het
Over
onderscheid
de
en
oecologie
Lemna
van
minor
Lemna
en
gibba
door
L.
(Hugo
Nederlandse, op de
Afgaande
determineren
het
L.
enige
onderscheidingskenmerk
interpretatie blijve
hier buiten
weinig gewelfd
bij
door
de
meeste
en
L.
en
blijken
duidelijk Van
zijn
vlakke als
te
juveniele
Wat de verticale
gibba
van
vorm,
beweging;
voorjaar stijgen
ze
turionen
gevormd:
soortelijk
zwaarder
de
moederplant
als
worden
dikwijls
korte en
komen
beschouwing
moeilijkheden
belangrijkste (de
schijven
onderzijde bij Op
uitsluitend op
te
morfologische minor
L.
excursie
op
meestal
en
vlak of
wordt dan ook
grond
is echter de zaak niet
dit
van
zo
ene
eenvoudig
andere verschillen evenmin in alle
of
als
najaar
en
zelfs
blijven
dan
water
minor
aan
het
en naar
die
drijvende,
eveneens
waarschijnlijk
ook
en
bepaalde
en
L.
gevallen
nauwelijks gewelfd L.
van
winter- of
schijfjes
vertonen naar
drijven. met
de luchtholten
vlakke
aan
af
veel
veel zetmeel is
najaar
met
vollopen
de rand steken
dan
opgeslagen.
de
in het
en
worden
reservezetmeel, de
met
die
rest
van
water.
De
jonge
(vgl. ARBER, 1920).
zijn
periodieke
een
In het
schijfjes gevormd,
donkerder groen
Zulke
voorjaarsvorm,
de bodem
de bodem zakken, veelal
en
minor.
milieu's.
gibba
schijfjes
duidelijk
5
wel als
oppervlak
doorzichtig
platte lichaampjes
ook kleine,
en
weg hebben
meeste
gekleurde
deze afsterft en
in
vorm
L.
de onderkant
aan
veel
algemeen
zakken de
donkergroen zijn
die
gezicht
permanente
in het op
voor
eerste
gibba zijn
L.
wanneer
groene,
worteltjes,
waarin
vormen
het
op
wordt dan bleek
schijfjes
de
aan
gewelfd zijn.
genoemde
seizoensvormen betreft,
moedervorm
de
Europese flora's, schijnt
geen
gaan.
daardoor dus vormen
dat
diagnose gesteld,
nadere
de in diverse flora's
op
Lemna
en
Bij
L.
steeds als
vrijwel
beschouwing)
floristen al snel de
gibba
opgegeven
gibba bolvormig
onderscheidingskenmerk.
Segal
Amsterdam).
ook op andere L.
en
leveren. In de determinatietabellen wordt als
S.
en
en trouwens
minor
Lemna
van
Lange
de
de Vries-laboratorium,
dochter-
In het
meestal
najaar
met
zeer
grote moederschijven
Soms
overleeft
een
klein
heeft
vormen
van
L.
geen
drie
pas goed
mei. Van L.
zijn gewelfde onderzijde
aan
L.
minor
in het
L.
gibba!
Deze
gezegd
L.
is 39
die
beschreef, vindt
vlakke L.
zou
gibba.
het de
vormen
beste
$
niet
klopt
stilstaand water,
beschrijft
weinig
te
Daubs stelt dat het
exemplaren.
te
de
tussenvormen
afwezigheid
zijn.
MASON
(1957)
komen Bowen aan
en
beschrijft
hoog
de vlakke
een
een
plassen
in
en
het feit,
vlakke
vorm
dat vorm
men
hier
van
is dat
gradiënt
van
N.W.-Overijsel,
bol
mogelijke naar
o.m.
vlak
mogelijk
in
bij
feit
Dit
(1962)
met
blijkt,
een
ziet
een
juist
vlakke
stagnerend
zou
dat
wij
zelf ook oorzaak
eveneens
vlakke
nooit
een
hybride
SEGAL
SEGAL
waar,
frequente
een
voor-
van
gebrek
somatische
(1966) vermeldt ook
& GROENHART
dalende
bol
maar
doen heeft.
te
als resultaat zou
een
vermeldt
jonge exemplaren
auteur
maar soms
en
vorm
laatste
hier uitsluitend met
zeer
deze
weinig
voorafgaande
eigenlijke
auteur
maar tevens
met
ARBER
(1966). Over
induceren. Daardoor
de Stratiotes-zonering
gecorreleerd 6
o.a.
