K. Cardon, D. De Vos, T. Landuyt, D. Verdonck
NAAM: ………………………………………………………………. KLAS: ……………. JAAR: ………….. / ………….. VAK: Project Algemene Vakken
1. WAT ZIJN MEDIA? 1. INLEIDING Stel je even voor dat je met een klasgenoot wilt afspreken om ’s avonds naar de bioscoop te gaan. Hoe kun je hem bereiken? • • •
tijdens de schooluren? .......................................................................................... na de schooluren als hij thuis is? ........................................................................ na de schooluren als hij niet thuis is? ...............................................................
Op alle mogelijke manieren proberen we dus contact te hebben met anderen om hen iets mee te delen over onze gevoelens, gedachten en ervaringen of om hem iets te vragen. 2. EEN KNAP MODELLETJE Waar mensen met elkaar in contact komen, heeft informatie-uitwisseling plaats. Vanaf het moment dat de mens zo’n 5 500 jaar geleden spraak en beeld tot schrift bijeenbracht, is die door allerlei uitvindingen ingrijpend veranderd en versneld. Of je nu naar iemand telefoneert, een e-mail stuurt of gewoon met iemand een babbel slaat, eigenlijk komt het altijd op hetzelfde neer.
Opdracht 1 Op de vorige bladzijde zie je een basismodel van communicatie afgebeeld. Vul volgende woorden op de juiste plaats in: zender, ontvanger, boodschap. Om de boodschap over te brengen maakt de zender gebruik van allerlei tekens en codes: geschreven taal, gesproken taal, gebaren, beelden, mimiek,... Belangrijk is dat zowel de zender als de ontvanger die tekens juist gebruiken en begrijpen, anders verstaan ze elkaar niet. Om deze tekens van de zender naar de ontvanger te brengen, maken we gebruik van hulpmiddelen of kanalen. Media zijn niets anders dan die kanalen of middelen waardoor boodschappen jou kunnen bereiken en waardoor jij er kunt zenden. Dit noemen we informatiekanalen of communicatiemiddelen. Als je goed nadenkt, kun je vast nog een heleboel ‘communicatiemiddelen’ opnoemen: ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... Soms is er sprake van storende elementen of ruis tijdens de communicatie. Geef enkele voorbeelden van ruis bij: • • • •
een gesprek met je vriend(in): ............................................................................ ..................................................................................................................................... een telefoontje: ..................................................................................................... ..................................................................................................................................... een brief: ................................................................................................................. ..................................................................................................................................... chatten: .................................................................................................................... .....................................................................................................................................
Opdracht 2 Beeld één van de bovenstaande situaties uit in een rollenspel.
3. VAN AFRIKA TOT IN AMERIKA 1. VAN ROOKSIGNALEN TOT SATELLIET Communicatie is hetzelfde als informatie-uitwisseling of het overbrengen van een boodschap. Wanneer dit van op afstand gebeurt, spreken we van telecommunicatie. In het Grieks betekent tele ‘van ver’. Letterlijk betekenen sommige bekende informatiekanalen: tele – visie = ver-kijken tele – foon = ver-horen Omschrijf met je eigen woorden ‘telecommunicatie’. ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... Kun je een situatie bedenken waarbij een boodschap zijn bestemming niet bereikt door een communicatiestoornis? ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... ...........................................................................................................................................
Opdracht 3 A
B
C
D
E
Zoek voor elke uitvinding de passende verklaring. Noteer ze in het rooster. 1.
Alexander Graham Bell voerde in 1876 het eerste, rechtstreekse telefoongesprek.
2.
De bewoners van Afrika gebruikten tamtams om berichten te verspreiden. Toonhoogte en ritme waren heel belangrijk.
3.
De eerste communicatiesatelliet was de Telstar. Televisiebeelden die erop gericht waren, kaatsten naar de aarde terug (1962).
4.
De Schot John Logie Baird kon in 1926 als eerste een werkend tv-toestel demonstreren. Zijn tv had een draaischijf om de vrij grove beelden te laten bewegen en kon tegelijkertijd beeld en klank voortbrengen.
5.
Johann Gutenberg was de eerste die losse letters goot. Hij zette ze in een regel en drukte ze af (1414).
A
B
C
D
E
Opdracht 4 Hieronder zie je een tijdlijn afgebeeld. Plaats de volgende uitvindingen op deze tijdlijn door een verticale streep op de juiste plaats te tekenen en de datum eronder te noteren: • de drukpers van Johann Gutenberg, • de televisie van John Logie Baird, • de communicatiesatelliet Telstar, • de telefoon van Bell.
3. DE KRANT
1. WELK DAGBLAD LEZEN ZE BIJ JE THUIS? •
Vind je het prettig om een krant te lezen?
{ ja •
{ neen Hoe dikwijls lees je de krant?
{ elke dag (bijna) { 3 à 4 maal per week { nooit •
{ 2 à 3 maal per week { 1 maal per week
Welke berichten vind je interessant?
