JURIDISCH KADER VOORZIENING INSPECTIEVIEW MILIEU
Augustus 2013
Inhoudsopgave Inleiding ..................................................................................................................................................... 4 1. Wettelijke kaders van de deelnemende organisaties .......................................................................... 6 1.1. Inleiding ....................................................................................................................................... 6 1.2. Algemeen beoordelingskader ...................................................................................................... 6 1.3. Wettelijk kader Omgevingsdiensten............................................................................................ 9 1.3.1. IvM en Omgevingsdiensten ......................................................................................................... 9 1.3.2. De RUD als bron van informatie voor taken als bevoegd gezag van gemeenten en provincie ... 9 1.4 Wettelijk kader Inspectie SZW (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) ....................................... 13 1.4.1 Taken.......................................................................................................................................... 13 1.4.2 Bevoegdheden in verband met uitwisselen van informatie ...................................................... 13 1.4.3. Bevoegdheden in verband met afzonderlijke bronhouders en gebruikers ............................... 15 1.5 Wettelijk kader Inspectie Leefomgeving en Transport.............................................................. 16 1.5.1 Taken.......................................................................................................................................... 16 1.6 Wettelijk kader Landelijk Meldpunt Afvalstoffen ...................................................................... 18 1.6.1 Taken.......................................................................................................................................... 18 1.6.2 Bevoegdheden en toetsingskader ............................................................................................. 18 1.7. Wettelijk kader Politie, ILT-IOD en Inspectie SZW, Directie Opsporing..................................... 20 1.7.1 Bevoegdheden om informatie uit te wisselen ........................................................................... 21 1.7.2 Bevoegdheden ten aanzien van de afzonderlijke partners ....................................................... 22 1.8 Wettelijk kader Openbaar Ministerie (OM)............................................................................... 27 1.9 Enkele afsluitende opmerkingen ............................................................................................... 31 2. De verwerking van persoonsgegevens door middel van IvM ............................................................ 33 2.1 Inleiding ..................................................................................................................................... 33 2.2. De reikwijdte van de Wbp ......................................................................................................... 33 2.3. Begrippen persoonsgegevens, bijzondere persoonsgegevens, verwerking van persoonsgegevens, verder verwerken van persoonsgegevens ................................................. 34 2.4 Actoren en hun rechten en plichten .......................................................................................... 35 2.5 Materieel normenkader Wbp .................................................................................................... 39 2.6 Bewaartermijnen ....................................................................................................................... 44 2.7 Herziening Europeesrechtelijk kader ......................................................................................... 45 3. Openbare gegevens, Milieugegevens en de Wet openbaarheid bestuur .................................................. 46 3.1 Inleiding ..................................................................................................................................... 46 3.2 Openbaarheid van informatie en uitwisselen van gegevens tussen bestuursorganen ............. 46 3.3. De Wet openbaarheid van bestuur ........................................................................................... 47 3.3.1. Toepasselijkheid van de Wob .................................................................................................... 47 3.3.2. Uitzonderingen op de openbaarheid ......................................................................................... 48 3.3.3. Hergebruik van overheidsinformatie ......................................................................................... 49 3.4. Openbaarheid van milieu-informatie ........................................................................................ 49 4. Mogelijke consequenties onrechtmatige gegevensverwerking......................................................... 51 4.1 Consequenties uit de Wbp......................................................................................................... 51 4.2 Consequenties voor rechtszaken die (mede) voortvloeien uit informatie-uitwisseling met IvM ...................................................................................................................................... 51 4.3 Consequenties van onrechtmatig verwerken vertrouwelijke bedrijfsgegevens ....................... 52 Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
2
5. Conclusies en aandachtspunten ......................................................................................................... 53 5.1 Algemene conclusies ................................................................................................................. 53 5.2 Conclusies ten aanzien van de Omgevingsdiensten .................................................................. 53 5.3 Conclusie ten aanzien van ILT .................................................................................................... 54 5.4 Conclusies ten aanzien van Inspectie SZW ................................................................................ 54 5.5 Conclusies ten aanzien van LMA................................................................................................ 54 5.6 Conclusies ten aanzien van de Politie ........................................................................................ 55 5.7 Conclusies ten aanzien van het OM........................................................................................... 56 6. Bronvermelding .................................................................................................................................. 57 Appendix I: Verstrekkingenmatrix .................................................................................................................. 58 Appendix II: Artikelenoverzicht Inspectieview Milieu .................................................................................... 62
Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
3
Inleiding De landelijke voorziening Inspectieview Milieu (hierna: IvM) maakt het mogelijk dat de aangesloten partijen (bronhouders en gebruikers) via een geautomatiseerde weg gegevens met elkaar uit kunnen wisselen. Daardoor kan er beter en gerichter milieutoezicht en handhaving plaatsvinden. Er worden verschillende soorten gegevens uitgewisseld. Denk bijvoorbeeld aan milieugegevens, vertrouwelijk bedrijfsgegevens, persoonsgegevens en politiegegevens. In deze juridische analyse worden de verschillende juridische soorten gegevens nader toegelicht. Complex daarbij is dat de verschillende soorten gegevens verschillende verschijningsvormen kennen en dat gegevens tegelijkertijd onder verschillende regimes kunnen vallen. Doel Het delen van gegevens kan een in juridisch opzicht complexe affaire zijn. Daarom is dit document tot stand gekomen. Het is geschreven met als doel om aan alle IvM deelnemende partijen het zelfde te laten weten wat elk van die partijen zelf met gegevens mag doen en wat zij mogen doen in situaties van samenwerking of andere vormen van het delen van gegevens. Voorliggend document beschrijft overigens in essentie niet zoveel nieuws. Teksten zijn ontleend aan bestaande wet- en regelgeving, rechtspraak en richtsnoeren van bijvoorbeeld het College bescherming persoonsgegevens. Daarnaast geeft het document op sommige punten een verdieping op het eerder uitgebrachte rapport Herijking toezichtregelgeving (augustus 2008, in opdracht van de Inspectieraad) en het rapport ‘Naar een gezamenlijke Inspectieview Milieu’ (augustus 2010). De beschrijving van de taken, de wijze van werken en de bestaande relaties zijn in deze (eerste) release afkomstig van de bronhouders zelf en veelal ontleend aan eigen, interne documenten. Leeswijzer
Hoofdstuk 1 geeft eerst een algemeen beoordelingskader en bevat vervolgens een overzicht van de verschillende sectorale wet- en regelgeving waar de bronhouders en gebruikers mee te maken hebben. Daarbij wordt aandacht besteed aan wettelijke taken en wettelijk kader rond informatie-uitwisseling. De verschillende sectorale wetten die van toepassing zijn op bronhouders bepalen of het mogelijk is om (persoons-)gegevens door middel van een voorziening als IvM aan gebruikers te verstrekken. Een verstrekking kan op twee verschillende manieren plaatsvinden. Enerzijds op specifiek verzoek van een gebruiker dat betrekking heeft op een specifiek object of subject. Een andere manier van verstrekking betreft het verstrekken van grote(re) bestanden/hoeveelheden informatie ten behoeve van het maken van analyses door middel van de bulkbevraging. Deze laatste vorm van verstrekking is in dit document nog niet uitgewerkt; de methode was nog niet voldoende uitgekristalliseerd in termen van gebruiksdoelen, relevante queries en dergelijke. In hoofdstuk 2 komt de verwerking van persoonsgegevens aan de orde en welke materiële normen, rechten en plichten daarbij gelden. De verwerking van persoonsgegevens door middel van IvM is een nieuwe verwerking. Dat betekent dat er rechten en plichten ontstaan voor de verantwoordelijke(n).
Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
4
In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de definitie en de relevantie voor IvM van openbare gegevens en milieugegevens. Tevens wordt aandacht besteed aan de Wob. In hoofdstuk 4 staat een overzicht van mogelijke consequenties wanneer binnen de voorziening IvM op onrechtmatige wijze persoonsgegevens of vertrouwelijke bedrijfsgegevens worden verwerkt. Hoofdstuk 5 beschrijft ten slotte enkele conclusies en aanbevelingen Verantwoording Dit document is opgesteld door mr Willem Sloots (projectleider juridisch project PIM) en mr Caroline Coolen (OM) in opdracht van PIM. Het document is behandeld in de Juridische werkgroep PIM, waarin ook de auteurs zitting hebben. De begeleidingscommissie PIM heeft ingestemd met het rapport waarna de opdrachtgever het rapport heeft vastgesteld. In dit juridisch kader wordt de stand van zaken beschreven per augustus 2013. De beschrijving van de taken, de wijze van werken en de bestaande relaties in dit document zijn afkomstig van de bronhouders zelf, te weten: DCMR; Omgevingsdienst Zuid Holland Zuid; Inspectie Leefomgeving en transport; Inspectie SZW (in verband met verstrekking door middel van Inspectieview bedrijven); Landelijk Meldpunt Afvalstoffen. Bij het opstellen van dit document is dankbaar voortgebouwd op het rapport Gegevensuitwisseling door toezichthouders1 dat in de zomer van 2012 binnen de rechtenfaculteit van de Universiteit van Amsterdam tot stand kwam. Ook is inbreng opgenomen zoals bekend en verwoord door verschillende experts. Onder meer zijn bevindingen uit eerdere rapporten2 en uit een eerste expertsessie3 meegenomen. Bovendien zijn andere samenwerkingsverbanden bestudeerd4. In komende releases van IvM worden ook andere RUD's (omgevingsdiensten), andere meldpunten en mogelijk de politie en het Openbaar Ministerie (OM) op IvM aangesloten. Als de uitbreiding van de kring van gebruikers dan wel ontwikkelingen rond bulkbevragingen daartoe aanleiding geven – of als de relevante wetgeving wijzigt dan wel een ontwikkeling in de rechtspraak tot nieuwe inzichten leidt – zal actualisering van voorliggend document kunnen plaatsvinden.
1
Juridische faculteit UvA in opdracht van WODC, juli 2012. Relevante rapporten en adviezen: Herijking toezichtwetgeving (augustus 2008), stukken rond Ketendossier Vuurwerk, Juridische toetsing ketendossier CITES (november 2010), Naar een gezamenlijk Inspectieview Milieu (augustus 2010), adviezen AKD inzake Inspectieview Bedrijven, Meldpunten in kaart (december 2011). 3 Expertsessie IvM en de Wbp, d.d. 27 maart 2012. 4 Zoals het FEC, Kustwacht, Emergo, RIEC/LIEC, verwijsindex risicojongeren, TRACK, CT-Infobox, Inlichtingenbureau (SZW), LSI (Interventieteams). Maar ook de stukken rond het Elektronisch Patiënten Dossier. 2
Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
5
1.
Wettelijke kaders van de deelnemende organisaties
1.1. Inleiding Het juridisch kader voor de beoogde uitwisseling van gegevens ten behoeve van de milieuhandhaving wordt onder andere gevormd door: de Wet bescherming persoonsgegevens: dit regime is van toepassing op het verstrekken van (bijzondere) persoonsgegevens door bestuursorganen waaronder toezichthouders en boa’s (voor zover niet bezig met opsporingstaak); de Wet politiegegevens: dit regime is van toepassing op het ter beschikking stellen en verstrekken van politiegegevens door de politie; de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens: dit regime is van toepassing op het verstrekken van strafvorderlijke gegevens door het Openbaar Ministerie; Wet Milieubeheer (hierna Wm): deze wet bepaalt wanneer milieugegevens openbaar moeten worden gemaakt; Wet openbaarheid bestuur (Wob): deze wet bepaalt wanneer overheidsinformatie openbaar moet worden gemaakt en wanneer hierop een uitzondering dient te worden gemaakt. Dit document schetst eerst een algemeen beoordelingskader. Daarna volgt een beschrijving per bronhouder.
1.2. Algemeen beoordelingskader Om te kunnen beoordelen of gegevens van bronhouders aan gebruikers verstrekt kunnen worden dienen de volgende vragen gesteld te worden: 1) Om wat voor gegevens gaat het? Bepaal of gegevens openbaar zijn, bepaal of een verzoek tot geheimhouding van vertrouwelijke (bedrijfs- en fabricage) gegevens is gedaan, bepaal of sprake is van (bijzondere) persoonsgegevens, bepaal of sprake is van politiegegevens, bepaal of sprake is van strafvorderlijke gegevens. 2) Vallen de gegevens onder een wettelijk bescherming? Oftewel, is de verwerking aan wettelijk regels onderworpen? Op vrijwel alle gegevens die met behulp van IvM worden uitgewisseld is een specifiek wettelijk regime van toepassing. 3) Wat is de wettelijke grondslag voor het verstrekken van gegevens? Voor de bronhouders waarop de Wbp van toepassing is dat in een aantal gevallen artikel 8 onder c Wbp (er is sprake van een wettelijke plicht) maar vaker 8 onder e van de Wbp (nodig voor een wettelijke taak). Voor andere bronhouders gelden specifieke wettelijke bepalingen. Deze wettelijke grondslagen worden later in dit hoofdstuk per organisatie besproken. 4) Wat is de grondslag voor het verkrijgen van gegevens? Voor het ontvangen van gegevens moet een grondslag aanwezig zijn. Deze grondslag is meestal te vinden in de taakstellende artikelen van de betreffende organisatie. 5) Aan welke materiële normen moet worden voldaan?
Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
6
Vanuit mensenrechtenverdragen en de Europese regelgeving5 geldt een algemeen normenkader voor het verwerken van persoonsgegevens. Dit normenkader is terug te vinden in de Wbp en in verschillende sectorale wetten. Al deze wetten hebben echter de volgende uitgangspunten: a. Het doelbindingsvereiste; deze eis komt terug in de Wbp, de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. b. Het noodzakelijkheidsvereiste: dit vereiste is in verdragen vastgelegd en wordt in (Europese) jurisprudentie nader ingevuld. Ad a. Doelbinding Wet In de Wbp staat het volgende: Artikel 7: Persoonsgegevens worden voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden verzameld. Artikel 9: Persoonsgegevens mogen niet worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen. Bij de beoordeling of een verwerking onverenigbaar is houdt de verantwoordelijke in ieder geval rekening met: De verwantschap tussen het doel van de beoogde verwerking en het doel waarvoor de gegevens zijn verkregen; De aard van de betreffende gegevens; denk aan bijzondere persoonsgegevens; De gevolgen van de beoogde verwerking voor betrokkene; worden ze gebruikt voor mogelijke beslissingen of niet; De wijze waarop de gegevens zijn verkregen: buiten betrokkene of juist met diens instemming; De mate waarop jegens de betrokkene wordt voorzien in passende waarborgen. De Wet politiegegevens bepaalt in artikel 3 lid 3 : Politiegegevens worden uitsluitend voor een ander doel verwerkt dan waarvoor zij zijn verkregen voor zover deze wet daar uitdrukkelijk in voorziet, deze verwerking niet onverenigbaar is met het doel waarvoor deze gegevens zijn verkregen en de verwerking voor dat andere doel overigens noodzakelijk is en in verhouding staat tot dat doel. De verdere verwerking is alleen mogelijk door personen en instanties die bij of krachtens de wet met het oog op een zwaarwegend algemeen belang zijn aangewezen. De Wjsg bepaalt in artikel 39b: 1.Het College van procureurs-generaal verwerkt slechts strafvorderlijke gegevens, indien dit noodzakelijk is voor een goede vervulling van de taak van het openbaar ministerie of het nakomen van een andere wettelijke verplichting. 2.Het College van procureurs-generaal verwerkt strafvorderlijke gegevens niet verder op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden, bedoeld in het eerste lid. 3.Artikel 9, tweede en derde lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens is van overeenkomstige toepassing. Er bestaat veel discussie over de vraag wanneer wel of niet aan het doelbindingsvereiste wordt voldaan. In het SDU-commentaar op de Wbp wordt vermeld dat de onder a tot en met e genoemde factoren niet limitatief zijn en in onderling verband moeten worden gezien. 5
De Wbp vloeit voort uit de richtlijn 95/46/EG van 24 oktober 1995 (privacyrichtlijn), de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens vloeien voort uit het Kaderbesluit 2008/977/JBZ van 27 november 2008. Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
7
Jurisprudentie Uit de jurisprudentie blijkt hierover onder andere het volgende: In tegenstelling tot het Cbp bepaalde de Centrale Raad van Beroep in 2010 in het project Waterproof dat bestandskoppeling tussen adressen van uitkeringsgerechtigden en watergebruik is toegestaan omdat daarmee het belang wordt behartigd van het economisch welzijn in Nederland als bedoeld in artikel 8 lid 2 EVRM, nu daaronder begrepen moet worden geacht het tegengaan en bestrijden van misbruik en fraude van sociale uitkeringen. Het gebruik van kentekenregistratie is een te ver verwijderd doel ten opzichte van het tegengaan van straatprostitutie, bovendien was het de bedoeling dat de gegevens gebruikt zouden worden voor het opleggen van een dwangsom. Rapporten In het Rapport Werkgroep herijking toezichtregelgeving 2008 vermelden pagina 47 t/m 51 en bijlage 7 kort gezegd het volgende: Van verwantschap tussen de doeleinden van oorspronkelijke en beoogde verwerking is in elk geval sprake: wanneer de desbetreffende wetten een uitdrukkelijke regeling bevatten van de onderlinge gegevensuitwisseling tussen verschillende bestuursorganen, belast met de uitvoering, of toezichthouders, belast met het toezicht op de naleving; of wanneer de desbetreffende wet de grondslag biedt voor de toekenning van toezichtbevoegdheden aan personen of instanties die onder verantwoordelijkheid van verschillende bestuursorganen werkzaam zijn. De UvA vermeldt in haar rapport 2012: Over koppelen van bestanden geeft de mvt (uit 1997/1998) aan dat het van belang is of het de bedoeling is om een nieuwe groep van personen [‘naar een bepaald criterium in beeld te brengen. Zie pag. 19 t/m 24 van bijgevoegd rapport. Het WODC/Uva pleit ook voor het laten vervallen van het element verwantschap. Zie pag. 63 van hun eerder genoemde rapport. Interview met specialist V&J Binnen V&J is de ketenbenadering een uitgangspunt. Voorbeelden zijn de strafrechtketen, de jeugdrechtketen en de vreemdelingenketen: Er wordt voldaan aan de eis van doelbinding als partijen een schakel in de keten vormen. De vraag is dan wel, hoe ruim/breed deze keten mag zijn. Toekomst De nieuwe privacy-verordening6 lijkt meer ruimte te bieden. Artikel 6 van de ontwerpverordening doorbreekt in latere fases van de gegevensverwerking het principe van doelbinding. In de verordening wordt verder gebruik bij onverenigbaarheid met het eerdere doel waarvoor de gegevens zijn verzameld mogelijk gemaakt als er een andere dan de oorspronkelijke grondslag kan worden gevonden in de noodzaak voor de uitvoering van een overeenkomst, wetgeving, vitaal belang, of de uitvoering van een taak in het publieke belang. Het College Bescherming Persoonsgegevens verzet zich tegen dit artikel. De Artikel 29 Werkgroep van Europese Commissie heeft op 18 april 2013 een mededeling over doelbinding gepubliceerd. 6
Begin 2012 heeft de Europese Commissie haar nieuwe voorstelen voor nieuwe Europese privacyregelgeving bekend gemaakt. Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
8
Ad. b Het noodzakelijkheidsvereiste Het noodzaakcriterium wordt in de Europese rechtspraak nader ingevuld met de vereisten van: proportionaliteit (staat het belang van de verwerking van de gegevens in verhouding tot de beperking van de persoonlijke levenssfeer); van een ‘pressing social need’ (er moet een dringende maatschappelijke behoefte bestaan om het legitieme doel te vervullen); en subsidiariteit (zijn andere, minder in de persoonlijke levenssfeer van de burger ingrijpende maatregelen redelijkerwijs mogelijk en voldoende doeltreffend).
1.3. Wettelijk kader Omgevingsdiensten Een RUD (regionale uitvoeringsdienst) is een samenwerkingsverband tussen in ieder geval de provincie en meerdere gemeenten. Deze samenwerking heeft tot doel om te zorgen dat de kwaliteit van de uitvoering van complexe milieugerelateerde Vergunning, Toezicht en Handhaving (VTH) taken gewaarborgd is. Voor het provinciaal bevoegd gezag worden alle omgevingsvergunningen voorbereid door de RUD waarvoor het college van GS bevoegd gezag is en verzorgt de RUD het toezicht op en de handhaving van deze vergunningen. Dit betreft alle omgevingsaspecten. Voor het gemeentelijk bevoegd gezag verzorgt de RUD minimaal de meer complexe milieugerelateerde VTH taken. Afhankelijk van de lokale keuzen, hebben gemeenten, provincies en waterschappen naast dit basispakket ook andere taken bij RUD’s ondergebracht. Dat kan bijvoorbeeld gaan om andere milieugerelateerde VTHtaken, VTH-taken voor andere omgevingsvergunningen (bouwen, kap, etc.), bodemtaken, adviestaken en beleidstaken op het gebied van milieu en RO, milieu, natuur- en milieueducatie, VTH taken waterschap etc. In specifieke gevallen kan een RUD ook VTH-taken uitvoeren waarvoor het Rijk bevoegd is. Landelijk zijn er 6 van de 28 (toekomstige) RUD’s aangewezen om voor alle RUD’s de Wabo- en BRZOtaken voor de BRZO- en IPPC-categorie 4-bedrijven te verzorgen. De meeste van de 28 (toekomstige) RUD’s zijn een openbaar lichaam op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr). De RUD’s hebben, binnen de ruimte die de Wgr laat, verschillende organisatiestructuren. De RUD’s Twente, IJsselland en Limburg Noord zijn geen samenwerkingsverbanden op basis van de Wgr, maar hebben hun samenwerking in een andere vorm gegoten. 1.3.1. IvM en Omgevingsdiensten De begeleidingscommissie heeft bepaald dat alleen RUD’s worden aangesloten op IvM, afzonderlijke gemeenten niet. De RUD’s zijn dus voor IvM de bron voor alle milieugerelateerde VTH-taken. Vanuit de RUD hebben gebruikers toegang tot de bronnen die zijn aangesloten op IvM. Van belang is welke informatie de RUD heeft, of ze bevoegd dan wel verplicht wordt of is om deze te verstrekken, welke wettelijke kaders er zijn en welke afspraken er met de RUD gemaakt kunnen worden over het gebruik van de informatie. Dat wordt in de onderstaande punten verder uitgewerkt. 1.3.2. De RUD als bron van informatie voor taken als bevoegd gezag van gemeenten en provincie De Wet milieubeheer (Wm) biedt de wettelijke grond om via IvM informatie uit te wisselen. De Wm (Artikel 19.1c) gaat uit van een actieve rol van het bestuur bij het vertrekken van informatie. Dit biedt voldoende wettelijke basis om informatie uit te wisselen in IvM. Een RUD is niet verplicht om gegevens te verstrekken aan IvM. Art. 19.1c is onvoldoende om dit wettelijk af te dwingen. Zolang dit niet nader wettelijk is geregeld, blijft aansluiting op de IvM een keuze van de RUD. Bij deze keuze is het wel van Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
9
belang is dat de (directeur van de) RUD mandaat heeft van het betrokken bevoegde gezag om op grond van artikel 19 Wm informatie te verstrekken. Buitengewoon Opsporingsambtenaren (BOA) Bij de RUD's zijn verschillende BOA’s werkzaam. Het regulerend kader rond boa’s is weergegeven in het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar (BBO) en de Circulaire buitengewoon opsporingsambtenaar. Deze BOA’s zijn in dienst van de deelnemende bestuursorganen. Toezicht op BOA’s Om de kwaliteit van de BOA’s te waarborgen staan zij onder direct toezicht van de korpschefs en soms hoofden van Rijksdiensten (Politiewet en bijlage A-III bij het BBO) en indirect toezicht van de hoofdofficieren van justitie (art. 38 BBO). Onder andere wordt getoetst of ze hun opsporingsbevoegdheden juist uitvoeren, goed samenwerken met de politie en hun instructies naleven. Zie paragraaf 4.2 van de Circulaire voor de specifieke bepalingen rond het domein Milieu, Welzijn en Infrastructuur en bijlage B.II over de taken en competenties van de boa’s milieu. BOA-regime De gegevensverwerking van een BOA valt niet onder de Wet politiegegevens maar onder de Wbp. Gezien de aard van de gegevens is sprake van bijzondere persoonsgegevens zoals bedoeld in artikel 16 Wbp. De BOA’s kunnen wel beschikken over politie-informatie uit hoofde van hun taak. Als de BOA werkzaam bij een RUD deze politie-informatie heeft verkregen dan rust op hem dezelfde geheimhoudingsplicht als op de politieambtenaar die de gegevens heeft verstrekt. Conclusie BOA-gegevens BOA-gegevens zijn bijzondere persoonsgegevens zoals bedoeld in artikel 16 Wbp. De Wet politiegegevens is niet van toepassing omdat de gegevens niet worden verwerkt in het kader van een politietaak als bedoeld in de Politiewet 2012. Over wie de Wbp-verantwoordelijkheid draagt voor de gegevensverwerking door de BOA’s in het kader van opsporingshandelingen (op basis van een akte van opsporingsbevoegdheid of een aanwijzing als bedoeld in het BBO) bestaat nog geen eenduidige opvatting. Vooralsnog ligt het meest voor de hand er van uit te gaan dat de werkgever deze verantwoordelijkheid draagt. Het verstrekken van strafrechtelijke gegevens aan andere opsporingsdiensten is mogelijk op grond van artikel 22 lid 1 Wbp. Daarnaast lijkt artikel 22 lid 5 Wbp enige ruimte te bieden voor verstrekkingen aan derden. Bestuurlijke strafbeschikking De Wet OM-afdoening introduceert de bestuurlijke strafbeschikking in het Wetboek van Strafvordering. In artikel 257ba van het Wetboek van Strafvordering is de bevoegdheid om een bestuurlijke strafbeschikking uit te vaardigen toegekend aan de bij amvb aan te wijzen personen of lichamen die met een publieke taak zijn belast. In deze amvb, het Besluit OM-afdoening, worden de grenzen die daarbij in acht moeten worden genomen, vastgesteld. Bijlage II van deze amvb vormt de lijst met overtredingen waarvoor de bestuurlijke strafbeschikking kan worden opgelegd. De directeur van de RUD is een van de aangewezen personen met de bevoegdheid een bestuurlijke strafbeschikking uit te vaardigen. De bestuurlijke strafbeschikking wordt op grond van artikel 5, eerstel lid, Besluit justitiële gegevens aangemerkt als
Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
10
justitieel gegeven. Voor de uitwisseling van de bestuurlijke strafbeschikking gelden dus de geheimhoudingen van het Wjsg. Bij het opleggen van een bestuurlijke strafbeschikking moet rekening worden gehouden dat de strafbeschikking alleen kan worden opgelegd door Omgevingsdiensten met rechtspersoonlijkheid. Geheimhoudingsplichten RUD Het uitgangspunt omtrent het verstrekken van informatie vanuit de RUD’s betreft het feit dat milieuinformatie openbaar is. Artikel 19.1c Wm gaat uit van een actieve rol van het bestuur bij het verstrekken van milieu-informatie. Een deel van de informatie die bij de RUD’s beschikbaar is valt onder het regime van de Wbp, een samenwerkingsovereenkomst Wpg en een klein deel onder de Wjsg (de bestuurlijke strafbeschikking). Bijvoorbeeld de gegevens over een inrichting die herleidbaar zijn tot een individuele persoon, zoals de inrichtinghouder, vallen onder de Wbp. Daarbij moet worden opgemerkt dat een substantieel deel van de gegevens die bij de RUD’s beschikbaar is betrekking heeft op rechtspersonen. Informatie over rechtspersonen valt doorgaans niet onder de Wbp, Wpg en Wjsg. Jurisprudentie bepaalt echter dat wanneer de gegevens herleidbaar zijn naar natuurlijke personen er toch sprake is van persoonsgegevens. Daarom is het aan te bevelen om bij de beoordeling toch altijd uit te gaan van persoonsgegevens om latere discussie te voorkomen. De RUD kan de gegevens die vallen onder het regime van de Wjsg die zij bezit niet geautomatiseerd verstrekken aan IvM. De RUD is inzake de persoonsgegevens en bijzondere persoonsgegevens die zij bezit gehouden aan de Wbp. Waarbij voor het vertrekken van bijzondere persoonsgegevens een strenger regime in de Wbp geldt. De verwerking van deze gegevens is verboden tenzij ze zijn verkregen krachtens de Wpg (van bijzondere opsporingsdiensten) of de Wjsg (het OM) (artikel 8 sub e Wbp in samenhang met de artikelen 16 tot en met 23 Wbp). Artikel 28 Wet Bibob verplicht de RUD’s tot geheimhouding van gegevens en het advies die in het kader van de Wet Bibob zijn verkregen, behoudens jegens de rechter, de Algemene Rekenkamer, de Nationale ombudsman en het College bescherming persoonsgegevens. De gegevens die in het kader van de Wet Bibob zijn verkregen door de RUD kunnen derhalve niet worden uitgewisseld met IvM. Een bedrijf kan op grond van art. 19.3 Wm verzoeken ‘bedrijfsgeheimen en beveiligingsgegevens’ vertrouwelijk te behandelen. Het bevoegd gezag moet dat afwegen, waarbij het milieubelang wordt meegewogen. Gegevens waarvan is besloten dat ze vallen onder de geheimhoudingsplicht van 19.3 Wm worden niet via IvM verstrekt door de RUD, wegens het ontbreken van een wettelijke basis hiertoe. Conclusies ten aanzien van de RUD's: Het verstrekkingsregime dat van toepassing is op de RUD's is de Wbp. De RUD's kunnen op grond van art. 19.1c Wm milieu-informatie aan alle afnemers van IvM verstrekken.
Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
11
Gegevens die vallen onder het ‘gewone’ regime van de Wbp, worden alleen verstrekt aan personen met een toezichttaak ten aanzien van de bescherming van het milieu en het voorkomen van gevolgen voor het milieu, zoals omschreven in de Wet milieubeheer (art. 1.1). Gegevens die vallen onder het 'strenge' regime van de Wbp (bijzondere persoonsgegevens), kunnen alleen worden verstrekt indien de voorziening van IvM waarborgen inbouwt dat deze gegevens alleen aan opsporingsdiensten/ambtenaren worden verstrekt. Gegevens die vallen onder een toegewezen verzoek ex art. Artikel 19.3 Wm voor het vertrouwelijk behandelen van ‘bedrijfsgeheimen en beveiligingsgegevens’ worden niet in IvM opgenomen. Gegevens die in het kader van de Wet Bibob bij de RUD aanwezig zijn, worden op grond van artikel 28 Wet Bibob niet vertrekt. Gegevens over klagers worden ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de regel niet verstrekt. De RUD’s kennen diverse organisatiemodellen. Daarbij kan het zijn dat er RUD-taken worden uitgevoerd door medewerkers die niet onder verantwoordelijkheid werken van de RUD-directeur. Toegang tot IvM hebben alleen medewerkers die werken onder de verantwoordelijkheid van de RUD directeur. De directeur is verantwoordelijk voor accountbeheer van zijn medewerkers, beveiliging, competentieontwikkeling en instructie over gebruik van de IvM voorziening.
Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
12
1.4
Wettelijk kader Inspectie SZW (Sociale Zaken en Werkgelegenheid)
1.4.1 Taken Veiligheid en gezondheid op het werk en het milieu zijn verweven onderwerpen. De Inspectie SZW houdt daardoor toezicht op milieugerelateerde onderwerpen bij toezicht op naleving van de: de Arbeidsomstandighedenwet; meer specifiek de bepalingen in verband met gevaarlijke stoffen, biologische agentia en fysische omstandigheden als lawaai, trillingen, straling en licht; het Besluit risico´s zware ongevallen (BRZO), dat op de Wet Milieubeheer en de Arbowet gebaseerd is; de Arie-regeling in het Arbobesluit, een nationale kop op het BRZO dat een Aanvullende Risicoinventarisatie en –evaluatie vraagt van bedrijven die met veel gevaarlijke stoffen werken maar niet onder het BRZO vallen; de Kernenergiewet; de Arbeidstijdenwet met regels ter bescherming van bijzondere groepen als kinderen, jeugdigen, zwangere en recent bevallen vrouwen en bijvoorbeeld het werken met gevaarlijke stoffen; de Europese Reach Verordening over de veilige productie, verwerking en handel in chemische stoffen en het bepalen van grenswaarden. De Inspectie SZW houdt met de Raad van accreditatie toezicht op certificatie- en keuringsinstellingen (cki’s) in zoverre die door de Minister van SZW op grond van Europese regels zijn aangewezen om de kwaliteit van producten, personen of managementsystemen te borgen. Milieugerelateerd zijn bijvoorbeeld certificatie van drukvaten, van beroepen als deskundig asbestverwijderaar (DAV) en van bedrijven of bedrijfsprocessen, certificaat Asbestverwijdering (AVB) of het certificaat asbestinventarisatiebedrijven (AIB). De Inspectie SZW beschikt over bestuursrechtelijke en strafrechtelijke interventiemogelijkheden. Bovendien heeft de Inspectie SZW een Directie Opsporing die onder aansturing van het Openbaar Ministerie fraude opspoort. Dat is meestal in verband met arbeidsuitbuiting, mensensmokkel en grootschalige sociale zekerheidsfraude maar kan ook het terrein van arbeidsomstandigheden en daarmee milieugerelateerde onderwerpen betreffen.
1.4.2
Bevoegdheden in verband met uitwisselen van informatie Informatie-uitwisseling tussen toezichthouders op het gebied van milieu betreft ‘Milieu’ zoals gedefinieerd in de Wet Milieubeheer. Dat begrip is zo gedefinieerd dat het de veiligheid en gezondheid van werknemers en de belangenafweging tussen effecten op planten, dieren en de kwaliteit van grond, water en lucht enerzijds en dat van arbeidsomstandigheden, c.q. de veiligheid en gezondheid van de mens; de werknemers, consumenten en omwonenden anderzijds. Dat geeft een gezamenlijke toezichtstuin en een gedeeld kader voor doelbinding. Uit art 19.1 a eerste lid onder f blijkt dat de Wet Milieubeheer onder milieu-informatie ook informatie in verband met de veiligheid en gezondheid van werknemers verstaat: “de toestand van de gezondheid en veiligheid van de mens, met inbegrip van de verontreiniging van de voedselketen, indien van toepassing, de levensomstandigheden van de mens, (…) voor zover zij
Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
13
worden of kunnen worden aangetast door de onder a bedoelde toestand van elementen van het milieu of, via deze onder b en c bedoelde factoren, maatregelen of activiteiten.” De Arbowet regelt dat informatie-uitwisseling tussen bestuursorganen in verband met het toezicht op arbeidsomstandigheden mag en soms moet. Artikel 29a: Bestuursorganen en een instelling als bedoeld in art 20, tweede lid (betreft door de Minister van SZW aangewezen certificerings- en keuringsinstellingen) zijn bevoegd uit eigen beweging en verplicht desgevraagd aan Onze Minister en de toezichthouder kosteloos alle gegevens en inlichtingen te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering en het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet en dit noodzakelijk is ten behoeve van een samenwerkingsverband tussen twee of meer van de voornoemde instanties. Onze Minister en de toezichthouder verstrekken andere bestuursorganen(…) alle gegevens en inlichtingen, die zijn verkregen door de uitvoering of het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet, welke noodzakelijk zijn voor de uitvoering van hun wettelijke taak en dit noodzakelijk is ten behoeve van een samenwerkingsverband tussen twee of meer van de voornoemde instanties. (…) kunnen bij het verwerken van persoonsgegevens gebruik maken van het burgerservicenummer of, bij het ontbreken daarvan, het sociaal-fiscaal nummer. De gegevensverstrekking, (…), vindt niet plaats indien de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene daardoor onevenredig wordt geschaad. (..) krachtens amvb regels kunnen worden gesteld omtrent de gevallen en de wijze waarop in ieder geval gegevens worden verstrekt. Ook artikel 8:7 van de Arbeidstijdenwet (die ook regels met betrekking tot arbeidsinhoud en -duur ter bescherming van jeugdigen, zwangeren enz. kent) schept de mogelijkheid informatie met andere bestuursorganen uit te wisselen, tenzij het om gegevensverstrekking gaat waarbij de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen door deze uitwisseling onevenredig wordt geschaad. In het kader van milieubescherming wordt in het Arbobesluit van toezichthouders actieve openbaarheid geëist in verband met de belangen van werkenden en of omwonenden van BRZO bedrijven. Bij legale openbaarheid (actief of passief) van inspectiegegevens kan de informatieuitwisseling tussen toezichthouders geen probleem meer zijn, die had het immers ook uit een openbare bron kunnen betrekken. Artikel 7 van het Arbobesluit verplicht tot actieve informatieverstrekking aan het publiek door de toezichthouder van gegevens verschaft in verband met ter voorkoming van het risico op zware ongevallen. Ook regelt het openbaarheid op verzoek binnen de algemene grenzen van de Wob en beperkende voorwaarden zoals risico op sabotage of bedrijfsgeheimen en Wbp. Artikel 11 bepaalt dat de werknemers, deskundigen en anderen kennis kunnen nemen van het veiligheidsrapport onderdelen a,c,d,e, onder 1, f,h tot en met l, n, p en q van bijlage III onder 1. Artikel 18, lid 1 regelt terinzagelegging door het bevoegd gezag en kennisgeving. Art 19 definieert daartoe persoonlijke gegevens. Namen van klagers, tipgevers moeten beschermd, tenzij betrokken personen akkoord zijn met openbaarheid. Artikel 25 Arbowet en artikel 8:4 van de Arbeidstijdenwet regelen recht op anonimiteit van klagers. Dit betreft publiek maken, niet de informatie-uitwisseling tussen publieke organen. De gebruiker moet die vertrouwelijkheid wel blijven garanderen bij het gebruik.
Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
14
1.4.3. Bevoegdheden in verband met afzonderlijke bronhouders en gebruikers Inspectie SZW is eigenaar van Inspectieview Bedrijven. Binnen de webapplicatie Inspectieview Bedrijven is door de eigenaar, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de mogelijkheid geopend om gegevens te bekijken van de Inspectie Leefomgeving en Milieu (ILT), de Nederlandse Voedsel- en WarenAutoriteit (NVWA) en de Inspectie SZW. Het toont alleen gegevens van inspecties en van overtredingen door bedrijven. De bronhouders die de informatie leveren stellen die gegevens beschikbaar met het doel om de inspectielast voor bedrijven te verminderen en de selectiviteit van inspecties te kunnen verhogen. Het gebruik van de gegevens voor het voorbereiden en uitvoeren van eigen inspectiewerkzaamheden c.q. analysedoeleinden is volgens de gebruiksovereenkomst alleen toegestaan als de gegevens als ‘Departementaal Vertrouwelijk’ behandeld worden. De gegevens mogen door bestuursorganen gebruikt worden om adviezen te onderbouwen over al dan niet gewenste controle bij bedrijven, over het wel of niet afgeven van vergunningen of ontheffingen aan bedrijven, of over het wel of niet aangaan van contracten met bedrijven. De bronhouder blijft verantwoordelijk voor zijn databestand. De eigenaren van respectievelijk Inspectieview Bedrijven en van Inspectieview Milieu bieden slechts gelegenheid. De gebruiker houdt zich aan de gebruiksvoorwaarden.
Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
15
1.5
Wettelijk kader Inspectie Leefomgeving en Transport
1.5.1 Taken De taken zijn gebaseerd op zowel Europese verordeningen, die rechtstreeks werken, als op wetgeving. Daarnaast kan het ook zo zijn dat het toezicht en handhaving niet in de Verordening is geregeld, maar aan de lidstaten zelf opgedragen dit te regelen. In dat geval is dit onderdeel in een nationale wet neergelegd. Onder de in wetten in formele zin neergelegde bevoegdheden hangen weer diverse besluiten en regelingen. De verordeningen waaruit volgens de omschrijving bleek dat de handhaving in de verordening zelf is gereguleerd, zijn opgenomen. Relevante wetgeving In het leefomgevingdomein ILT zijn zowel nationale wetgeving als Europese verordeningen van toepassing. Hieronder volgt een lijst. Er is alleen gekeken op het niveau wet. De onderliggende regelgeving is niet apart in kaart gebracht. Verordeningen Verordening 2008/1102 Regelt het verbod op uitvoer van kwik en kwikhoudende producten. In vergunningen voor het storten van afval moeten voorschriften worden opgenomen over visuele inspecties. Van alle vergunningen moet een afschrift aan de Europese commissie worden gestuurd Verordening 2009/1005 Deze verordening reguleert de productie, het op de markt brengen, de terugwinning e.d. van stoffen die de ozonlaag afbreken. Het is de uitwerking in EG-verband van het Protocol van Montreal van 1987. Het stelsel van de verordening is dat de productie en het op de markt brengen verboden is behoudens een aantal vrijstellingen en afwijkingen. Dat betreft het gebruik van grondstoffen en het verwerken van stoffen, de recycling en de vernietiging Voorts zijn er speciale bepalingen ten aanzien van verpakking en etikettering. De Europese Commissie beheert een speciaal vergunningenstelsel voor de in- en uitvoer Voorts zijn er regels rond de emissie van stoffen en lekkages. Er is een rapportageplicht voor de Lidstaten ten aanzien van hoeveelheden stoffen die omgaan en gevallen van illegale handel. Ondernemingen hebben een rapportageplicht aan de Commissie met afschrift aan de bevoegde instantie in de Lidstaat. De Lidstaten worden geacht risicogestuurde inspecties op bedrijven uit te oefenen. Verordening 2006/1013 Deze verordening bevat de regelgeving met betrekking tot vergunningverlening ten aanzien van overbrenging en verwerking van afvalstoffen tussen lidstaten, alsmede lidstaten en overige landen. De handhaving van deze verordening is neergelegd in de Wet milieubeheer. Verordening 2000/2037 Deze verordening is geschreven ter afwending van een verdere afbraak van de ozonlaag. Verordening 2008/689 Deze verordening regelt de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen. Zij is de uitwerking van het Verdrag van Rotterdam. De Lidstaten verstrekken elkaar informatie.
Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
16
Nationale wetgeving Wet Milieubeheer WABO Wet Bodembescherming Kernenergiewet Waterwet Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden Drinkwaterwet Waterleidingwet Uitgangspunten en Randvoorwaarden Voor wat betreft bovengenoemde wetten worden door de ILT slechts gegevens verwerkt afkomstig uit de ICT systemen Holmes en Terra. Het informatiemodel van mei 2012 heeft vastgelegd welke gegevens in aanmerking komen voor uitwisseling (zie met name hoofdstuk 4 van het informatiemodel). Wbp Op de gegevens van de ILT is de Wbp van toepassing. Dit betekent dat om gegevens te kunnen uitwisselen aan het vereiste van doelbinding moet worden voldaan. Wob Gekeken is of de gegevens die via Inspectieview Milieu worden uitgewisseld onder de uitzonderingen van de Wob vallen. Vooralsnog lijkt het dat dit niet het geval is. Het informatiemodel geeft geen kans om bedrijfsgevoelige gegevens, zoals bedoeld in de Wob, uit te wisselen. Vir-bi 2012 Taken en bevoegdheden die worden geclassificeerd boven het niveau departementaal vertrouwelijk in het kader van VIRBI worden niet in Holmes geregistreerd. Het betreft gegevens die zijn geclassificeerd als staatsgeheim. Die gegevens zijn dan ook niet beschikbaar voor Inspectieview Milieu. Nadere invulling door domeinen Het is aan de domeinen om exact aan te geven welke informatie (op basis van welke regelgeving) ontsloten zal worden voor andere bestuursorganen. Deze detaillering moet nog plaatsvinden, maar doet niet af aan het algemene kader. Men zal binnen de domeinen de nader onderzoek doen naar de verschillende open te stellen velden. Zo is de consequentie van het veld ‘bijzonderheden’ bij bevindingen (zie 4.2.10) nog niet duidelijk. BOA’s ILT heeft naast haar toezichthoudende taken op genoemde taakvelden opsporende taken. Om deze taken te kunnen uitvoeren beschikt ILT over een categoriale aanwijzing voor BOA’s. De BOA’s zijn niet afzonderlijk ‘verantwoordelijke’ in de zin van artikel 1 sub d van de Wbp. Met dit begrip is beoogd aan te geven onder wiens formeel juridische verantwoordelijkheid de gegevensverwerking plaatsvindt. Voor de ILT geldt dat doel en middelen voor gegevensverwerking verschaft worden door de Minister van IenM en de vestrekking daarmee geschiedt onder verantwoordelijkheid van IenM.
Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
17
Conclusie ILT kan de informatie die binnen IvM wordt uitgewisseld in principe en afhankelijk van de nadere invulling van het informatiemodel door de domeinen delen. De bepalingen in de relevante regelgeving staan dit niet in de weg.
1.6 Wettelijk kader Landelijk Meldpunt Afvalstoffen 1.6.1 Taken De stichting Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (LMA) is door de Minister van I&M aangewezen als landelijke meldinstantie en door de twaalf provincies als dienstverlenende organisatie voor het verwerken en distribueren van meldinformatie. De Stichting heeft de uitvoering uitbesteed aan de Uitvoeringsorganisatie Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (hierna: UO LMA), welke op dit moment is ondergebracht bij Agentschap NL. Per 1 januari 2013 is de UO LMA overgegaan naar Rijkswaterstaat. De UO LMA heeft de volgende taken: Het faciliteren van melden van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen door middel van het meldsysteem AMICE. Het geven van voorlichting over de meldsystematiek en het gebruik van AMICE. Rappelleren aan niet-melders en foutmelders. Het bewaken en verbeteren van de kwaliteit van de database met (meld)gegevens. Het analyseren van meldgegevens voor beleid en handhaving. Het genereren van maatwerkrapportages voor handhavers, op grond van de gegevens in AMICE. 1.6.2 Bevoegdheden en toetsingskader De wettelijke grondslag voor bovengenoemde taken is te vinden in de artikelen 10.37 - 10.41 van de Wet milieubeheer (de meld- en registratieverplichting). In de onderliggende wet en regelgeving worden nadere regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop aan de artikelen 10.38 tot en met 10.40 uitvoering wordt gegeven. Deze wet- en regelgeving bestaat uit: Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen; Regeling melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen; Reglement melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen. Artikel 10.40, lid 3 Wm geeft de bevoegdheden weer in verband met het uitwisseling van informatie. Dit artikel vermeldt: ‘Op verzoek van gedeputeerde staten van een provincie of burgemeester en wethouders van een gemeente die ter zake bevoegd gezag zijn, worden de gegevens, als bedoeld in het eerste lid, aan gedeputeerde staten of burgemeester en wethouders gezonden’. Het eerste lid betreft de inhoud van de meldingen. Het bevoegd gezag over de in AMICE bekend zijnde inrichtingen kan daarmee dus beschikken over de inhoud van de meldgegevens. Uit analyse van de Nota van toelichting bij het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen in relatie tot artikel 18.2 Wm kan worden afgeleid wie er juridisch gezien belast is met de handhaving op het Besluit. Daarnaast geeft de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), die van latere datum is als hiervoor genoemde wet- en regelgeving, aan dat de verantwoordelijkheid voor de handhaving is neergelegd bij het bestuursorgaan dat de taak heeft gekregen. Laatstgenoemde suggereert dat Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) als handhavingsinstantie van het Ministerie van IenM Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
18
toezicht en handhaving zou moeten uitvoeren. De praktijk is overigens anders: de provincies en gemeenten (in de toekomst de RUD’s) doen de handhaving. Als gevolg van de niet sluitende wet- en regelgeving op dit vlak kan ook de ILT beschikken over de inhoud van de meldgegevens. Indien ook andere instanties inzicht willen in de meldgegevens die bij het LMA beschikbaar zijn, toetst de LMA de aanvraag daartoe aan de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De (reeds bestaande en nog in oprichting zijnde) RUD's voeren in opdracht van het bevoegd gezag de handhavings- en toezichtstaken uit. Er kan aan die RUD’s meldgegevens geleverd worden, mits er een passende mandaatregeling ligt tussen bevoegd gezag en de RUD (of een andere bevoegdheidstoedeling, zoals een opdracht in een gemeenschappelijke regeling) die belast is met de uitvoering. In het reeds vastgestelde informatiemodel Inspectieview Milieu is vastgesteld welke (meld)gegevens uit AMICE via Inspectieview Milieu worden ontsloten. Deze gegevens geven enerzijds inzicht in de inhoud van de meldingen en anderzijds inzicht in het meldgedrag van een (meldingsplichtige) inrichting. Inhoud van de meldingen De te ontsluiten gegevens betreffen de ontvangen en afgegeven hoeveelheden afvalstoffen per bedrijf, welk type afval het betreft (bedrijfsafval, gevaarlijk afval of producten), de rol die een bedrijf speelt in het meldproces (ontdoener of verwerker) en de betrokken landen (Land van herkomst en Land van bestemming). Genoemde gegevens worden aangemerkt als zijnde milieugegevens en er kan worden betoogd dat de gegevens tevens als vertrouwelijk verstrekte bedrijfs- en fabricagegegevens moeten worden aangemerkt. Wanneer er geen grondslag (art. 10.40 Wm) is om genoemde meldgegevens uit te wisselen, dient er getoetst te worden aan de Wob. Mogelijkerwijs kan op grond van artikel 10 van de Wob de informatie niet verstrekt worden. Er dient een afweging gemaakt te worden tussen het milieubelang enerzijds en anderzijds het bedrijfsbelang. Dit geldt dus voor andere partijen, dan zijnde: provincies, gemeenten, RUD’s en de ILT. Meldgedrag De te ontsluiten gegevens betreffen gegevens en informatie over te laat melden, de kwaliteit van de meldingen (technisch akkoord of niet), het aantal meldingen dat na de meldperiode nog wordt gemeld (na-meldingen) en informatie over de continuïteit van het melden (gaten in de meldperiode). De grondslag voor het delen van bovenstaande gegevens is niet erg duidelijk, echter LMA stelt zich op het standpunt dat, ondanks dat de grondslag uit art. 10.40 lid 3 zich beperkt tot de inhoud van de meldingen, toch aannemelijk is dat de reikwijdte breder aangemerkt zou kunnen worden. De wetgever heeft destijds de bedoeling gehad om de verantwoordelijkheid voor de handhaving van het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen bij het bevoegd gezag neer te leggen. En daar maken gegevens m.b.t. gedragsaspecten deel van uit. Geconcludeerd wordt dat provincies, gemeenten, RUD’s en de ILT over deze gegevens kunnen beschikken. De ILT vanwege de niet sluitende wet- en regelgeving op dit vlak, zie bevoegdheden en toetsingskader.
