaan. Ik som ze hieronder op en zet er mijn bevindingen en aanbevelingen bij. 6.1
ORGANISATIE VAN INCLUSIE
Inclusie gaat niet vanzelf. Je moet inclusie organiseren. De samenleving heeft kennelijk een ingebouwd mechanisme van uitsluiting. Mensen die anders zijn, zich anders gedragen etc. hebben we in onze samenleving weggestopt of tot object van zorg gemaakt, soms ook van betutteling. Daar horen vaste denkpatronen bij, waar in het algemeen niet werkelijk over wordt doorgedacht. In het geval van mensen met een verstandelijke handicap leven de meeste mensen, naar mijn ervaring, nog in de gedachte dat deze mensen het beste in een gesloten instelling kunnen leven, waar ze onder elkaar zijn en waar met ze wordt omgegaan zoals je met drie- of vierjarigen omgaat. Door dat laatste te doen, drukken mensen die daarin zijn geïnteresseerd hun goede bedoelingen uit: ze willen graag iets voor deze mensen betekenen. Het burgerschapsparadigma is dus in de samenleving nog zeker geen gemeengoed! Het vraagt dus nogal wat investering als je deze twee groepen mensen bij elkaar brengt op voet van gelijkwaardigheid. Je zult veel energie moeten steken in hoe je met elkaar omgaat, in het feit dat de ander anders is, dat je elkaar moet respecteren, maar ook in vormen waarin je wederzijds het gevoel hebt dat je tot serieuze resultaten komt. Dat proces vraagt om deskundige begeleiding van mensen uit het veld, die de samenleving als geheel een warm hart toedragen. Dat dit onderzoeksproject plaatsvond in een religieuze setting, was daarbij – denk ik – behulpzaam. Het betrof in dit geval veelal kerkelijke vrijwilligers die weliswaar a priori zorgzaam zijn ingesteld, maar levensbeschouwelijk via de vieringen waaraan zij zelf meewerken kunnen worden aangesproken en geïnspireerd om met elkaar als volwaardige mensen om te gaan. 6.2
PRAKTISCHE ORGANISATIE
Op het gebied van de praktische organisatie zijn een aantal zaken van belang. Ik somde er al een aantal in het hoofdstuk over de opbouw van het koor, ik voeg er in de lijst hieronder nog een aantal aan toe, op basis van de ervaringen die ik tijdens het onderzoek opdeed. Agenda Zorg voor een uiterst duidelijke jaaragenda. Deze agenda is best op zoveel mogelijk manieren beschikbaar: op papier (ook door het jaar heen) en digitaal (via e-mail te verspreiden en liefst ook op een website). Met name in de instellingen waar mensen wonen, raken agenda’s nogal eens kwijt. Ook is het verloop van personeel er dermate groot, dat het herhaaldelijk zal gebeuren dat begeleiders niet weten dat hun bewoners lid zijn van een koor en naar de repetitie moeten. Document Het is eveneens van belang dat er een kort en bondig document is waarin de activiteit omschreven staat. Dit document (als bijlage gaat een voorbeeld bij) kan zowel dienst doen als reclamemiddel, binnen en buiten de instelling, als ter informatie voor de woningen van deelnemers, waar (zie boven) het personeel nooit lang op de hoogte is van de activiteiten van deelnemers.
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 27 / 63
Communicatiesysteem Mocht er iets in de jaaragenda wijzigen, dan is het van eminent belang dat er een goed communicatiesysteem is. Dat betekent dat je zoveel mogelijk gegevens van alle deelnemers moet hebben: naam, adres, telefoonnummer, emailadres. Van bewoners: wie is de persoonlijk begeleider, telefoonnummer en mailadres van de woning, etc. Eenmaal deze gegevens in kaart, moet je een systeem bedenken waarmee je mensen snel en doeltreffend kunt informeren. Voor mededelingen die niet direct haast hebben, werkt de papieren nieuwsbrief, vergezeld van een digitaal exemplaar, het best. In het geval van calamiteiten werkt een telefooncirkel buiten de instelling goed. Binnen de instelling zul je zelf de woningen één voor één moeten bellen. In geval dat niet mogelijk is, moet je voortdurend een beroep doen op het uitprinten en ophangen van mailberichten, opdat deze niet (zoals veelvuldig gebeurt) als geopend verdwijnen en niet worden gezien door de bedoelde begeleiders en bewoners. Verder heb ik zelf steeds mededelingen geplaatst op de ordes van dienst van de zondagmorgen, waarmee ook de mondelinge tamtam (zo blijkt) wordt gevoed, een eveneens zeer effectief middel. Het is bovendien handig om op een vast moment in de week telefonisch bereikbaar te zijn in geval van vragen. Het blijkt in de praktijk dat vooral begeleiders van woningen niet de dirigent kennen, maar wel de ruimte waar wordt gerepeteerd en daar vervolgens naartoe bellen met vragen of afmeldingen van koorleden. Repetitieruimte Zorg dat je repetitie plaatsvindt in een daarvoor geschikte ruimte. De bewoners op het koor stel je zoveel mogelijk op tússen de ‘gewone’ leden. Het blijkt omwille van de verstaanbaarheid van belang dat je als dirigent niet alleen hoorbaar, maar ook goed zichtbaar bent. Hou daarmee dus 16
rekening met de plaatsing van de piano . Bladmuziek Het is voor de deelnemende verstandelijk gehandicapten geen enkel probleem geweest om de bladmuziek te lezen die ze aangeleverd kregen. Het ging hierbij veelal om eenstemmige muziek of om korte meerstemmige stukjes (refreinen en acclamaties). Lever de noten er altijd bij, ook al zegt men geen noten te kunnen lezen. Je kunt er toch naar verwijzen. Maak het lettertype echter niet te klein, want sommigen hebben moeite met de snelheid van lezen. Wat absoluut niet kan zijn handgeschreven partituren. Deze blijken (ook voor de ‘gewone’ deelnemers) niet te lezen. De partituren worden in dat geval gewoonweg op de grond gelegd. Zorg eveneens zoveel mogelijk van tevoren al voor duidelijke aanwijzingen op de partituur (stemverdeling, volgorde van uitvoeren, etc.). 6.3
INHOUDELIJKE ORGANISATIE
Voorbereiding repetitie Het is nuttig om van iedere repetitie een goede voorbereiding te maken. Daar zou op moeten staan welke stukken je op die repetitie gaat studeren, wat je die avond wilt bereiken en wat je het koor wilt meedelen. Een dergelijke voorbereiding maakt dat je tijdens de avond niet hoeft te bedenken wat je gaat doen en wat je oplossingen zijn voor bepaalde problemen. Het voorkomt ook dat je
16
In de enquête (zie bijlage 2) maakte iemand me hierop attent. Hij/zij schreef: “Uitleggen van achter de piano,
en je speelt > dat horen we niet (en dan wordt je boos)”…
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 28 / 63
tegengestelde berichten communiceert naar het koor. Men is erg gebaat bij duidelijke instructies en een heldere voortgang van de avond. Het bijhouden van die voorbereidingen zorgt er bovendien voor dat je vrij gemakkelijk zaken kan aanpakken die een langere adem vragen, zoals bepaalde stemtechnische problemen die je wilt oplossen. Door de voorbereidingen te bewaren, kun je iedere repetitie voortborduren op de vorige. Welk repertoire kies je De doelstelling van dit inclusiekoorproject was om een koor te hebben waar de eenstemmige gemeentezang mee kan worden ondersteund. Ik heb met het koor steeds repertoire ingestudeerd uit de gangbare kerkelijke bundels: Liedboek voor de Kerken, Zingt Jubilate, Gezangen voor Liturgie, Zingend Geloven etc. Daarnaast konden – met een langere adem – ook verzen van antwoordpsalmen worden gezongen, doorgecomponeerd of in de vorm van een psalmodie. Eveneens behoorden vierstemmige acclamaties en refreinen tot de mogelijkheden. Uitgangspunt was steeds dat het repertoire ten dienste stond van de liturgische viering, van het moment in de dienst of het verhaal dat in die dienst werd vertaald. Tekst en muziek moeten daarbij zoveel mogelijk één zijn, zodat ook wie niét tekstueel is ingesteld, toch via de muziek inhoud of sfeer kan meepakken. Repertoire met veel ritmische complexiteit leverde nogal eens problemen op (punteringen, ongelijke maatsoorten). De veelgehoorde stelling dat verstandelijk gehandicapten allereerst via het ritme musiceren kun je dan ook zeker in vraag stellen en geldt waarschijnlijk alleen voor gelijkvormige maatsoorten. Vanzelfsprekend ben je afhankelijk van de beschikbare ambitus van de verzamelde zangers. Soms moet je daarvoor speciale muziek schrijven, die tegelijkertijd ook didactisch van aard kan zijn. Hoe is de aanpak De aanpak die ik gebruikte en het beste werkte was er één die begint bij de melodie. Melodieën voorzingen en proberen te relateren aan het notenbeeld, maakt dat op den duur het van blad lezen – ook voor wie niet precies weet wat er staat – gemakkelijker wordt. Bovendien zijn de – minder op taal georiënteerde verstandelijk gehandicapten – bijzonder snel in het goed memoren van melodieën. Een keer voorzingen is dan ook heel behulpzaam. Vervolgens is het zaak – niet alleen voor de verstandelijk gehandicapten (zo bleek) – om alle gelegenheid te geven om de teksten te lezen en daar zonodig iets over te verduidelijken. Vervolgens kun je gaan zingen en werken op een verzorgde uitspraak en een muzikale spanningsboog. Er zal veel aandacht moeten zijn voor zuiverheid en koorklank, ook (of juist) op dit elementaire niveau. Inzingen Aan het begin van iedere repetitie en uitvoering wordt er ingezongen. Het is daarbij noodzakelijk je te beseffen dat de meeste zangers thuis niet zingen en elkaar al geruime tijd niet hebben gezien en gehoord. Het doel van het inzingen is dus vooral ook om de stemmen samen te brengen en een gevoel van saamhorigheid te kweken. Het inzingen is allereerst gericht op ademhaling en op het zuiver zingen van kleine intervallen, waarbij men goed naar elkaar probeert te luisteren. Als dit lukt, is er eigenlijk al veel gebeurd. Verdere oefeningen hebben een grotere ambitus en zoeken de grenzen op van de gezamenlijke mogelijkheden. Men raakt vertrouwd met zijn/haar stem maar vooral met de stemmen van de anderen.
