Joost van de Goor Jaspe r
Colofon Copyright© 2012 Joost van de Goor Omslagontwerp Joost van de Goor Foto auteur Michel Marang ISBN 978 90 819576 01 NUR 301
Versie 2 (2014-10-24)
http://www.joostvandegoor.nl
Over de auteur Joost van de Goor (T ilburg, 1956) heeft na zijn compositiestudie aan het conservatorium enkele tientallen muziekstukken geschreven die in binnen- en buitenland zijn uitgevoerd. Rond zijn vijftigste levensjaar verlegt hij zijn aandacht naar de literatuur. Na een aantal korte verhalen is Jasper zijn eerste roman.
Dankwoord Ik ben veel dank verschuldigd aan Anne mie ke Elfe rs-Wijffe ls. (http://www.schrijvenisvanmij.nl/) Zonder haar betrokkenheid, aanmoediging en hulp zou deze roman er niet zijn geweest.
Joost van de Goor
Soft you now, The fair Ophelia? Nymph, in thy Orisons Be all my sins remembered. William Shake spe are , Hamle t
Proloog Inmiddels heb ik al een jaar niets meer van Jasper vernomen. Hij heeft me niet gebeld, ik heb geen brief of e-mail van hem gekregen, en in onze stamkroeg is hij ook niet meer gesignaleerd. Vermoedelijk heeft hij zich in een andere woonplaats gevestigd, of in een ander land, want in deze kleine stad is het –zelfs voor Jasper– onmogelijk zo lang onzichtbaar te blijven. Hij is weggegaan en wil blijkbaar niet meer gevonden worden. Natuurlijk heb ik me afgevraagd of hij nog wel leeft, maar eigenlijk twijfel ik daar niet aan. Jasper wil overleven. Hij zal altijd zoeken naar ruimte, en naar een omgeving waarin hij in stilte kan ademen. Daarom moest hij vertrekken. Mijn laatste ontmoeting met hem was op die winterse dag in januari, toen hij ’s ochtends vroeg in de vrieskou voor mijn deur stond. Ik werd wakker van de deurbel nadat er al een paar keer eerder was aangebeld. Het geluid was de eerste keren opgenomen in mijn droom. Pas bij de vierde of vijfde keer viel er niet meer aan te ontkomen. Ik wist dat het Jasper was. Na een korte vloek ging ik op de rand van mijn bed zitten. Ik deed het leeslampje aan en zag op de wekker dat het vijf voor zeven was. Mijn hoofd bonkte. De avond daarvoor hadden we tot sluitingstijd in café De Vijfsprong zitten drinken. Bij het afscheid op straat had ik zijn afwezige blik gezien en had ik er op aangedrongen dat hij de volgende ochtend bij mij koffie zou komen drinken. Het was ijzig koud in mijn slaapkamer. Ik trok mijn kamerjas aan en liep naar het raam om in het buitenspiegeltje naar beneden te kijken. Daar stond hij, zonder jas, in het licht van de straatlantaarns. Hij bracht zijn vinger weer naar de deurbel en hield de knop ingedrukt. Het aanhoudende gerinkel in mijn appartement rekende af met mijn laatste restje verzet. Ik rende de gang in en drukte op de knop van de intercom. Nadat ik mijn voordeur had geopend hoorde ik vanuit de trappenhal het logge geluid van zijn voetstappen dichterbij komen. ‘Is het al koffietijd?’, vroeg ik toen hij voor me stond. Op zijn gezicht verscheen de gedachte aan een glimlach. Ik stapte opzij en maakte een buiging en een zwaaiend gebaar om duidelijk te maken dat hij binnen mocht komen, waarop hij de gang in wandelde alsof het vanzelfsprekend was dat hij me op dat onzalige uur opzocht. Dat was het in zijn ogen misschien ook wel. We zagen elkaar elke dag, vaak meerdere keren per dag. Ik ontfermde me in die dagen over hem.
Terwijl hij op de bank voor zich uit zat te turen deed ik een paar schemerlampen aan. Ik draaide de thermostaat hoger en liep naar de keuken. T ien minuten later zaten we naast elkaar, met een kop koffie in de hand, te luisteren naar het doffe tikken van de verwarmingsbuizen waar warm water doorheen stroomde. ‘Heb je wat kunnen slapen?’, vroeg ik. ‘Nee.’ Hij keek me beduusd aan. ‘Ik heb twee uur in bed gelegen. Toen ben ik maar weer opgestaan.’ Ik probeerde begrijpend te knikken. De kamer werd geleidelijk warmer. ‘Ik zal het gordijn maar eens opendoen,’ zei ik terwijl ik naar het raam liep. Het was buiten nog donker maar er zou nu snel een ijl ochtendlicht boven de daken verschijnen. Aan de overkant van de straat stond een man met driftige bewegingen het ijs van zijn autoruiten af te krabben. Ik bleef kijken totdat hij instapte en stapvoets wegreed. Toen ik me omdraaide zat Jasper nog in dezelfde houding, met zijn koffiebeker in beide handen. Het was me de laatste tijd opgevallen dat er niets aan zijn gezicht was af te lezen. Hij keek niet kwaad, niet droevig en ook niet angstig. Ik was er al aan gewend geraakt dat ik zijn blik niet kon duiden en voelde niet meer die voortdurende behoefte hem te vragen hoe het met hem ging. Voor hem was het voldoende als hij even niet alleen hoefde te zijn. ‘Meer koffie, vriend?’ Ik liep voor hem langs in de richting van de keuken en bleef naar hem kijken totdat ik zijn instemmende knik zag. Toen we weer naast elkaar zaten, en het eerste fletse daglicht zich aan de onbewolkte hemel vertoonde, realiseerde ik me dat er van slapen niets meer zou komen. Ik was moe. De drank van de vorige avond zat nog in mijn lichaam. Jasper legde een hand op mijn schouder. ‘Zullen we een stukje gaan lopen?’ vroeg hij. We wandelden ’s middags vaak langs de oever van de rivier om daarna bij De Vijfsprong wat te gaan drinken, maar zo vroeg in de ochtend vond ik die gedachte afschrikwekkend. Ik tikte met de nagel van mijn wijsvinger tegen mijn koffiebeker en zag in mijn ooghoek dat hij op een antwoord wachtte. ‘Dat is goed,’ zei ik aarzelend. Hij wilde meteen opstaan. ‘Maar nu nog niet, Jasper. Eerst opwarmen. En ik ga ook nog een stevig ontbijt voor ons maken.’ Het voelde onwennig om hem in mijn eigen huis te eten te geven. We kenden elkaar al jaren, maar alleen als kroegmaatjes. Vaak zaten we urenlang bij De Vijfsprong te praten
over het leven en de kunst – ‘s zomers op het terras, uitkijkend over het plein, en de rest van het jaar aan ons tafeltje bij het raam, met een asbak en twee glazen bier. Op oudejaarsdag brak ik met de gewoonte om elkaar uitsluitend in het café te ontmoeten en nodigde ik hem uit om de avond bij mij thuis door te brengen. Zijn relatie met Elmira was nog niet zo lang voorbij en hij zag er tegenop om in zijn eentje het nieuwe jaar in te gaan. Ik vond dat ik hem niet alleen kon laten. En nu, een week later, zat hij aan mijn keukentafel en keek ik als een bezorgde vader toe hoe hij een door mij bereide uitsmijter verorberde. Het deel van mijn brein dat de gewoontes en vaste patronen onderhoudt verzette zich nog: Jasper hoorde bij het café, niet in mijn huis. Dit beeld klopte niet. Met die verwondering keek ik naar hem toen het eigeel vanaf zijn mondhoek naar beneden droop.
Het was bijna half tien toen we mijn woning verlieten. Ik had hem een dikke jas en een sjaal geleend. Warm aangekleed wandelden we samen langs de flatgebouwen en het rechthoekige parkje, en vervolgens door de smalle kronkelende straten van de binnenstad. We keken naar de grond en zwegen. De koude droge lucht tintelde tegen mijn wangen en mijn ogen. Vanaf de hoofdstraat gingen we onder de oude stadspoort door en beklommen we de treden die naar het brede wandelpad op de dijk leidden. De winter lag wijds en stil op het rimpelige water. Aan de overkant werden de daken van de huizen verlicht door de laagstaande zon. De slanke kerktoren priemde als een middeleeuws wapen in de blauwe lucht en lag ook ondersteboven, weifelend en rillend, op het ijzige rivierwater. Ik vroeg me af hoe het kwam dat rivieren meestal niet bevroren in een vorstperiode en nam me voor op zoek te gaan naar een boek waarin dat werd uitgelegd. In de verte zag ik een donker vrachtschip naderen. We wandelden verder, zoals altijd stroomafwaarts naar de oude brug, waar auto’s in beide richtingen overheen reden. Er waren nog geen andere wandelaars op de dijk. De smalle strook asfalt waarop we liepen was bleek uitgeslagen van de vorst. Ik hield mijn handen in de zakken van mijn jas en keek naar mijn bevroren adem. Een grote groep kokmeeuwen verzamelde zich krijsend bij een plek op het water waar blijkbaar iets eetbaars dreef. Toen we dichter bij de brug kwamen keek Jasper niet meer naar beneden maar naar de nieuwe woonwijk aan de overkant van de rivier. In een van die huizen woonde Elmira. Hij had veel over zijn verhouding met haar verteld. T ijdens de hoogtijdagen van hun verliefdheid liep hij over van bewondering en leek elk gespreksonderwerp uit te monden in een ode aan zijn geliefde. Op een bepaald moment werd dat zo erg dat ik De Vijfsprong een tijdje heb gemeden omdat ik die lofzangen niet meer kon aanhoren.
Toen de eerste problemen een paar maanden later begonnen heeft hij me vaak naar mijn mening gevraagd. Hij had behoefte aan een ‘onafhankelijke blik’, zoals hij het noemde. Ik herinner me vele avonden aan onze cafétafel, samen wikkend en wegend, alles nog eens op een rijtje zettend. De tweestrijd waar hij mee worstelde intrigeerde me. Vaak begreep ik niet waarom zijn probleem zo onoverkomelijk voor hem was, maar hij kon er zo overtuigend over praten dat hij me steeds weer meenam in zijn gedachtegang. Met oudjaar hebben we de hele avond over het einde van hun relatie gepraat. Dat ging zelfs door toen we met een glas champagne in de hand voor het raam naar het vuurwerk stonden te kijken. Om vier uur in de ochtend moest ik hem vragen naar huis te gaan omdat ik uitgeput was. Hij vertoonde toen nog geen enkel spoor van vermoeidheid. Ook in die eerste week van januari wilde hij nog voortdurend praten. Ik voelde me inmiddels zo betrokken bij het verhaal dat ik vaak uitkeek naar het volgende gesprek. Het was dan ook vreemd en ongemakkelijk toen hij een paar dagen voor die allerlaatste wandeling stilviel. Het praten over Elmira stopte als een radio waarvan de batterij leeg was. Na een paar vergeefse pogingen om de gesprekken weer op gang te brengen legde ik me neer bij de nieuwe situatie, een aanpassing die me onverbloemd op mijn eigen volgzaamheid wees. We naderden de brug. Het lawaai van het verkeer werd sterker: de auto’s die naar de overkant reden of daar juist vandaan kwamen, het geruis van de draaiende rubber banden op het koude asfalt, het lage brommen van motors die benzine verbrandden, af en toe het geluid van een claxon. Ik zag aan Jasper dat hij weer van de dijk af wilde. Ten tijde van onze lange gesprekken over Elmira gingen we hier altijd rechtdoor, verder over de dijk, de stad uit en met een ruime boog door het bos weer terug. Nu gingen we meteen vanaf de brug de binnenstad in, in de richting van De Vijfsprong. Het was ook wel erg koud, hield ik mezelf voor terwijl we de rivier achter ons lieten. ‘Laten we zo meteen warme chocolademelk bestellen,’ zei ik zo opgewekt mogelijk. Hij knikte en bleef naar de grond turen. We kwamen uit op het kleine plein, waar de oude huizen zwijgend in de kou stonden, neerkijkend op de kale eik in hun midden. Toen we het café binnengingen stond de kastelein met zijn vrouw te praten en kwam het geluid van de radio zacht uit de luidsprekers. Het was er lekker warm. ‘Goedemorgen heren,’ riep de kroegbaas. ‘Al vroeg op pad?’ Terwijl Jasper naar ons tafeltje liep maakte ik aan de bar een kort praatje over het weerbericht. De strenge vorst zou nog minstens een paar dagen aanhouden. Ik bestelde chocolademelk en appeltaart. Even later zaten we samen door het raam te kijken naar twee kinderen met
dikke jassen en wollen mutsen die elkaar op het plein een voetbal toespeelden. Ik dacht terug aan de wandeling langs het water en aan Jaspers blik op de woonwijk aan de overkant, het deel van de stad waar ik nooit kwam maar waar hij de afgelopen twee jaar min of meer had gewoond. ‘Heb je de laatste tijd nog iets van Elmira gehoord?’ Ik schrok van mezelf terwijl ik het vroeg, alsof ik iets ongeoorloofds deed. Hij schudde zijn hoofd. ‘Nee, en zij ook niet van mij.’ ‘Wil je er nog over praten?’ ‘We hebben alles al zo vaak doorgenomen. Het is genoeg geweest.’ Ik begon een shagje te draaien. Hij staarde naar mijn bewegende vingers. ‘Ik zal opnieuw moeten leren om alleen te leven,’ zei hij. ‘Morgen wil ik thuisblijven. Misschien de dagen daarna ook. Ik moet mijn werk weer oppakken.’ Terwijl ik naar mijn aansteker zocht liet ik die mededeling tot me doordringen. Het was goed nieuws dat hij weer wilde werken. Na het eerste trekje van mijn sigaret verspreidde zich een diepe vermoeidheid door mijn lichaam. Als ik alleen was geweest had ik waarschijnlijk een borrel besteld. Nu besloot ik nog even bij hem te blijven en dan toch maar naar huis te gaan. ‘Ik ga straks nog wat slapen, Jasper,’ zei ik aarzelend. We keken nog een tijdje naar buiten, zonder veel te zeggen. Uit een huis aan de overkant kwam een vrouw naar buiten. Ze riep luid over het plein, waarna een van de kinderen naar haar toe rende en met haar mee naar binnen ging. Het andere kind bleef alleen met zijn bal spelen.
De volgende dag heb ik Jasper niet gezien of gesproken. Toen ik rond elf uur wakker werd was ik opgelucht dat hij me niet opnieuw in alle vroegte had gewekt. Hij had dan ook gezegd dat hij die dag alleen wilde zijn. Misschien zelfs langer dan een dag. Enigszins bezorgd liep ik heen en weer door mijn appartement. Ik rookte sigaretten en dronk koffie, en stond soms lang voor het raam naar buiten te kijken. De lucht was koelblauw en het dunne zonlicht lag zwijgend op de straatstenen en op de lege parkeerplaatsen. In een van de huizen aan de overkant stond een vrouw op een trapje,
met een golvende beweging van haar lichaam de binnenkant van het raam te lappen. Toen ze me zag droop ik af en ging ik aan de keukentafel zitten lezen. Zo heb ik die dag doorgebracht, af en toe vechtend tegen de neiging om Jasper te bellen. Tegen het einde van de middag slenterde ik naar De Vijfsprong om wat te gaan eten. Hij was er niet en hij kwam ook in de loop van de avond niet binnen om een afzakkertje te drinken. De kastelein vroeg op een bepaald moment naar hem, waaruit ik afleidde dat hij de hele dag niet in het café was geweest. Nadat ik nog een tijdje vergeefs had geprobeerd met twee jonge vrouwen aan de bar in gesprek te raken, ging ik rond middernacht naar huis.