{ politiek nieuws { buitenlands nieuws { binnenlands nieuws { plaatselijk nieuws { mode { misdrijven { advertenties
{ ongevallen { radio/tv { filmbesprekingen { strips { sport { muziek/toneel/boeken { ...
2. IK LEES DE KRANT OMDAT IK … opdracht 5 Zoek het schrijfdoel in de krantenartikels op volgende pagina. Kies uit: informatie geven, ontroeren, ontspannen, overtuigen.
opdracht 6 Geef nu het juiste schrijfdoel bij de volgende omschrijvingen: 1 ........................................................................................................................................ Een krant wil haar lezers informeren over wat er in de wereld gebeurt. Zij brengt de ‘harde’ nieuwsfeiten, maar ook de sensationele, niet-alledaagse gebeurtenissen. Verder bevat de krant een schat aan praktische informatie zoals de radio- en tv-programma’s, het weerbericht, de horoscoop, de advertenties, enz. 2 ........................................................................................................................................ Ouders werken de hele dag. Kinderen zitten op school. De krant wil haar lezers de wrede wereld ook doen vergeten, meestal door strips, feuilletons, kruiswoordraadsels, maar ook door het ‘lichtere’ nieuws. 3 ........................................................................................................................................ Radio en tv zijn de eerste nieuwsbrengers geworden. Toch kan de krant een interessante toegevoegde waarde leveren door achtergrondinformatie te geven en meningen te formuleren. 4 ........................................................................................................................................ De artikels maken je verdrietig of juist heel blij. Ze werken op je gemoed en kunnen je raken. De krant brengt een levensechte presentatie, maar heeft ook nog andere voordelen. Je kunt de krant lezen waar je wilt, wanneer je wilt, hoe dikwijls je wilt en in de volgorde die je wilt.
3. IK WIL IN DE KRANT opdracht 7 Zet de onderstaande tekeningen in de juiste volgorde. Geef nummers van 1 tot 10. De geboorte van een krant zal je zo duidelijk worden.
4. WIE, WAT EN WAAR? Als je door een krant bladert, merk je dat er veel artikels instaan. Deze artikels kun je onderverdelen in rubrieken. Die rubrieken hebben we netjes voor je op een rijtje gezet. De uitleg van de rubrieken is echter een beetje in de war geraakt. Help eens even. Gebruik hiervoor het rooster. 1. binnenlands nieuws 2. buitenlands nieuws 3. streek of regionaal nieuws 4. sport 5. vaste, terugkerende rubrieken 6. reclame en advertenties 7. diversen
1
2
3
a. alles wat er in de buurt gebeurt b. ongevallen, familieberichten, mode, ... c. nieuws uit eigen land op gebied van politiek, onderwijs, ... d. sportprestaties in binnen- en buitenland e. nieuws uit het buitenland op gebied van politiek, onderwijs, ... f. kopen en verkopen, zoekertjes, ... g. strips, radio- en tv-informatie, weerbericht 4
5
6
7
Opdracht 8 We stellen zelf een rubriek samen. Kies drie rubrieken. Knip telkens 2 artikels uit die behoren tot de door jou gekozen rubrieken. Schik ze mooi op blanco bladzijden en kleef ze netjes op. Vergeet niet een flitsende naam voor je krantje te zoeken.
Opdracht 9 Bij welke rubriek horen de volgende artikels?
Opdracht 10 Rangschik de onderstaande krantenkoppen in één van de volgende krantenrubrieken: • Binnenlands nieuws (a), • Buitenlands nieuws (b), • Streek- of regionaal nieuws (c), • Sport (d). 1. Japan brengt video-fotoapparaat op de markt. (............) 2. Duizenden bezoekers op folkloredag te Alden Biesen. (.............) 3. Werkloosheidsaantal in België weer gestegen (...........) 4. Olieprijzen dalen niet voor begin volgende maand (...........) 5. Stevens leidt Limburg naar 10 titels op BK atletiek (............) 6. Israël werft geheime agenten met zoekertje (............) 7. Dertien vriendinnen richten babysittersclub op in Neerpelt (.............) 8. Belastingsverlaging van 120 miljard (.............) 9. Een op twee chauffeurs moet praktisch examen overdoen (..............) 10. Britse politie vindt 28 immigranten in vrachtwagen. (..............) Vul onderstaande samenvatting aan. Kies uit de volgende woordjes: verslaggever – ontroeren – informatie opdoen – invormer – ontspanning – eindredacteur – fotograaf – overtuigen – aluminium Door de krant te lezen kun je ........................................................................ en weet je wat er in de wereld gebeurt. Naast het serieuze nieuws brengt de krant ook ..................................................., bijvoorbeeld stripverhalen. Ook zal ze ..................................................; met achtergrondinformatie en meningen. Een krant kan zelfs op je gemoed spelen; ze kan ............................................. dit kan zowel door droevig als door prettig nieuws. Een krant samenstellen is een enorme bezigheid. Op de plaats van het onheil komen .......................................................... en ............................................. aangesneld. Het verslag en de foto’s worden in een verhaal gegoten. De ................................................. leest het artikel en beslist of het in de krant komt. De verschillende artikels worden door de ............................................. tot bladzijden van een krant gemaakt. Als de bladzijde klaar is, wordt een foto gemaakt op ............................................ En dan naar de drukkerij. Zo kunnen wij ’s morgens het allerlaatste nieuws lezen.