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 29 / 63
Maak een opname! Zo nu en dan moet je als dirigent jezelf evalueren. Het neerzetten van een camera tijdens de repetitie is daartoe een nuttig instrument. Neem je repetitie op en kijk en luister naar je houding en de duidelijkheid van je instructies. Bekijk daarbij goed wat de gevolgen zijn in het groepsproces van alles wat je goed en fout doet. Het verbetert je eigen functioneren en dat van de groep enorm! 6.4
KANSEN EN BEDREIGINGEN
Kansen Er liggen verschillende kansen voor inclusiekoren. De eerste kans is gelegen in de liturgische vernieuwing. Meer en meer gemeentes en parochies hebben behoefte aan samen te zingen en zoeken naar vormen die gemeenschap doen ervaren. Vaak weten mensen niet hoe ze dat moeten bereiken. Vaak is er ook maar weinig muzikaal potentieel in een plaatselijke gemeente aanwezig. Maar ook als er al een cantorij of kerkkoor is, waar op niveau wordt gemusiceerd, kan een inclusiekoor een welkome aanvulling zijn. Je kunt dan ook de minder muzikaal onderlegden inzetten voor het instuderen van nieuwe kerkliederen die daardoor repertoire van de hele gemeenschap kunnen worden. Behalve het bij de tijd blijven, mee kunnen doen met de kerkmuzikale ontwikkeling, kun je met een koor als dit ook de honger naar een nieuwe saamhorigheid voeden. Mensen doen in deze harde en verzakelijkte tijden graag iets voor elkaar en willen graag gemeenschap beleven. Iets samen doen met mensen met een verstandelijke handicap kan die mensen een goed gevoel geven. Dat komt nog eens boven op de vreugde van het zingen zelf. Bedreigingen Er zijn ook bedreigingen voor inclusiekoren. Ze kunnen tenonder gaan aan de slechte organisatie van instellingen waar de bewoners wonen. Als die het belang van deelname van hun bewoners niet inzien, ontstaat er onvrede over de slechte agenda-naleving van de bewoners, of komen de bewoners helemaal niet meer op de repetities. Ook een slechte communicatie kan problemen opleveren voor een inclusiekoor. Omdat het een speciaal soort koor is, behoeft het steeds weer opnieuw uitleg en aandacht in allerlei organen, zoals kerkbladen en streekkranten. Dat leidt tot een goede perceptie en mogelijk tot het aantrekken van nieuwe leden. Wat bovendien een bedreiging vormt, is de soms erg gebrekkige kennis van kerkmuziek in plaatselijke gemeentes en parochies. Als je de aansluiting met de aanwezige muzikale taal van mensen mist, komt er geen inclusie van de grond. Het vraagt van mensen een open houding voor de mogelijkheden die er bestaan en datgene wat de muziek bij mensen kan bewerkstelligen. Dat werkt in de richting van de mensen in de wijk, maar ook in de richting van de verstandelijk gehandicapten en hun begeleiders. Ook zij zullen ervan doordrongen moeten raken dat er meer mogelijk is als je van het betuttelende imago van verstandelijk gehandicapten af durft te raken en de werkelijke muzikale mogelijkheden van deze mensen op het spoor wilt komen. Een vooringenomen houding over de vermeende muzieksmaak van verstandelijk gehandicapten, maakt iedere verrassende ontwikkeling daarin geheel onmogelijk.
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 30 / 63
7.
Twee vragen voor verder onderzoek
Dit onderzoek werpt een aantal vragen op, die buiten de onderzoeksafbakening liggen. Toch zijn ze interessant genoeg om ze hier voor te stellen en de problemen aan te wijzen. Dit bij wijze van aanmoediging tot verder onderzoek op dit terrein. 7.1
ZOU EEN DERGELIJK INCLUSIEKOOR OOK IN DE GEWONE WIJKGEMEENTE KUNNEN FUNCTIONEREN?
Het is de vraag of het inclusiekoor, zoals dat in onze instelling is ontstaan, ook in de gewone wijkgemeente een rol zou kunnen spelen. Onze situatie is immers een uiterst zeldzame, een voorbeeld van omgekeerde integratie. Ik probeer hieronder een aanzet te geven tot een opsomming van verschillen en overeenkomsten. Een belangrijk verschil is de gemeenschap waarbinnen het koor functioneert. Ons koor functioneert in een geloofsgemeenschap die hoofdzakelijk wordt gevormd door bewoners van de instelling. Daar werkt het koor als ondersteuning in de vieringen. Die ondersteuning is daar nodig omdat veel van onze ‘gemeenteleden’ niet uit zichzelf kunnen zingen. Zij kunnen vaak niet lezen of überhaupt niet vocaal uiten. Begeleiders die dit wel kunnen zijn vaak niet aanwezig of hebben niet kerkmuzikale interesse om hun bewoners te helpen. Een koor doet daarbij dus wonderen. Het is gebleken dat de betrokkenheid en het zingen dankzij het toevoegen van bewoners verbeterd is, het instrument werkt dus goed. Maar het instrument heeft ook nadelen: het is in artistiek opzicht niet bijzonder goed, het is waarschijnlijk niet fraai om te beluisteren, wat we meestal wel verwachten bij cantorijen of kerkkoren. De vraag is dus of een dergelijk koor de gewone wijkgemeente of parochie daadwerkelijk een dienst kan bewijzen. Het lijkt mij dat dat zeker mogelijk moet zijn, als je het koor maar neemt zoals het is: als aanjaagkoor, ondersteuning van de gemeentezang. Verder is het de vraag hoe de deelname van verstandelijk gehandicapten in het koor door de gemeenschap wordt begroet. In onze situatie waren het ‘mensen van ons’ die bij de vreemden kwamen te staan (die daardoor ook ‘van ons’ werden). In een omgekeerde situatie worden de vreemden gevoegd bij de ‘mensen van ons’ (en daarmee hopelijk ook ‘mensen van ons’). Het zou interessant zijn om te weten hoe dat zou gaan werken. Een belangrijk verschil is ook het organisatorische. Dit inclusiekoor wordt geleid vanuit de instelling, door een werknemer die de weg in die instelling kent en van binnenuit toegang heeft tot de bewoners en hun leefomgeving en vandaaruit mensen van buiten betrekt bij hun leven. In het omgekeerde geval zal er een cantor of dirigent uit de parochie zijn die moet zien binnen te raken in de instelling of in de huizen waar mensen wonen om daar thuis te raken en bewoners en hun begeleiders te interesseren voor het zingen in een koor. Mogelijk vergt dit een andere aanpak en een andere benaderingswijze. Er zijn geen verschillen te verwachten in de praktijk rondom het repeteren en uitvoeren met het koor. Ook voor wat betreft de praktische overwegingen zijn uiteraard geen verschillen te verwachten. 7.2
ZOU EEN KOOR VAN NIET-KERKELIJKE BETROKKENHEID INCLUSIE TOT STAND KUNNEN BRENGEN?
