Kadernota kampeerterreinen concept
19-5-2005
1
2
Inhoud
blz. 1
1.
Inleiding 1.1. Aanleiding en doel 1.2. Leeswijzer
5 5 5
2.
Huidige situatie en te verwachten ontwikkelingen kampeermarkt 2.1. Inleiding 2.2. Gegevens kamperen in Zeeland 2.3. Buitenlandse feiten en trends 2.4. Relevante maatschappelijke ontwikkelingen 2.5. SWOT-analyse Veerse kampeerterreinen
6 6 6 7 8 9
3.
Beleidskader 3.1. Inleiding 3.2. Rijksbeleid 3.2.1. Nota Ruimte 3.2.2. Agenda voor Vitaal Platteland 3.3.3. Planstudie Zwakke Schakels kustgebied zuidwest Walcheren 3.3. Provinciaal beleid 3.3.1. Streekplan Zeeland 3.3.2. Koersen voor onze omgeving 3.3.3. Hoofdlijnen voor het eerste Zeeuwse omgevingsplan 3.3.4. Ruimte voor vernieuwing verblijfsrecreatie 3.3.5. Provinciaal sociaal-economisch beleidsplan 2005-2008 3.4. Regionaal beleid 3.4.1. Walcheren 2000+ 3.4.2. Gebiedsvisie Rondom het Veerse Meer 3.5. Gemeentelijk beleid 3.5.1. Sociaal-economisch beleidsplan Veere 2003-2013 3.6. Overig beleid 3.6.1. Concept Richtlijnen Brandveiligheid kampeerterreinen Zeeland 2004 3.7. Conclusie beleid
11 11 11 11 12 12 13 13 13 14 15 15 16 16 17 18 18 18 18 20
4.
Kaders voor gemeentelijk beleid 4.1. Inleiding 4.2. Uitgangspunten 4.3. Beleidskaders algemeen 4.3.1. Nieuwe kampeerterreinen 4.3.2. Creëren grondmobiliteit 4.3.3. Uitbreiding oppervlakte kampeerterreinen 4.3.4. Uitbreiding aantal eenheden 4.4. Gezondheid en veiligheid 4.4.1. Brandveiligheid algemeen 4.4.2. Huidige situatie en voorschriften 4.4.3. Voorschriften concept-Richtlijn 4.4.4. Kaders en aandachtspunten 4.4.5. Afstandseis permanente kampeermiddelen 4.4.6. Oppervlakte compartimering 4.4.7. begripsomschrijving kampeervak
21 21 21 22 22 23 24 26 27 27 27 28 28 29 29 30
3
4.5.
4.6.
4.7.
5.
4.4.8. Overige voorschriften Collectieve ruimte 4.5.1. Landschappelijke inpassing 4.5.2. Interne groenstructuur 4.5.3. Sanitair 4.5.4. Centrale recreatieve voorzieningen 4.5.5. Parkeren 4.5.6. Ontsluiting Exclusieve ruimte (standplaats) 4.6.1. Aard kampeermiddelen 4.6.2. Oppervlakte standplaatsen 4.6.3. Bijgebouwen op de standplaats 4.6.4. Kampeerhuisjes en recreatiewoningen Beheer en toezicht 4.7.1. Dienstwoningen 4.7.2. Huisvesting personeel 4.7.3. Gebouwen ten behoeve van centrale voorzieningen en beheer
Slotbeschouwing
Literatuuropgave
30 30 30 31 31 32 32 33 33 33 34 35 35 36 36 37 37 38 39
Bijlagen: 1. Aantal standplaatsen en omvang van de kampeerterreinen in de gemeente Veere 2. Verhouding netto / bruto-standplaatsgrootte 3. Vergelijkingstabel brandveiligheidsvoorschriften
4
1. Inleiding 1.1.
Aanleiding en doel
Aanleiding Recreatie en toerisme vormen belangrijke motoren van de lokale economie van de gemeente Veere. De omzet als gevolg van recreatie en toerisme (155,7 miljoen euro) bedraagt bijna een derde van de totale omzet in de gemeente. Daarnaast is bijna de helft van de banen in het Veerse bedrijfsleven afhankelijk van recreatie en toerisme. Veere neemt ook binnen Zeeland een belangrijke positie in op de vakantiemarkt. Van de Nederlandse recreanten in Zeeland overnachten er meer in Veere dan in andere Zeeuwse gemeenten. Binnen de sector recreatie en toerisme zijn de kampeerterreinen van grote betekenis. Ruim de helft van de in de gemeente beschikbare verblijfsrecreatieve accommodatie wordt gevormd door standplaatsen op kampeerterreinen. Voor de kampeerterreinen is er sprake van verschillende toeristisch-economische ontwikkelingen met ruimtelijke gevolgen. Als de gemeente aan de veranderende recreatieve vraag willen blijven voldoen en de sociale en economische betekenis van de kampeerterreinen veilig wil stellen en ontwikkelen, zijn kwaliteitsverbetering, productdifferentiatie en seizoensverlenging van groot belang. Zowel vanuit de sector zelf als vanuit het beleid van gemeente en provincie. Daarnaast hebben ook de nieuwe brandveiligheidsvoorschriften gevolgen voor de kampeerterreinen en de sector. Doel Gelet op deze ontwikkelingen is het gewenst een nieuw kampeerbeleid te stellen, dat stimulerend werkt voor het proces van kwaliteitsverbetering, productdifferentiatie en seizoensverlenging. Dat beleid wordt dan het toetsingskader voor nieuwe ontwikkelingen en verbeteringsplannen. Met het opstellen van deze Kadernota wordt tevens uitvoering gegeven aan één van de actiepunten van het uitvoeringsprogramma van het gemeentelijk Sociaal-economisch beleidsplan Veere 2003-2013 “Samen duurzaam aan de slag” . Na vaststelling zal de Kadernota gaan dienen als onderlegger voor de actualisering van de bestemmingsplannen voor de kampeerterreinen, die de komende jaren zal plaatsvinden. Voor alle duidelijkheid wordt opgemerkt dat deze nota alleen betrekking heeft op de reguliere kampeerterreinen, waarvoor op basis van artikel 8 van de Wet op de openluchtrecreatie (Wor) een vergunning nodig is. Andere kampeervormen maken wel deel uit van de analyse, zoals bijvoorbeeld mini-campings en hofstedecampings, maar deze worden niet betrokken bij de aanbevelingen voor de beleidskaders. 1.2.
Leeswijzer
In hoofdstuk 2 van deze nota wordt ingegaan op de huidige situatie met betrekking tot kamperen in Zeeland en Veere en de voor de kampeerterreinen relevante maatschappelijke ontwikkelingen. In hoofdstuk 3 is het bestaande en in voorbereiding zijnde relevante beleid (nationaal, provinciaal/regionaal) vermeld waarmee de gemeente rekening dient te houden c.q. op kan inspelen. Hoofdstuk 4 bevat de kaderstellende voorstellen voor de bestuurlijke besluitvorming. In hoofdstuk 5 is een korte slotbeschouwing opgenomen.
5
2. Huidige situatie en te verwachten ontwikkelingen kampeermarkt 2.1.
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt een korte schets gegeven van de bestaande situatie voor het kamperen in Zeeland en Veere, gevolgd door enkele buitenlandse feiten en trends. Vervolgens worden puntsgewijs de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen benoemd die van invloed zijn op de vraag naar kamperen. Daarbij is gebruikgemaakt van de volgende publicaties: In de Peiling, Trendmonitor Toerisme Veere 2002; Kamer van Koophandel Zeeland & Bureau voor Toerisme Zeeland; juni 2003; Stand van Zaken toerisme en recreatie Zeeland 2002; Kenniscentrum Bureau voor Toerisme Zeeland; 14 november 2003; Toeristische Trendrapportage Zeeland 2003; Kenniscentrum Toerisme & Recreatie; juni 2004; Economische ontwikkelingskansen toerisme Zeeland; Kamer van Koophandel Zeeland; maart 2004; Ruimte voor vernieuwing verblijfsrecreatie; de huidige stand van zaken en de toekomst van de verblijfsrecreatiesector tot 2015 in Zeeland; Provincie Zeeland, directie WEB, afdeling Economie; oktober 2003. Het hoofdstuk wordt besloten met de sterktes en zwaktes, de kansen en bedreigingen van de kampeerterreinen in de gemeente Veere. 2.2.
Gegevens kamperen in Zeeland
Zeeland De provincie Zeeland telt 213 kampeerterreinen, van een relatief hoog kwaliteitsniveau. Het betreft reguliere kampeerterreinen, landschapscampings, boerenboscampings en hofstedecampings met toeristische verhuur met ten minste 20 standplaatsen. Daarnaast telt Zeeland zo’n 350 minicampings die maximaal over 15 eenheden mogen beschikken. Het aantal slaapplaatsen op de Zeeuwse kampeerterreinen (exclusief minicampings) bedraagt 80.292. Door het hoge aantal slaapplaatsen per terrein (gemiddeld 377) horen de Zeeuwse kampeerterreinen tot de grotere kampeerterreinen in Nederland (gemiddeld 320 slaapplaatsen per terrein). Ook de slaapplaatsbezettingsgraad in Zeeland ligt hoger dan het landelijk gemiddelde. Van het aantal standplaatsen in Zeeland is ongeveer 62% seizoensplaats. Tussen 1995 en 2003 heeft het aantal vakanties in toeristische kampeermiddelen zich positief ontwikkeld, het aantal vakanties in vaste caravans is afgenomen. Het prijsniveau is gemiddeld hoger dan in alle andere Nederlandse provincies. Bijna 61% van de bezoekers in Zeeland is afkomstig uit ons eigen land. Daarnaast werden in 2003 ruim 684.000 vakanties door buitenlandse gasten in Zeeland doorgebracht. Duitsland is daarbij de grootste leverancier met ruim driekwart van het aantal buitenlandse toeristen. België is met 17% het tweede herkomstland van buitenlandse vakantiegangers in Zeeland. De verblijfsduur in Zeeland van Duitse en Belgische bezoekers is zeer hoog. Mede hierdoor wordt de gemiddelde verblijfsduur voor een vakantie in Zeeland (5,4 nachten) verdubbeld ten opzichte van de gemiddelde verblijfsduur voor een vakantie in Nederland (2,7 nachten). Ook het aantal herhalingsbezoeken is zeer hoog. Het merendeel van de bezoekers zijn ouders met kinderen, jongeren tot en met 17 jaar en mensen in de leeftijdscategorie 55 tot en met 64 jaar. In Zeeland wordt door de Nederlandse vakantieganger gemiddeld iets minder uitgegeven dan in de rest van Nederland. Als één van de oorzaken is aan te geven dat het aantal dagrecreatiebedrijven in de provincie relatief beperkt is.
6
Walcheren Op Walcheren wordt relatief meer toeristisch gekampeerd dan in de rest van Zeeland (38% tegen een Zeeuws gemiddelde van 29%). Daardoor is Walcheren relatief meer afhankelijk van de zomerperiode dan de rest van Zeeland. Populairder dan in de rest van Zeeland zijn: strandbezoek, fietsen, bezoek aan musea en attracties, recreatief winkelen en zeilen (Veerse Meer). Gezinnen met kinderen tot en met 12 jaar zijn oververtegenwoordigd op Walcheren. Walcheren is minder populair bij alleenstaanden en bij echtparen ouder dan 55 jaar. Een vakantie op Walcheren duurt gemiddeld 7,5 dagen tegen een Zeeuws gemiddelde van 6,9 dagen. De bestedingen op Walcheren zijn zowel per vakantie als per vakantiedag hoger dan de Zeeuwse gemiddelden. Veere Van alle toeristische overnachtingen in Zeeland vindt 25% plaats op Veers grondgebied. Er zijn circa 60.000 slaapplaatsen waarvan de helft te vinden is op kampeerterreinen. De gemeente Veere beschikt over 33 kampeerterreinen met in totaal 7.140 standplaatsen. Van dit totaal zijn 2.765 plaatsen seizoensplaatsen (39%). Naast de reguliere kampeerterreinen telt Veere nog 168 mini-campings met in totaal 2.392 eenheden. Het aantal mini-campings is door de gemeenteraad gemaximeerd op 171; er is dus nog ruimte voor 6 nieuwe minicampings. Meer cijfers met betrekking tot de Veerse kampeerterreinen zijn opgenomen in bijlage 1. De detailhandel in Veere leunt sterk op het toerisme: de detailhandel food dankt 50% van haar omzet aan het toerisme, de detailhandel non-food 25%. Dit brengt eveneens veel werkgelegenheid in het toerisme met zich mee. Van alle werkenden in het Veerse bedrijfsleven dankt 46% zijn baan aan het toerisme (na correctie seizoensarbeid 39%: 2575 banen). 2.3.
Buitenlandse feiten en trends
Ongeveer 61% van de toeristen in Zeeland is Nederlands. Dit betekent dat bijna 40% van de toeristen uit het buitenland afkomstig is. Het merendeel daarvan komt uit Duitsland (30%) en België (6%). In deze paragraaf komen feiten en trends van deze landen aan de orde. -
-
Duitsland Duitsland is de grootste leverancier van het aantal buitenlandse toeristen in Nederland (meer dan 75%). Het merendeel van de Duitse toeristen komt uit Nordrhein Westfalen. Vanwege de relatief geringe afstand van Nordrhein Westfalen tot de Zeeuwse kust, worden veel korte vakanties aan de kust doorgebracht. Van de lange vakanties van Duitsers wordt 2,2% in Nederland doorgebracht. Van de vakanties van Duitsers in Nederland wordt 30% aan de Noordzeekust doorgebracht (voornamelijk Duitse gezinnen). Naast de kust als trekker, komt de Duitser naar Nederland vanwege de vriendelijke bevolking, het mooie landschap en de culturele identiteit. Kampeervakanties en vakanties in bungalows zijn favoriet. Het aantal vakanties en overnachtingen in Nederland neemt toe. Er is een stijgende vraag naar all-inclusive vakanties en specifiek naar wellness-vakanties. Nederland wordt een steeds populairdere vakantiebestemming voor Duitsland; toch daalt het aantal Duitse gasten op Zeeuwse kampeerterreinen. België Nederland is volgens de Belgen vooral een land van korte actieve (recreatieve fiets-) vakanties. De Belg ziet Nederland als een land met een goed verzorgd toeristisch product, een kuststrook zonder beton, prachtig aangelegde en vooral veilige fietspaden, een verbeterd culinair product en kindvriendelijk. Een toename doet zich voor wat betreft vakantieparticipatie en vakantiefrequentie van lange vakanties.
7
2.4.
Het aantal korte vakanties neemt toe naar onder andere Nederland. Ook de Belgen kiezen vaker voor goedkope en korte vliegvakanties. Relevante maatschappelijke ontwikkelingen
Maatschappelijke ontwikkelingen zijn van invloed op het recreatiegedrag van Nederlanders en de bestedingen in de markt. Enkele marktontwikkelingen zijn in de vorige paragrafen reeds genoemd. De maatschappelijke trends komen in deze paragraaf aan de orde. Onderscheid kan worden gemaakt in: demografische, socio-economische en socio-culturele ontwikkelingen. Demografische ontwikkelingen Demografische trends hebben te maken met de geboorte en sterfte, emigratie en immigratie. De volgende demografische ontwikkelingen zijn van belang voor toerisme en recreatie. Door de bevolkingstoename neemt het aantal potentiële vakantiegangers nog een aantal jaren toe. De vergrijzing leidt tot een kapitaalkrachtige groep die een comfortabel leven belangrijk vindt, evenals het ondernemen van activiteiten en het opdoen van nieuwe ervaringen (ouder worden, maar zich jong voelen). Voor de toekomst lijkt zich een kentering af te tekenen als gevolg van het veranderende pensioenbeleid van het rijk. Jongere allochtonen zullen steeds meer in Nederland recreëren. Het aantal singles neemt toe. Deze groep gaat veelal met anderen op vakantie, wat speciale eisen stelt aan de accommodatie. De omvang van huishoudens neemt af. Daardoor daalt het aantal overnachtingen per standplaats. In combinatie met vergroting van de standplaatsen gaat dit - als de terreinen niet worden vergroot - ten koste van het totaal aantal overnachtingen per kampeerterrein. Socio-economische ontwikkelingen Socio-economische ontwikkelingen zijn te omschrijven als kenmerken in de maatschappij die effect sorteren in de economische situatie van een bevolkingsgroep. Ook voor deze ontwikkelingen zijn de gevolgen voor toerisme en recreatie aan te wijzen. Het aantal hoger opgeleiden neemt toe, wat leidt tot beter geïnformeerde en kritischer toeristen. De economie stagneert. De vakantieparticipatie zal daardoor naar verwachting niet dalen, maar de consument zal wat minder vaak en wat minder ver weg op vakantie gaan. Het totaal aan bestedingen zal niet meer dan de inflatie groeien. Door de teruglopende economie zal de belangstelling voor (hoofd)vakantie in eigen land toenemen. Het aantal tweeverdieners neemt toe. Dat heeft een positieve invloed op het aantal korte vakanties. Door de 24-uurseconomie wordt de vrije tijd over steeds meer momenten verdeeld. Ook daardoor zal het aantal korte vakanties toenemen. Socio-culturele ontwikkelingen Socio-culturele ontwikkelingen hebben te maken met de (vrije)tijdsbesteding en de invulling van deze tijdsbesteding. Deze ontwikkelingen bieden voor toerisme en recreatie bedreigingen en kansen. Vrije tijd en vakanties worden steeds belangrijker om je mee te profileren: individualisering. Wat betreft vrije tijd en inkomen kunnen de volgende groepen met voorbeelden worden onderscheiden: veel tijd, veel geld veel tijd, weinig geld weinig tijd, veel geld weinig tijd, weinig geld -
gepensioneerden studenten tweeverdieners eenoudergezinnen
De hoeveelheid vrije tijd neemt bij tweeverdieners en eenoudergezinnen af. Toeristen gaan vaker, maar korter op vakantie.
