Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam Beschikking van 4 november 2003 als bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet in de zaak met nummer 249.2002 van: [ ], advocaat te [ klager,
],
tegen: [ ], gerechtsdeurwaarders te [ beklaagden, gemachtigde mr. [ ].
],
Verloop van de procedure Bij brief met bijlagen van 19 september 2002 heeft klager een klacht ingediend tegen [ ], hierna de gerechtsdeurwaarders. Bij aangehechte brief met bijlagen van 27 november 2002 hebben de gerechtsdeurwaarders een verweerschrift ingediend tegen de klacht. Bij brief van 28 november 2002 heeft klager zijn klacht aangevuld. Bij brief van 29 januari 2003 hebben de gerechtsdeurwaarders op de aanvullende klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare zitting van 23 september 2003 alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 4 november 2003. Gronden van de beslissing 1. De Feiten Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden: a) Klager heeft de gerechtsdeurwaarder in oktober 2001 opdracht gegeven om de incasso ter hand te nemen van een vordering van klager op [ ], hierna [ ]. Van [ ] was op dat moment slechts een postbusnummer te [ ] bekend.
zaaknummer 249.2002
2
b) De gerechtsdeurwaarder heeft de incasso-opdracht bij brief van 24 oktober 2001 geaccepteerd. Bij brief van diezelfde datum is [ ] door de gerechtsdeurwaarder aangemaand. c) Bij brief van 14 november 2001 aan de gerechtsdeurwaarder heeft zich namens [ advocaat te Tiel gemeld.
] een
d) Bij brief van 21 november 2001 heeft de gerechtsdeurwaarder klager verzocht op de brief van de advocaat van [ ] te reageren. e) Bij brief van 23 november 2001 heeft klager de gerechtsdeurwaarder een kopie van zijn brief aan de advocaat van [ ] verzonden en heeft hem verzocht zo spoedig mogelijk tot dagvaarding over te gaan. f) Bij brief van 4 december 2001 heeft de gerechtsdeurwaarder klager verzocht een bedrag van NLG 250,= te voldoen bij wijze van voorschot. g) Bij handgeschreven rappel van 21 december 2001 heeft klager de gerechtsdeurwaarder medegedeeld: “U zou nog in 2001 tot dagvaarding overgaan ter voorkoming van de nieuwe regels in NRV. Voorschot hebt u ontvangen. Wilt u dagvaarden !”
h) Op 27 februari 2002 heeft de gerechtsdeurwaarder klager een kopie van de dagvaarding toegezonden. Deze dagvaarding is op 25 maart 2002 doorgestuurd naar een collegagerechtsdeurwaarder te [ ], teneinde de dagvaarding bij de rechtbank te Arnhem, sector kanton locatie Tiel aan te brengen. Dit laatste is toen echter niet gebeurd. i) Bij brief van 26 augustus 2002 heeft klager zich bij de gerechtsdeurwaarder onder meer beklaagd over het feit dat de gerechtsdeurwaarder de afgelopen zes maanden geen contact met hem heeft opgenomen. j) Bij brief van 17 september 2003 opgesteld door kandidaat-gerechtsdeurwaarder [ ], heeft de gerechtsdeurwaarder aan klager onder meer bericht:”Wij trachten inmiddels zeer geruime tijd het adres van uw debiteur in [
] te achterhalen, echter zonder succes. Het is begrijpelijk dat u
aan het lange wachten op adresgegevens ergert, het is echter iets waaraan ook wij ons hebben te conformeren. Feitelijk is het onbegrijpelijk dat deze informaties worden afgewacht. Immers, de dagvaarding had in den beginne reeds bij de advocaat van de wederpartij betekend kunnen worden, terwijl gedagvaard kon worden voor de sector Kanton te Hilversum. Dit kan echter verband houden met uw nadrukkelijke wens om de dagvaarding in [ onze kantoren.”
] betekend te krijgen, alsmede met de wat ongelukkige miscommunicatie tussen
zaaknummer 249.2002 k)
3
Bij brief van 20 september 2002, opgesteld door kandidaat-gerechtsdeurwaarder [ ], heeft de gerechtsdeurwaarder aan klager onder meer bericht: “Kennelijk verwacht u (…) met een staccato-doorgeleiding van de door u ingediende klacht ook nog werkzaamheden van ons. Op die voet doen wij geen zaken. Wij sluiten het dossier, en zullen ons alvast voorbereiden op een procedure die welhaast onvermijdelijk zal zijn om onze inspanningen in het dossier vergoed te krijgen. Daarnaast berichten wij u dat, mochten wij ofwel door de Kamer voor gerechtsdeurwaarders in het gelijk worden gesteld, danwel dat de Kamer zich onbevoegd verklaart, wij alle door ons te verrichten werkzaamheden aan het behandelen van de klacht tegen ons gebruikelijke uurtarief van EUR 110, = excl. BTW aan u in rekening zullen brengen c.q. op u zullen verhalen. Tenslotte verzoeken wij u, nee, smeken wij u, om ons in de toekomst van al uw opdrachten te vrijwaren”.
