Juridisch onderzoek in het HBO Het doel van deze bijeenkomst is om tot aanbevelingen te komen wat juridisch onderzoek in het HBO zou moeten inhouden. We hebben voordrachten gehad over de aard en de methode van de rechtswetenschap en de sociale wetenschap. Voordat we daar in de workshops verder mee aan de slag gaan wat dat voor het juridisch onderzoek op de hogescholen kan betekenen, wil ik allereerst kort ingaan op de opdracht die het HBO heeft gekregen m.b.t. het verrichten van onderzoek, daarna zal ik in gaan op de problemen die zich kunnen voordoen rond juridisch onderzoek in het HBO en zal ik wat voorbeelden geven van wat er aan onderzoek gedaan wordt dan wel gedaan kan worden.
Opdracht aan het HBO In 1986 werd het hoger beroepsonderwijs opgenomen in het stelsel van hoger onderwijs. Bij die gelegenheid kregen de hogescholen wettelijk vastgelegde mogelijkheden om onderzoeksactiviteiten te ontplooien. De wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) stelt dat hogescholen onderzoek kunnen verrichten “voor zover dit verband houdt met het onderwijs aan de instelling In oktober 2007 heeft de HBO-raad het Brancheprotocol kwaliteitszorg onderzoek (BKO) 2009-2015 vastgesteld. In dat brancheprotocol wordt aangegeven dat het om onderzoek met de volgende kenmerken moet gaan: geworteld in de beroepspraktijk multidisciplinair (veelheid van methodologische benaderingen) methodologisch verantwoord geïntegreerd met de cultuur van de instelling (verbinding met het onderwijs) geplaatst is in een duurzaam netwerk met externe partijen gevarieerd en afgestemd op verschillende beroepspraktijken Daarnaast wordt in de WHW gesteld dat HBO-onderzoek een bijdrage moet leveren aan de innovatie van de beroepspraktijk, dat het geen fundamenteel onderzoek betreft en dat het moet leiden tot versterking van het onderwijs. In de nieuwe WHW is sinds de wijziging van vorig jaar n.a.v. het wetsvoorstel Versterking Besturing voorzien in de verankering van de onderzoekstaak van hogescholen. 1 Aangegeven wordt dat deze functie van hogescholen verder moet worden ontwikkeld en dat het een wettelijke taak van de hogescholen wordt naast het verzorgen van onderwijs en het valoriseren van kennis.
Het te gelde maken van kennis: zijn economie en beleid leidend bij onderzoek? Is het een nieuwe hype “valoriseren van kennis”? Het kan worden vertaald als het te gelde (of het van waarde) maken van kennis en daar wordt door de overheid steeds meer de nadruk gelegd. Overigens 8 juni was valorisatiedag! Op die dag werd het symposium Dag van de 1
Kamerstukken II 2008/09, 31 821 nr. 3, p. 4 en 38.