beschrijft
hier de
men
dat reeds nam
oorzaak
Voorts
De bolle
tevens
een
zou
deze mineraalarmoede optreden. als
schijf.
produceren.
vorm
of worden,
als wintervorm,
minor
L.
vegetatieve vermeerdering. Hij
de
modificatie die reversibel
chloridegehalte
vinden
sloot) de vlakke
gezien
men
warme
(1962)
C.S.
voor-
vermeldt bloeiende
De Sloover. SCHULZ
CLAPHAM
zijn
t.a.v.
opgetreden.
vlakke schaduwvorm;
vlak
Op
de
De Sloover wel. Mason concludeert uit het minder
gevolge
ten
de
van
deze vruchten,
mineralen,
mutant een
van
van
doen heeft,
Vruchten
een
bloemen
<$
onwaarschijnlijk
overwinteringsvorm
kunnen
van
van een
altijd
met
vorm
het
door HEGELMAIER
DE SLOOVER
en
waarin bloei is
vorm.
een
vorm
vorm
vindt
vlakke
een
van
(1894)
geeft volgens laatstgenoemde
warmte
werkelijkheid
vindt men in de literatuur
vorm
vlakke
cellaag
vorm
afkoeling (door stroming)
aan
als
het onder
Van
ontwikkelen.
GUPPY
(1869).
bevindingen
zouden laboratoriumcultures constateerden. Gebrek
juli.
onderscheidingskenmerk
deze vlakke
van
(b.v. in de afgedamde kop
gibba
juli, tegen
na
gibba, gedetermineerd
reeds gewezen
DAUBS (1965)
correleert de
de
is
deze vlakke
over
bloemen, de vlakke met
maar
die in de
gibba,
ruim 40 % in
was
exemplaren
gibba
vegetatieve
VAN HOREN
ontstaan
warm,
L.
van
vorm
materiaal
L.
van
gegevens
Guppy
wintervorm. Van Horen
zijn.
L.
herkennen, relatief veel materiaal
luchtholten in de onderste
grotere
Latere
het
van
met
Maar
gedetermineerd,
van
bovendien, in „minder optimaal" milieu,
koude als inducerend voor de vlakke
water
planten
op totaal 46 herbariumvellen.
(1958), SEGAL (1964),
functioneel
gegeven
op dat
materiaal verzameld in
meeste
berusten
aanduidingen bij
BOWEN
of
de vlakke
van
is het
men
al
overeenstemming. zomer
is
L. minor
vorm
april aanwezig (vijf
het totale materiaal verzameld
van
zonder dat zich hieruit bolle
te weten
de oorzaak
%
Rijksherbarium liggende cijfers
toen
men
(1920),
19 %
taxa
deze vlakke
van
(1868)
(en
vindt
gibba,
komen
bolle
Rijksherbarium
verzamelde
april
van maart en
te
is
of
het
van
zulke
vlakke winter-
L. gibba normale,
maart
is (drie vellen). Verder valt
gibba
Van alle
minor).
Als
in
van
is materiaal
minor
daarnaast ook materiaal dat als
en
minor
L.
L.
van
de voor
die
exemplaren aanwezig zijn
gedetermineerde planten bij
de determinatie geen moeite. De
voorjaar bij
met
en
verzameld in de late zomermaandenen in de herfst. Van de als L.
aanwezig is,
24 %
de winter
drijvende
zomervormen
voorjaar dochterspruiten
L.
werkelijkheid
zomer
in het
van
maal verzameld) in
gewelfde
Het is tekenend dat in het Nederlandse materiaal
gibba
slechts
men
in het
vorm vormt
aannemen.
en
de sterk
van
percentage
pH.
van
(1967)
verlandende
Fig. bij
1.
a—c:
Vlakke
doorvallend
vorm
licht,
van
Lemna
schematische
c:
gibba L.,
matische
Indien
in
men
kunnen stellen,
aard,
hoog
o.a.
deze
detail
trachten
zou
de
grovere netstructuur
L.,
d:
habitus,
of minder
voedselrijk
dan
ontdekken,
te
gunstige omstandigheden
chloridegehalte
van
d—e: Lemna minor
e;
sche-
dwarsdoorsnede.
lijn
een
gegevens
dat alle minder
b:
habitus,
a:
dwarsdoorsnede;
fysische
van
water,
tot
en
de
zou
men
chemische
vlakke
vorm
leiden, al of niet als reversibele modificatie of als, via somatische mutatie ontstaan, Tenslotte
oecotype. o.a.
door middel
Vlakke
1.
de buitenste
zijn
deze holten met
ongeveer
gelijke
er
ons
DE
holten
bij
groen
L.