Wet bescherming persoonsgegevens Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
19
De in AMICE bekende bedrijven variëren van kleine (een garagebedrijf) tot zeer grote inrichtingen (een afvalverwerker als Van Gansewinkel). Hierbij zijn naast rechtspersonen tevens natuurlijk personen te duiden. De naam van de inrichting kan soms worden herleid tot de eigenaar/oprichter van de inrichting. In het geval van rechtspersonen bestaat er (Hof)jurisprudentie (09-11-2010, HvJ EU, zaak nr. C-92/09, C93/09) welke zegt dat van rechtspersonen niet hoeft worden nagegaan of ze zijn te herleiden tot een natuurlijk persoon. Latere jurisprudentie lijkt dat te nuanceren (EHRM 16 april 2002 (Societé Colas Est), NJ 2003, 452. Zie ook HvJ 22 oktober 2002 (Roquette Freres), C-94/00). Samengevat vallen de meldgegevens over de rechtspersoon doorgaans niet onder de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) maar is oplettendheid geboden. Anders ligt het bij de in AMICE aanwezige, zeer kleine groep, natuurlijke personen. Die gegevens vallen wel onder de Wbp. Echter, de Wbp geeft in artikel 8 (onder e) in relatie tot art. 9 (lid 1) een aantal rechtvaardigingsgronden op basis waarvan uitwisseling van gegevens kan plaatsvinden. Hieraan wordt volgens het LMA voldaan. Daarnaast legt art. 9 lid 2 de verantwoordelijkheid neer bij de ontvangende partij om te toetsen of verwerking van de ontvangen gegevens verenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen. Of deze stelligheid ook in de volle breedte klopt lijkt voor discussie vatbaar; voorshands zijn daar evenwel in dit verband niet voldoende argumenten aangedragen. Conclusies LMA Er bestaat een wettelijke grondslag (Wm) om de meldgegevens van LMA te leveren aan provincies, gemeenten, RUD’s (indien gemandateerd) en de ILT. Voor andere partijen dan bovenstaande is geen specifieke wettelijke grondslag voor uitwisseling van meldgegevens aanwezig. Gezien het uitgangspunt dat overheidsinformatie in beginsel openbaar is, is verstrekking van deze gegeven aan andere gebruikers (zoals de politie) ook mogelijk. De voorziene wetswijziging van de Wabo (introductie art. 5.32 ) creëert hiervoor een specifieke grondslag. Voor de LMA-gegevens waarop de Wbp van toepassing is, concludeert LMA dat deze vallen onder de uitzonderingsgronden op basis waarvan in de regel uitwisseling kan plaatsvinden.
1.7. Wettelijk kader Politie, ILT-IOD en Inspectie SZW, Directie Opsporing De politie en deze twee bijzondere opsporingsdiensten vallen allemaal onder het regime van de Wet politiegegevens (Wpg). Daarom worden ze hier samen behandeld. Er zijn wel enkele verschillen. De Politie heeft op grond van artikel 3 van de Politiewet 2012 tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. De verantwoordelijke voor de verwerking van politiegegevens is de korpschef als bedoeld in artikel 1, eerste lid onderdeel c van de Politiewet 2012. ILT-IOD Op grond van artikel 3 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten (Wet op de BOD-en) is de ILT-IOD onder gezag van de officier van justitie belast met: a. de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde op de beleidsterreinen waarvoor de Minister van I&M verantwoordelijkheid draagt; Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
20
b.
c. d.
de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde op een beleidsterrein waarvoor een andere Minister dan de onder a. bedoelde, verantwoordelijkheid draagt en die door die Minister in overeenstemming met de Minister van I&M en de Minister van Veiligheid en Justitie aan de ILT-IOD zijn opgedragen; opsporingshandelingen in verband met strafbare feiten die zijn geconstateerd in het kader van de taakuitoefening onder a. en b., en die met die taakuitoefening verband houden; het opsporen van andere strafbare feiten, indien ILT-IOD daarmee is belast door de officier van justitie.
De verantwoordelijkheid voor de verwerking van politiegegevens door de ILT-IOD ligt bij de Minister van I&M (voorheen VROM). Inspectie SZW, Directie Opsporing Op grond van artikel 3 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten (Wet op de BOD-en) is de ISZWDO onder gezag van de officier van justitie belast met: a. de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde op de beleidsterreinen waarvoor de Minister van SZW verantwoordelijkheid draagt; b. de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde op een beleidsterrein waarvoor een andere Minister dan de onder a. bedoelde, verantwoordelijkheid draagt en die door die Minister in overeenstemming met de Minister van SZW en de Minister van Veiligheid en Justitie aan de ISZWDO zijn opgedragen; c. opsporingshandelingen in verband met strafbare feiten die zijn geconstateerd in het kader van de taakuitoefening onder a. en b., en die met die taakuitoefening verband houden; d. het opsporen van andere strafbare feiten, indien de daarmee is belast door de officier van justitie. De verantwoordelijkheid voor de verwerking van politiegegevens door de ISZW-DO ligt bij de Minister van SZW. 1.7.1 . Bevoegdheden om informatie uit te wisselen Wet politiegegevens (Wpg) De verwerking van politiegegevens valt onder het regime van de Wpg. Sinds de inwerkingtreding van het Bpg BOD op 16 juli 20097 is de Wpg ook van toepassing op de bijzondere opsporingsdiensten waaronder ILT-IOD en de ISZW-DO. De korpschef en de desbetreffende ministers zijn aangewezen als verantwoordelijke voor de verwerking van politiegegevens. Politiegegevens mogen uitsluitend voor de in de wet genoemde doeleinden worden verwerkt. Soorten politiegegevens De wet maakt onderscheid tussen het verwerken van gegevens op grond van artikel 8 (gegevens verwerking in het kader van de dagelijkse politietaak), artikel 9 (gegevens in het kader van gerichte handhaving van de rechtsorde in een bepaald geval zoals uit de grotere strafrechtelijke onderzoeken), artikel 10 (gegevens die inzicht geven in de betrokkenheid van personen bij bepaalde ernstige
7
Stb. 2009, 305
Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
21
bedreigingen van de rechtsorde, de zogenaamde zware georganiseerde criminaliteit) en artikel 13 (ondersteunende taken en applicaties). Verstrekking van politiegegevens Doordat de politie en de bijzondere opsporingsdiensten onder hetzelfde wettelijke regime vallen kunnen zij als dat nodig is vrij gemakkelijk politiegegevens met elkaar uitwisselen. De bijzondere opsporingsdiensten en politie worden behouden enkele beperkte uitzonderingen uit het Bpg BOD op één lijn gesteld. Uitgangspunt in de Bpg BOD is wel, zoals uit de toelichting blijkt, dat de inspectiediensten die vallen onder hetzelfde ministerie als een bijzondere opsporingsdienst politiegegevens in eerste instantie via deze bijzondere opsporingsdienst opvragen De Wpg regelt in de artikelen 16 t/m 24 verstrekkingen aan derden. Derden zijn in dit verband alle anderen dan de politie, de bijzondere opsporingsdiensten en de Koninklijke Marechaussee. De wet regelt een aantal verstrekkingsmogelijkheden maar het merendeel wordt geregeld in paragraaf 4 van het Besluit Politiegegevens dat gebaseerd is op art 18 lid 1 Wpg. Met het oog op een zwaarwegend algemeen belang kan de minister personen en instanties aanwijzen aan wie politiegegevens kunnen worden verstrekt. De verstrekkingsmogelijkheden zijn mede afhankelijk van het soort van politiegegevens. Art 13 en art 8 gegevens mogen ruimer worden verstrekt dan art 9 en art 10 gegevens. Bij art 9 en art 10 gegevens gaat het om gegevens waar nog geen of nog geen volledig onderzoek naar gedaan is. Over het algemeen gaat het bij art 9 en 10 gegevens ook om ernstige feiten. Bij elkaar vormen de verstrekkingsmogelijkheden in de wet en het besluit een limitatieve lijst van mogelijkheden. Daarop zijn twee uitzonderingen, art 19 Wpg voor incidentele bijzondere gevallen en art 20 voor structurele samenwerkingsverbanden. Art 20 biedt de verantwoordelijke de mogelijkheid lokaal maatwerk te leveren in aanvulling op de landelijke regelingen. Ook de verantwoordelijke die gebruik wil maken van de mogelijkheid van art 20 Wpg mag dat alleen als er sprake is van een zwaarwegend algemeen belang. Art 20 Wpg is in het verband van het IvM niet relevant omdat het bedoeld is voor lokaal maatwerk. Hier gaat het om een landelijke regeling en de korpschef mag niet treden in de bevoegdheden van de minister. 1.7.2 . Bevoegdheden ten aanzien van de afzonderlijke partners Gegevensuitwisseling van de politie naar de bijzondere opsporingsdiensten ILT-IOD en de ISZW-DO Omdat de bijzondere opsporingsdiensten ook binnen het Wpg domein vallen kent de de uitwisseling van gegevens van de politie naar deze diensten geen andere beperkingen dan die al binnen de politie zelf gelden. Omgekeerd zijn er wel enkele extra weigeringsgronden. Bijzondere weigeringsgrond voor de ILT-IOD en ISZW-DO-gegevens richting politie In artikel 4 van het Bpg BOD een weigeringgrond opgenomen die stelt dat wanneer het noodzakelijk is voor de goede uitvoering van de taak het beschikbaar stellen van gegevens over toezicht aan ambtenaren van politie kan worden geweigerd of dat daar voorwaarden aan worden gesteld. Openbaar Ministerie (OM) Vanwege de gezagsrelatie en de zeggenschap over de politie of andere personen of instanties die met de opsporing van strafbare feiten zijn belast mogen op grond van artikel 16 lid 1 onder b Wpg politiegegevens Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
22
worden verstrekt aan het OM. Dat geldt ook voor de uitvoering van andere aan hen bij wet opgedragen taken. Verstrekking van politiegegevens door de politie aan de inspectiediensten/toezichthouders In de Wpg en het Bpg zijn vrijwel geen mogelijkheden opgenomen om gegevens aan toezichthouders te verstrekken. Er is sprake van een vrij strikte scheiding in de gegevens voor toezicht- en opsporingstaken. Aan een aantal toezichthouders mogen wel politiegegevens worden verstrekt maar uitsluitend voor hun persoonlijke veiligheid (art 4.2 lid 3 Bpg). Voor de verstrekking van inhoudelijke politiegegevens aan toezichthouders is er slechts één artikel te vinden art 4.2.lid 2 Bpg.
Art 4.2 lid 2 Bpg Politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig de artikelen 8 en 13, eerste lid, van de wet kunnen, voor zover zij deze behoeven voor een goede uitvoering van hun taak, worden verstrekt aan ambtenaren die bij of krachtens de wet zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van de bij regeling van Onze Ministers aangewezen wetgeving, voor zover het betreft gegevens over de naleving van die wetgeving, en er tussen de verantwoordelijke en de betreffende ambtenaren afspraken zijn gemaakt over welke gegevens verstrekt worden, in welke gevallen en onder welke voorwaarden. De verantwoordelijke legt deze afspraken vast.
In de Regeling aanwijzing wetgeving ex art 4.2 2e lid Bpg zijn de wetten aangewezen waarop art 4.2 lid 2 Bpg van toepassing is. Dit betreft : Wet milieubeheer Europese Verordening Overbrengen Afvalstoffen (Verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad van Europese Gemeenschappen van 1 februari 1993), Wet milieugevaarlijke stoffen, Bestrijdingsmiddelenwet 1962, Wet vervoer gevaarlijke stoffen, Wet verontreiniging oppervlaktewateren, Wet inzake luchtverontreiniging, Wet bodembescherming, Meststoffenwet, Wet vaartijden en bemanningssterkte binnenvaart, Wet voorkoming verontreiniging door schepen, Arbeidstijdenwet, Binnenschepenwet, Telecommunicatiewet, Scheepvaartverkeerswet, Wet vervoer binnenvaart, Arbeidsomstandighedenwet, Wet goederenvervoer over de weg, Havenbeveiligingswet, Wet Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden, Wet luchtvaart, Luchtvaartwet en Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
23
gemeentelijke verordeningen betreffende het escortbedrijf.
Verstrekking ten behoeve van toezicht en uitvoering door de bijzondere opsporingsdiensten De bijzondere opsporingsdiensten hebben een verstrekkingsmogelijkheid voor politiegegevens die de politie niet heeft. Op grond van artikel 6 lid 1 Bpg BOD kunnen zij bepaalde gegevens verstrekken aan een bestuursorgaan dat, of aan personen die bij of krachtens wetgeving is of zijn belast met het houden van toezicht op de naleving dan wel de uitvoering van wetgeving op het beleidsterrein van de verantwoordelijke minister, voor zover dat noodzakelijk is voor de goede uitvoering van zijn of hun taak. In bijzondere gevallen kunnen de gegevens, na instemming van de Officier van Justitie worden verstrekt aan een bestuursorgaan of personen belast met toezicht of uitvoering op het beleidsterrein van een andere verantwoordelijke, voor zover dat noodzakelijk is voor een goede uitvoering van zijn of hun taak (artikel 6 lid 2 Bpg BOD). De politiegegevens die kunnen worden verstrekt zijn de gegevens als bedoeld in artikel 8, 9, en 13 Wpg. Wanneer het gaat om artikel 9 Wpg politiegegevens is instemming van de bevoegde functionaris8 nodig. Daarnaast geldt dat het OM bij de beslissing moet worden betrokken in verband met het gezag over de opsporing. De geheimhoudingsbepaling van artikel 7 Wpg Met betrekking tot de politiegegevens doet zich een bijzondere situatie voor die van belang is voor de gegevensverwerking binnen het IvM. In artikel 7 van de Wpg is bepaald dat de geheimhoudingsplicht blijft rusten op de politiegegevens, ook wanneer deze zijn verstrekt aan instanties buiten de politie. De geheimhoudingsplicht geldt niet alleen voor personen die belast zijn met de verwerking van politiegegevens of die de gegevens direct van de politie hebben verkregen. Deze bepaling geldt ook voor de eventuele tweede en volgende ontvangers, die de gegevens ‘doorverstrekt’ hebben gekregen. Ontvangers mogen de politiegegevens alleen gebruiken voor de taak waarvoor ze aan hen verstrekt zijn. Het tweede lid van artikel 7 Wpg creëert weer een uitzondering op de geheimhoudingsplicht voor de ontvanger van de gegevens door middel van IvM. Als bij of krachtens wettelijk voorschrift een verplichting geldt of als uit ‘zijn taak’ de noodzaak daartoe voortvloeit, dan is het mogelijk om de politiegegevens verder te verstrekken. Protocolplicht politie De politie dient van iedere verstrekking van politiegegevens een aantal gegevens bij te houden. Dat betreft de identiteit van degene waaraan verstrekt is, de datum van de verstrekking, een omschrijving van de verstrekte gegevens en het doel van de verstrekken. De vastlegging van deze gegevens maakt een controle op de rechtmatigheid van verstrekkingen mogelijk en kan tevens gebruikt worden voor het recht op kennisneming waarbij de politie desgewenst ook moet kunnen aangeven aan wie de laatste vier jaren de gegevens van verzoeker zijn verstrekt. Deze gegevens zijn betrekkelijk gemakkelijk geautomatiseerd vast te leggen mits daartoe de voorzieningen worden ingebouwd. Geautomatiseerde verstrekkingen
8
De bevoegde functionaris is een functionaris die door de verantwoordelijke is geautoriseerd om artikel 9 politiegegevens te verstrekken. Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
24
De Wpg staat zogenaamde rechtstreekse verstrekkingen, verstrekkingen waarbij een ontvanger die niet binnen het Wpg-domein valt langs geautomatiseerde weg politiebestanden raadpleegt, slechts in zeer beperkte mate toe. In art 23 lid 2 Wpg is deze mogelijkheid geopend voor aangewezen personen of instanties met een publiekrechtelijke taak aan wie op basis van art 18 Wpg ( en daarmee ook art 4.2 lid 2 Bpg) verstrekt wordt. Deze verstrekking kan alleen op basis een geautomatiseerde vergelijking van persoonsgegevens. De term geautomatiseerde vergelijking betekent binnen de Wpg niet meer dan een vergelijking op hit-nohit basis. Bij een hit weet de vragende partij dat er bij de politie gegevens zijn, maar meer niet. De personen en instanties aan wie nu rechtsreeks mag worden verstrekt op basis van art 23 lid 2 zijn benoemd in art 4.6 Bpg en daarin is tevens geregeld dat de inhoud van de bijgehorende gegevens aan hen verstrekt mag worden. De niet-Wpg partners binnen IvM behoren geen van alle tot de aangewezen instanties. De achterliggende gedachte achter deze regeling is het beperken van de mogelijkheid dat oneigenlijk gezocht wordt in politiebestanden. In de voor het IvM voorgestane oplossing wordt een specifieke gegevensset gereed gezet. Van een mogelijkheid om te zoeken in de gangbare politiebestanden is derhalve geen sprake en het risico wordt daarmee aanzienlijk ingeperkt. Dat laat echter onverlet dat ook deze beperkte gegevensset een politiebestand is en daarmee er strikt genomen nog altijd sprake is van rechtstreeks verstrekken.Bij de instanties die wel rechtstreeks toegang hebben tot politiesystemen is ook sprake van een grote inperking van de gegevens waar zij in kunnen zoeken door een sterk beperkte autorisatie zodat de situatie uiteindelijk niet wezenlijk anders is. In de vormen van geautomatiseerd verstrekken die nu op een aantal plaatsen binnen korpsen gangbaar zijn en niet tot het ‘rechtstreeks verstrekken’ zoals de Wpg dat bedoelt gerekend worden is sprake van een voorgedefinieerde aantal situatie en/of personen waarbij automatisch een verstrekking naar ‘buiten’ gaat. Het ‘signaal’ tot verstrekken komt altijd van binnen uit de politie en de politie heeft ook volledige controle over wat er verstrekt wordt. Dat is in de bij het IvM voorgestane situatie duidelijk anders. Het vereiste van een geautomatiseerde vergelijking van persoonsgegevens uit art. 23 lid 2 Wpg is naar alle waarschijnlijkheid een hindernis voor de in een later stadium voorgestane bulkbevragingen. Conclusies Het verstrekken van politiegegevens door de politie is mogelijk in geval van controle van de wetten voorzien in de Regeling aanwijzing wetgeving ex art 4.2 lid 2 Bpg echter, voor het geautomatiseerd verstrekken van politiegegevens gelden aanvullende wettelijke bepalingen. De bij gebruikers van IvM vallen niet onder de categorie van personen of organisaties die hieronder vallen. Knelpunten Voor het IvM zijn de volgende mogelijke knelpunten te onderkennen: 1. Er zijn toezichthoudende diensten die meer of andere wetgeving controleren dan de wetten voorzien in de Regeling aanwijzing wetgeving ex art 4.2, tweede lid Bpg. Dat kan (eenvoudig) opgelost worden door een aanvulling op deze regeling. Dit kan gelet op het landelijke karakter van het IvM niet ondervangen worden door gebruik te maken van art 20 Wpg. 2.
De voorgestane oplossing van een aparte gegevensset bij de politie die benaderbaar en bevraagbaar is via IvM valt waarschijnlijk onder het begrip rechtstreekse verstrekking en de bij het IvM betrokken
Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
25
toezichthouders zijn daartoe niet aangewezen. Een aanwijzing van deze partijen door een aanvulling op art 4.6 Bpg is mogelijk maar lijkt een breuk met de tot nu toe gevolgde lijn. Maar met de toenemende samenwerkingsvormen en de vlucht die digitale ontwikkelingen hebben genomen is een heroverweging van deze lijn wellicht bespreekbaar met V&J. 3.
Art 4.2. lid 2 Bpg vereist dat de afspraken over de verstrekking van gegevens zijn vastgelegd. Die afspraken zouden een deel kunnen worden van de regeling of afspraken over het IvM waarop de samenwerking gaat berusten.
Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
26
1.8 Wettelijk kader Openbaar Ministerie (OM) Taken Het OM is belast met de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Het OM heeft het gezag over de opsporing van strafbare feiten en is verantwoordelijk voor het vervolgen daarvan, alsmede voor de tenuitvoerlegging van de opgelegde straffen (art. 124 Wet op de Rechterlijke Organisatie, RO). Bevoegdheden om informatie uit te wisselen De verstrekking van gegevens van het OM aan de afzonderlijke partners binnen IvM is mogelijk op grond van artikel 8a, artikel 39b en artikel 39f van de Wjsg. Hierbij gelden een aantal uitgangspunten zoals geen plicht maar bevoegdheid, geen service, meer zekerheid omtrent de strafrechtelijke vervolging, passief en actief, subsidiair, noodzakelijk, proportioneel en evenredig. Artikel 39f Wjsg geeft verschillende grondslagen op grond waarvan informatie kan worden verstrekt. Deze grondslagen zijn: het voorkomen en opsporen van strafbare feiten; het handhaven van de orde en veiligheid; het uitoefenen van toezicht op naleving van regelgeving; het nemen van een bestuursrechtelijke beslissing; het beoordelen van de noodzaak tot het treffen van een rechtspositionele of tuchtrechtelijke maatregel; het verlenen van hulp aan slachtoffers en anderen die bij een strafbaar feit betrokken zijn. Er is op grond van artikel 39g Wjsg slechts één uitzondering ten aanzien van bovenstaande grondslagen mogelijk en dat betreft bijzondere gevallen waarbij de Minister van Veiligheid en Justitie voor een bijzonder doel tot verstrekking overgaat. Artikel 39b Wjsg spreekt over verstrekking van gegevens die noodzakelijk zijn voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak van het OM (artikel 39b Wjsg). Dit sluit aan bij de taak van de officier van Justitie zoals bedoeld in artikel 124 Wet RO. Voor de vraag of het OM informatie kan verstrekken wordt vervolgens de algemene beoordelingsstructuur gevolgd. Daarin komen onder andere de volgende vragen aan de orde: Is de verstrekking nodig voor een goede taakvervulling van het OM? Is de verstrekking noodzakelijk met het oog op een zwaarwegend algemeen belang? Is het doel in lid 1 van artikel 39f Wjsg genoemd? Is de ontvangen informatie noodzakelijk voor de ontvangers met het oog op een zwaarwegend algemeen belang? Is er sprake van een contra-indicatie ? Zwaarwegend algemeen belang In de memorie van toelichting bij artikel 39f Wjsg staat dat, gelet op artikel 8 lid 2 EVRM, onder zwaarwegend algemeen belang moet worden verstaan : Het belang van de nationale veiligheid; De openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land; Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
27
Het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten; De bescherming van de gezondheid of de goede zeden; of De bescherming van rechten en vrijheden van anderen. In de jurisprudentie worden aanvullende criteria genoemd. De verstrekking moet legitiem, noodzakelijk en voorzienbaar zijn. De Aanwijzing Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens Het College van procureurs-generaal heeft een Aanwijzing Wjsg opgesteld. Deze aanwijzing is gepubliceerd. Dat deze Aanwijzing rechtsgeldig is, althans: dat er rechtsgeldige werking van uitgaat blijkt onder andere uit een uitspraak van de Nationale Ombudsman. Contra-indicaties Bij een contra-indicatie wordt in beginsel geen informatie verstrekt. Wanneer het OM in een dergelijk geval toch tot verstrekking wil overgaan wordt, conform de Aanwijzing Wjsg, die beslissing door de helpdesk privacy van het Parket Generaal genomen. Verder wordt de betrokkene (degene op wie de informatie betrekking heeft) gehoord tenzij zwaarwichtige redenen (zoals grote spoed) zich daartegen verzetten. De volgende omstandigheden worden in ieder geval aangemerkt als contra-indicaties: sepot (tenzij de aard van de sepotcode zich niet tegen verstrekking verzet, bijvoorbeeld ander dan strafrechtelijk ingrijpen prevaleert); vrijspraak; zaak is nog niet beoordeeld; ontvanger is niet benoemd in de aanwijzing. Uitzondering op het beginsel niet verstrekken bij sepot of vrijspraak Er bestaan drie uitzonderingen op het beginsel ‘niet verstrekken bij sepot of vrijspraak’. 1. Het handelen dat is vastgelegd in een strafdossier past niet binnen een integere uitoefening van een overheidsfunctie; 2. Het verstrekken van informatie maakt het treffen van noodzakelijke organisatorische maatregelen door onderdelen van de (Rijks)overheid mogelijk; 3. Door middel van het verstrekken van informatie kan ernstig en acuut gevaar worden afgewend. Moment van verstrekking Het OM mag doorgaans pas tot verstrekking overgaan wanneer er sprake is van een veroordeling door de rechter. Indien het OM eerder tot verstrekking wenst over te gaan moet sprake zijn van een dringende noodzaak. De officier van justitie moet de zaak (desnoods marginaal) hebben beoordeeld en het moet in de lijn der verwachting liggen dat tot vervolging zal worden overgegaan. Bevoegdheden ten aanzien van de afzonderlijke partners Politie De politie, of meer specifiek ambtenaren als bedoeld in de artikelen 141 en 142 Wetboek van Strafvordering, mogen strafvorderlijke gegevens ontvangen ten behoeve van het voor¬komen en opsporen van strafbare feiten. Daarnaast mogen aan politieambtenaren als bedoeld in artikel 2 van de
Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
28
Politiewet 2012 strafvorderlijke gegevens worden verstrekt voor het hand¬haven van de orde en de veiligheid. Toezichthouders Verstrekking aan toezichthouders is mogelijk op grond van artikel 39 f onder c (het uitoefenen van toezicht op het naleven van regelgeving) en onder d (het nemen van een bestuursrechtelijke beslissing). Onder d valt ook het verlenen van vergunningen. Bevoegdheden ten aanzien van de voorziening IvM In de Aanwijzing Wjsg van het College van Procureurs-Generaal is onder meer opgenomen onder welke voorwaarden verstrekking van strafvorderlijke gegevens aan samenwerkingsverbanden mogelijk is. “ Voor zover noodzakelijk voor de verwezenlijking van de in paragraaf 4 a-f genoemde doeleinden kunnen de daarvoor benodigde strafvorderlijke gegevens worden verstrekt aan samenwerkingsverbanden.”…. Het is discutabel of de informatie-uitwisseling met inzet van IvM als samenwerkingsverband zoals bedoeld in de Aanwijzing Wjsg kan worden aangemerkt. Vooralsnog wordt er vanuit gegaan dat dit niet het geval is. Er is echter nog een andere belangrijke beperking. De beoordelingssystematiek van met name de Aanwijzing Wjsg maakt dat een elektronische/geautomatiseerde gegevensuitwisseling niet mogelijk is. De vereiste afwegingen kunnen immers niet worden gemaakt. Verstrekking van justitiële gegevens Hoewel de letterlijke tekst van artikel 8 onder a Wjsg anders doet vermoeden kan het OM niet als doorgeefluik van justitiële gegevens fungeren. De gebruikers van IvM zullen, als zij toegang willen hebben tot justitiële gegevens, zelf in het Besluit Justitiële gegevens als ontvanger moeten worden genoemd. Verstrekking van vonnissen De informatie die een rechterlijke uitspraak bevat is strafvorderlijke informatie. Een vonnis of arrest valt echter (tevens) onder de bepaling van artikel 365 Sv die ook geldt voor de politierechter (art. 367 Sv), de kantonrechter (art. 398 Sv) en de rechter in hoger beroep (art. 415 Sv). De rechter die het vonnis of arrest heeft gewezen beslist tot verstrekking daarvan. Voor het OM heeft dat tot gevolg dat vonnissen en arresten niet integraal mogen worden verstrekt. Wel mag het resultaat van een strafzaak worden verstrekt. Onder het resultaat van de een strafzaak wordt verstaan: de kwalificatie van het bewezen verklaarde en de opgelegde straf of maatregel (en eventueel de datum van de uitspraak), dan wel de mededeling dat er sprake is van een vrijspraak of niet-ontvankelijkheid van het OM. Het verstrekken van deze ‘uitslag’ mag op dezelfde voet als het verstrekken van informatie uit een strafdossier. Bijzonderheden Overgang van het regime van Wpg (politie) naar Wjsg (OM) In de Aanwijzing Wpg en de Aanwijzing Wjsg wordt aangegeven op welke wijze afstemming over gegevensverstrekking aan derden plaatsvindt en wanneer de verantwoordelijkheid voor bepaalde informatie overgaat van een (bijzondere) opsporingsdienst naar het OM. Dit is het moment waarop het eindproces-verbaal wordt ingediend bij het OM. Vóór dit moment is het OM alleen bij een voorgenomen verstrekking van politiegegevens betrokken om de strafvorderlijke belangen te beoordelen. Na het indienen van het eindproces-verbaal beoordeelt het OM naast de strafvorderlijke belangen tevens de privacybelangen. Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
29
Wet integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Bibob) In de memorie van toelichting bij artikel 39f Wjsg staat dat het OM geen strafvorderlijke gegevens mag verstrekken wanneer de Wet Bibob van toepassing is. Dit leidde tot ongewenste situaties. In november 2008 is in een brief van het Ministerie van Veiligheid en Justitie aan de Tweede Kamer afstand genomen van deze passage uit de Memorie van Toelichting en kan het OM de strafvorderlijke gegevens verstrekken ook wanneer er een Bibobprocedure loopt of kan gaan lopen. Wet Mevis, verplichting tot vorderen van gegevens Indien er sprake is van een strafrechtelijk onderzoek moet op grond van de Wet Mevis op basis van formele vorderingen informatie-uitwisseling plaatsvinden. Vrijwillige gegevensuitwisseling is dan niet mogelijk. De stand van de jurisprudentie op dit gebied is thans dat de rechtbank Utrecht eind 2011, in een niet-onherroepelijk vonnis, heeft geconstateerd dat het opvragen van andere dan identificerende gegevens aangaande personen voor strafrechtelijke doeleinden is geregeld in artikel 126 nd Sv. Wanneer er ten onrechte geen gebruik is gemaakt van een vordering conform artikel 126 nd Sv is sprake van een vormverzuim. Ook al vond de informatieverstrekking plaats naar aanleiding van convenantafspraken. Hoe dan ook, wanneer sprake is van een verplichting tot vorderen kan geen gebruik worden gemaakt van de voorziening IvM. Conclusies OM Het OM heeft ten aanzien van elke gebruiker van IvM een wettelijke grondslag om gegevens te verstrekken. Echter, de beoordelingssystematiek van met name de Aanwijzing Wjsg maakt dat een elektronische/geautomatiseerde gegevensuitwisseling niet mogelijk is. De vereiste afwegingen kunnen immers niet worden gemaakt. Het OM mag geen justitiële gegevens opvragen met het doel om deze direct door te verstrekken aan derden. De grondslag van artikel 8 Wjsg beperkt zich tot de strafrechtspleging. Artikel 8 onder a Wjsg ziet op verstrekking in een concreet strafdossier.
Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
30
1.9 Enkele afsluitende opmerkingen Uit het voorgaande kan worden opgemaakt dat voor de informatie-uitwisseling met inzet van IvM (in navolging van het wetsvoorstel VTH) ten minste te volgende rollen onderscheiden kunnen worden. De rol moet altijd verband houden met vergunningverlening, toezicht en handhaving van milieuwetgeving: Vergunningverlener: Het desbetreffende bestuursorgaan of de door het bestuursorgaan daartoe gemandateerde of gedelegeerde. Doel: voorbereiden van een beslissing op een vergunningaanvraag of het accepteren van een melding Toezichthouder: Toezichthouders als bedoeld in art. 5:11 Awb, 18.4 Wm en 5.10 Wabo9. Doel: voorbereiden concrete toezichtactie Opsporing: Ambtenaren van politie ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 2, onder a, van de Politiewet 2012; ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 2, onder c en d, voor zover zij zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak. Opsporingsambtenaren van de Marechaussee ambtenaren als bedoeld in artikel 141, onderdeel c, van het Wetboek van Strafvordering; Opsporingsambtenaren van de bijzondere opsporingsdiensten ambtenaren als bedoeld in artikel 141, onderdeel d, van het Wetboek van Strafvordering; Buitengewone opsporingsambtenaren buitengewone opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 142, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Officier van Justitie en Advocaat Generaal De officier van justitie en advocaat-generaal als bedoeld in artikel 1 b sub 6 en 7 Wet op de rechterlijke organisatie. Doel: voorbereiden opsporingsonderzoek en verrijking tijdens opsporingsonderzoek, nemen strafvorderlijke beslissingen. Uitvaardiger strafbeschikking: lichamen of personen aan wie krachtens artikel 257ba van het Wetboek van Strafvordering de bevoegdheid is toegekend een strafbeschikking uit te vaardigen. Doel: nemen beslissing inzake strafbeschikking10. 9
De ABRvS heeft op 31 oktober 2007 geoordeeld dat het niet is vereist dat de met toezicht belaste personen individueel worden aangewezen, Een besluit waarbij personen die werkzaam zijn bij een bepaalde dienst collectief worden aangewezen is ook mogelijk. Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
31
Tot slot nog de vraag of en wanneer medewerkers met een andere taak (te weten leidinggevenden, juristen die sancties voorbereiden, leden van bezwaarschriftencommissies etc. van aangesloten organisaties) IvM mogen raadplegen. Uitgangspunt is dat alleen personen met specifiek (in het Informatieprotocol , de Aansluitovereenkomst en het autorisatiebesluit) benoemde rollen IvM mogen raadplegen. Het verder binnen de eigen organisatie verstrekken van gegevens die door middel van IvM zijn verkregen is de verantwoordelijkheid van de betreffende persoon of organisatie. Deze hanteert daarbij de wetten en eventueel aanvullende regels van de eigen organisatie. Dat is per organisatie verschillend.
10
Alleen Omgevingsdiensten met rechtspersoonlijkheid mogen een strafbeschikking opleggen.
Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
32
2. 2.1
De verwerking van persoonsgegevens door middel van IvM Inleiding
In de Grondwet maar ook in Europese richtlijnen11 is de opdracht neergelegd tot het opstellen van wetgeving ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met het vastleggen en verstrekken van persoonsgegevens12. In de Wbp zijn voor Nederland algemene regels voor de omgang met persoonsgegevens vastgelegd. Deze wet biedt een algemeen toetsingkader voor de afweging omtrent de rechtmatigheid van verwerkingen in concrete situaties. Voor wat betreft de verwerking van persoonsgegevens met Inspectieview Milieu (hierna: IvM) komt de Wbp op verschillende manieren in beeld. Ten eerste als toetsingskader voor bepaalde bronhouders of een bepaalde verstrekking mogelijk is. Ten tweede als mogelijk kader voor de verwerking van persoonsgegevens binnen de voorziening zelf. De Wbp is van toepassing op de voorziening IvM omdat sprake is van een geheel of gedeeltelijke geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens. Zoals aangegeven komt de Wbp op twee verschillende manieren in beeld. In dit hoofdstuk wordt alleen in gegaan op het normenkader van de Wbp zoals dat gaat gelden voor de voorziening IvM.
2.2. De reikwijdte van de Wbp De Wbp is van toepassing op de voorziening IvM omdat binnen de voorziening sprake is van een geheel of gedeeltelijke geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens of van een niet-geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens die in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn op daarin te worden opgenomen. De voorziening kan op twee manieren worden gebruikt: 1. De specifieke bevraging (specifiek object/subject) Binnen de voorziening vindt namelijk op een elektronische wijze wederzijdse gegevensuitwisseling plaats over de zogenaamde inspectieobjecten. Op basis van diverse criteria is het mogelijk een dossier van een inspectieobject op te vragen, waarbij de systemen van meerdere bronhouders worden geraadpleegd. Een dossier is de samengestelde informatie geleverd door één of meer bronnen over een inspectieobject. De voorziening geeft een beknopte weergave van de beschikbare en actuele informatie van het inspectieobject. Na raadpleging sluit de voorziening de weergave. Er wordt geen informatie bewaard in een digitaal systeem. Wel is het voor de ontvanger (gebruiker/afnemer) mogelijk om een pdf-bestand aan te maken en te printen.
11
Onder andere Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (Pb EG L 281/31) 12 Artikel 10, lid 2 en 3 van de Grondwet. Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
33
2. Bulkbevraging Bij de bulkbevraging is het mogelijk om op basis van bepaalde criteria een bestand op te vragen met dossierinformatie van inspectieobjecten. De gebruiker bepaalt eerst de selectiecriteria voor de gevraagde gegevens, bijvoorbeeld regio of branche. IvM zet vervolgens een tussen bestand klaar dat door de gebruiker voor analysedoeleinden kan worden gedownload.
2.3. Begrippen persoonsgegevens, bijzondere persoonsgegevens, verwerking van persoonsgegevens, verder verwerken van persoonsgegevens Persoonsgegevens en bijzondere persoonsgegevens De Wbp definieert een persoonsgegeven als ‘elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.13 Daarmee strekt de reikwijdte verder dan personalia, zoals naam, adres, woonplaats enz. Ook zonder die personalia kan uit de context vaak worden afgeleid om welke persoon of personen het gaat. Bijzondere persoonsgegevens zijn gegevens zijn gegevens over iemands ras, politieke, godsdienstige op andere opvattingen of overtuigingen, gezondheid, seksualiteit, het lidmaatschap van een vakvereniging alsook strafrechtelijke en aanverwante gegevens of persoonsgegevens over onrechtmatig of hinderlijk gedrag in verband met een opgelegd verbod naar aanleiding van dat gedrag (artikel 16 Wbp). Gegevens kunnen op meerdere wijzen in soorten of categorieën worden onderscheiden. Via IvM worden onder andere de volgende soorten van persoonsgegevens (als zoekingang of als dossierelement) verwerkt (bron: informatiemodel): a) Persoonsgegevens: Elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon b) Bijzondere persoonsgegevens: Hiervan is bijvoorbeeld sprake indien een toezichthouder strafrechtelijke gegevens heeft ontvangen van het OM. c) Rechtspersonen: Persoonsgegevens betreffen een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon. De gegevensbeschermingsregels zijn niet van toepassing over gegevens over uitsluitend rechtspersonen. Toch kunnen in een concreet geval gegevens over rechtspersonen beschouwd worden als gegevens die een natuurlijk persoon betreffen. Het is aan de verantwoordelijke en, afhankelijk van de omstandigheden, uiteindelijk aan het College bescherming persoonsgegevens (hierna Cbp) en/of de rechter om hier in het specifieke geval een knoop over door te hakken. Het beoordelingskader wordt hier gevormd door jurisprudentie14 en standpunten van de Artikel 29 Groep15 en het Cbp. d) Contactpersonen van aangesloten organisaties. Verwerken Het begrip verwerken heeft een ruime strekking. Het omvat iedere mogelijke technische verwerkingshandeling of gebruikshandeling met betrekking tot een persoonsgegeven. In artikel 1, onder b van de Wbp staat wat onder verwerken moet worden verstaan: ‘elke handeling of elk geheel van 13
Artikel 1, onder a, van de Wbp. Zie uitspraak Stichting/Google febr. 2012, 15 Groep opgericht door de gegevensbeschermingsautoriteiten van de EU-lidstaten. Gaf o.a. het advies dat IPadressen als persoonsgegevens aan te merken waren. 14
Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
34
handelingen met betrekking tot persoonsgegevens, waaronder in ieder geval het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiding of enige andere vorm van terbeschikkingstelling, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van gegevens’. Binnen de voorziening worden gegevens verwerkt. Ze worden in ieder geval verzameld en in een virtueel dossier gesorteerd. Daarna kunnen ze worden verstrekt. Met het verder verwerken van persoonsgegevens als bedoeld in artikel 9 van de Wbp wordt gedoeld op gebruik van persoonsgegevens die al eerder voor een bepaald doel zijn verzameld en vastgelegd. In die zin worden binnen de voorziening persoonsgegevens verder verwerkt die reeds door de bronhoudende organisaties ten behoeve van de uitvoering van hun wettelijke taken zijn verzameld en vastgelegd.
2.4 Actoren en hun rechten en plichten De betrokkene De betrokkene is degene op wie een persoonsgegeven betrekking heeft. De wet kent de burger een aantal concrete rechten toe. Een ieder moet in beginsel kunnen nagaan waar gegevens over hem zijn vastgelegd en op welke wijze deze gegevens worden verwerkt. Ook dient elke burger over mogelijkheden te beschikken om de gegevensverwerking die in zijn ogen onrechtmatig is, juridisch aan te vechten en zo nodig ter beoordeling aan de rechter voor te leggen. De betrokkene heeft op grond van de Wbp concreet de volgende rechten: Recht op correctie (verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming); Recht op kennisneming; Recht van verzet (blokkeringsrecht): recht van betrokkene om op zijn verzoek de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens stop te zetten; Recht om gevrijwaard te blijven van geautomatiseerde individuele besluitvorming; Recht op schadevergoeding; Vragen van passende maatregelen aan de rechter. Binnen samenwerkingsverbanden/-vormen is het recht op kennisneming vaak onderwerp van discussie. De verantwoordelijke moet de betrokkene binnen vier weken na ontvangst van het verzoek schriftelijk informeren of er over die persoon persoonsgegevens zijn verwerkt. Aangezien er andere belangen kunnen spelen is het belangrijk dat goed wordt nagedacht over de toepasbaarheid van de uitzonderingsgronden. Op grond van artikel 43 Wbp kan het recht op kennisneming worden beperkt of buiten toepassing worden verklaard. In praktijk blijkt het lastig concreet te benoemen wanneer sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 43 Wbp16. 16
Artikel 43 is de algemene uitzonderingsbepaling van de Wbp. Op grond van dit artikel kunnen enkele rechten en plichten uit de wet onder omstandigheden worden beperkt of buiten toepassing gelaten. Dat kan voor zover dat noodzakelijk is in het belang van: a. de veiligheid van de staat; b. de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten; c. gewichtige economische en financiële belangen van de staat en andere openbare lichamen; d. het toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften die zijn gesteld ten behoeve van de belangen, bedoeld onder b enc; of e. de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen. Onder die 'anderen' kan ook de bronhouder of toezichthouder worden verstaan. Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
35
Dit wordt vaak opgelost door aan te geven dat pas wanneer een situatie als bedoeld in artikel 43 zich niet meer voordoet, betrokkene wordt geïnformeerd. Dat is bijvoorbeeld op het moment dat de betrokkene op de hoogte geraakt dat er een toezicht- of opsporingsonderzoek is gestart. Bijvoorbeeld tijdens een verhoor. De verantwoordelijke De verantwoordelijke wordt in artikel 1 onderdeel d Wbp gedefinieerd als ‘de natuurlijke persoon, rechtspersoon of ieder ander die of het bestuursorgaan dat, alleen of samen met anderen, het doel van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt’. Het is degene die in juridische zin bevoegd is doel en middelen van de gegevensverwerking vast te stellen. Dit laat onverlet dat de verantwoordelijke door middel van mandaat of volmacht de zeggenschap in feitelijke zin door anderen kan laten uitoefenen. Bij samenwerkingsverbanden/-vormen waar verschillende personen en instellingen participeren in een gemeenschappelijk informatiesysteem kan de verantwoordelijkheid door meerdere organen of personen worden uitgeoefend. Wie in een dergelijke situatie als verantwoordelijke geldt, hangt in de eerste plaats af van de wijze waarop binnen het samenwerkingsverband de bevoegdheden van de deelnemers zijn geregeld. Wbp-verantwoordelijkheid Voor de voorziening IvM bestaan de volgende mogelijkheden: Gedeelde verantwoordelijkheid Bij deze vorm van verantwoordelijkheid worden verschillende verwerkingen min of meer geïntegreerd zonder dat een gemeenschappelijke verantwoordelijke aanwezig is. Er geldt dus een afzonderlijke verantwoordelijkheid per (deel)verwerking. Met ander woorden er zijn een aantal verantwoordelijken, waarbij ieder een min of meer afgebakende niet overlappende verantwoordelijkheid voor een aantal verwerkingen heeft. De betrokkene kan slechts één van de afzonderlijke verantwoordelijken aanspreken. Denk bijvoorbeeld aan persoonsgegevens die via internet kunnen worden geraadpleegd of aan een gegevensverzameling die naar gebruik geografisch is opgesplitst. Een ander voorbeeld is één gegevensverzameling waar de verantwoordelijkheid naar type verwerking is uitgesplitst over meer dan één verantwoordelijke17. Het bovenstaande komt er simpelweg op neer dat iedere bronhoudende organisatie alleen verantwoordelijk is voor zijn eigen gegevensverwerking totdat de gegevens expliciet worden overgedragen aan een ontvanger/gebruiker. Vanaf dat moment is de andere ontvangers organisatie verantwoordelijk voor wat er met de gegevens gebeurt. Gemeenschappelijke verantwoordelijkheid Bij deze vorm van verantwoordelijkheid nemen verschillende organisaties aan de verwerkingen deel, maar is er één gemeenschappelijke verantwoordelijke. Deze is aansprakelijk voor de verwerkingen als geheel. Daarnaast zijn de deelnemende organisaties aansprakelijk voor de aangeleverde gegevens. De verantwoordelijke is voor de inhoud daarvan slechts verantwoordelijk naar de mate waarop hij daarover juridische zeggenschap heeft. Te denken valt aan de gegevensverwerking van een ziekenhuis, waarbij de 17
MvT en recht en praktijk, privacyregulering in theorie en praktijk, Kluwer, Prof. Mr. JMA Berkvens
Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
36
leiding van het ziekenhuis als verantwoordelijke wordt aangemerkt, terwijl de deelnemende medici verantwoordelijk zijn voor de juistheid van de opgenomen gegevens. De betrokkene kan in rechte slechts de ziekenhuisdirectie aanspreken. Heeft de betrokkene schade geleden door een fout van één van de deelnemende medici dan heeft de ziekenhuisdirectie op hem een recht van regres. De betrokkene kan dit evenwel niet worden tegengeworpen. Een ander voorbeeld is de mogelijkheid van cliënten van banken om bij financiële transacties in het berichtenveld iets op te nemen. Wat betreft de zorgplicht voor de banken voor de juridische mogelijkheden en de reguliere bancaire praktijk om deze te beïnvloeden. Wat betreft de gegevens in het berichtenveld betekent dit dat de bank verantwoordelijk is dat de daarin opgenomen gegevens in overeenstemming zijn met de gegevens die door degenen die de betalingsopdracht gaf, zijn aangeleverd18. Daarbij is één partij verantwoordelijk voor deze gezamenlijke verwerking. In de praktijk wordt vaak de meest gerede partner als verantwoordelijke aangewezen. De gemeenschappelijke verantwoordelijke draagt zorg voor melding van de verwerking aan het CBP. Deze taak kan aan een ander gedelegeerd worden. Voor de voorziening IvM past de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid het best. Het ligt voor de hand om de Minister van I&M als gemeenschappelijke verantwoordelijke aan te wijzen (zie ook het advies hierover in het rapport Naar een gezamenlijk Inspectieview Milieu). Gezamenlijke verantwoordelijkheid Wanneer verschillende verwerkingen zijn geïntegreerd zonder dat een gemeenschappelijke verantwoordelijke aanwezig is is sprake van gezamenlijke verantwoordelijkheid. Elk van de verantwoordelijken is aansprakelijk voor het geheel van de gegevensverwerkingen. Uiteraard is wel intern regres mogelijk. Deze variant komt mogelijk in beeld bij de bulkvoorziening. Gezamenlijke gemeenschappelijke verantwoordelijkheid Het is ook mogelijk om meerdere partijen als gemeenschappelijk verantwoordelijke aan te stellen. Deze zijn dan ieder hoofdelijk aansprakelijk. Deze vorm staat niet specifiek beschreven in de MvT maar wordt ook niet uitgesloten. Belangrijk is dat het voor de betrokkene duidelijk is bij wie hij terecht kan om zijn rechten uit te oefenen. Bewerker Om de voorziening IvM te laten werken is een beheerder nodig. In de Wbp is dat de bewerker die voor de verantwoordelijke de gegevens beheert. De bewerker is ingevolge artikel 1, onder e, WBP degene die ten behoeve van de verantwoordelijke persoonsgegevens verwerkt, zonder aan zijn rechtstreeks gezag te zijn onderworpen. De bewerker verwerkt gegevens ten behoeve van de verantwoordelijke, dat wil zeggen overeenkomstig diens instructies en onder diens (uitdrukkelijke) verantwoordelijkheid. Bepalend voor de afbakening van het begrip is de relatie met de verantwoordelijke voor de gegevensverwerking en de mate van zeggenschap waarmee de verwerking van persoonsgegevens gepaard gaat. De bewerker is allereerst een buiten de organisatie van de verantwoordelijke staande persoon of instelling. Het zal veelal gaan om een persoon of instelling die niet in een hiërarchische relatie tot de verantwoordelijke staat. Daar waar een hiërarchische relatie bestaat met de verantwoordelijke moet worden gesproken van (intern) beheer. De 18
Kamerstukken II 1997-1998, 25 892, nr. 3
Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
37
verantwoordelijke die een bewerker inschakelt, is op grond van artikel 14, tweede lid, WBP verplicht een overeenkomst met de bewerker aan te gaan. Voor de afgrenzing van het begrip bewerker ten opzichte van het begrip verantwoordelijke is de inhoud van de overeenkomst die de bewerker sluit met de verantwoordelijke van belang. Daarnaast is echter ook van belang hoe zich het één en ander vervolgens in de praktijk feitelijk ontwikkelt. In beide situaties kunnen de details van de verwerkingswijze worden overgelaten aan de bewerker zonder dat deze daardoor verantwoordelijke of medeverantwoordelijke wordt. Daarnaast beperkt de bewerker zich tot het verwerken van persoonsgegevens zonder zeggenschap te hebben over het doel van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens. Zou hij immers deze zeggenschap wel verwerven dan dient hij als verantwoordelijke te worden aangemerkt. Wanneer de bewerker zelf de details van de verwerkingswijze bepaalt, impliceert dat niet dat hij daarmee ook de zeggenschap verkrijgt over de verwerking van persoonsgegevens als zodanig. Met de bewerker (lees: beheerder) van IvM moet een bewerkersovereenkomst worden afgesloten. Verplichtingen van de verantwoordelijke De verantwoordelijke draagt zorg voor de naleving van de verplichtingen in de Wbp. Belangrijke verplichtingen in het kader van de verwerking van persoonsgegevens binnen de voorziening IvM zijn: 1. Meldingsverplichting 2. Informatieverplichting Ad 1. Meldingsverplichting Melding bij het Cbp of bij de functionaris voor de gegevensbescherming is verplicht in geval van een geheel of gedeeltelijke geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens die voor de verwezenlijking van een doel of van verscheidene samenhangende doelen bestemd is. De melding moet plaatsvinden voordat met de verwerking wordt begonnen. Een melding heeft tot rechtsgevolg dat de wettelijke transparantieverplichting is voldaan. In de wet is vastgelegd welke informatie de melding moet bevatten: a. naam en het adres van de verantwoordelijke; b. het doel of de doeleinden van de verwerking; c. een beschrijving van de categorieën van betrokkenen en van de gegevens of categorieën van gegevens die daarop betrekking hebben; d. de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de gegevens kunnen worden verstrekt; e. de voorgenomen doorgiften van gegevens naar landen buiten de Europese Unie; f. een algemene beschrijving om een voorlopig oordeel te kunnen geven over de gepastheid van de voorgenomen maatregelen om, ter toepassing van artikel 13 en 14 Wbp, de beveiliging van de verwerking te waarborgen. Op de meldingsplicht bestaan enkele uitzonderingen (vrijstellingen). Deze uitzonderingen zijn mogelijk van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens via de voorziening IvM. Voorafgaand onderzoek Cbp Bij bepaalde categorieën van te melden gegevensverwerkingen wordt de beoogde verwerking na aanvraag daartoe nader onderzocht door het Cbp. Het gaat om gevallen waarin de verantwoordelijke een persoonsnummer wil gaan verwerken voor een ander doel, gegevens wil vastleggen na eigen onderzoek zonder de betrokkene daarover te informeren of zonder vergunning en ten behoeve van derden Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
38
strafrechtelijke gegevens of gegevens over onrechtmatig of hinderlijk gedrag wil gaan verwerken. Dit zogenaamde voorafgaand onderzoek (artikelen 31 en 32 Wbp) heeft een opschortende werking. Op de voorbereiding van de verklaring is de openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Awb van toepassing. Het onderzoek leidt uiteindelijk tot een verklaring over de rechtmatigheid van de gegevensverwerking. Een dergelijke verklaring is een besluit in de zin van de Awb waartegen bezwaar en beroep mogelijk is. IvM gaat aan geen van de voorwaarden voor voorafgaand onderzoek voldoen. De beoogde verwerking door middel van IvM komt niet in aanmerking voor voorafgaand onderzoek. Ad 2. Informatieverplichting De gedachte achter de informatieplicht is dat betrokkene in staat wordt gesteld te weten te komen welke gegevens over hem worden verwerkt ten einde daar desgewenst daartegen actie te ondernemen. De plicht tot informatieverstrekking geldt voorafgaand aan de verwerking. Voor de voorziening IvM bestaat het voornemen om aan deze informatieplicht te voldoen door plaatsing van een informatieprotocol op de websites van de deelnemende organisaties.