Een andere interessante vraag, is een speculatieve, maar moet toch worden gesteld. Het is gebleken dat dit koorproject mensen bij elkaar heeft gebracht die elkaar daarvoor niet goed
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 31 / 63
kenden. Het maken van kerkmuziek en het functioneel opereren in een kerkmuzikaal bedrijf waren voor die ontmoeting de aanleiding, het was de drijfveer van alle deelnemers. De vraag is of er ook inclusie tot stand was gekomen, als deze drijfveer er niet was. Als er dus geen zeswekelijkse uitvoering van repertoire was en er geen nood was aan een koor als dit. Als er dus alleen maar voor het zingen zelf werd gezongen, uit pure vrijetijdsbesteding. Zouden mensen zich dan óók tot elkaar hebben laten veroordelen? En nog verder gedacht: als er niet een kerkgemeenschap is, die, vanuit haar intrinsieke doelstelling poogt ‘gemeenschap te zijn’, zou er dan een belangrijke intrinsieke motivatie wegvallen om samen met anderen, vreemden, iets te willen doen? Een interessante vraag, ook met het oog op de rol van een gemarginaliseerde kerk in de samenleving.
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 32 / 63
Conclusies en aanbevelingen
In paragraaf 2.2. van deze scriptie formuleerde ik de vraagstelling van mijn onderzoek: Kan een inclusiekoor een bijdrage leveren aan het proces van sociale integratie en tegelijkertijd een koor zijn dat een functionele bijdrage levert aan de viering van de liturgie? Zoja, onder welke voorwaarden gebeurt dat en wat zijn daarbij de kansen en de bedreigingen? Het geheel van het onderzoek overziend meen ik te kunnen concluderen dat het inclusiekoor daadwerkelijk een bijdrage levert aan, en een voorbeeld is van het proces van sociale integratie van mensen met een verstandelijke handicap. Mensen met en zonder verstandelijke handicap hebben middels dit koor elkaar leren kennen in hun alledaagse bestaan. Daarvoor was het gezamenlijk musiceren een aanleiding. Maar het musiceren was ook op zichzelf te zien als een oefening in integratie. Men leerde al zingend elkaars muzikale mogelijkheden kennen, elkaars gedragingen te accepteren, en één groep te vormen met eenzelfde doel voor ogen: het zingen van kerkmuziek met het oog op de vierpraktijk op het landgoed. Daarmee leverde het inclusiekoor een goede bijdrage aan de ontwikkeling van de kerkmuziek op ons landgoed. Omdat het koor in staat was om zingend voor te gaan in de vieringen en omdat de betrokkenheid tussen gemeenschap en koor dankzij de inclusie extra groot was, hebben we in de vieringen waarin het koor zong op functionele wijze kerkmuziek kunnen uitvoeren die ook in ‘normale’ kerkdiensten had kunnen klinken. Sterker, we konden de ontwikkelingen in de kerkmuziek op de voet volgen en hadden in dit koor een goed instrument om de gemeenschap in die ontwikkelingen mee te nemen, iets wat lang niet in iedere wijkgemeente of parochie tot de mogelijkheden behoort. Daarom durf ik gerust te stellen dat het inclusiekoor niet alleen kansen biedt voor sociale integratie, maar ook voor de beoefening van de kerkmuziek in het algemeen! Daar komt nog eens bij dat, door de aanwezigheid van beíde aspecten, ook het gemeenschapsstichtende effect van het beoefenen van kerkmuziek concreet is gemaakt: hier werkte het samen zingen van muziek ook gemeenschapsvormend. Wat betreft de kansen en de bedreigingen is het volgende te zeggen. Het is zeer moeilijk om op een heldere manier te communiceren over het belang en het bestaan van een inclusiekoor. Dat geldt zowel de instelling als de media. Toch is goede communicatie belangrijk. Naar de buitenwacht om leden te werven voor het koor, naar de instelling toe ook om de leden betrokken te houden. De structuur van grote zorginstellingen bemoeilijkt dit proces, waarbij kansen voor bewoners soms blijven liggen. De versnipperde behandeling van bewoners en het enorme personeelsverloop maakt dat zij soms ten onrechte de inclusieboot missen. Tot slot: sociale integratie gaat niet vanzelf. Het burgerschapsparadigma is geen gemeengoed in de samenleving. Wie dus inclusie tot stand wil brengen, zal daar veel in moeten investeren. Daarvoor zijn mensen nodig die voldoende kennis, ervaring en doorzettingsvermogen hebben om instelling en buitenwacht met elkaar te verbinden. Het is te hopen dat, met de herverdeling van de financiële middelen die de huidige crisis met zich meebrengt, geld te vinden zal blijven om dit soort projecten op te zetten en te onderhouden, vanuit de zorginstellingen maar ook vanuit de verschillende segmenten van de samenleving die er belang bij kunnen hebben. Alleen dan kan het burgerschapsparadigma worden omgezet in een levende realiteit.
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 33 / 63
Literatuur OVER SOCIALE INTEGRATIE H. BELTMAN, Een schets van de Nederlandse verstandelijk gehandicaptenzorg 1945-2000, Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2001 Zie ook: H. BELTMAN, Buigen of barsten? Hoofdstukken uit de geschiedenis van de zorg aan mensen met een verstandelijke handicap in Nederland 1945-2000, Proefschrift voor de faculteit Medische Wetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen, via http://irs.ub.rug.nl/ppn/216419484 (toegang op 20 augustus 2010) A.Th.G. VAN GENNEP, Begeleiding van mensen met verstandelijke beperkingen in de nabije toekomst, in Vademecum Zorg voor Verstandelijk Gehandicapten Aanvulling 29, mei 2001, p. 40201 t/m 4020-20. A.Th.G. VAN GENNEP, G. VAN HOVE & J. VAN LOON, Voor & Tegen, vernieuwingen in de zorg voor mensen met een verstandelijke handicap, Antwerpen, Apeldoorn: Garant, 2003. M.I.M. SCHUURMAN, Zelfbeschikking en eigen verantwoordelijkheid van mensen met een verstandelijke handicap, in Rapport Signalering Ethiek en Gezondheid 2003, Den Haag: Gezondheidsraad, 2003. OVER SOCIALE INTEGRATIE EN DE KERKEN H.P. MEININGER (ed.) Van en voor allen, Wegwijzers naar een inclusieve geloofsgemeenschap met mensen die een verstandelijke handicap hebben, Zoetermeer: Meinema, 2004 OVER LITURGIE, (KERK)MUZIEK EN VERSTANDELIJK GEHANDICAPTEN Th. BOS, Spelenderwijs de hemel op aarde, Doctoraalscriptie Katholieke Theologische Universiteit Amsterdam, 1996 (o.a. aanwezig bij GeeVer, www.arduin.nl/pastoraal/Index.htm) W. TER BURG, Meer met muziek, muziek als orthopedagogisch medium, Nijkerk: Intro, 1985. J. VAN DER WERF, De kerkdienst en de geestelijk gehandicapte, Den Haag: Boekencentrum, 1976 TIJDSCHRIFT VOORZET, Voor begeleiding van mensen met een verstandelijk gehandicap in geloof en levensvragen, themanummers: oktober (1991), 3 (1996) en 2 (2000), Hoevelaken, SGO
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 34 / 63
Bijlage 1
Presentatie Hooge-Burch Cantorij
Dia 1
Dia 2
Algemeen Kerkmuziek & Sociale Integratie
•
Sinds de jaren 80: burgerschapsmodel
van mensen met een
•
‘Eigen leven, eigen koers’
verstandelijke handicap
•
Emancipatie van de verstandelijk gehandicapte: niet vertroetelen maar insluiten in de gemeenschap > inclusie
Dia 3
Dia 4
De kerken •
•
De Bruggen
Verstandelijk gehandicapten zouden een
• Gemeenschap op een landgoed
vanzelfsprekende plaats moeten hebben in
• Omgekeerde inclusie
de gemeenschap
• Kerkmuziekpraktijk als proeve voor inclusief
Uitgangspunt zijn de mogelijkheden
vieren • Maar hoe inclusief is die praktijk?
Dia 5
Dia 6
Inclusief vieren op De Bruggen Vier koorgroepen: •
Huiskoor
•
Zanggroep van Bewoners
•
Hooge Burch Cantorij
•
Hooge Burch Vocaal Ensemble
Analyse • Veranderende populatie heeft gevolgen voor de bewonerskoren • Niveau van sommigen is hoger, van meesten lager dan voorheen • Hooge Burch Cantorij is een stabiele groep mensen met een constant niveau
Dia 7
Dia 8
Wat nodig is •
• Pilot van 1,5 a 2 jaar
mensen uit het Huiskoor, die daarvoor, op
• Uitgebreide tussentijdse evaluatie
grond van auditie, geschikt zijn •
•
Integratiekoor
Hooge Burch Cantorij aanvullen met
Ondersteuning van AVA (opnames in
Met als doel: inclusie bevorderen (samen
• beeld en geluid)
zingen i.p.v. voor elkaar zingen) en betere
• Ondersteuning van Hogeschool Antwerpen
aansluiting bij de individuele vermogens
(in het kader van onderzoekstraject Muziek
Integratiekoor
& Sociale Integratie)
Dia 9
Wensen / vragen daarbij: •
Bereidheid tot inclusie / ontmoeting
•
Frequentie deelname vieringen (1x per maand)
•
Frequentie en moment repetities (1x per week 1 uur)
•
Coördinator?
