(Tienden) geven Kring Rotterdam Noord; 11 november 2014 ‘Just because you don’t have to do something doesn’t mean it’s not a good idea.’ (Phil Drysdale) ‘Giving is a lifestyle.’ (Dale Partridge) 1. Inleiding Vanavond spreken we met elkaar over ‘geven’ en er is speciale aandacht voor het geven van ‘tienden’. Veel christenen hebben een duidelijk antwoord op de vraag of je ‘tienden’ moet geven – ja! –, maar kunnen niet precies uitleggen wat die tienden dan precies zijn – is het 10% van je nettoloon of 10% van je brutoloon? En hoe zit het als je een uitkering hebt? –, aan wie je die zou moeten geven – de kerk waarbij je bent aangesloten? Goede doelen in het algemeen? Specifiek christelijke goede doelen? – en – toch ook niet onbelangrijk – hoe het zit met de Bijbelse onderbouwing. Schrik niet: er is een aardige kans dat je aan het eind van de avond anders over dit onderwerp denkt. a) Wie kan vertellen wat ‘tienden’ zijn? b) Als ik zo onbeleefd mag zijn: wie geeft hier zijn/haar tiende? En waarom? c) Is er iemand die zich schuldig zou voelen als hij/zij niet zijn/haar tiende geeft? (Zo ja: waar komt dat vandaan?) d) Zou er zegen verbonden zijn aan het geven van tienden? (Zo ja: waarom?) 2. Tienden Laten we eens in de Bijbel kijken waar de tienden vandaan komen en wat tienden precies zijn. 2.1 Geen geld, maar voedsel (en drank!) Hieronder volgen de (belangrijkste) passages uit de wet van Mozes die over tienden handelen: ‘Tien procent van alles wat je land aan koren en vruchten oplevert, komt toe aan de Heer: het is zijn rechtmatig eigendom. Wil iemand een deel daarvan terugkopen, dan moet hij twintig procent op de prijs toeleggen. En wat je veestapel betreft: bij de telling van je runderen, schapen of geiten moet steeds het tiende dier apart gezet worden; het komt toe aan de Heer.’ (Lev. 27:30-32) ‘Het tiende deel dat de Israëlieten mij aanbieden, geef ik aan de leden van de stam Levi als vergoeding voor de zorg voor de ontmoetingstent. Daarom zullen zij geen grond in Israël bezitten. De andere Israëlieten mogen niet meer in de buurt van de tent komen; anders moeten ze ter dood worden gebracht. De nakomelingen van Levi moeten zorgen voor de ontmoetingstent; daarvoor zijn ze volledig verantwoordelijk. Dit geldt ook voor alle latere generaties.’ Tegen Mozes zei de Heer: ‘Zeg tegen de nakomelingen van Levi: Als jullie van de andere Israëlieten het tiende deel ontvangen, dan moet je daarvan een tiende aan mij afstaan. Dat wordt als jullie bijdrage beschouwd. Zoals de anderen hun bijdragen aan koren en wijn geven, zo moeten ook jullie je bijdragen aan mij afstaan en aan Aäron geven.’ (Num. 18:21-28)
1
‘(…) je mag in je eigen woonplaats niet eten van het tiende deel van je oogst aan graan, wijn en olijfolie, evenmin van je eerstgeboren koeien, schapen en geiten, en ook niet van de offers die je hebt beloofd, van je vrijwillige offers en van je extra bijdragen.’ (Deut. 12:17) ‘Draag elk jaar onvoorwaardelijk tien procent van je hele oogst af, een tiende deel van je koren, wijn en olijfolie, en verder je eerstgeboren kalveren, lammeren en geiten. Richt daarvan een maaltijd aan op de heilige plaats die de Heer, je God, heeft uitgekozen om er zijn naam aan te verbinden. Zo leer je ontzag voor hem te hebben, je leven lang.’ (Deut. 14:22-23) ‘Elk derde jaar moet je het tiende deel van de opbrengst van dat jaar wel in zijn geheel afdragen, maar het opslaan in je eigen stad. Het is bestemd voor het levensonderhoud van de levieten, die geen eigen grond hebben, en voor de vreemdelingen, weduwen en wezen die bij je in de stad wonen. Dan zal de Heer, je God, je zegenen bij alles wat je doet.’ (Deut. 14:28-29) ‘Leg elk derde jaar het tiende deel van je oogst apart en geef dat dan aan de levieten, de vreemdelingen, de wezen en de weduwen die in jullie steden wonen. Dan hebben ook zij voldoende te eten. Heb je aan je plicht voldaan, leg dan tegenover de Heer, je God, deze verklaring af: ‘Ik heb uw bevel in zijn geheel uitgevoerd: ik heb het gedeelte dat u toekomt afgedragen en het gegeven aan levieten, vreemdelingen, wezen en weduwen. Geen van uw geboden heb ik overtreden of veronachtzaamd.’ (Deut. 26:12-13) e) Valt je iets op in deze teksten? De teksten gaan zonder uitzondering over dieren en landbouwproducten. Ze gaan over voedsel en… drank! Tienden geven is dus niet: geld geven. Niet onder de wet van Mozes in elk geval. Al vertegenwoordigen voedsel en drank natuurlijk een zekere waarde. Maar het was in beginsel niet de bedoeling dat de Israëlieten hun geld gaven. Dat mocht alleen in een uitzonderlijk geval: ‘Mocht die heilige plaats te ver weg liggen en de Heer je een zo rijke oogst geschonken hebben, dat het je te veel moeite kost het tiende deel ernaartoe te brengen, maak het dan te gelde. Stop het geld in een buidel en ga ermee naar de door God uitgekozen heilige plaats. Besteed het geld aan alles waar je trek in hebt: aan rund-, schapen- of geitenvlees, aan allerlei soorten wijn of sterke drank, aan alles wat je hart begeert, en richt daarvan met je gezin een vrolijk feestmaal aan in tegenwoordigheid van de Heer, je God.’ (Deut. 14:24-26) f) Heb je al eens een preek gehoord over tienden geven waarin de boodschap is: ‘besteed het geld aan alles waar je trek in hebt en maak er een gezellige maaltijd van met je gezin’? Verrassend dat dat wel is wat er in Deuteronomium 14 staat, niet? 2.2 Drie verschillende varianten tienden Dat brengt me bij de vraag wat de bestemming zou zijn van de in de wet van Mozes genoemde tienden. g) Wil iemand een poging wagen? De Israëlieten moesten ieder jaar 10% van de opbrengst schenken aan de Levieten, ten behoeve van het onderhoud aan de ontmoetingstent (Num. 18:21-28, vgl. Neh. 10:37-38). Daarnaast moesten zij ieder jaar 10% van de opbrengst met hun naasten opeten en -drinken op het tiendenfeest in Jeruzalem. Dit deel werd eens in de drie jaar niet opgegeten en -gedronken op het tiendenfeest, maar opzijgezet voor de Levieten, weduwen, wezen en vreemdelingen (Deut. 14:28-29, 26:12-13). 2
h) Even snel rekenen: hoeveel procent van hun opbrengst werd door de Israëlieten jaarlijks gereserveerd voor tienden? 10% voor het onderhoud van de ontmoetingstent + 10% voor het tiendenfeest of, eens in de drie jaar, voor de priesters, weduwen, wezen en vreemdelingen = 20%. 