Bij
L.
bij
gibba gewoonlijk
gekleurde,
inhoudsvergroting,
gewelfde
dus de
en met
de
„schuimige"
bij
soms
de
vers
d—e)
oog
hand
te
genomen.
onderscheiden
de luchtholten,
luchtholten zelfs
zijn,
bij
L.
de
Bij
te
minor.
zijn
met
met
de
het blote oog. van
de
de wanden
schijf,
van
de
der lucht-
De „mazen" strekken zich
gaat
wanden
benedenoppervlak
minor
onder-
kleine, onderling
daarentegen
vooral in het distale deel
Bovendien
waar-
L.
afzonderlijk
van zeer
8 op de grootste breedte
12
waarbij
7
niet
structuur
grootste
tot
wel
schijfjes
het bekende beeld
onderzijde,
zodat aldaar het
ter
zichtbaar is.
materiaal vaak
veel dikker dan en
ons
van
grootte
het blote
doorvallend licht.
gibba gaat uitgroeien
Nader onderzoek,
spelen.
door
(fig. 1,
minor
van
SLOOVER (1966) 7 er
L.
ons
gibba zijn en
is
verschilkenmerken:
onderzijde
men een
kunnen het
alleen zichtbaar
L.
de
zichtbaar
schijf,
wanneer
ziet
holten.
volgens
volgens
van
scherpe
relatief klein
loupe
altijd duidelijk
zijn
maar
laag
aan
altijd
de
scheiden;
Het
is
1, a—c)
rol kunnen
een
kweekproeven,
en
aanknopingspunt geeft
van
loupe
hybridisatie
of minder
meer
Het beste
ook
translocaties
gibba (fig.
L.
door enkele
zou
van
vertonen
van
de bleek-
„achterblijven"
ingesnoerd
wordt.
bij
Maar
de
bij
de vlakke
De
minor
Lemna
gibba,
vlakke
Lemna
gibba,
gewelfde
L.
minor
is meestal
vertoont
de
plaatsen,
speciaal
geringe
Lemna- dek
in
de
LANDOLT
rood
(1962)
wordt
Dit
roselila,
L.
ook
bij
gibba,
veel L.
Alpen
L.
gibba
zouden
van
is
in
de
tien
gibba
het
van
ontwikkelde
op tal L.
van
zeer
rood. Deze
een
schijfjes
van
Waar
schijfjes
gekleurd
in de
flora
vanuit de
van
de
De
rand,
bovenzijde
jaar optreedt, lijken
correlatie
de
met
herbariummateriaal
In
een
dicht
rietstengels
e.d., die
in het water,
Overigens
te nemen.
kleur
de
aan
vroege
is
rood-
onderzijde
in Polen
voorjaar,
die, tenminste
anders dan
bij
het
gibba,
en
niet, als
kleuring
na
L.
hiervan
aan
L.
in groene cellen. Daar deze
ontkleuring
de oorzaken
van
minor
temperatuur
de
gelijk
niet
ervan
in
zomer
aan
die
in Finland
en
of het licht doen vermoeden.
direct herkenbaar
dikwijls
maar
HEUKELS-VAN OOSTSTROOM
van
gevonden,
minor
waren.
ook
beweging
waar
van
van
beschreven (var. colorata Hegelmaier).
minor
L.
is
sprake
roerende
uit Noord-Amerika die
van
stand-
rustige
achterwege.
plaatsen
olijfgroen.
pigmentering
dan het voorkomen
locaal rondom
voor een
zorgen
is
is
gezien
of
grijsgroen
meer
kleurstofvorming
blijven
zo
vorm
zich
lengterichting
goed
niet beschaduwde,-
op
verte
het kroosdek.
deze
blijft
centrum
een
in
altijd gericht
gibba. Gepigmenteerde exemplaren
de
(0,36—0,71 mm).