De krant kun je indelen in verschillende rubrieken. • • • • • • •
................................................ Bv. Vakantietoezicht houdt dieven weg. ................................................ Bv. Buurtcomité opgericht om nieuwe weg te vieren. ................................................ Bv. Ik hou heel veel van jou, prinses, en ik wil je niet kwijt. Je LOVERBOY. ................................................ Bv. Premier League start morgen voor Nico Vaesen. ................................................ Bv. Miljoenenbuit bij kaping vliegtuig in Rio. ................................................ Bv. Morgen bewolkt met een streepje zon. ................................................ Bv. Springkastelen te huur, gunstige prijzen vanaf €85.
5. IN ONS LANDJE VEEL KRANTJES Hoeveel fans per provincie? Opdracht 11 Hieronder zie je een kaart van Vlaanderen afgebeeld. Noteer de naam van de Vlaamse provincies en provinciehoofdsteden bij de overeenkomstige nummers in het rooster. Geef elke provincie een eigen kleur.
Provincie 1 2 3 4 5
Hoofdstad
Kleur
In elke provincie zijn er krantenlezers. Uiteraard zijn sommige kranten populairder in de ene provincie dan in de andere. Denk maar aan de Gazet Van Antwerpen. • In welke provincie zal deze krant de meeste lezers hebben? ……………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………… • En het Belang van Limburg? ……………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………… Even een overzichtje van de 3 meest gelezen kranten per Vlaamse provincie.
Opdracht 12 (gebruik hiervoor je vorige pagina)
Ik woon in de provincie ............................................... Er zijn ............................................. dagbladlezers in mijn provincie. • De populairste krant is .......................................................................................... Hoeveel procent lezers heeft deze krant? ...................................................... Als er ........................................... lezers zijn, is dat 100%. Als er 1 lezer is; is dat ..................................................... Maar er zijn .................................... lezers, dus is dat ........................... = ....% Regel van drieën Regel van drieën met recht evenredige grootheden Voorbeeld In 5 dagen verkoopt een krantenwinkel 3 425 kranten. Hoeveel kranten verkoopt hij in 7 dagen? De grootheid die gevraagd is, komt altijd achteraan. Hoeveel kranten de winkel verkoopt, is het gevraagde en komt dus achteraan. 5 dagen È :5 1 dag
È x7 7 dagen
Æ
3 425 kranten È :5 3 425 kranten -------------------5 È x7 3 425 kranten x 7 ----------------------- = 4 795 kranten 5
Antwoord In 7 dagen verkoopt de winkel 4 795 kranten.
Opdracht 13 EEN DAGJE OP DE REDACTIE VAN DE KRANT Orden deze tekst zodat hij terug een mooi geheel vormt. Gebruik het rooster. A
’s Avonds neemt de spanning op de redactie toe. Elke avond wordt er een deadline bepaald waarom alle teksten moeten afgewerkt zijn. Deze deadline is nodig opdat de krant op tijd kan gedrukt worden en tijdig in de krantenwinkels en bij de post ligt. Vele kranten hebben twee edities. Voor de eerste editie ligt de deadline op 21u30. al het nieuws dat later binnenkomt, verhuist naar de tweede editie. Bij speciale gebeurtenissen kan het aantal edities oplopen.
B
Later op de dag komen redactie, advertentiedienst en techniek samen om de opmaak van de krant van morgen te bepalen. Uit deze vergadering blijkt hoeveel plaats er op elke pagina voorzien wordt voor artikels, advertenties, ...
C
Elke ochtend houdt de redactie een ochtendbabbel. Daarop wordt de krant van die dag geëvalueerd. De taken voor de krant van morgen worden verdeeld.
D
In de namiddag vergaderen alle deelredacties. Onder leiding van de eindredactie van die dag wordt het nieuwsaanbod overlopen. Er wordt beslist welke artikels op de voorpagina zullen worden geplaatst. De eerste pagina van een krant is belangrijk. Het is het gezicht van het dagblad. Het moet de nietgeabonneerde lezer overtuigen de krant te kopen. De eindredactie draagt de verantwoordelijkheid.
E
Naast de eindredactie heb je ook nog de hoofdredactie. Die heeft de leiding over de hele redactie. Ze zet de grote lijnen uit en is verantwoordelijk voor de rubrieken waarin de krant haar standpunt over een actueel thema uiteenzet.
1
2
3
4
5
Verklaar de woorden met behulp van je woordenboek. • redactie: ................................................................................................................... • deadline: ................................................................................................................... • editie: ........................................................................................................................ • evalueren: ................................................................................................................. • standpunt: ................................................................................................................ • actueel: ..................................................................................................................... Geef enkele gebeurtenissen die het aantal edities kan doen oplopen. 1. ....................................................................................................................................... 2. ...................................................................................................................................... 3. ......................................................................................................................................