1
valorisatie 2010 gehouden, dat georganiseerd werd door Science Alliance, een commercieel bureau dat in samenwerking met wetenschappelijke partners en sponsors een brug probeert te slaan tussen wetenschap en maatschappij. Naast de samenwerkende universiteiten VSNU, doet o.a. ook de HBO-raad hieraan mee. Er is veel geld beschikbaar gesteld door de overheid om valorisatie te stimuleren. Niet iedereen is hier blij mee. In NRC van 7 juni 2010 laat De Jonge Academie, onderdeel van de Koninklijke Nederlandse Akademie vanWetenschappen van zich horen: door hen wordt gesteld dat beleidsmakers steeds meer willen dat kennis praktisch benut kan worden.2 Maar zij vinden dat een gevaar voor de vrijheid van wetenschappelijk onderzoek, zeker nu niet-wetenschappers zich gaan bemoeien met het wetenschappelijke debat en waarschuwen dat hierover een kritische discussie moet worden gevoerd. Zij geven in dat artikel mooie voorbeelden van waarden waarvan onduidelijk is of die ook te gelde kunnen worden gemaakt. Daarvan zal ik een voorbeeld noemen: “de derde groep waarden van wetenschap zijn morele waarden, zoals rechtvaardigheid, duurzaamheid of de morele gelijkheid van mensen”. Zijn deze waarden die bijvoorbeeld een rol spelen bij rechtswetenschappelijk en filosofisch onderzoek, wel de waarden die bedoeld worden door de overheid als er gesproken wordt over valorisatie van waarden? Is dit wel te gelde te maken?3 Het zijn kritische vragen die wij natuurlijk ook moeten stellen: praktijkgericht onderzoek immers zal afgestemd zijn op de beroepspraktijk en zal dus van waarde moeten zijn voor die praktijk, dat is juist de essentie van HBO-onderzoek. Maar we moeten ons wel blijven afvragen of vragen rond rechtvaardigheid, gerechtigdheid, gelijkheid en autonomie voldoende aan bod komen. Vragen die toch ten grondslag liggen aan het recht. Laten we economie en beleid niet teveel de bakens vormen voor verdere ontwikkeling, zoals Prof. Hol zich onlangs afvroeg in een artikel in de WPNR dat geheel was gewijd aan de rechtvaardigheid in het privaatrecht? 4 Moeten vragen rond rechtvaardigheid eigenlijk aan bod komen bij praktijkgericht onderzoek of moeten we dat overlaten aan universitair onderzoek? Past dat alleen bij fundamenteel onderzoek of ook bij praktijkgericht onderzoek?
Kwaliteitskader De HBO-raad heeft een kader ontwikkeld voor kwaliteitszorg van onderzoek. In de nota Kwaliteit als opdracht van augustus 2009 is aangegeven wat de aard en waarde van praktijkgericht onderzoek voor het HBO moet zijn.5 Belangrijkste punten daaruit: “de noodzaak om studenten op te leiden die met een kritische houding in de beroepspraktijk werkzaam zijn en kunnen bijdragen aan een vernieuwing van diezelfde beroepspraktijk. Hiervoor is onderwijs nodig dat in nauwe relatie met state of the art ontwikkelingen in het desbetreffende vakgebied vorm krijgt. Het praktijkgericht onderzoek aan de hogescholen biedt deze mogelijkheid. Het levert inzichten op in een vernieuwende beroepspraktijk, het draagt zorg voor practice based evidence dat door kan werken in de inhoud van het curriculum. De aanwezigheid van praktijkgericht onderzoek draagt ook bij aan een cultuur waarin reflectie en aandacht voor het onderzoekend vermogen beter tot ontwikkeling kan komen. Uitgangspunt van praktijkgericht onderzoek is de samenwerking met de beroepspraktijk. Hogescholen kunnen een belangrijke rol vervullen in de totstandkoming van
2
Zie ook J.A.I Wendt, De methode der rechtswetenschap vanuit kritisch rationeel perspectief, http://publishing.eur.nl/ir/repub/asset/12201/BoekIvarWendtDrukker.pdf, p. 86 en 107. 3 In artikel 1.6 van de WHW wordt uitdrukkelijk aangegeven dat instellingen de academische vrijheid in acht moeten nemen. 4 A.M HOL, Hoeveel gerechtigd verdraagt het burgerlijk recht?,WPNR 6843/141, p. 411- 419. 5 www.hbo-raad.nl/home/29/507, p. 40/41
2
‘communities of practice’, waarin docent/onderzoekers, professionals uit de praktijk en studenten in sociale interactie samen leren om de dagelijkse beroepspraktijk te innoveren.”