•
Wat verder ter sprake komt
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 35 / 63
Bijlage 2
Resultaten van de enquête
RESULTATEN VRAGENLIJST 1 Tussentijdse evaluatie ‘oude cantorijleden’ Repetities Per te zingen viering zijn er 3 repetities? Vind je dat aantal voldoende om het repertoire te kunnen uitvoeren?
8% 0% 8% voldoende te veel te weinig geen mening
84%
De repetities vinden tweewekelijks plaats. Wat vind je van de afstand tussen de repetities?
8%
voldoende te groot, beter 1x per week
92%
Hoe beoordeel je de lengte van elke repetitie?
0% 0%
precies goed te kort te lang
100%
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 36 / 63
Wat vind je van het opkomstpercentage van de repetities:
8% 0%
normaal te laag opvallend goed
92%
Vind je dat je zelf voldoende aanwezig bent geweest?
0%
ja nee
100%
Hoe beoordeel je de kwaliteit van het aangeleverde repertoire (leesbaarheid, etc.)
8%
(over het algemeen) goed leesbaar (over het algemeen) slecht leesbaar
92%
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 37 / 63
Vind je de aanwijzingen van de dirigent tijdens de repetitie duidelijk?
46%
ja 54%
nee
Opmerkingen bij ‘nee’: -
Soms spreekt hij te zacht, dan kan ik het niet verstaan. Op de achterste rij is de dirigent slecht te verstaan. De piano staat ver weg, er is te weinig contact met de dirigent. Tijdens de dienst gaat het beter.
-
Ik begrijp soms niet wat de dirigent bedoelt en wacht maar af, wat er gaat gebeuren. Soms wordt de dirigent boos! Ik weet niet waar dan de fout zit, maar vind dat een vervelende situatie.
-
Achter de vleugel praten is soms moeilijk te verstaan, vooral op de achterste rij.
Waar zou in jouw ogen tijdens de repetitie meer aandacht aan moeten worden besteed? -
Ik zou het echt niet weten
-
Geen idee
-
Zingen wij op de juiste toon?
-
Wanneer er aandacht moet zijn naar de dirigent toe, zou het fijn zijn als iedereen dan ook aandacht heeft.
-
Ik vind dat het best wel goed gaat.
-
Piano dichterbij en schuin zetten zodat we niet alleen maar een stukje hoofd boven de
-
Dit is voor mij moeilijk te beoordelen. Dit is aan de dirigent.
-
Een moeilijk stuk niet uitvoeren, maar een volgende keer. Tafelgebeden niet even voor de
piano zien, misschien harder praten.
dienst. Vijf respondenten vulden geen reactie in.
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 38 / 63
Vieringen Hoe beoordeel je het aantal vieringen waaraan we meedoen? 0% 0%
voldoende te veel te weinig
100%
Het HBi-koor zingt voornamelijk éénstemmige kerkmuziek, ter ondersteuning of aanvulling van de gemeentezang in de vieringen. Hoe sta je daar tegenover?
8% dat is precies wat wij kunnen ik vind het repertoire te moeilijk
31% 61%
ik zou graag wat meer uitdaging willen geen mening
0%
Rusten de repetities voldoende toe op de gang van zaken in de viering (volgorde van het repertoire, zitten/staan etc.)? 7% 0% 7% ja nee geen mening
86%
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 39 / 63
Wat vind je van de uiteindelijke kwaliteit van de uitvoering? 8% 0%
beantwoordt aan de verwachtingen tijdens de repetities stelt teleur ten opzichte van de repetities is vaak boven verwachting
92%
Sociale inclusie In onderstaande vragen mag je vrijelijk oordelen over ‘de ander’ en vergelijkingen maken met ‘vroeger’ (de situatie van de ‘HB cantorij’) Wat vind je van de repertoirekeuze met het oog op de deelnemende bewoners?
15% precies goed
54%
te moeilijk, ze komen niet mee te makkelijk, graag meer uitdaging
31%
Hoe beoordeel je de sfeer tijdens de repetities?
18% 0% niets veranderd minder goed dan vroeger beter dan vroeger
82%
Opmerking bij ‘niets veranderd’ -
Ik ben nog maar 1 jaar lid.
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 40 / 63
Hoe beoordeel je de betrokkenheid van de gemeenschap op zondagmorgen?
9% 9% 0%
hetzelfde als vroeger minder goed dan vroeger beter dan vroeger geen mening
82%
Opmerking bij ‘hetzelfde als vroeger’ -
Ik ben nog maar 1 jaar lid.
Heb je al eens contact gelegd met één van de deelnemende bewoners?
15%
0%
ja nee nog niet
85%
Opmerkingen bij ‘ja’: -
Ik vind ze alle 3 erg lief
-
Natuurlijk!
Voegde dat contact wat toe in het verstaan van mensen met een verstandelijke handicap? 8% 0% 23%
ja nee geen mening 69%
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 41 / 63
Voegde de aanwezigheid van mensen met een verstandelijke handicap iets toe aan het repetitieproces?
8% 8% 38%
ja nee gereserveerd geen mening
46%
Opmerkingen bij ‘ja’: -
Deze mensen komen te weinig op de repetitie.
-
Wij als buitenstaanders zijn zo wat meer betrokken bij deze mensen.
-
De dirigent is wat schappelijker.
Opmerkingen bij ‘nee’: -
Een gevoelige vraag!
Opmerkingen bij ‘gereserveerd’: -
Het geeft wel een gezellige sfeer, het niveau van zingen is al niet zo hoog maar de kwaliteit is nu nog minder geworden.
Wat vind je van de samenbindende rol van de cantor-organist? -
Samenbindende rol is prima, soms achter het orgel minder goed contact.
-
Goed.
-
Dat gebeurt op een voortreffelijke wijze.
-
Heel goed, voor de cantor-organist soms wat hectisch.
-
Heel goed
-
Vind ik zelf heel mooi.
-
Als ik eerlijk ben soms een beetje dromerig, beginnen meestal te laat ook bij vieringen, en soms snel boos. Wij zouden zelf minder moeten praten
-
??
-
Goed.
-
Ik vind dat hij wat zachter is geworden. Drie respondenten vulden geen reactie in.
Wat zijn in jouw ogen de positieve en wat de negatieve kanten van inclusie? Positief -
De betrokkenheid van de bewoners met het koor vind ik positief.
-
Er zijn voor de mensen van HB.
-
Dat de mensen met een verstandelijke handicap een kans krijgen.
-
Het voegt iets toe aan hun eigenwaarde, ze voelen zich, denk ik, goed thuis tussen ons.
-
Moet kunnen.
-
Dat ik heel graag zing.
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 42 / 63
-
Je bent directer betrokken met de mensen met een verstandelijke beperking, maar het
-
Wij als koor zijn niet echt sterke zangers en werden nog wel eens van de wijs gebracht,
zingen is er niet op vooruit gegaan. later ging dat beter, maar wie ben ik dat ik mijn eigen beter te voelen. -
Samen een zijn.
-
De betrokkenheid met de bewoners vind ik positief. Twee respondenten vulden geen reactie in.
Negatief: -
Ze verzuimen eerder of doen gewoon niet mee als ze er zijn. Het is moeilijker de juiste toonhoogte te houden, als je naast of dichtbij hen staat.
-
Ik sta op de juiste plek en heb nergens last van. Ze komen te weinig op de repetitie, letten niet op, zitten te rommelen. De houding vind ik vaak niet netjes.
-
Het is niet altijd gemakkelijk voor mij om goed op toon te blijven wanneer een van de bewoners er helemaal naast zit.
-
Wel eens moeilijk.
-
Ik ben nooit zo negatief.
-
Het is moeilijk zingen als iemand naast je staat die te hoog of te laag zingt of noten mist. Vooral omdat deze mensen harde stemmen hebben en boven ons geluid uit komen.
-
Rommelig.
-
De bewoners brommen meer dan ze zingen. Vier respondenten vulden geen reactie in.
Wat zou de inclusie vergemakkelijken? -
Ik zou niet weten wat wij daar verder nog aan kunnen doen.
-
?
-
Om deze mensen op een goede manier te wijzen op hun houding. Aanspreken als ze niet opletten.
-
Geen idee! Als jij als dirigent tevreden bent met het resultaat moet het zeker zo blijven.
-
Wat zal ik niet weten, want ik kom heel graag in de Hooge Burch.
-
Misschien kijken waar de bewoners het beste kunnen staan, verder zou ik het niet weten.
-
Wat meer plichtsgevoel van onze inclusieve medezingers wat betreft de repetities? Is een
-
Regels: loop niet weg als je op het podium zit.
-
Ik zou het niet weten.
punt van aandacht nodig!
Drie respondenten vulden geen reactie in.