2.3 Armen uitgezonderd Nog iets aardigs wat ik niet eerder heb gehoord in preken over tienden: wie arm was, was vrijgesteld van het geven van tienden. Of, andersom, je hoefde alleen tienden te geven van wat je land of je vee had opgebracht. Geen opbrengst? Dan ook geen tienden. i) Even tussendoor: waarom zouden bij de regels over de tien procent die elke drie jaar gegeven moet worden vreemdelingen worden genoemd? Heel eenvoudig: die hadden, net als de Levieten, geen land (vgl. Lev. 25:6, 25-28, 35-36). Maar er waren ook arme Israëlieten. De Israëlieten die wel inkomsten hadden, hadden de plicht om voor hen te zorgen (zie bijv. Deut. 24:12-15, 19-20, 26:11-13). (Je vindt nergens in de wet terug dat de armen vervolgens 10% van hetgeen aan hen werd gegeven weer weg moesten geven. De wet biedt dus – dat zou dan zijn: mutatis mutandis – geen grond voor het idee dat mensen met een uitkering ook tienden zouden moeten geven.) In onze kringen hoor je nogal eens zeggen dat geven een daad van gehoorzaamheid is en dat God je zegent als je in gehoorzaamheid geeft (dit idee komt uit Maleachi, waarover zo meer), maar je hoort nooit zeggen dat ingeval je op een houtje kauwt je niet hoeft te geven. Als je lering over tienden geven is gebaseerd op de wet van Mozes – wat altijd het geval is, omdat in het nieuwe testament niet over tienden wordt gesproken – dan zou je consequent moeten zijn en ook moeten leren dat arme broers en zussen niet hoeven te geven. 3. Maleachi 3: ‘beproef Mij maar!’ In spreekbeurten over het geven van tienden wordt – ook in onze kringen – Maleachi 3 wel aangehaald. Laten we eens lezen wat er in Maleachi 3:6-12 staat. ‘De almachtige Heer zegt: ‘Ik ben de Heer, ik verander niet. Maar jullie, nakomelingen van Jakob, veranderen ook niet. Net als je voorouders hebben jullie mij de rug toegekeerd en je niet gehouden aan mijn geboden. Maar keer nu naar mij terug, dan zal ik weer naar je omkijken. Nu zeggen jullie wel: Waarom moeten we terugkeren? Maar ik vraag op mijn beurt: Mag een mens soms God bestelen? Toch bestelen jullie mij. En jullie vragen: Hoe dan? Jullie houden de gaven achter die je aan mij en de priesters moet afstaan. Jullie bestelen mij, van hoog tot laag. Daarom worden jullie vervloekt. Breng de gaven, voor mij bestemd, naar de voorraadkamers in de tempel. Dan is er weer voldoende voedsel in mijn huis. Probeer het maar eens, dan zul je zien dat ik de luiken van de hemel zal openen. Ik zal het overvloedig laten regenen. Ik zal de sprinkhanen verjagen, zodat ze de oogst niet meer vernielen. De wijnstok zal volop vrucht dragen. Alle volken zullen jullie benijden, want het is goed wonen in jullie land.’’ j) God vervloekt de Israëlieten omdat zij hun tienden niet geven. Waarom is het geven van tienden zo’n issue voor God? Het geven van tienden was onderdeel van de wet van Mozes, zoals we net hebben gezien. Het nare van de wet, is dat God alleen kon zegenen als het volk van Israël zich eraan hield (zie bijv. Deut. 273
28). Doordat de Israëlieten nalieten tienden te betalen, kon God hun niet zegenen. Er rustte een vloek op Israël, omdat de Israëlieten niet handelden in overeenstemming met de bepalingen die we zojuist hebben gelezen. k) God zegt: ‘probeer het maar eens, dan zul je zien dat ik de luiken van de hemel zal openen!’ Wat bedoelt Hij daarmee? Heel eenvoudig: Hij zegt dat Hij weer kan zegenen, als het volk ervoor kiest om tienden te geven. l) Op welke wijze werden de Israëlieten gemotiveerd zich aan de wet van Mozes te houden? Wie zich niet aan de wet houdt is onder de vloek en wie zich wel aan de wet houdt wordt gezegend. 4. Wij zijn niet – dat is: niet – onder de wet Lieve broers en zussen, wij zijn niet – dat is: niet – onder de wet van Mozes. Onder de wet gold: ‘Vervloekt is wie zich niet houdt aan de bepalingen van dit verbond.’ (Deut. 27:26, vgl. bijv. Gal. 3:10) Voor ons geldt dat ‘Christus (…) ons van de vloek van de wet (heeft) vrijgekocht door voor ons een vervloekte te worden. Want er staat geschreven: Een vloek rust op iedereen die aan een paal is gehangen’ (Gal. 3:13). Wie zegt dat je vervloekt of niet gezegend zult worden, omdat je geen tienden geeft, gaat voorbij aan wat Jezus aan het kruis heeft gedaan. (Denk daar eens over na.) Hij is een vloek geworden, zodat wij kunnen delen in de zegen van Abraham (Gal. 3:14). m) Wat was die zegen ook al weer? ‘Ik maak je stamvader van een groot volk, ik zal je voorspoed geven; met eerbied zullen de mensen over je spreken, bij uitstek gezegend zul je zijn.’ (Gen. 12:2) Wij zijn niet onder de wet, maar onder de genade en die brengt een veel grotere heerlijkheid dan de wet ooit gebracht heeft, namelijk zegen zonder verdienste (vgl. bijv. 2 Kor. 3). 5. Geven zoals Abram? Wat je ook wel hoort als het aankomt op het geven van tienden, is dat wij, christenen, tienden moeten geven omdat Abram dat ook al deed (vgl. Heb. 7). ‘Abram was, net als wij, niet onder de wet en tóch gaf hij tienden, dus moeten wij dat ook doen’, zo luidt de redenering. Laten we Genesis 14:14-24 eens lezen. ‘Toen Abram hoorde dat zijn neef gevangengenomen was, verzamelde hij zijn trouwste slaven, driehonderdachttien geoefende mannen, en achtervolgde de koningen tot aan Dan. ’s Nachts viel hij hen met zijn mannen van verschillende kanten aan en wist hen te verslaan. Hij achtervolgde hen tot aan Choba toe, ten noorden van Damascus. Alles wat zij buitgemaakt hadden, nam hij mee terug; niet alleen zijn neef Lot met zijn bezittingen maar ook de vrouwen en de overige gevangenen. Toen Abram terugkeerde van zijn overwinning op Kedorlaomer en zijn bondgenoten, kwam de koning van Sodom hem tegemoet in het Sawedal, dat nu Koningsdal heet. Melchisedek, koning van Salem en priester van de allerhoogste God, bracht hem brood en wijn en sprak over hem een zegen uit: ‘Gezegend bent u, Abram, door de allerhoogste God die hemel en aarde geschapen heeft. Dank aan de allerhoogste God, 4
die uw vijanden aan u heeft overgeleverd.’ Abram gaf hem een tiende deel van alles wat hij de koningen afgenomen had. De koning van Sodom zei tegen Abram: ‘De buit kunt u houden, maar geef mij de krijgsgevangenen terug.’ Maar Abram zei: ‘Ik zweer bij de Heer, de allerhoogste God, die hemel en aarde geschapen heeft, dat ik niets van al uw bezittingen mee zal nemen, zelfs geen draad of schoenriem. Ik wil niet dat u zult zeggen: Ik heb Abram rijk gemaakt! Nee, ik eis niets voor mijzelf op. Ik wil alleen dat mijn mannen hun onkosten vergoed krijgen en dat mijn bondgenoten Aner, Eskol en Mamre hun deel van de buit krijgen.’’ Over de bijzondere ontmoeting tussen Abram en Melchisedek hebben we eerder gesproken (zie de studie over het heilig avondmaal). Het is aardig om te constateren dat niemand Abram verplicht een deel van de oorlogsbuit – want dat was het – af te dragen aan Melchisedek. God niet, Melchisedek niet. Abram geeft zijn ‘tiende’ vrijwillig. Verder is dit de enige – dat is: de enige – keer dat de Schrift er melding van maakt dat Abram 10% van wat hij heeft verdiend – nou ja, verdiend… – afdraagt aan een priester van God. Maar er is nog iets merkwaardigs aan deze tekst: Abram geeft 90% aan de koning van Sodom. Wie het opmerkelijke verhaal dat in Genesis 14:14-24 staat beschreven gebruikt als onderbouwing voor de stelling dat wij, christenen, tienden moeten geven, moet consequent zijn en zou de overige 90% van zijn/haar inkomsten aan de hedendaagse equivalent van de koning van Sodom moeten overmaken. Veel succes. 