2.5 Materieel normenkader Wbp In de Wbp staan voorschriften die betrekking hebben op de toelaatbaarheid en de kwaliteit van de gegevensverwerking. Vanuit het gezichtspunt van de verantwoordelijke kunnen achtereenvolgens de volgende stappen worden onderscheiden: 1. Algemene zorgvuldigheidseis: persoonsgegevens moeten in overeenstemming met de wet en op behoorlijke en zorgvuldige wijze worden verwerkt (artikel 6 Wbp); 2. Doel verzameling gegevens: persoonsgegevens moeten voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden worden verzameld (artikel,7 Wbp). 3. Grondslag verwerking persoonsgegevens: persoonsgegevens mogen slechts worden verwerkt op basis van één van de in de wet genoemde gronden (artikel 8 onderdeel a-f Wbp); 4. Doelbinding gebruik gegevens: persoonsgegevens mogen niet verder worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen (artikel 9 Wbp); 5. Kwaliteit gegevens: persoonsgegevens mogen slechts worden verwerkt voor zover zij – mede gelet op het doel van de verwerking – toereikend, relevant, niet bovenmatig, juist en nauwkeurig zijn (artikel 11 Wbp); 6. Beveiliging gegevens: persoonsgegevens dienen in technische en organisatorische maatregelen te worden beveiligd tegen verlies of enige vorm van onrechtmatige verwerking (artikel 10 Wbp). Ad 1: Algemene zorgvuldigheidseis Verwerking in overeenstemming met de wet (niet alleen de Wbp) betekent onder andere dat een verstrekking wettelijk gezien is toegestaan. Bij behoorlijkheid kan worden gedacht aan toepassing van de behoorlijkheidnormen die krachtens de Wet Nationale ombudsman zijn ontwikkeld19. 19
De Nationale Ombudsman heeft een lijst met 25 behoorlijkheidseisen die zien op respect voor grondrechten, materiële behoorlijkheid (onder andere verbod misbruik bevoegdheid, redelijkheid en evenredigheid), formele behoorlijkheid (onder andere verbod vooringenomenheid, hoor-wederhoor en motivering) en zorgvuldigheid (waaronder voortvarendheid en snelle en adequate informatievoorziening). Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
39
Bij de invulling van het begrip zorgvuldigheid kan worden aangesloten bij de zorgvuldigheidnorm uit 6:162 BW en de Awb, evenals het zorgvuldigheidsbeginsel een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. De kaders voor de zorgvuldigheid zijn niet eenvoudig te formuleren. Ze kunnen deels worden gehaald uit eerdere uitspraken van toezichthouders en rechters en uit vakliteratuur. In de Alijda-aanpak heeft de Raad van State geoordeeld dat niet aan de algemene zorgvuldigheidseis werd voldaan20. Mede naar aanleiding hiervan heeft het Cbp een protocol opgesteld voor het opstellen en gebruiken van zwarte lijsten. Op dit moment is onvoldoende helder of binnen IvM, met name de bulkvoorziening, zwarte lijsten worden opgesteld of dat de bulkvoorziening bijdraagt aan het opstellen van zwarte lijsten door een of meer gebruikers. Voor de beoordeling van de zorgvuldigheid binnen IvM is onder andere het volgende van belang: Ten aanzien van IvM, specifieke bevraging: Toegang is voorbehouden aan specifiek aangewezen personen (strikt autorisatiesysteem) werkzaam bij de aangesloten handhavende instanties voor specifiek vooraf aangewezen en getoetste doeleinden; Per doel is zoveel mogelijk vooraf bepaald welke informatie daadwerkelijk nodig is om dat doel te bereiken, het need to know-pricipe; Er wordt op hoofdlijnen informatie uitgewisseld. Detailinformatie kan via de genoemde contactpersonen worden opgevraagd; Er worden geen gegevens op een centrale plaats bewaard. Ad 2: Doel verwerken gegevens Het doel van de voorziening IvM is: Efficiëntere en effectievere realisatie van toezicht en handhaving door toezichthoudende instanties en opsporingsdiensten door een risico- en informatiegestuurde aanpak. Door gebruik te maken van elkaars informatie, die te delen en door samen te werken neemt waar mogelijk de toezichtslast af en wordt waar nodig het toezicht geïntensiveerd. De voorziening IvM ondersteunt deze ontwikkeling door een informatieuitwisselingsplatform te bieden voor het uitwisselen van informatie. De Wbp bepaalt namelijk dat persoonsgegevens alleen voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden worden verzameld. De doelstelling mag niet zo vaag of ruim zijn geformuleerd dat zij geen duidelijk kader kan bieden voor de vraag in hoeverre een verwerking om een concreet geval voor het omschreven doel nodig is. Daarom moet voor IvM per doel zoveel mogelijk vooraf bepaald welke informatie daadwerkelijk nodig is om dat doel te bereiken. Het need to know-pricipe. Wanneer is een doel gerechtvaardigd? Een doel is gerechtvaardigd wanneer de doeleinden moeten kunnen worden bereikt met inachtneming van artikel 8 Wbp. Ad. 3: Grondslagen voor de verwerking van persoonsgegevens
20
Politie, gemeente Rotterdam en de Belastingdienst maakte gebruik van een zwarte lijst. De Raad van State oordeelde dat het criterium om op de lijst te komen onduidelijk was. Bovendien was onduidelijk welke instanties precies toegang hadden tot de lijst (ABRvS 4 juli 2007, LJN BA8742, NJ 2007, 652 met noot G. Overkleeft-Verburg). Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
40
De Wbp geeft in artikel 8 een limitatief aantal gronden op basis waarvan persoonsgegevens mogen worden verwerkt. De voor de IvM relevante grondslagen zijn: Voor de verwerking door de bronhouders21: De gegevensverwerking is noodzakelijk voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak door het desbetreffende bestuursorgaan22 dan wel het bestuursorgaan waaraan de gegevens worden verstrekt (artikel 8 onder e Wbp)23. Voor de verwerking door de gebruiker die de persoonsgegevens ontvangt: De gegevensverwerking is noodzakelijk voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak door het desbetreffende bestuursorgaan24 dan wel het bestuursorgaan waaraan de gegevens worden verstrekt (artikel 8 onder e Wbp)25.
Wettelijke plicht als grondslag In het rapport Naar een gezamenlijke Inspectieview Milieu wordt ook artikel 8c aangehaald: ‘de gegevensverwerking noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen waaraan de verantwoordelijke onderworpen is’. Deze wettelijke verplichtingen richt zich tot de verantwoordelijke Voor bronhouders geldt dat zij soms wettelijk verplicht zijn desgevraagd/gevorderd informatie te verstrekken aan een aan IvM deelnemende organisatie. Het verdient aanbeveling om in deze gevallen geen gebruik te maken van IvM. Doorgaans zijn deze verzoeken met allerlei procedures en waarborgen omkleed. IvM kan hier niet in voorzien. Maar de grondslag voor de gegevensverwerking bestaat natuurlijk wel. Voor bronhouders en toezichthouders zal doorgaans artikel 8 onder e de rechtvaardigingsgrond vormen. Voor IvM zal dat het geval zijn als de Wet-VTH van kracht zal zijn. Het vorderen van gegevens op grond van een wettelijk voorschrift (bijvoorbeeld artikel 126nd Sv) kan niet via IvM. De verantwoordelijke van IvM in de zin van de Wbp heeft ook enkele wettelijke verplichtingen die kunnen noodzaken tot een verwerking. Daarom hoort de grondslag van 8c thuis bij de verwerking met IvM. Verwerking bij een geheimhoudingsplicht, artikel 9 lid 4 Wbp Bij de toepassing van artikel 8 moet ook artikel 9 lid 4 van de Wbp in het achterhoofd worden gehouden. Daarin is bepaald dat de gegevensverwerking van persoonsgegevens achterwege blijft voor zover een geheimhoudingsplicht uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift daaraan in de weg staat. Dit 21
Voor zover de gegevensverwerking niet van de Wbp is uitgezonderd als bedoeld in artikel 2 lid 2. Dat geldt voor de verwerking van gegevens door de politie en het OM. 22 Alle bronhouders zijn bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). 23 Wanneer een bestuursorgaan volgens een wettelijk voorschrift verplicht is om gegevens te verwerken is artikel 8 onder c van toepassing. Verwerkingen die plaatsvinden ter uitvoering van privaatrechtelijke rechtshandelingen vallen hier in beginsel buiten. 24 Alle gebruikers zijn bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). 25 Wanneer een bestuursorgaan volgens een wettelijk voorschrift verplicht is om gegevens te verwerken is artikel 8 onder c van toepassing. Verwerkingen die plaatsvinden ter uitvoering van privaatrechtelijke rechtshandelingen vallen hier in beginsel buiten. Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
41
artikel 9 lid 4 heeft veel vragen opgeworpen. Binnen de milieuhandhaving hebben de meeste (medewerkers van) betrokken bronhouders een geheimhoudingsplicht26. Per soort/aard geheimhoudingsplicht zal telkens concreet moeten worden beoordeeld of deze in de weg staat aan verstrekking middels IvM. De vraag is in hoeverre een concrete beoordeling toch structureel kan worden vormgegeven. Oftewel, kan ten behoeve van IvM waarbij geautomatiseerd gegevens worden uitgewisseld, worden beschreven, beoordeeld en gewaarborgd dat voor bepaalde specifiek omschreven gevallen (waarin een bepaalde geheimhouding geldt) de geheimhouding niet in de weg staat aan verstrekking. Vooralsnog wordt hier wel van uitgegaan. Bij elke verwerking moet voldaan zijn aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit27 Het doel waarvoor de gegevens worden verwerkt is bepalend voor de hoeveelheid en de soort van de gegevens die mogen worden verwerkt. De gegevens dienen met het oog op dat doel toereikend, ter zake dienend en niet bovenmatig te zijn. Daarnaast moeten de gegevens juist en nauwkeurig zijn. Daartoe moeten door de desbetreffende verantwoordelijken de nodige maatregelen worden getroffen. Binnen IvM wordt hieraan voldaan door dit vooraf zo volledig mogelijk te omschrijven en te beoordelen. De verwerking van bijzondere persoonsgegevens Voor de verwerking van bijzondere persoonsgegevens, zoals strafrechtelijke gegevens, geldt in de Wbp een strenger regime. De rechtmatigheid van de verwerking van deze gegevens dient te worden beoordeeld aan de hand van artikel 8 Wbp in samenhang met de artikelen 16 tot en met 23 Wbp. De verwerking van bijzondere persoonsgegevens is verboden tenzij ze worden verwerkt door (bijzondere) opsporingdiensten of het OM. In artikel 22 Wbp is opgenomen dat de verantwoordelijken die deze strafrechtelijk gegevens verkrijgen op grond van de Wpg of de Wjsg, deze gegevens mogen verwerken. Dat betekent dat de strafrechtelijke gegevens die worden verstrekt door de Nationale Politie of het Openbaar Ministerie (OM) middels IvM mogen worden verwerkt. Ad 4: Doelbinding gebruik gegevens: Artikel 8 Wbp geeft limitatief de gronden voor de gegevensverwerking. Bij de verstrekking van die gegevens (wat op zich weer een verwerking is) moet ook naar artikel 9 Wbp worden gekeken. Dat gaat over verenigbaar gebruik. Dit betekent dat verdere verwerking mogelijk is als sprake is van verenigbaar gebruik. Daarbij gelden wel enkele randvoorwaarden. De verantwoordelijke houdt in ieder geval rekening met: de verwantschap tussen het doel van de beoogde verwerking en het doel waarvoor de gegevens zijn verkregen; de aard van de betreffende gegevens; de gevolgen van de beoogde verwerking voor de betrokkene; de wijze waarop de gegevens zijn verkregen; de mate waarin jegens de betrokkene wordt voorzien in passende waarborgen.
26
Geheimhoudingsplicht o.g.v. Awb 2: 5, artikel 7 Wet politiegegevens of artikel 125a lid 3 van de Ambtenarenwet Proportionaliteitsbeginsel houdt in dat de inbreuk op de belangen ban de betrokkene niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het te dienen doel. Het subsidiariteitsbeginsel houdt in dat het doel waarvoor de gegevens worden verwerkt in redelijkheid niet op een andere, voor de betrokkene minder ingrijpende wijze, kan worden bereikt. 27
Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
42
Voor de gegevens die middels de IvM worden verwerkt kan hier in zijn algemeenheid het volgende worden opgemerkt: Alle deelnemende organisaties hebben een handhavende taak, toch zijn de gegevens voor verschillende doeleinden verkregen. In het rapport Werkgroep herijking toezichtregelgeving wordt het volgende geconcludeerd: Van verwantschap tussen de doeleinden van oorspronkelijke en beoogde verwerking is in elk geval sprake: wanneer de desbetreffende wetten een uitdrukkelijke regeling bevatten van de onderlinge gegevensuitwisseling tussen verschillende bestuursorganen, belast met de uitvoering, of toezichthouders, belast met het toezicht op de naleving; of wanneer de desbetreffende wet de grondslag biedt voor de toekenning van toezichtbevoegdheden aan personen of instanties die onder verantwoordelijkheid van verschillende bestuursorganen werkzaam zijn, Zie hierover ook paragraaf 2.3. Artikel 43 van de Wbp kent enkele uitzonderingen. Artikel 9 lid 1 kan buiten toepassing worden gelaten wanneer dit noodzakelijk is in het belang van: de veiligheid van de staat; de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten; gewichtige financiële en economische belangen van de staat en andere openbare lichamen; het toezicht op naleving van wettelijke voorschriften die zijn gesteld ten behoeve van de belangen, bedoeld onder b en c; of de bescherming van betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen. Het noodzaakcriterium wordt in de Europese rechtspraak nader ingevuld met de vereisten van: proportionaliteit (staat het belang van de verwerking van de gegevens in verhouding tot de beperking van de persoonlijke levenssfeer); van een ‘pressing social need’ (er moet een dringende maatschappelijke behoefte bestaan om het legitieme doel te vervullen); en subsidiariteit (zijn andere, minder in de persoonlijke levenssfeer van de burger ingrijpende maatregelen redelijkerwijs mogelijk en voldoende doeltreffend). De uitzonderingssituaties van artikel 43 Wbp kunnen echter alleen in incidentele gevallen worden toegepast en niet voor een vooraf omschreven grote stroom van gegevensverwerkingen die geautomatiseerd plaatsvindt. Daartegen verzet zich de aard van de uitzonderingsbepaling. In het rapport Gegevensuitwisseling door Toezichthouders (juni 2012) wordt dan ook gepleit voor een wijziging van dit artikel zodat het wel in structurele gevallen toepasbaar is. Over het algemeen kan de conclusie worden getrokken dat bij de voorgestane informatie uitwisseling middels IvM wordt voldaan een het doelbindingsvereiste van artikel 9 Wbp. Er bestaan slechts een paar uitzonderingen. De bronhouders zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van de gegevens die door middel van de voorziening worden verstrekt.
Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
43
Ad 5: Kwaliteit gegevens De onder 5 genoemde kwaliteitseisen (juist en nauwkeurig) vergen de nodige maatregelen van de bronhouders. Het gaat om maatregelen die in redelijkheid kunnen worden gevergd. De redelijkheid stelt daarbij, afhankelijk van de soort gegevens die onderwerp van verwerking zijn, de stand van de techniek en de kosten die met de maatregelen gepaard gaan, grenzen aan de te nemen maatregelen. Ad 6: Beveiliging gegevens Ter beveiliging moeten technische en organisatorische maatregelen worden genomen. De Wbpverantwoordelijken voor IvM geven hier onder andere invulling aan door: Persoonsgebonden maatregelen: Een strikt autorisatiesysteem; Geheimhoudingsverklaringen. Persoonsgegevens gerelateerde maatregelen: Een beveiligingsbeleid inclusief classificatiesysteem; Een beveiligde geautomatiseerde werkomgeving. Beveiligingsbeleid Het informatiebeveiligingsniveau dat gerealiseerd moet worden is ten minste het niveau ‘departementaal vertrouwelijk’. Dit wordt zowel bij het Rijk (Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst) als bij de politie op vergelijkbare wijze gehanteerd. Het technisch beheer, de autorisatie en authenticatie en het datatransport moet aan dit beveiligingsniveau voldoen. Voor het uitwisselen van gegevens uit processen verbaal en gegevens die in het kader van een opsporingsonderzoek zijn verkregen geldt een hoger beveiligingsniveau, staatsgeheim confidentieel.
2.6
Bewaartermijnen
Bij de specifieke/enkelvoudige bevraging wordt in beginsel geen informatie opgeslagen en bewaard. De enige mogelijkheid om informatie te bewaren is de printscreenmogelijkheid van het digitale dossier. Een redelijke bewaartermijn voor deze gegevens is 1 (één)maand. Het document biedt immers niet meer dan een overzicht van beschikbare gegevens die desgewenst opgevraagd kunnen worden bij de bronhouder(s). Voor zogenaamde ‘bewijsdoeleinden’ mogen de gegevens langer worden bewaard. Het voorstel is om aan te sluiten bij de systematiek van de Wet politiegegevens: na 1 maand worden de gegevens verwijderd met alleen nog toegang in specifiek genoemde bijzondere gevallen. Daarna volgt na 5 jaar vernietiging. De bewaartermijn van het printscreenoverzicht is 1 maand. Als wordt besloten geen nadere actie te ondernemen wordt het document vernietigd. In alle andere gevallen wordt het document voor ‘bewijsdoeleinden’ maximaal 5 jaar bewaard.
Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
44
2.7 Herziening Europeesrechtelijk kader Door de Europese Commissie is een algehele herziening van het gehele Europeesrechtelijke kader voor de bescherming van persoonsgegevens aangekondigd. In deze herziening worden zowel de Privacyrichtlijn28 als het kaderbesluit betrokken, met inbegrip van het in beide instrumenten gebruikte begrippenkader.
28
Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (Pb EG L 281/31) Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
45
3. Openbare gegevens, Milieugegevens en de Wet openbaarheid bestuur 3.1 Inleiding Veel gegevens die binnen het milieutoezicht en de milieuhandhaving (inclusief opsporing) worden verwerkt zijn openbare gegevens. De openbaarheid van informatie wordt beheerst door de Wet openbaarheid bestuur (Wob) en bijzondere wettelijke regelingen, zoals hoofdstuk 19 van de Wet milieubeheer (Wm) over de openbaarheid van milieu-informatie. Openbare gegevens lijken in beginsel vrij uitwisselbaar. Voor de geautomatiseerde uitwisseling door middel van IvM is het van belang dat duidelijk is wanneer: informatie valt onder het begrip milieugegevens zoals bedoeld onder 19.1 a Wm; en de Informatie niet tevens valt onder een ander wettelijk verstrekkingregime of geheimhoudingsbepaling; en de informatie valt onder één van de uitzonderingen zoals genoemd in artikel 19, derde lid Wm. Het gaat dan om informatie die op verzoek van de belanghebbende in geval sprake is van een openbaarmaking op grond van 3.4 Awb (uniforme openbare voorbereidingsfase) en 3.6 Awb (bekendmaking en mededeling), op gronden als genoemd in artikel 10 van de Wob door het bevoegd gezag als vertrouwelijk zijn aangemerkt. Het verzoek kan alleen betrekking hebben op bedrijfsgeheimen en beveiligingsgegevens. De Wob lijkt in het kader van informatie-uitwisseling via IvM niet erg relevant. De wet biedt alleen houvast bij de beoordeling of gegevens aan aanvragers (burgers en bedrijven) verstrekt kunnen worden dan wel anderszins openbaar moeten of mogen worden gemaakt. Toch is het goed om er stil bij te staan, omdat er soms sprake lijkt te zijn van enige spraakverwarring tussen openbaarheid 'voor het publiek' en het delen van gegevens (beter: informatie) met collega-handhavers. Ook is de Wob relevant voor de vraag, wie cq. welke instantie er openbaarheid moet betrachten. Dit hoofdstuk gaat op deze vragen in.
3.2 Openbaarheid van informatie en uitwisselen van gegevens tussen bestuursorganen Over openbaarheid van informatie, zoals die door IvM zal worden verwerkt, en de mogelijkheden van uitwisselen van gegevens, doen zeer uiteenlopende verhalen de ronde. Om te beginnen is er een aanmerkelijk verschil tussen het gezamenlijk gebruiken van informatie – het delen van gegevens – door bestuursorganen onderling en de vraag of die informatie en die gegevens openbaar zijn. Openbaarheid van informatie voor iedereen wordt beheerst door de Wet openbaarheid van bestuur (en bijzondere regelingen, zoals in hoofdstuk 19 van de Wet milieubeheer en bv. ook in fiscale wetgeving). Het gezamenlijk (back office) gebruik van gegevens door verschillende bestuursorganen maakt die gegevens nog zeker niet openbaar. De hoofdregel bij samenwerkende bestuursorganen is, dat zij elkaars gegevens mogen gebruiken29. Dat is niet alleen voor die bestuursorganen efficiënt, maar ook voor de bestuurde. Bij aanvragen geldt dat hij 29
Vergelijk daartoe bv. J.A.G. Versmissen, A.C.M. de Heij, Elektronische overheid en privacy, Cbp, A&V 25 (2002), die op pag. 35 in dit verband gewagen van 'publiekrechtelijke burenhulp'. Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
46
vaak zijn gegevens maar eenmalig hoeft aan te leveren terwijl hij toch besluiten 'nodig heeft' van meerdere bestuursorganen. Bij toezicht en handhaving gaat het om gegevens, die al bij de overheid berusten en wellicht al gezamenlijk zijn gebruikt bij eerdere aanvragen. Maar van meer principieel belang: de bij toezicht en handhaving betrokken bestuursorganen hebben in die rol steeds een gelijke doelstelling: toezicht op en handhaving van milieuvoorschriften. Op de hoofdregel zijn natuurlijk uitzonderingen en verfijningen denkbaar. De eerste voor IvM relevante uitzondering is die, welke voortvloeit uit het onderscheid tussen de bestuurlijke en de strafrechtelijke keten. Dit betekent niet dat in situaties waarbinnen een dergelijk onderscheid zich aandient er iets aanvullends geregeld moet worden (bv. bij ministeriële regeling, in een protocol of samenwerkingsovereenkomst). Dit vergt dus maatwerk. Daartoe hierna wat afwegingen. Is milieu-informatie altijd openbaar? Nee, dat is niet het geval. Er kan sprake zijn van bedrijfsgevoelige informatie welke – als de aanvrager dat heeft gevraagd en het bestuursorgaan daarin heeft bewilligd – bij bv. een vergunningaanvraag niet volledig ter inzage wordt gelegd. Dat betekent weer niet dat die niet-openbare informatie niet gezamenlijk is te gebruiken. Bij het verlenen van vergunningen zal wellicht dergelijke informatie al gedeeld moeten worden, omdat verschillende diensten bij de vergunningverlening zijn betrokken. Bij toezicht kan dat anders zijn en bij handhaving ligt dat mogelijk nog genuanceerder, omdat in de fase van handhaven al beschreven zal zijn welke onregelmatigheid moet worden opgeheven of weggenomen. Het kan dus voorkomen en het kan dus rechtmatig zijn dat vertrouwelijke gegevens worden verwerkt door ambtenaren van een dienst, die de geheimhouding niet heeft afgesproken. Dat behoort geen kwalijke gevolgen te hebben bij naleving van artikel 2:5 Awb, waarin een algemene geheimhoudingsbepaling is vervat. Zijn persoonsgegevens te delen tussen inspecties? In de regel wel, behalve wanneer het om zgn. bijzondere persoonsgegevens gaat (ras, geloof, politieke gezindte e.d.). Voor het verwerken daarvan gelden (verschillende) voorwaarden. Hoe frequent daadwerkelijk bijzondere persoonsgegevens worden verwerkt in milieurelevante inrichtingen is overigens niet bekend. Soms worden dergelijke gegevens wel langs een omweg bekend, bijvoorbeeld omdat iemand geen nieuwe VOG krijgt. Maar veel persoonsgegevens zijn naar hun aard heel goed gemeenschappelijk te gebruiken en vaak zelfs openbaar. Denk aan de persoonsregisters zoals die voorkomen in het Handelsregister of in jaarverslagen. Vaak gaat het ook om medewerkers met een bepaalde opleiding of certificaat, die daarom gerechtigd zijn om met bepaalde producten te werken of in bijzondere ruimtes. Welke functionaris is vervolgens bevoegd voor welke gegevens, in welke situatie, voor welke bewerking? Dat type verfijnende regulering ligt doorgaans vast in interne werkinstructies of beschrijvingen van de administratieve organisatie.