Juridisch onderzoek Rechtswetenschap wordt vaak langs de lat van de methodologische maatstaven van de (andere) maatschappij- en gedragswetenschappen gelegd6, prof. Jan Smits heeft het daar op dit congres eerder over gehad: rechtswetenschap is een normatieve wetenschap, we houden ons bezig met wat in rechte behoort te zijn en daarvoor moeten we argumenten voor en tegen bepaalde oplossingen bedenken, “de wetenschap van de conflicterende argumenten”. 7 Zonder vooruit te lopen op de discussie die in de workshops gaat plaatsvinden, wil ik toch eerst een (voorlopige en korte) beschrijving geven van wat juridisch onderzoek op HBOniveau kan inhouden. Uiteraard staat de beroepspraktijk daarbij voorop. Juridisch onderzoek houdt zich in zijn algemeenheid bezig met het oplossen van juridische problemen, waaronder ik ook versta het aandragen van nieuwe ideeën voor juridische vraagstukken. Het kan daarbij beschrijvend en verklarend zijn maar zal ook kritisch moeten zijn ten aanzien van hoe het anders moet of kan. Ook typerend is dat de oplossing tot meerdere antwoorden kan leiden. De methoden die wij als juristen gebruiken zijn divers en worden vaak ook tegelijkertijd in een onderzoek in gezet. Overigens moet ik daarbij vermelden dat er een discussie binnen de rechtswetenschap is over het al dan niet gebruiken van methoden. Er wordt zelfs gesteld dat een focus op methoden vaak een teken van zwakte is. 8 Afgezien van deze lopende discussie hebben wij natuurlijk wel een bepaalde werkwijze (of desgewenst methode) die wij als juristen delen. Allereerst moeten we een belangrijk kenmerk vooropstellen: het onderzoek moet berusten op een deugdelijke argumentatie waarbij argumenten worden gevonden door het onderzoek van allerlei juridische bronnen. Het geldende recht moet voor een bepaald geval worden geïnventariseerd, geanalyseerd en verklaard. Verder bepaalt het doel van het onderzoek de onderzoeksmethode, maar dat moet in ieder geval (voor juridisch onderzoek) het volgende bevatten: 1. in de eerste plaats een onderzoek naar de bronnen zoals de wet, verdragen, jurisprudentie en literatuur; 2. het (in het betreffende geval) geldende recht moet worden getoetst aan de maatschappelijke doelen die het recht moeten dienen, of anders gezegd aan het beginsel van gerechtigdheid (denk daarbij aan de rechtsbeginselen van gelijkheid, van verbod op misbruik maken van bevoegdheid, van de goede trouw etc.); 3. een rechtshistorisch onderzoek naar de totstandkoming van wetten en andere regels (bijvoorbeeld wat was de bedoeling van de wetgever?); 4. empirisch onderzoek: is de rechtsregel effectief, hoe werkt de regelgeving in de praktijk?; 5. toetsing van een aanbeveling aan het geldende recht, aan het systeem van het recht en aan de betreffende rechtsbeginselen, daarbij wordt aangeven hoe het recht behoort te zijn. Afhankelijk van het doel kan daarnaast plaatsvinden: 6. rechtsvergelijkend onderzoek. 6
A.R. Mackor, Tegen de methode, NJB 2007, 24, p. J. Smits, Omstreden rechtswetenschap,Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2009, p. 96. 8 A.R.Mackor, Tegen de methode, NJB 2007, 1244. P. 1462-1465. 7
3
In de eerste plaats dient opgemerkt te worden dat louter beschrijvend en zuiver theoretisch onderzoek niet past binnen HBO-onderzoek. Gezien de beroepspraktijk zal het vaak gaan over de concrete uitwerking van het recht op de praktijk: de regels werken niet of niet genoeg, over kwaliteit van handelen van de beroepsbeoefenaar, over aan te brengen innovaties in de beroepspraktijk. Daarvoor heb je data nodig die andere wetenschappers kunnen aandragen en verzamelen. Daarbij kan gedacht worden aan statistische gegevens en/of aan onderzoek naar gedrag van mensen die bijvoorbeeld door een bepaalde rechtsnorm getroffen worden. Samenwerking met andere disciplines zal dus een must zijn, daar wij als juristen niet geleerd hebben om dergelijk onderzoek te doen. Verder gaat interdisciplinair onderzoek. Wil je interdisciplinair onderzoek gaan verrichten dan vergt dat een gezamenlijke probleemstelling, waarbij conclusies van het onderzoek van beide of meerdere disciplines gezamenlijk tot stand komen. Dat is voor juridische onderzoekers binnen het HBO geheel nieuw, terwijl bij de universiteiten hier voorzichtig gebruikt van wordt gemaakt. 9 Het HBO-onderzoek is bovendien context gebonden in tegenstelling tot meer generaliseerbare onderzoeksbevindingen van universitair onderzoek en dat maakt dat er meer gebruik gemaakt zal worden van kwalitatieve dan van kwantitatieve methoden. Dus het werken met interviews en analyseren van documenten ligt meer voor de hand dan “tellen en meten”. Dat op zich sluit ook het beste aan bij juridisch onderzoek.