6. Nieuwtestamentisch geven In het nieuwe testament is geen regel te vinden over het geven van ‘tienden’. Geen. Er zullen christenen zijn die dat jammer vinden. Die hadden liever gehad dat Jezus een boek had nagelaten waarin voor elke situatie een passende regel wordt gegeven. Ik zie het al voor me: Jezus Die ieder jaar op de Olijfberg een geüpdatete versie van Het Goede Christelijke Leven komt bezorgen. Jezus heeft ervoor gekozen niet een boek achter te laten met een antwoord op elke vraag. Hij heeft ons Zijn Geest gegeven. De Bijbel zegt dat God ons, christenen, geen boek met regels geeft, omdat Hij die regels in ons hart schrijft (Heb. 10:16, vgl. Jer. 31:33). Zijn er dan helemaal geen handvatten voor het Nieuwtestamentische geven? Jawel. ‘Laat iedereen geven waartoe hij in zijn hart heeft besloten, zonder gevoelens van spijt of dwang. Want God houdt van een blijmoedige gever.’ (2 Kor. 9:7, vgl. bijv. Deut. 15:7-8, 11) Dit zijn duidelijke handvatten, toch? In de eerste plaats moet je geven waartoe je zélf besloten hebt. 10%, 11%, 12%, 50%: je mag het zelf weten. Als je een vervelend gevoel krijgt op het moment dat je een bedrag invult op een machtigingskaart: verscheur de kaart. Geef een kleiner bedrag. Of geef niks. Als je wordt gedwongen te geven – bijvoorbeeld omdat wordt verkondigd dat God je anders niet kan zegenen of, nog erger, dat Hij je zal vervloeken – geef dan niet. Dat is: niet. God houdt ervan als je met een blij hart geeft. Waarom? Hij geeft zelf ook met een blij hart. Het christelijk geloof draait anno nu voor een naar mijn smaak te groot deel om de buitenkant. Bezoek je de bidstond of de gezinsdienst omdat je het idee hebt dat het moet: doe het niet. Voor de slechte verstaander: ik zeg dus niet dat je geen bidstonden of gezinsdiensten moet bezoeken. Zoals ik ook niet zeg dat je de kerk niet een deel van je inkomsten moet geven. Ik zeg dat er eerst iets aan je hartsgesteldheid zou moeten gebeuren. Als je je buurman niet vermoordt, omdat je, als je dat wel doet, de gevangenis in moet, dan is er iets mis met je hart. Als je de Belasting niet ontduikt, omdat je bang bent dat je gesnapt wordt door de Belastingdienst, dan is er iets mis met je hart. Ik hoop dat mijn punt duidelijk is. Onze God heeft ons naar Zijn beeld gemaakt (Gen. 1:26). Gods liefde is – als het goed is – in ons hart uitgegoten (Rom. 5:5) en die liefde zou je motief moeten zijn als je geeft. Je zou ook niet moeten geven om te ontvangen. ‘Geef en je zal gegeven worden’ (Luc. 36:38) en ‘wat je zaait, zal je oogsten’ 5
(2 Kor. 9:6) zijn zeker natuurwetten, maar je zou nooit, nooit, nooit aan een goed doel moeten geven met het idee dat jij daar zelf beter van wordt. Zoals ik zei: God heeft Zijn liefde in ons hart uitgestort. En liefde zoekt zichzelf niet, liefde is niet uit op eigenbelang (1 Kor. 13:5). Liefde kijkt naar de ander. Liefde ziet een nood, raakt bewogen en wil helpen. n) Waarom zou je aan de kerk geven? Inkoppertje: omdat de kerk goede dingen doet met je geld. In het nieuwe testament wordt meermaals gesproken over geven aan goede