6. IEDER EEN KLEURTJE Op de voorpagina van een krant vind je veel nuttige gegevens van een krant terug. Net een identiteitskaart van de krant. Opdracht 14 Breng een krant mee en vul onderstaand visitekaartje aan. Kleef vervolgens het stukje voorpagina van je krant hieronder op. • • • • • • •
Naam: ............................................................................................................................... Adres: .............................................................................................................................. Telefoonnummer(s): ..................................................................................................... Bankrekeningnummer(s): ............................................................................................. Datum: ............................................................................................................................. Jaargang: ........................................................................................................................ Prijs: ............................................................................................................................... .
Verzamel verschillende kranten. Bekijk de kranten grondig en los op. In welke kranten vind je: • veel foto’s: ................................................................................................................ • grote krantenkoppen: ............................................................................................ • veel tekst: ................................................................................................................ • moeilijke woorden: ................................................................................................. • veel politiek: ............................................................................................................ • eenvoudige taal: ...................................................................................................... • vrij lange artikels: .................................................................................................. • veel sport: ................................................................................................................
7. OBJECTIEF OF SUBJECTIEF Twee personen, X en Y, bekijken de volgende tekening en zeggen er het volgende over. X: Op de volgende tekening zie ik een ezel, een man en een gebouw. De ezel draagt twee manden. Hij doet zijn kop omhoog. De man draagt een lange broek. Hij heeft een tulban om zijn hoofd en draagt een wijde broek. Zijn schoenen hebben punten die omhoog wijzen. De man heeft iets in zijn linkerhand. Aan de rechterkant van de tekening zie ik een stuk van een stenen gebouw. Ik zie niet goed wat het voorstelt. In de lucht zie ik muziektekens. Y: Ik zie op de tekening een ezel die zingt. Hij draagt twee manden die heel zwaar zijn. Zijn baas draagt Turkse kledij. Ze zijn op weg naar huis, na een lange dag hard werken. De ezel is bang, want de man slaat hem veel met de stok. Die stok heeft hij altijd bij zich. Daar slaat hij ook kinderen die brutaal zijn mee. Noem enkele verschilpunten tussen het verhaal van X en Y. ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... Persoon ............ laat zich dus erg door zijn gevoel beïnvloeden en houdt zich daardoor niet altijd aan de feiten. Het verhaal is subjectief. Persoon ............. let enkel en alleen op de feiten en laat zich niet door zijn gevoel beïnvloeden. Het verhaal is objectief. Opdracht 15 Breng verschillende kranten van eenzelfde datum mee. De leerkracht kiest een artikel dat je in de verschillende kranten terugvindt. Zijn er verschilpunten in de informatie? Welk artikel is objectief? Welk subjectief? Kranten trachten hun lezers zo goed mogelijk te informeren. Er is echter een groot verschil tussen de kranten onderling. Sommige kranten gebruiken veel foto’s, andere moeilijke woorden, lange artikels,... Ook de inhoud kan verschillen. Als de reporter zich vooral laat leiden door zijn gevoel en zich niet alleen aan de feiten houdt, is het artikel ............................................................ Baseert hij zich vooral op de feiten en laat hij zich niet beïnvloeden door zijn gevoel, dan is de inhoud .....................................................................
8. IK ALS REDACTEUR (Werken met krantenkoppen) Opdracht 16 Vorm een krantenkop met de gegeven onderdelen. Soms zijn er meerdere oplossingen mogelijk! A
meest - ooit – succesvolle – Mc Laren – F1-team – is ...............................................................................................................................
. B
gsm – om vanuit cel – gebruiken – af te persen – gevangenen ...............................................................................................................................
. C . D
dezelfde prijs – minder – in het – wasmiddel – tonnetje – voor ............................................................................................................................... dichtgeslibde kransslagaders – hebben – volgens studie – tieners – veel – Amerikaanse ...............................................................................................................................
. E
meeste ongevallen – haagschaar – in tuin – zorgt voor ...............................................................................................................................
. opdracht 17 Geef de krantenartikels op de volgende bladzijde de juiste kop. Je kunt kiezen uit: 1. Huis in as door herstelling aan bromfiets. 2. Amerikaanse tiener lost schot in schoolkantine. 3. Koper van computer naar huis gebracht in Ferrari. 4. Overvallers vinden miljoen frank in schoendoos en microgolfoven. 5. Jonge dief breekt rug bij val van regenpijp. 6. Laat u eens masseren op de luchthaven.
Opdracht 18 Koppen horen bij foto’s. Link kop en foto. 1. Knokpartij einde Europees basket voor Antwerpen? 2. Papavervrouw. 3. Zijn laatste ronde.