Problemen bij juridisch onderzoek binnen het HBO? Het kader waarbinnen wij moeten operen is duidelijk: het brancheprotocol geldt ook voor juridisch praktijkgericht onderzoek. Ik wil graag nog een keer de nadruk leggen op de verbinding onderzoek en onderwijs. Dit hopelijk ook om docenten en anderen die niet geloven in de onderzoeksfunctie van de Hogescholen te overtuigen van het nut van praktijkgericht onderzoek. Het is juist dit onderzoek dat ten dienste staat van het onderwijs en een bijdrage levert aan de innovatie van de beroepspraktijk en het curriculum en dat is ook het verschil met onderzoek op de universiteit. Het onderwijs kan eigenlijk niet zonder dat praktijkgerichte onderzoek. Dat geldt m.n. voor HBO-rechten, de nieuwe loot aan de HBOstam en ook nieuwkomer in het werkveld. Gezien de beroepspraktijk zal bij juridische opleidingen juridisch onderzoek het “leidende”onderzoek met bijbehorende methoden moeten zijn. De vraag is echter gebruiken we ook daar waar nodig sociaalwetenschappelijke methoden? Dat ligt gezien praktijkgericht onderzoek naar mijn idee wel voor de hand. Maar hoe doen we dat dan? Samenwerking met andere disciplines of zelf ook sociaalwetenschappelijke methoden gebruiken? Hoe doe je dat in de begeleiding van studenten? Wij hebben op het HBO natuurlijk het voordeel dat de onderwijsteams bestaan uit allerlei wetenschappers. Betekent dat praktisch gezien dat aan de begeleiding van studenten altijd zowel een jurist als een sociale wetenschapper dient te worden toegevoegd? Moeten wij als juristen opgeleid worden in het gebruik maken van andere methoden? Allemaal vragen waar wij mee worstelen. Een ander probleem is de identiteit van de HBO-jurist, welke plaats gaat hij innemen in het werkveld? Waartoe en waarvoor moeten hij worden opgeleid? En is dit gegeven niet meteen 9
W.H. van Boom, I. Giesen & A.J. Verheij (red.), Gedrag en privaatrecht, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2008, p. 20. In dit boek wordt zelfs voorgesteld om een nieuwe dimensie aan rechtsgeleerd onderzoek toe te voegen, namelijk de civilologie: een verzameling van wetenschappen die in onderlinge samenhang onze kennis vergroot van de gedragsassumpties waar het privaatrecht zich van bedient.
4
een belangrijk onderwerp voor onderzoek gezien de opdracht die aan de hogescholen is gegeven? In dat kader gaan onderzoekers van de HU binnenkort een onderzoek starten naar functiedifferentiatie binnen de juridische wereld. Een mooi voorbeeld van praktijkgericht HBO-onderzoek, waarbij overigens vanuit meerdere disciplines een bijdrage zal worden geleverd en waar ook studenten hun bijdrage aan kunnen leveren. De verbinding met het onderwijs en gerichtheid op de beroepspraktijk, lijken mij niet problematisch, maar de methodologische problemen zijn dat wel. De werkgroep van de HBOraad geeft aan dat het onderzoeksobject of de onderzoeksvraag centraal staat zonder dat er op voorhand wordt gekozen voor een specifieke disciplinaire of methodologische benadering: de aanpak is vaak multi- en/of transdisciplinair. 10 Recht kan profiteren van inzichten uit andere disciplines maar dat betekent niet dat de juridische benadering moet worden prijsgegeven: Smits zei het al.