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 43 / 63
Organisatorisch Hoe beoordeel je het jaarrooster? 7% 0% 7%
helder nooit van gehoord er wordt teveel aan veranderd geen mening 86%
Wat vind je van de berichtgeving over activiteiten buiten de repetities om (concerten, kerkmuziekavond? 8% 0% 15% duidelijk onduidelijk geen mening 77%
Hoe beoordeel je het gebruik van e-mail: 8% 0% 38%
graag berichten per mail doe mij maar een briefje geen mening
54%
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 44 / 63
Wat vind je van de gewijzigde aanvangstijd van de repetities:
23% dat komt me beter uit 0%
dat komt me slechter uit
8% geen mening 69%
Wat vind je van het repetitie-uur vóór de viering:
15% goed te lang, zinloos dus 47% 23%
te kort, er kan méér uitgehaald worden geen mening 15%
Opmerkingen bij ‘goed’ -
In de praktijk komt het meestal neer op 30-40 min., het is wel vaak rommelig.
Opmerkingen bij ‘te kort, er kan méér uitgehaald worden’: -
Omdat wij vaak te laat beginnen en het uur niet optimaal gebruiken.
Opmerkingen, suggesties? HBi-koor is een werknaam. Het wordt tijd voor een échte naam. Heb je een suggestie? Geen van de respondenten heeft een suggestie gedaan. Hoe zouden we meer leden kunnen krijgen (of hoe juist niet)? -
Oproepen via Zwammerdam.net, het dorpssignaal, Bodegraafs/Alphens Nieuwsblad, leden werft leden Aktie
-
Vrienden en kennissen benaderen
-
Veel mensen heb ik aangesproken, om te komen zingen bij ons koor, vele zijn al op koren
-
Een paar meer zou prima zijn, vooral wanneer er een aantal afwezig is. In je omgeving
-
Advertenties zetten in alle kerkbladen in de regio
en hebben het druk met andere activiteiten. wat rondkijken en mensen hierover aanspreken. -
Het niveau is met inclusieve niet echt omhoog gegaan, en we waren al niet echt goed, het is meer een sociaal gebeuren als lekker zingen geworden.
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 45 / 63
-
Mond op mond reclame
-
Advertentie in de plaatselijke kerkbladen? In Bodegraven bv. in kerkmag.
-
Mondelinge aandacht Vier respondenten hebben geen reactie ingevuld.
Tot slot ruimte voor je eigen reacties, impressies, gedachten, tips, opmerkingen, etc. -
Ik vind dat er soms wel wat ‘zware’ liederen bij zitten. Vooral ook als je kijkt naar voor wie je het zingt.
-
Meer leden: als het koor wat meer leden heeft, ben je sterker en kan je ook wat meer 2 of 3 stemmig zingen / Vond het jammer dat wij soms voor speciale concerten van te voren niet of nauwelijks geoefend hebben, bijv. bij afscheid Jan Delhaas en zomerconcert.
-
Voor mijn gevoel zingen wij soms te laag, zitten we niet op de juiste toonhoogte. Komt dat door de ‘zaal’, het geluid, volume van mijn stem komt er niet uit. Zing ik nu een lied op de vrijdagmorgen in de Willibrordkerk in Bodegraven, dan is het helder. Cees – Willem: alle respect voor jouw inzet. Hartelijk dank.
-
Ik heb het reuze naar m’n zin hier. Het is inmiddels een behoorlijk hechte groep geworden. Heerlijk om af en toe mee te werken bij de vieringen.
-
De ene kant vind ik het positief en gezellig om samen met de bewoners te zingen, maar van de andere kant is het minder leuk en moeilijker zingen. Vooral omdat ze niet altijd komen repeteren of inzingen en dan vaak naast je staan vals te zingen.
-
Uitleggen van achter de piano, en je speelt > dat horen we niet (en dan wordt je boos). Ik zie dat je wel het geduld hebt met de HB-mensen dus!!! je kan het wel.
-
Ik vind het fijn om te zingen voor deze groep mensen.
Vijf respondenten hebben geen reacties ingevuld.
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 46 / 63
RESULTATEN VRAGENLIJST 2 Tussentijdse evaluatie ‘toegevoegde bewoners’ Repetities Per te zingen viering zijn er 3 repetities? Vind je dat aantal voldoende om het repertoire te kunnen uitvoeren?
0% 33% voldoende te weinig te veel 67%
Opmerkingen bij ‘te weinig’ -
Wil graag goed beslagen ten ijs komen.
De repetities vinden tweewekelijks plaats. Wat vind je van de afstand tussen de repetities?
33% voldoende te groot, beter 1x per week 67%
Hoe beoordeel je de lengte van elke repetitie?
33%
34% precies goed te lang te kort
33%
Opmerking bij ‘te kort’ -
Kan me niet lang genoeg duren.
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 47 / 63
Wat vind je van het opkomstpercentage van de repetities:
0% 33% normaal te laag opvallend goed 67%
Vind je dat je zelf voldoende aanwezig bent geweest?
33% ja nee 67%
Hoe beoordeel je de kwaliteit van het aangeleverde repertoire (leesbaarheid, etc.)
0%
(over het algemeen) goed leesbaar (over het algemeen) slecht leesbaar
100%
Opmerkingen bij ‘over het algemeen goed leesbaar’ -
Handgeschreven repertoire niet.
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 48 / 63
Vind je de aanwijzingen van de dirigent tijdens de repetitie duidelijk?
0%
ja nee, er is verbetering mogelijk
100%
Waar zou in jouw ogen tijdens de repetitie meer aandacht aan moeten worden besteed? -
weet ik niet
-
wat meer rust en ruimte om vragen te stellen (zijn vaak al verder voor ze aan het vragen stellen toe komt)
-
‘dat mijn stem duidelijker wordt’ (weet niet of ik ’n mooie stem heb > meer stemvorming nodig)
Vieringen Hoe beoordeel je het aantal vieringen waaraan we meedoen? 0% 0%
voldoende te veel te weinig
100%
Het HBi-koor zingt voornamelijk éénstemmige kerkmuziek, ter ondersteuning of aanvulling van de gemeentezang in de vieringen. Hoe sta je daar tegenover?
0% 33%
dat is precies wat wij kunnen ik vind het repertoire te moeilijk
67%
ik zou graag wat meer uitdaging willen
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 49 / 63
Rusten de repetities voldoende toe op de gang van zaken in de viering (volgorde van het repertoire, zitten/staan etc.)?
0%
ja nee
100%
Opmerkingen bij ‘ja’ -
Staan is vervelend.
Wat vind je van de uiteindelijke kwaliteit van de uitvoering?
33%
34%
beantwoordt aan de verwachtingen tijdens de repetities stelt teleur ten opzichte van de repetities is vaak boven verwachting
33%
Sociale inclusie In onderstaande vragen mag je vrijelijk oordelen over ‘de ander’ en vergelijkingen maken met ‘vroeger’ (de situatie op het Huiskoor) Wat vind je van de repertoirekeuze van het koor?
33%
34%
precies goed te moeilijk, op het Huiskoor was het beter te makkelijk, graag meer uitdaging
33%
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 50 / 63
Hoe beoordeel je de sfeer tijdens de repetities?
0% 33%
hetzelfde als op het Huiskoor vroeger had ik 't beter naar m'n zin beter dan op het Huiskoor
67%
Opmerkingen bij ‘beter dan op het Huiskoor’ -
Wat meer volwassen mensen.
Hoe beoordeel je de betrokkenheid van de mensen van buiten op onze gemeenschap?
33% men is betrokken men is niet zo in ons geïnteresseerd 67%
Opmerkingen bij ‘men is betrokken’ -
Aardige mensen, kan goed met ze opschieten.
Opmerkingen bij ‘men is niet zo in ons geïnteresseerd’: -
Ze moeten meer met mij praten, want ze moeten mij meenemen.
Heb je al eens contact gelegd met één van de oude cantorijleden?
33% ja nee nog niet 0%
67%
Opmerkingen bij ‘ja’: - Die naast je staan.
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 51 / 63
Opmerkingen bij ‘nog niet’: - Aardige mensen, wil wel contact gaan leggen. Hoe heb je dat contact ervaren?
0%
positief negatief
100%
Opmerkingen bij ‘positief’ -
Kent ze ook als gastgezin van vmg. medebewoner.
-
Ze vragen wat je doet.
-
Ze vragen hoe het gaat en wat je doet.
Ontvang je voldoende ondersteuning van de mensen om je heen tijdens repetitie en vieringen (zangtechnisch en hulp bij het opzoeken van de muziek bijv.)?
33% ja nee niet van toepassing' 0%
67%
Ontvang je voldoende ondersteuning van de cantor-organist?
0%
ja nee
100%
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 52 / 63
Wat zijn in jouw ogen de positieve en wat de negatieve kanten van inclusie? Positief -
samen doen
-
levert contact met mensen over de grenzen heen
-
leuk dat er mensen van buiten hier komen, haalt ons uit het isolement
Negatief Geen van de respondenten weet iets negatiefs te bedenken.