Later heb ik me nog vaak afgevraagd of ik had kunnen vermoeden dat hij zo plotseling zou vertrekken, zonder een bericht achter te laten. Ik had tenslotte gemerkt dat hij plotseling geen behoefte meer had aan gesprekken over Elmira, en ik had gezien dat de blik in zijn ogen was veranderd. Maar toen hij zei dat hij even alleen wilde zijn dacht ik echt dat hij bedoelde dat hij die ene dag niet op bezoek zou komen omdat hij zich op zijn werk wilde concentreren. Een dag later liet hij opnieuw niets van zich horen, zelfs geen telefoontje, en de daarop volgende dagen bleef het ook stil. Als de rollen omgekeerd waren geweest zou Jasper allang achterdochtig zijn geworden. Hij zou de voortekenen haarscherp hebben waargenomen, en hij zou gevoeld hebben dat er iets stond te gebeuren. Ik vond het ook wel vreemd, tenslotte moest ik ook omschakelen na al die weken waarin we elkaar zo vaak zagen. Maar ik genoot van de rust die ik lang niet had gehad. Zonder er veel over na te denken leefde ik in de overtuiging dat dit een tijdelijke pauze was en dat we snel weer langs de rivier zouden gaan wandelen om daarna wat te gaan drinken in het café. Op de vierde dag veranderde dat. Toen ik op die ochtend uit bed kwam was ik erg ongedurig. Het was zo’n onrust die na het ontwaken als een bijna vergeten droom in je hoofd rondwaart. Ik kleedde me meteen aan (wat ik anders nooit doe – ik houd ervan om ‘s ochtends lang in mijn kamerjas rond te lopen) en liep naar De Vijfsprong, waar ik de eerste gast bleek te zijn. De radio stond wat harder dan normaal. De kroegbaas bracht me mijn ontbijt en vertelde me dat de dooi die middag in zou vallen. ‘De vorst is bijna voorbij,’ zei hij op zijn bekende opgewekte toon. Een week eerder had hij op diezelfde blije manier aangekondigd dat het zou gaan vriezen. Ik had geen zin in het gebruikelijke praatje met hem. Onder het eten keek ik door het raam naar de lucht, die nog steeds strak blauw was. Ik merkte nog niets van de weersverandering die blijkbaar onderweg was. Jasper bleef door mijn hoofd spoken en ik vroeg me af of ik
boodschappen voor hem moest doen. Misschien was hij al een paar dagen de deur niet uit geweest. Een paar sigaretten later besloot ik naar zijn huis te wandelen om te gaan kijken hoe het met hem ging. Hij woonde in een van de oude straten in de binnenstad, een doorgangsstraat voor voetgangers die onderweg waren naar het winkelcentrum of met hun boodschappen terug naar de auto liepen. Daar huurde hij een ruim souterrain in een oud monumentaal pand. Ik was er een paar keer kort binnen geweest, maar alleen als ik hem kwam halen voor een wandeling langs de rivier. Het was een sfeervolle woning en ik was wel een beetje jaloers op hem, wat hij ongetwijfeld gemerkt heeft. Ik heb mezelf steeds getroost met de gedachte dat zo’n souterrain wel erg donker was en dat ik toch meer hield van het overvloedige licht in mijn moderne appartement. Toen ik zijn straat inliep probeerde ik me voor te stellen hoe ik hem aan zou treffen. Zou hij er moe uitzien, uitgeput door slaapgebrek? Zouden er lege wijnflessen op het bureau staan? Misschien had hij geen tijd voor me omdat hij druk aan het werk was. Of zou hij juist opgelucht zijn omdat ik hem na een paar eenzame dagen op kwam zoeken? Met die gedachten in mijn hoofd kwam ik aan bij zijn huis. Ik bukte me om door het smalle raam vlak boven het trottoir naar binnen te gluren en zag meteen dat zijn leren fauteuil er niet meer stond, zijn grote luie stoel op de verhoging vlak bij het raam waar hij vaak zat om na te denken en naar buiten te kijken. Nog voordat ik daar een eenvoudige verklaring voor kon bedenken viel mijn oog op de lege hoek waar zijn piano hoorde te staan. De kamer was helemaal leeg. Ook de boekenkast en het bureau stonden er niet meer. De deur naar de gang, die hij altijd open liet, was nu dicht. Aan het plafond hing geen lamp meer. Ik ging weer rechtop staan en keek verdwaasd om me heen naar de mensen die rustig naar het winkelcentrum wandelden: vrouwen met kinderwagens, een jong stelletje dat hand in hand liep, een oude man met zijn fiets aan de hand. Ik bukte me opnieuw. Op de houten vloer lagen een paar lege vuilniszakken. Jasper was vertrokken. Hij woonde er niet meer. Ik liep haastig het trapje af, naar de zware groengeschilderde voordeur, en gluurde door de brievengleuf naar binnen. Het was donker in de gang. Ik kon niet zien of de kapstok er nog hing. Nadat ik nog eenmaal door het raam had gekeken, en naar huis wilde gaan om te kijken of ik misschien een brief van hem had gekregen, besloot ik eerst maar eens aan te bellen bij de huisbaas, die met zijn gezin de bovenverdiepingen van het pand bewoonde. Hij deed zelf open. Ik stelde me voor en vroeg naar Jasper. ‘Die is eergisteren vertrokken,’ zei hij droogjes. Waarschijnlijk zag hij dat ik in de war was. Hij vertelde me dat het voor hem een grote verrassing was geweest toen Jasper de
avond voor zijn vertrek had aangebeld om nog een laatste maand huur te betalen en meedeelde dat hij de volgende dag zou verhuizen. Ik vroeg of Jasper had verteld waar hij heen ging, of hij van plan was terug te komen, en wie hem had geholpen met verhuizen. De man wist alleen dat er in de vroege ochtend een bestelauto met twee verhuizers was verschenen. Jasper had hen op straat instructies gegeven en was daarna op de fiets weggereden. Toen hij rond het middaguur was teruggekomen waren de mannen bijna klaar met inladen. De huisbaas had vanuit zijn raam gezien dat er druk werd overlegd en dat de verhuizers af en toe op een wegenkaart keken. Daarna was ook de fiets in de bestelbus geladen en waren de twee mannen weggereden, terwijl Jasper met zijn eigen auto voor hen uit reed. Ik durfde niet te vragen of hij de afgelopen dagen toevallig een vrouw bij Jasper in huis had gezien. Hij wist verder ook niets meer te zeggen, en nadat ik hem vriendelijk had bedankt ging ik weg. Een uur nadat ik er was vertrokken zat ik weer bij De Vijfsprong, aan het tafeltje bij het raam waar ik zo vaak samen met Jasper had gezeten. Ik vroeg de kroegbaas of hij hem nog had gezien. Twee dagen eerder was hij ’s ochtends even in het café geweest. Hij had koffie gedronken en zijn openstaande rekening betaald. Ik keek naar buiten. Er waren wolken aan de hemel verschenen. Het weerbericht klopte, de voorspelde dooi was onderweg. Ik probeerde te begrijpen wat er was gebeurd. Hoe lang wist hij al dat hij zou gaan verhuizen? Waar had hij zo snel een nieuwe woning kunnen vinden? Was het mogelijk dat het een impulsieve actie was, dat hij een dag voor zijn vertrek plotseling had besloten om weg te gaan? Ik probeerde me voor te stellen dat hij alle verhuisbedrijven in de stad had gebeld en had gevraagd of hij voor de volgende dag twee mannen en een busje kon bestellen, na alweer een slapeloze nacht in zijn souterrain. Ik huiverde bij de gedachte dat hij dit misschien al lang geleden had gepland en niets tegen me had verteld. Op het plein stonden twee mannen bij de eikenboom druk te praten en te lachen. Een van beiden wees in de richting van de straat die naar de rivier leidde, de ander knikte begrijpend. Ik draaide een shagje en bestelde een glas bier.
De rest van de dag ben ik bezig geweest met pogingen om Jasper te vinden. Elk uur heb ik naar zijn mobiele telefoon gebeld en een bericht ingesproken op zijn voicemail. De verhuisbedrijven die ik heb gebeld konden me niets vertellen, of wilden dit niet. Ik ben naar een bedrijf aan de rand van de stad gefietst dat tijdelijke opslagruimte verhuurde, en op de terugweg heb ik nog een keer bij zijn huisbaas aangebeld om mijn telefoonnummer af te geven. Verder wist ik niet wat ik nog kon doen. Zijn ouders waren al lang geleden overleden. Hij had nog wel een oudere zus waar hij al jaren geen contact mee had gehad maar ik wist niet waar ze woonde (volgens mij wist Jasper dat zelf ook niet). Misschien
was ze getrouwd en had ze een andere achternaam. Een zoekpoging op het internet naar haar verblijfplaats leverde in elk geval niets op. Vreemd genoeg kwam ik pas ’s avonds laat op het idee om contact te zoeken met Elmira. Haar e-mail adres was gemakkelijk te vinden, maar ik ben meer dan een uur bezig geweest met het formuleren van een kort bericht waarin ik uitlegde dat Jasper was verhuisd en waarin ik haar vroeg of ze misschien wist waar hij nu woonde. Daarna ben ik naar bed gegaan. Toen ik de volgende dag op het eind van de ochtend mijn computer aanzette kwam haar antwoord meteen binnen. Ze schreef me in vriendelijke bewoordingen dat ze Jasper al drie maanden niet had gesproken en dat ze niet wist dat hij verhuisd was. Ze wenste me veel succes met mijn zoektocht.
Inmiddels is het bijna een jaar geleden dat Jasper is verdwenen, en ik besef dat hij niet meer terug zal komen. De eerste weken na zijn vertrek heb ik elke dag naar zijn mobiele telefoon gebeld. Na ongeveer een maand bleek het nummer opeens niet meer te bestaan. Ik heb in telefoonlijsten van grote steden gezocht, zonder resultaat. Ook heb ik zijn werkgever gebeld. Een vriendelijke secretaresse vertelde me dat Jasper daar niet meer werkzaam was. Op mijn vraag wanneer hij was weggegaan antwoordde ze dat ze dat soort informatie niet mocht verstrekken. Had ik me nog meer kunnen inspannen om hem op te sporen? Vast en zeker, maar na enige tijd begon ik te berusten in zijn keuze om helemaal met het leven in dit kleine stadje te breken. Hij had geen afscheid van me genomen en ook al voelde ik me daardoor aanvankelijk gekrenkt, ik ben me steeds meer gaan afvragen welke boodschap daarin besloten ligt, zonder overigens een echt antwoord te vinden. Zijn verdwijning is even raadselachtig als het verhaal van de liefde tussen hem en Elmira, misschien wel even raadselachtig als elk liefdesverhaal.
De winter is teruggekeerd. Het vriest al meer dan een week en volgens de kroegbaas van De Vijfsprong is er nog geen vooruitzicht op dooi. Ik loop langs de rivier en denk terug aan de winter van vorig jaar, en aan die allerlaatste wandeling met Jasper. Ik sta een tijdje stil om naar een vrachtschip te kijken dat traag over het koude water glijdt en ik vraag me opnieuw af waarom de rivier niet bevroren is, terwijl het toch zo hard vriest.
Over de brug rijden de auto’s luidruchtig af en aan tussen de oude stad en de nieuwe woonwijk.
Theo
Hoofdstuk 1 Op een ochtend in april –een dag voordat hij Elmira voor het eerst zou ontmoeten– werd Jasper Gerbens, net als op de meeste andere dagen, rond negen uur wakker. Hij draaide zich op zijn rug en opende zijn ogen. De zon scheen tussen de lamellen door en tekende langgerekte verticale strepen op de muur. Terwijl hij naar die onscherpe vormen staarde, en zich voorstelde dat het mensfiguren waren die zwijgend op hem neerkeken, drong de werkelijkheid zich aan hem op alsof hij in een bioscoopzaal zat waarin tijdens de aftiteling het licht werd aangedaan. Dit was een belangrijke dag. Jasper zou vandaag een bericht krijgen waar hij lang op had gewacht. Misschien zou de telefoon zo meteen al gaan rinkelen. Hij gooide het dekbed van zich af, sprong uit bed en haastte zich naar de badkamer. Sinds enkele maanden had hij regelmatig contact met het management van een befaamd symfonieorkest over een compositieopdracht die hij wellicht zou krijgen, een opdracht om een groot werk voor koor en orkest te schrijven. Hij had een paar lange gesprekken gevoerd met de artistiek leider van het orkest en tijdens hun laatste ontmoeting –een paar dagen geleden– had Jasper de indruk gekregen dat hij een goede kans maakte. Vandaag zou hij gebeld worden en het definitieve besluit te horen krijgen. Nadat hij zich had gedoucht en aangekleed ging hij naar de keuken. Hij zette koffie, smeerde een boterham en dacht aan de docentenvergadering die vanochtend op het conservatorium werd gehouden, en waar hij eigenlijk bij had moeten zijn. Er zou worden gesproken over de komende eindexamens. Gisteravond had Jasper zich in een e-mail afgemeld. Hij had uitgelegd dat hij een afspraak had in verband met de compositieopdracht waar hij voor in aanmerking kwam. Alle collega’s wisten dat hij als componist carrière probeerde te maken; men zou er wel begrip voor hebben dat hij niet kon komen. Met zijn ontbijt liep hij naar de voorkamer, waar hij de computer aanzette en achter het scherm ging zitten eten. Er hing een zacht ochtendlicht in de kamer. Het ratelende geluid van de opstartende computer verdreef de stilte. Even later kwam er een e-mail van de directiesecretaresse van het conservatorium binnen. Ze schreef dat ze zijn afmelding aan de collega’s van de afdeling Zang had doorgegeven en ze wenste hem succes met zijn afspraak. Hij stond op en ging bij het raam zitten. Jasper woonde in het souterrain van een groot zeventiende-eeuws huis dat door de gemeente als monument was aangemerkt. De eigenaar, die samen met zijn vrouw en
tienerdochter ook in het pand woonde, had de onderste verdieping verbouwd en er een zelfstandige woning van gemaakt. Door dit deel van het huis te verhuren kon hij de hoge onderhoudskosten blijven betalen nadat de gemeente de zogeheten erfgoedsubsidie enkele jaren geleden had afgeschaft. Veel inwoners van het stadje kenden Pieter van Bommel, die behalve het monumentale pand ook twee restaurantjes bezat, en daarnaast (op een voor de meeste mensen onduidelijke manier) bij allerlei lokale politieke kwesties was betrokken. Zijn vrouw Gwendolijn had vroeger een kledingboetiek gehad en werkte nu, nadat de winkel failliet was gegaan, als vrijwilligster voor het gemeentelijk museum waar ze als gastvrouw rondleidingen verzorgde, contacten met kunstenaars onderhield en koffieconcerten organiseerde. Toen Jasper vijf jaar geleden aan zo’n zondagochtendconcert had meegewerkt, en haar had verteld dat hij woonruimte zocht, had Gwendolijn hem in contact gebracht met haar echtgenoot. Een maand later woonde hij in dit souterrain. Jasper zat in een leren Chesterfield fauteuil die op een door hemzelf getimmerde verhoging bij het raam stond. Vanaf die stoel had hij goed zicht op de straat, die ongeveer anderhalve meter hoger lag dan de vloer van het souterrain. Door dat podium zat hij precies op de juiste kijkhoogte. Van de mensen die vlak langs het lage raam liepen kon hij alleen de onderlichamen zien; de voorbijgangers aan de overkant van de straat waren van top tot teen zichtbaar. Als hij voorover boog zag hij een smalle strook lucht boven de daken uitkomen. De straat verbond het winkelcentrum in de oude binnenstad met een grote parkeerplaats. De hele dag kwamen er voetgangers langs zijn raam. Het was bijna tien uur en het was nog rustig op straat. Het zonlicht viel op het trottoir en verlichtte de oude bakstenen en de klimop van het huis van de overbuurman, waar de gordijnen nog dicht waren. ‘Hij is laat vandaag,’ mompelde Jasper. Er liepen vier vrouwenbenen aan het raam voorbij, in de richting van het winkelcentrum. Iets verderop in de straat werd door een koerier een pakketje afgeleverd. Sommige mensen liepen zonder jas op straat, anderen waren nog wat voorzichtiger maar hadden hun jas wel geopend. Het zou een zonnige dag worden. De lente kwam door het smalle raam het souterrain binnen en gaf een zachte tint aan de muren en de meubels. Vandaag zou in de luwte van zijn woning de telefoon gaan, misschien zo meteen al, en dan zou hij vernemen of hij voor het beroemde orkest zou mogen componeren. Hij stelde zich de concertzaal voor, op het moment dat de laatste tonen van zijn muziek hadden geklonken. Onder luid applaus zou Jasper het podium op gaan om de dirigent te bedanken en een diepe buiging naar het publiek te
maken. De violisten zouden hun strijkstokken in een snelle beweging heen en weer bewegen en de leden van het koor zouden met het publiek meeklappen terwijl Jasper samen met de dirigent kalm de trap op zou lopen om de zaal te verlaten. Met zijn bord en zijn lege beker liep hij door de donkere gang naar de keuken, waar overdag altijd een lamp brandde omdat er in dat deel van het souterrain geen daglicht doordrong. Terwijl hij het servies afspoelde klonk er vanuit de voorkamer een tinkelend computergeluid. Er was weer een e-mail binnengekomen. Op de klok aan de muur zag hij dat het bijna kwart voor elf was. Hij liep haastig terug naar de kamer. Op het scherm las hij de naam van de afzender: Gwendolijn van Bommel. Het was een kort bericht.
Heb je vandaag tijd?