8
-
-
Het belang van de beleving van activiteiten neemt sterkt toe: - gezondheid / welzijn; - genieten van het goede leven; - avontuur, fantasie, spanning, bijzondere activiteiten. De groei in de vakantiemarkt vindt vooral buiten het zomerseizoen plaats. In veel gevallen gaat het daarbij om korte (neven)vakanties. Toeristen worden zich meer bewust van hun gedrag en de gevolgen daarvan: duurzaam toerisme. Toeristen stellen steeds hogere eisen aan kwaliteit, luxe, comfort en privacy. Als reactie op de globalisering ontstaat een tegenbeweging: streekgebonden producten en activiteiten; toeristen zijn geïnteresseerd in het ontdekken van lokale en regionale eigenheden. De behoefte aan complete arrangementen en keuzemogelijkheden neemt toe. De Zeeuwse kust als toeristische trekker krijgt steeds meer concurrentie van andere kustgebieden (onder andere Duitse Oostzeekust) en goedkope bestemmingen (vliegvakanties). Voor de korte binnenlandse vakanties groeit de populariteit van appartement, stacaravan, groepsaccommodatie, tent en boot. De belangstelling voor de toeristische caravan en recreatiewoning voor korte vakanties neemt af. Voor de lange vakanties neemt de interesse in de toeristische caravan en tent af.
Conclusies met betrekking tot maatschappelijke trends Over de genoemde maatschappelijke ontwikkelingen voor toerisme en recreatie kunnen de volgende conclusies worden getrokken. Er is grotere behoefte aan diversiteit in aanbod; andere accommodatievormen dan de traditionele standplaatsen. Er is grotere behoefte aan comfort, gemak en belevingswaarde; voorzieningen op de camping, recreatiemogelijkheden daarbuiten en dienstverlening. Per saldo is de verwachting dat het aantal vakanties zal toenemen, maar de duur ervan zal afnemen (minder, kortere vakanties buiten het zomerseizoen). 2.5.
SWOT-analyse Veerse kampeerterreinen
Uit de voorgaande analyse van Veerse kampeerterreinen zijn sterktes en zwaktes naar voren gekomen. Uit de beschreven trends en ontwikkelingen zijn kansen en bedreigingen af te leiden voor toekomstige ontwikkelingen op kampeerterreinen. Als opstap naar het te formuleren beleid volgt hierna een overzicht. sterke punten: zwakke punten: - nabijheid zon, zee en strand; - weersafhankelijkheid; - cultuurhistorie, landschap, natuur; - aantrekkingskracht jongeren; - overzichtelijkheid van Walcheren (eiland- - beperkt aanbod (grootschalige) attracties gevoel, compact, intiem); in de regio; - nabijheid stedelijke gebieden: winkelaan- - weinig onderlinge samenwerking bedrijbod, musea, attracties; ven; - goede recreatieve infrastructuur; - deels verouderd aanbod. - dorpskarakter kernen; - gemiddeld relatief hoge bezettingsgraad; - relatief veel toeristisch kamperen; - marktsegmentatie (groot aandeel gezinnen met jonge kinderen); - kwaliteitsniveau kampeerterreinen gemiddeld goed.
9
bedreigingen: kansen: - kapitaalkrachtige ouderen; - beperkte mogelijkheden voor grondver- nieuwe generatie allochtonen; werving ten behoeve van kwaliteitsverbe- toename korte vakanties; tering; - seizoensverlenging; - sector te weinig toekomstgericht: risico - belevingsvakanties; op korte-termijndoelen (uitponding); - Zeeuwse / Walcherse / Veerse identiteit; - relatief weinig dynamiek in sector; - complete arrangementen en keuzemoge- - concurrentie met andere regio’s en goedlijkheden; kope vliegvakanties; - combinatie recreatie / zorg; - overvloed aan regelgeving / lange - evenementen ombuigen van ondersteuprocedures. nend naar aantrekkend; - versterken onderling samenwerking en afstemming bedrijven.
10
3. Landelijke, provinciale en regionale beleidskader 3.1.
Inleiding
Bij het formuleren van nieuw beleid voor de Veerse kampeerterreinen dient rekening te worden gehouden met bestaand en in voorbereiding zijnd rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Het rijksbeleid geeft een globale ontwikkelingsrichting voor Walcheren aan. Op provinciaal niveau zijn vooral het Streekplan Zeeland en Walcheren 2000+ van belang. Het sociaal-economisch beleidsplan Veere bevat een gemeentelijke verkenning van verschillende sectoren waaronder recreatie en toerisme. Ten slotte komen de Gebiedsvisie rondom het Veerse Meer en het concept van de Richtlijnen Brandveiligheid aan de orde. Het hoofdstuk wordt besloten met een conclusie. 3.2.
Rijksbeleid
3.2.1. Nota Ruimte Recreatie De groei en samenstelling van de bevolking en de toenemende vrijetijdsbesteding vragen om aanpassing van het huidige toeristisch-recreatieve aanbod. De recreatiesector moet de ruimte krijgen om te kunnen anticiperen op de veranderende behoefte van de samenleving. Provincies dienen hiervoor voldoende ruimte te scheppen in hun streekplannen. Concreet betekent dit dat rekening moet worden gehouden met nieuwe vormen van recreatie en toerisme en met uitbreiding en aanpassing van bestaande toeristische en verblijfsrecreatieve voorzieningen. Het gaat daarbij ook om vergroting van de mogelijkheden voor recreatie als nevenactiviteit op agrarische bedrijven. Het rijk zal zowel de aanpassing als omvorming van recreatiebedrijven in kwetsbare gebieden procesmatig faciliteren via bijvoorbeeld de EHS-saldobenadering. Zuidwestelijke Delta Kwaliteiten en problemen Kernkwaliteiten van de Zuidwestelijke Delta zijn de internationale waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie op de grens van land, rivier en zee. Het gebied is aantrekkelijk als grootschalige open ruimte binnen het verstedelijkte gebied in Noordwest-Europa. Daarnaast heeft het gebied een belangrijke rol in de nationale economie. Naast belangrijke haven- en industriegebieden zijn ook landbouw, visserij en toerisme van belang voor de Zeeuwse economie. Naast kwaliteiten heeft de Zuidwestelijke Delta te kampen met enkele problemen. Zo is door de Deltawerken de kwaliteit van de Deltawateren op veel plaatsen verminderd. Het aantal recreanten uit het omliggende stedelijke gebied is met de uitbreiding van het wegennet in de Delta en de toegenomen mobiliteit, sterk gegroeid. Het gebied wordt kwetsbaar voor een ongecontroleerd gebruik van het landelijk gebied, inclusief de vele grote wateren. Doel Op basis van kwaliteiten en problemen in het gebied is voor de Zuidwestelijke Delta het volgende doel geformuleerd: de ontwikkeling van activiteiten die de nationale concurrentiepositie versterken combineren met ontwikkelingen die de veiligheid tegen overstromingen vergroten en de waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie versterken. Om dit doel te bewerkstelligen is een deel van Zeeland aangewezen als nationaal landschap. Walcheren Nationaal landschap Walcheren is met de Zak van Zuid-Beveland en West Zeeuws-Vlaanderen aangewezen als nationaal landschap. Nationale landschappen zijn gebieden met internationaal zeldzame of unieke en nationaal kenmerkende landschapskwaliteiten, en in samenhang daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten.
11
Landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten van nationale landschappen moeten behouden blijven, duurzaam beheerd en waar mogelijk worden versterkt. In samenhang hiermee zal de toeristischrecreatieve betekenis moeten toenemen. Uitgangspunt is dat de nationale landschappen zich sociaal-economisch voldoende moeten kunnen ontwikkelen, terwijl de bijzondere kwaliteiten van het gebied worden behouden en versterkt. Kernkwaliteiten Als kernkwaliteiten van Walcheren worden genoemd: kleinschalige openheid; groen karakter; reliëf door duinen, kreekruggen, kommen en vliedbergen. Provincies zijn in overleg met onder andere gemeenten verantwoordelijk voor de uitwerking van de genoemde kernkwaliteiten van het nationale landschap Walcheren. 3.2.2. Agenda voor Vitaal Platteland Algemeen Het kabinet heeft gelijktijdig met de Nota Ruimte de Agenda voor Vitaal Platteland vastgesteld. Waar de Nota Ruimte het ruimtelijk beleid voor het platteland beschrijft, gaat de Agenda voor een Vitaal Platteland uit van een integraal perspectief; de nota richt zich op de economische, ecologische en sociaal-culturele aspecten van het platteland. Reden voor het schrijven van deze nota is dat de plattelandssamenleving lang niet meer overwegend agrarisch is. Voor industrie, (detail)handel, transport, recreatiebedrijven, commerciële en niet-commerciële dienstverlening is het platteland steeds meer een aantrekkelijke vestigingsplaats geworden. Een zorgvuldige combinatie van nieuwe impulsen draagt bij aan een vitaal en aantrekkelijk platteland. De opgave voor het platteland luidt daarom: het op samenhangende wijze combineren van een duurzame en concurrerende landbouw, een vitale natuur, een vertrouwd platteland en een duurzaam beheer en gebruik van water, gekoppeld aan de wensen van de burger op het gebied van wonen, werken en vrije tijd. Recreatie en toerisme De toeristische en recreatieve sector is uitgegroeid tot een belangrijke economische activiteit met een goede potentie om verder te groeien. In bepaalde delen van het landelijk gebied is recreatie en toerisme inmiddels de belangrijkste bron van inkomen en werkgelegenheid. Het kabinet wil de mogelijkheden verruimen om het platteland te beleven door het wegnemen van belemmerende wet- en regelgeving. Het beleid voor verblijfsrecreatie is gericht op het geven van ruimte aan bedrijven om aan de eisen van de consument te voldoen en hun concurrentiepositie te behouden, zonder dat dit ten koste gaat van de ruimtelijke kwaliteit en natuurwaarden (EHS-saldobenadering in de Nota Ruimte). 3.2.3. Planstudie Zwakke Schakels kustgebied zuidwest Walcheren. Door het ministerie van Verkeer en Waterstaat is de zuidwestkust van Walcheren aangewezen als een zwakke schakel in de kustverdediging. Een zwakke schakel is een kustvak dat in de nabije toekomst versterkt moet worden om bij stijging van de zeespiegel, bodemdaling, meer en zwaardere stormen, en hogere golven, aan de eisen van de veiligheid tegen overstroming van het achterland te kunnen voldoen. De versterking wordt bezien in samenhang met het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in de kustzone zoals, economische functies, recreatie, natuur en landschap. Inmiddels is met een planstudie voor de aanpak van de zwakke schakel gestart. De studie onderzoekt de varianten van een landwaartse en en zeewaartse variant of een versterking ter plaatse. De planning is dat medio 2007 de eindrapportage over de voorgestelde kustverdedigingsstrategie is afgerond.
12
3.3.
Provinciaal beleid
3.3.1. Streekplan Zeeland Algemeen Uitgangspunt voor de ontwikkeling van recreatie en toerisme in het algemeen is dat bedrijvigheid en voorzieningen zich moeten ontplooien op plaatsen die daarvoor het meest geschikt zijn. Dit zijn met name de gebieden waar sprake is van toeristische complexvorming of gebieden welke zich daarvoor lenen: de ontwikkelingszones, herstructureringszones en de recreatieconcentraties. Intensief gebruikte voorzieningen en bedrijven op het gebied van verblijfsaccommodatie, dagrecreatie en watersport, moeten gesitueerd worden in de recreatieconcentraties. De gemeente Veere is aangewezen als recreatieve herstructuringszone. Daarbij zijn voor het grootste deel agrarische en specifieke regionale kwaliteiten richtinggevend. Met name langs de kust zijn gebieden aangegeven waar ecologische ontwikkeling richtinggevend is. De kustkernen zijn als recreatieconcentratie aangegeven. Het middengebied van Walcheren is aangewezen als ontwikkelingszone plattelandstoerisme. Verblijfsrecreatie Recreatieconcentraties in herstructureringszones Het accent van de ontwikkeling van verblijfsrecreatie dient te liggen op kwaliteitsverbetering en productdifferentiatie van het bestaande toeristisch-recreatieve product. Kwaliteitsverbetering wordt omschreven als: inspelen op de voorkeuren van de recreant en verhogen van de kwalificatie van het betreffende bedrijf (grotere standplaatsen, realisatie van voorzieningen); verbeteren van de landschappelijke inpassing van het bedrijf; verbetering van de milieuhygiëne en veiligheid op het bedrijf. Voor de verblijfsrecreatie in de herstructureringszones is het uitgangspunt dat de totale hoeveelheid verblijfseenheden in het gebied globaal op het huidige niveau wordt gehandhaafd. Nieuwe verblijfscomplexen zijn niet toegestaan. Wel zijn er mogelijkheden voor een beperkte groei van het aantal eenheden wanneer dat voor de kwaliteitsverbetering en productdifferentiatie van een bestaand complex aantoonbaar noodzakelijk is of wanneer dit nodig is ter geleiding van saneringssituaties. Ontwikkelingszones plattelandstoerisme Voor Walcheren geldt een restrictief beleid voor verblijfsrecreatieve uitbreiding. In de ontwikkelingszones plattelandstoerisme worden mogelijkheden geboden voor kleinschalige verblijfsvoorzieningen, behalve op Walcheren. Kleinschalig kamperen Het provinciaal beleid is in principe gericht op het toestaan van een maximaal aantal eenheden van 10 plaatsen, in een korte periode uit te breiden tot 15 plaatsen. Gemeenten geven kleinschalig kamperen op lokaal niveau verder gestalte. Ook op Walcheren wordt kleinschalig kamperen toegestaan. Dagrecreatie Behoud van de kwaliteit van bestaande dagrecreatieve voorzieningen door vernieuwing en beheer en onderhoud is nodig. Differentiatie en verbreding van het aanbod is eveneens van belang. De volgende thema’s krijgen kansen: natuurgerichte recreatie, cultuurhistorie, plattelandstoerisme, sportieve recreatie, gezondheidstoerisme en kooptoerisme. Kwaliteit en kwantiteit dienen in de gemeentelijke visies nader te worden toegelicht. 3.3.2. Koersen voor onze omgeving Algemeen Met de verkennende discussienota "Koersen voor onze omgeving" heeft de provincie Zeeland een aanzet gedaan voor het nieuwe Zeeuwse Omgevingsplan, dat het streekplan Zeeland, het milieubeleidsplan Groen Licht en het waterhuishoudingsplan Samen Slim met Water zal vervangen.
13
Uitgangspunten voor het provinciale omgevingbeleid zijn: de tweesporenbenadering die is vastgelegd in de Strategische Visie (ruimtelijke kwaliteit en economische vitaliteit); streven naar duurzame ontwikkeling; een moderne provinciale rolopvatting. Recreatie en toerisme Gelet op het belang van toerisme en recreatie voor de economische vitaliteit en daardoor voor de leefbaarheid van het platteland moet de inzet minimaal gericht zijn op behoud van het marktaandeel. De volgende ontwikkelingen worden gesignaleerd: de vraag naar luxe, ruimte en comfort tijdens meer korte vakanties groeit; toeristen kiezen meer voor kant en klare verblijfsaccommodaties; trefwoorden trends: diversiteit, authenticiteit, spanning, avontuur, fun, vergrijzing; de totaalbeleving van het toeristisch product Zeeland wordt steeds belangrijker: naast accommodaties en attracties zijn kwaliteit van de omgeving, natuurlijke en cultuurhistorische waarden en het toeristischrecreatieve routenetwerk van belang; marktontwikkelingen gaan steeds sneller en vernieuwing van beleid neemt steeds meer ruimte in beslag; door onvoldoende financiële draagkracht of omgevingsfactoren is voor een aantal bedrijven kwaliteitsverbetering en innovatie moeilijk haalbaar, met risico’s voor ongewenste ontwikkelingen (verpaupering, uitponding). Omgevingsplan Als stelling wordt aangegeven dat in het omgevingsplan naast kwaliteitsverbetering meer ruimte moet worden geboden voor een ontwikkelingsgerichte benadering, die is gericht op ambitie en innovatie, met als gevolg extra ruimtebeslag en als voorwaarde: versterking van de omgevingskwaliteit. Wat betreft de dagrecreatie wordt geconstateerd dat Zeeland op Neeltje Jans na, geen (middel)grote attracties heeft (meer dan 250.000 bezoekers per jaar). Het is - gelet op de daarmee samenhangende problematiek (mobiliteit, andere omgevingseffecten) en in relatie tot de beperkte omvang van de bevolking - de vraag of een grootschalige attractie (meer dan 750.000 bezoekers per jaar) wenselijk is in Zeeland. Wel is versterking van de middelgrote en kleine attracties van belang voor versterking van de verblijfsrecreatie; er moet ook wat te beleven zijn in Zeeland. Daarbij dient er ruimte te worden geboden voor de ontwikkeling van de bestaande attracties. Aanvullend zou ruimte geboden kunnen worden voor nieuwe attracties: edutainment (educatief vermaak, aansluitend op het groenblauwe imago) of entertainment (intensievere dagrecreatie). 3.3.3. Hoofdlijnen voor het eerste Zeeuwse omgevingsplan Algemeen In deze door Gedeputeerde Staten van zeeland vastgestelde nota zijn hoofdlijnen opgenomen die sturend en kaderstellend zullen zijn bij het opstellen van het eerste omgevingsplan Zeeland. Kort gezegd komen deze hoofdlijnen erop neer dat vanuit het omgevingsplan een bijdrage geleverd moet worden aan de voor Zeeland noodzakelijke economische en sociaal-culturele dynamiek. Tegelijkertijd moet het omgevingsplan de inspanningen aangeven met het doel de kernkwaliteiten van de regio verder te versterken en te ontwikkelen. Verbrede plattelandsontwikkeling Vanwege de betekenis van de primaire landbouw als drager van het Zeeuwse landschap, is vitaliteit van het platteland uitgangspunt. In het omgevingsplan zullen drie stappen verder worden uitgewerkt: 1. de inpasbaarheid van ontwikkelingen in de omgeving; 2. kansenkaart; gewenste en gepaste ontwikkelingen kunnen worden gestimuleerd; 3. ruimtelijke zonering.
