Jurisprudentie maand januari 2013 (in januari 2013 gepubliceerd, de uitspraken kunnen daardoor ook zijn gedaan op een datum gelegen voor januari 2013) Centrale Raad van Beroep Centrale Raad van Beroep, 24 januari 2013, LJN:BY9357 (beroep tegen inschaling, werktijdfactor. lesreductie en inzetbaarheid) Een docent Engels is in augustus 2009 in dienst getreden bij een bestuur. In het voorjaar van 2010 heeft deze werknemer bezwaar gemaakt tegen de datum van aanstelling, zijn werktijdfactor (inzetbaarheid), zijn inschaling, de lesreductie. In bezwaar oordeelt de stichting dat alleen het bezwaar gericht op de akte van aanstelling gegrond is. De werknemer tekent vervolgen beroep aan. De rechtbank oordeelt dat het beroep op de inschaling geen stand houd, aangezien de werkgever op grond van de artikelen in de CAO VO de werknemer op juiste wijze heeft ingeschaald. Ook geeft de werknemer aan dat hij geen 20% lesreductie heeft ontvangen en daarvoor een financiële compensatie eist. De rechter oordeelde dat de werknemer, ook al had hij wel een lesreductie gehad, voor die uren toch andere werkzaamheden had dienen te verrichten. De werktijdfactor zou derhalve gelijk blijven en een financiële compensatie is derhalve niet op zijn plaats. De werknemer heeft een werktijdfactor van 0,5057 waardoor hij maar maximaal 6 dagdelen per week kan worden ingezet. De werknemer werkt al vanaf augustus 7 dagdelen. Hij vordert nu een ophoging van zijn werktijdfactor. De rechter oordeelt dat de werknemer inderdaad op grond van 6.2 lid 4 van de CAO VO een bepaalde inzetbaarheid heeft, maar dat werknemer en werkgever afwijkende afspraken kunnen maken. Aangezien de werknemer al vanaf augustus in dit rooster werkzaam was, concludeert de rechter dat hij akkoord is gegaan met de afwijking van zijn inzetbaarheid. Immers had de werknemer bezwaar moeten maken bij bekendmaking van het rooster. Alsdan zou bij overleg een aanpassing plaats kunnen vinden en “als de werknemer voet bij stuk houdt” dan dient de werkgever het rooster aan te passen aan de inzetbaarheid. Centrale Raad van Beroep, 24 januari 2013, LJN: BY9367 (geen herleving bovenwettelijke uitkering na WGA-uitkering) In deze uitspraak wordt bevestigd dat na afloop van een WGA-uitkering het recht op een aansluitende uitkering krachtens het BBWO niet kan herleven. Artikel 59 lid 3 van de Wet WIA staat in de weg aan herleving van het recht op een aansluitende uitkering. Dit leidt niet tot een ongelijke behandeling van gedeeltelijke arbeidsongeschikten en niet arbeidsongeschikte werklozen. Centrale Raad van Beroep, 17 januari 2013, LJN: BY 8761 (ontslag op grond van ongeschiktheid voor de functie) Deze uitspraak gaat over de ontslag van een werknemer wegens ongeschiktheid voor de functie op grond van artikel 9.b.3 sub g van de CAO VO. De stichting had de conclusie over het functioneren van de werknemer gebaseerd op een aantal door ouders tegen de werknemer ingediende klachten, lesobservaties, de conclusie naar aanleiding van een assessment en de uitkomst van een coachingstraject. Deze in de loop der jaren verzamelde informatie over concrete gedragingen van de werknemer rechtvaardigt volgens de Centrale Raad van Beroep de conclusie dat haar didactische en pedagogische vaardigheden, vaardigheden die essentieel zijn voor een goede vervulling van de functie van docent, terkortschieten. Gerechtshof Gerechtshof ’s-Gravenhage, 15 januari 2013, LJN: BY8268 (toelating van HAVO 4 naar HAVO 5) In deze uitspraak wordt bevestigd dat de bevoegdheid tot het toelaten van een vo-leerling tot een hoger leerjaar onverkort toekomt aan de school, eventueel in samenspraak met de ouders en de leerling zelf. Van het bevoegd gezag mag in dit kader worden verwacht dat zij de weigering een leerling toe te laten tot een bepaald leerjaar voorziet van een deugdelijke motivering die begrijpelijk is en waarvan de feitelijke uitgangspunten niet onjuist zijn. Zo geldt dat het bevoegd gezag bijvoorbeeld rekening kan houden met de werkhouding van een leerling. Uitgangspunt van het bevoegd gezag dient de vraag te zijn of de leerling het studiejaar met succes zal doorlopen.