Jasper nam een boek van zijn bureau en ging weer bij het raam zitten. Terwijl hij met zijn vingers op de hoge leuning van de fauteuil trommelde keek hij naar het telefoontoestel dat vandaag zou gaan rinkelen. ‘We zullen zien, buurvrouw,’ mompelde hij. ‘Misschien is er straks nog tijd.’ Het boek op zijn schoot was een nieuwe uitgave van Hamlet. In de gesprekken met de artistiek leider was al snel duidelijk geworden wat het orkest wilde: een cantate op een tekstfragment van William Shakespeare. Aanvankelijk dacht men aan een passage uit King Lear; later werd de voorkeur gegeven aan Hamlet. De tekst moest beginnen met de beroemde woorden to be or not to be, en eindigen op het moment dat Hamlets geliefde Ophelia opkomt en hij zijn overdenkingen abrupt staakt. Verder zou men de componist vrijlaten om in zijn eigen muzikale taal vorm te geven aan de compositie. Het stuk mocht ongeveer vijfentwintig minuten duren en de voltooide partituur moest over anderhalf jaar worden ingeleverd. Pas een jaar daarna zou de première plaatsvinden. Vervolgens zou de cantate ook op het programma staan tijdens een grote Europese tournee van het orkest. Jasper bladerde door het boek totdat hij weer bij het fragment kwam waar het allemaal om ging. Hij las het nog eens door en richtte zijn blik door het raam op de zonnige straat waar steeds meer benen in de richting van het centrum van de stad liepen. De gordijnen van de overbuurman waren inmiddels geopend en het raam van zijn slaapkamer stond op een kier. ‘Zijn of niet zijn, dat is de vraag,’ fluisterde Jasper. ‘Slapen, dromen…, het onontdekte
land…’ De telefoon zou zo direct kunnen gaan en dan zou hij horen of hij de opdracht had gekregen. Hij stond op, legde het boek terug op zijn bureau, liep een rondje door de kamer en ging achter de piano zitten, waar hij een toets aansloeg en luisterde naar de uitstervende naklank. Het was ook mogelijk dat de compositieopdracht toch aan een ander werd gegund, overwoog hij. Dat pijnlijke nieuws kon hem ook medegedeeld worden, misschien al over een paar minuten, via de telefoon die elk moment zou kunnen gaan rinkelen. Hij liep nog een rondje door de kamer, stond even stil bij het beeldscherm van zijn computer waar het bericht van Gwendolijn nog steeds openstond, en ging weer naar zijn fauteuil op het houten platform om naar de passerende mensen te kijken. Een kinderwagen werd aan zijn raam voorbij geduwd door een vrouw in een bloemetjesjurk. Aan de overzijde van de straat wandelde een jonge man met een zonnebril. De cafés zouden die dag hun terrassen openen. Iedereen zou in de zon gaan zitten om de lente te vieren. Het was tien over elf en Jasper vroeg zich af hoe hij de tijd zou kunnen doden. Na nog even naar de straat te hebben getuurd liep hij naar de achterzijde van het souterrain, naar zijn slaapkamer, waar hij de kussens langdurig opschudde en het dekbed rechttrok. Hij draaide de lamellen open en keek naar de oude tuin van de familie Van Bommel. De grote lindeboom in het midden van het grasveld stond kalm in het weelderige lentelicht en keek neer op de lage struiken om hem heen, waarover hij ’s zomers zijn schaduw wierp, maar die hij in de winter het waterige licht gunde dat tussen zijn kale takken doorscheen. Door de jonge uitkomende blaadjes die het zonlicht opvingen had de boom een zachte lichtgroene gloed. De tuin lag –net als de straat– anderhalve meter hoger dan de vloer van zijn woning, waardoor Jasper bij het naar bed gaan altijd het gevoel had dat hij in een kuil ging liggen. Hij liep de slaapkamer weer uit en bleef stilstaan bij het stenen trapje aan het einde van de gang, dat leidde naar de eikenhouten achterdeur. Op die roodbruine treden hadden dienstmeiden in de zeventiende eeuw met hun lange rokken op en af gelopen. Hij ging op de derde trede zitten, voelde de koelte van de tegels tegen zijn billen en keek via de donkere gang naar het heiige licht dat in de voorkamer hing. Zo bleef hij een tijdje zitten, luisterend naar de stilte, wachtend op het geluid van de telefoon, tot hij besloot dat dit een goed moment was om zijn dagelijkse stemoefeningen te doen. Hij liep naar de voorkamer, wierp een korte blik naar het telefoontoestel en ging bij de piano staan. Met zijn linkerhand speelde hij een lage toon. Hij sloot zijn ogen en zong een drieklank, stijgend en dalend. Vervolgens nog een, een halve toon hoger. Daarna weer een…
Jasper had vroeger gestudeerd aan het conservatorium waar hij nu les gaf. Hij was op zijn achttiende jaar aan zijn studie begonnen, dromend van een solocarrière als zanger. Al snel werd door zijn leraar opgemerkt dat hij niet alleen een uitzonderlijke stem had maar zich ook heel snel ontwikkelde. Bovendien componeerde hij zelf muziek. T ijdens het tweede studiejaar schreef hij een stuk voor bariton en strijkkwartet, op een tekst van Dylan T homas, dat hij aan zijn docent liet zien. Deze adviseerde hem om te gaan praten met een collega. Korte tijd later deed Jasper er naast zijn zangopleiding nog een studie bij: compositie. Zijn totale studietijd aan het conservatorium werd hierdoor een jaar langer dan voorzien, maar uiteindelijk studeerde hij in beide vakken met hoge cijfers af. In de eerste jaren na zijn examen leek zich een dubbelcarrière af te tekenen. Hij ging steeds meer recitals geven, samen met Carolien, zijn vaste pianiste die hij tijdens zijn studie had ontmoet. Ze waren gespecialiseerd in de liederen van Schubert. Jasper begon enige bekendheid te krijgen vanwege zijn interpretatie van Winterreise. Daarnaast schreef hij zelf liederen die hij regelmatig samen met Carolien uitvoerde. Vanaf een bepaald moment ging hij ook voor andere ensembles schrijven. Hoewel hij het componeren toen nog als een hobby beschouwde begon hij ook daarmee naam te maken. Na een aantal succesvolle jaren kwam er een ommekeer in zijn loopbaan en in zijn leven. Met zijn pianiste had hij niet alleen een muzikale en een zakelijke relatie. Ze was ook zijn geliefde. Toen ze allebei tweeëndertig waren zwichtte Carolien voor de avances van hun manager, die tevens een goede vriend van Jasper was. Het lukte haar niet de affaire geheim te houden. Toen Jasper op een dag voortijdig terugkeerde van een festival in Duitsland, en het bedrog bij zijn thuiskomst ontdekte, was niet alleen hun liefdesrelatie maar ook hun carrière voorbij. Meer dan een jaar was Jasper niet in staat om te zingen of te componeren. Hij had nog enkele verplichtingen waar hij niet onderuit kon maar nam verder geen opdrachten meer aan. Van het geld dat hij in de voorafgaande jaren opzij had gelegd leidde hij een sober leven waarin hij boeken las, langs de rivier wandelde, wat bijverdiende met het geven van privélessen, en ´s avonds af en toe een café binnenging om iets te drinken. Op een van die avonden ontmoette hij de docent die jaren geleden als eerste had gezien dat Jasper een uitzonderlijke leerling was. Deze leraar, die nog steeds op het conservatorium werkte, was in de loop van hun gesprek kwaad geworden nadat Jasper hem had verteld over het leven dat hij nu leidde. ‘Kijk eens naar jezelf,’ had de man met zijn diepe basstem geroepen terwijl hij met
gestrekte arm naar de spiegel achter de bar wees. ‘Daar zit een dwaas die zijn door God geschonken talent elke dag samen met zijn drol door het toilet spoelt.’ Het hele café had verschrikt opgekeken en Jasper was in tranen uitgebarsten. Een dag later had hij de leraar gebeld en gevraagd of deze aan hem wilde denken als er weer eens een vacature was. Het daarop volgende studiejaar was Jasper zangdocent, en gaf hij zijn lessen in hetzelfde lokaal waar hij zelf als jonge man het vak had geleerd. De man die hem aan deze baan had geholpen had ongetwijfeld verwacht dat Jasper via dit opstapje zijn carrière wel weer zou oppakken. Dat was ten dele ook zo. Hij ging weer componeren en kwam in contact met gezelschappen die zijn muziek wilden spelen. Twee jaar na zijn aanstelling op het conservatorium kreeg hij een betaalde compositieopdracht, gefinancierd door het gemeentelijk cultuurfonds van de stad waar hij werkte. Het stuk kreeg een goede recensie in een landelijke krant en Jasper voelde zich aangemoedigd om door te gaan met componeren. Als solozanger zag hij geen toekomst meer voor zichzelf. Recitals met pianobegeleiding gaf hij niet meer en de liederen van Schubert wilde hij niet meer zingen. De herinneringen aan zijn jaren met Carolien gleden langzaam weg naar een diepe onderwereld waar hij alleen in zijn nachtelijke dromen soms binnentrad.
Met zijn gezicht naar de muur zong Jasper losse tonen in het hoge register, op alle verschillende klinkers: ah,… oh,…, zacht beginnend en geleidelijk sterker wordend. Hij besteedde aandacht aan zuiverheid en variatie in kleur en vibrato: uuh,…, eeh,…. Terwijl hij een lange toon aanhield zag hij op straat een kind bij zijn raam staan. Het jongetje maakte met zijn gebogen handen een kijkgat tegen het glas en tegen zijn slapen, waardoor hij geen last had van de reflectie van het daglicht. Ze keken elkaar even aan. Juist toen Jasper wilde zwaaien kwamen de benen van de moeder van het kind in beeld. Ze pakte zijn hand en het jongetje liet zich met tegenzin meetrekken. Jasper had net weer een akkoord op de piano aangeslagen toen de telefoon ging. Het was kwart over twaalf. Hij pakte het toestel op en liep ermee de gang in. ‘Met Jasper Gerbens?’ Hij wilde zo neutraal mogelijk klinken maar hoorde toch een nerveuze trilling in zijn eigen stem. ‘Jasper! Goedemiddag!’ Het was Hans, de artistiek leider van het orkest, die het blijkbaar niet nodig vond zijn naam te noemen. ‘Ik heb goed nieuws voor je.’ In een automatische reactie, terwijl hij al begreep dat de buit binnen was, zei Jasper dat hij
benieuwd was wat dat nieuws dan kon zijn. ‘We hebben vanochtend besloten jou de Hamletopdracht te geven.’ Hans wachtte op een reactie. ‘Dat is, eh…, heel goed nieuws, Hans.’ ‘Dat dacht ik ook. Moet je horen Jasper, wij zouden de formaliteiten graag meteen afhandelen. Het contract ligt al klaar. Heb je morgen tijd om langs te komen?’ Jasper kon zich zijn agenda voor de volgende dag niet meteen voor de geest halen maar besloot dat alles hiervoor zou moeten wijken. Ze spraken een tijdstip af, wensten elkaar een fijne middag (‘wat een prachtige lentedag is het vandaag’) en namen afscheid. Terug in de voorkamer legde hij de telefoon in een gedachteloze beweging op zijn bureau. Zijn lichaam voelde slap aan. In zijn onderlip zat een lichte beving die hij niet kon tegenhouden. Hij ademde een paar keer diep en probeerde te ontsnappen aan de vreemde verdoving waardoor alles op een slow motion film leek. In een poging terug te keren naar de werkelijkheid liep hij naar de keuken om koffie te zetten. Hij leunde tegen het aanrecht, luisterde naar het pruttelende apparaat en rook de geur van koffie die als een melancholische melodie om hem heen dreef. Zijn ogen werden vochtig en hij had zin om hard te schreeuwen. Met zijn beker hete koffie liep hij naar de stoel bij het raam. Pas na ruim een half uur zitten en naar buiten staren kwam zijn blijdschap langzaam bovendrijven. Hij dacht terug aan het eerste contact met Hans, aan het moment waarop het geloof voorzichtig begon te groeien, en aan de vele twijfels die daarop volgden. Er waren ogenblikken van hoop geweest, gevolgd door een groeiende angst voor een afwijzing. Al die zorgen dreven nu weg, als een vrachtschip dat traag de haven uit vaart en aan de kade een kalme leegte achterlaat. Jasper begon zachtjes te zingen en volgde ondertussen de wiegende tred van een vrouw die aan de overkant op hoge hakken over het trottoir wandelde. Haar boezem deed hem denken aan rijp fruit. In gedachten sloeg Jasper een tweekwarts maat op de beweging van haar billen. Toen ze helemaal uit beeld was verdwenen voelde hij aan zijn kruis waar in korte tijd een erectie was ontstaan. Hij dacht aan het bericht van Gwendolijn dat nog steeds op het beeldscherm stond. Een paar tellen later nam hij zijn telefoon van het bureau en stuurde haar een SMS:
Nu?
Het antwoord kwam binnen een minuut:
Ik kom eraan.
Jasper liep naar de achterdeur en zette die op een kier. Nadat hij in de slaapkamer de lamellen had gesloten piepten de ijzeren scharnieren van de deur en klonk het geluid van klikkende dameshakken die het oude stenen trapje afdaalden. ´Dag huisbazin, komt u de huur innen?’ zei hij toen ze in de deuropening van de slaapkamer stond. Ze droeg een smaragdgroene jurk die aan de bovenkant strak aansloot en vanaf haar heupen wijd uitliep tot op haar knieën. Haar pumps en haar oorhangers hadden dezelfde kleur als haar jurk. ‘Jazeker beste huurder,’ antwoordde Gwendolijn. ‘U meende toch niet dat u zich aan uw plichten kon onttrekken?’ Jasper leunde met zijn armen over elkaar tegen de muur en zag hoe ze haar jurk openmaakte en op de vloer liet vallen. Nadat ze zichzelf in de spiegel op de deur van de klerenkast van alle kanten had bekeken kwam ze naar hem toe en maakte zijn gulp open. ‘Ah, u heeft uw dirigeerstok meegebracht,’ zei ze terwijl ze zijn broek naar beneden trok en zijn lid in haar hand pakte. Jasper ging sneller ademen en keek afwisselend naar het plafond en naar Gwendolijns gezicht. Hij dacht niet meer aan zijn compositieopdracht. Een half uur later lagen ze op het bed uit te rusten, naakt, Jasper op zijn rug, Gwendolijn op haar zij naar hem toegekeerd, haar hoofd rustend in haar hand, haar elleboog in het kussen. ‘Ik dacht dat ik vandaag geen antwoord meer van je zou krijgen,’ zei ze zachtjes. Hij keek haar aan. ‘Ik moest nog een paar dringende zaken afhandelen. Heb je je verveeld?’ ‘Nee hoor. Helemaal niet. Ik had genoeg te doen.’
Jasper glimlachte. Ze zwegen een tijdje. Gwendolijn streelde door zijn haar. Vanuit de tuin klonk het gezang van een merelmannetje. ‘Kijk je ook wel eens zomaar wat rond op het internet?’ vroeg ze plotseling, zonder aanleiding. Jasper keek haar vragend aan. ‘Daar is zoveel te vinden,’ voegde ze eraan toe. ‘Wat dan allemaal?’ probeerde Jasper. ‘Nou, bijvoorbeeld…,’ Ze deed alsof ze nadacht. ‘Er zijn veel mensen die contact zoeken.’ ‘Ja, dat is zo.’ ‘Ik vind het grappig om al die contactadvertenties te lezen,’ ging ze verder. ‘Vanochtend bijvoorbeeld vond ik een website waar mannen op staan. Mannen die andere mannen zoeken.’ ‘Oh?’ ‘Denk nu niet dat dat allemaal homo’s zijn.’ Ze klonk alsof ze een rondleiding in het museum aan het geven was. ‘Er zijn veel getrouwde mannen die wel eens willen meemaken hoe dat voelt, met een andere man…’ ‘Stiekem, neem ik aan?’ ‘Ja natuurlijk!’ riep ze ongeduldig. Er volgde weer een stilte. ‘Dat vind ik trouwens best opwindend, weet je dat?’ Haar stem was weer wat zachter. ‘Wat vind je opwindend?’ vroeg hij. Gwendolijn legde haar hand op zijn rustende geslacht en begon er langzaam mee te spelen. ‘Nou,… twee mannen, met elkaar,…’. Ze maakte haar zin niet af maar keek hem onderzoekend aan, hopend op een reactie in zijn gezicht en tussen zijn benen. ‘Vind je dat ook niet opwindend?’ vroeg ze. Jasper probeerde licht geamuseerd te blijven kijken. Hij voelde dat zijn mannelijkheid weer ontwaakte. ‘Wat vind je er dan zo geil aan?’ wilde hij weten.
‘Gewoon, twee naakte mannen met grote harde lullen die elkaar aftrekken terwijl ze allebei naar mij kijken.’ ‘Toe maar!’ lachte hij. ‘Zou je dat ook niet eens willen?’ ‘Maar ik was toch een echte vrouwenman? Dat heb je wel eens gezegd.’ Gwendolijn versnelde haar bewegingen, aangemoedigd door de instemming die ze in haar hand voelde. ‘Dat ben je ook, schatje…, dat ben je ook...’ Ze trok een been op en draaide haar bovenlichaam naar hem toe. ‘Maar ik wil je voor de gelegenheid best een keertje uitlenen aan een andere vrouwenman. Als ik er tenminste bij mag zijn.’ Jasper probeerde het beeld dat ze in hem opriep weg te duwen. Hij keek haar aan en zag gulzigheid in haar blik. ‘Stouterdje,’ lachte hij. Ze deed alsof ze niet wist wat hij bedoelde en begon harder in zijn lid te knijpen. Jasper kwam omhoog, legde haar op haar rug, klom bovenop haar en duwde zich in een vastberaden beweging naar binnen. Het matras veerde geluidloos op en neer. In de tuin, aan de andere kant van het raam, stond de oude lindeboom het warme zonlicht op te vangen alsof hij de voorbije winter al was vergeten.