Wat zou de inclusie vergemakkelijken? Geen van de respondenten heeft hierop een antwoord. Mijn suggestie dat samen musiceren drempelverlagend werkt, wordt bij alle drie erkend.
Organisatorisch Is de woning goed op de hoogte dat je meedoet met dit project?
33% ja nee 67%
Opmerkingen bij ‘nee’ -
Ze vergeten nogal eens de repetities (2x)
Is de woning goed op de hoogte van het jaarrooster?
33% ja nee 67%
Opmerkingen bij ‘nee’ -
Ik zou nog eens een jaarrooster meegeven om te laten zien op de woning.
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 53 / 63
Wat vind je van de berichtgeving over activiteiten buiten de repetities om (concerten, kerkmuziekavond?
0%
duidelijk onduidelijk
100%
Hoe beoordeel je het gebruik van e-mail:
0% de berichten via de woning bereiken mij goed
33%
de berichten via de woning bereiken mij niet graag berichten op mijn eigen mailadres 0%
67%
ik heb geen mailadres, doe mij maar een briefje
Opmerkingen bij ‘de berichten via de woning bereiken mij goed’ -
Maar niet meteen!
Wat vind je van de donderdagavond als repetitie-avond?
33%
67%
een goede avond
het overlapt met andere activiteiten, waardoor ik vaak moeilijke keuzes moet maken
Opmerkingen bij ‘het overlapt…’ -
De vrijdag zou een alternatief zijn, maar dan zijn er soms feestavonden (2x).
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 54 / 63
Wat vind je van het repetitie-uur vóór de viering:
33% prima te kort, er kan meer uitgehaald worden 67%
Opmerkingen bij ‘te kort…’ -
Niet zozeer te kort, maar er kan meer uitgehaald worden.
Opmerkingen, suggesties? HBi-koor is een werknaam. Het wordt tijd voor een échte naam. Heb je een suggestie? -
Ik vind het een duidelijke naam!
-
Zwammerdams-Bodegraafs Koor (2x)
Hoe zouden we meer leden kunnen krijgen (of hoe juist niet)? -
intern, via mensen die je kent in de krant zetten: de Spoorslag (bewonersblad Spoorlanen,verschijnt 1x per maand, daar heeft nog nóóit iets ingestaan!)
-
we moeten iets in de krant zetten, of mensen persoonlijk vragen
Tot slot ruimte voor je eigen reacties, impressies, gedachten, tips, opmerkingen, etc. -
of ze niet eens zelf zou kunnen spelen (orgel, piano) geen probleem met leeftijdsverschil goeie dirigent, doet goed z’n best, is aardig / langere pauzes: is er wat meer ruimte om nog met iemand te praten / vindt het leuk / wil graag extra begeleiding, net als…
-
Vindt dat de dirigent ontzettend z’n best doet, mooi kan dirigeren, een goeie stem heeft, en aardig is. / Langere pauzes om meer te roken en te kletsen. Zou graag zangles hebben.
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 55 / 63
Bijlage 3
Interpretatie van de enquête
REPETITIES Externe leden De overgrote meerderheid beoordeelt het aantal van 3 repetities per viering als voldoende. Ook de frequentie van om de 2 weken wordt als prettig ervaren. De duur van 2 uur is een prima lengte. Men is zeer te spreken over het opkomstpercentage. Ook over de eigen betrokkenheid is men goed te spreken. Over het algemeen wordt het repertoire als goed leesbaar beschouwd. Wat betreft de aanwijzingen van de dirigent oordeelt een ruime helft positief. Er zijn met name klachten over de verstaanbaarheid op de achterste rij en de zichtbaarheid/verstaanbaarheid vanachter de vleugel (die als een soort ‘sta in de weg’ wordt gezien). Er zou meer tijd kunnen worden besteed aan moeilijke stukken, zonodig doorschuiven naar een volgende keer. Interne leden De interne leden vinden het aantal van drie repetities aan de weinige kant, ze willen graag goed beslagen ten ijs komen. Ook zouden ze liever 1x per 2 weken repeteren. De jongere in het gezelschap is wel tevreden met het aantal en de frequentie. Over de lengte van de repetitie zijn de meningen verdeeld. De interne leden nemen een benedenmaatse opkomst aan, en nemen dat ook zichzelf kwalijk: nogal wat activiteiten vielen op dezelfde avond zodat er gekozen moest worden. De leesbaarheid van de muziek wordt over het algemeen goed beoordeeld, maar de handgeschreven muziek wordt onleesbaar genoemd. Wat betreft de aanwijzingen van de dirigent: deze worden als duidelijk ervaren. Eén iemand vroeg om meer rust en ruimte om vragen te stellen. Eén respondent wilde graag meer te weten komen over ‘hoe ik mijn stem moet gebruiken’. Eigen observatie Het aantal repetities lijkt voldoende voor een adequate deelname aan de viering, al kun je met een frequentie van 1x per 2 weken de zangkwaliteit niet op een hoger plan brengen. Meestal is er gedurende de avonden voldoende te doen om de 2 uur vol te maken. Wat betreft mjjn eigen verstaanbaarheid is ook uit video-opnamen gebleken dat ik duidelijker en rustiger moet spreken. Zeker voor de achterste rij kan de piano een visueel en akoustisch opstakel zijn. Over te nemen aanbevelingen De piano (volgens één van de suggesties) een kwartslag draaien, zodat de dirigent in zijn geheel in beeld komt en niet alleen ‘een hoofd achter een vleugel’. Handgeschreven repertoire is uit den boze, mensen kunnen dat vaak niet lezen. Dus standaard alles uitwerken op de computer! Eén van de leden – was al afgesproken – krijgt individuele stemvorming. Het is misschien een idee om bij toerbeurt dat aan alle mensen aan te bieden. Zeker de interne leden kunnen daar baat bij hebben.
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 56 / 63
VIERINGEN Externe leden Men vindt het aantal vieringen waaraan wordt deelgenomen zeer plezierig (frequentie van 1x per 6 weken). Het repertoire (voornamelijk eenstemmige kerkmuziek) wordt in principe als passend gezien, hoewel sommigen wat meer uitdaging wenselijk zouden vinden. De meesten zijn van mening dat de repetities ook voor de gang van zaken in de dienst voldoende toerusten. Men is onverdeeld positief over de uiteindelijke kwaliteit, t.o.v. het verwachtingspatroon dat tijdens de repetities ontstond. Interne leden De interne leden zouden veel vaker dan 1x per 6 weken willen zingen en zouden – wat het repertoire betreft – nog wel wat uitdaging extra willen, hoewel 1 respondent aangeeft het repertoire moeilijk te vinden. Allen vinden ze dat de repetities voldoende toerusten voor de vieringen, één respondent geeft aan moeite te hebben met staand te repeteren. Over de kwaliteit van de uiteindelijke uitvoering wordt verschillend gedacht. Eigen observatie Het aantal vieringen is voldoende t.o.v. het aantal beschikbare repetities. De interne leden hebben hierbij een stapje voor op de externen, omdat zij wekelijks de vieringen bezoeken en veel repertoire vast staat voor een bepaalde periode. De externe leden ervaren meestal alles als nieuw, terwijl dat voor de internen niet zo is. Daarom is een extra uitdaging in het repertoire niet nodig in de zin van ‘meer’ maar er zouden stappen kunnen worden gezet in de richting van kleine driestemmige acclamaties of refreinen, ook om meer recht te doen aan de stemomvang van veel van de vrouwelijke leden (die alt zijn en vaak ‘hoog’ moeten zingen). Zelf zie ik dat de gang van zaken tijdens de viering (staan, zitten, waar moeten we kijken de map) nog verbetering behoeft. Over te nemen aanbevelingen Er zou gekeken moeten worden naar driestemmige responsies, refreinen etc. die wat langer meegaan. Dat kan een stimulans betekenen voor velen en plezierig zijn qua stemligging voor wie eigenlijk alt zijn. Voorzichtig met staan en zitten tijdens de repetities (afhankelijk van de conditie van mensen). Aanleren om goed rechtop te zitten en aan het eind van een repetitie (voor de pauze en voor het einde) staan (of indien nodig voor een beter ademend geheel). Lange of ingewikkelde stukken verdienen een voorbereiding van 6 weken. SOCIALE INTEGRATIE Externe leden De externe leden zien over het algemeen dat het gekozen repertoire aansluit bij de capaciteiten van de bewoners, hoewel sommigen (blijven) denken dat het te moeilijk voor ze is. De sfeer op de repetitie wordt als goed en zelfs beter dan vroeger gekwalificeerd. De meesten beoordelen de betrokkenheid van de gemeenschap op zondagochtend als goed, een enkeling vindt het beter dan vroeger. Een tweetal respondenten geeft aan nog geen contact te hebben gelegd met de interne leden, de overigen hebben dat wel gedaan (één respondent was door deze vraag enigszins beledigd). © artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 57 / 63