College voor de Rechten van de Mens College voor de Rechten van de Mens, 31 januari 2013, 2013-9 (geen verboden onderscheid naar politieke gezindheid door een docent p[ een katholieke school te schorsen vanwege zijn uitlatingen op Twitter) Een man werkte als docent Mens en Maatschappijvakken bij de VMBO afdeling van een school die onder het gezag valt van de Stichting Fioretti Teylingen. Het gaat om een katholieke/interconfessionele school. De man is daarnaast gemeenteraadslid voor Leefbaar Leiden en PVV aanhanger. Hij heeft in de periode dat hij als docent werkte onder meer het volgende bericht op Twitter geplaatst: “De islam is geen geloof maar een barbaarse achterlijkheid”. De Stichting heeft de man vanwege deze uitlatingen geschorst. De man stelt dat de Stichting hierdoor onderscheid op grond van politieke gezindheid heeft gemaakt. Het College spreekt als zijn oordeel uit dat Stichting Fioretti Teylingen jegens de man geen verboden onderscheid heeft gemaakt op grond van politieke gezindheid door hem te schorsen als docent. Het College oordeelt dat de Stichting onderscheid op grond van politieke gezindheid heeft gemaakt. Het staat vast dat de man berichten op Twitter plaatst om uiting te geven aan zijn politieke overtuiging. Over de inhoud van de door de man geplaatste berichten overweegt het College dat soortgelijke bewoordingen eerder zijn gebruikt in het politieke debat. De Stichting doet een beroep op de wettelijke uitzondering op het verbod van onderscheid voor het bijzonder onderwijs. Scholen van bijzonder onderwijs mogen eisen stellen die nodig zijn voor de verwezenlijking van hun grondslag, mits hierbij geen onderscheid wordt gemaakt op grond van het enkele feit van politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat. Het College oordeelt dat de Stichting met succes een beroep kan doen op deze wettelijke uitzondering, omdat er geen sprake was van onderscheid op grond van het enkele feit van politieke gezindheid nu er bijkomende omstandigheden waren. Deze hebben te maken met de omstandigheid dat respect een van de kernwaarden is van de school in combinatie met de woordkeuze van de man en het feit dat de man door plaatsing van zijn berichten op Twitter een breed publiek bereikte, waaronder ook leerlingen van de school. College voor de Rechten van de Mens, 16 januari 2013, 2013-3 (onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte) Een vwo-leerling met dyslexie heeft bij zijn eindexamens in de taalvakken gebruik kunnen maken van een daisyspeler met zogenoemde daisy’s. Deze bevatten ingesproken tekst ter ondersteuning van het lezen van teksten en worden beschikbaar gesteld door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De leerling heeft herexamen gedaan voor het vak Duits. Bij dit examen waren geen daisy’s beschikbaar, aangezien DUO deze voor herexamens niet levert. Volgens de leerling heeft de school onderscheid gemaakt door voor hem niet de gewenste aanpassing te treffen bij het herexamen. De school zegt dat zij niet wist dat er bij het herexamen geen daisy’s geleverd zouden worden. Het College voor de Rechten van de Mens spreekt als zijn oordeel uit dat het bevoegd gezag van de school jegens de leerling verboden onderscheid heeft gemaakt op grond van handicap of chronische ziekte door geen doeltreffende aanpassing te verrichten bij het vwo-herexamen Duits. De school werd er twee uur voor het herexamen mee geconfronteerd dat alleen de geschreven tekst van het herexamen was geleverd, zonder daisy. Zij heeft vervolgens op de officiële website voor examens in het voortgezet onderwijs gevonden dat het langs elektronische weg laten voorlezen (met behulp van het programma Kurzweil) of het voorzien in een voorleeshulp door de school toegestaan zijn. De leerling heeft verzocht om een voorleeshulp, maar deze was op zo korte termijn niet beschikbaar. Daarom heeft de leerling ingestemd met Kurzweil als alternatieve aanpassing, maar deze voldeed voor de leerling niet. Het College oordeelt dat het de school kan worden verweten dat zij er niet op bedacht was dat er bij het herexamen geen daisy wordt geleverd. Op grond van de wettelijke opdracht tot het verrichten van doeltreffende aanpassingen rust op de school de verantwoordelijkheid om op de hoogte te zijn van algemene informatie over hulpmiddelen bij de examens ten behoeve van kandidaten met dyslexie. Het niet op de hoogte zijn van deze informatie heeft ertoe geleid dat er geen docent Duits beschikbaar was om als voorleeshulp op te treden, hetgeen voor de leerling wel een doeltreffende aanpassing zou zijn geweest. De school heeft daarom jegens de leerling verboden onderscheid gemaakt op grond van handicap of chronische ziekte.
