Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam Beslissing van 21 december 2004 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet in de zaak met nummer 328.2002 van: [ ], wonende te [ ], klager, gemachtigde [ ], tegen: [ ], gerechtsdeurwaarder te [ beklaagde, gemachtigde [ ].
],
1. Verloop van de procedure Bij beslissing van 8 juli 2004 heeft het Gerechtshof te Amsterdam een beslissing van de kamer van 9 september 2003 vernietigd en de zaak deels voor behandeling van een klacht terugverwezen naar de kamer. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van 21 september 2004 alwaar klager en zijn gemachtigde zijn verschenen. Van de behandeling is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. Bij beslissing van 7 oktober 2004 heeft de kamer beslist dat de klacht betreffende de kantoororganisatie en de presentatie van de gerechtsdeurwaarder als nieuwe zelfstandige klacht in behandeling zal worden genomen, de datum voor behandeling van die klacht bepaald op heden en de gerechtsdeurwaarder in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen tegen de klacht. Bij brief van november 2004 heeft de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend tegen de klacht. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van 16 november 2004 alwaar klager en zijn gemachtigde en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 21 december 2004. Gronden van de beslissing 1. De klacht
328.2002
2
Klager klaagt over het feit dat de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder kantoor houdt en zich presenteert niet voldoet aan de eisen die de wet en de regelgeving daaraan stellen. De gerechtsdeurwaarder beweert dat hij zowel juridisch als financieel niet bij [ ] (hierna: het bedrijf) betrokken is. Uit aan klager verzonden brieven blijkt echter dat het adres en de telefoonnummers van het bedrijf en de gerechtsdeurwaarder dezelfde zijn. Aan de gerechtsdeurwaarder gerichte brieven worden beantwoord door een medewerker van het bedrijf [ ] (de handelsnaam van [ ]), een klacht over deze medewerker wordt beantwoord door de gerechtsdeurwaarder, terwijl de medewerker op briefpapier van de gerechtsdeurwaarder de kamer om uitstel voor de behandeling verzoekt. Een verzoek om inlichtingen te verstrekken conform het bepaalde in artikel 475g Rv wordt gedaan door [ ] terwijl slechts een gerechtsdeurwaarder daartoe bevoegd is. De lay-out van het briefpapier van de gerechtsdeurwaarder is nagenoeg identiek aan het briefpapier van het bedrijf. Deze feiten alsook het feit dat de naam van het bedrijf en de naam van de gerechtsdeurwaarder sterk op elkaar lijken, wekken de suggestie dat het hier gaat om één en hetzelfde bedrijf, aldus de gemachtigde van klager. 2. Wraking De gerechtsdeurwaarder heeft in zijn verweerschrift en op ter zitting aan de hand van een pleitnota nader toegelichte gronden de navolgende verweren gevoerd tegen de (behandeling van de) klacht. 2.1 Als “eerste verweer” heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat als mr. J.S.W. Holtrop deelneemt aan de behandeling van de klacht hij niet een onpartijdige rechter is. Mr. Holtrop heeft immers in de beschikking van 9 september 2003 reeds een oordeel gegeven over de klacht en het is op grond van de na te melden feiten redelijkerwijs niet goed denkbaar dat mr. Holtrop tot een ander oordeel zal komen aangaande de klacht dan eerder door de kamer waarvan hij eerder deel uitmaakte is beslist. Die feiten zijn: − De gemachtigde van klager heeft in de procedure die tot de uitspraak van 9 september 2003 heeft geleid, onbelemmerd zijn persoonlijke grieven tegen de gerechtsdeurwaarder kunnen uiten zonder dat mr. Holtrop heeft ingegrepen of zich daarvan heeft gedistantieerd. − De kamer kwam tot zijn uitspraak omtrent de kantoorvoering zonder een advies van het Bureau Financieel Toezicht te hebben verzocht. − De kamer was denigrerend in punt 4.5 van de uitspraak van 9 september 2003. De gerechtsdeurwaarder verwijst naar de arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 26 augustus 1997 (RSV 1998/14) en 24 mei 1989 (NJ 1990/627).