Voorbeelden van wat juridisch onderzoek niet is Voorbeelden van juridisch onderzoek die niet binnen het HBO passen: het slechts verzamelen van opvattingen van rechtsgeleerde auteurs, het verrichten van jurisprudentieonderzoeken sec en het naast elkaar zetten van verschillende nationale positieve rechtsregels. Dus niet onderzoekswaardig zijn vragen als hoe de beschikkingen van kantonrechters in ontbindingszaken in verschillende regio’s van het land zich tot elkaar verhouden, hoe verschillende rechtsgeleerden denken over toepassing van exoneratieclausules, rechtsvergelijkend onderzoek naar het personen- en familierecht in Nederland en Suriname. 11 Voorbeeld van onderzoek dat momenteel wordt uitgevoerd door SJD studenten en studenten Social Work, maar dat geen juridisch onderzoek is: het project Punt. Opdrachtgever is het Kenniscentrum voor Sociale Innovatie van de Hogeschool Utrecht en de doelstellingen zijn onder meer om een bijdrage te leveren aan een beter financieel bewustzijn van jongeren en het voorkomen van schulden bij die jongeren. Er wordt daartoe een Punt gecreëerd en gefaciliteerd waar jongeren met hun financiële problemen naar toe kunnen. Ook het verzamelen van kennis en best practices op het gebied van schuldpreventie en schuldhulpverlening staan centraal. Het project voldoet aan een multidisciplinaire insteek, is innoverend en er is samenwerking met de beroepspraktijk. In deze vorm is het onderzoek echter niet toereikend voor juridisch onderzoek. Immers, het voldoet niet aan de uitgangspunten daarvan. Het onderzoek geeft bijvoorbeeld niet aan hoe het recht in dezen behoort te zijn. De interpretatie van rechtsregels geschiedt altijd vanuit een bepaalde gedachte. De achtergrond van het recht, zijn logische (systematische) vormen, zijn gehalte aan gerechtigheid, naar een bepaald doel: de toepassing, de omzetting van het recht in het werkelijke maatschappelijke leven. Ook dat komt niet aan de orde.
10
www.hbo-raad.nl/home/29/507 Met dank aan Paul van Grinsven die dit voorbeeld heeft aangedragen en met verwijzingen naar: De Hogeschool Utrecht en de kracht van onderzoek in de beroepspraktijk, Sander Toby en Pim van Heijst, 2007: www.onderzoek.hu.nl/~/media/KENNISCENTRA/Documents/Passie%20en%20Precisie%20II.ashx:
11
5
Wat het wel kan zijn Voorbeelden die zich wel lenen voor juridisch onderzoek binnen het HBO zijn talrijk. Schulden als onderwerp van juridisch onderzoek Het voorbeeld van een onderzoek naar een bepaalde schuldenproblematiek kan een juridisch onderzoek worden door ook op zoek te gaan naar de wetsgeschiedenis van diverse regelingen. Wat zijn die regelingen en wat was de bedoeling van de wetgever? En is de uitvoeringspraktijk nog wel conform die bedoeling? Het gaat dan met name om empirisch onderzoek dat bijdraagt aan inzicht in de neveneffecten van (juridisch) handelen. Zijn er ongedachte, onvoorziene gewenste of ongewenste effecten? Wetten die dan de revue passeren zijn onder meer de WSNP (toevallig recentelijk aangepast aan signalen uit de praktijk), de Faillissementswet en diverse regelingen die de consument beogen te beschermen. Wetsaanpassingen kunnen dan leiden tot een oplossing voor praktijkproblemen. De onafhankelijke gerechtsdeurwaarder De gerechtsdeurwaarder is zowel poortwachter in het rechtssysteem doordat hij het monopolie heeft op het uitbrengen van dagvaardingen als handhaver van