College voor de Rechten van de Mens, 8 januari 2013, 2013-1 (onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte) Een jongen met ADHD en PDD-NOS meldt zich aan voor een opleiding aan het Friesland College, een ROC. Bij de aanmelding vraagt de jongen om extra begeleiding. Hij zegt niet precies welke begeleiding hij nodig heeft. De jongen is snel afgeleid en heeft veel structuur nodig. De ambulant begeleider die hem al eerder begeleid heeft, blijft dat tijdens de opleiding verder doen. Er is een handelingsplan opgesteld door de school voor de begeleiding van de jongen. Het Friesland College voert dit handelingsplan uit, waaronder wekelijkse coachingsgesprekken met de jongen. Ook heeft het Friesland College bijvoorbeeld rustruimtes aan de jongen aangeboden. Die heeft hij geweigerd. Het gaat niet goed op school met de jongen. Zijn gedrag is zeer storend in de klas en schoolresultaten blijven uit. Tegen het eind van het jaar ontzegt de school hem de toegang tot de opleiding. De vader van de jongen vraagt het College om een oordeel omdat er onvoldoende doeltreffende aanpassingen zouden zijn geboden en omdat hem de toegang tot de opleiding niet zou mogen worden ontzegd. Het College spreekt als zijn oordeel uit dat niet is gebleken dat het Friesland College jegens de zoon van verzoeker onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte heeft gemaakt door onvoldoende doeltreffende aanpassingen te verrichten en hem niet langer toe te laten tot de opleiding. Het Friesland College heeft de jongen uitgebreid begeleid. De stelling van verzoeker dat de school onvoldoende doeltreffende aanpassingen heeft verricht, volgt het College daarom niet. De ambulant begeleider van de jongen is tot de conclusie gekomen dat er één-op-één begeleiding nodig is. De schoolsetting is daar niet geschikt voor. Het zorgteam heeft de situatie anoniem beoordeeld en kwam tot dezelfde conclusie. Er zijn daarom ook geen feiten voor onderscheid op grond van handicap/chronische ziekte doordat de school de opleiding van de jongen heeft beëindigd. Commissie van Beroep Commissie van Beroep Islamitische scholen, 17 januari 2013, 105523 (beroep tegen RDDFplaatsing PO) Werkneemster, groepsleerkracht, heeft aangevoerd dat haar functie ten onrechte in het rddf is geplaatst. De rddf-plaatsing is conform de geldende regels van de CAO PO tot stand gekomen. Er zijn weliswaar nog collega's na werkneemster in dienst getreden maar deze hebben, gezien hun arbeidsverleden in het onderwijs, een langere diensttijd dan werkneemster. Gezien het aantal dienstjaren en de positie van werkneemster op de afvloeiingslijst en gezien de voorziene terugloop in formatie is de plaatsing van de functie van werkneemster in het rddf niet onjuist. Beroep ongegrond. Commissie van Beroep PO, 15 januari 2013, 105399 (beroep tegen schorsing als ordemaatregel) De werkneemster heeft het beroep tegen haar schorsing ruim zes maanden te laat ingediend. Vaststaat dat het de werknemer duidelijk was dat zij was geschorst en dat zij in ieder geval vanaf 11 november 2011 werd bijgestaan door een rechtskundige gemachtigde. Van deze gemachtigde mag redelijkerwijze worden verwacht dat deze bekend was met de mogelijkheid om, al dan niet pro forma, beroep in te stellen bij de Commissie. Er is derhalve in beginsel sprake van niet-verschoonbare termijnoverschrijding. Er zijn geen bijzondere omstandigheden aanwezig die de termijnoverschrijding in casu verschoonbaar maken. Beroep niet-ontvankelijk. Commissie van Beroep PO, 4 januari 2013, 105369 (beroep tegen overplaatsing) De werknemer is overgeplaatst om drie redenen, namelijk een conflictsituatie, het advies van de bedrijfsarts en andere zwaarwichtige omstandigheden, zoals bedoeld in de onderdelen b, d en e van artikel 10.6 lid 2 CAO PO. Er is niet gebleken van een zodanige