Aan het eind van de middag zat Jasper weer in zijn leren fauteuil naar buiten te kijken. De meeste voorbijgangers liepen nu de andere kant op, van het centrum vandaan, op weg naar huis. Hij had de monoloog van Hamlet nog een keer gelezen en zich bij bepaalde passages proberen voor te stellen hoe een koor die woorden zou zingen. Daarna had hij een vel muziekpapier gepakt en enkele korte schetsen genoteerd. Het late middaglicht kondigde de naderende avond aan. De overbuurman was een half uur geleden de deur uit gegaan en kwam nu met een volle tas boodschappen terug. Door het plafond klonk het snelle hoge tikken van Gwendolijns schoenen. Tegelijkertijd waren er ook andere, doffere voetstappen hoorbaar. Haar man was weer thuis. Ze zouden zo direct aan tafel gaan en dan zou hij haar vertellen hoe zijn dag was geweest. Jasper besloot een maaltijd aan huis te laten bezorgen. Daarna zou hij nog wat gaan lezen of naar muziek luisteren. Hij wilde vroeg gaan slapen zodat hij de volgende dag fit en uitgerust zou zijn en de ondertekening van het contract heel bewust zou beleven. Zijn maaltijd was gebracht door een jong meisje op een scooter. Hij had haar een ruime
fooi gegeven en het gerecht in de plastic tas meegenomen naar de keuken waar hij op tafel al een bord en een glas wijn had klaargezet. T ijdens het eten dacht hij terug aan het tafereel dat Gwendolijn hem die middag had beschreven. Hij vroeg zich af of ze het al eens eerder met twee mannen tegelijk had gedaan en of ze dat werkelijk met hem wilde uitproberen. De volgende keer zou hij haar eens voorzichtig uithoren. Hij zette koffie, spoelde zijn bord af en liep naar de voorkamer waar de schemering als een druppel inkt in een glas water door het venster was binnengedrongen. Nadat hij een paar kaarsen had aangestoken zocht hij een CD uit. Even later zat hij achter de computer terwijl de openingsmaten van Stravinsky’s Orpheus uit de luidsprekers klonken. Hij luisterde naar het vreemde thema van de harp en vroeg zich af hoe het zou zijn als de fluisterende begeleiding van de strijkers zou worden vervangen door een koor. De muziek ging verder met haastige flarden van melodieën in de blazers. Jasper ging op de computer op zoek naar het verhaal van Orpheus. Toen hij las hoe de held in de onderwereld was afgedaald, en door duisternis was omgeven, dacht hij opnieuw aan de fantasie van Gwendolijn. Ze had hem verteld over een webpagina die zij die ochtend had gezien. Na enkele zoekpogingen, en een paar keer klikken, was zijn beeldscherm gevuld met foto’s van naakte mannen die in hun begeleidende tekst vertelden dat ze zin hadden in een stijve pik of een strak kontje. Jasper bladerde door de vele pagina’s, vergrootte af en toe een foto en werd na een paar minuten overspoeld door een diepe walging. Hij staarde nog even naar een afbeelding van een reusachtige penis en klikte daarna snel door naar een website voor heterocontacten, waar hij een lijst met beschikbare vrouwen zag verschijnen. Er waren veel mooie vrouwen in de wereld, vond hij, terwijl Stravinsky na een woelige passage met hoekige ritmes terugkeerde naar het rustige harpthema waarmee hij het stuk was begonnen. Jaspers oog viel op een foto van een lachende brunette waar duidelijk iemand vanaf was geknipt. Waarschijnlijk haar vorige man, dacht hij terwijl hij de advertentie opende:
Goed gezien! Dit is een halve foto. Heb jij het ontbrekende deel voor mij?
Hij glimlachte en bladerde verder, bekeek nog een paar vriendelijk ogende vrouwen en las enkele wervende teksten, tot hij vond dat hij genoeg had gezien. Het was stil in de kamer. Jasper stond op om een paar schemerlampen aan te doen en ging bij het raam zitten. Buiten was het bijna donker. De straatlantaarns strooiden een koel blauwig licht over de lege straat. In het huis van de overbuurman waren de lampen ook aan. Jasper zag hem in de keuken heen en weer lopen. Op het trottoir was een kat op een graspol
aan het kauwen. De volgende dag moest Jasper op tijd vertrekken. Hij liep naar de computer om op te zoeken hoe laat hij de trein moest nemen. De vertrektijd en het perronnummer noteerde hij op een papiertje dat hij op de hoek van zijn bureau klaarlegde. De rest van de avond las hij de monoloog van Hamlet nog een paar keer door en noteerde hij enkele ideeën op muziekpapier. Ondertussen droomde hij van een glorieuze première van zijn cantate, over tweeënhalf jaar, in een uitverkochte concertzaal. Om vijf over half elf ging hij naar bed. T ien minuten later viel hij in slaap.
Hoofdstuk 2 Precies op het afgesproken tijdstip was Jasper het kantoor van de orkestdirectie binnengegaan. Hans, de artistiek leider, had hem op zijn gebruikelijke uitgelaten manier begroet en aan een paar collega’s voorgesteld. Daarna waren ze naar een luxueus ingerichte kantoorruimte gegaan waar Hans had verteld dat de hele staf erg blij was met het genomen besluit. De directeur was ook nog even binnengekomen om het contract af te geven en Jasper een hand te geven. ‘Over twee jaar hebben we een wereldpremière van Jasper Gerbens op het programma,’ had de man met een blij gezicht geroepen. Hierna had hij zich geëxcuseerd omdat hij naar een vergadering moest. Jasper had het contract doorgelezen en zijn handtekening gezet. T ijdens een kop koffie was het gesprek over Hamlet gegaan. Hans had onlangs een mooie verfilming van het toneelstuk gezien. ‘Een indringend psychologisch verhaal,’ had hij met een plechtig gezicht gezegd terwijl hij uit het raam staarde. ‘Hamlet wordt haarscherp geportretteerd als een man die door twijfel wordt verlamd.’ Even later was hij opgestaan omdat hij al te laat was voor zijn volgende bespreking. Bij de voordeur hadden ze afgesproken dat ze na de zomer telefonisch contact zouden hebben. Jasper slenterde over het trottoir en keek naar de voorname panden in de straat. De sfeer van de ontmoeting zweefde nog door zijn hoofd. Het was geen groots ritueel geweest, ook geen feestelijke gebeurtenis, maar de handtekeningen stonden op papier. Hij kon nu echt aan het werk. Er hing een zachte voorjaarslucht in de straten, en het dunne wolkendek lag als een pas gewassen laken boven de stad. Terwijl hij in de richting van het station wandelde leek de hele wereld in een zelfverzekerde stemming te verkeren. De mensen liepen in groepjes door de straten, waren vrolijk in gesprek, of zaten rustig op een bankje te kijken naar de duiven die op zoek waren naar voedsel. Een oudere dame lachte naar hem op het moment dat ze elkaar in een smalle steeg passeerden. Bij de ingang van het station stond een man in een opvallend kleurig pak te zingen over zijn vertrouwen in God. Jasper kocht in de stationshal een broodje en at dat op een bankje op het perron op. De trein kwam al langzaam in beweging toen hij nog liep te zoeken naar een zitplaats. Het was druk, en hij had geen zin om helemaal omsingeld te zijn door mensen. Hij
opende de deur van de volgende coupé waar verderop nog enkele lege stoelen waren. Hij liep door terwijl hij zich af en toe even vasthield aan het bagagerek omdat de trein vlak buiten het station met een paar onverwachte schokken scherp afboog en via enkele wissels naar het juiste spoor werd geleid. Toen hij halverwege even stilstond om weer een plotselinge beweging van de trein op te vangen zag hij een vrouw zitten. Naast haar lag een zwarte vioolkoffer op een wit wollen vest, de twee stoelen tegenover haar waren leeg. In het bagagerek lag een kleine rolkoffer. Een paar tellen later zat hij tegenover haar. Ze was in een tijdschrift aan het bladeren en had niet opgekeken toen hij ging zitten. Jasper deed alsof hij naar buiten keek waarbij hij haar in zijn ooghoek kon zien. Ze was mooi, en alleen al daarom keek hij gauw weer weg, alsof een aantrekkelijke vrouw sneller in de gaten heeft dat ze wordt bespied. Ze had haar benen over elkaar geslagen en droeg een roodwitte bloemetjesrok tot op haar knieën. Haar geschoren onderbenen waren zo dichtbij dat hij de structuur van haar blanke huid kon zien. Hij keek weer omhoog en hoopte dat ze haar ogen zou opslaan zodat hij naar haar kon glimlachen. Ze bleef onverstoord haar tijdschrift lezen. Het was een damesmodeblad. Zoekend naar een comfortabele zithouding wendde hij zijn hoofd weer naar het raam. Kantoorpanden maakten plaats voor landelijke vergezichten. In de voorbijtrekkende weilanden stonden koeien onder het wolkendek te grazen. Verderop stonden een paar bloeiende appelbomen bij een oud huis. Jasper graaide in zijn tas, die hij naast zich op de stoel had gezet, en vond een rol pepermunt. Hij nam er een, haalde een paar blaadjes muziekpapier tevoorschijn en begon aandachtig te kijken naar de noten die hij de vorige avond had opgeschreven. Enige tijd later keek hij weer om zich heen en zag aan de andere kant van het gangpad een zwijgzaam echtpaar zitten. De vrouw droeg een hoofddoek en haar zwarte haren kwamen langs de rand naar buiten. Hij draaide zijn hoofd weer terug waarbij hij zijn blik ook weer even onopvallend langs de vrouw tegenover hem liet gaan. Hij had niet de indruk dat ze het muziekpapier al gezien had, maar toen hij een tweede pepermuntje nam zag hij dat ze even opkeek en daarna weer snel verder las. ‘Wil je misschien ook een pepermuntje?’ Jasper bracht de geopende rol in haar richting. Ze keek verbaasd op en wierp daarbij ook heel kort een blik op het papier dat op zijn schoot lag. ‘Ja graag,’ antwoordde ze met een kleine glimlach. Jasper keek naar haar korte roodgelakte nagels toen ze het snoepje uit de rol nam. Hij lachte terug en zocht ondertussen snel naar een volgende zin. Met zijn hoofd gebaarde hij naar de vioolkoffer. ‘Wat is het laatste stuk dat je gespeeld hebt?’
‘Beethoven,’ antwoordde ze. ‘En hoe lang duurde het applaus?’ Hij keek er een beetje plagerig bij, wetend dat hij haar met een onzinnige vraag van haar tijdschrift afhield. Ze keek eerst even verrast maar lachte toen ze begreep dat hij haar aandacht probeerde vast te houden. ‘Dat weet ik niet meer,’ lachte ze. Jasper keek haar even in de ogen. ‘En ben je nu op weg naar een volgend concert?’ ‘Nee, ik ben vanochtend teruggekomen uit Berlijn.’ Het leek erop dat ze het daarbij wilde laten maar Jasper wilde weten hoe ze in Berlijn terecht was gekomen. Ze legde uit dat ze twee dagen geleden was gebeld met de vraag of ze kon invallen. Ze had de volgende ochtend het vliegtuig genomen en diezelfde avond had ze op het podium gezeten. ‘Spannend,’ zei Jasper. ‘Wat heb je van Beethoven gespeeld?’ ‘Een strijkkwartet. Ze wisten dat ik de eerste vioolpartij eerder had gespeeld.’ Jasper zag aan de manier hoe ze rechtop ging zitten dat ze er trots op was dat ze dit kon vertellen. Hij liet met een knikje en een instemmende blik zien dat hij begreep dat dit geen eenvoudige opgave was geweest. ‘Zit je ook in de muziek?’ vroeg ze, kijkend naar Jaspers muziekpapier. ‘Ik ben componist.’ De woorden klonken na in zijn hoofd. Hij zag zichzelf weer op het kantoor van het orkest aan tafel zitten, terwijl hij het contract tekende. ‘Aha!’ Ze aarzelde even en vroeg toen hoe hij heette. ‘Jasper Gerbens.’ Ze reageerde niet en Jasper merkte dat ze hem niet kende. Hij wilde geen stilte laten vallen. ‘Nu wil ik jouw naam natuurlijk ook weten,’ vervolgde hij. ‘Elmira Servaes.’ Jasper had haar naam wel eens gehoord maar kon zich niet herinneren waar of wanneer dat was geweest. Hij knikte. ‘Aangenaam kennis met je te maken, Elmira.’ Hij wilde haar een hand geven, maar deed dit niet.
‘Insgelijks Jasper.’ Ze vroeg hem of hij wel vaker in de trein componeerde en hij legde uit dat hij die ochtend een opdracht had gekregen en dat dit de eerste schetsen voor het nieuwe muziekstuk waren. Elmira vroeg of hij in het stuk ook een viool zou gebruiken en hij vertelde dat het een werk voor orkest en gemengd koor zou worden. Ze raakten in gesprek over koormuziek, over de late kwartetten van Beethoven, over het muziekleven en hoe moeilijk het is om als musicus in het levensonderhoud te voorzien. Elmira had samen met haar zus een viool-piano duo. Daarnaast viel ze regelmatig in bij allerlei kamerensembles. Jasper vertelde dat hij les moest geven aan het conservatorium om rond te kunnen komen. Hij hoopte ooit van het componeren te kunnen leven. Over zijn vroegtijdig beëindigde zangcarrière zei hij niets. Hij dacht er zelfs niet aan. Ze spraken over hun lievelingscomponisten en over mooie concerten die ze hadden bijgewoond. Hij gaf haar nog een pepermuntje en zij stond een plastic flesje limonade aan hem af. Samen keken ze door het raam naar buiten en Elmira wees naar een oude boerderij waar ze wel zou willen wonen. ‘Later,’ voegde ze eraan toe, ‘…als ik ouder ben.’ Hij probeerde zich voor te stellen hoe zij over het erf van de boerderij liep om de bloemen te inspecteren, vergezeld door een hond en een kat. Elmira had een kater, genaamd Basje. Ze vertelde dat hij altijd naast haar sliep, soms zelfs met zijn lijfje onder het dekbed en zijn kop op het kussen. De conducteur kwam langs om de kaartjes te controleren en Elmira liet haar treinabonnement zien. Toen ze de kaart weer weg wilde stoppen vroeg Jasper of hij hem ook even mocht zien. ‘Je bent in werkelijkheid veel mooier dan op de foto,’ zei hij nadat hij de pasfoto had bekeken. Ze glimlachte en keek weer naar buiten. Ze waren een tijdje stil geweest toen Jasper zag dat de trein zijn woonplaats binnenreed. ‘Ik ben bijna thuis,’ zei hij. ‘Ik ook,’ antwoordde Elmira terwijl ze naar haar wollen vest pakte. Jasper keek haar aan. Ze woonde dus in dezelfde stad, of in elk geval in de buurt. Ze stond op om haar koffer uit het bagagerek te pakken. Hij ging in het gangpad staan. ‘Kan ik je helpen?’ ‘Nee hoor, het gaat wel. Dank je.’ Ze zette de koffer op de vloer. Jasper deed een stapje achteruit om haar meer ruimte te geven. Hij liet haar voorgaan toen ze naar de uitgang liepen zodat hij haar van achteren kon bekijken. Haar vioolkist hing, met twee dunne
riemen over haar schouders in het midden van haar rug. Bij het uitstappen nam Jasper de rolkoffer van haar over. Ze liepen samen het station uit, zonder veel te zeggen. Buiten bleven ze stilstaan. ‘Ik neem een taxi naar huis,’ zei Elmira terwijl ze wees naar de taxistandplaats die iets verderop lag. ‘Woon je ver weg?’ ‘Aan de overkant.’ Ze bedoelde dat ze in de nieuwe woonwijk op de andere oever van de rivier woonde. ‘En jij?’ Hij vertelde kort over zijn souterrain in het centrum van de stad. ‘Oh daar? Ik loop daar wel eens langs als ik ga winkelen!’ ‘Nou, dat zal wel heel vaak zijn,’ grapte hij. Haar lach deed hem denken aan het doorbreken van de zon op een bewolkte namiddag. Hij keek haar aan. Ze sloeg haar ogen neer. ‘Geniet van je vrije dag,’ zei hij, ‘of moet je nog studeren?’ ‘Nee, ik ga strakjes naar mijn zus. Ze is vandaag tien jaar getrouwd en ze geven een klein feestje voor de familie.’ Ze bleef staan en wachtte af. ‘Is dat de zus die piano speelt?’ ‘Ja, Marion, mijn oudste zus.’ ‘Nou, veel plezier dan.’ Hij glimlachte. ‘Jij ook een fijne middag, Jasper. Dag.’ ‘Tot ziens.’ Terwijl hij de drukke weg bij het station overstak keek hij nog even om en zag dat Elmira met haar koffer op een taxi stond te wachten. Ze staarde dromerig voor zich uit. Met dat beeld op zijn netvlies liep hij een zijstraat in. Het was een windstille dag. Ondanks de bewolking hing er een helder licht in de stad. Bij sommige huizen stonden de ramen open om de voorjaarslucht binnen te laten. Jasper bleef even stilstaan bij een muziekwinkel, bekeek de cd’s in de etalage en wandelde daarna rustig verder. Via een
smalle steeg kwam hij bij de oever van de rivier, waar hij op een bankje ging zitten. Het water klotste zacht tegen de kade. Aan de overkant lag het daglicht roerloos op de daken van de woonwijk waar Elmira woonde. De veerboot die alleen in de lente en de zomer in gebruik was gleed langzaam over de waterspiegel, vergezeld door kwetterende meeuwen die hoopten een stuk brood toegeworpen te krijgen. Langzaam kwam de compositieopdracht terug in Jaspers gedachten. De komende tijd zou hij al zijn vrije tijd aan het schrijven van zijn cantate wijden. Hij nam zich voor om de monoloog van Hamlet vanavond met viltstift op een groot vel papier te schrijven en aan de muur te hangen. Daarna zou hij zijn bureau opruimen en een stapel muziekpapier en een potlood klaarleggen. Hij zou met een boek en een glas wijn in zijn fauteuil gaan zitten, wachtend tot het tijd was om te gaan slapen, af en toe kijkend naar het stille avondlicht dat de stad als een dunne laag zwarte waterverf zou bedekken.