Opdracht 19 Hier volgen enkele uitdrukkingen. Zoek de juiste verklaring. (woordenboek) 1. in alle talen zwijgen 2. taal noch teken geven 3. er is niets nieuws onder de zon
a. zich niet houden aan de regels b. steeds aan het studeren zijn c. hetgeen we voor nieuws houden, is vroeger ook al gebeurd d. in de kranten geregeld besproken worden e. openhartig spreken
4. dat is oud nieuws 5. altijd met zijn neus in de boeken zitten 6. in het nieuws zijn 7. geen blad voor de mond nemen 8. buiten zijn boekje gaan 9. te boek staan als (...) 10. dat staat op een ander blad 1
2
3
4
f. dat is een andere kwestie g. niets van zich laten horen h. dat is algemeen bekend i. niets zeggen j. bekend zijn als 5
6
7
8
9
10
Welke uitdrukking stelt de tekenaar hieronder voor? ………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………
9. TWEE GOEDE MAATJES Vervolledig het artikel. HOMER TREKT RICHTING SPELEN EN HOLLYWOOD Tr___we fans weten het. The Simpsons bestaan 10 jaar. De geestel___ke vader Matt Groening heeft laten weten dat Homer en co g___w op het witte doek versch___nen. De Olympische Spelen laat hen bl___kbaar ook niet k___d. Sinds kort ligt er een sportieve Simpsonvideo in de winkel. “De bioscoopfilm wordt een h___se klus. Er is nog geen scenario klaar, er zijn nog geen contracten gesloten, maar we gaan vl___tig beginnen aan onze film.” Over de video is er meer n___ws. H___ bevat vier afleveringen, waarvan één nog n___t is vertoond op televisie. Deze m___e cassette is goed voor r___m 92 minuten pret. De letters die je invulde, noemen we ....................................................................... Je hoort telkens twee klanken, een hoofd- en een bijklank. Als je ze uitspreekt, vernadert de stand van je mond. De juiste schrijfwijze leer je door veel oefenen en lezen. Bij twijfel gebruik je het woordenboek. Opdracht 20 A. Vul in au of ou. vr___w kab___ter m___wen sch___der p____s geb___wen
sn____wen p___w tr____w n___wkeurig landb___w wenkbr____w h___den ___to
B. Vul in ei of ij. kon__n r__st br__en huwel__k gastarb__der ber__dwillig schr__ven r__ksregister snelh__d gord__nen
geh__m pl__n
C. Vul de juiste tweeklank in. Kies uit: aai, oei, eeu, ieu. k___wen dr___deur pl___en torn___en
angstschr___w gl___lamp kn___en n___wsberichtbem___en zw___licht sn___wstorm kr___en vl___en papeg___ p___eng___en
pr__s r__s
D. Vul eu of ui in. ger___t k___ken n___s j___chen
h___s r___ker wintertr__ pl___men
v___len d___ren sn___ten b___ten v___l pr___ts l___ze L___zen
Opdracht 21 Vul in de volgende zinnen het passende woord in. A. mei – mij Hij gaf ................ een prachtig geschenk. Ik vind ................ de mooiste maand. B. eis – ijs Op glad .............. begeef ik mij niet. Ik ................. mijn geld onmiddellijk terug. C. reizen – rijzen Je moet het deeg in de oven laten ........................ Ze .................. ieder jaar naar Spanje. D. leiden – lijden We ................... de blinde naar de overkant van de straat. Daardoor kun je veel pijn ............................. E. zei – zij Het paard ligt op zijn ................. in de stal. Hij ................... dat het niet waar is. .......................... zal de wedstrijd wellicht nooit winnen. F. rauw – rouw Zijn stem klonk heel .................. door zijn keelpijn. Na het overlijden van de koning werd de nationale ................... afgekondigd. Ik lust dat .................... vlees niet. Er volgde een ..........................periode van zes weken. Telkens kreeg je de keuze tussen twee woorden met dezelfde uitspraak, maar met een verschillende spelling en een verschillende betekenis. Zulke woorden noemen we homoniemen.
10. HELP! HELP! ER STAAT NIEUWS TUSSEN DE RECLAME! In de krant vind je heel wat reclame. Hoe groter je advertentie is, hoe meer het je kost. Vind jij dat de reclame in de krant stoort? ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………
Opdracht 22 Breng een krant mee. • Voor welke producten wordt in de krant reclame gemaakt? ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... • Vind je ook reclame terug die een hele bladzijde beslaat? ........................................................................................................................................... Veel mensen lezen kranten. Dus ook de reclame. Als jij een zoekertje of een seintje in de krant wil zetten, moet je ook betalen voor een plaatsje in de krant. Hier geldt natuurlijk ook de regel: hoe meer plaats, hoe duurder. Opdracht 23 Hier vind je enkele advertenties afgebeeld. Kun jij ze voluit lezen?