conflictsituatie dat overplaatsing van de werknemer noodzakelijk was en het advies van de bedrijfsarts was onvoldoende concreet. De door de werkgever aangevoerde zwaarwichtige omstandigheden betreffen een advies van de interimdirecteur van de school. In dit advies staat in grote lijnen hetzelfde als in een eerdere brief van de toenmalige adviseur van de werknemer, namelijk dat de werknemer moeite heeft met de op de school doorgevoerde veranderingen en de als gevolg daarvan optredende verhoging van de werkdruk. Beide partijen hebben inspanningen verricht om de situatie te verbeteren. Deze inspanningen hebben niet geleid tot een terugkeer van de werknemer. Gelet op de aldus ontstane impasse heeft de werkgever
in redelijkheid voldoende twijfel kunnen koesteren omtrent een succesvolle definitieve terugkeer. Onder die omstandigheden was het niet langer in het belang van in ieder geval de school om terugkeer van de werknemer na te streven en heeft de werkgever vervolgens in redelijkheid kunnen beslissen tot overplaatsing. Beroep ongegrond. Landelijke Klachtencommissie Landelijke Klachtencommissie, 31 oktober 2012, 105300 (Klacht over begeleiding van leerling en afhandeling van klacht door bestuurder; VO) De dochter van klager krijgt een afstroomadvies van atheneum naar havo en blijkt na een test over een zeer hoog IQ te beschikken. Volgens klager is de school tekort geschoten in de begeleiding van zijn dochter. De school heeft lang vastgehouden aan haar opvatting dat de motivatieproblemen van de leerling samenhingen met rouwverwerking wegens het overlijden van haar moeder. Van school had verwacht mogen worden dat zij na verloop van tijd verifieerde of haar aanname (nog) juist was. Temeer daar de leerling versneld de basisschool had afgerond en met voldoende succes het zwaardere pakket van de plusklas had doorlopen. Dit is nagelaten. In zoverre is de klacht over de begeleiding gegrond. De bestuurder heeft snel en inhoudelijk gereageerd op de klacht en klager uitgenodigd voor een gesprek. Deze klacht is ongegrond. Landelijke Klachtencommissie, 25 oktober 2012, 105516 (Klacht over begeleiding leerling; VO) Klacht over niet adequate begeleiding van havo-leerlinge, niet of te laat onderkennen van signalen van vakinhoudelijke of gedragsproblemen en onvoldoende communicatie over een en ander. Leerlinge heeft ADD en is faalangstig. Klager heeft bemerkt dat de school geen ouderavonden houdt en dat alle contact via de mentor moet verlopen. Contact met vakdocenten is daardoor moeilijk. Ook worden de opgaven van repetities niet aan de leerlingen meegegeven zodat controle en verbetering door ouders of in de huiswerkklas niet mogelijk zijn. Ten gevolge van de gebrekkige contactmogelijkheden zijn zowel tekorten in de studievoortgang als ontwikkelingen in het gedrag niet tijdig onderkend en aangepakt. Dat klager andere ideeën heeft over een optimale wijze van contact onderhouden, wil niet zeggen dat het door de school gehanteerde systeem niet deugdelijk is. Het staat vast dat de ouders ook regelmatig over de vorderingen zijn geïnformeerd, maar dat de communicatie over achterliggende oorzaken niet optimaal is verlopen. De zorgen van klager zijn daardoor niet altijd onmiddellijk op waarde geschat. Dat de leerlingen de opgaven van toetsen en repetities niet mee mogen nemen is op zich niet klachtwaardig, zolang de mogelijkheid bestaat om gemaakt werk in te zien en te bespreken met de docenten. Het geheel overziend is de Commissie van oordeel dat de school de problemen van de dochter van klager tijdig heeft onderkend en daar ook passende actie op heeft ondernomen. De fricties in de communicatie hebben er naar het oordeel van de Commissie niet toe geleid dat de begeleiding van de leerlinge niet aan de daaraan te stellen eisen heeft voldaan. Deze fricties zijn voorts