Hoofdstuk 3 Jasper keek zijn aantekeningen van die ochtend nog een keer door. Hij had vijf vellen muziekpapier volgeschreven met fragmenten voor gemengd koor, op de woorden van Hamlet. Terwijl hij de baslijn zong sloeg hij de maat met zijn potlood en stelde hij zich voor dat de andere stemmen met hem meezongen. Hij liep naar de piano, speelde een reeks akkoorden en ging terug naar het bureau om enkele noten uit te gummen en te vervangen door andere. De eerste inzet van het koor moest ingetogen klinken, als een nieuwe gedachte die zojuist uit het niets was ontstaan en daarom schuchter en aftastend werd uitgesproken. To be or not to be. Jasper zocht naar harmonieën die de suggestie van een grondtoon vermeden, die ijl en gewichtloos in de lucht zweefden. In de onbestemde toonzetting van die eerste woorden zou Hamlets vertwijfeling al moeten doorklinken. Op de hoek van het bureaublad lag een stapel boeken met vertaalde toneelstukken van Shakespeare. Daarnaast lag een vel papier met daarop enkele korte aantekeningen. …Duits, Italiaans, Frans, Spaans, Nederlands,… …zijn of niet zijn…, …Essere o non essere…, Sein oder Nichtsein… Vorige week had Jasper het idee gekregen om de beroemde eerste zin van de monoloog in verschillende talen te gebruiken. Hem stond een subtiel weefsel voor ogen waarin meerdere vertalingen door elkaar zouden klinken, waarin de betekenis zou oplossen en alleen de klank van de woorden zou overblijven. Hij hoorde de muziek al bijna. Het koor zong in vier talen tegelijk, maar door het gelijkmatige metrum en door de heldere begeleiding van het orkest bleef het klankbeeld overzichtelijk. Met die ideeën wilde hij de komende dagen verder experimenteren. Jasper rekte zich uit en liep naar de keuken om iets te eten te halen. Over een uur moest hij op het conservatorium zijn om les te geven aan een leerling die volgende maand examen deed. Het was eind mei en het studiejaar was bijna voorbij. Met zijn boterham in de hand ging hij in zijn leren fauteuil bij het raam zitten. Het zou een zonnige middag worden. Het wolkendek dat vanochtend vroeg nog boven de daken had gehangen was inmiddels weggetrokken. De ramen van het huis van de overbuurman stonden wijd open. Op het trottoir aan de overkant liep een man in een T-shirt en een
korte broek in de richting van het winkelcentrum. Door het schuin invallende zonlicht leek de dunne stoflaag op de ruit op een half doorschijnend membraan dat tussen Jasper en de buitenwereld hing. De monoloog van Hamlet zweefde door zijn hoofd. ‘Ik kan de woorden ook achterstevoren laten zingen,’ mompelde hij met volle mond. ‘Ot… Eb… Ro… Ton… Ot… Eb…’. Hij ging weer aan het bureau zitten om een aantekening te maken. Toen hij de omgekeerde woorden op een lage toon zong merkte hij dat de klanken op een vreemde taal leken. ‘Oteb Roto Noteb.’ Hij krabbelde een paar noten op een notenbalk, keek er nog een keer naar en haastte zich om de autosleutel uit zijn jas te pakken en naar het conservatorium te gaan.
Na afloop van de les had hij in de gang even staan praten met de directeur, die wilde weten of Jasper nog bijzondere wensen had voor het lesrooster van het volgend schooljaar. Hij had geantwoord dat hij het liefst ’s middags lesgaf omdat hij de ochtenden voor zijn compositiewerk wilde reserveren. ‘Daar houden we graag rekening mee,’ had de man glunderend geantwoord. ‘Je cantate moet tenslotte een succes worden.’ Jasper had hem bedankt en was vertrokken met de mededeling dat hij geen tijd had om lang te babbelen. In de auto, op weg naar huis, dacht hij na over het omkeren van woorden. Hij probeerde allerlei passages uit de monoloog uit, en proefde de klank van de nieuwe woorden terwijl hij ze langzaam uitsprak. ‘… ot eid, … ot peels, … ot maerd, …’ Het ging hem steeds gemakkelijker af de woorden achterstevoren uit te spreken. De nieuwe teksten klonken mooi en deden exotisch aan. ‘… sith latrom lioc …’ Jasper reed de binnenstad in en parkeerde zijn auto vlakbij zijn huis. Er hing een zomerse sfeer in de stad. Overal liepen jonge vrouwen met zonnebrillen, gekleed in dunne zomerjurkjes. Hij besloot naar De Vijfsprong te lopen en op het terras wat te gaan drinken. Nadat hij in de schaduw van het cafépand aan de laatste vrije tafel was gaan zitten kwam de serveerster lachend naar hem toe. Ze praatten even over het mooie weer en
hij bestelde een espresso met een glas water. In het midden van het plein, bij de oude eikenboom, stond een jongetje zijn voetbal hoog te houden, afwisselend met zijn bovenbeen en zijn voet. Langs het terras liepen mensen te zoeken naar een plek om even uit te rusten. Aan een ander tafeltje zaten twee vrouwen met elkaar te praten. Een van hen droeg een korte gebloemde rok. Jasper liet zijn blik van haar gezicht, via haar borsten, afdalen naar haar blote benen. Toen ze zag dat ze bekeken werd ging ze verzitten en draaide ze haar lichaam van hem weg. Jasper sloot zijn ogen om de warme middagzon te voelen en te dagdromen over zijn compositie. Hij schrok toen hij een luide mannenstem van dichtbij tegen hem hoorde praten. ‘Hé kerel, had je gisteren geen zin om terug te zwaaien?’ Jasper keek op en zag een forse man met een stoppeltjesbaard naast zich staan. Hij droeg een spijkerbroek en een houthakkersbloes. ‘T heo.’ ‘Ik zag je gisteren achter je raam zitten. Je leek op een ouwe hoer die geen klanten meer kan krijgen.’ ‘T heo. Jij bent natuurlijk ook weer van de partij,’ riep Jasper. T heo stak zijn armen omhoog en maakte een sierlijke buiging, als een balletdanser die het publiek bedankt. ‘Zoals je ziet, goede vriend!’ Hij ging naast Jasper zitten. ‘Vreemde krachten dreven mij wederom naar deze barmhartige instelling waar men de dorstigen laaft.’ ‘Ik geloof dat ik mijn onbehoorlijk gedrag van gisteren moet goedmaken,’ reageerde Jasper. ‘Mag ik je een verfrissing aanbieden?’ ‘De regels der hoffelijkheid verbieden mij zulk een grootmoedig gebaar met een afwijzing te bezoedelen.’ Jasper glimlachte, stak een arm omhoog terwijl hij de serveerster aankeek, en maakte een beweging met zijn hand waardoor zij wist dat ze twee glazen bier moest brengen. ‘Jij hebt onze verzorgster goed afgericht, Maestro’ zei T heo terwijl hij zijn aansteker op tafel legde en een shagje begon te draaien. ‘Zo goed heb ik haar niet onder controle. Wat is je prijs om mij je geheim te vertellen?’ ‘Ik vrees dat het een aangeboren en daarom niet overdraagbaar talent is.’ Hij nam de
aansteker van tafel en gaf T heo vuur. ‘Ik hoorde laatst in een oude Amerikaanse film de ultieme waarheid over vrouwen…,’ zei T heo terwijl hij zijn rook uitblies. ‘Vertel.’ ‘Als ze geen bevelen krijgen, dan gaan ze zelf bevelen geven. Onsterfelijke woorden uit de mond van Dean Martin. Of was het Frank Sinatra…?’ T heo deed alsof hij diep nadacht. ‘Ik heb de rest van mijn leven geen andere waarheden meer nodig,’ concludeerde Jasper. De serveerster kwam de biertjes brengen. Terwijl ze de glazen op de tafel zette keek T heo naar haar decolleté. ‘Yvette, ik wil je bedanken. Niet alleen voor dit heerlijke bier, maar vooral voor de moeite die jij je elke nacht getroost om in mijn dromen je opwachting te maken.’ ‘Oh, goed dat je erover begint T heo…,’ reageerde Yvette, ‘…voor ik het vergeet…, de komende nacht kan ik niet.’ Ze knipoogde naar Jasper en liep weg. ‘Ze heeft namelijk een afspraak met mij,’ vulde Jasper aan. ‘Jij hebt daar geen tijd voor, goede vriend. Je moet je krachten sparen voor Hamlet.’ T heo dronk zijn glas half leeg. ‘Bovendien heb jij een wulpse buurvrouw die op bezoek komt als je met je vingers knipt.’ Jasper glimlachte en zweeg. T heo nam nog een slok en voelde aan zijn ongeschoren kin. Allebei tuurden ze een tijdje naar de oude boom op het plein, en naar het zonlicht dat als een goudkleurig satijnen laken op de plavuizen lag. ‘Als onze woorden in schoonheid onderdoen voor de stilte…,’ mompelde T heo, ‘… laten we dan zwijgen.’ ‘Is dat afkomstig uit jouw pen?’ vroeg Jasper. ‘Helaas niet, Maestro. Maar omdat je me het mes op de keel zet zal ik je nu, als eerste sterveling, deelgenoot maken van een afgelopen nacht geboren kunstwerk.’ T heo tastte in de borstzak van zijn blouse en haalde een stukje papier tevoorschijn. ‘Was dat voor of na het bezoekje van Yvette?’ informeerde Jasper.
‘Zwijgt, gij beeldenstormer!’ T heo schraapte zijn keel.
‘De middag werd lila toen je binnenkwam Een glans van lachende woorden
En toen je daar zat en ik tegen je sprak schonk jij een gutsend verlangen in mijn schuwe ogen
De middag werd wijnrood toen ik binnenkwam Een dans van schreeuwende zachtheid’
Terwijl T heo het papiertje weer wegstopte staarde Jasper naar de daken van de huizen aan het plein. Hij dacht aan een vrouwenlichaam. Het was niet het lichaam van Gwendolijn, ook niet dat van Carolien. Ergens op de wereld leefde een vrouw die hij nu nog niet kende, maar die hij ooit zou ontmoeten. Hij had zich nog geen beeld van haar gevormd. De contouren van haar silhouet waren wazig en haar gezicht was onzichtbaar. Voor haar zou hij ooit –als ze zijn pad eenmaal had gekruist– een zuivere liefde voelen, en zij zou op dezelfde manier van hem houden, zonder geheimen en zonder verborgen bedoelingen. Hij zou niet bang zijn dat ze zijn vertrouwen zou beschamen door haar liefde heimelijk aan een ander te geven, zoals Carolien vijf jaar geleden had gedaan. De nog onbekende vrouw zou zijn geliefde en zijn beste vriendin zijn. Samen zouden ze de wereld als het decor van hun verbondenheid zien. Jasper dacht soms aan haar als hij ’s avonds in bed op de slaap lag te wachten, of als hij op een windstille dag langs de rivier wandelde en naar het weerkaatsende licht op het water keek. Ook als hij naar muziek luisterde kon ze in zijn gedachten verschijnen. Dan meende hij haar glimlach te zien, en op die momenten geloofde hij dat zij ook op hem wachtte. De afgelopen weken, terwijl hij werkte aan de cantate, had hij soms het gevoel gehad dat hij zijn muziek alleen maar
voor haar schreef. Hij keek naar T heo en wist niet hoe hij op het gedicht moest reageren. ‘Niets zeggen, vriend. Proost. Laten we drinken op de schone kunsten.’ T heo hief zijn glas in de richting van Jasper. ‘Proost T heo, op de schone kunsten.’ Ze dronken hun glas leeg en T heo gebaarde naar Yvette dat ze nog twee biertjes mocht brengen. ‘Kijk Maestro, ze gehoorzaamt. Ik kan het ook,’ zei hij glunderend. Jasper klopte T heo op zijn schouder. ‘Ze ligt aan je voeten. Ik ben trots op je.’
Hoofdstuk 4 Die ochtend was Jasper op het conservatorium geweest om als commissielid een eindexamen bij te wonen. De directeur had hem hiervoor op het laatste moment ingeroosterd omdat de student, een slagwerker, uitsluitend eigentijdse muziek zou gaan spelen. Het hoogtepunt van het programma was de monumentale compositie Kontakte van Karlheinz Stockhausen. ‘Dit moet je echt meemaken, Jasper,’ had de directeur gezegd. ‘Egbert Boshuizen is geweldig. Zo’n bijzonder talent hebben we hier sinds jouw eindexamen niet meer gehad. Dit concert is voor jou heel interessant.’ Met tegenzin had Jasper ingestemd. T ijdens de uitvoering had hij zich geërgerd aan de harde elektronische geluiden en aan de grote batterij slagwerkinstrumenten die door de componist was voorgeschreven. Hij had een paar keer onopvallend op zijn horloge gekeken, verlangend naar het moment waarop hij naar huis kon gaan om zich onder te dompelen in de intieme koorklanken van zijn cantate. Na afloop van het examen had hij Egbert Boshuizen gefeliciteerd en was hij, terwijl iedereen naar de drankjes liep, snel vertrokken zonder iemand gedag te zeggen. Hij zette zijn auto op een grote parkeerplaats in de buurt van de rivier en wandelde door de oude straten van de binnenstad naar het souterrain. Terwijl hij naar de dichte bewolking keek en de zachte zomerwind langs zijn wangen voelde glijden vervlogen de laatste klanken van het examen en kwam zijn eigen muziek bovendrijven. Vanmiddag wilde hij de orkestrale passage die de eerste inzet van het koor inleidde nog eens goed bekijken. Misschien zou hij de lang aangehouden noten van de hoorns schrappen en een paar zachte pianoakkoorden aan het weefsel van strijkers en pauken toevoegen. Daardoor zou het ritme waarin het orkest speelde natuurlijker overgaan in de eerste woorden van Hamlet, die a capella zouden worden gezongen. Met dat idee in zijn hoofd kwam hij aan bij zijn woning, waar Gwendolijn op het trottoir naar haar huissleutel stond te zoeken. Toen Jasper kort kuchte keek ze op uit haar handtas. ‘Hé, dag Jasper.’ Hij glimlachte.
‘Hoe gaat het met je?’ vroeg ze. ‘Goed hoor.’ ‘Heb je het druk vandaag?’ ‘Valt wel mee,’ antwoordde hij. ‘Ik heb een zware ochtend op het conservatorium achter de rug, maar ik heb nu gelukkig geen afspraken meer.’ ‘Oh? Dan is het misschien tijd voor een pauze, voordat je hier thuis weer aan de slag gaat.’ Ze gaf hem een knipoog. Jasper dacht snel na. Hij wilde componeren maar besloot dat Hamlet wel even kon wachten. ‘Over een half uur? Schikt dat, buurvrouw?’ ‘Uitstekend buurman. Wilt u dan de achterdeur openen en de lamellen sluiten?’
Jasper kwam met twee glazen frisdrank de slaapkamer binnen, zette ze op het nachtkastje en trok zijn kamerjas weer uit. ‘Een glaasje fris om op krachten te komen,’ zei hij terwijl hij naast haar ging liggen. ‘Hoezo? Ik ben nog lang niet moe hoor,’ lachte Gwendolijn. Ze gaf hem zijn glas aan. ‘Maar jij misschien wel. Je had ook al een zware ochtend op je werk.’ Hij knikte en nam een slok. ‘Had je een lastige leerling?’ vroeg ze. ‘Nee, ik moest bij een eindexamen aanwezig zijn. Die jongen speelt erg goed, maar ik vond de muziek verschrikkelijk.’ ‘Wat was er dan mis mee?’ ‘Veel te hard, en veel te veel informatie.’ Hij zag Egbert weer op het podium staan, omringd door slagwerkinstrumenten, terwijl de elektronische klanken vanuit alle hoeken door de ruimte vlogen. Gwendolijn legde haar hand op zijn hoofd en speelde met zijn haren. ‘Jullie musici zijn
ook zo sensitief. Was die jongeman ook zo’n gevoelig type?’ ‘Nee. Egbert heeft meer weg van een jonge wilde stier.’ ‘Hm…’ Ze tuurde langs hem heen naar de muur. ‘…interessant.’ ‘Wat?’ ‘Misschien is hij geschikt voor ons,’ lachte ze. Jasper keek haar vragend aan. ‘Je weet wel.’ Ze draaide zich verder naar hem toe. ‘Aha. Dat…’ Hij begreep waar ze op doelde. Het leek haar spannend om met twee mannen tegelijk naar bed te gaan en ze had al een paar keer gevraagd of Jasper voor de tweede man kon zorgen. ‘Ja, dat.’ Ze glimlachte en streelde zijn wang met de top van haar wijsvinger. ‘Zo’n hele jonge man lijkt me wel wat. Is die Egbert aantrekkelijk?’ Jasper keek de kamer in en stelde zich voor dat Egbert zich bij het bed stond uit te kleden. ‘Hij is niet mijn type,’ glimlachte hij. ‘Jammer,’ zei ze zachtjes. Hij zweeg en zocht naar een ander onderwerp. ‘Wanneer gaan jullie ook al weer naar Frankrijk?’ vroeg hij. ‘Over drie weken. Heb ik je al verteld dat we twee maanden wegblijven?’ ‘Twee maanden?’ ‘Ja. We hebben in hetzelfde dorp een tweede huisje gekocht om aan toeristen te verhuren. Pieter heeft al een paar mannetjes geregeld om de verbouwing uit te voeren, maar hij wil er zelf bij zijn om toezicht te houden.’ ‘En wat ga jij met al die tijd doen? Ga je die ingehuurde mannetjes lastig vallen? Dan komt het huisje nooit af.’ Ze schaterde. ‘Ik vermaak me wel, schat. Maak je geen zorgen. Maar jij zult je dus een
tijdje zonder mij moeten redden.’ ‘Ik ga de hele zomer aan mijn cantate werken. Maar eh…, jammer dat je niet op bezoek kunt komen als ik pauze heb.’ Hij glimlachte en kneep in haar dijbeen. ‘Ik zal me moeten behelpen,’ zei hij. Gwendolijn gaf hem een zoen en keek op de wekker. Het was half vier. ‘Ik moet gaan,’ zei ze. ‘Pieter zou vandaag wel eens vroeg thuis kunnen komen.’ Ze stond op om zich aan te kleden. Met zijn handen achter zijn hoofd bleef Jasper op bed liggen om naar haar te kijken. ‘Weet je,’ zei ze terwijl ze voor de spiegel van de kleerkast stond en de sluiting van haar BH vastmaakte. ‘Jij zou een lieve vriendin moeten hebben.’ ‘Oh?’ ‘Ja, je bent veel te vaak alleen.’ Ze trok haar spijkerbroek aan en bekeek haar achterkant in de spiegel. ‘Wil je van me af?’ vroeg hij lacherig. ‘Nee schat, helemaal niet. Ik heb hierboven toch ook een man in huis?’ Jasper ging op de rand van het bed zitten. ‘Hoe zie je dat dan?’ ‘Volgens mij zouden onze afspraakjes er alleen maar spannender van worden,’ ging ze verder. ‘T rouwens, de meeste getrouwde mannen zijn juist dankzij hun minnares heel tevreden over hun huwelijk, wist je dat?’ ‘Nee. Dat wist ik niet.’ Hij stond op en liep met haar mee de gang in. ‘Je zit hier elke avond maar in je eentje,’ zei ze terwijl ze de klink van de achterdeur vasthield. ‘Dat is niet gezond.’ Hij keek haar verbaasd aan. ‘Het valt wel mee, hoor.’ ‘Ik moet nu echt gaan. Dag knul.’ Ze gaf hem nog een zoen en streelde even over zijn blote borstkas. Hij keek naar haar wiebelende billen tot ze achter een hoge struik verdwenen.