14
Verbrede plattelandsontwikkeling speelt een belangrijke rol bij de uitwerking van deze drie stappen. Als voorbeeld wordt plattelandstoerisme genoemd. Recreatie en toerisme Gezien het belang van een economisch vitaal platteland en de uitdagingen waar de toeristische sector voor staat, wordt in het omgevingsplan gekozen voor een ontwikkelingsgerichte benadering met als gevolg extra ruimtebeslag. Mogelijkheden van nieuwe instrumenten, zoals een grondbank en een saneringsfonds voor verblijfsrecreatie zullen worden onderzocht. Aan de nieuwe initiatieven worden de gebruikelijke voorwaarden gesteld (bijdrage aan kwaliteitsverbetering / seizoensverlenging, zorgvuldig ruimtegebruik, goede landschappelijke inpassing). Nationaal landschap Ook voor Walcheren zal de provincie een integraal uitvoeringsprogramma opstellen, waarbij het principe "behoud door ontwikkeling" het uitgangspunt vormt. Walcheren moet zich zowel ecologisch als sociaal-cultureel en economisch optimaal blijven ontwikkelen. De kernkwaliteiten zoals aangegeven in de Nota Ruimte zijn de uitgangspunten bij het opstellen van het uitvoeringsprogramma. 3.3.4. Notitie Ruimte voor vernieuwing verblijfsrecreatie Deze notitie gaat in op de huidige stand van zaken en de toekomst van de verblijfsrecreatiesector tot 2015 in Zeeland. De notitie onderbouwt een aantal voorzichtige conclusies die mede de koers voor het toeristisch beleid voor de komende jaren bepalen. Alle zeilen moeten worden bijgezet om via kwaliteitsverbetering van de bestaande bedrijven en innovatie het bestaande marktaandeel te behouden, omdat de voorspelde groeicijfers in de toeristische markt niet terug te zien zijn in Zeeland. Ongewenste ontwikkelingen in de aanbodzijde zoals "achterblijvers" en verkeerde vormen van gebruik/eigendom van accommodaties (zoals uitponding) moeten worden voorkomen. Ingespeeld dient te worden op de verschuivingen in de vraag waar het gaat om het soort verblijf. Daarbij wordt een aantal randvoorwaarden gesteld. Nieuwe vormen van verblijfsaccommodatie leveren een aantoonbare bijdrage aan seizoensverlenging. Het gewenste gevolg is een toename van de werkgelegenheid en de kwaliteit daarvan. Ruimte wordt effectief gebruikt voor kwaliteitsverbetering. Omzetten van kampeerplaatsen in traditionele vakantiebungalows behoort niet tot de mogelijkheden door de aanzienlijke vergroting van het ruimtebeslag. Oplossingen met een korte termijn karakter, zoals het op grote schaal omzetten van toeristische standplaatsen in standplaatsen voor stacaravans zijn geen optie. De exploitatie van nieuwe vormen van verblijfsaccommodatie per bedrijf is in één hand te zijn. De nota is in maart 2004 door Gedeputeerde Staten van Zeeland vastgesteld met de aanbeveling de conclusies mee te nemen in het nieuwe provinciale sociaal-economisch beleidsplan en het omgevingsplan. 3.3.5. Concept-provinciaal sociaal-economisch beleidsplan 2005-2008. De hoofddoelstelling van het PSEB is een evenwichtige groei en een duurzame ontwikkeling van de provinciale economie. Om dit te realiseren is op grond van 7 uitgangspunten gekozen voor een integrale en dynamische ontwikkelingsvariant voor 6 clusters. Op het gebied van recreatie en toerisme wordt onder voorwaarden beleidsruimte voor vernieuwing en uitbreiding mogelijk gemaakt.
15
3.4.
Regionaal beleid
3.4.1. Walcheren 2000+ Algemeen De looptijd van deze nota is inmiddels bijna verstreken, maar de Regiovisie biedt diverse aanknopingspunten voor de Kadernotitie kampeerterreinen. In de Regiovisie zijn onder andere de volgende kernpunten geformuleerd. Gestreefd wordt naar het veilig stellen van de economische positie van toeristisch-recreatieve sector door het bieden van ruimte voor kwaliteitsverbetering en ontwikkeling door vernieuwing, versterking en verbreding van het toeristische product. Het mobiliteits- en verkeersveiligheidsbeleid wordt gericht op het duurzaam vergroten van de verkeersveiligheid, het oplossen van knelpunten in de bereikbaarheid en beperking van de groei van de automobiliteit. De kwaliteit van het landelijk gebied en de Deltawateren zal worden versterkt door de (verdere) ontwikkeling van de ecologische hoofdstructuur en het karakteristieke Zeeuwse landschapspatroon. Probleemverkenning en ontwikkelingspotenties recreatie en toerisme Wat betreft toerisme en recreatie is de probleemverkenning als volgt puntsgewijs samen te vatten. Het verblijfsrecreatieve aanbod is geconcentreerd in de zuidwestelijke en noordwestelijke kustzone. Walcheren telt relatief veel kampeerbedrijven (de helft van het aantal slaapplaatsen): - gemiddelde omvang bedrijven zuidwestzone (nabij strand: 3,5 hectare; gemiddelde grootte brutostandplaats: 160 m2; gemiddeld aantal standplaatsen: 187; - gemiddelde omvang bedrijven noordwestzone (op afstand van het strand): 6,8 hectare; gemiddelde grootte brutostandplaats 224 m2 ; gemiddeld aantal standplaatsen: 468; - bedrijven in de zuidwestzone hebben minder uitbreiding gerealiseerd omdat er geen ruimte en / of standplaatsen beschikbaar zijn en de ligging aan het strand de kleinere standplaatsen (mogelijk) compenseert; omdat bedrijven in de noordwestzone verder van het strand af liggen, hebben deze bedrijven meer voorzieningen nodig en hun ontwikkeling heeft blijkbaar geen hinder ondervonden; - in het hoogseizoen heeft Walcheren te kampen met een ondercapaciteit; - buiten het hoogseizoen is de concurrentiepositie van Walcheren minder sterk; - de verwachting is dat de ondercapaciteit in het hoogseizoen wordt opgeheven en er een evenwicht komt in vraag en aanbod, waardoor de prijzen onder druk komen te staan met meer concurrentie als gevolg; - de kwaliteit van het toeristische product moet worden vergroot door product- en marktontwikkeling en differentiatie van het aanbod; in combinatie met: productontwikkeling, promotie, professionalisering en kwaliteitsverbetering en bevordering van het dagrecreatieve product; - seizoensverlenging kan bijdragen aan kwaliteitsverbetering en productdifferentiatie. Het toeristisch-recreatieve product is vooral gericht op de kustvakanties; ligging in een landschappelijk aantrekkelijk kustgebied, ligging van recreatiebedrijven op loopafstand van goed geoutilleerde stranden; steden en dorpen met rijke cultuurhistorie hebben bijgedragen aan de toeristische ontwikkeling. Het huidige toeristische product biedt mogelijkheden tot actieve vormen van recreatie, maar onvoldoende mogelijkheden voor toekomstige ontwikkeling: het ontbreken van samenhang en samenwerking is een knelpunt. Het middengebied van Walcheren is nauwelijks recreatief ontwikkeld. Walcheren heeft onvoldoende slechtweervoorzieningen. Ontwikkelingsperspectief Op basis van de probleemverkenning is een ontwikkelingsperspectief opgesteld. Het perspectief kan als volgt worden samengevat. Het beleid is primair gericht op kwaliteitsverbetering en productdifferentiatie.
16
-
-
-
Het aantal eenheden wordt in beginsel op hetzelfde niveau gehandhaafd; beperkte groei is uitsluitend mogelijk als wordt aangetoond dat bedrijfseconomisch noodzakelijk is voor kwaliteitsverbetering of productdifferentiatie; het extra ruimtebeslag dient binnen de door het streekplan gestelde norm van 20% te blijven. Plannen met een meerwaarde voor het toeristisch-recreatief product of natuur- en landschapsontwikkeling komen met voorrang voor capaciteitsvergroting in aanmerking. Nieuwe kampeerterreinen zijn niet toegestaan. Compensatielocaties in het zuidwestelijk kustgebied kunnen aangewend worden voor recreatiebedrijven die in het projectgebied in de knel zitten of komen; als op basis van een ondernemersplan wordt geconcludeerd dat een ruimtelijke uitbreiding ten behoeve van kwaliteitsverbetering nodig is, maar als realisatie op de huidige vestigingslocatie niet mogelijk is (door beperkte fysieke mogelijkheden of planologische bezwaren) kan naar herplaatsing worden gekeken. Ontwikkelingsmogelijkheden voor dagrecreatie kunnen worden benut via: promotie / thematische activiteiten: verbreding aanbod en imago. In het stedelijke gebied moeten de mogelijkheden toegesneden worden op de schaal van Walcheren. Buiten het stedelijk gebied geldt: - in recreatieconcentraties in het zuidwestelijk kustgebied worden mogelijkheden geboden voor kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen of vernieuwing van bestaande voorzieningen; - in het noordwestelijk kustgebied wordt terughoudend omgegaan met voorzieningen of acties die de recreatieve druk verhogen, met uitzondering van de dagrecreatieve mogelijkheden gericht op het medegebruik van natuurgebieden en cultuur- en gezondheidstoerisme in de recreatieconcentraties Westkapelle, Domburg, Oostkapelle en Vrouwenpolder; - in het middengebied liggen kansen voor dagrecreatieve voorzieningen bij agrarische bedrijven; plattelandstoerisme.
3.4.2. Gebiedsvisie Rondom het Veerse Meer Samenvatting De Gebiedsvisie Rondom het Veerse Meer is in april 2004 vastgesteld door de stuurgroep Rondom het Veerse Meer. Na veertig jaar heeft het gebied behoefte aan een kwaliteitsimpuls. In de gebiedsvisie worden de veranderingen beschreven die zich de komende vijftien jaar rond het Veerse Meer gaan voltrekken. Daarbij staat de stuurgroep het volgende eindbeeld voor ogen: "Het Veerse Meer is een optimaal bereikbaar gebied, dat voor de recreant aantrekkelijke routestructuren heeft, dat gezond water heeft en waar de waterhuishouding voor zowel landbouw als natuur optimaal is. Er is een nieuw recreatief-stedelijk gebied aan toegevoegd dat geen afbreuk doet aan de bestaande stedelijke, ecologische en landschappelijke waarden. Er is meer ruimte voor natuur(-ontwikkeling) dan ooit en er zijn enkele landschappelijke ingrepen gedaan, die het gebied aantrekkelijker maken. Het gebied heeft heel wat ontwikkelingsperspectieven voor een duurzame landbouwstructuur." In de gebiedsvisie zijn zeven speerpunten geformuleerd om dit eindbeeld te bereiken. Het eerste speerpunt is toerisme en recreatie. Verbetering en innovatie van de economische positie van de toeristisch-recreatieve sector staan hoog op de agenda. Toerisme blijft een belangrijke groeisector, terwijl er goede perspectieven zijn voor de watersport. Door nieuwe vormen van waterrecreatie kan de dagrecreatie en de verblijfsrecreatie zich versterken. Er liggen op het gebied van de recreatieve infrastructuur kansen voor een "fietsk/wandelnooppuntensysteem met wisselpunten". De gebiedsvisie onderscheidt negen deelgebieden. Voor de gemeente Veere is voornamelijk het deelgebied "Walcheren ten westen van Veere" van belang (de driehoek Veere-Vrouwenpolder-Serooskerke). De kleinschalige inrichting (kleine kavels, kronkelende dijken en wegen, veel beplanting) van het gebied is het beschermen het bewaren waard. De stuurgroep ziet hier kansen voor: minicampings, hofstedecampings, landschapscampings en landgoederen.
17
Standpunt gemeente Het gemeentebestuur van Veere stemt in algemene zin in met de globale omschrijving van de hoofdlijnen en doelstellingen van de gebiedsvisie. Daarbij maakt zij de volgende kanttekeningen: kwaliteit gaat boven kwantiteit; aanpassing / verbetering van bestaande recreatiebedrijven gaat boven nieuwvestiging; uitbreidingen moeten een toegevoegde waarde hebben voor het toeristische product en / of het landschap; rekening dient te worden gehouden met de recreatiedruk voor het totale gebied, de leefbaarheid voor de inwoners en de natuur- en landschapsbelangen van het totale gebied. 3.5.
Gemeentelijk beleid
3.5.1. Sociaal-economisch beleidsplan Veere 2003-2013 De nota is een verkenning van de economische betekenis voor de gemeente van diverse sectoren. Het doel van het economisch beleid is het versterken van de lokale economie door het inzetten van fysieke, ruimtelijke en sociaaleconomische instrumenten op een doelgerichte en samenhangende manier en in nauw overleg met alle betrokken partijen. Toerisme en recreatie vervullen de functie van motor en aanjager voor een belangrijk deel van de omzet, bestedingen en werkgelegenheid die binnen de gemeente gegenereerd wordt. Toerisme / vrijetijdsbesteding is een fors groeiende markt. Omdat de groei van de toeristische werkgelegenheid achterblijft in vergelijking tot andere toeristische gebieden, moet gezocht worden naar oplossingen. Verschillende aanbevelingen worden gedaan zoals kwaliteitsverbetering, nieuwe kampeervormen en seizoensverlenging. Uitgangspunt van het plan is het behoud van het aantal toeristische slaapplaatsen binnen de gemeente en door seizoensverlening vergroten van de benutting van dit potentieel. Bij het vaststellen van haar economische positie kiest Veere voor het evenwichtige groeimodel. In samenhang met kwaliteitsverbetering is dit voor het bedrijfsleven van Veere een aantrekkelijke koers die Veere vooruitbrengt. 3.6. 3.6.1.
Overig beleid Concept Richtlijn brandveiligheid kampeerterreinen Zeeland 2004
Voor de brandveiligheid op kampeerterreinen bestaat op dit moment geen uniforme wetgeving. De brandveiligheidsvoorschriften zijn bovendien gebaseerd op verschillende wettelijke kaders, zoals Woningwet, Bouwbesluit, Bouwverordening, Wet milieubeheer, Brandbeveiligingsverordening, Wet op de openluchtrecreatie en de Algemene Plaatselijke Verordening. Door deze versnippering is er onduidelijkheid bij de gemeenten als de branche (campingexploitanten) ontstaan. Dit is voor de Regionale Brandweer Zeeland (RBZ) aanleiding geweest een concept Richtlijn brandveiligheid kampeerterreinen Zeeland 2004, hierna te noemen “de Richtlijn”, op te stellen. In de voorgestelde Richtlijn zijn de brandveiligheidsvoorschriften voor bestaande en nieuwe kampeerterreinen nader geclusterd en gespecificeerd. De voorschriften hebben betrekking op: - de bereikbaarheid van de camping en de kampeermiddelen voor de brandweer; - de inrichting van het kampeerterrein; - de electrische- en gasinstallaties; - de brand- en alarmeringsinstallaties; - gebruiks- en gedragsvoorschriften. De RBZ heeft de Richtlijn aan alle Zeeuwse gemeenten aangeboden met als doel om tot een uniforme regeling in de hele provincie te komen.
18
De Richtlijn is opgesteld vanuit het oogpunt van (brand)veiligheid. Naast deze doelstelling, het motief voor de Richtlijn, is het nodig rekening te houden met de toeristisch-economische/bedrijfseconomische en planologische gevolgen die aan uitwerking van de Richtlijn vastzitten. Om deze reden maakt de besluitvorming over de Richtlijn deel uit van deze Kadernota, zodat een integrale afweging kan plaats vinden.
19
3.7.
Conclusie beleid
Actueel beleid van het rijk en beleidsvoornemens van de provincie laten een koerswijziging zien: van restrictief beleid naar een meer ontwikkelingsgericht en dynamisch beleid. Ruimte wordt geboden voor met name kwalitatieve ontwikkeling van de sector om aan de eisen van de consument te voldoen en de concurrentiepositie voor de branche te behouden. Uiteraard in combinatie met behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteiten van de omgeving. Daarnaast is diversificatie en vergroting van de keuzemogelijkheden voor de recreant gewenst. Dit beleid is op rijksniveau in de Nota Ruimte vastgelegd. Op provinciaal niveau zal het Omgevingsplan Zeeland naar verwachting ook meer ruimte bieden voor ontwikkeling van de toeristisch-recreatieve sector dan het vigerende beleid, zoals vastgelegd in streekplan en regiovisie Walcheren 2000+. In de nota Ruimte voor vernieuwing verblijfsrecreatie en het PSEB onderkent de provincie dat alle zeilen moeten worden bijgezet om het bestaande marktaandeel te behouden. Kwaliteitsverbetering en innovatie van de bestaande bedrijven zijn daarbij belangrijke instrumenten. Het omgevingsplan Zeeland zal hierop voortbouwen. Nieuwe instrumenten en nieuwe initiatieven zullen worden onderzocht met het op te stellen uitvoeringsprogramma in het kader van het nationaal landschap als uitgangspunt. Met de Nota Ruimte, de nota Ruimte voor vernieuwing verblijfsrecreatie en de aanzet tot het omgevingsplan Zeeland lijkt een nieuwe richting te zijn ingeslagen in het provinciaal en landelijk beleid, die de sector meer ruimte biedt om in te spelen op gewijzigde en toekomstige marktomstandigheden. Het nieuwe beleidsmatige denken over recreatie en toerisme, in relatie tot het omgevingsbeleid, bij rijk en provincie biedt kansen voor ontwikkeling van de sector. De vraag is of het gemeentebestuur van Veere, binnen bepaalde grenzen, wil inspelen op de ruimere kaders die zijn gesteld op rijks- en provinciaal niveau. Nu in het Sociaal-economisch beleidsplan Veere reeds is gekozen voor het evenwichtige groeimodel, is het vervolgens van belang het beleid voor de kampeersector helder en toekomstgericht te formuleren.