328.2002
3
2.2 Ter zitting heeft de gerechtsdeurwaarder hieraan samengevat toegevoegd dat mr. Holtrop zich na 8 juli 2004 niet meer met de zaak had moeten inlaten of zich tegen de aantijging van partijdigheid moeten verdedigen. 3. De ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek 3.1 De kamer vat het betoog van de gerechtsdeurwaarder op als een verzoek tot wraking van mr. Holtrop. 3.2 Ingevolge het bepaalde in artikel 37 lid 4 Gdw kunnen de leden van de kamer voor gerechtsdeurwaarders worden gewraakt indien er te hunnen aanzien feiten of omstandigheden bestaan waardoor in het algemeen de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. 3.3 Wraking is erop gericht te bereiken dat het lid tegen wie het verzoek zich richt geen deel meer neemt aan behandeling van de zaak omdat het vertrouwen in de onpartijdigheid van dat lid ontbreekt. Nu het gewraakte lid van de kamer geen deel uitmaakt van de kamer die de klacht van klager tegen de gerechtsdeurwaarder in behandeling heeft, kan het verzoek niet tot wraking leiden, zodat de gerechtsdeurwaarder aanstonds niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek. Hetgeen verder door de gerechtsdeurwaarder is aangevoerd kan buiten beoordeling worden gelaten. 4. Het overige verweer van de gerechtsdeurwaarder 4.1 Als tweede verweer heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat de uitspraak van 7 oktober 2004 geen uitspraak is in de zin van artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) nu een beslissing in de zin van artikel 43 slechts de niet ontvankelijkheidverklaring, ongegrondverklaring of gegrondverklaring van het bezwaar kan bevatten. 4.2 Als derde verweer heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat klager -nu de klacht mondeling ter zitting is ingediend- de klacht niet heeft ingediend conform het bepaalde in artikel 37 lid 2 Gdw. 4.3 Als vierde verweer heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat klager in strijd met het bepaalde in artikel 37 lid 2 Gdw de klacht met voorbijgaan aan de voorzitter bij de Kamer heeft ingediend. Dit is relevant in verband met het bepaalde in artikel 37 lid 1 en lid 3 Gdw. 4.4 Als vijfde verweer heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat de secretaris van de Kamer in strijd met het bepaalde in artikel 40 lid 1 Gdw de gerechtsdeurwaarder geen afschrift van het klaagschrift en de daarbij gevoegde bescheiden heeft gezonden.
328.2002
4
4.5 Als zesde verweer heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat de op 21 september 2004 ingediende klacht is gebaseerd op uit 2002 stammende feiten. Hiervoor is de gerechtsdeurwaarder al bij beslissing van 9 september 2003 een maatregel opgelegd. Nu iemand niet tweemaal voor hetzelfde feit een maatregel kan worden opgelegd is het de Kamer niet toegestaan om hem voor de tweede maal voor hetzelfde feit een maatregel op te leggen. De gerechtsdeurwaarder verwijst daartoe naar Hoge Raad 29 november 1991, NJB 1991, pagina 1857. 4.6 Als zevende verweer heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat de beslissing van de Kamer van 7 oktober 2004 niet, althans niet behoorlijk, is gemotiveerd, nu de Kamer onterecht niet heeft gemotiveerd waarom zij de klacht niet kennelijk niet ontvankelijk heeft geacht in de zin van artikel 39 lid 1 Gdw immers: Klager is geen cliënt van de gerechtsdeurwaarder geweest maar een debiteur die de tuchtprocedure heeft aangegrepen om onder zijn geldschuld uit te komen. Klager heeft geen rechtens te respecteren belang met betrekking tot de kantoororganisatie en de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder zich presenteert. Daarnaast is een tuchtprocedure een zware procedure die ultimum remedium behoort te zijn. De wijze waarop de gerechtsdeurwaarder zich presenteert en de wijze waarop hij kantoor houdt dient eerst via de geëigende kanalen te worden geregeld. Het is de Beroepsorganisatie die verordeningen en richtlijnen uit dient te vaardigen op dit gebied. De wet laat de gerechtsdeurwaarder een grote mate van vrijheid met betrekking tot de inrichting van zijn organisatie en de samenwerking met derden. 4.7 Ten slotte bestrijdt de gerechtsdeurwaarder dat hij kantoor houdt en zich presenteert in strijde met de eisen die wet en regelgeving daaraan stellen. 5. De beoordeling van het verweer 5.1 De bevoegdheid van de Kamer om op een klacht te beslissen houdt naar het oordeel van de Kamer mede in de bevoegdheid tot het geven van een tussenbeslissing. Het tweede verweer wordt derhalve verworpen. 5.2 De gerechtsdeurwaarder kan worden gevolgd in zijn standpunt dat de klacht schriftelijk dient te worden ingediend. Ter zitting van 21 september 2004 heeft klager echter medegedeeld zijn eerder in zijn verzetschrift ingediende klacht te handhaven. In het procesverbaal van die zitting is vervolgens de inhoud van de klacht opgenomen. Dit proces-verbaal is aan de gerechtsdeurwaarder toegezonden. Hiermee is naar het oordeel van de Kamer voldaan aan het vereiste van schriftelijkheid ingevolge artikel 37 lid 2 Gdw zodat ook het derde verweer wordt verworpen.