‘s Middags had Jasper nog even geprobeerd aan zijn compositie te werken. Hij had de hele tijd naar het muziekpapier zitten staren, en aan het gesprek met Gwendolijn gedacht. Een lieve vriendin zou goed voor hem zijn, had ze gezegd. Het was niet gezond om zo veel alleen te zijn. Rond half zes was hij naar de keuken gegaan om de avondmaaltijd te bereiden. Hij ging met zijn bord eten achter de computer zitten. Met een paar muisbewegingen en enkele toetsaanslagen navigeerde hij naar een webpagina waarop vrouwen uit het hele land zichzelf presenteerden. Ze zochten allemaal contact met een man. Terwijl hij met zijn linkerhand af en toe een hap nam bladerde hij met de andere hand door de foto’s en teksten op het scherm. Hij las oproepen van vrouwen die droomden van romantiek en liefde. Ze schreven dat ze een fijn leven hadden en alleen nog een man misten die hun bestaan zou vervolmaken. Die man werd uitvoerig beschreven. Hij moest gevoelig zijn, geïnspireerd in het leven staan en zich willen openen voor gezamenlijk geluk. Het viel Jasper op dat trouw en eerlijkheid heel belangrijk werden gevonden, en dat de mannen attent moesten zijn en goed moesten kunnen luisteren. Na een uur rondkijken zat Jaspers hoofd vol met lachende vrouwengezichten en verleidelijke verhalen. Hij had de afwas gedaan en ging met een kop koffie in de fauteuil bij het raam zitten. Er hing een stil zomeravondlicht op straat. De overbuurman stond met een heggenschaar in de hand naar de klimop tegen zijn voorgevel te kijken en merkte niet dat er door de openstaande voordeur een kat naar binnen sloop. Even later zag Jasper dat de man zijn huis weer binnenging en de deur dichtdeed. Het was alsof hij naar een lege bühne keek, waarop de laatste acteur zojuist tussen de coulissen was verdwenen. De straat was leeg en Jasper dacht aan Carolien. Vijf jaar geleden was hij onverwacht thuisgekomen en had hij ontdekt dat zij hem bedroog met hun manager. Die dag, en de gebeurtenissen die daaraan vooraf gingen lagen in zijn geheugen opgeslagen als een videoband die op onverwachte momenten door een onzichtbare hand werd gestart. Na een optreden in Londen –Jasper was even naar de kleedkamer geweest om zich om te kleden– kwam hij de zaal weer in en zag hij Carolien en hun manager samen bij de piano staan. Ze stonden zo dicht bij elkaar dat hun heupen elkaar bijna raakten. Jasper schrok van haar lichaamshouding en van de uitdrukking op haar gezicht. Carolien had een uitstraling waar hij geen naam aan kon geven maar die hem als een mes door zijn buik sneed. Ze werd omgeven door een aura van opwinding en wellust. Dat beeld liet hem in de dagen daarna niet meer met rust. In dat ene ogenblik op het podium, dat maar een paar tellen had geduurd, was de werkelijkheid veranderd. Zonder het zelf te beseffen had Carolien een onthullend signaal uitgezonden en haar geheim
blootgegeven. Jasper wist dat hij zich niet vergiste maar kon niets bewijzen. Hij voelde zich alsof hij na een aardbeving onder het puin was bedolven en moest wachten op zijn redding. Naarmate de tijd verstreek veranderde zijn bezorgdheid in een paniekerige angst. Toen Carolien op een avond zei dat ze naar een vriendin ging volgde hij haar zonder dat ze het merkte. Hij zag haar een café binnengaan en bleef buiten wachten. Een kwartier later gluurde hij door het raam naar binnen zag hij dat ze met die vriendin aan een tafeltje zat. Ze had niet gelogen. Vermoeid slenterde hij weer naar huis, waar hij diezelfde avond al haar e-mails las, waarin hij ook geen aanwijzingen voor haar ontrouw vond. Op zekere dag vertrok hij naar Frankfurt voor een solo-optreden met een Duits kamerorkest. Carolien ging niet mee. Jasper zou vier dagen wegblijven, maar op de tweede dag –na afloop van het concert– stapte hij rond middernacht in zijn auto en reed naar huis. Om vijf uur in de ochtend opende hij de deur van de slaapkamer en vanaf dat ogenblik was de nieuwe werkelijkheid onontkoombaar en onherroepelijk. Zijn beste vriend sliep in zijn bed, naast Carolien. Haar ondergoed lag naast het nachtkastje op de houten vloer. Nog dezelfde dag kondigde hij aan dat hij zou gaan verhuizen, en ging hij op zoek naar een andere woning. Korte tijd later bood Pieter van Bommel hem het souterrain in de binnenstad aan. Toen het moment van afscheid was aangebroken wilde Carolien hem voor de laatste keer omhelzen. Hij rukte zich met een venijnige beweging van haar los en liep weg zonder om te kijken. Toen hij een week later na een lange avondwandeling thuiskwam hing er een plastic tas aan de deurklink, met daarin een paar kleine spullen die hij bij de verhuizing was vergeten. Dat was vijf jaar geleden. Het was buiten al schemerig toen de deur aan de overkant van de straat openging. De kat die eerder die avond naar binnen was geslopen werd door de overbuurman op het trottoir gezet. Het dier keek bedremmeld om zich heen, leek zich even af te vragen wat het nu zou gaan doen, en kuierde daarna weg, om een paar meter verderop onder een houten poort door te kruipen en in een donkere gang te verdwijnen.
Hoofdstuk 5 De veerman had even gewacht om een vrachtschip te laten passeren en was daarna aan de oversteek begonnen. Jasper leunde op de ijzeren reling en voelde de trilling van de dieselmotor door zijn armen trekken. Op het wateroppervlak wiegde het spiegelbeeld van een eenzame wolk met de golven mee, omringd door honderden fonkelende stipjes zonlicht. Een paar kwetterende kokmeeuwen cirkelden om de pont heen en verdwenen weer toen er verderop, vanaf een rondvaartboot, brood in het water werd gegooid. Jasper liep een stukje verder over het dek en zag de oude huizen van de binnenstad langzaam dichterbij komen. Rond het middaguur was hij naar buiten gegaan om een lange wandeling langs de rivier te maken. Het was een warme dag in juli. Jasper was de stad uit gelopen en had op een terras in een naburig dorp een broodje gegeten. Daarna was hij over het voetgangerspad langs de snelweg naar de overkant gewandeld om via de andere oever terug te keren naar de stad. Bij het oude kerkje, dat was ingebouwd tussen de huizen van de nieuwe woonwijk, had hij op een bankje in de schaduw zitten wachten op de veerpont. Nadat de veerman de loopplank had uitgeschoven ging Jasper aan wal. Het was druk op de kade. Overal liepen mensen in zomerse kledij. Bij de oude stadspoort stond een groep Japanse toeristen foto’s te maken en te luisteren naar het verhaal van hun gids. Echtparen met kinderen wandelden langs het water en keken naar de passerende zeilboten. Uit een café klonk muziek. Jasper slenterde verder de binnenstad in en dacht aan zijn cantate. De hele ochtend had hij, evenals de voorgaande dagen, naar een leeg vel muziekpapier zitten staren. Hij had zijn oude aantekeningen doorgelezen, sommige vocale passages hardop gezongen en de instrumentale begeleiding op de piano doorgespeeld. Steeds opnieuw was hij van de pianokruk opgestaan om een paar rondjes door de kamer te lopen en na te denken. De ideeën die hij in het voorjaar had genoteerd, en die hem toen de hoop hadden gegeven dat hij zijn compositie nog voor het einde van de zomer zou kunnen voltooien, waren bleek en zielloos geworden. De flarden van melodieën in zijn schetsboek leken op willekeurige notenreeksen zonder betekenis. Zittend in zijn fauteuil bij het raam had hij zich afgevraagd waarom de inspiratie enkele weken geleden was weggeëbd en hoe hij die impasse kon doorbreken. Er hing een lome middagwarmte in de stad. Jasper liep door een verlaten straat, voelde in zijn nek een paar druppels zweet naar beneden glijden en stak over om in de schaduw
van de huizen te gaan lopen. Toen hij vlakbij zijn souterrain was keek hij omhoog naar de gesloten gordijnen van de familie van Bommel. Hij probeerde zich voor te stellen hoe Pieter op dit moment bij hun pas gekochte huis in Frankrijk toezicht hield op de verbouwing, en hij zag Gwendolijn in een zomerjurk op een terras zitten en een koel glas Chablis drinken. Op de dag van haar vertrek, twee weken geleden, had Jasper ’s ochtends een brief van haar op de deurmat gevonden. Hij legde zijn huissleutel op de piano, zette de computer aan en ging naar de keuken om een glas koud mineraalwater in te schenken. Toen hij in de kamer terugkwam bleef hij bij zijn bureau stilstaan om door zijn aantekeningen te bladeren. Het was alsof de noten in een andere tijd waren opgeschreven. De muziek was verdampt en de bolletjes en streepjes waren als uitgedroogd bezinksel op het papier achtergebleven. De afgelopen dagen was elke poging om het werk nieuw leven in te blazen mislukt. Op sommige momenten kwam zelfs de gedachte opzetten om Hans te bellen en hem te vragen de opdracht in te trekken. Zuchtend stopte Jasper de papieren in een map. Hij nam Gwendolijns brief uit een lade en ging daarmee in de fauteuil bij het raam zitten.
Lieve Jasper,
Als je dit leest ben ik onderweg naar Frankrijk. Het worden twee luie maanden. Ik vind het heerlijk om ’s middags in de zon te zitten en naar de heuvels te kijken, of met de buurvrouw te gaan winkelen in een van die leuke stadjes in de omgeving. En als Pieter overdag de bouwvakkers gaat opjagen zal ik af en toe naakt op bed gaan liggen. Ik moet me immers behelpen zonder mijn sexy buurman. Op die momenten zal ik aan je denken en leuke verhaaltjes verzinnen waarin jij de hoofdrol speelt. Ik zal je de spannendste scènes vertellen als ik terug ben. Je zult versteld staan. Misschien zal je jongeheer ook wel versteld STAAN. Ik verheug me er nu al op. Over verhaaltjes gesproken: het zou een leuke verrassing zijn als jij je vrije tijd zou gebruiken om een aardig manspersoon voor ons tweetjes te zoeken. Je weet wel waarvoor, toch? Heb je er nog over nagedacht? Zullen we het gewoon een keer proberen? We kunnen er vast een hele gezellige middag van maken met z’n drieën. Wees niet bang. Ik zorg ervoor dat je niets tekort komt. Beschouw dat heerschap gewoon als een speeltje voor ons allebei. Doe je het?
Ik moet ophouden, anders drijf ik nu al van mijn stoel. Pas goed op jezelf en denk af en toe eens aan mij als je gaat slapen. En zorg dat je onder de mensen komt. Het is zomer. Geniet ervan.
Veel liefs en een kus op een plekje naar keuze. Je toegewijde minnares, Gwen
Jasper stopte de brief terug in de envelop en dacht aan Gwendolijns lichaam. Met zijn ogen dicht zag hij haar in de slaapkamer staan en volgde hij haar bewegingen terwijl ze zich langzaam uitkleedde. Hij stelde zich voor dat hij op bed lag en zag hoe ze zich voor de spiegel omdraaide en zichzelf van alle kanten bekeek. In de deuropening stond een naakte man met een grote stijve penis. Gwendolijn ging naast Jasper liggen en wenkte de vreemdeling met haar wijsvinger. In het volgende beeld lagen ze alle drie op bed. Jasper voelde de hand van de man langs zijn been omhoog glijden terwijl Gwendolijn hem glimlachend aankeek en met een kleine beweging van haar lippen een zoen naar hem toestuurde. Het was stil in het souterrain. Het zoemen van de computer vulde de kamer. Jasper duwde een paar keer met zijn wijsvinger tegen zijn harde lid en trok zijn hand snel weer terug toen een vrouw met een kinderwagen aan het raam voorbij wandelde. Aan de overkant van de straat lag het zonlicht als een dunne laag glanzende was op het trottoir. Jasper mijmerde verder over de fantasie die Gwendolijn in zijn geest had geplant, en hij besefte dat die gedachten geen afkeer meer in hem opriepen. De afgelopen tijd was hij gewend geraakt aan de beelden die zij hem steeds opnieuw had voorgespiegeld. Hij trommelde zachtjes met zijn vingers op de leuning van de fauteuil en vroeg zich af waar hij die jongeman zou kunnen vinden, wat hij tegen hem zou zeggen en hoe hij hem zou kunnen overhalen om aan dit experiment deel te nemen. Nadat hij Gwendolijns brief in de lade van het bureau had teruggelegd schonk Jasper een glas wijn in waarmee hij achter de computer ging zitten.