20
4. Kaders voor gemeentelijk beleid 4.1.
Inleiding
In dit hoofdstuk worden kaders voorgesteld voor het gemeentelijk toeristisch en ruimtelijk beleid voor de kampeerterreinen. De kaders zijn per onderdeel gedaan om zo concreet mogelijk te kunnen zijn. Met de hoofdindeling is - waar mogelijk - aangesloten bij de rubrieken die door de toetsingscommissie worden gehanteerd bij de toetsing van concrete initiatieven op bedrijfsniveau. Achtereenvolgens worden de volgende onderwerpen behandeld: Algemeen (paragraaf 4.3): - nieuwe kampeerterreinen; - creëren grondmobiliteit; - uitbreiding oppervlakte kampeerterreinen; - uitbreiding aantal eenheden; Gezondheid en veiligheid (paragraaf 4.4): - brandveiligheid; Collectieve ruimte (paragraaf 4.5): - landschappelijke inpassing; - interne groenstructuur; - sanitair; - centrale recreatieve voorzieningen; - parkeren; Exclusieve ruimte (paragraaf 4.6): - aard kampeermiddelen; - oppervlakte standplaatsen; - bijgebouwen op de standplaats; - kampeerhuisjes en recreatiewoningen; Beheer en toezicht (paragraaf 4.7): - dienstwoningen; - huisvesting personeel; - gebouwen ten behoeve van beheer. Voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de verschillende onderdelen wordt een ambitie met uitgangspunten voorgesteld die richting kan geven aan de beleidskaders. 4.2.
Uitgangspunten
Ambitie Het gemeentelijk beleid is gericht op een diversiteit aan kwalitatief hoogwaardige kampeerterreinen, die bijdragen aan een hoge ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en die een sterke economische positie hebben (bedrijfseconomisch en sociaal-economisch). Benadrukt wordt dat het streven naar kwalitatief hoogwaardige terreinen niet inhoudt en ook niet mag leiden tot identieke terreinen, van hetzelfde (voorzieningen)niveau. Er is ruimte voor kampeerterreinen in ieder marktsegment wat betreft luxe en voorzieningen. Wel is het gewenst dat alle terreinen een goede ruimtelijke uitstraling hebben en deze goed zijn ingepast in de omgeving. Een sterke economische positie is niet alleen voor de sector van belang, maar is gelet op de spin-off aan kapitaal en werkgelegenheid ook van groot belang voor het Veerse bedrijfsleven en de Veerse samenleving. De lokale eco-
21
nomie draait voor bijna 50% op het toerisme. Een gezonde toeristische sector levert derhalve ook een belangrijke bijdrage aan een gezonde Veerse economie. In dat opzicht is het beleid primair gericht op het handhaven van het aantal standplaatsen. Afhankelijk van de uitkomst van de inspraak op de nota en de verdere discussie kan ook een selectieve groei voor bepaalde nieuwe concepten en/of doelgroepen tot de mogelijkheden behoren. Flexibiliteit Voor het kunnen halen van de ambitie moeten bedrijven flexibel op ontwikkelingen kunnen inspelen. Terughoudendheid in regelgeving is nodig, zonder daarbij concessies te doen aan het beoogde ambitieniveau. Het motto is dan ook: niet meer regelen dan nodig, maar datgene wat vanuit de gemeentelijke beleidsoptiek nodig is moet wel goed geregeld worden. 4.3.
Beleidskaders algemeen
4.3.1. Nieuwe kampeerterreinen Algemeen In het gemeentelijk beleid wordt onderscheid gemaakt in verplaatsing van bestaande kampeerterreinen en vestiging van nieuwe kampeerterreinen. Verplaatsing van bestaande terreinen naar nieuwe locaties is in beginsel toelaatbaar, mits hervestiging plaatsvindt op een passende locatie en er gezorgd wordt voor een goede landschappelijke inpassing. Herplaatsing wordt hier dan ook losgekoppeld van nieuwvestiging. In het streekplan Zeeland en de Regiovisie Walcheren 2000+ is de vestiging van nieuwe verblijfsrecreatieve complexen uitgesloten. De regiovisie Rondom het Veerse Meer ziet kansen voor mini- of hofstedecampings en landschapscampings. Kaders 1. Geen nieuwe kampeerterreinen mogelijk maken. De ruimtelijke effecten (landschap, ontsluiting e.d. ) en de ontwikkelingen op de kampeermarkt geven aanleiding een terughoudend beleid voor vestiging van nieuwe kampeerterreinen aan te houden. 2.
Nieuwe kampeerterreinen onder voorwaarden mogelijk maken in combinatie met opkoop van eenheden van andere terreinen. Er kan meer dynamiek in de huidige markt gebracht worden als aan nieuwvestiging van een kampeerterrein (niet zijnde verplaatsing van bestaande terreinen) de voorwaarde wordt gesteld dat daarvoor elders eenheden moeten worden gesaneerd. Nieuwe hoogwaardige kampeerterreinen kunnen tot stand komen die een bijdrage leveren aan een kwalitatief hoogwaardiger en meer toekomstgericht verblijfsrecreatief product. Bijkomend gevolg kan zijn het ontstaan van gronddynamiek of het benutten van bestaande locaties voor uitbreiding in het kader van kwaliteitsverbetering van aangrenzende bedrijven. 3. Nieuwvestiging zonder meer mogelijk maken. Realisatie van nieuwe kampeerterreinen om het aantal kampeerplaatsen op peil te houden is een optie, omdat. het feitelijke aantal standplaatsen op dit moment kleiner is dan het aantal vergunde plaatsen. Kwaliteitsverbeteringen binnen de bestaande terreinen hebben hiertoe geleid.1. Te overwegen valt om in het geval van nieuwvestiging de voorwaarde te hanteren dat nieuwe terreinen ook moeten worden gericht op een vernieuwend en kwalitatief hoogwaardig concept (productdifferentiatie).
1
Volgens een globale inschatting betreft het circa 150 eenheden.
22
Toelichting Uiteraard dienen nieuwe terreinen ruimtelijk zorgvuldig te worden gesitueerd en ingepast. De uitgangspunten en de compensatielocaties uit Walcheren 2000+ bieden daarvoor mogelijkheden in het zuidwestelijk kustgebied. Ook elders hoeft nieuwvestiging echter niet volledig te worden uitgesloten, mits de locatie en de inpassing in de omgeving aan alle daaraan te stellen voorwaarden voldoen en ook sprake is van een meerwaarde voor de omgeving. Daarbij kan de groen-voor-roodbenadering worden gehanteerd, waarbij wat betreft oppervlakte en kwaliteit van landschaps- en natuurontwikkeling verdergaande voorwaarden worden gesteld dan bij bestaande terreinen. Overigens gaat dit principe minder ver dan in West-Zeeuwsch-Vlaanderen, waar uitbreiding en nieuwvestiging van recreatieterreinen mede gebruikt wordt om de natuurdoelen van het gebiedsgerichtbeleid te realiseren (rood voor groen). Dergelijke natuurdoelen zijn op Walcheren niet aan de orde. Wel is het gewenst om te bezien of zeker buiten de vestigingslocaties in Walcheren 2000+ - geïnvesteerd kan worden in extra landschaps- en natuurontwikkeling, in aanvulling op en mogelijk in samenhang met de landschappelijke inpassing van het terrein. 4.3.2. Creëren grondmobiliteit Algemeen Beschikbaarheid van grond is de cruciale factor in ontwikkelingen van kampeerterreinen; grond is nodig voor: kwaliteitsverbetering (vergroting standplaatsen, meer ruimte voorzieningen, etc.); verbeteren van de veiligheidssituatie (brandveiligheid). Knelpunten in de beschikbaarheid van gronden zijn: beperkte grondmobiliteit; hoge grondprijzen; fysieke begrenzing terreinen (natuurgebieden, kernen, andere recreatieterreinen). De ruilverkaveling is afgerond, wettelijke mogelijkheden voor ruil van gronden, behalve vrijwillige kavelruil, in dat verband zijn dan ook niet aanwezig. Het streekplan Zeeland en de regiovisie Walcheren 2000+ bieden de mogelijkheid voor uitbreiding van terreinen (met maximaal 20%) voor kwaliteitsverbetering en productdifferentiatie. De nota Hoofdlijnen voor het eerste Zeeuwse omgevingsplan spreekt over het onderzoeken van mogelijkheden van het oprichten van: een Zeeuwse grondbank en een saneringsfonds voor verblijfsrecreatie. 1. 2. 3.
Kaders Er is geen specifieke rol voor de overheid weggelegd: marktpartijen moeten tot overeenstemming zien te komen, de overheid is passief. De overheid (gemeente / provincie) onderzoekt in overleg met RECRON en ZLTO de mogelijkheid om aan te sluiten bij de Zeeuwse grondbank. Een actieve overheidsrol; alleen voor bedrijven die door fysieke omstandigheden (omgeven door natuurgebieden, andere recreatieterreinen en / of bebouwing) worden belemmerd, wordt er gericht gezocht naar mogelijkheden voor bedrijfsverplaatsing.
Toelichting Het zal voor de meeste bedrijven onmogelijk zijn om de inspanningen van kwaliteitsverbetering en implementatie van de brandveiligheidsvoorschriften uit te voeren zonder oppervlaktevergroting van hun bedrijf. Deze inspanningen leiden zonder uitbreidingsmogelijkheden tot een aanzienlijke afname van het aantal standplaatsen. De mogelijkheden voor grondverwerving voor uitbreiding van recreatieterreinen zijn op dit moment echter minimaal. Daardoor dreigt op termijn een teruggang van de kwaliteit van het verblijfsrecreatief product en een negatief gevolg voor de economische betekenis van toerisme en recreatie.
23
Voor bedrijven die zijn ingesloten door natuurgebieden, kernen en andere recreatieterreinen is bedrijfsverplaatsing de enige oplossing om te kunnen uitbreiden met behoud van het aantal kampeerplaatsen. Bij het opheffen of verplaatsen van terreinen kan ruimte ontstaan voor aangrenzende bedrijven om uit te breiden. De huidige (defensieve) grondmarkt kan doorbroken worden om tot meer dynamiek te komen. Daarmee kan ruimte beschikbaar komen voor verblijfsrecreatie die ondernemers in de gelegenheid stelt actiever te werken aan kwaliteitsverbetering. Het opzetten van een grondbank kost veel tijd, energie en geld (organisatie en voorfinanciering), maar het is één van de weinige middelen die er (nog) resteren om grondmobiliteit voor recreatieterreinen te realiseren die tot anticipatie en reactie van de sector leidt op toekomstige ontwikkelingen. Op dit moment bestaat er al een grondbank Zeeland. Deze is actief in West Zeeuws-Vlaanderen en zal ook worden ingezet voor uitvoering van de gebiedsvisie Rondom het Veerse Meer. Op basis van een inventarisatie van benodigde grond worden door de Dienst landelijk Gebied werkzaamheden in deze gebieden voor de grondbank uitgevoerd. Ook voor Veers grondgebied zou aansluiting kunnen worden gezocht bij de grondbank Zeeland. 4.3.3. Uitbreiding oppervlakte kampeerterreinen Algemeen Voor de noodzakelijke en gewenste kwaliteitsverbetering (standplaatsvergroting en vergroting collectieve ruimte) en voor naleving van de brandveiligheidsvoorschriften is uitbreiding van de kampeerterreinen één van de opties. In het provinciaal beleid wordt daaraan een maximum van 20% gesteld. Het is de vraag in hoeverre een uitbreidingspercentage van 20% (ten opzichte van het bestaande areaal) voldoende is om aan de gestelde inspanningen te voldoen. In het nieuwe provinciale sociaal-economische beleidsplan is onder voorwaarden voor een dynamische ontwikkelingsmogelijkheid gekozen en worden geen percentages meer genoemd. 1. 2.
Kaders Vasthouden aan het huidige maximum aan de uitbreiding van terreinen van 20%: - per terrein; - voor de gehele gemeente. Bieden van ruimere uitbreidingsmogelijkheden.
Toelichting Om de uitbreidingsbehoefte van de kampeerterreinen in de gemeente te kunnen bepalen is het nodig te beschikken over informatie over de netto standplaatsoppervlakte van de verschillende typen standplaatsen. Verder is een duidelijke normstelling voor de netto- en de bruto standplaatsoppervlakte nodig. Factoren die daarbij essentieel zijn, zijn het gewenste kwaliteitsniveau en de aard en omvang van de brandveiligheidsvoorschriften. Informatie over de netto standplaatsoppervlakte op de kampeerterreinen in Veere is niet beschikbaar. Wel kan aan de hand van een aantal aannames op basis van de beschikbare gegevens over de bruto standplaatsoppervlakte een indicatieve gemiddelde netto standplaatsoppervlakte worden bepaald. Op grond van de beschikbare gegevens (zie ook bijlage 1) zijn de volgende conclusies te trekken: kampeerterreinen met 100 tot 200 standplaatsen hebben de kleinste gemiddelde oppervlakte per standplaats. Er zijn vijf terreinen met een gemiddelde bruto standplaatsgrootte tussen de 122-137 m2. In totaal hebben deze terreinen 617 standplaatsen (9% van het totaal); deze kleinere bedrijven zijn veelal specifiek gericht op een doelgroep: vaste standplaatsen of toeristische standplaatsen; praktisch alle kleine bedrijven zijn in de zuidwestelijke kustzone gelegen. In deze zone zijn ook enkele grotere bedrijven gelegen;
24
-
de kampeerterreinen die specifiek zijn gericht op toeristische standplaatsen hebben een grotere gemiddelde bruto standplaatsoppervlakte dan de terreinen met vaste standplaatsen; de toeristische bedrijven zijn blijkbaar meer mee gegaan met de ontwikkelingen in de markt (meer voorzieningen, grotere standplaatsen); de verenigingkampeerterreinen vormen een aparte groep: zij beschikken over een beperkt aantal standplaatsen op een relatief groot oppervlak; er zijn twee terreinen met een gemiddelde bruto-oppervlakte van circa 300 m² per standplaats. Het betreft grote bedrijven waarvan er één is gericht op toeristische standplaatsen en de ander volledig op vaste standplaatsen.
Tabel 2 Overzicht bruto- en nettostandplaatsoppervlakte Type kampeerterrein
Aantal kampeerterreinen
toeristische terreinen jaarplaats terreinen gemengde terreinen Verenigingsterreinen Totaal
10 6 7 10 33
standplaatsen absoluut 2.974 989 2.943 233 7.139
brutostandplaats grootte (m²) 224 218 190 693 ---
netto standplaatsgrootte als percentage van de brutogrootte 40 90 87 76 277 ---
50 112 109 95 347 ---
60 134 131 114 416 ---
Als er wordt uitgegaan van minimale netto standplaatsoppervlakten van 100 m2 (toeristisch) en 150 m2 (seizoen en vast) en als er wordt aangenomen dat de toeristische bedrijven en de bedrijven met hoofdzakelijk vaste standplaatsen representatief zijn voor het Veerse gemiddelde, ontstaat het volgende beeld. De gemiddelde netto standplaatsoppervlakte van de toeristische plaatsen is met 134 m2 gunstig, als er vanuit wordt gegaan dat de standplaatsen netto 60% beslaan (relatie weinig groen en centrumvoorzieningen)van de oppervlakte van de terreinen. Op een recreatieterrein dat voldoet aan de eisen van landschappelijke inpassing, waterberging en een aantrekkelijke inrichting is slechts 40%) van de totale oppervlakte beschikbaar als netto-standplaats. Als dit percentage wordt losgelaten op de gemiddelde toeristische bruto standplaatsgrootte van de gespecialiseerde toeristische kampeerterreinen, is er voor de gemiddelde toeristische standplaats slechts 90 m² beschikbaar (zie tabel 2). Voor deze terreinen ligt er een groot ruimteprobleem. Bij een verhouding van 40% is een veel grotere uitbreidingsruimte dan 20% nodig voor de netto standplaatsoppervlakte. Bij de terreinen met vaste standplaatsen is de ruimtebehoefte veel groter. Zelfs bij een aandeel van 60% van de netto standplaatsen voldoet de gemiddelde netto-standplaatsgrootte (131 m²) niet aan de beoogde oppervlaktemaat van 150 m². Dit gemiddelde, zoals weergegeven in de tabel, wordt sterk positief beïnvloed door een groot bedrijf met relatief zeer grote standplaatsen. Op gemengde bedrijven is de gemiddelde netto-standplaatsgrootte structureel lager dan op gespecialiseerde bedrijven. Over deze berekeningen zijn enkele kanttekeningen te plaatsen. Als de aangegeven getallen betrouwbare gemiddelden zijn, zal de netto-oppervlakte op een aantal bedrijven ruim onder dit gemiddelde liggen. zonder nader onderzoek ter plaatse kan niet worden bepaald of de aangegeven percentages reëel zijn, welk percentage de feitelijke situatie het best benadert en wat het verschil is tussen terreinen met hoofdzakelijk vaste standplaatsen of juist toeristische standplaatsen.