doelen. Die doelen zijn: het ondersteunen van geestelijke familieleden die het niet zo breed hebben (bijv. Hand. 6:1-7; Rom. 15:25-28; 1 Tim. 5:316) en het ondersteunen van mensen die zich (full time) inzetten voor het Koninkrijk, als bijvoorbeeld apostel of evangelist (bijv. Rom. 15:24; 1 Kor. 9:1-15; 2 Kor. 1:16; Fil. 4:14-18; Tit. 3:13-14). Als je aan de kerk geeft, kan die met jouw geld broers en zussen helpen die financieel gezien het hoofd niet boven water kunnen houden. En de kerk kan met jouw geld ervoor zorgen dat het evangelie wordt verspreid en dat de heiligen worden toegerust en het Lichaam opgebouwd (vgl. Ef. 4:11-13). 7. Uitleiding Op internet kom je verschillende reacties tegen van kerkleiders die zich verzetten tegen het onderwijs dat we vanavond hebben behandeld. Sommigen lijken oprecht van mening dat God de aan hen toevertrouwde kudde niet zal zegenen, maar vervloeken als de kudde niet geeft wat naar hun idee gegeven zou moeten worden. Een behoorlijk deel van de kerkleiders lijkt evenwel vooral bang te zijn dat de kerkleden stoppen met geven. En waar houd je de kerk dan draaiende van? Hoe kan je de arme gemeenteleden dan ondersteunen? En hoe kan je evangelisatieacties financieren? Hoewel ik die angst begrijp, lijkt angst mij een slechte raadgever. Als de inkomsten van de kerk direct teruglopen als de vanavond behandelde les is gedeeld, dan is er iets mis met de hartsgesteldheid van de gemeenteleden. En dat lijkt mij een groter probleem voor de kerkleiding. Blijkbaar zitten er mensen in de kerk die niet werkelijk zijn veranderd door de preken en studies die zij jarenlang hebben gekregen. Au. Ik kan zeggen dat ik voor ik bij de club kwam een krent was. Ik was precies zo gierig als de Hollanders die in de moppen van onze zuiderburen figureren. God heeft mij veranderd in een gul persoon. En ik kan jullie zeggen: ik heb nog nooit 10% van mijn inkomen overgemaakt naar De Schutse. Ik geef méér. En daarnaast geef ik aan andere goede doelen, waarvan een aantal christelijk is en een aantal niet. Sara roept mij weleens tot de orde. Dan vindt ze het onverstandig dat ik geld gireer. Soms luister ik naar Sara – ik moet mijn huwelijk ook goed zien te houden natuurlijk – maar niet altijd. (Geld) geven is geen zaak van het verstand, (geld) geven is een zaak van het hart. Graag wil ik deze avond afsluiten met een citaat van Darin Hufford, dat de studie mooi samenvat: ‘The entire concept of tithing in today’s church is based on our carnal nature. We’re taught to do it or bad things will happen to us. Most people I know who participate in tithing, do so out of fear of what might happen if they don’t. Many others act all happy and excited about tithing because of all the financial blessings they claim they’ve received since they started. It’s a mine, mine, mine attitude that works ONLY on a loveless generation. To a person who loves however, 10% is offensive. Giving to get is insulting. The concept of ‘seed faith giving’ or even ‘giving in faith’ sounds crude and selfish. Love does not keep track of what’s given. This is precisely why Jesus said ‘don't let your right hand know what your left hand is doing.’ You can't follow Jesus' words and still be a tither.’ De Bijbelteksten zijn overgenomen uit de Groot Nieuws Bijbel (herziene editie), © Nederlands Bijbelgenootschap & Katholieke Bijbelstichting 1996.
6