3.3. De Wet openbaarheid van bestuur 3.3.1. Toepasselijkheid van de Wob De Wob gaat uit van het algemeen belang van openbaarheid van informatie. Als gezegd betreft dat openbaarheid voor het publiek; wat geheel andere afweging kan vergen dan het delen van informatie tussen bestuursorganen. De Wob kent informatieverstrekking op verzoek en informatieverstrekking uit Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
47
eigen beweging (zodra van belang voor een goede en democratische bestuursvoering). Het uitgangspunt van 'openbaar, tenzij' leidt er toe dat een aanvrager zijn verzoek niet hoeft te onderbouwen. Wel moet het voldoende specifiek zijn om tot een realistische beantwoording te kunnen leiden. Zo nodig kan het bestuursorgaan de aanvrager verzoeken om zijn aanvraag te specificeren. Informatie, die al openbaar is, behoeft niet opnieuw te worden verstrekt. En er zijn ook gronden om informatie niet te (hoeven) leveren. Niet iedere informatie waarom wordt gevraagd is echter informatie in de zin van de Wob. Dit is alleen het geval als aan de volgende vier voorwaarden is voldaan. 1.
2.
3.
4.
De informatie is neergelegd in een document. Dit vereiste houdt in dat de informatie (al) moet zijn vastgelegd. De term 'document' moet in dit verband ruim worden uitgelegd. Ook bv. e-mails vallen er onder, grafische documenten, geluidsbanden, films en video's. Dat betekent intussen niet dat alle informatie, op welke gegevensdrager dan ook, zou moeten worden bewaard. Daar gaat de Wob niet over; dat bepaalt de Archiefwet c.a. en die heeft meer oog voor het ordentelijk vastleggen van relevante feiten binnen het openbaar bestuur. De informatie heeft betrekking op een bestuurlijke aangelegenheid. Het begrip 'bestuurlijke aangelegenheid' moet ook al ruim worden uitgelegd. Het betreft het voorbereiden, tot stand komen en uitvoeren van beleid, zowel in de abstracte betekenis als ook concrete handhavingacties. De informatie behoeft alleen maar verstrekt te worden als deze berust bij het bestuursorgaan, waaraan het gevraagd is. De documenten moeten er bovendien niet 'toevallig' berusten, maar omdat ze dienstig zijn aan het werk van dat bestuursorgaan of (op zijn minst) min of meer formeel aan het bestuursorgaan zijn overgedragen. De gevraagde documenten moeten er daadwerkelijk zijn. Als een bestuursorgaan betwist een gevraagd document te bezitten, dan moet de aanvrager aannemelijk maken dat het er toch zou moeten zijn. In voorkomende gevallen kan het bestuursorgaan de vrager ook doorverwijzen naar een bestuursorgaan, waar de gevraagde informatie wel voorhanden zou (kunnen) zijn. De Wob vindt het intussen niet interessant of dezelfde informatie wellicht berust bij meerdere bestuursorganen. Een aanvrager behoort dan niet van het kastje naar de muur gestuurd te worden en het bestuursorgaan, waaraan de informatie wordt gevraagd, behoort die – behalve wanneer noodzakelijke vertrouwelijkheid daaraan in de weg staat – de gevraagde informatie te verstrekken. Dat laatste is nogal relevant in discussies over 'van wie gegevens zijn'. Er is geen andere openbaarheidregeling van toepassing in plaats van of naast de Wob. De Wob geeft een algemeen openbaarheidregime. Dat geldt echter niet als er een andere wet van toepassing is, die een specifiek openbaarheidregime uitputtend regelt. Voorbeelden daarvan zijn de Wet op de Raad van State (deels in navolging van de Grondwet), de Wbp, de Wet GBA, de wetgeving inzake justitiële gegevens en die, welke bij de AIVD berusten. Ook de Archiefwet kent eigen voorschriften, vooral met betrekking tot de openbaarmaking van informatie die langjarig niet openbaar is geweest.
3.3.2. Uitzonderingen op de openbaarheid Er zijn verschillende categorieën uitzonderingen op de openbaarheid van overheidsinformatie in de Wob opgenomen, absolute en relatieve. Deze uitzonderingen (en beperkingen) worden limitatief genoemd in de artikelen 10 en 11 van de Wob. Bij absolute uitzonderingen (art. 10, eerste lid) gaat het bij IvM vooral om (vertrouwelijk) aan het bestuur verstrekte bedrijfs- en fabricagegegevens en persoonsgegevens. Bij de eerste categorie wordt dat 'vertrouwelijk verstrekken' nogal snel aangenomen; voldoende is dat de Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
48
verstrekker – bijvoorbeeld gelet op de aard van het contact met het bestuur – mocht aannemen dat zijn gegevens vertrouwelijk zouden worden behandeld. Gaat het om milieu-informatie, dan is deze uitzonderingsgrond echter niet absoluut, maar relatief. Er dient dan een afweging plaats te vinden tussen het belang dat met geheimhouding van de commerciële of industriële informatie is gediend enerzijds en het belang van openbaarheid van informatie anderzijds. Ook deze afweging is redelijk beperkt. Het is voldoende om aannemelijk te maken dat er sprake is van concurrentiegevoelige informatie, waarbij openbaarmaking gevolgen voor de concurrentieverhoudingen kan hebben . Openbaarheid van informatie kan onder omstandigheden de toepassing van het strafrecht en de strafvordering frustreren. Dat kan door openbaarmaking van informatie over individuele strafzaken, maar ook door openbaarmaking van meer algemene informatie over onderzoeks- en vervolgstrategieën. Art. 10, tweede lid, onder c biedt een relatieve weigeringgrond om openbaarmaking van dergelijke informatie te kunnen voorkomen. In het verlengde daarvan geldt een uitzonderingsgrond die voor IvM zeer van belang lijkt. Hetzelfde artikellid (onder d) biedt een relatieve weigeringgrond om openbaarmaking van dergelijke informatie te kunnen voorkomen. Deze kan van toepassing zijn wanneer om informatie wordt gevraagd die inzicht geeft in het reilen en zeilen van een met inspectie, controle en toezicht belast bestuursorgaan. 3.3.3. Hergebruik van overheidsinformatie De uitwisseling van informatie tussen overheidsorganen (en de onder de verantwoordelijkheid van overheidsorganen werkzame instellingen, diensten en bedrijven) vormt geen hergebruik in de zin van artikel 11 van de Wob indien dit binnen de openbare taak valt.
3.4. Openbaarheid van milieu-informatie Het uit eigen beweging verschaffen van informatie over het gevoerde beleid is een vanouds bestaande verplichting in de Nederlandse wetgeving. Op grond van artikel 8 van de Wob diende het bestuursorgaan dat het rechtstreeks aanging reeds, uit eigen beweging, informatie over het beleid te verschaffen, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering, en het bestuursorgaan moest dit doen zodra dat in het belang was van een goede en democratische bestuurlijke gang van zaken. Ter implementatie van het Verdrag van Aarhus en de Europese richtlijn Toegang tot milieu-informatie is een artikel in de Wm ingevoerd met een aantal eisen inzake het verstrekken van milieu-informatie uit eigen beweging. De brede verplichting uit de Wob en de Wm kunnen nadere invulling krijgen door de bepalingen uit te leggen in het licht van de richtlijn. De richtlijn zegt hierover dat milieu-informatie: geordend moet worden met het oog op de actieve en systematische verspreiding, met name door middel van computertelecommunicatie en/of elektronische technologie wanneer deze voorhanden is; geleidelijk beschikbaar moet komen in elektronische gegevensbanken die voor het publiek makkelijk toegankelijk zijn via openbare telecommunicatienetwerken. het procedurele en inhoudelijke kader voor het behandelen van een verzoek om milieu-informatie is de Wob. Belangrijke wijzingen van de Wob naar aanleiding van het Verdrag van Aarhus en eerdergenoemde richtlijn zijn: o er is in principe een termijn van vier weken om milieu-informatie daadwerkelijk te verstrekken; o informatie moet in beginsel in de gevraagde vorm worden geleverd. Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
49
ten aanzien van gegevens die vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld vindt, zoals onder 2.3.2. al aangegeven, een verschuiving plaats van absolute naar relatieve weigeringsgronden; de geheimhouding kan, na een belangenafweging die daartoe strekt, dus worden doorbroken; Hierbij gaat het alleen over vertrouwelijk verstrekte bedrijfs- en/of fabricagegegevens. de openbaarheid van emissiegegevens is in het bijzonder gegarandeerd; voor zover voorhanden, dient aangeven te worden welke meetmethodes zijn gebruikt bij het samenstellen van de informatie, inclusief de methodes voor analyse, monsterneming en voorbehandeling van de monsters, of verwijzing naar een gebruikte standaardprocedure.
Passieve openbaarheid houdt in dat overheden, indien zij een verzoek om milieu-informatie ontvangen en indien de afhandelingsprocedure positief verloopt, de milieu-informatie waarover ze zelf beschikken of die voor hen wordt beheerd, beschikbaar stellen. Daarbij hoeft de verzoeker geen belang aan te voeren. De begrippen milieu-informatie en overheidsinstantie moeten in situaties als deze ruim worden opgevat.
Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
50
4.
Mogelijke consequenties onrechtmatige gegevensverwerking
Wanneer gegevensverwerking binnen het IvM als samenwerkingverband niet conform de wettelijk regels plaatsvindt heeft dat consequenties. Voor de verwerking van persoonsgegevens heeft dat niet alleen consequenties die rechtstreeks voortvloeien uit de Wbp maar mogelijk ook consequenties voor eventuele rechtszaken die uit de samenwerking voortkomen. Ook het onrechtmatig verwerken van vertrouwelijke bedrijfsgegevens kan tot schadeclaims leiden.
4.1 Consequenties uit de Wbp 1.
2.
3.
Bestuursdwang / last onder dwangsom: Artikel 65 Wbp bepaalt dat het Cbp bevoegd is tot toepassing van bestuursdwang tegen de verantwoordelijke ter handhaving van de bij of krachtens de Wbp opgelegde verplichtingen. Bestuurlijke boete: Artikel 66 Wbp bepaalt het Cbp aan de verantwoordelijke een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste € 4500 ter zake van overtreding van het bij of krachtens artikel 27, 28 of 79 lid 1 bepaalde. Het gaat hier om het niet melden van een gegevensverwerking die wel gemeld had moeten worden. Strafrechtelijke sancties: In artikel 75 lid 1 Wbp wordt bepaald dat de verantwoordelijke die handelt in strijd met het bepaalde in artikel 4 lid 3, 27, 28, 78 lid 2 onder a en 79 lid 1 wordt gestraft met een geldboete van de derde categorie 7.800). Wanneer het feit opzettelijk wordt gepleegd kan de verantwoordelijke worden gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden en een geldboete van de vierde categorie (19.500).
4.2 Consequenties voor rechtszaken die (mede) voortvloeien uit informatie-uitwisseling met IvM 1.
2.
Zaken voor de bestuursrechter of het College van Beroep voor het bedrijfsleven: In het bestuursrecht geldt een vrije bewijsleer. Wanneer echter blijkt binnen de voorziening IvM op onrechtmatige wijze persoonsgegevens zijn verwerkt kan de rechter oordelen dat in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en in strijd met de behoorlijke procesorde is gehandeld. Zaken voor de strafrechter: Wanneer er tijdens het strafproces op onrechtmatige wijze verwerking van persoonsgegevens heeft plaatsgevonden kan dat consequenties hebben voor de strafzaak: De rechter kan conform artikel 359a Sv besluiten dat tijdens het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld. “Wanneer de rechtsgevolgen hiervan niet uit de wet blijken kan de rechter bepalen dat: o De hoogte van de straf in verhouding tot de ernst van het verzuim, zal worden verlaagd, indien het door het verzuim veroorzaakte nadeel langs deze weg kan worden gecompenseerd; o De resultaten van het onderzoek die door het verzuim zijn verkregen, niet mogen bijdragen aan het bewijs van het ten laste gelegde feit; o het OM niet-ontvankelijk is, indien door het verzuim geen sprake kan zijn van een behandeling van de zaak die aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet.”
Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
51
Artikel 359a Sv formuleert een bevoegdheid en niet een plicht, en biedt mede in het licht van de wetsgeschiedenis de rechter die een vormverzuim heeft vastgesteld, de mogelijkheid af te zien van het toepassen van de daar bedoelde rechtsgevolgen en te volstaan met het oordeel dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan.30
Zie voor een uitgebreide omschrijving van de mogelijke strafrechtelijk consequenties het advies van het Wetenschappelijk Bureau van het Openbaar Ministerie ‘Diverse juridische aspecten van informatieverstrekking aan de politie en het OM in samenwerkingsverbanden’ (12 december 2011).
4.3 Consequenties van onrechtmatig verwerken vertrouwelijke bedrijfsgegevens Wanneer als vertrouwelijk aangemerkte bedrijfsgegevens middels IvM worden verstrekt pleegt de verstrekkende instantie mogelijk een onrechtmatige daad. Wat de consequenties zijn voor de ontvangende partij hangt af van het verdere gebruik van de gegevens.
30
NJ 2004, 376.
Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
52
5.
Conclusies en aandachtspunten
5.1 Algemene conclusies De algemene conclusie uit de verrichte werkzaamheden is dat het huidige wettelijke kader voor het merendeel van de situaties voldoende mogelijkheden biedt tot het uitwisseling van informatie ten behoeve van toezicht en opsporing als onderdeel van de milieuhandhaving. Er moet het nodige voor worden ingeregeld (zowel technisch als te vervatten in documenten) maar het kan. Daarbij zal onderscheid gemaakt moeten worden tussen persoonsgegevens, (zakelijke) bedrijfsgegevens en gegevens die aan de overheid zijn verstrekt onder beding van geheimhouding. Aandachtspunten zijn de volgende: In die gevallen waarin de Wbp van toepassing is kan geen verstrekking plaatsvinden indien niet voldaan wordt aan de eis van doelbinding. Omdat bij een geautomatiseerde verstrekking er geen individuele beoordeling bij de bronhouder plaatsvindt kan niet worden beoordeeld of sprake is van een uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 43 Wbp. Concreet betekent dit voor IvM dat in bv. een samenwerkingsconvenant en informatieprotocollen moet worden vastgelegd dat en waarom in zekere situaties sprake is van een doelverstrekking (verstrekking conform oorspronkelijke verzameldoel); de techniek (autorisatie en authenticatie) moet dat steeds ondersteunen. Bij het geautomatiseerd uitwisselen van gegevens door middel van IvM geen vorderingen op grond van het Wetboek van Strafvordering kunnen worden gedaan. Dit betekent dat in die gevallen waar een vordering is vereist geen gegevens middels IvM kunnen worden verstrekt. Mogelijk biedt het nieuwe wetsvoorstel VTH op sommige punten uitkomst. In dat wetsvoorstel worden overheidsorganisaties tot informatie-uitwisseling verplicht. In een AMvB wordt nader uitgewerkt in welke gevallen en de wijze waarop dat zou moeten plaatsvinden. Daarom wordt aanbevolen om bij de invulling van deze AMvB rekening te houden met de bevindingen uit deze juridische analyse. Het is goed om daarbij ook te anticiperen op ontwikkelingen zoals mogelijke deelname van de bijzondere opsporingsdiensten en waterschappen aan IvM.
5.2 Conclusies ten aanzien van de Omgevingsdiensten
Het verstrekkingregime dat vooral van toepassing is op de RUD's is de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De RUD's kunnen op grond van art. 19.1 c Wet milieubeheer (Wm) milieu-informatie aan alle afnemers van IvM verstrekken. Gegevens die vallen onder het 'gewone' regime van de Wbp, worden alleen verstrekt aan afnemers die bij de betreffende persoon een toezichttaak heeft ten aanzien van de bescherming van het milieu en het voorkomen van gevolgen voor het milieu, zoals omschreven in de Wm (art. 1.1). Gegevens die vallen onder het 'strenge' regime van de Wbp (bijzondere persoonsgegevens), kunnen alleen worden verstrekt indien de voorziening van IvM waarborgen inbouwt dat deze gegevens alleen aan bevoegde opsporingsdiensten/ambtenaren worden verstrekt. Gegevens die vallen onder een toegewezen verzoek ex art. Artikel 19.3 Wm voor het vertrouwelijk behandelen van ‘bedrijfsgeheimen en beveiligingsgegevens’ worden niet met IvM verwerkt.
Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
53
Gegevens die in het kader van de Wet Bibob bij de RUD aanwezig zijn, worden op grond van artikel 28 Wet Bibob niet verstrekt. De RUD’s kennen diverse organisatiemodellen. Daarbij kan het zijn dat er RUD-taken worden uitgevoerd door medewerkers die niet onder verantwoordelijkheid werken van de RUD directeur. Toegang tot IvM hebben alleen medewerkers die werken onder de verantwoordelijkheid van de RUD directeur. De directeur is verantwoordelijk voor accountbeheer van zijn medewerkers, beveiliging, competentieontwikkeling en instructie over gebruik van de IvM voorziening.
5.3 Conclusie ten aanzien van ILT ILT kan de informatie die binnen Inspectieview Milieu wordt uitgewisseld in principe en afhankelijk van de nadere invulling van het informatiemodel door de verschillende toezichtdomeinen delen. De bepalingen in de relevante regelgeving staan dit niet in de weg.
5.4 Conclusies ten aanzien van Inspectie SZW Veiligheid en gezondheid op het werk en het milieu zijn verweven onderwerpen. De Inspectie SZW houdt daardoor toezicht op milieugerelateerde onderwerpen bij toezicht op naleving van: de Arbeidsomstandighedenwet; meer specifiek de bepalingen in verband met gevaarlijke stoffen, biologische agentia en fysische omstandigheden als lawaai, trillingen, straling en licht; het Besluit risico´s zware ongevallen (BRZO), dat op de Wm en de Arbowet gebaseerd is; de Arie-regeling in het Arbobesluit, een nationale kop op het BRZO dat een Aanvullende Risicoinventarisatie en –evaluatie vraagt van bedrijven die met veel gevaarlijke stoffen werken maar niet onder het BRZO vallen; de Kernenergiewet; de Arbeidstijdenwet met regels ter bescherming van bijzondere groepen als kinderen, jeugdigen, zwangere en recent bevallen vrouwen en bijvoorbeeld het werken met gevaarlijke stoffen; de Europese Reach Verordening over de veilige productie, verwerking en handel in chemische stoffen en het bepalen van grenswaarden. De verschillende wetten maken de gewenste uitwisseling van informatie mogelijk.
5.5 Conclusies ten aanzien van LMA Er bestaat een wettelijke grondslag (Wm) om de meldgegevens van LMA te leveren aan provincies, gemeenten, RUD’s (indien gemandateerd) en de ILT; Voor andere partijen dan bovenstaande is geen specifieke wettelijke grondslag voor uitwisseling van gegevens aanwezig. De voorziene wetswijziging van de Wabo (introductie art. 5.32) zal hier verandering in aanbrengen; Voor de LMA-gegevens waarop de Wbp van toepassing is, kan worden geconcludeerd dat deze vallen onder de uitzonderingsgronden op basis waarvan uitwisseling toch kan plaatsvinden.
Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
54
5.6 Conclusies ten aanzien van de Politie Het verstrekken van politiegegevens is mogelijk in geval van toezicht op grond van de wetten voorzien in de Regeling aanwijzing wetgeving ex art 4.2 lid 2 Besluit politiegegevens (Bpg). Dat betreft gegevens voor de zogenaamde dagelijkse politietaak en voor ondersteunende taken. Echter, voor het geautomatiseerd verstrekken van politiegegevens gelden aanvullende wettelijke bepalingen. De gebruikers van IvM vallen niet onder de categorie van personen of organisaties die in dat besluit genoemd zijn. Oftewel, geautomatiseerd verstrekken van politiegegevens aan de genoemde gebruikers middels IvM is op dit moment niet mogelijk. Knelpunten en oplossingen IvM Voor het IvM zijn de volgende mogelijke knelpunten en oplossingen te onderkennen: 1. Er zijn toezichthoudende diensten die meer of andere wetgeving controleren dan de wetten voorzien in de Regeling aanwijzing wetgeving ex art 4.2 tweede lid Bpg. Dat kan (eenvoudig) opgelost worden door een aanvulling op deze regeling. Deze oplossing maakt echter nog geen geautomatiseerde verstrekking middels IvM mogelijk. Dit kan gelet op het landelijke karakter van het IvM niet ondervangen worden door gebruik te maken van art 20 Wpg, dat ziet op specifieke samenwerkingsverbanden. 2. De voorgestane oplossing van een aparte gegevensset bij de politie die benaderbaar en bevraagbaar is via IvM valt waarschijnlijk onder het begrip rechtstreekse verstrekking en de bij het IvM betrokken toezichthouders zijn daartoe niet aangewezen. Een aanwijzing van deze partijen door een aanvulling op art 4.6 Bpg (waarin enkele specifieke toezichthouders zijn genoemd) is mogelijk maar lijkt een breuk met de tot nu toe gevolgde lijn. Met de toenemende samenwerkingsvormen echter en de vlucht die digitale ontwikkelingen hebben genomen is een heroverweging van deze lijn wellicht bespreekbaar met V&J. Een eerste bespreking heeft in februari 2013 plaats gevonden. 3. Art 4.2, lid 2 Bpg vereist dat de afspraken over de verstrekking van gegevens zijn vastgelegd. Die afspraken zouden een deel kunnen worden van de regeling of afspraken over het IvM waarop de samenwerking gaat berusten.
Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
55
5.7 Conclusies ten aanzien van het OM
Het OM heeft ten aanzien van elke gebruiker van IvM een wettelijke grondslag om gegevens te verstrekken. Echter, de beoordelingssystematiek van met name de Aanwijzing Wjsg maakt dat een elektronische/geautomatiseerde gegevensuitwisseling niet mogelijk is. De vereiste afwegingen kunnen immers niet worden gemaakt. Het OM mag geen justitiële gegevens opvragen met het doel om deze direct door te verstrekken aan derden. De grondslag van artikel 8Wjsg beperkt zich tot de strafrechtspleging. Artikel 8 onder a Wjsg ziet op verstrekking in een concreet strafdossier.
Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
56
6.
Bronvermelding
Deze juridische analyse kwam mede tot stand op basis van: Verschillende publicaties College Bescherming Persoonsgegevens(www.cbpweb.nl): Richtsnoer Cbp: Actieve openbaarmaking & bescherming persoonsgegevens Fraudebestrijding door bestandskoppeling Wet bescherming persoonsgegevens in Europees perspectief (2011) Rapport Naar een gezamenlijke Inspectieview Milieu (augustus 2010) Rapport Werkgroep herijking toezichtregelgeving (augustus 2008) Juridische toetsing ketendossier Cites (2010) Diverse stukken rond ketendossier Vuurwerk Rapport Meldpunten in kaart (december 2011) Advies Inspectieview Bedrijven Informatiemodel Inspectieview Milieu ICTU (januari 2012) Voorlopig advies juridisch spoor PIM d.d. 20 januari 2012 Vaststelling Aanwijzing voor convenanten (2003) Privacyjaarverslag Inlichtingenbureau Ministerie SZW/gemeenten (2010) Rapport Inzicht in verwevenheid en de beleidsreactie hierop (2009-2010) Modelconvenant Bestuurlijke decentrale aanpak georganiseerde criminaliteit Rapport WRR I-overheid (2011) Rapport Brouwer-Korf Rapport WBOM Diverse juridische aspecten van informatieverstrekking aan de politie en het OM in samenwerkingsverbanden (2011) Handreiking samenwerkingsverbanden OM (2012) Handreiking verstrekken politiegegevens aan samenwerkingsverbanden, project implementatie Wpg (2009) Rapport Gegevensuitwisseling door Toezichthouders (juni 2012) Informatieprotocol samenwerkingsverband FEC Informatiedeling-overeenkomst Kustwacht Expertsessie IvM en Wbp d.d. 29 maart 2012 Artikel 8 EVRM: proportionaliteit en verwerking van persoonsgegevens door L.F.M. Verhey en M.W. Raijmakers in RegelMaat 2013 (28) 3, pag. 183-197
Dit is een uitgave van Programma Informatieuitwisseling Milieuhandhaving Kijk voor meer informatie op www.informatieuitwisselingmilieu.nl of
[email protected] augustus 201
Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
57
Appendix I: Verstrekkingenmatrix ONTVANGERS
RUD
VERSTREKKERS Toezicht RUD ILT
Insp SZW
LMA
Opsporing ILT-IOD
Inspectie SZW-DO
NVWA-IOD
Politie
OM Justitiële gegevens X
Strafvorderlijke gegevens Art. 39 f Wjsg en Aanwijzing Wjsg
Naar andere RUD's: Art. 8 en 9 Wbp Art. 8 en 9 Wbp
Art. 8 en 9 Wbp
Art. 8 en 9 Wbp
Art. 8 en 9 Wbp
Optie: Art. 20 Wpg en Aanwijzing Wpg
Optie:Art. 20 Wpg en Aanwijzing Wpg
Optie: Art. 20 Wpg en Aanwijzing Wpg
Art. 20 Wpg en Aanwijzing Wpg
Art. 8 en 9 Wbp
Art. 8 en 9 Wbp
Art. 8 en 9 Wbp
Art. 6 lid 3 Besluit politiegegeve ns BOD en aanwijzing Wpg
Art. 6 lid 3 Besluit politiegegev ens BOD Aanwijzing Wpg
Art. 4 2.2. Bpg (enkele milieuwette n) alleen 8 en 13gegevens
X
Art. 39 f Wjsg en Aanwijzing Wjsg
Inspectie SZW
Art. 8 en 9 Wbp
Art. 8 en 9 Wbp
Art. 8 en 9 Wbp
Art. 8 en 9 Wbp
Art. 39 f Wjsg en Aanwijzing Wjsg
n.v.t. Art. 8 en 9 Wbp Art. 8 en 9 Wbp
n.v.t. Art. 8 en 9 Wbp Art. 8 en 9 Wbp
n.v.t. Art. 8 en 9 Wbp Art. 8 en 9 Wbp
Art. 6 lid 3 Besluit politiegegev ens BOD en Aanwijzing Wpg n.v.t. Art. 15Wpg
X
n.v.t. Art. 8 en 9 Wbp Art. 8 en 9 Wbp
Art. 6 lid 1 Besluit politiegegeve ns BOD en Aanwijzing Wpg n.v.t. Art. 15 Wpg
Optie: Art. 20 Wpg en Aanwijzing Wpg
LMA ILT-IOD
Art. 6 lid 1 Besluit politiegegev ens BOD en Aanwijzing Wpg Art. 6 lid 3 Besluit politiegegev ens BOD en aanwijzing Wpg n.v.t. 126 dd Sv etc Art. 6 lid 3 Besluit politiegegev ens BOD en aanwijzing Wpg
n.v.t. Art. 15 Wpg
n.v.t. Art. 8a Wjsg
n.v.t. Art. 39 e Wjsg en Aanwijzing Wjsg
ILT
Inspectie SZW-DO
Art.126 dd etc
Art. 8a Wjsg
ONTVANGERS
VERSTREKKERS Toezicht RUD ILT
Insp SZW
LMA
Opsporing ILT-IOD
Inspectie SZW-DO
NVWA-IOD
NVWAIOD
Art. 8 en 9 Wbp
Art. 8 en 9 Wbp
Art. 8 en 9 Wbp
Art. 8 en 9 Wbp
Art. 6 lid 3 Besluit politiegegev ens BOD en aanwijzing Wpg
Art. 6 lid 3 Besluit politiegegeve ns BOD en aanwijzing Wpg
Politie
Art. 8 en 9 Wbp
Art. 8 en 9 Wbp
Art. 8 en 9 Wbp
Art. 8 en 9 Wbp
Art. 15 Wpg
Art. 15 Wpg
Art. 15 Wpg
OM
Art. 8 en 9 Wbp
Art. 8 en 9 Wbp
Art. 8 en 9 Wbp
Art. 8 en 9 Wbp
Art. 16 lid 1 onder b sub 1 en 2 Wpg
Art. 16 lid 1 onder b sub 1 en 2 Wpg
Art. 16 lid 1 onder b sub 1 en 2 Wpg
Politie
Art. 8a Wjsg
Strafvorderlijke gegevens
Art. 39e en f Wsjg 126 dd Sv etc.