het burgerlijk recht waarbij hij het executiemonopolie heeft. Dat geeft bijzondere verantwoordelijkheden aan de gerechtsdeurwaarder voor het functioneren van ons rechtsbestel en voor het vertrouwen in de rechtsstaat. Bij de uitoefening van die ambtelijke bevoegdheid, is onafhankelijkheid een belangrijk uitgangspunt. Niet de commercie, de opdrachtgevers, bepalen wat moet en mag, maar de eisen van de democratische rechtsstaat doen dat. De laatste jaren worden echter incassowerkzaamheden commercieel aantrekkelijker, zo zeer zelfs dat soms de ambtelijke activiteiten minder centraal staan. De verwevenheid van het niet ambtelijk handelen, de incassopraktijk, met het ambtelijk handelen vormt een risico voor de integriteit van de gerechtsdeurwaarder en voor de kwaliteit van het rechtsbestel. In de praktijk en in het onderwijs bleek dat het besef over de rol van de gerechtsdeurwaarder in de rechtsstaat en van de traditie waarin hij staat niet of niet genoeg aanwezig meer is. Veel studenten kozen in hun onderzoek voor onderwerpen die hiermee te maken hadden en daarin deden zij vaak aanbevelingen voor het kantoor waarvoor zij werken om die onafhankelijkheid te waarborgen. Al deze onderzoeken bij elkaar en ook de ontwikkelingen in het werkveld maakten duidelijk dat wij veranderingen in het curriculum moesten aanbrengen. Zo hebben wij het vak historie van het gerechtsdeurwaardersambt geïntroduceerd zodat aandacht kan worden besteed aan de traditie waarin het ambt staat en aan de bijbehorende verantwoordelijkheden. Daarnaast is er aandacht in het curriculum gekomen voor ethisch verantwoord handelen en voor integriteitsvraagstukken. Vraagstukken die uit de praktijk komen, die studenten onderzoeken en die hun weerslag hebben op het onderwijs. Zo worden onderwijs en beroepspraktijk met elkaar verbonden. Gebruikte methoden bij dit onderzoek Maar welke methoden gebruiken deze studenten daarbij en vinden wij dat ze erbij moeten gebruiken? Allereerst moeten zij zich oriënteren op de huidige wetgeving omtrent de bevoegdheden van de gerechtsdeurwaarder. Daarbij is uiteraard ook nodig dat zij voldoende kennis moeten hebben van het geldende recht (en rechtssysteem) om wet- en regelgeving en met name de verordenende bevoegdheid van hun beroepsorganisatie, de KBvG, te kunnen plaatsen. Zij moeten de parlementaire geschiedenis bestuderen met betrekking tot de totstandkoming van de Gerechtsdeurwaarderswet, waarin marktwerking werd toegestaan. Wat was de bedoeling van de wetgever? En dan wordt de praktijk bekijken: hoe heeft die 6
wetgeving uitgepakt in de praktijk? Dat is vaak een literatuuronderzoek gecombineerd met eigen ervaringen en die van medestudenten uit de praktijk. Ook wordt daarbij gekeken naar de plaats van de gerechtsdeurwaarder in andere rechtsstelsels. Vele studenten namen ook interviews af en daarmee liepen we tegen een probleem aan: we zagen de meeste vreemde vragen, vaak was er weinig respons terwijl er toch conclusies aan werden verbonden. Ook wijzelf weten eigenlijk niet hoe op de juiste wijze interviews dienen te worden afgenomen en wat wel de juiste steekproef is. Wij als juristen hebben dat in ieder geval niet geleerd omdat dat traditioneel niet tot onze onderzoeksmethoden behoorde. Ander voorbeeld andere beroepspraktijk Euthanasie, palliatieve sedatie, wet vroegtijdige zwangerschapsafbreking, wet medisch onderzoek met