Uit de
een vorm
ontwikkelt
vroeger in
mm
massavegetaties
de tint
roodpaars
in het
(0,22—0,49 mm),
gem. 0,47
Inderdaad werden, vooral in het
Noordwest-Overijssel
bij
(0,10—0,27 mm),
mm
september.
verschijnsel
genoemd.
mm
gem. 0,36
standplaatsen
is, welk kenmerk ook
distale uiteinde,
der luchtholten
Meting
gem. 0,19
helder groen, L.
worden en
aangelopen
kleur
van
tien
roodgetinte schijfjes
(1957) beschrijft
achtig
meer
van
nazomer.
aan
bewogen
groen!
achterwege.
bovenzijde enigszins bruinachtig
waterbeweging met
exemplaren een
de
vooral in
soort
door de wind
en
luchtholten is
egaal
aan
te constateren
gibba
is ook
vorm
werden
vorm
is de laatste
Dikwijls
een
vorm
alle verzameld medio
gemeten,
L.
der
grootste lengte Van elke
uiteraard
strekking
resultaten op:
volgende
Lemna
schijfje.
2.
deze
blijft
vorm
leverde de
de
aan
grijsachtig
groene kleur. 3.
De
vorm
van
zelden cirkelrond, evenals
vormen
4.
L.
5.
3
L.
Bij
nerven
gibba
er
uit,
met
deze L.
vormen
oudere
sterker
gewelfd
duidelijk
en
minor, in
nerven.
Dit
totaal 3
(1868)
in
L. zo
en
goed
L.
als
bovenzijde
L. minor
de buiten-
zodat
er
nooit op. Vlakke
schijfhelft,
gibba duidelijker
spitse papillen,
8
de
(1958)
altijd zwak,
steekt
hetgeen bij opvallend
voorkomen.
aan
later BOWEN
minor
de distale
zijnerven zijn bij
ernaast,
en
minor.
echter
nerven
smal eirond
tot
voor.
De middennerf van
oppervlakken
kunnen
veel
grotere exemplaren, ook
zijn, bij
gaat
middennerf staan enkele kleine,
gibba
bijna altijd elliptisch
komen breed eironde of nagenoeg ronde
dan L.
ontwikkeld
al vaststelde. De
in totaal 5 holle
L. minor
bij
bij
in totaal zouden zijn.
(1894)
zijn
is
gibba daarentegen
zouden volgens HEGELMAIER
zeer
heett, evenals L. GUPPY
L.
vooral
duidelijk
zijnerven
ste
bij
schijfjes
asymmetrische
gibba is,
doorgaans
de
aan
licht
de
zoals te
5
L.
trouwens
zien
en soms
bovenzijde
goed
te
die echter o.i. ook
resp.
gibba
zien
bij
meer
is.
Op
vlakke
6.
Het
is
wortelmutsje
L.
bij
(HEGELMAIER, 1868; PASCHER, niet
dikwijls
de
zou
7.
Het is
het
schijfjes 32
tot
8. De
mm
aan en
1,5—4
(1,3
mm.
Uit deze
9.
of
Onze
meestal niet
een
die
voor
geeft
vlakke
L.
L.
voor
meestal
zelden
tot
L.
15
cijfers
minor,
maar er
voor L.
(met
minor
6
)3,3(—4,3)
—
is relatief smaller,
x
dikte
(1,4—)1,6(—1,9)
x
2,5
x
—
grootste
een
afmetingen (2,2
3
x
mm.
de
index
74. dan
groter
bij
L. minor.
worden.
lang
cm
a 7 cm
4
exemplaren doorgaans Deze
zelfs
vindt men
gibba
L.
van
echter
minor
4
van
meer,
De Sloover vermeldt.
(2,2—)2,6( —2,8)
gibba
5 of
met
gibba gemiddeld 3,7
gibba
de
exemplaren
vormverschil:
Bij
L.
(gem.
verschillen intussen
bij
dan
hier
in het perssap
Bij
soorten
beide
is de wortel-
gibba 6 cm),
L. minor
bij
vrij aanzienlijk
die
van
zulke
vertonen
de
aan
er
over
schijfjes
dan ook
naar
de iets
onder is
meer
in deze
gebogen
uitspringende
De
oecologische
is
L.
van
wat
voedselrijk op in Uit
en
een
minder
groot
en
van
L.
van
en
geen
water
aantal
maxima
een
metingen
naar
steekt,
gibba, lijken reeds kort en L.
de
enigszins
zijn
lijnen
verschillen beide
van
waarbij
mag
op
echter
ze
één
uit-
gezaagde rand,
worteltjes.
Wolffia
krijgt
vorm
oppervlakkig
waarbij
vorm,
L.
vorm,
Men
vergelijke
arrhiza
kunnen
(L.) Wimm.,
geworteld.
gibba
voorkomen
tot
men
ook al vindt
tezamen
het dan meestal wel wel stellen dat
soort
onder 6,3 kan
duidelijk,
soorten
kan
zelfs
dalen.