Opdracht 24 Een van de verklaringen bij de advertentie is de juiste. Welke? Kruis de juiste oplossing aan. 1. Dwergpoedeltje €161, Yorkshire Terriërs €260, 1 jaar garantie. Tel. 03/ 344.44.44 O Korting bij contante betaling O Gratis verzekering O De hondjes zijn ingeënt tegen allerlei ziektes. 0 Waarborg: als het dier binnen het jaar overlijdt, krijg je een ander. 2. Te koop EIGENDOM, centrum Beervelde, Feeststraat, met aanpalende garage. Tel. 09/ 355. 05.63 O Het is een flat met een magazijn. O De garage ligt ondergronds. O Er is een garage aanwezig. 3. VW Golf 3 GTD 1999, prima staat veel opties. Tel. 02/ 396.42.65 bij particulier. O Je koopt rechtstreeks van de eigenaar. O Via een tussenpersoon wordt de koop gesloten. O Er zijn herstellingen nodig. O Hij is alleen nog geschikt voor de reserveonderdelen. 4. Te huur: Zaventem, Luchthavenweg 13 Stapelplaats 330m². €10 000. Alles met cv op gas. Enkel bereikbaar op tel. 02/388.46.22 O Er is centrale verwarming op mazout. O Toiletten moet je zelf bijbouwen. O Je kunt de stapelplaats bezichtigen. O Je moet telefonisch contact opnemen. 5. Herenboetiek KOPEN=BETALEN in Lummen werft aan: PARTTIME VERKOOPSTER. O Je werkt een hele week. O Je werkt enkele uren per dag/week. O Een deel van het werk is voor jou (o.a klanten bedienen). O Je wordt per verkocht stuk betaald.
Opdracht 25 Stel zelf een advertentie of een zoekertje op. Gebruik steeds 1 letter per vakje. Let op dat je geen enkel gegeven vergeet. A. Je hond is verloren. Het is een Jack Russell. Hij luistert naar de naam Flappy. Wie hem vindt, krijgt een beloning. Je bent telefonisch bereikbaar op het nummer 014/22.76.62
B. Je wil je oude bromfiets HONDA, PX50MA, bverkopen. Hij is 2 jaar oud. Hij heeft er 6 000 km op zitten. Over de prijs die je ervoor wilt, kan gesproken worden. Geïnteresseerden kunnen je telefonisch bereiken.
Opdracht 26 Bereken op volgende pagina voor elk zoekertje de kostprijs in Het Belang van Limburg.
•
zoekertje a, verschijnt 2 x ..................................................................................................................................... ..................................................................................................................................... ..................................................................................................................................... ..................................................................................................................................... .....................................................................................................................................
•
zoekertje b, verschijnt 6 x ..................................................................................................................................... ..................................................................................................................................... ..................................................................................................................................... ..................................................................................................................................... ..................................................................................................................................... 4. DE KIJKBUIS
1. EEN BROKJE NOSTALGIE In 1926 wordt de televisie geboren, het belangrijkste medium van de 20ste eeuw. Wist je dat de engelse tv-zender de oudste van de wereld is? Ons eigen landje komt heel wat jaartjes achterna gehuppeld. Op 31 oktober 1953 gaat de eerste Vlaamse uitzending de lucht in . Niet met een gekende soapserie, maar wel met de bewerking van een toneelstuk: Drie dozijn rode rozen. In 1953 komt ook de kleurentelevisie op de markt. Ze splitsen ‘wit’ licht in drie kleuren: rood, groen en blauw. De kleurentelevisie stelt het beeld weer samen met piepkleine rode, groene en blauwe punten. In 1960 wordt de BRT gesticht. In 1971 zond die voor de eerste keer in kleur uit. In 1971 deed ook de kabeltelevisie zijn intrede. Tot dan had televisiekijkend Vlaanderen een antenne op het dak. Men schakelde over op één groot ontvangststation, dat via leidingen de beelden in de huiskamer stuurde. Op het einde van de jaren negentig kreeg de Vlaamse openbare televisieomroep de naam VRT. Opdracht 27 Lees onderstaande tekst en beantwoord vervolgens de vragen. In de tekst vind je een aantal woorden vet gedrukt. Geef een verklaring voor deze woorden. Je vindt de uitleg in de tekst. Bron: ID Averbode Artikel: Kanaalzwemmen zonder bandjes (opdracht 26) In de meeste huizen staat ze in de woonkamer en houdt ze de bewoners heel wat uren per dag bezig. Maar die zijn haar niet altijd dankbaar: bevalt het hen niet wat ze zien, dan zappen ze het beeld al na enkele seconden weg.