Die avond, rond half elf, wandelde Jasper naar zijn auto. Hij droeg een dun overhemd, een linnen broek en leren slippers zonder sokken. Vlak voordat hij het huis uit was gegaan had hij een sigaret opgestoken (wat hij zelden deed omdat het niet goed voor
zijn stem was). Aan de zwartblauwe hemel was te zien dat het laatste daglicht zich nog niet zo lang geleden achter de daken had teruggetrokken. Jasper manoeuvreerde met zijn auto behoedzaam door de smalle straten van het centrum. Buiten de stad gaf hij gas en reed hij via een lege rotonde de duisternis binnen. In de verte tekenden de lantaarns van de snelweg een langgerekte ketting van licht door de nacht. Jasper had op een internetpagina gelezen dat de parkeerplaatsen langs autosnelwegen ’s avonds laat vaak werden bezocht door mannen die op zoek waren naar seks. Er werd ook bij vermeld welke locaties het meest in trek waren. Een van die ontmoetingsplaatsen lag op een half uur rijden van Jaspers woonplaats. Terwijl de schemering het souterrain binnensijpelde had hij in de keuken snel wat gegeten. Daarna had hij een douche genomen. Het was rustig op de snelweg. Jasper werd af en toe ingehaald door een andere auto, was dan weer even alleen totdat hij in de binnenspiegel de volgende koplampen zag naderen. Hij wist nog niet wat hij zou gaan doen als hij bij zijn doel aankwam. Waarschijnlijk zou hij doorrijden, bij de eerstvolgende afrit omkeren en weer naar huis gaan. Hij was wel benieuwd of er inderdaad auto’s zouden staan en of er verder iets te zien zou zijn. Er kwamen weer twee felle witte lichten dichterbij. Ze bleven enkele seconden achter hem hangen en gingen daarna naar de andere rijbaan om hem in te halen. De auto bleef een tijdje op dezelfde snelheid naast hem rijden. In zijn ooghoek zag Jasper het silhouet van de chauffeur die ook bij hem naar binnen keek. Even later reed de man verder. Jasper vroeg zich af hoe Gwendolijn zou reageren als hij haar over deze avond zou vertellen. Waarschijnlijk zou ze het een opwindend verhaal vinden. Ze zou elk detail willen horen en zijn roede ondertussen met subtiele handbewegingen in stelling brengen. Terwijl Jasper door de nacht reed duwde zijn gezwollen penis tegen de stof van zijn broek. De parkeerplaats werd aangekondigd op een blauw verkeersbord. Jasper besloot door te rijden en de situatie eerst vanaf de snelweg te inspecteren. Het verlichte klokje in het dashboard gaf aan dat het vijf over elf was. Hij minderde vaart en keek naar rechts. T ussen de struiken door zag hij een rijtje auto’s achter elkaar in het fletse licht van de lantaarns staan. Het waren er ongeveer acht. Terwijl hij verder reed bleef het beeld van de auto’s op zijn netvlies hangen. Na een paar kilometer ging hij van de snelweg af, stak het viaduct over en voegde aan de andere kant weer in. Hij zou terugrijden, opnieuw omkeren en het terrein nog een keer gaan bekijken, in de hoop dat hij dan wat meer zou kunnen zien. Toen hij de parkeerplaats voor de tweede keer naderde had hij inmiddels besloten dat hij van de weg af zou gaan om langs de stilstaande auto’s te rijden en ze van dichtbij te
bekijken. Op de uitvoegstrook voelde hij een kort moment van twijfel, te kort om hem op andere gedachten te brengen. Hij reed stapvoets op de geparkeerde auto’s af. Terwijl hij langsreed bespiedde hij ze een voor een. In de eerste twee waren geen bestuurders te zien. In de overige auto’s zaten mannen achter het stuur naar hem terug te kijken terwijl hij langzaam passeerde. Jasper parkeerde een paar meter verderop, bijna buiten het bereik van de lantaarns. Hij zette de motor uit, draaide zijn raampje half open en stak een sigaret op. Er hing een donkere stilte op het terrein. De zwarte silhouetten van de bomen waren bijna niet te onderscheiden van de nachtelijke lucht. Hij keek een paar keer in beide spiegels. Op de verlichte plek achter hem was geen beweging te zien. De auto’s stonden stil, de koplampen waren gedoofd en de bestuurders leken te wachten op wat er ging gebeuren. Jasper zette de radio aan en luisterde een tijdje naar het middendeel van het derde pianoconcert van Beethoven. Toen hij even later zijn peuk uit het raam gooide zag hij in de buitenspiegel dat een van de mannen was uitgestapt en zich stond uit te rekken. Jasper stak weer een sigaret op en keek de andere kant op, naar de bomen die de rand van de parkeerplaats bewaakten. Uit de duisternis kwam een man tevoorschijn. Hij liep met gebogen hoofd in de richting van de achterste auto’s. Een paar tellen later kwam er nog een silhouet achter de bomen vandaan. De man keek speurend om zich heen en trok zijn broek recht. Het largo van Beethoven was afgelopen en na een korte stilte zette de pianist het snelle slotdeel in. Jasper wilde de radio net uitzetten toen hij schrok van een plotselinge beweging vlak naast hem. Er stond een man achter het half geopende raampje, zo dichtbij dat Jasper alleen zijn heupen en zijn buik kon zien. De man streelde zijn eigen kruis. In een reflex drukte Jasper zijn sigaret uit in de asbak. Hij wilde zijn auto starten en wegrijden, maar hij aarzelde toen de man van het raam wegliep en achter de auto ging staan. In de binnenspiegel zag Jasper de hand van de man nog steeds over de bobbel in zijn broek wrijven. Hij draaide de muziek weg, deed het raam dicht en bleef in de spiegel kijken. De man kwam weer in beweging, liep naar de rechterzijde van de auto en bleef daar stilstaan. Jasper wist dat hij zijn auto nu moest starten, twijfelde, en bleef kijken naar de langzaam bewegende mannenhand, zich afvragend of er zo dadelijk een stijve penis tevoorschijn zou komen. De hand hield op met wrijven en bewoog naar de klink van de deur. Jasper realiseerde zich dat de portieren niet op slot waren, en wist ook dat het te laat was om dit alsnog te doen. De deur ging open en de vreemdeling kwam zwijgend naast hem zitten. Hij had een korte zwartgrijze baard. Het grijze haar op zijn hoofd was strak naar achteren gekamd. Hij leek iets ouder dan vijftig. In een poging zijn blik te mijden keek Jasper naar zijn duur ogende colbert, en naar het gouden speldje dat op de revers was geprikt. ‘Jij bent een debutant hè?’ De man sprak zacht en langzaam, met de stem van een
schoolmeester. ‘Ik zal je wel even op weg helpen,’ fluisterde hij. Jasper draaide zijn hoofd weg en keek recht voor zich uit naar de duisternis. Aan de hemel stonden een paar sterren. Zijn lichaam schokte toen hij een hand op zijn been voelde landen. ‘Rustig maar,’ hoorde hij de man zeggen. ‘Het komt allemaal goed. Doe die gulp eens open.’ Jasper had het gevoel dat hij geen keuze had. Hij had het zover laten komen. Hier was hij naar op zoek geweest en nu zat hij in de auto met een man die iets met hem ging doen waar hij zich niet tegen kon verweren. Dit was de werkelijkheid die hem als een dwangbuis gevangen hield. Hij deed zijn rits open en wachtte af. ‘Broek omlaag.’ Het klonk als een bevel. Jasper duwde zijn heupen omhoog en trok zijn broek naar beneden. Er ging opnieuw een schok door hem heen toen hij tussen zijn benen werd aangeraakt. Jasper zat ingeklemd tussen de stoelleuning en de sterke hand die zijn lid vasthield. Op de snelweg raasde een auto voorbij, en de hand begon wild aan zijn zak te schudden. Jasper probeerde aan Gwendolijn te denken, stelde zich voor dat zij naakt op de motorkap lag en door de voorruit naar binnen keek. Zijn penis groeide toen hij haar hand tussen haar benen zag bewegen. Hij wendde zijn hoofd nog verder af en probeerde te verdwijnen uit deze scène waarin een vreemdeling een weerloze opwinding in hem teweegbracht. Zijn erectie was bijna volledig toen hij de leren bekleding van de stoel naast hem hoorde kraken. Hij voelde een arm die op zijn benen leunde en steeds zwaarder werd. Het volgende moment gleed de warmte van een onbekende mond over zijn eikel. Baardharen kriebelden over de huid van zijn dijbeen. Jasper kreunde, raakte door zijn eigen opwinding in paniek en begon te spartelen. Het logge hoofd bewoog steeds sneller op en neer en schuurde daarbij tegen zijn buik. Jaspers lid gloeide. In de diepte van zijn lichaam kondigde zich een uitbarsting aan. Hij sloot zijn ogen. De wil om zich te verzetten brokkelde af. Hij kermde zacht en duwde zijn heupen omhoog. De man ging rechtop zitten, pakte Jaspers harde piemel vast en trok de voorhuid met een ruk naar beneden. Met een lang sissend geluid kwam Jasper klaar, als een wilde kat die een belager probeert te verjagen. Er hing een kale stilte in de auto. Jasper zat nog na te hijgen toen de man zijn rechterhand met een zakdoek afveegde. Ze keken elkaar niet aan. Het rode lampje van de inbraakbeveiliging knipperde rustig verder, zoals het de hele tijd al had gedaan. ‘Zo, jij kunt weer terug naar je vrouw,’ zei de man terwijl hij zijn zakdoek wegstopte. Hij opende het portier en stapte uit. Nadat de deur dicht was geslagen steeg er een diepe eenzaamheid in Jaspers lichaam op. Hij had het koud en wilde naar huis. Op zijn blouse zat een grote natte plek. Zijn lid lag slap tussen zijn dijen. Hij trok zijn broek op, startte de auto en reed weg. In de buitenspiegel zag hij hetzelfde rijtje auto’s nog steeds
in het grauwe licht van de lantaarns staan. Op de lege snelweg reed Jasper met hoge snelheid naar huis. Hij had het koud en wilde alleen maar aan een warme douche denken. De herinnering aan de man met de grijze baard zat nog op de lege stoel naast hem. Jasper vroeg zich af of dat beeld nog ooit uit zijn auto zou verdwijnen, of die man hem vanaf nu bij elke autorit zou begeleiden. Op zijn voorhoofd kwamen druppels zweet naar buiten. Zijn benen trilden. Hij zette de radio aan en probeerde naar de muziek te luisteren. Het was een partita van Bach, gespeeld op een moderne concertvleugel. De nacht was een zwarte muur. Jasper staarde naar de witte strepen op het wegdek en naar de snelheidsmeter op het dashboard. Er ging een golf van misselijkheid door zijn buik en zijn slokdarm. Hij minderde vaart en ademde langzaam in en uit terwijl hij het overvloedige speeksel in zijn mond doorslikte. Zijn hoofd werd draaierig. Hij haalde zijn voet van het gaspedaal en liet de auto op de vluchtstrook tot stilstand komen. Terwijl de motor stationair draaide stapte Jasper voorzichtig uit. Hij liep duizelig om de auto heen en ging op handen en knieën op het koele bermgras zitten waar hij de inhoud van zijn maag onder luid gebrul uitstootte.
Met gesloten ogen liet Jasper het warme water aan alle kanten langs zijn lichaam naar beneden stromen. Hij had zich al drie keer helemaal ingezeept en weer afgespoeld. Zijn huid was warm en zacht. Hij opende zijn mond om het water op te vangen, te proeven, en weer uit te spugen. Nadat hij thuis was gekomen had hij een tijdje door zijn woning heen en weer gelopen. In de keuken had hij een glas water gedronken. Daarna had hij zich uitgekleed en was hij onder de douche gaan staan. Het kletterende water had de stilte verdreven. De geur van zeep had zijn gedachten gedempt. ‘Dat was de onderwereld,’ fluisterde hij. ‘Dat was het duistere land waar Hamlet het over heeft.’ Hij draaide de kraan dicht, droogde zich langzaam af en trok zijn kamerjas aan. ‘Dat was de onderwereld,’ zei hij opnieuw toen hij met een beker warme melk uit de keuken kwam en naar de fauteuil in de voorkamer liep. De straat was donker en leeg. Ook de huizen waren donker. Iedereen sliep. Iedereen, behalve de mannen die langs de snelweg in hun auto’s zaten of zich met hun broek op hun enkels achter een boom verscholen. Het was half vier in de ochtend. Weldra zou er weer licht aan de horizon verschijnen en dan zou deze nacht een herinnering worden. De overbuurman zou op zijn gebruikelijke tijd de gordijnen openen. Mannen en vrouwen zouden langs zijn huis wandelen, op weg naar de winkels en de terrasjes. In de tuin zou de oude lindeboom zijn schaduw weer over het gras en de struiken werpen. De zon zou de stad weer verwarmen.
Hoofdstuk 6 Jasper zat al de hele ochtend naar onbekende vrouwen te kijken. Bij elke muisklik verscheen er op het scherm een nieuw lachend gezicht en een nieuwe verleiding. Het lezen van de profielen ging hem steeds gemakkelijker af. Telkens als hij een blik op een tekst wierp vielen de meest gebruikte steekwoorden hem meteen op: trouw, humor, eerlijkheid. Hij keek vluchtig naar de hobby’s, de muziekvoorkeuren, en de lievelingsfilms. Aandachtig nam hij de foto’s in zich op. Sommige vrouwen waren sexy gekleed en toonden hun decolleté of hun blote benen, anderen hadden alleen een pasfoto geplaatst en keken met een vriendelijke glimlach in de lens. Allemaal wilden ze met een aantrekkelijke, zachtaardige of spannende man in contact komen. Nadat hij omhoog was gekomen om zijn benen te strekken, een tijdje door het souterrain had gewandeld, en uiteindelijk had besloten om in De Vijfsprong te gaan lunchen, ging Jasper toch weer achter de computer zitten. Hij wilde nog een paar advertenties bekijken. Via een nieuwe zoekopdracht verscheen er een lijst met vrouwen die in zijn stad woonden, gesorteerd op datum van aanmelding. Jaspers blik bleef midden op het scherm bij een kleine portretfoto hangen. Hij herkende dat gezicht en vroeg zich af waar hij die vrouw eerder had gezien. Een seconde later wist hij het. Met haar had hij het afgelopen voorjaar in de trein zitten praten. ‘Elmira,’ zei hij zachtjes. ‘Die violiste…’ Ze was het echt. Elmira Servaes. Ze lachte naar de camera. Het was niet dezelfde lach die hij vier maanden geleden op haar gezicht had gezien, toen hij bij het station afscheid van haar had genomen, vlak voordat zij een taxi zou nemen en hij in zijn eentje naar huis zou wandelen. Die lach had hem toen verwarmd als de zon die ’s middags onverwacht door het wolkendek breekt. Nu keek ze vanuit de verte, vanuit een andere wereld, en dit keer lachte ze niet naar hem maar naar alle mannen in de stad, vanaf het beeldscherm waarop al tientallen andere lachende vrouwen voorbij waren gekomen. Jasper klikte op de foto en las de korte oproep waarmee Elmira haar profiel begon:
Fijnbesnaard instrument zoekt muziekliefhebber om samen eerste viool te spelen. Muzikale opleiding niet vereist.
Nadat hij de tekst vier keer had gelezen ging hij in de stoel bij het raam zitten. Hij zag Elmira weer in de trein zitten. Ze vertelde opnieuw over het concert in Berlijn waar ze de vorige dag aan had meegewerkt. De rand van haar roodgebloemde rok lag losjes op haar blote knieën. Op de stoel naast haar lag een vioolkoffer op een wit wollen vest. Jasper probeerde zich de klank van haar stem te herinneren en hoorde haar praten over de strijkkwartetten van Beethoven, en over haar kat die ’s nachts bij haar op bed sliep. Ze woonde in De Overkant, de nieuwe woonwijk op de andere oever van de rivier. Terwijl de herinneringen aan die middag in april door zijn hoofd zweefden staarde Jasper door het raam naar de donkergrijze lucht boven de daken. Het zou die middag wel eens kunnen gaan regenen. Hij liep weer naar de computer, keek nog even naar de foto van Elmira en zette de computer uit. Toen hij om half twee bij café De Vijfsprong arriveerde kwamen de eerste druppels naar beneden. Jasper ging naar binnen en zag T heo op hun vaste plek bij het raam zitten, met een pen in zijn hand, gebogen over een notitieblok. Hij droeg een verbleekt overhemd met korte mouwen, waar zijn witte armen als knoestige boomtakken uitstaken. Op tafel stond een leeg bierglas. ‘Dag T heo.’ ‘Maestro!’ T heo keek hem wazig aan en maakte een brede zwaai met zijn arm om Jasper aan te moedigen tegenover hem te komen zitten. ‘Kom, er is op deze mooie ochtend plaats voor jou in de herberg.’ ‘Misschien is het voor jou ochtend, T heo, maar voor mij is het middag. Ik heb al een halve dag achter me.’ Jasper zwaaide naar de kastelein en ging zitten. ‘Alweer een bewijs dat wij allen onze eigen werkelijkheid creëren, mijn goede vriend.’ T heo legde zijn pen neer, dronk zijn glas leeg en stak zijn wijsvinger omhoog in de richting van de bar. ‘Dan mag ik ook niet zomaar aannemen dat jij hier werkelijk aanwezig bent,’ zei Jasper terwijl hij door het raam naar buiten keek en voorbijgangers haastig over het plein zag lopen, op zoek naar een plek om te schuilen. T heo stootte een harde lach uit, die meteen werd gevolgd door een nadenkende blik. De kastelein kwam naar hen toe en zette een glas bier bij T heo neer. Jasper bestelde een kop koffie en een broodje. ‘Stoor ik je bij het schrijven?’ vroeg hij.