mensen, wet foetaal weefsel, allemaal wetten die een rol spelen in de praktijk van de gezondheidszorg. Problemen die zich daarbij kunnen voordoen: hoe sturen deze wetten de besluitvorming, welke handvatten zijn er voor ingewikkelde ethische situaties? Welke dilemma’s spelen steeds een rol? Moet je als verpleegkundige een aanwijzing opvolgen waartoe je niet zelfstandig bevoegd bent? Hoe kan dit worden opgelost?12 Een vraag die zomaar vanuit de praktijk kan worden gesteld en die zich leent voor onderzoek. De uitkomsten zouden zowel voor de praktijk als voor het onderwijs van belang kunnen zijn. Conclusie Concluderend kan gesteld worden dat de onderzoeksvragen direct vanuit de beroepspraktijk moeten komen. En verder dat13: 1. qua methodologie wordt aangesloten bij de uitgangspunten van juridisch en sociaalwetenschappelijk onderzoek; 2. het onderzoek juridisch van aard dient te zijn; 3. het zich hierin weer moet onderscheiden van juridisch onderzoek op universitair niveau; 4. uitgangspunt is een concreet probleem in een beroepscontext. Er zijn aanwijsbare personen, posities en zaken in het geding; 5. het onderzoek zich niet beperkt tot wat het recht is, maar geeft vooral aan hoe het recht goed gebruikt en ingezet kan worden. Hierbij gaat het om vragen als ‘kan het recht beter toegepast worden?’ of zelfs ‘moet het recht beter toegepast worden?’. 6. de interpretatie van rechtsregels altijd geschiedt vanuit een bepaalde gedachte. De achtergrond van het recht wordt gevormd door zijn logische (systematische) vormen, zijn gehalte aan gerechtigheid en een bepaald doel: de toepassing, de omzetting van het recht in het werkelijke maatschappelijke leven; 7. het onderzoek is een systematische reflectie op de professionele rechtspraktijk en werkt toe naar een oplossing die in de praktijk werkt;
12
Met dank aan Olenka van Ardenne, advocaat en oud-docent aan de HU. Zoals geformuleerd door de projectgroep die zich op de HU bezig houdt met de opzet van een HBO-master en dat voornamelijk van de hand van Paul van Grinsven komt.
13
7
8. het onderzoek leidt tot het nemen van een beredeneerde stelling. Ten opzichte van de tot dan toe gehanteerde (juridische) argumenten wordt een nieuw gezichtspunt geformuleerd; 9. er wordt van begin af aan teruggekoppeld naar de bevindingen van de opdrachtgever. Wordt er daadwerkelijk aan de behoefte van een bepaalde werkomgeving tegemoet gekomen? Is de probleemstelling en de daaruit voortvloeiende doelstelling en vraagstelling haalbaar? Deze uitgangspunten leiden tot een definitie van juridisch onderzoek: praktijkgericht onderzoek naar aanleiding van een concreet juridisch probleem, waarbij de integrale benadering van het recht voorop staat, resulterend in de vaststelling van de meest geschikte wijze van toepassing van het recht.14
Ineke van den Berg, juni 2010.
14
Gebruikte literatuur door genoemde projectgroep : P. Scholten, Verzamelde Geschriften, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink, 1949; J.W.L. Broeksteeg, E. F. Stamhuis (red.), Rechtswetenschappelijk onderzoek, Over object en methode, Den Haag: Boom Juridische uitgevers, 2003; R.A.J. van Gestel, J.B.M. Vranken e.a., ‘Rechtswetenschappelijke artikelen, naar criteria voor methodologische verantwoording’, NJB 2007, 24; J.A.I. Wendt, De methode der rechtswetenschap vanuit kritisch-rationeel perspectief, Zutphen: Uitgeverij Paris 2008.
8