328.2002
5
5.3 Het vierde verweer wordt verworpen aangezien het ingevolge het bepaalde in artikel 37 lid 2 Gdw de kamer voor gerechtsdeurwaarders is die een tegen een gerechtsdeurwaarder gerezen bezwaar in behandeling neemt. Voor zover nodig wordt de klacht geacht te zijn ingediend bij de voorzitter. De voorzitter heeft geen grond gezien voor toepassing van artikel 37 lid 3 en/of 39 Gdw. 5.4 Het vijfde verweer wordt verworpen nu de gerechtsdeurwaarder in de gelegenheid is gesteld een verweerschrift in te dienen en de gerechtsdeurwaarder reeds in het bezit was van de onderliggende stukken waarop de klacht berust. 5.5 Het zesde verweer gaat voorbij aan het feit dat de beslissing van de Kamer is vernietigd door het Gerechtshof te Amsterdam. Ook dit verweer faalt. 5.6 Het zevende verweer tenslotte ziet eraan voorbij dat de thans ter discussie staande klacht voor behandeling is terugverwezen naar de Kamer en de voorzitter heeft besloten geen toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 39 Gdw. Dat die beslissing gemotiveerd dient te zijn, volgt niet uit de bepalingen van de Gerechtsdeurwaarderswet. 6. De beoordeling van de klacht 6.1 Ter zitting heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat klager niet klachtgerechtigd is. De klacht moet immers een handelen betreffen waarbij klager zelf belang heeft. Klager is geen cliënt van de gerechtsdeurwaarder maar een debiteur die weigert om aan een vonnis te voldoen. De kantoororganisatie en de presentatie van een gerechtsdeurwaarder zijn onderwerpen die een klager niet aangaan. Het is aan het BFT om een klacht in te dienen indien er iets niet deugt aan de kantoororganisatie of de presentatie. Het belang dat klager bij de klachtprocedure heeft is dat hij niet hoeft te voldoen aan het tegen hem gewezen vonnis. Dat is geen belang dat in de tuchtrechtprocedure beschermd zou moeten worden. Bovendien is de klacht van onvoldoende gewicht. Klager heeft geen hinder of schade ondervonden als gevolg van het handelen van de gerechtsdeurwaarder. Op grond hiervan dient klager nietontvankelijk te worden verklaard in zijn klacht, aldus de gerechtsdeurwaarder. 6.2 De gerechtsdeurwaarder kan in zijn betoog niet worden gevolgd. Klager is geconfronteerd met brieven van [ ] waardoor bij hem verwarring is ontstaan of daarbij al dan niet een gerechtsdeurwaarder is betrokken.. Hiermee is het belang van klager reeds gegeven. Uit de wet volgt overigens niet dat het indienen van klachten met betrekking tot de kantoororganisatie een exclusieve bevoegdheid van het BFT is. Dat de tuchtprocedure door klager wordt aangegrepen om onder zijn schuld uit te komen is niet gebleken. Bovendien staat een procedure bij de kamer aan het executeren van een vonnis niet in de weg. Of de klacht van onvoldoende gewicht is, ligt ter beoordeling voor aan de kamer.
328.2002
6
6.3 Uit de stukken is de kamer gebleken dat er brieven aan klager zijn verzonden die afkomstig waren van het incassobureau [ ] welke brieven zijn ondertekend met Deurwaarderskantoor [ ]. Ook tot de stukken behoort een brief van 15 februari 2002, afkomstig van het incassobureau [ ] en gericht aan klager, welke brief is ondertekend met deurwaarderskantoor [ ]. Met deze brief wordt een formulier ex artikel 475g lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering meegezonden met het verzoek aan klager om dit formulier in te vullen, een bevoegdheid die slechts toekomt aan een gerechtsdeurwaarder. De aan klager verzonden brieven alsmede de door de gerechtsdeurwaarder aan klager uitgebrachte exploten vermelden hetzelfde bezoek- en correspondentieadres en telefoonnummer. Hieruit blijkt van verwevenheid tussen de ambtelijke praktijk van de gerechtsdeurwaarder en de praktijk van het incassobureau waardoor bij klager verwarring kon ontstaan in welke hoedanigheid de gerechtsdeurwaarder zijn werkzaamheden verricht. Dit is klachtwaardig en de conclusie dient dan ook te zijn dat de gerechtsdeurwaarder op dit onderdeel heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm, meer in het bijzonder artikel 12 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders. 6.4 De klacht is derhalve terecht voorgesteld en is van voldoende gewicht. Naar het oordeel van de kamer is er in de gegeven omstandigheden aanleiding tot het opleggen van na te melden maatregel. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt. BESLISSING: De Kamer voor gerechtsdeurwaarders: 1. verklaart de gerechtsdeurwaarder niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van mr. J.S.W. Holtrop, 2. verklaart de klacht gegrond, 3. legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op. Aldus gegeven door mr. S.G. Ellerbroek, voorzitter, H.C. Hoogeveen en N.J.M. Tijhuis, (plaatsvervangend) leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 december 2004 in tegenwoordigheid van de secretaris. Coll.:
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam. Hoger beroep ingesteld
328.2002
7