25
Het is aan te bevelen de verhouding tussen de netto- en de bruto-standplaatsoppervlakte op de kampeerterreinen te inventariseren. Om de netto-oppervlakte van de standplaatsen te kunnen vergroten, vraagt om voldoende ruimte. Het is de afweging tussen de kwaliteit van de terreinen in combinatie met uitbreiding van die terreinen en een goede landschappelijke inpassing. Als de oppervlakte van terreinen uitgebreid wordt, is de vraag waarvoor die ruimte wordt benut. Als er sprake is van een groter aantal vergunde eenheden dan in de praktijk aanwezig zijn, kan de extra ruimte worden benut voor vergroting van de standplaatsen (netto), voorzieningen (bruto) of van het aantal eenheden. 4.3.4. Uitbreiding aantal eenheden Algemeen Uitbreiding van het aantal eenheden voor een aantal kampeerterrein kan aan de orde zijn, wil kwaliteitsverbetering bedrijfseconomisch haalbaar zijn en om te kunnen voldoen aan nieuwe brandveiligheidsvoorschriften. Het bestaande beleidskader (Walcheren 2000+) biedt mogelijkheden voor uitbreiding in eenheden, mits dat bedrijfseconomisch noodzakelijk is voor kwaliteitsverbetering en / of productdifferentiatie. Kaders 1. Uitbreiding van het aantal eenheden ten behoeve van kwaliteitsverbetering en productdifferentiatie terughoudend benaderen en uitsluitend in specifieke gevallen, na grondige onderbouwing medewerking verlenen. 2. Uitbreiding van het aantal eenheden maximeren op 10% van het totaalaantal vergunde eenheden, als zijnde een objectieve kwantitatieve maatstaf. Ook in dit scenario moet worden aangetoond dat uitbreiding van het aantal eenheden nodig is voor de financiering van kwaliteitsverbetering of productdifferentiatie. Toelichting Uitbreiding van het aantal eenheden in individuele situaties kan nodig zijn. Anderzijds moet worden vastgesteld dat er macro gezien geen structurele groeipotenties lijken te zijn voor de kampeermarkt. Dus voorkomen moet worden dat het aantal eenheden structureel wordt uitgebreid, waardoor een overcapaciteit ontstaat. Overigens wordt hierbij opgemerkt dat bij uitbreiding van het aantal eenheden het aantal vergunde eenheden uitgangspunt is. Als er feitelijk minder eenheden aanwezig zijn dan vergund, kan het aantal eenheden worden vergroot tot het aantal vergunde eenheden, mits de minimale netto-standplaatsoppervlakte en onderlinge afstanden als minimum wordt gehanteerd. Als voor de vergroting van het aantal eenheden extra ruimte noodzakelijk is, kan deze ruimte eerst ingezet worden om de netto- en bruto-standplaatsoppervlakte en de onderlinge afstanden van de bestaande eenheden te vergroten tot de normwaarden. Het hanteren van een relatief beperkt maximumpercentage voor de uitbreiding van het aantal eenheden biedt de mogelijkheid bij verdergaande uitbreiding sanering van eenheden van elders als voorwaarde te verbinden. Hierdoor ontstaat een zekere dynamiek die kan leiden tot meer ruimte voor kwaliteitsverbetering en vernieuwing. 4.4.
Gezondheid en veiligheid
4.4.1. Brandveiligheid Algemeen (Brand)veiligheid is een belangrijk kwaliteitsaspect van het kampeerproduct voor zowel de toerist, de ondernemer als de gemeente. Al deze partijen hebben, weliswaar vanuit een andere invalshoek, een belang bij een maatschappelijk verantwoordelijke (brand)veiligheidssituatie op een camping. Van de nieuw vast te stellen
26
brandveiligheidsvoorschriften dient dan ook in combinatie met de andere voorstellen in deze Kadernota een impuls uit te gaan die leidt tot een kwaliteitsverbetering van het kampeerproduct Veere. 4.4.2. Huidige situatie en voorschriften. Na de herindeling zijn de exploitatievergunningen voor de bestaande campings 2 keer verlengd. Voor een aantal campings, die een kwaliteitsverbeteringsplan hebben uitgevoerd, is na 1997 een nieuwe exploitatievergunning verleend. In de meeste oude, en zeker in de nieuwe exploitatievergunningen, is het volgende voorschrift opgenomen: “Tussen de kampeermiddelen dient aan alle zijden een vrije tussenruimte van ten minste drie meter te zijn, die niet mag dienen voor het plaatsen van een opbergruimte of van een auto.” Er bestaat een zekere relatie tussen de afstandseis en de netto standplaatsoppervlakte van de kampeermiddelen. Immers hoe groter de standplaats, hoe eenvoudiger aan de afstandseis kan worden voldaan. Alhoewel dit in de praktijk ook weer niet altijd opgaat door de terreininrichting (ligging van wegen, paden, kabels en leidingen, bezonning e.d.). Op dit moment gelden de volgende netto-oppervlakte normen voor de verschillende soorten standplaatsen op een camping: - toeristische standplaats 80 m2 - seizoensstandplaats 100 m2 - jaarstandplaats 130 m2 (exclusief 15 m2 voor een autoparkeerplaats) De RECRON onderschrijft deze oppervlaktenormen als absoluut minimum. De standplaats oppervlakte is primair gericht op een zekere mate van comfort en privacy. Op dit moment bestaat bij de gemeente onvoldoende inzicht in hoeverre de oppervlaktenormen en het afstandsvoorschrift in de praktijk ook daadwerkelijk worden nageleefd. Hiervoor is per kampeerterrein een opname van de huidige situatie nodig. Aan de hand van de gegevens in tabel 2 van deze nota en luchtfoto’s bestaat de indruk dat op een aantal campings de huidige netto standplaats oppervlaktenormen en dus ook de afstandsvoorschriften niet worden gehaald. Daarnaast zijn er drie campings bezocht om de huidige situatie te vergelijken met de voorschriften van de concept-Richtlijn. Gekozen is voor: - Een camping waar recent een verbeteringsplan is uitgevoerd. Deze camping zal na nog enkele aanpassing zonder veel moeite aan de Richtlijn kunnen voldoen - Een camping waarvoor een verbeteringsplan is ingediend. Deze camping voldoet op dit moment niet aan de geldende afstandseis en netto standplaatsoppervlakte. In het verbeteringsplan wordt nog niet overal aan de 3-5 meter afstandseis tussen de stacaravans voldaan. Door een andere creatievere opstelling van de kampeermiddelen op de standplaatsen en uitdunning is het mogelijk aan de afstandseis te gaan voldoen. - Een camping met een gering aantal eenheden zonder uitbreidingsmogelijkheden. Deze camping voldoet op dit moment niet aan de geldende afstandseis en netto standplaatsoppervlakte, terwijl ook de wegbreedte niet aan de norm voldoet. Overigens kan met alleen een opname van de huidige situatie niet worden beoordeeld of en zo ja, op welke wijze aan de voorgestelde brandveiligheidsvoorschriften kan worden voldaan. Dit is per bedrijf afhankelijk van verschillende factoren en kan bovendien op verschillende manieren worden bereikt, zoals door: - terreinuitbreiding; - toepassing brandwerend materiaal i.p.v. afstanden; - uitdunning van eenheden; - omzetting van jaarstandplaatsen in toeristische kampeermiddelen - samenwerking met een (naastgelegen) ander kampeerterrein; - verplaatsing
27
- verkoop grond/eenheden aan grond/-eenheden bank. 4.4.3. Voorschriften richtlijn. De brandveiligheidsvoorschriften in de concept-Richtlijn hebben betrekking op: a. de bereikbaarheid van de camping en de kampeermiddelen voor de brandweer en overige hulpdiensten; b. de inrichting van het kampeerterrein c. de electrische- en gasinstallaties; d. de brand- en alarmeringsinstallaties; e. gebruiks- en gedragsvoorschriften. In bijlage 3 is een vergelijkingstabel opgenomen. In deze tabel zijn de voorschriften van de Richtlijn vergeleken met de huidige voorschriften. In de laatste kolom van de tabel is aangegeven of er sprake is van een bestaand, nieuw of aangescherpt voorschrift. Voor de inrichting en exploitatie van een kampeerterrein zijn met name de bereikbaarheids- en afstandsvoorschriften van belang. In de Richtlijn is hierover het volgende opgenomen. Bereikbaarheid: ten behoeve van het verkeer van de hulpverlenende diensten moet een doorgaande route met een breedte van ten minste 3,5 meter en een hoogte van ten minste 4,2 meter vrijgehouden worden; de opstelling van de kampeermiddelen dient zodanig te geschieden, dat de blusvoertuigen van de brandweer en andere hulpverlenende diensten te allen tijde enig kampeermiddel tot 40 meter kunnen benaderen. Voor permanente standplaatsen. de afstand van enig kampeervak tot de perceelsgrens bedraagt ten minste 5 meter; tussen de kampeervakken wordt een vrije ruimte van ten minste 5 meter aangehouden. Voor niet permanente standplaatsen: niet permanente standplaatsen dienen gesitueerd te worden in een (brand)compartiment van maximaal 500 m2, uitgaande van 5 standplaatsen van 100 m2. Indien de standplaatsen groter worden dan kan het brandcompartiment evenredig worden vergroot De afstand tussen de brandcompartimenten is ten minste 5 meter; tussen kampeervakken op niet permanente standplaatsen, niet gelegen in een brandcompartiment, is aan alle zijden een vrije tussenruimte van ten minste 3 meter. Kampeervak. Een kampeervak is het gedeelte van een standplaats waarop een kampeermiddel, (bij)gebouw en een auto geclusterd bij elkaar mogen staan. 4.4.4. Kaders en aandachtspunten. Afstandseisen algemeen. Met de afstandseisen tussen de kampeermiddelen wordt beoogd het voorkomen van brandoverslag van het ene kampeervak naar het andere kampeervak. Voor permanente standplaatsen is de 5 meter afstand afgeleid van de tijd (30 minuten) dat brandoverslag moet worden voorkomen. Bij een brand hebben we te maken met hittestraling. Deze straling wordt minder naarmate ook de afstand groter wordt. Uit berekeningen is gebleken dat de hittestraling op 3 meter afstand dusdanig hoog is dat alle materiaal wat op die afstand staat van structuur verandert en gaat branden Bij een afstand van 5 meter kan de brand redelijkerwijs tot één kampeervak beperken blijven. Overigens dient de 5 meter afstand te worden genuanceerd, omdat de 30 minuten brandoverslag ook kan worden bereikt door brandwerend bouwkundig materiaal in de caravan of tussen de caravans onderling. Op dit moment worden dergelijke kampeermiddelen nog niet gebouwd maar caravanbouwers zouden hierop kunnen inspelen c.q. worden aangespoord. Wellicht dat ook
28
met een bepaald soort beplanting, maar daarnaar is nog geen onderzoek gedaan, een gelijkwaardige brandwerendheid als de 5 meter afstand kan worden bereikt. Voor niet permanente standplaatsen geldt een andere afstand of compartimentering met als redenering dat bij brand in een kampeervak de naastgelegen toercaravans/tenten relatief gemakkelijk en snel zijn weg te slepen. 4.4.5. Afstandseis permanente kampeermiddelen. Kaders. 1. De 30 minuten brandwerendheidseis via het aanhouden van 5 meter afstand of een gelijkwaardige voorziening wordt onverkort overgenomen. 2. De 30 minuten brandwerendheidseis via het aanhouden van 5 meter afstand of een gelijkwaardige voorziening geldt als kwaliteitsnorm voor nieuwe kampeerterreinen en bij uitbreiding van bestaande kampeerterreinen. Voor bestaande terreinen zonder uitbreiding geldt vooralsnog een onderlinge vrije tussenruimte van tenminste 3 meter die ook zal worden gehandhaafd. Toelichting In de Richtlijn is het verschil in afstandseisen tussen permanente en niet permanente standplaatsen gebaseerd op de juridische redenering dat eerstgenoemde plaatsen “standplaatsen” dan wel de daarop aanwezige kampeermiddelen “bouwwerken” in de zin van de Woningwet zouden zijn (art. 1, lid 1 sub e en h), zodat daarop het Bouwbesluit en -verordening van toepassing is. De vraag is of deze redenering wel juist en dus juridisch afdwingbaar is. Hierover bestaat twijfel en dus onduidelijkheid. Beter is om de grondslag van de afstandseis niet te gaan juridiseren maar de beoogde doelstelling (voorkomen/beperken van brandoverslag) als uitgangspunt te nemen. Want ook al is er geen landelijke/wettelijke grondslag dan is de gemeente nog altijd autonoom zelf een afstandseis te bepalen. In de hele discussie over de nieuwe Richtlijn is dit het meest heikele punt geweest, omdat het zondermeer 1-op-1 overnemen hiervan volgens de brancheorganisatie tot vergaande terreinuitbreidingen en/of bedrijfseconomische gevolgen zou kunnen leiden. 4.4.6. Oppervlakte compartimentering niet permanente standplaatsen. Kaders. 1. De oppervlakte wordt vastgesteld op maximaal 500 m2 (Richtlijn). 2. De oppervlakte wordt vastgesteld op maximaal 1.000 m2 (variant). Toelichting Een compartiment is te beschouwen als één groot kampeervak. Binnen een compartiment gelden geen afstanden tussen de kampeermiddelen onderling. Natuurlijk geldt er wel een netto-standplaatsoppervlakte per kampeermiddel. Uitgaande van de huidige netto-standplaatsoppervlakte van 80 m2 (op termijn 100 m2) voor een toercaravan en 15 m2 voor een auto kunnen er bij de voorgestelde compartimenten resp. 5 of 10 eenheden worden geplaatst. Een zekere omvang van de compartimenten is nodig voor de bedrijfsvoering en voorkomt, gelet op de veiligheidsdoelstelling, onnodige herstructurering van terreinen. De voorgestelde oppervlakte voor een compartiment in de Richtlijn is de maximale oppervlakte wat een (afbrand)risico mag lopen bij het uitbreken van een brand. Vergroting van het compartiment houdt verder in dat de bluscapaciteit van één blusvoertuig dan onvoldoende is. 4.4.7. Begripsomschrijving kampeervak Een kampeervak is het gedeelte van een standplaats waarop een kampeermiddel, (bij)gebouw en een auto geclusterd bij elkaar mogen staan. Kaders. 1. Begripsomschrijving onverkort handhaven. 2. Begripsomschrijving handhaven met ontheffingsmogelijkheid als het aantoonbaar niet anders kan.
29
3. Auto’s uitsluiten van begripsomschrijving. Toelichting Het begrip kampeervak is geïntroduceerd om daarbinnen naast het kampeermiddel ook een slaaptentje, een berging en auto te kunnen situeren. Binnen een kampeervak gelden geen onderlinge afstanden tussen de kampeermiddelen. Door te schuiven met een kampeervak heeft de ondernemer flexibiliteit bij de inrichting van zijn terrein. Anderzijds is het natuurlijk wel zo dat als je met één kampeervak gaat schuiven dit gevolgen kan hebben voor het aangrenzende kampeervak (domino-effect) en daardoor mogelijk ook de terreininrichting (wegen, paden, kabels en leidingen). Het mogen plaatsen van een auto buiten een kampeervak verlaagt de brandwerendheid tussen de kampeermiddelen en is dus contra productief. Als de auto niet binnen het kampeervak kan worden geplaatst zal dit op een centrale parkeervoorziening dienen plaats te vinden. 4.4.7. Overige voorschriften Richtlijn. De overige voorschriften van de Richtlijn geven geen aanleiding tot discussie en/of op-/aanmerkingen kunnen dus worden overgenomen met dien verstande met het voorschrift over de 5 meter afstandseis van het kampeervak tot de perceelsgrens op een praktische wijze zal worden toegepast als er sprake is van een aansluitend bos en/of een ander kampeerterrein. 4.5.
Collectieve ruimte
4.5.1
Landschappelijke inpassing Algemeen Een goede landschappelijke inpassing van kampeerterreinen is vanuit de ruimtelijke kwaliteit en de belevingswaarde van de omgeving van groot belang. Ook voor de (recreatieve) kwaliteit van de terreinen kan een goede landschappelijke inpassing betekenis hebben. Belangrijke vraag is hoe een goede landschappelijke inpassing kan worden verzekerd bij uitbreiding van kampeerterreinen en nieuwe kampeerterreinen. 1. 2. 3.
Kaders Algemene eis van 10 meter randbeplanting met opgaande inheemse soorten, met dien verstande dat waar een kampeerterrein aan beplanting grenst of aan een ander recreatieterrein volstaan kan worden met 5 meter. Een oppervlaktemaat per terrein voor groenvoorzieningen. Een meer genuanceerde kwalitatieve benadering, waarbij een meer gevarieerde landschappelijke inpassing mogelijk wordt gemaakt.
Toelichting Uitgangspunt is dat de kampeerterreinen goed in de omgeving worden ingepast, gericht op een hoge landschappelijke kwaliteit bezien vanuit de omgeving en op het terrein. Via een beplantingsstrook met een vaste maat van 10 meter kunnen kampeerterreinen en de kampeermiddelen aan het zicht van buitenaf worden onttrokken. De terreinen dragen door middel van de beplantingsstrook voorts bij aan de stoffering van het landschap. Bovendien geven de beplantingsstroken het terrein zelf een enigszins besloten karakter. Een voordeel van een standaard beplantingsstrook is voorts dat toetsing heel eenvoudig is. Een nadeel van standaard beplantingsstroken is dat niet op alle plaatsen ruimte is voor een strook met een breedte van 10 meter (en dat zijn niet noodzakelijkerwijs de plaatsen waar daaraan geen behoefte zou bestaan). Een ander nadeel is dat de beplantingsstroken veelal een sterk uniform karakter hebben, zonder bijzondere kwaliteiten. Bovendien is er geen visuele relatie tussen kampeerterrein en omgeving (zicht vanaf het recreatieterrein op het omliggende landschap). Bovendien is een principiële vraag of kampeerterreinen door middel van "schaamgroen" volledig aan het zicht moeten worden onttrokken. Kanttekening Gelet op het voorgaande hoeft er geen bezwaar te zijn tegen een meer afwisselende landschappelijke inpassing van de kampeerterreinen, waarbij een gevarieerde beplanting wordt gebruikt, mogelijk in combinatie met kleine
30
landschaps- of natuurelementen. Een dergelijke landschappelijke inpassing kan een kwalitatieve meerwaarde hebben. Een aandachtspunt is hoe een kwalitatief hoogwaardige inpassing kan worden gewaarborgd, zonder al te richtinggevende criteria, voorwaarden en onnodige procedures. Een zekere objectivering is echter gewenst. 4.5.2. Interne groenstructuur Algemeen Met het oog op een hoogwaardig toeristisch-recreatief product verdient het aanbeveling ook een hoogwaardige (groene) inrichting van de nieuwe terreinen te waarborgen. 1. 2.