niet in zodanige mate aan de school te wijten dat de klacht daarover gegrond is. Klacht ongegrond. Landelijke Klachtencommissie, 24 oktober 2012, 105471 (Klacht over hardhandig optreden, over opleggen spreekverbod en schoolpleinverbod; PO) Een moeder klaagt erover dat haar zoontje door een leerkracht hardhandig is vastgepakt en is meegetrokken. Zij mocht dit voorval van de directeur niet met andere ouders bespreken. De visies van partijen ten aanzien van het gebeurde staan tegenover elkaar waardoor de Commissie niet heeft kunnen vaststellen dat de verweten gedragingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Dat de fysieke ingreep van de leerkracht verder ging dan het vastpakken van de hand van klaagsters zoon om hem na een ruzie met een medeleerling weer de gymzaal in te leiden, is niet gebleken. Dat de leerkracht onnodig en ontoelaatbaar fysiek is opgetreden, is zodoende niet aannemelijk geworden. De klacht tegen de leerkracht is derhalve ongegrond. Hoewel niet is vast te stellen in welke mate klaagster zich op school in de kleuterklassen bedreigend en intimiderend heeft gedragen, is voldoende aannemelijk geworden dat de desbetreffende leerkrachten, kinderen en ouders zich door het optreden van klaagster geïntimideerd hebben gevoeld. Een vergaande maatregel als een toegangsverbod tot de school was op zijn plaats. Van een spreekverbod is niet gebleken. De directeur heeft gezien de geschetste omstandigheden adequaat gehandeld. De klacht tegen de directeur is ongegrond.
Landelijke Klachtencommissie, 18 oktober 2012, 105452 (Klacht naar aanleiding van handelen schoolmaatschappelijk werk; VO) Klager en zijn echtgenote hebben na één gesprek met de schoolmaatschappelijk werkster (SMW'er) geweigerd nog verder met haar te praten. Achtereenvolgens zijn Bureau Jeugdzorg, het AMK, de politie en de Raad voor de Kinderbescherming ingeschakeld. De Raad concludeerde uiteindelijk dat de dochter van klager niet in haar ontwikkeling werd bedreigd. De directie weigerde op het verzoek van klager in te gaan om de SMW'er niet meer op de school te laten werken. Klager mocht verder inmiddels uitsluitend met school communiceren via de directie. Ook had de directie klager te kennen gegeven dat zijn dochter van school zou kunnen worden verwijderd als klager de SMW'er bleef lastigvallen. Uit het oordeel van de leidinggevende van de SMW'er en de goede ervaringen die de school gedurende ruim zes jaar met haar heeft opgedaan, heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat er geen aanleiding was en is om de samenwerking met deze SMW'er vanwege de ervaringen van klager te beëindigen. Omdat klager in een e-mail onder meer te kennen gaf niet te zullen rusten alvorens de SMW'er het werken op de school onmogelijk zou zijn gemaakt, is de beperking van het contact op zijn plaats. Het feit dat de situatie rondom klager en de SMW'er hevig is geëscaleerd rechtvaardigt het waarschuwen voor de mogelijke gevolgen van klagers opstelling en handelen, waaronder een mogelijke verwijdering van zijn dochter van de school. Ten overvloede overweegt de Commissie dat het geven van een oordeel over de klacht geen taak van de vertrouwenspersoon is. Klacht ongegrond. Landelijke Klachtencommissie, 17 oktober 2012, 105508 (Klacht over plaatsing in 3 mavo in plaats van 3 havo; VO) Klager klaagt erover dat de school zijn dochter, leerlinge van een internationale schakelklas, in strijd met gemaakte toezeggingen niet heeft geplaatst in 3 havo. De Commissie is niet gebleken van een dergelijke toezegging. De leerling succes wensen met de eindsprint kan in dat kader niet als een toezegging worden gezien. De klacht is op dit punt niet aannemelijk gemaakt. De werkwijze en beoordeling/normering in een schakelklas is anders dan die van een reguliere klas waarin de leerlingen al jarenlang les