l)
Bij brief van 25 september 2002 heeft klager de gerechtsdeurwaarder onder meer geschreven:”Uw kantoor heeft mij medegedeeld dat bij het betreffende postkantoor op eenvoudige wijze het straatadres achter een postbusnummer te verkrijgen is. Daarop inspelend heb ik u gevraagd dit straatadres te achterhalen. Toen u dit na geruime tijd nog niet bemachtigd had, heb ik u gevraagd mij daarvan de reden op te geven –het postkantoor zou dit toch op eenvoudige wijze verstrekken- en tevens de dagvaarding uit te brengen aan de advocaat van de heer [
]. Op deze vraag heb ik nimmer een antwoord
gehad, noch hebt u de dagvaarding uitgebracht. Ik heb dan ook geen bezwaar tegen het lange uitblijven van de adresgegevens, doch tegen uw stilzwijgen. Daaraan voeg ik toe dat ik, indien ik niet in augustus jl. aan de bel getrokken had maar bijvoorbeeld in november a.s., waarschijnlijk pas in november een reactie van u had gehad. Met uw medewerkers besprak ik voorts mijn wens dat de zaak voor het kantongerecht van Hilversum zou dienen. Daarbij waren wij het erover eens dat dat alleen zou kunnen gebeuren wanneer het straatadres te [
] van de heer [
] bekend zou zijn. Thans bericht u mij dat de dagvaarding ook betekend kan worden bij
genoemde advocaat te Tiel, waarbij de zaak door het kantongerecht te Hilversum behandeld zal worden. Deze regeling is mij niet bekend. (…..)”
2. De klacht 2.1 Klager beklaagt zich over het navolgende. In oktober november 2001 is hij met de gerechtsdeurwaarder overeengekomen dat men zo spoedig mogelijk, doch in elk geval in 2001 tot dagvaarding zou overgaan inzake een incasso op de heer [ ]. Dit onder meer om de procedure nog onder het oude Wetboek van burgerlijke rechtsvordering te doen vallen. Men heeft daarop niets laten horen, ondanks het met de handgeschreven rappel van 21 december 2001. Vervolgens heeft men na lang aandringen op 27 februari 2002 een conceptdagvaarding gestuurd. Daarop heeft men, ondanks telefonische verzoeken, niets meer laten horen en ook zelfstandig geen enkele informatie verstrekt. Klager heeft de gerechtsdeurwaarder bij brief van 26 augustus 2002 hierop nog aangesproken, doch ook daarop mocht hij niets vernemen.
zaaknummer 249.2002
4
2.2 In zijn aanvullende klacht beklaagt klager zich over het feit dat de gerechtdeurwaarder hem aansprakelijk heeft gesteld voor het geval de Kamer de gerechtsdeurwaarder in het gelijk mocht stellen of zich onbevoegd verklaren van de klacht kennis te nemen. Naar de mening van klager is het indienen van een dergelijke vordering in strijd met hetgeen een gerechtsdeurwaarder betaamt. 3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder 3.1 De gerechtsdeurwaarder stelt primair aan de orde de vraag of de klachtbrief van klager wel kan worden beschouwd als een klacht in de zin van de Gerechtsdeurwaarderswet. Een klacht dient immers te zijn gericht tegen een (kandidaat-) gerechtsdeurwaarder aangezien de Gerechtsdeurwaarderswet ziet op het handelen van een individuele (kandidaat) gerechtsdeurwaarder. Klager stelt in zijn klachtbrief dat het kantoor hem in de incassoprocedure niet naar behoren heeft geïnformeerd Gezien de correspondentie van klager doelt klager hiermee op medewerkers die de zaak behandeld hebben, dat wil zeggen medewerkers die verscheidene pogingen hebben ondernomen de benodigde informaties te verkrijgen. Deze medewerkers zijn evenwel noch gerechtsdeurwaarder noch kandidaatgerechtsdeurwaarder. Klager klaagt derhalve over een niet met name genoemde gerechtsdeurwaarder. Bovendien heeft geen enkele gerechtsdeurwaarder noch kandidaatgerechtsdeurwaarder in dit dossier enige ambtshandeling verricht. Medewerkers van kantoor waren bezig de juiste gegevens voor het betekenen van de dagvaarding op te vragen. Zij zijn het ook die cliënten indien nodig berichten over de stand van zaken. Op grond hiervan dient klager dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard, een en ander aldus de gerechtsdeurwaarder. 3.2 Subsidiair heeft de gerechtsdeurwaarder de klachten gemotiveerd betwist. Voor zover van belang wordt dit verweer hierna besproken. 