Kaders Stellen van voorwaarden aan interne groenstructuur. Vrijlaten van interne groenstructuur.
Toelichting Het stellen van voorwaarden aan de interne groenstructuur gaat een stap verder dan de landschappelijke inpassing van het terrein. Een goede inpassing van het terrein in de omgeving is noodzakelijk gelet op de uitstraling van de terreinen op de (wijde) omgeving. De interne groenstructuur is uitsluitend van belang voor de gebruikers van de kampeerterreinen. Hoewel het in het algemeen - gelet op de kwaliteit van de terreinen - aanbeveling verdient ook een hoogwaardige groene inrichting te realiseren is het de vraag of daaraan door de gemeente voorwaarden moeten worden gesteld. 4.5.3. Sanitair Algemeen Recreanten (althans een groot deel) stellen steeds hogere eisen aan sanitaire voorzieningen: goede kwaliteit sanitair, meer luxe en sanitair op de standplaats. 1. 2.
Kaders Restrictief: sanitair strikt regelen, door maximale oppervlaktematen per terrein en per standplaats vast te leggen, met eventueel vrijstellingsmogelijkheden. Ruim: ondernemer is in beginsel vrij in keuze voor omvang en aard sanitaire voorzieningen.
Toelichting Het belangrijkste argument voor het restrictief regelen van sanitaire voorzieningen is dat het om gebouwen gaat. Vanuit de gedachte dat kampeerterreinen vaak aanzienlijke oppervlakten beslaan en deze in het buitengebied zijn gelegen, kan worden gesteld dat het op kampeerterreinen gewenst is verstening tegen te gaan en bebouwing te concentreren. Uitgaande van deze redenering zijn in veel bestemmingsplannen maximummaten opgenomen en zijn bouwmogelijkheden geconcentreerd. De ontwikkeling van de vraag in de markt, de diversificatie daarin en de wens om te komen tot kwaliteitsverbetering en productdifferentiatie zijn argumenten voor kader 2. Door duidelijk te bepalen wat onder sanitaire voorzieningen wordt verstaan en door een goede landschappelijke inpassing van de kampeerterreinen te verzekeren kunnen onevenredige negatieve effecten op de omgeving worden voorkomen. Ondernemers zullen niet meer sanitaire voorzieningen realiseren dan bedrijfseconomisch en vanuit recreatief oogpunt gewenst. Een aandachtspunt is versnippering van bebouwing door bijvoorbeeld individueel sanitair op de standplaatsen. Als de bouwmogelijkheden voor sanitaire voorzieningen worden vrijgelaten, zijn er weinig mogelijkheden daarop invloed uit te oefenen. 4.5.4. Centrale recreatieve voorzieningen Algemeen Centrale voorzieningen spelen een belangrijke rol in de gewenste kwaliteitsverbetering en productdifferentiatie. Er is een grote diversiteit aan voorzieningen denkbaar: speelvoorzieningen (speeltuin, zwembad, kinderboerderij);
31
1. 2.
horeca (van kantine, snackbar tot restaurant); sportieve voorzieningen (van voetbal- of basketbalveld tot paintball, survival, etc.); supermarkt; gezondheid en welzijn (beautyfarm, kuuroord); huiskamer; bergingen ten behoeve van gasten; internetaansluiting / WIFI. Kaders Bouw- en gebruiksmogelijkheden van centrale voorzieningen worden nauw afgegrensd, uitgaande van de bestaande situatie; nieuwe ontwikkelingen moeten eerst worden getoetst op basis van op te stellen criteria. De ondernemer is binnen algemene randvoorwaarden vrij in keuze voor aard en omvang van centrale voorzieningen.
Toelichting Het stringent regelen van de centrale voorzieningen heeft als voordeel dat bouw- en gebruiksmogelijkheden specifiek worden vastgelegd en kunnen worden getoetst. Nadeel is dat de flexibiliteit beperkt is. Dat is een belemmering voor kwaliteitsverbetering en productdifferentiatie. Onderscheid moet worden gemaakt in voorzieningen die direct ten dienste staan van het kamperen (huiskamer, bergingsruimte, internetaansluiting, etc.) en meer economische voorzieningen, die ook als publieke voorziening kunnen worden geëxploiteerd (supermarkt, horeca, avontuurlijke sportvoorzieningen, etc.). Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen, overlast te voorkomen en concurrentie met voorzieningen in kernen te voorkomen kan bij een keuze voor kader 2 overwogen worden een aantal algemene randvoorwaarden te hanteren: de voorzieningen dienen naar aard en omvang uitsluitend te zijn gericht op het eigen bedrijf; negatieve effecten op de omgeving (aantasting landschap, overlast en hinder) moeten worden voorkomen, zo mogelijk door algemene regeling (uitsluiten hinderveroorzakende categorieën activiteiten). 4.5.5. Parkeren Algemeen Ieder kampeerterrein dient over voldoende parkeerplaatsen te beschikken, voor gasten en bezoekers, zodat de parkeerbehoefte volledig op het eigen terrein kan worden gedekt. 1. 2.
Kaders Geen specifieke voorwaarden. kwantitatieve voorwaarden.
Toelichting Om te verzekeren dat alle kampeerterreinen beschikken over voldoende parkeerplaatsen is het gewenst criteria te hanteren. De oude normen van 1 parkeerplaats per standplaats ten behoeve van de eigen gasten en 10% van het aantal standplaatsen voor bezoekers bij de entree blijken onvoldoende te zijn. Veel gasten komen met twee auto’s. De parkeerbehoefte op campings komt steeds meer overeen met dat van een gewone woonwijk. 4.5.6. Ontsluiting Algemeen Bij de kwaliteitsverbetering van bestaande kampeerterreinen en de vestiging van nieuwe terreinen is een verkeersveilige ontsluiting van groot belang. Daarnaast dient de ontsluiting ruimte te bieden aan de steeds omvangrijkere kampeermiddelen. Kaders
32
Voor de ontsluiting van kampeerterreinen zijn geen reële scenario’s te onderscheiden. Een goede, ruime en verkeersveilige ontsluiting van kampeerterreinen is noodzakelijk. Toelichting Wat betreft de ontsluiting van kampeerterreinen zijn locatie en inrichting van de ontsluiting bepalend. De locatie van de ontsluiting van een kampeerterrein voldoet aan de volgende voorwaarden: aansluiten op een weg die geschikt is om de verkeersstroom veilig te verwerken (wegencategorisering: ontsluiting op of in nabijheid van gebiedsontsluitingsweg, inrichting weg); veilige inrichting ontsluiting (zichtbaarheid). Bij de inrichting van de ontsluiting op het openbare wegennet wordt rekening gehouden met fietsers en voetgangers van en naar het kampeerterrein (scheiding verkeersstromen). 4.6.
Exclusieve ruimte (standplaats)
4.6.1. Aard kampeermiddelen Algemeen Een belangrijk vraagpunt bij het ontwikkelen van beleid voor de kampeerterreinen is de vraag in hoeverre er voorwaarden moeten worden gesteld aan de aard van de kampeermiddelen: toeristische plaatsen; seizoensplaatsen; vaste standplaatsen (jaarplaatsen). 1. 2. 3.
Kaders Aard standplaats is niet ruimtelijk relevant, zolang er geen gebouwen staan; dus ook niet regelen. Vastleggen aantal toeristische plaatsen, jaarplaatsen en vaste standplaatsen is gewenst: a. per terrein; b. voor de gemeente als totaal. Idem als 2. maar dan met de mogelijkheid om het aandeel huurstacaravans te vergroten.
Toelichting Als een terrein planologisch is bestemd als kampeerterrein en het terrein landschappelijk goed is ingepast, is verdedigbaar dat het al dan niet jaarrond aanwezig zijn van een kampeermiddel ruimtelijk niet relevant is. Als gebouwtjes worden geplaatst (bijvoorbeeld bijgebouwen bij stacaravans), ligt dat wat anders omdat deze bestemmingsplanmatig geregeld moeten zijn ter voorkoming van potentiële "verrommeling" van het terrein. Het niet vastleggen van de aard van de standplaatsen heeft een risico: uitponding van de eenheden (verkoop percelen of uitgifte in erfpacht voor vaste standplaatsen). Een dergelijke constructie kan voor een ondernemer als voordeel hebben dat de inkomsten op een vast peil worden gewaarborgd en dat de arbeidsbehoefte wordt beperkt. Dat kan met name gelden voor oudere ondernemers op kampeerterreinen zonder uitbreidingsmogelijkheden. De kwaliteit van de terreinen gaat daardoor in het algemeen achteruit. Bovendien neemt de economische spin-off van de standplaatsen aanzienlijk af. Uit het Continu Vakantie Onderzoek blijkt dat de besteding per overnachting voor vaste plaatsen (stacaravans: € 12,-) in Zeeland duidelijk achterblijft bij de besteding van toeristische standplaatsen (€ 30,-). Overigens dient daarbij de kanttekening te worden geplaatst dat deze getallen in belangrijke mate zijn gebaseerd op situaties waarbij stacaravans niet worden verhuurd. Als stacaravans worden verhuurd is de spin-off groter dan van toeristische plaatsen (naar verwachting ligt de besteding van huurders van stacaravans tussen de bestedingen van toeristische standplaatsen en recreatiewoningen, die beiden hoger zijn dan van vaste standplaatsen). Gelet op het grote verschil in bestedingen (economisch) en gelet op het risico van kwaliteitsverlies (ruimtelijk) van terreinen is het gewenst een zekere rem aan te brengen op het omzetten van toeristische standplaatsen in seizoensplaatsen en vaste plaatsen. Het onderscheiden van seizoensplaatsen en jaarplaatsen kan gewenst zijn
33
verband met de mogelijkheden voor bijgebouwtjes die in de meeste gevallen bij stacaravans worden toegelaten. Een mogelijkheid is om zowel bij bestaande als bij nieuwe kampeerterreinen uit te gaan van een verhouding bijv. 40/40/40 (minimum toeristisch / maximum seizoens / maximum vast). Door de verhouding vast te leggen op in totaal 120% ontstaat flexibiliteit voor de ondernemers. Het minimumpercentage toeristische plaatsen maximeert het maximum seizoens- en jaarplaatsen maximeert tot gezamenlijk 60%. Aangezien verhuurde standplaatsen voor stacaravans economisch een grotere spin-off hebben dan toeristische standplaatsen kan worden overwogen of er in plaats van 40% stacaravanplaatsen 60% kan worden toegelaten, waarbij de categorie seizoensplaatsen vervalt. Met het oog op de ruimtelijke kwaliteit lijkt het verstandig het bouwen van vrijstaande bijgebouwen op de standplaats uit te sluiten. Het hanteren van de verhouding 40/40/40 per kampeerterrein kan meebrengen dat de ontwikkelingsmogelijkheden voor individuele terreinen afhankelijk wordt van de situatie op de overige terreinen. De vraag is of dit gewenst en werkbaar is. Een al te starre benadering moet worden voorkomen. Dat kan bijvoorbeeld door saldering tussen terreinen. mogelijk te maken. Als op een kampeerterrein afstand wordt gedaan van een gedeelte van een bepaalde categorie standplaatsen (en dat ook in een overeenkomst wordt vastgelegd) kan onderlinge uitwisseling met een ander terrein worden toegestaan. In die situatie kan het aantal toeristische plaatsen dalen tot beneden 40%. 4.6.2. Oppervlakte standplaatsen Algemeen Met het oog op de noodzakelijke en gewenste kwaliteitsverbetering en de ontwikkelingen in de markt voldoen de oude normen van netto standplaatsgrootte niet meer. De huidige normen (toeristisch 80 m2, seizoens 100 m2 en vast 130 m2) zijn gelet op de ontwikkeling van de kampeermiddelen en het recreatiegedrag onvoldoende. Voor de bruto standplaatsoppervlakte hanteert de provincie een (streef)norm van 300 m2. 1. 2.
Kaders Er worden geen minimummaten gehanteerd voor de verschillende typen standplaatsen. Bij kwaliteitsverbetering en de realisatie van nieuwe kampeerterreinen worden voorwaarden gesteld aan de netto-oppervlakte van de verschillende typen standplaatsen en een richtlijn voor de verhouding tussen nettoen bruto-oppervlakte. Bij kwaliteitsverbetering zonder terreinuitbreiding geldt een genuanceerdere benadering.
Toelichting Bij kwaliteitsverbetering is het noodzakelijk dat de nieuwe situatie voldoende waarborgen biedt voor een kwalitatief hoogwaardig recreatief product voor de komende tijd. De hiervoor aangegeven maten zijn in dat opzicht gedateerd. De volgende minimale normen worden gehanteerd voor de netto-standplaatsoppervlakte in nieuwe situaties op kampeerterreinen: toeristische standplaatsen: minimaal 100 m2 (exclusief auto), er is geen maximummaat; seizoensplaatsen: minimaal 150 m2; vaste standplaatsen: grootte van de stacaravan inclusief bijgebouwen bedraagt maximaal 25% van de nettooppervlakte van de standplaats. De aangegeven normen worden voor nieuwe kampeerterreinen en uitbreidingen van bestaande kampeerterreinen als absolute (minimum) maat gehanteerd. Bij kwaliteitsverbetering op bestaande bedrijven zonder terreinuitbreiding is het niet reëel de betreffende maten zonder meer als randvoorwaarde te hanteren. In die situatie is sprake van streefnormen. Wel zal moeten worden aangetoond dat ook werkelijk wordt gestreefd naar realisatie van de betreffende oppervlaktematen. Als de aangegeven oppervlaktematen bij kwaliteitsverbetering van bestaande bedrijven niet worden gerealiseerd, moet wel worden aangetoond dat een substantiële verbetering wordt gerealiseerd.
34
Een ander aandachtspunt is om bij de bruto-standplaatsoppervlakte geen (streef)normen te hanteren. Wel gelden zoals hier beschreven richtlijnen voor landschappelijke inpassing, parkeren, etc. Deze richtlijnen leiden ertoe dat in de ideale situatie ongeveer 60% van een nieuw kampeerterrein dat is gericht op toeristische standplaatsen wordt benut voor collectieve ruimte en voorzieningen (zie bijlage 2). De maat van 300 m2 bruto-oppervlakte per standplaats vormt een indicatie van de minimale ruimtebehoefte, maar geeft geen informatie over de feitelijke standplaatsgrootte. Daarom is het noodzakelijk om naast de bruto-maat ook een netto-oppervlakte in de beoordeling te betrekken. 4.6.3. Bijgebouwen op de standplaats Algemeen Met name bij vaste standplaatsen, maar ook bij seizoensplaatsen en op toeristische plaatsen is er een toenemende behoefte aan bijgebouwen voor de stalling van tuinmeubilair, fietsen etc. 1. 2.
Kaders Geen medewerking verlenen aan gebouwen op standplaatsen. Onder voorwaarden mogelijkheden bieden voor bijgebouwen op de standplaats.
Toelichting De aanwezigheid van bijgebouwen op de standplaatsen kan de gebruikswaarde van de standplaats vergroten. Er dreigt echter een risico van verrommeling van terreinen. Door een goede landschappelijke inpassing van de kampeerterreinen kan de beeldkwaliteit van de terreinen van buitenaf behouden blijven. Ook voor de belevingswaarde op het terrein is het echter gewenst terughoudend om te gaan met bijgebouwen per standplaats. Als bijgebouwen op de standplaatsen worden toegestaan is regeling in het bestemmingsplan (bouwvoorschriften, oppervlakte) noodzakelijk. 4.6.4. Kampeerhuisjes en recreatiewoningen Algemeen Met name met het oog op seizoensverlenging kan het aantrekkelijk zijn om traditionele kampeerplaatsen om te zetten in gebouwen. Daarbij is een scala aan bouwvormen mogelijk: trekkershut (houten gebouwtje bestaande uit één ruimte); chalet (eenvoudig en klein huisje); campinglodge (idem met verdieping); recreatiewoning. 1. 2.
Kaders Geen medewerking verlenen aan omzetten van kampeerplaatsen in gebouwen. Onder voorwaarden mogelijkheden bieden voor omzetting.
Toelichting Uit economisch oogpunt kan het omzetten van kampeerplaatsen in gebouwen een aantal voordelen inhouden, waaronder seizoensverlenging en de hogere bestedingen per overnachting. Daar komt bij dat bebouwing van kampeerplaatsen aansluit bij een aantal ontwikkelingen in de markt (vergrijzing, vraag naar meer luxe, vakantiespreiding). Het realiseren van gebouwen op kampeerplaatsen leidt tot een verstening van de kampeerterreinen, met aanzienlijke ruimtelijke consequenties. Gelet op de grotere benodigde oppervlakte per kampeerterrein zal het aantal eenheden afnemen bij het omzetten van standplaatsen in kampeerhuisjes en/of recreatiewoningen. Ook toeristisch-recreatief heeft het bebouwen van standplaatsen invloed op de aard en uitstraling van het terrein, waardoor de kampeerfunctie onder druk kan komen te staan. Ten slotte dreigt een risico van uitponding en kwaliteitsverlies van terreinen.