hebben gevolgd in het Nederlandse onderwijssysteem en hun cijfers naast de geldende bevorderingsnormen (kunnen) worden gelegd. De Commissie is van oordeel dat de school de leerling zorgvuldig heeft begeleid. Voor de beslissing over de doorstroom is een zorgvuldige procedure gevolgd. Niet gebleken is dat de beslissing dat de leerling haar schoolloopbaan in 3 mavo moet vervolgen evident onjuist is. Er was sprake van een achterstand voor wiskunde van een jaar. Daarnaast had zij voor enkele andere vakken onvoldoendes op havo-niveau. Dat de leerling voor een aantal vakken goede cijfers had gehaald doet daar niet aan af. De school moet bij haar beslissing kijken naar het totaalbeeld van de leerling. De klacht is ongegrond. Landelijke Klachtencommissie, 10 oktober 2012, 105517 (Klacht over bevordering en de kwaliteit onderwijs; VO) De Commissie heeft gekeken naar de bevorderingsnormen die de school hanteert en naar de cijfers van de leerling en heeft op grond daarvan geoordeeld dat de leerling terecht niet is bevorderd. Omdat verder niet is gebleken van een onjuiste procedure en er ook overigens geen aanwijzingen zijn dat de docentenvergadering geen weloverwogen beslissing heeft genomen, acht de Commissie de klacht over het niet bevorderen ongegrond. De klacht over de kwaliteit van het onderwijs bevatte veel onderdelen. De onderdelen over lesuitval en ongelijke behandeling en slecht onderwijs van de docent (nask) zijn weersproken en door klager niet nader onderbouwd. Klacht ongegrond. Klager heeft zich verder onder het kopje kwaliteit van het onderwijs beklaagd over de mentor en de wiskundedocent. Dat de mentor haar taak door ziekte niet volledig kon verrichten kan de mentor en de school niet worden tegengeworpen. Wel had de school ouders hier tijdig over moeten berichten. Ten aanzien van wiskunde heeft school erkend dat de docent tekortschoot in haar uitleg. Daarin is zij begeleid, maar de school heeft nagelaten om de leerling, die al vroeg in het jaar klaagde over de uitleg, extra begeleiding te geven. Verder heeft de school geen gesprekken met de leerling en zijn vader gevoerd over zijn veelvuldige afwezigheid en zijn matige prestaties om zo na te gaan waarom het niet goed ging en wat er nodig zou zijn om te zorgen voor een stijgende lijn. Aan het einde schooljaar mocht de leerling als laatste kans extra toetsen maken terwijl de inschatting van school was dat de basiskennis van de leerling onvoldoende was om hem te bevorderen. In dat geval had het voor
de hand gelegen om de leerling eerst extra begeleiding te geven alvorens de toetsen af te nemen. Dat is niet gebeurd. Als de toetsen louter en alleen waren bedoeld om vast te stellen of de leerling op dat moment over voldoende basiskennis beschikte dan had dat duidelijker richting klager en zijn zoon gecommuniceerd moeten worden zodat daarmee de verwachtingen ook wat waren getemperd. De Commissie oordeelt de klacht over de kwaliteit van het onderwijs gegrond, in die zin dat de school de leerling onvoldoende heeft begeleid alsook dat de school onzorgvuldig heeft gehandeld waar het de communicatie richting klager en zijn zoon betreft. Landelijke Klachtencommissie, 3 oktober 2012, 105490 (Klacht over pedagogische tik, opgelegde sanctie en de communicatie over gedrag leerling; PO) Een moeder klaagt erover dat de leerkracht tijdens de generale repetitie van de eindmusical van groep 8 haar dochter met de tekstbundel op haar hoofd heeft geslagen en dat haar dochter niet aanwezig mocht zijn bij het eindfeest. Verweerster heeft mogelijk uit irritatie over het gedrag van de leerlinge, deze met de tekstbundel geraakt en op die fysieke wijze geprobeerd tot de orde te roepen. Er is geen sprake geweest van een pedagogische tik omdat er is opgetreden zonder bijzondere overweging of gedachte. De klacht hierover