Driekwart van de respondenten vond dat dit contact wat toevoegde in hun kijk op mensen met een verstandelijke handicap, een kwart ervoer geen meerwaarde. Op de vraag of de aanwezigheid van bewoners wat toevoegde aan de repetitie antwoordde 38% met ‘ja’: meer betrokkenheid op de mensen en (blijkbaar) een schappelijker dirigent… 46% procent antwoordde met ‘nee’ maar gaf daarvoor geen reden aan. Een enkeling was gereserveerd en meende dat de sfeer wel beter werd, maar de kwaliteit niet. Over het algemeen constateert men dat de rol van de cantor-organist als samenbindende figuur erg belangrijk is. Die wordt dan ook zeer gewaardeerd, al komt hij soms wat hectisch en heftig over op de groep. Op de vraag naar de positieve kanten van inclusie oordeelt men dat de eigenwaarde van mensen met een verst. handicap wordt vergroot en dat er meer betrokkenheid is ontstaan op de mensen die men vroeger alleen ‘iets aanbood’. Op de vraag naar de negatieve kanten kwam aan het licht dat mensen het idee hebben dat ze door het ‘missen van noten’ door de bewoners ook zelf slechter presteren, dat de bewoners zich niet altijd goed gedragen (niet altijd meedoen, vaak weg zijn) en dat zij met ‘hun harde stemmen’ de groep overheersen. Een interessant gegeven, dat je ook bij andere vormen van integratie ziet verschijnen (bijvoorbeeld de angst voor ‘islamisering’ van Europa door de aanwezigheid van een kleine groep moslims). Er worden ook oplossing aangereikt voor deze problemen: de mensen op een goede manier proberen te wijzen op hun houding, kijken waar de bewoners het beste kunnen staan, duidelijke regels (niet weglopen van het podium) en kweken van ‘plichtsgevoel’. Interne leden De bewoners zijn gemengd over de moeilijkheidsgraad van het repertoire in de nieuwe setting. Een tweetal heeft het beter naar z’n zin dan vroeger, één iemand vond het ‘op het huiskoor beter’. Positief: het zijn ‘volwassener mensen’. De meesten ervaren dat de externe leden geïnteresseerd in hen zijn, al kan er wel eens wat meer met ze gepraat worden. Twee van de drie mensen heeft contact gelegd met de andere leden, de derde zal dat zeker ook gaan doen. Eenmaal contact, dan wordt dat contact als zéér plezierig ervaren. De leden ervaren voldoende ondersteuning van de andere leden bij de gang van zaken doorheen de repetities en vieringen (opzoeken van de muziek, staan/zitten, zingen, etc.). De rol van de cantor-organist is daarin onverdeeld belangrijk. Men beoordeelt de inclusie zuiver als iets positiefs, het levert contact op mensen over grenzen heen en ‘het haalt ons uit ons isolement’. Men herkent dat het musiceren daarbij werkt als een goede aanleiding tot contact. Samen musiceren werkt drempelverlagend. Eigen observatie Ten eerste is goed waar te nemen dat de eigenwaarde van de deelnemende bewoners aanmerkelijk is verhoogd. Ten tweede is ook waar te nemen dat de betrokkenheid van de gemeenschap op zondagmorgen véél groter is: men is er trots op dan ‘mensen van ons’ nu ook op het podium staan. Er wordt daardoor op zondagochtend door de aanwezige gemeenschap aanmerkelijk beter gezongen als het inclusiekoor meedoet. Verder is het interessant te lezen wat de moeilijkheden zijn bij ‘integratie’. Men is over het algemeen behulpzaam
(we spreken natuurlijk over de ‘grijze groep kerkelijke vrijwilligers’) en
bereid tot inclusie. Maar men is moeilijker in staat te accepteren dat een ander het iets minder dat dan mijzelf. Daar raak je van in de war en daarvan wordt de kwaliteit slecht. Dat resultaat is niet altijd waarneembaar. Ook de externe leden zijn nl. zeer matige zangers en zitten er vaak naast. Datzelfde geldt voor de orde tijdens de repetities: ook de externe leden weten vaak niet goed wanneer ze moeten staan en zitten en wat écht deelnemen aan een repetitie betekent (opschrijven van opmerkingen e.d.), ook al is dat op een ander niveau. Men ziet dus blijkbaar sneller de © artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 58 / 63
tekortkomingen van een ander dan die van zichzelf. Opmerkelijk is dat vervolgens het ‘aanspreken van de ander’ als een oplossing wordt aangereikt. Maar dat moet dan liefst wel worden gedaan door de dirigent (ook hier zijn de politieke vergelijkingen weer evident: de politiek moet de problemen maar oplossen). Over te nemen aanbevelingen Eén van de bewoners verstoort de zang aanzienlijk door ‘brommen’. Deze bewoner zal individueel onder handen worden genomen en stemvormingslessen krijgen. Als dat niet tot (snel) resultaat leidt, zal die bewoner moeten vertrekken (deadline: 31 december). De andere bewoners zingen daadwerkelijk niet slechter dan de anderen. Dus misschien moeten álle leden wat individueler worden benaderd, zonodig buiten de repetities om via (eveneens) stemvormingsmomenten. Ik zal kijken of ik de bewoners nog eens goed – in het nabijzijn van de hele groep – kan wijzen op de gang van zaken, maar de verantwoordelijkheid daarvoor ligt ook bij de groep zelf. Mensen moeten elkaar op hun gedrag aanspreken en leren te begrijpen waarom mensen zijn zoals ze zijn. De cantor-organist kan wel sturen richting de groep als geheel. Misschien is ook inhoudelijke input van de kant van de geestelijk verzorgers hierin mogelijk en wenselijk. Zij zouden via de verkondiging op de zondagmorgen, of via een apart te organiseren thematische bijeenkomst rondom het thema inclusie, de ‘hearts and minds’ van de betrokken partijen kunnen bewerken. ORGANISATORISCH Externe leden Het jaarrooster wordt door alle leden (één beweerde er nooit van gehoord te hebben) als een waardevol instrument gezien. De berichtgeving rondom bijkomende bijeenkomsten (per brief) wordt door de meesten als helder gezien. Het gebruik van e-mail als communicatiemiddel vindt ruim de helft van de respondenten onplezierig. Liever een briefje (men doet het wel bij elkaar door de bus). Op een enkeling na vinden de meesten het nieuwe repetitietijdstip goed: 19.30 – 21.30 (een halfuur vroeger dan voorheen). Iets meer dan de helft van de respondenten is tevreden over het repetitieuur voor de dienst, al wordt er gepleit om op tijd te beginnen voor een zo groot mogelijk rendement. Interne leden De woningen zijn niet altijd even goed op de hoogte van het koor en waarom de bewoners daaraan deelnemen. Datzelfde lijkt te gelden voor het jaarrooster. Gesuggereerd wordt om het rooster door het jaar heen nog eens wat vaker mee te geven (het raakt kennelijk kwijt). De berichtgeving van overige activiteiten vindt men plezierig. Het gebruik van e-mail schijnt op de woningen wel effectief te zijn: bewoners krijgen de mail (al dan niet via de huismail) te lezen (alleen niet altijd op tijd). Er wordt geklaagd over de dubbele activiteiten op donderdagavonden, waardoor te vaak keuzes moeten worden gemaakt. Bij het repetitie-uur op zondagmorgen: dat wordt gewaardeerd, graag zoveel mogelijk eruit halen. Eigen observatie Met name de communicatie richting de woningen blijft een probleem: hoe kun je helder uitleggen waar de bewoner in kwestie mee bezig is, wat de relevantie is, dat het geen vrijetijdsbesteding is maar dat er iets van de bewoner wordt gevraagd (dus ook wat betreft aanwezigheid op de repetitie)… etc. Er zijn vaak dubbele activiteiten, dat is ook niet handig voor de beschikbaarheid van de grote zaal als repetitieruimte. © artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 59 / 63