24 december 1957 Mijn oma (toen was ze eigenlijk nog geen oma!) had dat jaar een speciaal kerstfeest gepland. De week voordien kocht opa een televisie. Het was het eerste televisietoestel in de straat en iedereen was nieuwsgierig. Met Kerstmis kwamen ze allemaal kijken. 32 mensen zaten bijeen en tuurden naar een klein zwart-witscherm met grote, ronde hoeken. Er speelde een muziekprogramma. Af en toe verstoorden witte puntjes het beeld en ruiste het geluid. Ruziemaken over programma's was nergens voor nodig, want er werd maar één Nederlandstalig programma uitgezonden. 2 mei 2000 Katrien komt thuis van school, ploft in de zetel, grijpt naar de zapper en zet de televisie aan. Het grote kleurenscherm flitst aan en vanuit haar zetel overloopt Katrien alle kanalen. Pfft, weer niets. Dan maar een videocassette of een tv-spelletje. De breedbeeldtelevisie is maar enkele maanden oud en Katriens moeder wou absoluut een toestel van 100 Hz (hertz) in plaats van 50 Hz. Dat getal geeft aan dat het beeld 100 maal per seconde op het scherm wordt afgebeeld. Onze ogen nemen al vanaf 15 beelden per seconde beweging waar, maar ze zien toch nog flikkeringen. Bij 100 Hz wordt het beeld zo snel op het scherm afgebeeld dat onze ogen die veranderingen niet opmerken. Omdat het scherm van de breedbeeldtelevisie de vorm heeft van een bioscoopscherm, komen films veel beter tot hun recht. Dit weekend heeft de vader van Katrien het nieuwste snufje geïnstalleerd: de surround sound. Het geluid komt nu uit 5 luidsprekers die overal in de huiskamer zijn opgesteld. Als je de volumeknop openzet, lijkt het geluid van overal te komen. Net echt! 13 augustus 2013 In het salon van mijn toekomstig kleinkind staat een plat televisietoestel van wel 1,5 meter hoog. Zoals de meeste televisies is ze al een tijdje aangesloten op de kabel en op een satellietontvanger. Daardoor ontvangt ze wel 200 verschillende programma's. Via diezelfde kabel kan ze ook programma's bestellen. Als je een film wilt bekijken, dan moet je niet meer naar de videotheek gaan: je bestelt de film gewoon vanuit je luie zetel. Op het einde van de maand ontvang je een factuur waarop staat waarnaar je hebt gekeken en hoeveel dat kost. Ook het nieuws kun je dag en nacht bestellen. De televisie is voorzien van een speciale vertaalmodule. Je kunt de gesproken tekst van een film in om het even welke taal beluisteren, want de televisie vertaalt de tekst zelf! Het toestel bevat zelfs een heuse computer die opneemt en afspeelt zoals een videorecorder. Omdat de computer verstaat wat je tegen hem zegt, kun je hem vragen een fragment op te zoeken en te herhalen. Hij kan zelfs een film maken door de verschillende stukjes beeldmateriaal die jij gekozen hebt aan elkaar te plakken. Verder is het televisietoestel aangesloten op internet en communiceert het zo met andere televisies. Een ingebouwde camera zorgt ervoor dat je jezelf kunt opnemen en doorsturen via het net: een heuse videotelefoon dus. Terwijl je met een vriend spreekt, zie je zijn beeld op het grote kleurenscherm. Het is alsof jullie in dezelfde kamer zitten!
•
woordverklaring: - breedbeeldtelevisie: .................................................................................. - surround sound: ........................................................................................... - vertaalmodule: ............................................................................................. - videotelefoon: ............................................................................................. - kabel: .............................................................................................................
•
Waarom had elk huisgezin vroeger een antenne nodig? ..................................................................................................................................... ..................................................................................................................................... Welke oplossingen is voor deze antennes uit de bus gekomen? ..................................................................................................................................... ..................................................................................................................................... Hoe kom je in 2013 aan je videofilm? ..................................................................................................................................... ..................................................................................................................................... Wat is het nut van een vertaalmodule? ..................................................................................................................................... .....................................................................................................................................
• • •
2. EEN ENQUETE IN DE KLAS OVER TELEVISIEKIJKEN Een enquête is een onderzoek waarbij je een heleboel mensen dezelfde vragen stelt. Belangrijke fabrieken gebruiken de enquête om te weten wat de klant van een bepaald product verwacht, tijdschriften bijvoorbeeld om te weten wat de lezers van de kwaliteit van de artikels denken... Een ander woord voor enquête is marktonderzoek. Mini-enquête in onze klas 1. Geslacht: jongen/meisje 2. Leeftijd ....... jaar 3. Keek je gisteren tv? Ja – neen 4. Zo ja, welke programma’s? ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... 5. Hoe lang heb je tv gekeken? ........................................................................................................................................... 6. Kijk je elke dag tv? Ja – neen 7. Naar welke zender kijk je het meest? ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... 8. Rangschik in volgorde van belangrijkheid: Canvas, Kanaal2, VT4, TMF, VRT, VTM, MTV, JIM tv, ATV a) ..................................................................... b) ..................................................................... c) ..................................................................... d) .....................................................................
e) ..................................................................... f) ..................................................................... g) ..................................................................... h) ..................................................................... i) ..................................................................... 9. Welke programma’s zie je het liefst? ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... 10. Wat vind je van reclame op tv? ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... 11. Heb je thuis een video? Ja – neen 12. Zo ja, huur je films in de videotheek? .......................................................................................................................................... 13. Welke films huur je zoal? ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... Verwerking van de mini-enquête over tv-kijken 1. totaal aantal deelnemende leerlingen: ................ jongens: ......... op ...... leerlingen meisjes: ......... op ...... leerlingen 2. gemiddelde leeftijd * Noteer van iedereen de leeftijd ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... * Tel alle leeftijden op = ............................................................................................ * deel de leeftijd door het aantal deelnemende leerlingen = ........................................................................................................................................... 3. gemiddeld aantal uren tv-kijken * Tel alle televisie-uren op = ...................................................................................... * Deel het aantal televisie-uren door het aantal deelnemende leerlingen = ........................................................................................................................................... •
Het gemiddeld aantal televisie-uren per leerling = .....................................................................................................................................