Legenda Verstrekkingsgrondslag aanwezig en geautomatiseerde verstrekking is mogelijk Verstrekkingsgrondslag aanwezig maar geautomatiseerde verstrekking is niet mogelijk Geen verstrekkingsgrondslag aanwezig
Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
OM Justitiële gegevens Art. 8a Wjsg
59
1. RUD Het verstrekkingsregime voor de RUD is de Wet bescherming persoonsgegevens. De verstrekkingsgrondslag voor IvM is artikel 8 onder e van de Wbp. De verstrekking voldoet aan het vereiste van doelbinding als bedoeld in artikel 9 van de Wbp. 2. ILT Het verstrekkingsregime voor de ILT is de Wet bescherming persoonsgegevens. De verstrekkingsgrondslag voor IvM is artikel 8 onder e van de Wbp. De verstrekking voldoet aan het vereiste van doelbinding als bedoeld in artikel 9 van de Wbp. 3. Inspectie SZW Het verstrekkingsregime voor de Inspectie SZW is de Wet bescherming persoonsgegevens. De verstrekkingsgrondslag voor IvM is artikel 8 onder e van de Wbp. De verstrekking voldoet aan het vereiste van doelbinding als bedoeld in artikel 9 van de Wbp. 4. LMA Het verstrekkingsregime voor de ILT is de Wet bescherming persoonsgegevens. De verstrekkingsgrondslag voor IvM is artikel 8 onder e van de Wbp. De verstrekking voldoet aan het vereiste van doelbinding als bedoeld in artikel 9 van de Wbp. 5. ILT-IOD Het verstrekkingsregime van de ILT-IOD is de Wet politiegegevens. De ILT-IOD kan op grond van artikel 15 lid 1 Wpg politiegegevens ter beschikking stellen aan medewerkers van de Inspectie SZWDO, de NVWA-IOD en de politie die daartoe door de verantwoordelijke (Minister van I&M) zijn geautoriseerd. De ILT-IOD kan politiegegevens verstrekken aan het OM op grond van artikel 16 lid 1 sub 1 en 2 Wpg. 6. Inspectie SZW-DO Het verstrekkingsregime van de ILT-IOD is de Wet politiegegevens. De Inspectie SZW-DO kan op grond van artikel 15 lid 1 Wpg politiegegevens ter beschikking stellen aan medewerkers van de ILTIOD, NVWA-IOD en de politie die daartoe door de verantwoordelijke (Minister van SZW) zijn geautoriseerd. De Inspectie SZW-DO kan politiegegevens verstrekken aan het OM op grond van artikel 16 lid 1 sub 1 en 2 Wpg. 7. Politie Het verstrekkingsregime van de Politie is de Wet politiegegevens. De Politie kan op grond van artikel 15 Wpg politiegegevens ter beschikking stellen aan anderen die zijn geautoriseerd tot het verwerken van politiegegevens en het OM op grond van artikel 16 lid 1 sub 1 en 2 Wpg. Verstrekking aan toezichthouders is beperkt mogelijk. Artikel 4:2 tweede lid maakt het mogelijk om voor specifiek genoemde wetten politiegegevens te verstrekken. Deze wetten staan opgesomd in een ministeriële regeling. De opsomming bevat ook enkele wetten op het terrein van de milieuhandhaving. Maar: De Wpg staat zogenaamde rechtstreekse verstrekkingen, verstrekkingen waarbij een ontvanger die niet binnen het Wpg-domein valt langs geautomatiseerde weg politiebestanden raadpleegt, slechts in zeer beperkte mate toe. De personen en instanties aan wie nu rechtsreeks mag worden verstrekt
op basis van art 23 lid 2 zijn benoemd in art 4.6 Bpg en daarin is tevens geregeld dat de inhoud van de bijgehorende gegevens aan hen verstrekt mag worden. De niet-Wpg partners binnen behoren geen van alle tot de aangewezen instanties. Van de wpg-partners 8. OM Het verstrekkingsregime van het OM is de Wet bescherming persoonsgegevens en Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens Het OM kan op grond van artikel 39f Wjsg strafvorderlijke gegevens verstrekken aan toezichthouders dus ook aan de RUD, ILT, Inspectie SZW. Het OM kan op grond van artikel 39 e lid 1 onder f en h en artikel 39f lid 1 onder a strafvorderlijke gegevens verstrekken aan opsporingsdiensten zoals de politie, de ILT-IOD, de Inspectie SZW-DO en de NVWA-IOD. Maar: De beoordelingssystematiek van met name de Aanwijzing Wjsg maakt dat een elektronische/geautomatiseerde gegevensuitwisseling niet mogelijk is. De vereiste afwegingen kunnen immers niet worden gemaakt. Het OM kan op grond van artikel 8 a Wjsg in het kader van een specifiek strafrechtelijk onderzoek justitiële gegevens verstrekken aan een opsporingsdienst. Het OM mag geen justitiële gegevens opvragen om ze vervolgens direct door te verstrekken aan derden.
Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
61
Appendix II: Artikelenoverzicht Inspectieview Milieu BESTUURSORGAAN Artikel 1:1 Awb 1. Onder bestuursorgaan wordt verstaan: a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of b. een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed. TOEZICHTHOUDER Artikel 5:11 Awb Onder toezichthouder wordt verstaan: een persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Artikel 18.4 Wet Milieubeheer 1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens hoofdstuk 16 bepaalde, alsmede de naleving van de in artikel 18.5 genoemde bepalingen van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel en van de in artikel 18.6 genoemde bepalingen van de Verordening verificatie en accreditatie emissiehandel, zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren. 2. Met het onderzoek met betrekking tot overtredingen als bedoeld in artikel 18.16a, eerste en tweede lid, zijn belast de krachtens het eerste lid aangewezen ambtenaren. 3. Ten dienste van het onderzoek beschikken zij over de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 5:15 tot en met 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht. § 5.3. Aanwijzing ambtenaren met toezichthoudende of opsporingsbevoegdheden Artikel 5.10 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht 1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de betrokken wet bepaalde, zijn belast de bij besluit van Onze betrokken Minister aangewezen ambtenaren. Ambtenaren, ressorterende onder een ander dan zijn ministerie, wijst hij niet aan dan in overeenstemming met Onze Minister onder wiens ministerie zij ressorteren. 2. Voor de krachtens het eerste lid aangewezen ambtenaren, ressorterende onder een ander ministerie dan dat van Onze betrokken Minister, worden regels betreffende de vervulling van hun in het eerste lid bedoelde taak niet gesteld dan in overeenstemming met Onze betrokken Minister. 3. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de betrokken wet bepaalde binnen hun ambtsgebied zijn eveneens belast de bij besluit van gedeputeerde staten, burgemeester en wethouders of andere met de uitvoering van de betrokken wet belaste bestuursorganen aangewezen ambtenaren. 4. Bij een besluit als bedoeld in het eerste lid kan Onze betrokken Minister gevallen of categorieën gevallen aanwijzen met betrekking waartoe, in afwijking van het derde lid bij zijn besluit aangewezen ambtenaren uitsluitend belast zijn met het toezicht op de naleving. 5. Van een besluit als bedoeld in het eerste en vierde lid, wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
62
WET BESCHERMING PERSOONSGEGEVENS Artikel 7 Wbp Artikel 8 Wbp Persoonsgegevens mogen slechts worden verwerkt indien: a. de betrokkene voor de verwerking zijn ondubbelzinnige toestemming heeft verleend; b. de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is, of voor het nemen van precontractuele maatregelen naar aanleiding van een verzoek van de betrokkene en die noodzakelijk zijn voor het sluiten van een overeenkomst; c. de gegevensverwerking noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen waaraan de verantwoordelijke onderworpen is; d. de gegevensverwerking noodzakelijk is ter vrijwaring van een vitaal belang van de betrokkene; e. de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak door het desbetreffende bestuursorgaan dan wel het bestuursorgaan waaraan de gegevens worden verstrekt, of f. de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke of van een derde aan wie de gegevens worden verstrekt, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert. Artikel 9 Wbp 1.Persoonsgegevens worden niet verder verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen. 2.Bij de beoordeling of een verwerking onverenigbaar is als bedoeld in het eerste lid, houdt de verantwoordelijke in elk geval rekening met: a. de verwantschap tussen het doel van de beoogde verwerking en het doel waarvoor de gegevens zijn verkregen; b. de aard van de betreffende gegevens; c. de gevolgen van de beoogde verwerking voor de betrokkene; d. de wijze waarop de gegevens zijn verkregen en e. de mate waarin jegens de betrokkene wordt voorzien in passende waarborgen. 3.Verdere verwerking van de gegevens voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden, wordt niet als onverenigbaar beschouwd, indien de verantwoordelijke de nodige voorzieningen heeft getroffen ten einde te verzekeren dat de verdere verwerking uitsluitend geschiedt ten behoeve van deze specifieke doeleinden. 4.De verwerking van persoonsgegevens blijft achterwege voor zover een geheimhoudingsplicht uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift daaraan in de weg staat. Artikel 22 Wbp 1. Het verbod om strafrechtelijke persoonsgegevens te verwerken als bedoeld in artikel 16, is niet van toepassing indien de verwerking geschiedt door organen die krachtens de wet zijn belast met de toepassing van het strafrecht, alsmede door verantwoordelijken die deze hebben verkregen krachtens de Wet politiegegevens of de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.
Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
63
2. Het verbod is niet van toepassing op de verantwoordelijke die deze gegevens ten eigen behoeve verwerkt ter: a. beoordeling van een verzoek van betrokkene om een beslissing over hem te nemen of aan hem een prestatie te leveren of b. bescherming van zijn belangen voor zover het gaat om strafbare feiten die zijn of op grond van feiten en omstandigheden naar verwachting zullen worden gepleegd jegens hem of jegens personen die in zijn dienst zijn. 3. De verwerking van deze gegevens over personeel in dienst van de verantwoordelijke, vindt plaats overeenkomstig regels die zijn vastgesteld in overeenstemming met de procedure als bedoeld in de Wet op de ondernemingsraden. 4. Het verbod is niet van toepassing wanneer deze gegevens ten behoeve van derden worden verwerkt: a. door verantwoordelijken die optreden krachtens een vergunning op grond van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus of b. indien deze derde een rechtspersoon betreft die in dezelfde groep is verbonden als bedoeld in artikel 2:24b van het Burgerlijk Wetboek, of c. indien passende en specifieke waarborgen zijn getroffen en de procedure is gevolgd, bedoeld in artikel 31. 5. Het verbod om andere persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16, te verwerken, is niet van toepassing voor zover dit noodzakelijk is in aanvulling op de verwerking van strafrechtelijke gegevens voor de doeleinden waarvoor deze gegevens worden verwerkt. 6. Het verbod is niet van toepassing op verwerkingen van strafrechtelijke gegevens door en ten behoeve van publiekrechtelijke samenwerkingsverbanden van verantwoordelijken of groepen van verantwoordelijken indien de verwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van de taak van deze verantwoordelijken of groepen van verantwoordelijken en bij de uitvoering is voorzien in zodanige waarborgen dat de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene niet onevenredig wordt geschaad. 7. Het tweede tot en met zesde lid is van overeenkomstige toepassing op persoonsgegevens betreffende een door de rechter opgelegd verbod naar aanleiding van onrechtmatig of hinderlijk gedrag. 8. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de passende en specifieke waarborgen, bedoeld in het vierde lid, onder c. Artikel 43 Wbp De verantwoordelijke kan de artikelen 9, eerste lid, 30, derde lid, 33, 34 en 35 buiten toepassing laten voor zover dit noodzakelijk is in het belang van: a. de veiligheid van de staat; b. de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten; c. gewichtige economische en financiële belangen van de staat en andere openbare lichamen; d. het toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften die zijn gesteld ten behoeve van de belangen, bedoeld onder b en c, of e. de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen.
Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
64
POLITIE Wet politiegegevens Artikel 15. (ter beschikking stellen van politiegegevens) 1. De verantwoordelijke stelt politiegegevens ter beschikking aan personen die door hemzelf dan wel door een andere verantwoordelijke overeenkomstig artikel 6, tweede lid, zijn geautoriseerd voor de verwerking van politiegegevens, voor zover zij deze behoeven voor de uitvoering van hun taak. 2. In bijzondere gevallen kan, indien dit noodzakelijk is voor een goede uitvoering van de politietaak, de terbeschikkingstelling van politiegegevens door de verantwoordelijke worden geweigerd dan wel kan de verantwoordelijke beperkende voorwaarden stellen aan de verdere verwerking. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de gronden waarop de terbeschikkingstelling kan worden geweigerd en over de beperkende voorwaarden die kunnen worden gesteld. Wet politiegegevens Artikel 6. (autorisaties) 1. De verantwoordelijke onderhoudt een systeem van autorisaties dat voldoet aan de vereisten van zorgvuldigheid en evenredigheid. 2. Politiegegevens worden slechts verwerkt door ambtenaren van politie die daartoe door de verantwoordelijke zijn geautoriseerd en voor zover de autorisatie strekt. 3. De verantwoordelijke autoriseert de ambtenaren van politie die onder zijn beheer vallen voor de verwerking van politiegegevens ter uitvoering van de onderdelen van de politietaak waarmee zij zijn belast. De autorisatie bevat een duidelijke omschrijving van de verwerkingen waartoe de betreffende ambtenaar wordt geautoriseerd en de onderdelen van de politietaak ter uitvoering waarvan de verwerkingen worden gedaan. 4. In bijzondere gevallen kan de verantwoordelijke personen die geen ambtenaar van politie zijn en die onder zijn beheer vallen, autoriseren voor de verwerking van politiegegevens ter uitvoering van de onderdelen van de politietaak waarmee zij zijn belast. 5. In bijzondere gevallen kan de verantwoordelijke de ambtenaar van politie die onder het beheer van een andere verantwoordelijke valt, autoriseren voor de verwerking van politiegegevens ter uitvoering van in de autorisatie omschreven onderdelen van de politietaak. De verwerking van politiegegevens vindt in dat geval plaats onder het beheer van de verantwoordelijke die de autorisatie heeft verleend. 6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de categorieën van personen die voor bepaalde gegevensverwerkingen geautoriseerd kunnen worden en de deskundigheidseisen die aan hen kunnen worden gesteld. 7. De verantwoordelijke wijst de functionaris aan, bedoeld in artikel 9, derde lid, 10, vijfde lid, 11, eerste, tweede en vierde lid, 12, vierde en vijfde lid, en 13, derde lid. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de ambtenaren van politie die kunnen worden aangewezen als functionaris. Artikel 7. (geheimhoudingsplicht) 1. De ambtenaar van politie of de persoon aan wie politiegegevens ter beschikking zijn gesteld is verplicht tot geheimhouding daarvan behoudens voor zover een bij of krachtens de wet gegeven voorschrift tot verstrekking verplicht, de bepalingen van paragraaf 3 verstrekking toelaten of de politietaak in bijzondere gevallen tot verstrekking noodzaakt. Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
65
2. De persoon aan wie politiegegevens zijn verstrekt is verplicht tot geheimhouding daarvan behoudens voor zover een bij of krachtens de wet gegeven voorschrift tot verstrekking verplicht of zijn taak daartoe noodzaakt. 3. Artikel 272, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is niet van toepassing. Artikel 8. (uitvoering van de dagelijkse politietaak) 1. Politiegegevens kunnen worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak gedurende een periode van één jaar na de datum van de eerste verwerking. 2. Voor zover dat noodzakelijk is met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak kunnen politiegegevens ten aanzien waarvan de in het eerste lid genoemde termijn is verstreken geautomatiseerd worden vergeleken met politiegegevens die worden verwerkt op grond van het eerste lid teneinde vast te stellen of verbanden bestaan tussen de betreffende gegevens. De gerelateerde gegevens kunnen verder worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak. 3. Voor zover dat noodzakelijk is met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak kunnen politiegegevens ten aanzien waarvan de in het eerste lid genoemde termijn is verstreken in combinatie met elkaar worden verwerkt teneinde vast te stellen of verbanden bestaan tussen de betreffende gegevens. Indien zulke verbanden bestaan kunnen de gerelateerde gegevens verder worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de politietaak. 4. Politiegegevens, die worden verwerkt op grond van het eerste, tweede en derde lid, kunnen ter beschikking worden gesteld voor verdere verwerking op grond van de artikelen 9, 10 en 12. 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de categorieën van gegevens op basis waarvan politiegegevens vergeleken kunnen worden. 6. De politiegegevens, die zijn verwerkt op grond van het eerste, tweede en derde lid, worden vernietigd zodra zij niet langer noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de dagelijkse politietaak en worden in ieder geval uiterlijk vijf jaar na de datum van eerste verwerking verwijderd. Artikel 9. (onderzoek in verband met de handhaving van de rechtsorde in een bepaald geval) 1. Politiegegevens kunnen gericht worden verwerkt ten behoeve van een onderzoek met het oog op de handhaving van de rechtsorde in een bepaald geval. 2. Het doel van het onderzoek wordt binnen een week, nadat is begonnen met de verwerking, bedoeld in het eerste lid, schriftelijk vastgelegd. 3. Politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig het eerste lid, kunnen, na instemming van een daartoe bevoegde functionaris, ter beschikking worden gesteld voor verdere verwerking voor zover dat noodzakelijk is voor een ander onderzoek als bedoeld in het eerste lid, de verwerking, bedoeld in de artikelen 10 en 12, of de uitvoering van de dagelijkse politietaak, bedoeld in artikel 8. 4. De politiegegevens die zijn verwerkt op grond van het eerste lid en niet langer noodzakelijk zijn voor het doel van het onderzoek, worden verwijderd, of gedurende een periode van maximaal een half jaar verwerkt teneinde te bezien of zij aanleiding geven tot een nieuw onderzoek als bedoeld in het eerste lid of een nieuwe verwerking als bedoeld in artikel 10, en na verloop van deze termijn verwijderd.
Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
66
Artikel 10. (inzicht in de betrokkenheid van personen bij bepaalde ernstige bedreigingen van de rechtsorde) 1. Politiegegevens kunnen gericht worden verwerkt met het oog op het verkrijgen van inzicht in de betrokkenheid van personen bij: a. het beramen of plegen van misdrijven: 1°. als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, die in georganiseerd verband worden beraamd of gepleegd en die gezien hun aard of de samenhang met andere misdrijven die in het georganiseerde verband worden beraamd of gepleegd, een ernstige inbreuk op de rechtsorde kunnen opleveren, of 2°. waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, of 3°. als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen en die gezien hun aard of samenhang met andere door de betrokkene begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren; b. handelingen die kunnen wijzen op het beramen of plegen van bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën van misdrijven die door hun omvang of ernst of hun samenhang met andere misdrijven een ernstig gevaar voor de rechtsorde opleveren; c. handelingen die, gezien hun aard of frequentie of het georganiseerde verband waarin zij worden gepleegd, een ernstige schending van de openbare orde vormen. 2. De verwerking van politiegegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, vindt slechts plaats omtrent: a. verdachten van de misdrijven, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a; b. personen ten aanzien van wie een redelijk vermoeden bestaat dat zij betrokken zijn bij het beramen of plegen van de misdrijven, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a; c. personen die in een bepaalde relatie staan tot degenen, bedoeld in de onderdelen a en b; d. ambtenaren van politie of buitengewoon opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 142, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. 3. De verwerking van politiegegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, vindt slechts plaats omtrent: a. personen, die betrokken zijn bij de handelingen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b; b. personen die in een bepaalde relatie staan tot degenen, bedoeld in onderdeel a; c. ambtenaren van politie of buitengewoon opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 142, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. 4. De verwerking van politiegegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, vindt slechts plaats omtrent: a. personen ten aanzien van wie een redelijk vermoeden bestaat dat zij betrokken zijn bij ernstige schendingen van de openbare orde; b. personen die in een bepaalde relatie staan tot degenen, bedoeld in onderdeel a; c. ambtenaren van politie of buitengewoon opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 142, eerste lid, van het wetboek van Strafvordering. 5. De politiegegevens, bedoeld in het eerste lid, kunnen, met instemming van een daartoe bevoegde functionaris, ter beschikking worden gesteld voor verdere verwerking voor zover dat noodzakelijk is voor een andere verwerking als bedoeld in het eerste lid, een onderzoek als bedoeld in artikel 9, een verwerking als bedoeld in artikel 12, of de uitvoering van de dagelijkse politietaak, bedoeld in artikel 8.
Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
67
6. De politiegegevens, bedoeld in het eerste lid, worden verwijderd zodra zij niet langer noodzakelijk zijn voor het doel van de verwerking. Daartoe worden de gegevens periodiek gecontroleerd. De gegevens worden verwijderd uiterlijk vijf jaar na de datum van de laatste verwerking van gegevens die blijk geeft van de noodzaak tot het verwerken van de politiegegevens van betrokkene op grond van het doel als omschreven in het eerste lid. Artikel 13. (ondersteunende taken) 1. Ten behoeve van de ondersteuning van de politietaak kunnen de politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig artikel 8, 9 en 10, verder worden verwerkt voor zover zij relevant zijn voor: a. het vaststellen van eerdere verwerkingen ten aanzien van eenzelfde persoon of zaak, onder meer ter bepaling van eerdere betrokkenheid bij strafbare feiten; b. het ophelderen van strafbare feiten die nog niet herleid konden worden tot een verdachte; c. identificatie van personen of zaken; d. het onder de aandacht brengen van personen of zaken met het oog op het uitvoeren van een gevraagde handeling danwel met het oog op een juiste bejegening van personen; e. het uitvoeren van taken ten dienste van de justitie. De betreffende gegevens worden landelijk raadpleegbaar gesteld voor personen die overeenkomstig artikel 6, tweede lid, door een verantwoordelijke zijn geautoriseerd dan wel ter beschikking gesteld aan door een verantwoordelijke geautoriseerde personen voor zover zij deze behoeven voor de uitvoering van de politietaak. 2. Ten behoeve van de ondersteuning van de politietaak kunnen de politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig artikel 8, 9 of 10 door een verantwoordelijke centraal verder worden verwerkt voor zover zij relevant zijn voor het verkrijgen van landelijk inzicht in specialistische onderwerpen. De verder verwerkte gegevens worden ter beschikking gesteld aan door een verantwoordelijke geautoriseerde personen voor zover zij deze behoeven voor de uitvoering van de politietaak. 3. Ten behoeve van de ondersteuning van de politietaak worden de politiegegevens die overeenkomstig artikel 8, 9 en 10 worden verwerkt, voor zover zij relevant zijn voor geautomatiseerde vergelijking met het oog op de melding van verschillende verwerkingen jegens eenzelfde persoon, daarvoor ter beschikking gesteld en verder verwerkt. De gerelateerde gegevens kunnen, na instemming van een daartoe bevoegde functionaris, verder worden verwerkt op grond van artikel 8, 9 of 10. 4. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over hetgeen met het oog op de in het eerste, tweede en derde lid bedoelde verwerkingen tevoren schriftelijk wordt vastgelegd en ter inzage gelegd. In ieder geval worden regels gesteld over de schriftelijke vastlegging van: a. het specifieke doel ten behoeve waarvan de gegevens ter ondersteuning van de politietaak verder worden verwerkt; b. de categorieën van personen over wie gegevens ten behoeve van het betreffende doel verder worden verwerkt en de soorten van de over hen op te nemen gegevens; c. de gevallen waarin of de termijnen waarbinnen het verder verwerken van de betreffende gegevens wordt beëindigd.
Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
68
Artikel 15. (ter beschikking stellen van politiegegevens) 1. De verantwoordelijke stelt politiegegevens ter beschikking aan personen die door hemzelf dan wel door een andere verantwoordelijke overeenkomstig artikel 6, tweede lid, zijn geautoriseerd voor de verwerking van politiegegevens, voor zover zij deze behoeven voor de uitvoering van hun taak. 2. In bijzondere gevallen kan, indien dit noodzakelijk is voor een goede uitvoering van de politietaak, de terbeschikkingstelling van politiegegevens door de verantwoordelijke worden geweigerd dan wel kan de verantwoordelijke beperkende voorwaarden stellen aan de verdere verwerking. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de gronden waarop de terbeschikkingstelling kan worden geweigerd en over de beperkende voorwaarden die kunnen worden gesteld. Artikel 16. (verstrekking aan opsporingsambtenaren en gezagsdragers) 1. De verantwoordelijke verstrekt politiegegevens aan: a. buitengewone opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering, voor zover zij deze behoeven voor de opsporing van strafbare feiten bij het onderzoek waarbij zij zijn betrokken; b. leden van het openbaar ministerie voor zover zij deze behoeven: 1. in verband met hun gezag of zeggenschap over de politie of over andere personen of instanties die met de opsporing van strafbare feiten zijn belast, of 2. voor de uitvoering van andere hun bij of krachtens de wet opgedragen taken; c. de burgemeesters voor zover zij deze behoeven: 1. in verband met hun gezag en zeggenschap over de politie, of 2. in het kader van de handhaving van de openbare orde. d. de korpschef, het College van procureurs-generaal, Onze Minister van Veiligheid en Justitie of Onze Minister van Defensie voor zover zij deze behoeven in verband met: 1. het verrichten van een onderzoek naar aanleiding van klachten, als bedoeld in artikel 70 van de Politiewet 2012, of 2. disciplinaire bestraffing vanwege niet nakoming van verplichtingen of plichtsverzuim, als geregeld bij of krachtens artikel 47 van de Politiewet 2012, of 3. schorsing of ontslag van de ambtenaar van de Koninklijke marechaussee voor zover werkzaam ter uitvoering van de politietaken, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Politiewet 2012 vanwege niet nakoming van verplichtingen of plichtsverzuim als geregeld bij of krachtens artikel 12 van de Militaire Ambtenarenwet 1931. 2. Op de verstrekkingen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en d, is artikel 15, tweede lid, van overeenkomstige toepassing. Wet politiegegevens Artikel 18. (verstrekking aan derden structureel) 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen personen en instanties worden aangewezen aan wie of waaraan, met het oog op een zwaarwegend algemeen belang, politiegegevens worden of kunnen worden verstrekt ter uitvoering van de bij of krachtens die algemene maatregel van bestuur aan te geven taak. 2. In bijzondere gevallen kan Onze Minister van Veiligheid en Justitie toestemming of opdracht geven tot het verstrekken van daarbij door hem te omschrijven politiegegevens voor zover dit noodzakelijk
Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
69
is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang. Van de desbetreffende beschikking wordt mededeling gedaan aan het College bescherming persoonsgegevens. Wet politiegegevens Artikel 20. (verstrekking aan derden structureel voor samenwerkingsverbanden) 1. De verantwoordelijke kan, voor zover dit met het oog op een zwaarwegend algemeen belang noodzakelijk is ten behoeve van een samenwerkingsverband van de politie met personen of instanties, in overeenstemming met het bevoegd gezag, bedoeld in de artikelen 11, 12 en 14 van de Politiewet 2012, beslissen tot het verstrekken van politiegegevens aan die personen en instanties voor de volgende doeleinden: a. het voorkomen en opsporen van strafbare feiten; b. het handhaven van de openbare orde; c. het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven; d. het uitoefenen van toezicht op het naleven van regelgeving. 2. In de beslissing, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgelegd ten behoeve van welk zwaarwegend algemeen belang de verstrekking noodzakelijk is, ten behoeve van welk samenwerkingsverband de politiegegevens worden verstrekt, alsmede het doel waartoe dit is opgericht, welke gegevens worden verstrekt, de voorwaarden onder welke de gegevens worden verstrekt en aan welke personen of instanties de gegevens worden verstrekt. Artikel 4:2 lid 2 Besluit politiegegevens Politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig de artikelen 8 en 13, eerste lid, van de wet kunnen, voor zover zij deze behoeven voor een goede uitvoering van hun taak, worden verstrekt aan ambtenaren die bij of krachtens de wet zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van de bij ministeriële regeling aangewezen wetgeving, voor zover het betreft gegevens over de naleving van die wetgeving, en er tussen de verantwoordelijke en de betreffende ambtenaren afspraken zijn gemaakt over welke gegevens verstrekt worden, in welke gevallen en onder welke voorwaarden. De verantwoordelijke legt deze afspraken vast. Regeling van 1 februari 2008, nr. 5528485/08, houdende regels tot het aanwijzen van wetgeving, genoemd in artikel 4:2, tweede lid, van het Besluit politiegegevensDe Minister van Justitie, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Defensie, Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van het Besluit politiegegevens; Besluiten: Artikel 1 Als wetgeving, genoemd in artikel 4: 2, tweede lid, van het Besluit politiegegevens, wordt aangewezen: Wet milieubeheer, Europese Verordening Overbrengen Afvalstoffen (Verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad van Europese Gemeenschappen van 1 februari 1993), Bestrijdingsmiddelenwet 1962, Wet vervoer gevaarlijke stoffen, Waterwet, Wet inzake luchtverontreiniging, Wet bodembescherming, Meststoffenwet, Wet voorkoming verontreiniging door schepen, Arbeidstijdenwet, Telecommunicatiewet, Scheepvaartverkeerswet, Binnenvaartwet, Arbeidsomstandighedenwet, Wet goederenvervoer over de weg, Havenbeveiligingswet ,Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, Wet luchtvaart, Luchtvaartwet, Algemene douanewet, gemeentelijke verordeningen betreffende het escortbedrijf. Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
70
Besluit politiegegevens Artikel 4:6. Rechtstreekse verstrekking politiegegevens (artikel 23, tweede lid) Aan de volgende daartoe bepaald aangewezen personen kunnen op grond van artikel 23, tweede lid, van de wet, rechtstreeks politiegegevens, die worden verwerkt op grond van de artikelen 8, 9 of 10, eerste lid, onderdelen a en c, en 13 van de wet worden verstrekt, voor zover zij deze behoeven voor de volgende doeleinden: a. de ambtenaren van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, ten behoeve van het doel, bedoeld in artikel 4:1, eerste lid, onderdeel a; b. de ambtenaren van Onze Minister van Buitenlandse Zaken, ten behoeve van het doel, bedoeld in artikel 4:1, eerste lid, onderdeel c; c. de personen, werkzaam bij het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties, ten behoeve van de taak van het meldpunt, bedoeld in artikel 13 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme en artikel 3.2 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme BES; d. de ambtenaren die werkzaam zijn bij de nationale politiële contactpunten, bedoeld in artikel 5:3, vierde lid. BIJZONDERE OPSPORINGSDIENSTEN Artikel 3 Wet op de bijzondere opsporingsdiensten Een bijzondere opsporingsdienst is onder gezag van de officier van justitie belast met: a. de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde op de beleidsterreinen waarvoor Onze betrokken Minister verantwoordelijkheid draagt; b. de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde op een beleidsterrein waarvoor een andere minister dan de onder a. bedoelde, verantwoordelijkheid draagt en die door die minister in overeenstemming met Onze betrokken Minister en Onze Minister van Veiligheid en Justitie aan die bijzondere opsporingsdienst is opgedragen; c. opsporingshandelingen in verband met strafbare feiten die zijn geconstateerd in het kader van de taakuitoefening bedoeld onder a. en b., en die met die taakuitoefening verband houden; d. de opsporing van andere strafbare feiten, indien de bijzondere opsporingsdienst daarmee is belast door de officier van justitie. Besluit politiegegevens BOD Artikel 1. Definitiebepaling In dit besluit wordt verstaan onder: a. wet: Wet politiegegevens; b. bijzondere opsporingsdienst: een van de diensten bedoeld in artikel 2 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten; c. verantwoordelijke: dit is bij: 1 de Belastingdienst/Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst – Economische Controledienst: Onze Minister van Financiën; 2 de VROM Inlichtingen- en Opsporingsdienst: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer; 3 het Dienstonderdeel Opsporing van de Algemene Inspectiedienst: Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit; 4 de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
71
d. ambtenaar van politie: de ambtenaar, bedoeld in artikel 1, onderdeel k, van de wet; e. bevoegde functionaris: functionaris, bedoeld in artikel 2:10, eerste lid, van het Besluit politiegegevens; f. politiegegevens over toezicht: politiegegevens die betrekking hebben op het toezicht op de naleving van wetgeving of de uitvoering van wettelijke voorschriften. Artikel 6. Verstrekking politiegegevens ten behoeve van toezicht en uitvoering 1. Politiegegevens over de naleving of uitvoering van wetgeving op een bepaald beleidsterrein, die overeenkomstig de artikelen 8, 9 en 13 van de wet door een ambtenaar van politie worden verwerkt ter uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten, kunnen worden verstrekt aan een bestuursorgaan dat of aan personen die bij of krachtens wetgeving is of zijn belast met het houden van toezicht op de naleving dan wel de uitvoering van wetgeving op het beleidsterrein van de verantwoordelijke, voorzover dat noodzakelijk is voor een goede uitvoering van zijn of hun taak. 2. De verstrekking van politiegegevens overeenkomstig het eerste lid vindt, voorzover die gegevens worden verwerkt overeenkomstig artikel 9 van de wet, uitsluitend plaats na instemming van de bevoegde functionaris. 3. In bijzondere gevallen kunnen politiegegevens als bedoeld in het eerste lid, die door een ambtenaar van politie worden verwerkt ter uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid, na instemming van de officier van justitie worden verstrekt aan een bestuursorgaan dat of aan personen die bij of krachtens wetgeving is of zijn belast met het houden van toezicht op de naleving dan wel de uitvoering van wetgeving op het beleidsterrein van een andere verantwoordelijke, voorzover dat noodzakelijk is voor een goede uitvoering van zijn of hun taak. OPENBAAR MINISTERIE Artikel 124 Wet RO Het openbaar ministerie is belast met de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en met andere bij de wet vastgestelde taken. Artikel 125 Wet RO De taken en bevoegdheden van het openbaar ministerie worden, op de wijze bij of krachtens de wet bepaald, uitgeoefend door: a. het College van procureurs-generaal; en b. rechterlijke ambtenaren, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 6 en 7. Artikel 1 Wet RO In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. gerechten: de gerechten, genoemd in artikel 2; b. rechterlijke ambtenaren: 1. de president van, de vice-presidenten van, de raadsheren in en de raadsheren in buitengewone dienst bij de Hoge Raad; 2. de senior raadsheren, de raadsheren en de raadsheren-plaatsvervangers in de gerechtshoven; 3. de senior rechters A, de senior rechters, de rechters en de rechters-plaatsvervangers in de rechtbanken; Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
72
4. de procureur-generaal, de plaatsvervangend procureur-generaal, de advocaten-generaal en de advocaten-generaal in buitengewone dienst bij de Hoge Raad; 5. de procureurs-generaal die het College van procureurs-generaal, bedoeld in artikel 130, vormen; 6. de landelijk hoofdadvocaat-generaal bij het ressortsparket alsmede de hoofdadvocaten-generaal, de senior advocaten-generaal, de advocaten-generaal en de plaatsvervangende advocaten-generaal bij het ressortsparket en het parket-generaal; 7. de hoofdofficieren van justitie, de plaatsvervangende hoofdofficieren van justitie, de senior officieren van justitie A, de senior officieren van justitie, de officieren van justitie, de substituutofficieren van justitie, de plaatsvervangende officieren van justitie, de officieren enkelvoudige zittingen en de plaatsvervangende officieren enkelvoudige zittingen bij de arrondissementsparketten, het landelijk parket, het functioneel parket en het parket-generaal; 8. de senior-gerechtsauditeurs en gerechtsauditeurs bij de gerechten; 9. de griffier en de substituut-griffier van de Hoge Raad; c. rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast: de rechterlijke ambtenaren, genoemd in onderdeel b, onder 1° tot en met 3°; d. gerechtsambtenaren: burgerlijke rijksambtenaren op basis van een aanstelling werkzaam bij een gerecht; e. Hoge Raad: Hoge Raad der Nederlanden; f. Onze Minister: Onze Minister van Veiligheid en Justitie; g. de Raad: de Raad voor de rechtspraak, bedoeld in artikel 84; h. zittingscapaciteit: beschikbare zittingsruimte, beschikbare capaciteit aan rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast of beschikbare capaciteit aan gerechtsambtenaren benodigd voor de behandeling van zaken. Wjsg Artikel 1 In deze wet en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder: a. justitiële gegevens: bij algemene maatregel van bestuur te omschrijven persoonsgegevens of gegevens over een rechtspersoon inzake de toepassing van het strafrecht of de strafvordering; b. strafvorderlijke gegevens: persoonsgegevens of gegevens over een rechtspersoon die zijn verkregen in het kader van een strafvorderlijk onderzoek en die het openbaar ministerie in een strafdossier of langs geautomatiseerde wet verwerkt; c. persoonsdossier: een dossier waarin zijn opgenomen de aan rechterlijke autoriteiten uitgebrachte rapporten over onderzoeken naar het gedrag of de levensomstandigheden van een natuurlijk persoon in verband met tegen hem aanhangige strafzaken, de tenuitvoerlegging van aan hem opgelegde straffen of maatregelen of zijn reclassering; d. rechtspersoon: een rechtspersoon als bedoeld in boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede de daarmee gelijkgestelde organisaties als bedoeld in artikel 51, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht; e. justitiële documentatie: een samenhangende verzameling van op verschillende personen betrekking hebbende justitiële gegevens die langs geautomatiseerde weg wordt gevoerd; f. documentatie persoonsdossiers: een samenhangende verzameling van op verschillende personen betrekking hebbende persoonsdossiers die langs geautomatiseerde weg wordt gevoerd of met het oog op een doeltreffende raadpleging van die gegevens systematisch is aangelegd; Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
73
g. persoonsgegeven, verwerken van persoonsgegevens, verantwoordelijke, betrokkene, bewerker, ontvanger, het verstrekken van persoonsgegevens en toestemming van de betrokkene: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet bescherming persoonsgegevens; h. kenmerken: het markeren van opgeslagen justitiële, strafvorderlijke of persoonsgegevens, zonder dat de mogelijkheid tot verwerking van die gegevens wordt beperkt; i. markeren: het voorzien van een kenmerk aan justitiële, strafvorderlijke of persoonsgegevens, zonder dat de mogelijkheid tot verwerking van die gegevens wordt beperkt; j. Onze Minister: Onze Minister van Veiligheid en Justitie; k. College bescherming persoonsgegevens: het College, bedoeld in artikel 51 van de Wet bescherming persoonsgegevens. Artikel 8 1. Ten behoeve van de rechtspleging worden justitiële gegevens verstrekt aan Nederlandse rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren van Aruba en de Nederlandse Antillen. 2. Ten behoeve van de strafrechtspleging worden justitiële gegevens verstrekt aan Onze Minister. 3. Aan lichamen of personen aan wie krachtens artikel 257ba van het Wetboek van Strafvordering de bevoegdheid is toegekend een strafbeschikking uit te vaardigen, worden ten behoeve van de uitoefening van die bevoegdheid justitiële gegevens verstrekt met betrekking tot de delicten waarop hun bevoegdheid betrekking heeft. 4. Justitiële gegevens kunnen worden verstrekt aan een internationaal orgaan of aan een internationaal strafgerecht voor zover dit voortvloeit uit een verdrag. 5. Justitiële gegevens kunnen ten behoeve van de strafrechtspleging worden verstrekt aan rechterlijke ambtenaren dan wel aan andere autoriteiten in het buitenland. 6. Justitiële gegevens kunnen worden verstrekt of doorgegeven aan de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat van de Europese Unie of aan een orgaan van de Europese Unie dat is belast met de ondersteuning en versterking van de wetshandhavingsdiensten van de lidstaten bij de voorkoming, bestrijding, onderzoek en vervolging van zware criminaliteit en dat bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen. 7. Justitiële gegevens worden alleen ingevolge het vierde of vijfde lid verstrekt indien het ontvangende land of internationaal orgaan een toereikend beschermingsniveau voor de voorgenomen gegevensverwerking garandeert. Of het beschermingsniveau toereikend is wordt beoordeeld met inachtneming van alle omstandigheden die op de doorgifte van gegevens of op een groep van gegevensverstrekkingen van invloed zijn. In het bijzonder wordt rekening gehouden met de aard van de gegevens, met het doel en de duur van de voorgenomen verwerking en verwerkingen, het land van herkomst en het land of internationale orgaan van eindbestemming van de gegevens, de algemene en sectorale rechtsregels die in het derde land of het internationale orgaan gelden, alsmede de beroepscodes en de veiligheidsmaatregelen die in het land of het orgaan van toepassing zijn. 8. In afwijking van het zevende lid kunnen justitiële gegevens worden verstrekt of doorgegeven indien: a. dit noodzakelijk is ten behoeve van specifieke belangen van de betrokkene of een dringend zwaarwegend algemeen belang; of b. het betreffende land of het ontvangende internationale orgaan passende garanties biedt voor een zorgvuldige gegevensverwerking in het concrete geval.
Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
74
9. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de verstrekking of doorgifte van justitiële gegevens, bedoeld in het eerste, tweede, derde, vierde, vijfde en zesde lid, alsmede over de daarbij te stellen voorwaarden aan het gebruik daarvan door ontvangstgerechtigde autoriteiten of internationale organen en over de ontvangst van justitiële gegevens vanuit het buitenland. Artikel 8a 1.Voorzover dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang, kan het College van procureurs-generaal in de gevallen waarin het ingevolge artikel 39e of 39f bevoegd is strafvorderlijke gegevens te verstrekken, justitiële gegevens verstrekken. 2.De artikelen 39e, derde lid, en 39f, tweede lid, onder a, en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 39a 1. Het College van procureurs-generaal is verantwoordelijke voor het verwerken van strafvorderlijke gegevens. 2. Het hoofd van een arrondissementsparket, het landelijk parket, het functioneel parket of het ressortsparket voert het beheer over de strafvorderlijke gegevens. Artikel 39b 1.Het College van procureurs-generaal verwerkt slechts strafvorderlijke gegevens, indien dit noodzakelijk is voor een goede vervulling van de taak van het openbaar ministerie of het nakomen van een andere wettelijke verplichting. 2.Het College van procureurs-generaal verwerkt strafvorderlijke gegevens niet verder op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden, bedoeld in het eerste lid. 3.Artikel 9, tweede en derde lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens is van overeenkomstige toepassing. Artikel 39e 1. Voorzover dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang, kan het College van procureurs-generaal aan de volgende personen of instanties strafvorderlijke gegevens verstrekken: a. Nederlandse rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren van Aruba en de Nederlandse Antillen; b. Onze Minister; c. lichamen of personen aan wie krachtens artikel 257ba van het Wetboek van Strafvordering de bevoegdheid is toegekend een strafbeschikking uit te vaardigen; d. ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 2, onder a, van de Politiewet 2012 en ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 2, onder c en d, voor zover zij zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak; e. ambtenaren als bedoeld in artikel 141, onderdeel c en d, van het Wetboek van Strafvordering; f. buitengewone opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 142, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering; g. instanties die belast zijn met de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen of handelingen, beslissingen van de officier van justitie dan wel van vrijheidsbenemende straffen of maatregelen; Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
75
h. verantwoordelijken voor de verwerking van politiegegevens als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet politiegegevens; i. bewaarders als bedoeld in artikel 118, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering; j. andere autoriteiten in het buitenland als bedoeld in onderdeel a en instanties die ingevolge het internationaal recht een taak hebben in het kader van de strafrechtspleging. Artikel 39f 1. Voorzover dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang, kan het College van procureurs-generaal, onverminderd artikel 39e, aan personen of instanties voor de volgende doeleinden strafvorderlijke gegevens verstrekken: a. het voorkomen en opsporen van strafbare feiten, b. het handhaven van de orde en veiligheid, c. het uitoefenen van toezicht op het naleven van regelgeving, d. het nemen van een bestuursrechtelijke beslissing, e. het beoordelen van de noodzaak tot het treffen van een rechtspositionele of tuchtrechtelijke maatregel, f. het verlenen van hulp aan slachtoffers en anderen die bij een strafbaar feit betrokken zijn, of g. het verrichten van een privaatrechtelijke rechtshandeling door een persoon of instantie die met een publieke taak is belast. 2. Het College van procureurs-generaal kan slechts strafvorderlijke gegevens aan personen of instanties als bedoeld in het eerste lid verstrekken, voorzover die gegevens voor die personen of instanties: a. noodzakelijk zijn met het oog op een zwaarwegend algemeen belang of de vaststelling, de uitoefening of de verdediging van een recht in rechte, en b. in zodanige vorm worden verstrekt dat herleiding tot andere personen dan betrokkene, redelijkerwijs wordt voorkomen. 3. De artikelen 8, vierde lid, en 9, eerste lid, tweede volzin, zijn van overeenkomstige toepassing. (Buitengewoon) opsporingsambtenaar Artikel 141 Sv Met de opsporing van strafbare feiten zijn belast: a. de officieren van justitie; b. de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, onder a, van de Politiewet 2012, en de ambtenaren van politie, bedoeld artikel 2, onder c en d, van die wet, voor zover zij zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak; c. de door Onze Minister van Veiligheid en Justitie in overeenstemming met Onze Minister van Defensie aangewezen militairen van de Koninklijke marechaussee; d. de opsporingsambtenaren van de bijzondere opsporingsdiensten, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten. Artikel 142 Sv 1. Met de opsporing van strafbare feiten zijn als buitengewoon opsporingsambtenaar belast: a. de personen aan wie door Onze Minister van Veiligheid en Justitie, onderscheidenlijk het College van procureurs-generaal een akte van opsporingsbevoegdheid is verleend; Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
76
b. de meerderjarige personen, behorend tot door Onze Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen categorieën of eenheden; c. de personen die bij bijzondere wetten met de opsporing van de daarin bedoelde strafbare feiten worden belast, met uitzondering van de opsporingsambtenaren van de bijzondere opsporingsdiensten als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten, of die bij verordeningen zijn belast met het toezicht op de naleving daarvan, een en ander voor zover het die feiten betreft en de personen zijn beëdigd. 2. De opsporingsbevoegdheid strekt zich uit tot de in de akte of aanwijzing aangeduide strafbare feiten; de akte of aanwijzing kan bepalen dat de opsporingsbevoegdheid alle strafbare feiten omvat. 3. Onze Minister van Veiligheid en Justitie kan bepalen dat voor door hem aan te wijzen categorieën of eenheden van de in het eerste lid, onder c, genoemde buitengewone opsporingsambtenaren, de opsporingsbevoegdheid zich mede uitstrekt over andere strafbare feiten; het tweede lid is van overeenkomstige toepassing. 4. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven omtrent de verlening van de akte en het doen van de aanwijzing, het grondgebied waarvoor de opsporingsbevoegdheid geldt, de beëdiging en de instructie van de buitengewoon opsporingsambtenaren, het toezicht waaraan zij zijn onderworpen en de wijze waarop Onze Minister van Veiligheid en Justitie de opsporingsbevoegdheid van afzonderlijke personen kan beëindigen. Voorts kunnen regels worden gegeven over de eisen van bekwaamheid en betrouwbaarheid waaraan zij moeten voldoen. 5. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid, onder b, of derde lid, wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant. Strafbeschikking Artikel 257b Sv 1. Bij algemene maatregel van bestuur kan aan daartoe aan te wijzen opsporingsambtenaren in bij die algemene maatregel van bestuur aangewezen zaken betreffende overtredingen tot wederopzeggens de bevoegdheid worden verleend een strafbeschikking uit te vaardigen waarin een geldboete wordt opgelegd. 2. Voorts kan bij algemene maatregel van bestuur aan daartoe aan te wijzen opsporingsambtenaren in bij die algemene maatregel van bestuur aangewezen zaken betreffende misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf is gesteld van niet meer dan zes jaar, welke van eenvoudige aard zijn, begaan door personen die de leeftijd van achttien jaren hebben bereikt, tot wederopzeggens de bevoegdheid worden verleend een strafbeschikking uit te vaardigen waarin een geldboete van ten hoogste € 350 wordt opgelegd. 3. De ambtenaren bekleed met de bevoegdheid, bedoeld in het eerste en tweede lid, maken hiervan gebruik volgens richtlijnen, vast te stellen door het College van procureurs-generaal. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven met betrekking tot de aanwijzing van opsporingsambtenaren, het toezicht op de wijze waarop zij van de hun verleende bevoegdheden gebruik maken alsmede de intrekking van de aanwijzing van een opsporingsambtenaar. Artikel 257ba Sv 1. Bij algemene maatregel van bestuur kan aan daartoe aan te wijzen lichamen of personen, met een publieke taak belast, binnen daarbij gestelde grenzen de bevoegdheid worden verleend een strafbeschikking uit te vaardigen.
Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
77
2. De lichamen en personen bekleed met de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, maken hiervan gebruik onder toezicht van en volgens richtlijnen vast te stellen door het College van procureursgeneraal. Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven met betrekking tot het toezicht op de wijze waarop zij van de hun verleende bevoegdheid gebruik maken alsmede de intrekking van een verleende bevoegdheid door het College van procureurs-generaal. 3. Het College van procureurs-generaal stelt richtlijnen als in het tweede lid bedoeld vast na overleg met de lichamen en personen, met een publieke taak belast, op wier gebruik van de bevoegdheid een strafbeschikking uit te vaardigen de richtlijn van invloed is, dan wel met organen die deze lichamen vertegenwoordigen.
Juridisch Kader IvM | versie 1.2 Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving
78