L.
L.
op één
de
minor
vlakke
de
voorkomen in
gibba
treedt
soort
matig
doorgaans
hogere pH.
van
voren
en
Hiervan
spitse
ontwikkelde
milieu's. Deze
de pH
met
L.
minor
het
weinig
uitzondering,
voedselrijke
waarvan
de
drijvende
L. minor.
gaat
drijvende
een
stevige epidermis
met
water
bloeiende L. tri-
Als bekend
(1964) gegeven verschilkenmerken. Ook
en
betreft. In grote
gibba
water,
vooral
plaats
bepaald
voedselrijk
minima
eisen
overlapping
standplaats
van
nerven
volkomen vlak
zij zijn altijd
deze
vorm
dus onder
Deze
gibba.
van
in
vorm
vormt.
langgerekte, enigszins
en
L.
en
bemoeilijken.
en een
overeenkomst
ook de door DEN HARTOG
jonge exemplaren,
maar
meer
minor
voorkomen
zwevende
huidmondjes
zich luchtholten
L.
het
kan
soms
normale
de
van
bovenzijde
vormen
onderscheiden door de
einde
minor
L.
van
& ALSTON (1966) op het verschil in
van
worden dat
opgemerkt
het bloeien
zelfs
Mc CLURE
publicatie wijzen
recente
stevige schijfjes,
zeer
Daubs
minor
gibba
5 cm.
het herkennen
trisulca
is
L.
bij
cm, zeer
dan
langer
en
flavonoiden-samenstelling
sulca L.
in
een
is 63
ontwikkelde
Terloops moge
te
ook
is
L.
voor
geeft mm.
sneller
groepjes
LUDWIG (1909).
In de
12
tot
1,6
X
100 gemeten
en
lengte
wortellengte
De
lengte bij goed
van
mm
cijfers volgt
kan de wortel
2,5
L.
vlakke
voor
is
en
(1965)
DAUBS
algemeen
vlakke L.
overtreft die
gibba
het
groepjes van
op
losraakt. SCHULZ
Volgens
in
zoals ook
afgerond
altijd
treden weliswaar
vindt vaak
schijfjes,
vlakke L.
van
soort
dit nooit. Maar
men
metingen
eigen voor
geven
breedte:
x
vindt
niet
minor.
L.
van
dochterschijfjes
maar men
De Sloover
minor
de
laatste
samenhangende
overlapping. L.
gibba
dan die
zijn
minor
L.
bij
en
dit kenmerk voldoen.
aan
deze
op,
gibba
meer
)2,6(—3,7)
—
100
bolle L.
8
L. L.
Bij
toegespitst
kenmerk gaat echter
wortelmutsje gemakkelijk
ook korter
bij
frequent
meest
voor
0,8 mm)
<
dat
minor.
L.
die niet
gibba
gemiddelde grootte
sterke
een
L.
bij
Bij
toe.
ook wel
is
vormen
van
opvallend
loslaten dan
tot
ook
calyptra
Dit
ook al doordat het
duidelijk,
(1962) beschrijft
meestal
gibba 1936).
het
specifiek geleidingsvermogen zijn
gekomen 9
(waarden
uitgedrukt
in
de
volgende
gS bij
18° C).
Lemna
minor
bij afwezigheid
Lemna
minor
tezamen
Lemna
gibba
Wolffia Een
verband
dergelijk
heeft
zijn
komt
in
water
als bovenste grens
(= l,4°/oo Cl').
bestaan 300
bij ongeveer
mg/I (2,8°/oo)
Cl".
Volgens
L.
gibba
L.
van
in
L.
vond b.v. minor
voor-
(1951)
geeft
als NaCl berekend
van L.
vormen
zelfs nog
LUTHER
°/00
op 2,5
minor
minor
L.
chloridegehalte.
mg/1, terwijl
is echter L.
ervaring
onze
60—108
het
met
gedetermineerde planten
minor
de als L.
voor
60—6600
(Terschelling, Seeryp).
publicaties. (DEN HARTOG, 1963,
van
2,9°/oo
te
voorts
het chloridegehalte
voor
minor
L.