4. Zendervoorkeur Noteer ieders rangschikking achter de zender en tel alle rangschikkingsgetallen op. Zender Rangschikkingsgetallen Totaal Canvas Kanaal 2 VT4 VRT VTM ATV/ regionale tv 5. Maak een nieuwe rangschikking (top 5) op. De zender die het minst aantal punten kreeg, behaalt de eerste plaats. 1 .............................................. 2 .............................................. 3 .............................................. 4 .............................................. 5 .............................................. 6. Noteer hoeveel stemmen de verschillende muziekzenders kregen. JIM tv: ........................................... TMF: ................................................ MTV: ................................................ In onze klas zitten ................. leerlingen.: ............... jongens en ............. meisjes. De gemiddelde leeftijd van onze klas is ............ jaar. In de klas wordt er gemiddeld ............... uur televisie gekeken. De klassikale top 3 van de televisiezenders is: 1 ....................................... 2 ....................................... 3 ....................................... Ook de muziekzenders werden onderzocht. Onze klas vindt ................. de beste muziekzender. 3 KIJKEN KOST GELD, VEEL GELD TV-kijken is plezant. Je mag echter niet vergeten dat je kijklust betaald moet worden. Denk maar aan de aankoopprijs van je toestel, het abonnementsgeld en niet te vergeten het elektriciteitsverbruik. Voor je een tv-toestel aankoopt, is het goed om je te informeren over de voorkeuzemogelijkheden van het toestel, de grootte van het scherm, de aansluiting van de hoofdtelefoon, teletekst,... Natuurlijk is de prijs ook belangrijk. Gelukkig kun je sommige toestellen op afbetaling kopen. Hieronder vind je 3 afbeeldingen van een tv-toestel. Elk toestel kun je zowel contant als op afbetaling kopen.
Opdracht 28 Bereken de meerprijs die je betaalt als je het toestel op afbetaling koopt. Toestel 1 Toestel 2 Toestel 3 Contant Op afbetaling Voorschot Afbetaling Totaal Verschil Tot welk besluit kom je? ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... Opdracht 29 •
Op zijn telefoonrekening van €65,23 betaalt K. AREL 21% BTW. Hoeveel bedraagt zijn totale telefoonrekening voor deze periode? ..................................................................................................................................... ..................................................................................................................................... .....................................................................................................................................
• Vul de volgende tabel aan: Prijs exclusief BTW BTW % Berekening € 243,16 € 67,83 € 192,62
Prijs incl. BTW = totale prijs
21 6 21 Meer dan alleen een stopcontact Via kabeltelevisie worden de beelden onze huiskamer ingestuurd. Gespecialiseerde maatschappijen stellen ons in staat beelden van goede kwaliteit te ontvangen. Twee uitgaveposten zijn hier belangrijk: - de aansluiting; - het abonnementsgeld. Als je kabeltelevisie neemt, betaal je het eerste jaar aansluitingskosten. Bij de maatschappij die de distributie van de kabeltelevisie verzorgt, betaal je volgende bedragen: - aansluiting: €74,37; - abonnement teledistributie: € 112,30; Dus dat eerste jaar betaal je €................................................ voor je aansluiting en abonnement bij de teledistributie. Hoeveel betaal je er dan voor per dag? ............................................................
Opdracht 30 Bekijk en bestudeer het factuur op de volgende bladzijde en los dan de volgende vragen op. • • • • • • • •
Wie moet betalen? ..................................................................................................................................... Hoeveel wordt er betaald? ..................................................................................................................................... Waarvoor wordt er betaald? ..................................................................................................................................... Wanneer moet het bedrag betaald worden? ..................................................................................................................................... Welke periode bestrijkt de teledistributie? ..................................................................................................................................... Hoeveel keer per jaar moet dat bedrag betaald worden? ..................................................................................................................................... Hoeveel betaalt Rene dan per jaar? ..................................................................................................................................... Rene betaalt met een domiciliëringsopdracht. Wat betekent dat? .....................................................................................................................................
4. EN HET VERBRUIK? Elektrische apparaten verbruiken elektriciteit. Zo ook een televisietoestel of een radio. Hoe groter het vermogen van het apparaat, hoe meer elektriciteit het nodig heeft. Op een elektrisch toestel wordt het vermogen aangegeven in Watt (W). Opdracht 31 • • • • • •
Wat is de naam van de elektriciteitsmaatschappij op de volgende bladzijde? ..................................................................................................................................... Wat is het thuisadres van deze maatschappij? ..................................................................................................................................... Wat is de eenheid van energie? ..................................................................................................................................... Hoeveel betaal je voor één eenheid? ..................................................................................................................................... Noteer hoeveel kWh dit gezin verbruikte gedurende periode 2? ..................................................................................................................................... Hoeveel bedraagt het totale factuurbedrag? .....................................................................................................................................