4. Beoordeling van de klacht 4.1 Het primaire verweer van de gerechtsdeurwaarder dient te worden gepasseerd. Blijkens een beslissing van het Gerechtshof te Amsterdam mag de Kamer, die moet onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder de klacht zich richt, het bij klachten tegen een samenwerkingsverband er voor houden dat tegen een gerechtsdeurwaarderskantoor gerichte klachten die niet betrekking hebben op gedragingen van een met name genoemde gerechtsdeurwaarder, zijn gericht tegen de van het samenwerkingsverband deel uitmakende gerechtsdeurwaarder die zich tegen de klacht verweert. Klachten tegen medewerkers dienen daarbij worden geacht te zijn gericht tegen gerechtsdeurwaarders, die voor de medewerkers verantwoordelijk zijn. Slechts indien sprake is van handelen dat niet onder de verantwoordelijkheid van een gerechtsdeurwaarder valt, is tuchtrechtelijke verantwoording ter zake van dat handelen niet mogelijk. Gesteld noch
zaaknummer 249.2002
5
gebleken is dat hiervan sprake is. Nu in deze zaak verweer wordt gevoerd door een jurist van het gerechtsdeurwaarderskantoor, houdt de Kamer het er derhalve voor dat de klacht is gericht tegen gerechtsdeurwaarders [ ] en [ ]. Dezen zijn blijkens de mededeling van de jurist ter zitting ten tijde van de klacht de verantwoordelijke directeuren van het kantoor. 4.2 Over de inhoudelijke kant van de klacht: dat klager met de gerechtsdeurwaarder was overeengekomen nog in 2001 te dagvaarden is door de gerechtsdeurwaarder uitdrukkelijk betwist en tegenover deze betwisting zijn door klager onvoldoende feiten aangedragen ter onderbouwing van zijn standpunt. Het handgeschreven rappel van 21 december 2001 is daartoe onvoldoende. Hetzelfde geldt ten aanzien van de klacht dat de gerechtsdeurwaarder na 27 februari 2002 niets meer van zich heeft laten horen. De gerechtsdeurwaarder heeft hiertegen aangevoerd dat er een aantal malen telefonisch contact met klager is geweest waarin de stand van zaken is besproken en de problemen rond het verkrijgen van de adresgegevens aan de orde is gekomen. Vervolgens is de dagvaarding door de gerechtdeurwaarder op 25 maart 2002 ter betekening toegezonden aan een collega. Op 10 april 2002 heeft klager de gerechtsdeurwaarder telefonisch medegedeeld dat hij wenste te dagvaarden te Hilversum en niet te Tiel. De reeds uitgebrachte dagvaarding diende te worden ingetrokken, opnieuw diende een postbus info te worden genomen ter dagvaarding te Hilversum. De gerechtsdeurwaarder heeft klager medegedeeld hiervoor zorg te dragen, met dien verstande dat dan uitsluitsel omtrent de adresgegevens van betrokkene diende te komen. Gelet op de problemen met de postbusinfo heeft de gerechtsdeurwaarder klager medegedeeld dat het dagvaarden te Hilversum nog enige tijd zou duren. Deze door de gerechtsdeurwaarder aangevoerde feiten zijn door klager niet weersproken. Alhoewel de behandeling van het dossier niet de schoonheidsprijs verdient, kan naar het oordeel van de Kamer onder voornoemde omstandigheden niet worden gezegd dat de gerechtsdeurwaarder zes maanden niets van zich heeft laten horen. Deze klacht dient dan ook ongegrond worden verklaard. 4.3 Ten aanzien van de aanvullende klacht is de Kamer van oordeel dat de brief van 20 september 2003 van de gerechtsdeurwaarder aan klager enkele passages bevat die als onbetamelijk ten opzicht van klager dienen te worden aangemerkt. De passage “Tenslotte verzoeken, nee, smeken wij u, om ons in de toekomst van al uw opdrachten te vrijwaren”, hoort niet in een dergelijk brief te worden opgenomen en strookt ook niet met de wettelijk vastgelegde ministerieplicht. Het getuigt bovendien van een weinig professionele instelling als een klager die een klacht indient, wordt bedreigd met verhaal van door de klacht veroorzaakte kosten. De klacht is op dit onderdeel gegrond. 5. Naar het oordeel van de Kamer is er gelet op alle omstandigheden van dit geval geen ruimte voor de conclusie dat de gerechtsdeurwaarder ernstig te kort is geschoten. Daarom zal het opleggen van een maatregel achterwege blijven.
zaaknummer 249.2002
6
BESLISSING De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders: -
verklaart de klacht ten aanzien van de gewraakte brief van 20 september 2002 gegrond; verklaart de overige klachten ongegrond; laat het opleggen van een maatregel achterwege.
Aldus gegeven door mr. J.S.W. Holtrop (plaatsvervangend) voorzitter, mr. R.G. Kemmers en en J. Smit (plaatsvervangend) leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 november 2003 in tegenwoordigheid van de secretaris. Coll.:
w.g. F.C.H. Krieger
w.g. J.S.W. Holtrop
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.