Hier betrof het misschien vlakke
is
waarschijnlijk in tal
blijkt
2800
met
20—160
diverse Lemna-soorten
met
bovenste Cl "-grens
10—660
gibba
gibba van
bij afwezigheid
arrhiza
L.
van
L.
met
ook
zoals
gibba,
brakwatergebieden
minor
in Zeeland nog
bij
in Zeeland buiten het duin-
gebied zeldzaam). Alle Lemnaceae het milieu, b.v.
verschil
schijnlijk enig
in zekere
soort
in het water,
ontreiniging mest,
mate
met
tussen
opzicht
fysiologisch onderzoek,
bijvoeding Een
zijn
te
In het licht wellicht
van
associatie
Overigens een
is is
in
vlakke
door
ons
in
en
Lemna
een
van
door
eerste
gibba,
soort
moet
vaak
van
minor
in het
gibbae
In Nederland,
L.
niet-brakke Lemna
Ricciocarpus
remming
zijn
remmende
een
opnemen.
Wellicht
komt Lemna
tijd
is
voor
bron
belangrijke
van
met
&
de
maar
submerse
van
ver-
vegetatie.
Bennema 1943
GÖRS
laatste
verbonden.
goed verdedigbaar.
gemaakt
masonii
subsp.
(1960). De
eerstgenoemde
vertegenwoordigd
aan
ver-
kunst-
KOCH (1954) beschreef het Lemno-
onderscheid
beschreven als
gebonden
voor
en
geschikt object
een
als associatie-kensoort niet
is in beide associaties deze
zijn
muggenlarven,
van
MÜLLER
overgangen
eerste
vitaminebron; zie SCHULZ (1962).
optreden
vegetatie-eenheden.
reeks
Lemnetum
gaat het voorkomen
Lemna
en
een
is
van
waar-
MIYAWAKI
(vgl.
worden in
Zij &
gewelfde
Daubs), die, evenals de
verschillend
oecologisch
milieu
en
vegetatietypen.
prematuur.
minder
zelf
soorten
gebleken
als eiwit-
Door TÜXEN (in MIYAWAKI & TÜXEN,
gesplitst
indicator
stoffen kunnen
doordat het
gunst
er
organische verbindingen
een
hebben de
anaëroob milieu door de
meer
een
(de
vormen
verschillende
opzicht
diensten doen. De laatste
verder het
is
aard, b.v. door fabrieksafval
ook omdat het
vee, o.a.
van
kan
gibba
zij organische
in de
meer
Spirodela polyrhiza
van
verontreiniging
van
De indruk bestaat dat de
gibba.
het voorkomen
van
dat overgenomen werd
ordekensoort
vormen
mate
het bovenstaande is het Wolffio-Lemnetum gibbae
TÜXEN, 1960). Ook bij en
L.
en
aquaria goede
maar
een
splitsen
te
Spirodeletum,
is
in
het
voor
anderzijds
is
doordat
Lemna-dek belet
gesloten
oorzaakt
minor
L.
detergentia. Overigens
niet alleen steeds
trouwens
zekere
een
anorganisch-chemische
vervuiling,
kan Lemna in dat
voor
ander afvalwater. Maar ook in dit
humuszuren. L.
name van
ook door
maar
en
afhankelijk
van meer
invloed op de
indicatoren
zijn
door riool-
en
waar
ervan
meestal
minor
of
natans
ook
tezamen
(L.) Corda,
Ricciocarpo-Lemnetum
werd het Wolffio-Lemnetum gibbae
Wolfiietum arrhizae.
Wolffia
gepaard
naar
met
en
met
Het
naar
de
1964). Deze 10
van
optimum lijkt
in
drijvend levermosje
(SEGAL,
Deze
het
is,
Lemna
gibba,
liggen
in de
te
Lemno-Spirodeletum.
Nederland
met
splitsing lijkt
begrippen algemeen
aanwezigheid
in overgangen
voorkomen
een
Europese
de
Spirodela polyrhiza.
gibba- vegetaties
kan
1960)
een
een
vrij
zeldzame
lemnide karakter,
gemeenschap
treedt vooral op
in
matig voedselrijk
vegetaties In
vorm
bolle
en
vorm
komt in ieder
lemnetosum
presentie biliteit
Lemna
L.
van
Het zal
leidelijk
evenmin als
auteurs.