35
Gelet op de mogelijke negatieve ruimtelijke effecten en de gevolgen voor het kampeerproduct kan een zekere terughoudendheid op zijn plaats zijn. Aan omzetting zouden de volgende voorwaarden kunnen worden verbonden: gebouwen alleen toestaan op vaste standplaatsen met een omvang van meer dan 200 m² (als er ruimte is voor uitbreiden van het aantal vaste standplaatsen, kan ook het aantal gebouwen worden uitgebreid); de oppervlakte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 25% van de oppervlakte van de standplaats (dus inclusief bijgebouwen); de maximale oppervlakte van de gebouwen (inclusief bijgebouwen) bedraagt 50 m² met een maximale inhoud van 225 m³; meerdere gebouwen dienen geclusterd te worden, bij voorkeur aan de rand van het terrein; ten opzichte van de kampeerplaatsen in de omgeving is een goede landschappelijke inpassing vereist, door een beplantingselement met een breedte van gemiddeld 5 meter; de gebouwen dienen centraal te worden beheerd en beschikbaar te zijn voor de verhuur. 4.7.
Beheer en toezicht
4.7.1. Dienstwoningen Algemeen Gelet op de omvang van de kampeerterreinen en de gewenste seizoensverlenging wordt onderkend dat meerdere bedrijfswoningen per kampeerterrein gewenst kunnen zijn. Het aantal noodzakelijke dienstwoningen is mede afhankelijk van de oppervlakte van het terrein en de vorm waarin het kamperen plaatsvindt. Op grond van een oude richtlijn is per 10 hectare recreatieterrein zeker één dienstwoning noodzakelijk en is een tweede een mogelijkheid. 1. 2. 3.
Kaders Maximaal 1 dienstwoning toestaan. Maximaal 2 dienstwoningen toestaan. Meer dienstwoningen toestaan.
Toelichting Het beleid voor het bouwen van nieuwe, niet aan het buitengebied gebonden, woningen is terughoudend. Daarom en mede ook op het risico van verkoop van dienstwoningen buiten de doelgroep, is het huidige uitgangspunt dat niet meer dan één dienstwoning kan worden gerealiseerd op kampeerterreinen. 4.7.2. Huisvesting personeel Algemeen De kampeerterreinen zijn in belangrijke mate afhankelijk van seizoenskrachten. In de zomerperiode kan de lokale arbeidsmarkt daar niet in voorzien. Er wordt mede gebruikgemaakt van arbeidskrachten van elders. Punt van aandacht is de huisvesting van dit personeel. Vanuit de kampeerterreinen bestaat de wens daarvoor gebouwen toe te staan. In de huidige situatie wordt personeel veelal op gewone standplaatsen (al dan niet vast) gehuisvest, hetgeen ten koste gaat van het aantal verhuurbare plaatsen. 1. 2.
Kaders Er worden geen (extra) mogelijkheden geboden voor overnachtingsmogelijkheden voor personeel. Op het terrein worden mogelijkheden geboden voor de bouw van logiesaccommodatie ten behoeve van het personeel.
Toelichting Logiesaccommodatie voor personeel van de kampeerterreinen leidt tot een verdere verstening van de kampeerterreinen. Onderkend wordt dat (een aantal) kampeerterreinen structureel gebruik moet maken van
36
personeel van buiten de regio. Daarom zou onder voorwaarden kunnen worden ingestemd met beperkte bouwmogelijkheden ten behoeve van logiesaccommodatie voor huisvesting van het eigen personeel. 4.7.3. Gebouwen ten behoeve van centrale voorzieningen en beheer Algemeen Ieder kampeerterrein heeft gebouwen nodig ten behoeve van het beheer: receptie, kantoor, kantine, opslagruimte, etc. In veel gevallen is deze bebouwing centraal bij de entree van het terrein gesitueerd. 1. 2.
Kaders Locatie en bouwmogelijkheden voor de centrale voorzieningen worden vastgelegd. Locatie en bouwmogelijkheden worden vrijgelaten.
Toelichting De sector wenst een grote mate van vrijheid voor het realiseren van gebouwen ten behoeve van beheer. Bij het vrijlaten van de bouwmogelijkheden kan sprake zijn van aanzienlijke oppervlakten en bebouwingsmassa. In dat licht zou een zekere regulering gewenst van bebouwde oppervlakte en locatie van de bebouwing kunnen zijn.
37
5. Slotbeschouwing 5.1.
Samenvatting
5.1.1. Algemeen Al enige tijd staat de kampeersector in de gemeente Veere voor de grote opgaaf van kwaliteitsverbetering, waarin reeds de eerste stappen zijn gezet. Het belang van kwaliteitsverbetering is groot vanwege het aanzienlijke (economische) aandeel van recreatie en toerisme binnen de gemeente. Het doorvoeren van verbeteringen en aanpassingen heeft twee motieven. Deze liggen ten grondslag aan deze notitie. 1. Door maatschappelijke ontwikkelingen (zie hoofdstuk 2) is de recreatieve vraag de laatste jaren sterk veranderd en zal deze de komende jaren nog meer veranderen: - vakantiegangers gaan vaker, maar korter op vakantie; - vraag naar meer luxe, ruimte en comfort; - vraag naar diversiteit in aanbod. 2. Op rijks- en provinciaal niveau ontstaat meer ruimte om tegemoet te kunnen komen aan de veranderende toeristische vraag (zie hoofdstuk 3). Het is van belang vast te stellen dat het opstellen van een gemeentelijk beleids- en toetsingskader voor de toeristische en ruimtelijke ontwikkeling van de kampeerterreinen slechts de basis legt voor de daadwerkelijke ontwikkeling van de sector. Beoogd wordt een toekomstgericht, uitnodigend en stimulerend kader te bieden. De ontwikkelingen op de verschillende kampeerterreinen zullen echter met name uit de sector zelf moeten komen. Deze initiatieven hoeven niet tot het eigen bedrijf te worden beperkt. Samenwerking tussen recreatiebedrijven onderling en met andere bedrijven buiten de sector (bijvoorbeeld met de landbouw) kan nieuwe kansen bieden, met wederzijdse meerwaarde. Het ontwikkelen van arrangementen en evenementen draagt bij aan verbreding en profilering van het recreatieve product.
38
Literatuuropgave Richtlijn Brandveiligheid kampeerterreinen Zeeland 2004 Regionale Brandweer Zeeland Ontwerp, februari 2004 In de Peiling; Trendmotor Toerisme Veere 2002 Kamer van Koophandel Zeeland & Bureau voor Toerisme Zeeland Juni 2003 Stand van zaken toerisme en recreatie Zeeland 2002 Kenniscentrum Bureau voor Toerisme Zeeland November 2003 Toeristische Trendrapportage Zeeland 2003 Kenniscentrum toerisme & recreatie Juni 2004 Economische ontwikkelingskansen toerisme Zeeland Kamer van Koophandel Zeeland Maart 2004 Ruimte voor vernieuwing verblijfsrecreatie; de huidige stand van zaken en de toekomst van de verblijfsrecreatiesector tot 2015 in Zeeland Provincie Zeeland, Directie WEB, Afdeling Economie Oktober 2003 Samen duurzaam aan de slag; sociaal-economisch beleidsplan Veere 2003-2013 Gemeente Veere December 2003 Regiovisie Walcheren 2000+ Stuurgroep Walcheren 2000+ Augustus 2000 Herstructurering verblijfsrecreatie Walcheren Toetsingscommissie Walcheren 2000+ September 1999 Ontwerp Gebiedsplan West-Zeeuwsch-Vlaanderen Gebiedscommissie West Zeeuwsch-Vlaanderen September 2003 Concept Gebiedsvisie Rondom het Veerse Meer Stuurgroep Rondom het Veerse Meer December 2003 Masterplan RECRON Zeeland RECRON Zeeland, oktober 2001
39
Bijlage 1.
1. Aantal standplaatsen en omvang kampeerterreinen in de gemeente Veere
van
de
Aantal kampeerterreinen en standplaatsen
Overzicht In de gemeente Veere zijn 33 kampeerbedrijven gelegen. Hiervan zijn er 23 reguliere bedrijven en 10 verenigingscampings, zie tabel 1. De vermelde aantallen zijn gebaseerd op de vigerende recreatievergunning en zijn aangeleverd door de gemeente Veere. Het totaal aantal standplaatsen op de 33 kampeerbedrijven bedraagt 7.140. Daarnaast telt Veere 168 minicampings met in totaal 2.392 eenheden. Kwantitatieve verschillen Uitgaande van de zonering van Walcheren die wordt gehanteerd in Walcheren 2000+ kan worden geconstateerd dat er een duidelijk onderscheid is tussen de noordwestelijke kustzone, de zuidwestelijke kustzone en het middengebied, zoals blijkt uit onderstaande tabel. noordwestelijke kustzone abs % 8 35
Aantal kampeerterreine n Aantal 3748 standplaatsen 469 Aantal standplaatsen/ kampeerterreinen
zuidwestelijke kustzone abs % 11 48
middengebied
totaal
abs 4
% 17
abs 23
% 100
47
2058
35
1060
18
5866
100
-
187
-
265
-
310
-
In de noordwestelijke kustzone liggen iets meer bedrijven dan in de zuidwestelijke kustzone. Het aantal bedrijven in het middengebied is beperkt: 4. De bedrijven in de noordwestelijke kustzone hebben gemiddeld duidelijk meer standplaatsen per bedrijf dan die in de zuidwestelijke kustzone: 469 tegen 187, een verschil van 250%. De bedrijven in de noordwestelijke kustzone hebben zich in het verleden blijkbaar goed kunnen ontwikkelen, waarbij grondverwerving en aantal eenheden geen onoverkomelijke problemen waren. Daarnaast is de brutogrootte van de standplaatsen in het noorden aanzienlijk (40%) groter dan in het zuiden: 224 tegen 160 m² (zie tabel 2). De verenigings- en natuurcampings zijn allen gelegen in het Middengebied, behalve Randduijn / Hollander en Hermitage (noordwestelijke kustzone) en NTKC / Hoogduin (zuidwestelijke kustzone). Door hun relatief grote oppervlakte en beperkt aantal eenheden is de bruto-oppervlakte per standplaats zeer hoog.
40
2.
Oppervlakte kampeerterreinen en standplaatsen
De gemiddelde bruto-oppervlakte per standplaats bedraagt 227 m². In relatie tot het aantal standplaatsen kan hierover het volgende worden gesteld (zie tabel 2). De meeste kampeerterreinen (12) hebben minder dan 100 standplaatsen. Deze bedrijven hebben gezamenlijk slechts 5% van het totaal aantal standplaatsen. Deze bedrijven hebben brutogemiddeld zeer grote standplaatsen (550 m²). Er zijn 6 bedrijven met meer dan 400 standplaatsen. Deze bedrijven hebben gezamenlijk 46% van het aantal standplaatsen. De standplaatsen op deze bedrijven hebben gemiddeld een bruto-oppervlakte van (229 m²). Er zijn 7 bedrijven met 200 tot 400 standplaatsen met gezamenlijk 33% van het aantal standplaatsen. De standplaatsen op deze bedrijven hebben gemiddeld een bruto-oppervlakte van (200 m²). De bedrijven met de kleinste gemiddelde bruto-oppervlakte per standplaats zijn de bedrijven in de categorie tussen de 100 en 200 standplaatsen. Blijkbaar hebben deze kampeerterreinen niet veel collectieve voorzieningen / landschappelijke inpassing of hele kleine standplaatsen. Gemiddeld is de brutostandplaatsoppervlakte in de zuidwestelijke kustzone substantieel kleiner dan in de noordwestelijke kustzone.
41
Tabel 2 Gegevens standplaatsen en oppervlakte kampeerterreinen gemeente Veere overzicht subtotalen
zonering
met
Middengebied 1 Schoolzicht 2 Nieuwe Erve 3 Westhove 14 Olmenveld Subtotaal
Aantal standplaatsen totaal
jaar
seizoen Toeris overi totaal Gem. tisch g (ha) Bruto m²
225 54 366 415 1060
50 54 86 415
25 0 0 0
150 0 280 0
0 0 0 0
5 0,74 8,26 12,5
222,2 137 226 301 250
520 369 362 135 400 632 580
60 30 40 125 50 302 60
0 0 10 0 0 0 166
458 335 310 0 350 330 354
2 4 2 10 0 0 0
12 7,8 7,3 2,4 9,2 12 17,85
231 211 202 178 230 190 308
750 3748
570
0
180
0
15,36 205 224
Biggekerke Koudekerke Koudekerke Westkapelle Westkapelle Westkapelle
425 250 350 195 47 125
315 25 132 59 0 100
0 25 136 34 0 0
110 200 85 92 47 25
0 0 1 10 0 0
6,4 4,6 6,6 2,38 0,88 1,61
151 184 189 122 187 129
Westkapelle Westkapelle Zoutelande Zoutelande Zoutelande
105 115 138 164 144 2058
95 100 6 3 26
0 0 0 0 0
10 15 131 154 96
0 0 1 7 22
1,4 2,25 1,75 2,62 2,49
133 196 127 160 173 160
Vrouwenpolder 20 Oostkapelle 16 Veere 23
0 0 2
0 0 0
20 16 20
0 0 2
4,8 2,4 1,56
2400 1500 678
Veere Veere
0 20
0 0
42 15
1 0
6,65 0,55
1583 157
Aagtekerke Aagtekerke Aagtekerke Serooskerke
Noordwestelijke kustzone 5 Hof Domburg Domburg 9 Ons Buiten Oostkapelle 10 In de Bongerd Oostkapelle 11 Dennebos Oostkapelle 21 Oranjezon Vrouwenpolder 22 Recreatie de Zandput Vrouwenpolder 12 Recreatiecentrum de Oostkapelle Pekelinge 24 De Boomgaard Westkapelle Subtotaal zuidwestelijke kustzone 4 Valkenisse 7 Dishoek 8 Duinzicht 25 T Hoekje 26 Boogaard, R 27 Caravancamping W.kapelle 28 Zuiderduin 29 Moens 30 De Meerpaal 31 Janse 32 Weltevreden Subtotaal vereniging-natuurcamping 23 Duinroos 13 Hermitage 15 Het Veerse Gat / BVN / FCJZ 16 Het Veerse Gat SBB 17 De oude Scheepslantaarn
oppervlakte
42 35
42
18 Scoutcentrum Zeeland 19 ST de Veerse Dam 20 De Arne 6 Randduijn / Hollander 33 NTKC / Hoogduin Subtotaal Totaal
Veere Veere Veere Domburg Zoutelande
0 40 30 23 45 274 7140
0 40 0 0 0
0 0 0 0 0
2765 396
0 0 30 23 45
2 0 0 0 0
3923
0,69 0,6 1,25 0,5
173 200 543 111 693 162,3 227 9
De kolom "overig" betreft: trekkerhutten, zomerwoningen en kamphuizen. Bron: Gemeente Veere Tabel 3 Onderverdeling kampeerterreinen naar aantal standplaatsen en standplaatsgrootte aantal standplaatsen
aantal bedrijven absoluut
%
< 100 100- 12 8 7 36 200 200- 6 25 400 > 400 21 18 Totaal 33 100
aantal standplaatsen
standplaatsgrootte
absoluut
%
bruto m²
375 1.121 2.322 3.322 7.140
5 16 33 46 100
550 151 210 229 227
% van gemid deld
netto in relatie tot bruto-oppervlakte m²
40 242 220 66 92 60 100 84 92 91
50 275 76 105 115 114
60 330 91 126 137 136
Tabel 4 Overzicht kampeerterreinen > 80% toeristische plaatsen en > 80% jaarplaatsen Type
aantal
toeristische terreinen jaarplaatsterreinen gecombineerde terreinen verenigingsbedrijven 3.
standplaat sen absoluut
bruto standplaatsgrootte (m²)
nettostandplaats grootte als percentage van de brutogrootte
10 6 7
2.974 989 2.943
224 218 190
60 134 131 114
10
233
693
416
50 112 109 95
40 90 87 76
347
277
Type standplaats
Circa 39% van de standplaatsen betreft jaarplaatsen. In het Middengebied is het grootste deel (57%) van het aantal standplaatsen in gebruik als jaarplaats. In de zuidwestelijke kustzone is dit aandeel 42% en voor de noodwestelijke zone is dat 33%.
43
Er zijn 10 kampeerterreinen bijna volledig gericht op toeristische standplaatsen en 6 bijna volledig op jaarplaatsen (zie tabel 3). De kampeerterreinen met bijna alleen maar toeristische standplaatsen beschikken over 2055 standplaatsen: 29% van het totale aantal standplaatsen. De gemiddelde brutostandplaatsgrootte bedraagt 224 m². De kampeerterreinen met bijna alleen maar jaarplaatsen beschikken in totaal over 989 standplaatsen: 14% van het totale aantal standplaatsen. De gemiddelde brutostandplaatsgrootte bedraagt 218 m². Veel terreinen hebben een combinatie van jaarplaatsen en toeristische plaatsen. Dit betreft in totaal 7 bedrijven met 2943 standplaatsen: 41% van het totale aantal standplaatsen. De gemiddelde brutostandplaatsgrootte bedraagt 190 m². Circa de helft van het aantal plaatsen op deze bedrijven wordt ingenomen door jaarplaatsen (1.514: 51%). Opvallend is dat de toeristische kampeerterrein een grotere brutostandplaatsgrootte hebben dan de terreinen met hoofdzakelijk jaarplaatsen: respectievelijk 224 en 218 m². Dit is met name opvallend omdat als minimale nettooppervlakte voor toeristische standplaatsen 80 m² wordt gehanteerd en voor jaarplaatsen is dat 150 m². Het is te verwachten dat de toeristische kampeerbedrijven aanzienlijk meer collectieve voorzieningen hebben en dat de standplaatsen groter zijn dan de verouderde minimale oppervlakte. Deze terreinen moeten het immers hebben van een aantrekkelijke inrichting en goede voorzieningen. Gesteld kan worden dat de toeristische bedrijven hun inrichting duidelijk hebben afgestemd op de ontwikkeling van de vraag. Dat bij sommige bedrijven het beeld sterk afwijkt van het gemiddelde blijkt wel uit het feit dat er een bedrijf is met een gemiddelde bruto-oppervlakte van 72 m² (voor toeristisch kamperen) en een bedrijf met een gemiddelde bruto-oppervlakte van 137 m² (voor jaarplaatsen). Daarnaast is er een bedrijf volledig gericht op jaarplaatsen met een gemiddelde bruto-oppervlakte van 301 m² per standplaats. Er zijn dus duidelijk grote kwantitatieve verschillen tussen de bedrijven.