is gegrond. De school heeft klaagster onvoldoende geïnformeerd over het, in de ogen van de school, ongewenste gedrag dat haar dochter sinds het begin van 2012 zou hebben vertoond. Omdat de school niet eerder een sanctie oplegde aan de dochter en de boosheid van de dochter ontstond door het onjuiste optreden van de leerkracht, is de straf om de dochter uit te sluiten van het eindfeest disproportioneel geweest. Klacht gegrond. Landelijke Klachtencommissie, 3 oktober 2012, 105512 (Klacht over niet-adequate aanpak van pesten; VO) Klagers klagen erover dat de school niet adequaat heeft opgetreden tegen het pesten van hun dochter door medeleerlingen, waardoor klagers zich genoodzaakt zagen een andere school te zoeken. Gebleken is dat de school zich bewust is geweest van het pestprobleem en dat er diverse middelen zijn aangewend om het pestgedrag aan te pakken. In zoverre heeft de school het probleem onderkend en daar ook actie op ondernomen. Echter, van een consequente en gestructureerde toepassing van het pestprotocol is geen sprake geweest. Bovendien zijn essentiële onderdelen van het pestprotocol niet toegepast. Ook de verslaglegging en de communicatie met de ouders hebben te wensen overgelaten. Het geheel overziend heeft de school het pesten met onvoldoende visie en structuur aangepakt. Klacht gegrond. Landelijke Commissie voor Geschillen Landelijke Commissie voor Geschillen, 4 oktober 2012, 105596 – 13.01 Instemmingsgeschil V(S)O - artikel 10 onder h WMS (overdracht van de school en fusie-effectrapportage) In september 2010 ondertekenden de besturen van een school voor voortgezet speciaal onderwijs en een school voor speciaal onderwijs een intentieverklaring tot het aangaan van een besturenfusie. In oktober 2011 zijn een fusie-effectrapportage en een Strategisch Beleidsplan verschenen en aan de MR toegestuurd, in mei 2012 gevolgd door een aangepaste fusie-effectrapportage en een herziene Beleidsplanning. Nader overleg heeft er niet toe geleid dat de MR instemming verleende. De Commissie overweegt dat het nut en de gevoelde noodzaak voor een fusie al in de intentieverklaring en de toelichting daarop zijn beschreven. Dat in de loop van het proces is komen vast te staan dat doorlopende leerlijnen vanwege het verschil in leerlingenpopulatie op de beide scholen niet altijd aan de orde zouden zijn, doet aan de motieven voor fusie slechts in zeer geringe mate af. Er is voldoende inzicht geboden in de bestuurlijke verhoudingen in de beoogde organisatie en het enkele feit van het in de tijd plaatsen van een wijziging dienaangaande (invoering Raad van Toezicht-model) is een beleidskeuze die door de MR niet met argumenten is weerlegd. Aangezien de toekomstige omvang van het management-team niet zal verschillen van de huidige omvang van de twee directies en er ook na de fusie sprake zal zijn van dezelfde twee scholen, heeft de MR zonder nadere argumentatie niet in redelijkheid op deze grond instemming kunnen onthouden. Het bevoegd gezag heeft weliswaar veel financiële gegevens aan de MR verstrekt en mogelijk bieden deze gegevens zelfs een nagenoeg volledig beeld, maar dat neemt niet weg dat de gegevens zodanig ontoegankelijk zijn gepresenteerd dat niet gesproken kan worden van deugdelijke informatievoorziening op basis waarvan de MR zich een oordeel heeft kunnen vormen. Over de
gevolgen van de toepasselijkheid van de regeling ontslagbeleid voor het personeel van het bevoegd gezag is steeds onduidelijkheid geweest. Vanwege deze onzekerheid heeft de MR in redelijkheid zijn instemming aan de fusie-effectrapportage en het voorgenomen besluit tot fusie kunnen onthouden. Er is niet gebleken van bepaalde zwaarwegende omstandigheden die het voorstel van het bevoegd gezag rechtvaardigen.
Bronnen: www.rechtspraak.nl www.onderwijsgeschillen.nl www.mensenrechten.nl