Het
in deze
de
moeilijk zijn,
is
Ricciocarpus gewelfde
van
vormen
Azolla
ware
van
aan een
grammen" Over
algemener gebieden
en
delen
en
meer
kleigebieden
van
Noord-Holland in
nemingen
kan
Bij
vlakke
van
L.
zich denken
men
ge-
van
door
en
vormen
(vgl.
minor
het
en
—
reeks
een
:
vrij
zien in de verschillende
men
iedere
ook
De
kan
vegetatie
trajecten
Het is
zeer
soorten
dan als
het
de „oeco-
van
weergeven. Zo
is
L.
gevolg
Arch.
minor
aangegeven,
in klei-
voor
veen-
zand-
en
wint de
van
dat de in 1950
Kruidk.
b.v.
in
Waarschijnlijk als
minor
Ned.
vooral
voor
(b.v. in Midden-Friesland
zoet water
algemeen.
West-Nederland veel
komt
meer
waarschijnlijk (in
in
gibba
soort
relatief
terrein op L.
veel uurhokken
zeer
L.
komt
uitgesproken
minor
L.
dat
minor.
minor
gibba
beide
gedeeltelijk onjuist
worden
dan L.
L.
L.
verzilting.
verspreidingskaartjes
van
te
soorten
gibba —
L.
van
vorm
volkomen vlakke
tot
A. caroliniana.
met
is
rivierengebied)
en
zijn
geleidingsvermogen
specifiek
gesuperponeerd
gezegd
het Hafdistrict.
verontreiniging
toestand
kan
abundant is
West-Nederland L.
van
grenzen.
daarvoor
door vele overgangen
een
Een andere reeks kan
en
te
af
bevredigend
vormen
gedacht.
verspreiding
In de
in het
en
„dwarsdoorsnede" door de elkaar overlappende
van
gebieden.
arrhiza.
filiculoides
in
vlakke
Spirodela polyrhiza
Wolffia
worden
de
hoge
de varia-
omtrent
Nederland voorkomende
afnemend
gibba
deze reeks
Op
van
enge traject
in
plaatsen
naar
van L.
vorm
natans.
vormen
kennis
vaak.
zeer
kunnen
volgt
verbonden reeks
overlappingen
dat de
waarschijnlijk
aan
gibbae
het Lemno-Azolletum
voor
zeer
gebrek
op
soorten
hun milieu-eisen, de
naar
het Lemnion minoris als
SEGAL, 1964): bolle
hier
juist
vegetatie
de
van
de vlakke
van
het Lemnetum
voor
die
met
oecologie
oecologie
De
Lemnetea-gezelschappen
elkaar
zij overlappen
Wij zouden,
recht.
de milieu-omschrijving
overeen,
minor
komt het verschil in
zijn
tot
De overgangen in milieu-eisen der diverse en
in krabbescheer-
riet,
tussen
berust.
gibba
zeer
gibba
met
niet
geval
dezelfde
van
van
veelal
vegetatietypen
Lemna
van
& Tüxen
Miyawaki
van
of klei,
veen
op
deze beschreven
van
geen
vlakke
water,
grienden.
in
en
het
waar
grote
gepubliceerde
58, p. 96
in het
in
toenemende
97)
en
de
brakwatergebied
vermoedelijk
waar-
betreft.
gibba
Literatuur
ARBER,
A.,
1920.
BOWEN, H. J.
CLAPHAM, DAUBS,
E.
GUPPY,
H.
London
HARTOG, ,
A.
M., R.,
T.
1894.
B.,
p.
C. DEN,
1964.
1958.
1965.
H.,
20,
Water
Over
HEGELMAIER, F.,
G. A
Plants,
a
Variation TUTIN
&
study in
aquatic angiosperms. Cambridge.
Lemna
E. F.
monograph
of
gibba.
Proc.
B.S.B.I.
1962.
Flora of the
WARBURG,
of Lemnaceae.
On the habits of Lemna
3,
p.
86—88.
British
Isles.
Cambridge.
Urbana.
minor,
L.
gibba and
L.
polyrhiza.
Journ.
Linn.
Soc.
323 —330. 1963. de
in Enige waterplantgemeenschappen
oecologie
1868.
Die
HEUKELS-VAN OOSTSTROOM
van
Lemnaceen
(bew.
Zeeland.
bloeiende Lemna trisulca.
S. J.
eine —
VAN
Gorteria
Gorteria
2
(6),
1
(14),
p.
p.
155—164.
68 —72.
monographische Untersuchung. Leipzig.
OOSTSTROOM),
1962.
Flora
van
Nederland,
15de druk.
Groningen. HOREN, p.
F.
VAN,
1869. Observations
sur
la
physiologie
15—88.
11
des
Lemnacées. Buil. Soc.
Roy.
Bot.
Belg.
8,
KOCH,
Pflanzensoziologische
1954.
W.,
5—6,
Vegetalio
Ges.