44
Bijlage 1.
2. Ideaalbeeld verhouding netto / brutostandplaatsgrootte
Hoofdopzet voor een nieuw kampeerterrein
Om nader inzicht te krijgen in het ruimtebeslag van de kampeerterreinen en de feitelijk voor standplaatsen beschikbare ruimte (verhouding netto / bruto) is een algemene hoofdopzet voor een kampeerterrein opgesteld (zie figuur 1). Het gaat daarbij om een schematisch ideaalbeeld wat betreft oppervlakteverhoudingen van de verschillende elementen uit de opzet van de kampeerterreinen voor een ruim opgezet nieuw terrein. Het betreft een bedrijf met een oppervlakte van 10 hectare. De hoofdopzet voldoet aan de algemene eisen die worden gesteld in het kader van de landschappelijke inpassing en waterberging. Een aantal aspecten is op basis van algemene aannames ingevuld, zoals het aandeel centrale voorzieningen. Op grond van de aangegeven uitgangspunten en uitgevoerde analyse blijkt dat 35 tot 55% van de oppervlakte van een kampeerterrein kan worden benut voor de netto-oppervlakte van de standplaatsen. Structurele elementen van een kampeerterrein De hoofdopzet van een kampeerterrein omvat: landschappelijke inpassing; hoofdontsluiting; centrale voorzieningen; velden (detailontsluiting en netto-standplaatsgrootte). Landschappelijke inpassing Voor de landschappelijke inpassing, met een totale breedte van 23 meter, wordt uitgegaan van de volgende elementen: randbeplanting van 10 meter: betreft opgaande beplanting; waterberging, in de vorm van een sloot met een insteekbreedte van 8 meter. Dit is de maximale breedte van een watergang waarbij het Waterschap slechts aan één zijde een schouwstrook van 5 meter eist. De oppervlakte waterberging is in het algemeen ruim voldoende. De eis van het Waterschap is veelal 6% van de bruto-oppervlakte. In het model betreft dit 10%, omdat er uit is gegaan van een ligging in een agrarisch gebied met aan alle zijden aangrenzend landbouwkundig gebruik; onderhoudspad / schouwstrook van 5 meter. Hoofdontsluiting Voor de hoofdontsluiting (13 meter breed) van het terrein zijn de volgende aannames gedaan; berm van 3 meter (gras met kabels en leidingen); weg van 7 meter, bijvoorbeeld een weg van 5 meter en een vrijliggend wandelpad van 2 meter; berm van 3 meter (gras met bomen). Centrale voorzieningen Centrale voorzieningen bedragen 10% van de totale oppervlakte. Velden De velden zijn de clusters van standplaatsen met hun eigen ontsluiting en tussenbeplanting.
45
2.
Basisverkaveling velden
Bij de basisverkaveling van de velden wordt uitgegaan van een nettostandplaatsgrootte van 150 m². Om nader inzicht te krijgen in de inrichting van de velden en de feitelijke nettostandplaatsgrootte zijn meerdere basisverkavelingen van velden opgesteld (zie figuren 2 en 3). Hierbij variëren de volgende kenmerken: breedte tussenpad: 3 of 5 meter; breedte beplanting tussen de velden: 1 of 3 meter; aantal standplaatsen per veld: 4 of 12 standplaatsen. Tabel 1 Oppervlakte van de verschillende terreindelen van de hoofdopzet (zie figuur 1) terreindeel Water Onderhoudsstrook Beplanting Ontsluiting weg + berm Centrale voorzieningen Velden Totaal
oppervlakte (m²) 9.729 5.820 11.040 91.137 10.000 54.459 100.000
percentage 10 6 11 9 10 54 100
Krappe verkaveling Bij de krappe verkaveling (figuur 2 verkaveling links boven) zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd: 12 standplaatsen per veld; tussenpad met een breedte van 3 meter; randbeplanting van 1 meter. Het ruimtegebruik van het veld is 28 bij 76 meter. Per standplaats is het ruimtegebruik op het veld dan 177 m². Dit is in totaal 85% van de oppervlakte van het veld (zie ook tabel 2). Ten opzichte van de beschikbare ruimte in de hoofdopzet blijkt er 45,9% beschikbaar te zijn voor de standplaatsen. Het is mogelijk om 306 standplaatsen van 150 m2 te plaatsen, waarbij de dichtheid 31 standplaatsen per hectare is. Ruime verkaveling Bij de ruime verkaveling (figuur 3 verkaveling rechts onder) zijn de volgende uitgangpunten gehanteerd: 4 standplaatsen per veld; tussenpad met een breedte van 5 meter; randbeplating van 3 meter. Het ruimtegebruik van het veld is 28 bij 33 meter. Per standplaats is het ruimtegebruik op het veld dan 231 m². Dit is in totaal 65% van de oppervlakte van het veld (zie tabel 2). Ten opzichte van de beschikbare ruimte in de hoofdopzet blijkt er 35,1% beschikbaar te zijn voor de standplaatsen. Het is mogelijk om 234 standplaatsen van 150 m2 te plaatsen, waarbij de dichtheid 23 standplaatsen per hectare is. Tabel 2 Opzet velden Krap ruim
Overzicht netto / brutoverhouding standplaatsen in de hoofdopzet ruimtegebruik per standplaats op de velden standplaatsen hoofdopzet (standvan de basisverkaveling plaatsen 150 m2 netto) oppervlakte % basis netto % in oppervlakte aantal dichtheid bruto hoofdopzet 10 netto hectare 177 85 45,9 45.900 306 31 231 65 35,1 35.100 234 23
46
Netto / brutoverhouding Het nettoruimtegebruik wisselt bij de twee verkavelingen van 35% tot 46% van de totale oppervlakte. De volgende aspecten hebben ook invloed op deze verhouding, maar de effecten daarvan zijn niet nader uitgewerkt: kleinere standplaatsen (120 m²); parkeren niet op de standplaats maar decentraal; speelplekjes per veld; bij grotere standplaatsen (> 150 m²) behoeven niet alle elementen van de collectieve voorzieningen recht evenredig mee te groeien; meer aandacht voor natuur; minder water of minder centrale voorzieningen. Als uitgangspunt voor een verkaveling zijn de volgende percentages denkbaar: 35, 40, 45, 50 en 55% (nettooppervlakte standplaatsen ten opzichte van het totaal), waarbij de norm op 40% zou moeten liggen: 35%: ruime opzet met veel mogelijkheden voor variatie; 40%: basis opzet; 45%: krappe verkaveling; 50%: zeer krap (dubbelgebruik noodzakelijk); 55%: te krap Bij de laatste twee percentages is de inrichting alleen haalbaar met: een gunstig aangrenzend grondgebruik, maximaal 6% waterberging of bij grote netto-oppervlakten. Tabel 3 Bruto ruimtegebruik van standplaatsen bij een wisselende verhouding netto / brutostandplaatsgrootte nettooppervlakte standplaats (m²)
80 100 120 150 180 200
Netto-oppervlakte standplaatsgrootte ten opzichte van de totale oppervlakte (%)
35 bruto- Standgrootte plaat(m²) sen aantal per hectare 228 44 285 35 342 29 428 23 514 19 571 17
40 bruto- standgrootte plaat(m²) sen aantal per hectare 200 50 250 40 300 33 375 27 450 22 500 20
45 bruto- standgrootte plaat(m²) sen aantal per hectare 177 56 222 44 266 38 333 30 400 25 444 22
50 bruto- standgrootte plaat(m²) sen aantal per hectare 160 62 200 50 240 42 300 33 360 28 400 25
55 bruto- standgrootte plaat(m²) sen aantal per hectare 145 69 181 55 218 46 272 37 327 30 363 27
60 bruto- standgrootte plaat(m²) sen aantal per hectare 133 75 166 60 200 50 250 40 300 33 333 30
In tabel 3 is het aantal standplaatsen aangegeven bij wisselende netto-oppervlakte en wisselende verhouding tussen collectieve ruimte en netto-standplaatsgrootte.
47
Bijlage
3. Vergelijkingstabel brandveiligheidsvoorschriften
Artikel 3; Bluswatervoorziening
Kampeervergunning Voorschrift Nieuw Wor Ja, in algemene Maatregelen Breedte weg 3.5 m. bewoordingen rekeninghoudend Aangescherpt hoogte 4.2 m. met gewicht en belasting 15 ton wendbaarheid blusvoertuig Tussenruimte 3 WBDBO 30 minuten Ja Aangescherpt m. of tussenruimte 3 cq. Rondom sanitair 5 m. 10 m. Rondom sanitair 5 m. Auto tussen Auto tussen caravan: caravan: nee ja binnen Tot maximaal 60 kampeervak. m. bereikbaar Tot maximaal 40 m. bereikbaar Tenminste één Nee Ja bluswatervoorziening
Artikel 4; Gasflessendepots en propaantanks
Depots aan rand camping
Nee
Artikel 5; Elektrische installatie(s)
Volgens NEN 1010
Ja
NEN 1010
Nee
Artikel 6; Gasinstallatie(s)
Volgens NEN 1078, 2920 of NPR 2921
Ja
Zie brandveiligheid nr. 20 t/m 22
Nee
Artikel 7; Brandmeldingsen alarmeringsmiddelen
Aanwezigheid alarmeringsmiddelen vanaf 500 plaatsen 100 meter
Nee
Ja
Voldoende
Aangescherpt
Artikel 9; Verbod voor roken/ open vuur en vuurwerk
Plaatsen borden
Ja
Plaatsen borden
Nee
Artikel 10; Afval
Vrije ruimte 5 meter
Ja
Afgesloten container
Aangescherpt
Artikelen Richtlijn Artikel 1; Vrijhouden van terreingedeelten ten behoeve van hulpverlening
Artikel 2; Indeling en constructie terrein
Artikel 8; Blusmiddelen
Voorschrift
Ja
Ja
48
Artikel 11; Opslag van materialen
Vrijhouden middelen, Ja wegen
Nee
Nee
Artikel 12; Werkzaamheden, niet behorend tot de normale bedrijfsoefening
Nee
Ja
Nee
Nee
Artikel 13; Doorlopend toezicht
Nee
Ja
Nee
Nee
Artikel 14; Periodieke controle
Controle op werking
Ja
Controle
Nee
Artikel 15; Brandveiligheidsinstructie
BHV opleiding
Ja
BHV opleiding
Nee
Artikel 16; Gedragsregels
Voorschriften uitdelen Opstellen
Ja
Voorschriften uitdelen Opstellen (Arbowetgeving)
Nee
Artikel 18; Bewaking/controle
Inzicht register
Ja
Inzicht register
Nee
Artikel 19; Gelijkwaardigheid
Toereikende veiligheid wordt op andere bewerkstelligd.
Nee
Artikel 17; Ontruimingsplan
Ja
Nee
Ja
49
OVERZICHT KADERSTELLING BELEID KAMPEERTERREINEN.
Ambitie Een beleid dat is gericht op een diversiteit aan kwalitatief hoogwaardige kampeerterreinen, die bijdragen aan een hoge ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en een gezonde economische positie hebben.
Kampeerbeleid algemeen. Scenario’s nieuwe kampeerterreinen. 1. Geen nieuwe kampeerterreinen mogelijk maken. 2. Nieuwe kampeerterreinen onder voorwaarden mogelijk maken in combinatie met opkoop van eenheden van andere terreinen. 3. Nieuwvestiging zonder meer mogelijk maken. Scenario’s grondmobiliteit. 1. Geen specifieke rol overheid: marktpartijen moeten tot overeenstemming komen, daarbij is geen rol weggelegd voor de overheid. 2. Overheid (gemeente / provincie) onderzoekt in overleg met Recron en ZLTO de mogelijkheid om aan te sluiten bij de Zeeuwse grond 3. Alleen voor bedrijven die door fysieke omstandigheden (omgeven door natuurgebieden, andere recreatieterreinen en / of bebouwing) belemmerd, gericht zoeken naar mogelijkheden voor bedrijfsverplaatsing. Scenario’s mogelijkheden uitbreiding oppervlakte kampeerterreinen. 1. Vasthouden aan het door de provincie gestelde maximum aan de uitbreiding van terreinen van 20%: - per terrein; - voor de gehele gemeente 2. Bieden van ruimere uitbreidingsmogelijkheden. Scenario’s uitbreiding aantal kampeermiddelen 1. Uitbreiding van het aantal eenheden ten behoeve van kwaliteitsverbetering en productdifferentiatie zeer terughoudend benaderen en ui in specifieke gevallen, na grondige onderbouwing medewerking verlenen. 2. Uitbreiding van het aantal eenheden maximeren op 10% van het totaalaantal vergunde eenheden, als zijnde een objectieve kwantitatiev maatstaf. Ook in dit scenario dient te worden aangetoond dat uitbreiding van het aantal eenheden nodig is voor de financiering van kwaliteitsverbetering of productdifferentiatie. Brandveiligheid. Scenario’s afstandseis permanente standplaatsen. 1. De 30 minuten brandwerendheidseis d.m.v. 5 meter afstand of een gelijkwaardige voorziening wordt onverkort overgenomen. 2. De 30 minuten brandwerendheidseis d.m.v. 5 meter afstand of een gelijkwaardige voorziening geldt als kwaliteitsnorm alleen voor nieuwe kampeerterreinen en bij uitbreiding van bestaande kampeerterreinen. Voor bestaande terreinen zonder uitbreiding geldt vooralsnog een onderlinge vrije tussenruimte van tenminste 3 meter die ook zal worden gehandhaafd. Scenario oppervlakte compartimentering niet permanente standplaatsen. 1. De oppervlakte wordt vastgesteld op maximaal 500 m2 (Richtlijn). 2. De oppervlakte wordt vastgesteld op maximaal 1.000 m2 (variant). Scenario’s kampeervak. 1. Begripsomschrijving onverkort handhaven (dus auto binnen het kampeervak). 2. Begripsomschrijving handhaven met ontheffingsmogelijkheid als het aantoonbaar niet anders kan. 3. Auto’s uitsluiten van begripsomschrijving.
50
Collectieve ruimte. Scenario’s landschappelijke inpassing. 1. Algemene eis van 10 meter randbeplanting met opgaande inheemse soorten, met dien verstande dat waar een kampeerterrein aan bep grenst of aan een ander recreatieterrein volstaan kan worden met 5 meter. 2. Een oppervlaktemaat per terrein voor groenvoorzieningen. 3. Een meer genuanceerde kwalitatieve benadering, waarbij een meer gevarieerde landschappelijke inpassing mogelijk wordt gemaakt. Scenario’s interne groenstructuur. 1. Stellen van voorwaarden aan interne groenstructuur. 2. Vrijlaten van interne groenstructuur.
Scenario’s sanitair. 1. Restrictief: sanitair strikt regelen, door maximale oppervlaktematen per terrein en per standplaats vast te leggen, met eventueel vrijstellingsmogelijkheden. 2. Ruim: ondernemer is in beginsel vrij in keuze voor omvang en aard sanitaire voorzieningen. Scenario’s centrumvoorzieningen. 1. Bouw- en gebruiksmogelijkheden van centrale voorzieningen worden nauw afgegrensd, uitgaande van de bestaande situatie; nieuwe ontwikkelingen moeten eerst worden getoetst op basis van op te stellen criteria. 2. De ondernemer is binnen algemene randvoorwaarden vrij in keuze voor aard en omvang van centrale voorzieningen. Scenario’s parkeren. 1. Geen specifieke voorwaarden. 2. Kwantitatieve voorwaarden (parkeervoorziening van 120% van het aantal standplaatsen). Exclusieve ruimte. Scenario’s aard kampeermiddelen. 1. Aard standplaats is niet ruimtelijk relevant, zolang er geen gebouwen staan; dus ook niet regelen. 2. Vastleggen aantal toeristische plaatsen, jaarplaatsen en vaste standplaatsen is gewenst: a. per terrein; b. voor de gemeente als totaal. 3. Idem als 2. maar dan met de mogelijkheid om het aandeel huurstacaravans te vergroten. Scenario’s oppervlakte standplaatsen. 1. Er worden geen minimummaten gehanteerd voor de verschillende typen standplaatsen. 2. Bij kwaliteitsverbetering en de realisatie van nieuwe kampeerterreinen worden voorwaarden gesteld aan de netto-oppervlakte van verschillende typen standplaatsen en de verhouding tussen netto- en bruto-oppervlakte. Scenario’s bijgebouwen op standplaats. 1. Geen medewerking verlenen aan gebouwen op de standplaatsen. 2. Onder voorwaarden mogelijkheden bieden voor bijgebouwen op de standplaats. Scenario’s kampeerhuisjes/recreatiewoningen. 1. Geen medewerking verlenen aan omzetten van kampeerplaatsen in gebouwen. 2. Onder voorwaarden mogelijkheden bieden voor omzetting. Beheer en toezicht. Scenario’s aantal dienstwoningen. 1. Maximaal 1 dienstwoning toestaan. 2. Maximaal 2 dienstwoningen toestaan. 3. Meer dienstwoningen toestaan.
Scenario’s overnachtingsmogelijkheden personeel campings 1. Er worden geen (extra) mogelijkheden geboden voor overnachtingsmogelijkheden voor personeel. 2. Op het terrein worden mogelijkheden geboden voor de bouw van logiesaccommodatie ten behoeve van het personeel. Scenario’s voor centrale voorzieningen en beheer 1. Locatie en bouwmogelijkheden voor de centrale voorzieningen worden vastgelegd. 2. Locatie en bouwmogelijkheden worden onder voorwaarden vrijgelaten.
51
52