Over te nemen aanbevelingen Vaker per jaar het jaarrooster naar de woningen sturen (werkt bij hen per mail blijkbaar wel goed). Daarbij zou telkens een ‘doelstellingen in het kort’ moeten gaan om de werkers op de woningen te herinneren aan het belang van de activiteit. Misschien zou ook in het nieuwe Electronische Cliënten Dossier iets over het koor kunnen worden opgenomen? Het repetitie-uur op zondag moet op tijd beginnen en het eerste halfuur met gesloten deuren kunnen plaatsvinden. OPMERKINGEN / SUGGESTIES Externe leden De externe leden hebben geen suggestie voor een ‘echte’ naam voor het koor. Wat betreft ledenwerving wordt gewezen op de mond-op-mondreclame en de streekbladen. Er zou eens geadverteerd moeten worden of een stukje in de krant worden geschreven over dit koor. Ook de kerkbladen worden daarbij genoemd. Bij de losse opmerkingen wordt nog eens aandacht gevraagd voor de opstelling van de piano, voldoende repetitietijd (ook voor bijzondere concerten), en ieders persoonlijke stemgebruik (klopt dat nu wel?). Mensen geven ook aan het erg naar hun zin te hebben, en plezier te beleven aan de hechte groep en de setting waarbinnen de groep functioneert. Interne leden De interne leden vinden HB i-koor juist een heldere naam: het is wat het is, of stellen voor: Zwammerdams-Bodegraafs Koor (2x). Wat betreft publiciteit zou men graag een stukje zien in het eigen huisblad (voor de Spoorlaan is dat de Spoorslag) en er zou in de kranten iets moeten staan. Verder wordt er aandacht gevraagd voor het belang van de pauze: die mag wel wat langer om meer gelegenheid te hebben om met elkaar te praten. Verder wordt de dirigent nog eens extra geprezen om zijn kundige leiding. Over te nemen aanbevelingen Er moet, zeker in de afrondingsfase, goed aandacht worden besteed aan de PR. Daar moet de PRafdeling voor worden ingeschakeld en hen moet goed worden uitgelegd wat dit project inhoudt. Er moet ook een naam komen. Een collega suggereerde Burchbrugkoor. Maar Brugkoor zou ook kunnen, of Bruggenkoor. Voor aanvang van concerten moet inderdaad meer repetitietijd worden ingeruimd en t.z.t. een systeem bedacht om ieders vocale kunnen individueel te kunnen stimuleren (zangbeurtrooster, vanaf maart 2010). DE AANBEVELINGEN De aanbevelingen nog eens op een rij (blauw = doorgevoerd, rood = blijvende aandacht, zwart = nog te implementeren) REPETITIES - Piano kwartslag draaien - Geen handgeschreven repertoire - Stemvorming voor probleemzanger t/m december © artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 60 / 63
- Opzetten individuele stemvorming hele koor (maart 2010) VIERINGEN - Ontwikkelen driestemmige refreinen/acclamaties voor langere periodes - Niet te veel staan en zitten tijdens de repetities - Lange stukken eerder programmeren (dus 2 diensten vooruit kijken) SOCIALE INTEGRATIE - Aanspreken op gedrag waar nodig binnen de groep - De hele groep steeds duidelijk instrueren over de ‘mores’ - Informeren naar inhoudelijke input via geestelijk verzorgers ORGANISATORISCH - Jaarrooster 2x per jaar naar de woningen, voorzien van ‘korte doelstellingen’ - Mogelijkheid vermelding deelname in ECD bekijken - Repetitie-uur op zondag op tijd beginnen, met gesloten deuren tot 10.30 OPMERKINGEN/SUGGESTIES - Goede aandacht voor de PR in afrondingsfase - Naam verzinnen voor het koor: Brugkoor? - Ruimere repetitietijd voor aanvang van concerten
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 61 / 63
Bijlage 4
Abstract van het onderzoek
KERKMUZIEK & SOCIALE INTEGRATIE van mensen met een verstandelijke handicap Cees - Willem van Vliet, student orgel Ma1 Promotor: Grietje Cleys (Artesis Koninklijk Conservatorium Antwerpen) Doel van het onderzoek Het onderzoek heeft als vraagstelling of het mogelijk is om mensen met én zonder verstandelijke handicap sámen als koor te laten fungeren binnen de setting van een kerkmuziekpraktijk. Er wordt vanuit gegaan dat dit in principe mogelijk is, binnen de artistieke mogelijkheden van de daartoe geselecteerde zangers (m/v) en dat het geheel een bruikbaar instrument oplevert om in te zetten in een liturgisch/kerkmuzikale praxis. Onderzocht wordt wat de (on)mogelijkheden, struikelblokken en kansen zijn die zich gedurende het opzetten van een dergelijk ‘inclusiekoor’ voordoen. Artistieke en theoretische uitgangspunten Het koor beoogt nadrukkelijk geen bijdrage van artistiek niveau te leveren, maar slechts een functionele: het Vlaamse begrip ‘aanjaagkoor’ benadert deze functie het beste: het koor wordt ingezet om de gemeenschapszang in een liturgische viering te ondersteunen. Het repertoire zal in eerste instantie dus bestaan uit eenstemmige gemeentezang, beproefd zal worden wat vandaaruit nog extra mogelijkheden zouden zijn. Wat betreft het aspect van de sociale integratie wordt uitgegaan van de mogelijkheden van de verstandelijk gehandicapte mens om te participeren aan de normale menselijke samenleving. Er wordt gewerkt vanuit een gelijke wijze van behandeling en benadering van beide groepen deelnemers en er wordt gepoogd om zoveel mogelijk onderlinge interactie plaats te laten vinden. Daarbij staat een wederzijdse respectvolle benadering bovenaan. Situering in het actuele discours Het project ontstaat vanuit een reeds lange ervaring van kerkmuziek en mensen met een verstandelijke handicap. Los van elkaar hebben zanggroepen daarin reeds ruime ervaring opgedaan, het is voor het eerst dat een integratieproject wordt opgezet, waarbij mensen met én zonder handicap met elkaar sámen werken en dan niet in recreatie maar ook in functionele zin: er moet immers op gezette tijden een structurele bijdrage worden geleverd aan een viering. Basisbibliografie / discografie Er is vooralsnog op dit specifieke vakgebied geen literatuur voorhanden. Wél is er enige basisliteratuur waarin de uitgangspunten van de inclusieve benadering binnen het vakgebied van kerk, gemeenschap en liturgie zijn uiteengezet: - J. VAN DER WERF, De kerkdienst en de geestelijk gehandicapte, Zoetermeer: Boekencentrum, 1976 - H.P. MEININGER (ed.), Van en voor allen, Wegwijzers naar een inclusieve geloofsgemeenschap met mensen die een verstandelijke handicap hebben, Zoetermeer: Meinema, 2004 Voorts is er reeds een gezamenlijk audioproject geweest, met daarbij opgenomen enige toelichting en uitgangspunten, waarbij een illustratie is gegeven van een inclusieve vierpraktijk: - CD + tekstboekje ‘Elke zondag is een feest, De vaste gezangen op landgoed Hooge Burch’, Koren en instrumentalisten o.l.v. Cees - Willem van Vliet, Zwammerdam: De Bruggen, 2007 Soort project Het onderzoek zal bestaan uit een nauwe beschrijving en evaluatie van de voortgang van het project en uitmonden in een presentatie in beeld en geluid, vergezeld van een ‘handleiding’ om een dergelijk project in eigen instelling, gemeente of parochie op te zetten. © artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 62 / 63
Onderwerp en korte omschrijving van het onderzoek Het onderzoek beoogt de processen te volgen die zich voordoen bij het opzetten van een inclusiekoor. Aan de hand van een logboek en een intensieve interne en externe evaluatie, kan een handreiking worden gedaan aan wie met een dergelijk project van start wil gaan. Motivering en belang voor de eigen praxis Na enige jaren als kerkmusicus gewerkt te hebben in een instelling voor mensen met een verstandelijke handicap, kwam de noodzaak tot dit project als vanzelf bovendrijven: er was een constatering van min of meer gelijke (zangtechnische) niveaus tussen de (uit amateur/vrijwilligers bestaande) cantorij en het (uit bewoners van midden- en hoogniveau bestaande) huiskoor. Omdat er landelijk gezien noodzaak is aan handreikingen op het gebied van integratie van mensen met een verstandelijke handicap, kan dit project een zinvolle bijdrage daartoe zijn. De instelling Ipse de Bruggen te Zwammerdam (NL), locatie Hooge Burch, is daartoe al jaren een proeftuin en heeft de middelen in huis om dit project in gang te zetten. Tijdsplanning Het inclusiekoor is reeds gestart in september 2008, na voorbereidingen vanaf mei/juni 2008, die allen zijn vastgelegd en plaats hebben gevonden in overleg met de promotor van dit onderzoek. Repetities gaan tweewekelijks door met een groep van plm. 16 mensen, waarvan enkele met een verstandelijke handicap. In de loop der tijd is er ruimte om die groep aan te vullen. Na een jaar zal het project tussentijds worden geëvalueerd. Het project wordt afgesloten in december 2009, waarna een evaluatie en verwerking van de resultaten zal plaatsvinden om uiteindelijk in juni 2010 te kunnen worden gepresenteerd. Keuzevakken / studiepunten Er zijn geen specifieke keuzevakken geselecteerd voor dit project. Zijdelings zijn het hoofdvak orgel en het keuzevak koordirectie verwant met dezelfde kerkmuzikale praktijk. Van 1998 – 2002 studeerde ik kerkmuziek in Utrecht (NL) waar de benodigde kerkmuzikale bagage voor dit project is verkregen. Het onderzoeksproject zelf zal doorgaan voor (dit jaar) 9 studiepunten. Capelle aan den IJssel, maandag 17 november 2008
© artesis – ‘Het Inclusiekoor – kansen voor kerkmuziek, verstandelijk gehandicapten en sociale integratie’
p 63 / 63