Bot.
LUDWIG, der
67,
1951.
H.,
J.
CLURE,
Bot.
53,
Beitr.
p.
LOEW
&
höheren
der
Acta Bot.
Fenn.
50,
C.
SCHROETER,
Schweiz.
Lebensgeschichte
in
Wasserpflanzen
Brackwasser
der
184—187.
p.
1966. A chemotaxonomic
8,
1960.
GÖRS,
of California.
marshes
Über
1960.
N.F.
Forsch.
1936.
of Lemnaceae. Amer.
study
Joum.
Pflanzengesellschaften stehender
Die Süszwasserflora
19,
van
und
London.
-
Mitt.
Japan.
Gewasser in
Baden-Württemberg.
60—100.
p.
Hft.
Mitteleuropas,
Zwartsluis
15.
Jena.
1967. Het
de
van
in
moerasvegetaties
(Noordwest-Overijssel).
hogere waterplanten.
GROENHART,
Angeles
Europa
Wittenberg.
vegetatiekundigeschets
Oecologie
Los
-
in
127—135.
p.
Wasserlinsen.
en
Berkeley
Lemnetea-Gesellschaften
Südwestdeutschl.
Wanneperveen
M. C.
&
S.
1962.
te
Lemnaceen. Ber.
an
57—80.
Ökologie
II.
ALSTON,
TÜXEN,
1964. Een
S.,
1966.
,
&
B.,
Singel"
E.
KIRCHNER,
1, p.
A flora of the
J.
Arbeitsgem.
A.,
SCHULZ, SEGAL,
&
Naturk.
PASCHER,
R. E.
1957.
L.,
TH.
MULLER,
ökologische Untersuchungen
O.
und
Südfinnland,
W. &
MIYAWAKI, A. Flor.-soz.
des Piemont (Po-Ebene).
Reisfeldgebieten
849—860.
p.
MASON, H.
Verbreitung in
Ekenas-Gegend Mc
in
Lemnaceen,
Blütenpflanzen Mitteleuropas
LUTHER,
den
aus
271—410.
p.
1909.
F.,
und
Physiologische
LANDOLT, E., 1957.
Skizzen
487—493.
p.
Vakbl.
Biol.
voor
Zuideindigerwiede,een
uniek
de „Landen
achter
het
RivON-rapport (stencil). 46,
138—149.
p.
verlandingsgebied. Gorteria 3,
165—181. J. L. DE,
SLOOVER, 47,
1966.
La
la
fronde, la graine et
germination d'un Lemna.
Les Naturalistes
beiges
443—456.
p.
Summary Flat from
L.
The
L.
minor
largest
In L.
gibba
the
usually
L. minor is
bright
Discs of
starts
of
groups
nature
deletum.
It
as
also
especially
after
The
flat
growth
i.e.
of
below of L.
of the
is less
the
pollution with
a
the lower
differ in
several characters
in
groups
waters,
of 5
or
in L.
not
This
a
fairly
rare
either
(up
after
species
swollen
L.
mm
in
of the
in L.
gibba.
purple. Pigmentation, upperside in
in flat L.
L.
gibba.
gibba this forming
8). with
substances
to be faithful
to
more
nature, such
may
0,19
forms
elongate than
as
the
or
organic
habitats,
It thrives in fresh
industrial
be associated with
young stages
of an
Lemno-Spiro-
eutrophic
specific conductivity.
species
waters.
12
to
32),
gibba prefers
inorganic
winterforms,
to
growth
minor. more
pollution
appears
considerable
of brackish
(up
more
especially
with substances of an
and
in
suffused with reddish
green
Ricciocarpo-Lemnetum.
gibba are
poor
than
mm
of the discs is
shape
distinct, though
poor
surface of the discs averages
0,47
and
thicker
are
low chloride content this
forms of L.
relatively
commonly and
discs in L. minor and in the centre of the
water and manure).
in
rather
gibba
gibba more greyish
relatively
occurs
occur
above and the
chloride content and
fertilizers. In habitats
habitats,
—
of the cavities
often found
discs
in
L.
edges
are
drain
relatively high
water
c)
a
growth forms
walls
green,
young
occurs
(such
1,
e.g.:
more convex
at the
of L. minor
L. minor
d—e),
flat
in
mm
L. minor is
if present,
1,
(fig.
gibba (fig.
diameter of the air cavities
minor, 0,36
latter.
a
of Lemna
forms
wastes
Wolffia
forms of less
and
arrhiza.
favourable