T heo haalde zijn schouders op. ‘Dat weet ik niet, Maestro. Dit gedicht is een paar uur geleden tot stilstand gekomen. Misschien stoor je me, maar misschien help je me juist over het dode punt heen.’ ‘Ik zal het proberen,’ glimlachte Jasper. Hij dacht aan zijn cantate, waaraan hij al weken niet meer gewerkt had en waarvan de geest verdwenen leek. ‘Ik zit hier tegen mezelf te vechten,’ zei T heo. ‘Ligt de oplossing vlak voor me en weiger ik om er naar te kijken?’ Hij klapte zijn notitieblok dicht en maakte een wegwerpgebaar. Jasper wist niet wat hij moest zeggen en zweeg. Even later werd zijn lunch gebracht. Hij nam een slok koffie. ‘Een tijdje geleden heb ik je verteld dat ik met Hamlet ook niet verder kom, dat ik soms uren naar mijn papieren zit te staren zonder dat ze me iets te zeggen hebben. Toen zei je dat de muziek zich niet in de noten bevindt, maar ergens in de ruimte daartussen.’ ‘Ja, dat is waar,’ zei T heo. ‘En de poëzie zit tussen de regels, niet in de woorden.’ Ze keken allebei naar buiten, waar twee mannen door de regen aan kwamen rennen en het café binnengingen. Jasper nam een hap van zijn broodje. In het café klonk het constante geruis van pratende mensen vermengd met zachte achtergrondmuziek. ‘Het is net als met het kijken naar een mooie vrouw,’ mijmerde T heo. Jasper lachte. T heo zag in alles wat ze bespraken altijd raakvlakken met mooie vrouwen. Jasper wachtte op de uitleg die T heo zou gaan geven. ‘Het is heel prettig om naar een mooie vrouw te kijken, maar haar beeld komt veel dieper binnen als je haar in een ooghoek ziet, terwijl je niets vermoedend naar iets anders kijkt.’ ‘Oh?’ ‘Ja, stel je voor, je staat voor een kledingwinkel en je kijkt naar een prachtig kostuum in de etalage…,’ ‘Ja…?’ ‘… in het glas zie je de weerspiegeling van een langslopende vrouw. Haar jurk fladdert een beetje mee met de beweging van haar benen. Juist omdat je niet op haar let word je
diep van binnen geraakt. Je voelt haar aanwezigheid in je onderbuik omdat je er niet tegen gewapend bent.’ ‘En hoe had dit ook al weer met het schrijven van poëzie of muziek te maken?’ vroeg Jasper. ‘Als je iets moois wilt vinden moet je er juist niet naar op zoek gaan,’ zei T heo op plechtige toon. ‘Zullen we de vrouwen dan voortaan maar negeren?’ Jasper probeerde een grapje te maken maar merkte dat er een vluchtige verwarring door hem heen waaide als een kille wind die opsteekt nadat de zon achter een wolk is verdwenen. Hij hoorde T heo zeggen dat zijn ogen een eigen wil hadden, en dat hij zelfs op zijn sterfbed zijn moede hoofd opzij zou bewegen om naar een vrouw te kijken. Terwijl T heo doorpraatte hoorde Jasper een moment niets meer. Hij dacht aan Elmira en zag haar foto op het beeldscherm van de computer. Haar lach vermengde zich met de herinnering aan de treinreis en aan het afscheid bij het station. In slow motion liep ze naar de taxistandplaats terwijl Jasper de straat overstak en naar huis wandelde. T heo zei iets over het gedicht waar hij mee bezig was en wees naar zijn notitieblok. ‘… de kunst van het wachten op het juiste moment,’ ving Jasper nog op. T heo keek hem aan, hopend op een antwoord. Jasper was de draad van het betoog kwijt en gebaarde naar de kastelein dat hij nog een kop koffie mocht brengen. ‘Wat is het juiste moment?’ vroeg hij in een poging te achterhalen waar T heo het over had. ‘Als je wacht dan herken je het juiste moment als het daar is.’ ‘Ik wacht al een tijdje op Hamlet, tot hij weer tot leven komt,’ zei Jasper. T heo begon een shagje te draaien. ‘Misschien zul je hem in je ooghoek tot leven zien komen als je je blik op iets anders richt. Op een mooie vrouw bijvoorbeeld…’ T heo keek triomfantelijk alsof hij zojuist het elektrisch licht had uitgevonden. ‘…als je naar de schone Ophelia kijkt, in plaats van naar Hamlet.’ ‘Nimf, laat al mijn zonden in je gebeden herdacht worden,’ citeerde Jasper het slot van de monoloog die al maanden door zijn brein doolde. ‘Prachtig,’ riep T heo terwijl hij zichzelf vuur gaf. Hij boog zijn hoofd naar achteren.
Met gesloten ogen reeg hij behoedzaam een paar losse woorden aan elkaar. ‘Zonde, zilte, zonde, zong,… Nee wacht…’ Hij dacht even na. ‘Zoete zang,…eh…gebeden…’ Hij nam een trek en blies de rook omhoog. ‘Zijn zilte zonde zonk, eh…, zalig in de zoete bedding van haar…, gebed.’ Hij greep naar zijn pen. ‘Momentje, dat schrijf ik even op.’ Jasper stond op en haalde aan de bar twee glazen bier. Toen hij terugkwam zat T heo met een dromerige blik naar buiten te kijken. De regen kletterde neer op het verlaten plein. ‘Waar drinken we op?’ vroeg Jasper terwijl hij zijn glas hief. ‘Op de gebeden van Ophelia…,’ riep T heo. Hij tikte zijn glas tegen dat van Jasper. ‘… en op Hamlet. Moge hij, in deze aardse werveling, de weg naar haar warme schoot spoedig vinden.’
De eerste uren van de avond had Jasper besteed aan het voorbereiden van zijn lessen aan het conservatorium. Over drie weken zou het nieuwe studiejaar beginnen. Hij had het repertoire voor de eerstejaars studenten aangepast en hij had op de computer een mail aan de directeur geschreven waarin hij deze wijzigingen met een korte toelichting uiteenzette. Tenslotte had hij zijn papieren in verschillend gekleurde mappen opgeborgen en in een lade van zijn bureau gelegd. Terwijl hij in de keuken een glas wijn inschonk dacht hij aan Elmira. Hij probeerde haar gezicht voor de geest te halen en hij zocht in zijn geheugen naar de glooiende contouren van haar lichaam. Haar stem klonk woordloos in zijn hoofd en deed hem denken aan een langgerekte melodie uit een strijkkwartet van Beethoven. Toen hij even later bij het raam naar buiten zat te staren drong het idee om haar een kort bericht te sturen zich aan hem op. Misschien was zij hun ontmoeting in de trein ook nog niet vergeten. De overbuurman had het licht op de benedenverdieping zojuist uitgedaan en trok nu de gordijnen van zijn slaapkamer dicht. Jasper nam een slok wijn en keek naar de leegte van de straat. Het licht van de straatlantaarns weerspiegelde op het natte trottoir. Aan de bewegende graspollen die tussen de plavuizen groeiden was te zien dat het buiten waaide. Jasper ging naar de computer en opende de profielpagina van Elmira. Hij staarde een tijdje naar haar lachende gezicht en vroeg zich af wat hij haar zou kunnen schrijven. Geen lang verhaal, besloot hij. Het moest een kort en vriendelijk bericht zijn. Het viel hem nu pas op dat ze niet echt in de lens keek, maar net ernaast.
Waarschijnlijk volgde ze de instructies van de fotograaf op en misschien werd ze op dat moment al een beetje moe van het glimlachen. Jasper stond op en begon rondjes door de kamer te lopen. Hij kon ook tot morgen wachten, en dan pas beslissen of hij haar zou schrijven. Die gedachte was onaangenaam. Hij was zeker niet de enige man die haar profiel had gezien. En wat kon hem gebeuren? Hij geloofde dat ze zijn bericht zou beantwoorden, ook als ze geen interesse in hem had. Nadat hij in de keuken nog een glas wijn had ingeschonken, en nog een paar keer door het souterrain op en neer had gelopen, ging hij weer bij de computer zitten. Hij stroopte zijn mouwen op en typte:
Hallo Elmira,
Wat een leuke verrassing, om jou vandaag op mijn scherm te zien verschijnen. Ik moest meteen terugdenken aan die middag in april, toen we in de trein hebben zitten praten. Heb je misschien zin om dat gesprek een keer voort te zetten?
Warme groet, Jasper Gerbens.
Hij zette zijn e-mail adres en telefoonnummer onder zijn naam en klikte zonder verder na te denken op ‘verzenden’.
Hoofdstuk 7 Augustus was voorbij gegaan zonder dat Jasper een antwoord van Elmira had ontvangen. De eerste dagen nadat hij zijn bericht had verstuurd was hij elke ochtend van zijn bed naar de computer gelopen om te kijken of zij al een teken van leven had gegeven. Na een week begon hij te vermoeden dat hij niets meer van haar zou vernemen, en weer een paar dagen later had hij het geloof helemaal opgegeven. Op een dag in de eerste week van september zat hij ’s ochtends om half negen aan zijn bureau te ontbijten. De computer stond al aan. Jasper wilde na het eten eerst de notulen van de docentenvergadering van de vorige dag gaan uitschrijven, daarna zou hij een poging doen om het werk aan zijn cantate weer op te pakken. Na enkele goede gesprekken met collega’s op het conservatorium had hij nieuwe moed gekregen en geloofde hij dat hij weer verder kon. Hij zou de openingsmaten voorlopig met rust laten en zijn aandacht verleggen naar het einde van Hamlets monoloog, het moment waarop Ophelia op het toneel verschijnt. Hij ging naar de keuken om nog een kop koffie in te schenken. Terwijl hij door de donkere gang terug naar de kamer liep hoorde hij aan het tinkelende geluid van de computer dat er een e-mail binnenkwam. Hij keek op het beeldscherm en zag de naam van de afzender: Elmira Servaes.
Dag Jasper, Gisteren ben ik teruggekomen van een lange concertreis, en vanochtend vond ik je mailtje. Erg leuk om weer iets van je te horen. Ja, het lijkt me gezellig om wat af te spreken. Ik ben benieuwd hoe het met je compositie gaat. Bel je me? Groetjes, Elmira
Onder haar naam stond een telefoonnummer. Jasper keek een tijdje naar het scherm, schreef het nummer over op een stukje papier en ging bij het raam zitten. De straat was nog nat van de regen die de afgelopen nacht was gevallen. Boven de daken ontstonden
hier en daar openingen in het wolkendek. De overbuurman stond, gekleed in een lange regenjas, op het trottoir naar boven te kijken, ging weer naar binnen en wandelde even later in een kort jack in de richting van het winkelcentrum. De telefoon lag naast de fauteuil op het bijzettafeltje. Met het toestel tegen zijn oor begon Jasper te oefenen voor het gesprek dat hij met Elmira zou gaan voeren. ‘Met Jasper.’ Hij schraapte zijn keel en zei het nog een keer. Het was alsof hij iets onbegrijpelijks zei. ‘Bedankt voor je mailtje.’ Het klonk houterig en stroef, vond hij. Hij stond op, liep een rondje door de kamer en ging weer zitten. Wat kon hij nog meer tegen haar zeggen? Hij zou haar wel eens viool willen horen spelen. Ook zou hij kunnen informeren naar haar concertreis. Eigenlijk wilde hij alleen maar vragen of ze zin had in een boswandeling. Hij wilde haar met de auto ophalen en samen de stad uitrijden. De overbuurman kwam weer terug. Nadat de man een minuut binnen was geweest kwam hij weer naar buiten en liep opnieuw in de richting van het centrum. Jasper vroeg zich af of dit een goed tijdstip was om Elmira te bellen. Het was bijna half tien. Misschien was ze nu aan het studeren. Het was ook mogelijk dat ze op dit moment haar koffer aan het uitpakken was. Hij ging naar de keuken, stond even om zich heen te kijken, zich afvragend wat hij daar eigenlijk kwam doen, en liep weer terug naar zijn stoel. Elmira had een contactadvertentie geplaatst. Ze was op zoek naar liefde. Waarschijnlijk werd ze nu overstelpt met reacties. Aan de overkant van de straat liep een man met een donkere zonnebril langs. Boven de huizen brak de lucht verder open. Jasper stelde zich voor dat hij met Elmira over een bospad wandelde. In zijn gedachten had ze dezelfde kleren aan als destijds in de trein. Hij nam de telefoon in zijn hand en legde hem weer weg. Misschien was ze de deur uit en zou hij de meldtekst van haar antwoordapparaat te horen krijgen. Zou hij dan ophangen of een boodschap inspreken? Hij besloot dat hij in dat geval zou ophangen, en later zou terugbellen. Jasper wist dat hij niet meer terug kon. Het was onmogelijk om niet aan haar te denken. Vandaag moest het gebeuren, al moest hij het de hele dag blijven proberen. Hij nam de telefoon weer van het tafeltje en toetste haar nummer in. ‘Met Elmira Servaes?’ ‘Hallo, met Jasper Gerbens.’ Het was even stil. ‘Héééé!!, hallo, hoe gaat het?’ Hij herkende haar stem en zag haar gezicht voor zich, het lachende gezicht dat hij bij het afscheid voor het station had gezien. ‘Ik had zin om meteen te bellen…’
‘Dat is snel,’ zei ze op een toon die hem aanmoedigde om meteen ter zake te komen.’ ‘… en eigenlijk ook om te vragen of je zin hebt om vandaag in de bossen te gaan wandelen. De zon schijnt, dus…’. Hij maakte de zin niet af maar wachtte op haar reactie, bereid een afwijzing te incasseren. ‘Eh,… ja, daar heb ik wel zin in…, wat een gezellig voorstel.’ Jasper had de korte aarzeling in haar stem gehoord. Hij werd gerustgesteld door het woord gezellig en stelde voor om haar meteen met de auto op te komen halen. ‘Eh,… liever wat later. Vind je dat goed? Ik moet nog een paar dingen doen.’ Ze spraken af dat hij haar om half drie zou ophalen. Hij noteerde haar adres in zijn agenda. ‘Oké, tot vanmiddag.’ ‘Tot straks. Dag Jasper.’ Hij ging achterover zitten, met zijn hoofd tegen de rugleuning, zijn benen gestrekt. Het was een heel kort gesprek geweest, bedacht hij. Het verwonderde hem dat hij haar meteen bij zijn eerste poging aan de lijn had gekregen. Heel even leek het alsof hij haar niet echt gesproken had. Het geluid van haar stem had door de telefoon bekend en toch vreemd geklonken. Hij stond op, liep naar de slaapkamer, wierp een korte blik in zijn kleerkast en ging weer terug naar de voorkamer. Het werd drukker op straat. De zon scheen tegen de gevels van de huizen. Jasper ging aan het bureau zitten en staarde de rest van de ochtend naar de monoloog van Hamlet, en naar de noten die hij de afgelopen maanden had opgeschreven.
Elmira woonde aan een hofje waaraan uitsluitend twee-onder-één-kap-woningen met eigen garages stonden. In het midden lag een grasperkje met een paar lage struiken en drie berkenbomen. Het woonhof had maar één toegangsweg. Jasper was te vroeg en was daarom al een paar keer langs de ingang van het hof gereden om daarna weer een blokje om te rijden. Om vijf voor half drie reed hij naar binnen en ontdekte dat er geen parkeerplaatsen voor bezoekers waren. Hij keerde weer om en parkeerde zijn auto op een hoek vlakbij de ingang. Aan elke zijde van het woonhof stonden zes ruime woningen en tegenover de ingang bevond zich een kleine speelplaats met enkele klimtoestellen, aan drie kanten afgescheiden door een witte muur waarop kleurige dierfiguren waren geschilderd.
Elmira opende de deur met een zonnebril in haar hand en een tas aan haar schouder, en kwam meteen naar buiten. Ze droeg laarzen met een lage hak, een lichtbruine broek, een witte bloes en een donkerbruin spijkerjack. ‘Hoi, Jasper!’ ‘Dag Elmira.’ Samen wandelden ze naar de auto. ‘Echt een gezellige verrassing,’ zei ze terwijl ze wegreden. Jasper glimlachte. Ze spraken over kleine dingen: over het weer, de zomer, en wat ze die ochtend hadden gedaan. Elmira had gestudeerd en de was gedaan, en vond dat ze wel een uitstapje had verdiend. Jasper vertelde dat hij wat had gelummeld in huis. Soms zwegen ze even. Elmira keek dan uit het raam naar de weilanden en de grazende koeien. De lucht was nevelig en leek op geglazuurd porselein. Na een half uur rijden parkeerde Jasper zijn auto in de berm bij de rand van het bos. ‘Wat is het hier stil,’ fluisterde ze. Ze liepen over een breed bospad waarvan de bodem nog drassig was. De zon scheen door de bomen op het vochtige gras. Vlak boven de grond hing een ijle laag waterdamp. Jasper wees naar een open plek waar een zilverkleurig gordijn van licht neerstreek, en Elmira keek af en toe omhoog naar de blaadjes die fel groen oplichtten. Ze stonden een tijdje stil bij een oude boom die op een grillige manier was vergroeid en waarvan de stam aan de kop van een olifant deed denken, en ze vroegen zich af waarom die boom zo’n vreemde vorm had aangenomen. ‘Wat het ook is geweest…,’ zei Jasper, ‘…hij heeft zich aangepast aan zijn omstandigheden.’ Terwijl ze weer verder liepen vroeg Elmira hem onder welke omstandigheden een boom op een olifant gaat lijken. Hij wist het antwoord niet. Het pad kwam uit bij een groot ven dat omgeven was door bomen en waar een bankje langs de waterkant stond. Jasper voelde aan het donkere hout. ´Nogal vochtig´ zei hij terwijl hij haar afwachtend aankeek. Ze aarzelde even. ´Dat is niet erg,´ glimlachte ze. Ze gingen zitten en keken een tijdje zwijgend over het water. Er dreven enkele wolken door de lucht. ‘Ik herinner me dat je naar een feestje van je zus en haar man ging,’ probeerde Jasper het gesprek te hervatten. Ze keek hem vragend aan. ‘Na die treinreis, toen je uit Berlijn kwam,’ vulde hij aan. ‘Oh ja, dat is waar ook,’ riep ze. ‘Ze waren tien jaar getrouwd. Dat was een van Marions
beroemde feestjes. Ze stapelt de tafel altijd vol met eten als er iets te vieren is. De hele familie was er.’ ‘Heb je een grote familie?’ ‘Ik heb twee zussen. Ik ben de jongste.’ ‘Arme vader, in zijn eentje met vier vrouwen,’ zei hij, ondertussen in zijn ooghoek loerend naar de zijkant van haar gezicht. ‘Hij heeft het overleefd hoor,’ zei ze op gespeeld verontwaardigde toon. Jasper glimlachte. Hij staarde omhoog, naar een wolk die voor de zon dreef. ‘Heb je een goed contact met je zussen?’ vroeg hij. ‘Vooral met Marion. We zijn eigenlijk ook vriendinnen.’ ‘Je oudste zus.’ ‘Ja. Heb ik je verteld dat we samen een duo hebben?’ Jasper knikte. ‘Wat spelen jullie zoal?’ ‘Eigenlijk het hele klassieke repertoire. Beethoven, Mozart, Schubert…’ ‘Ik houd van Schubert,’ zei hij. ‘Heb jij veel contact met je familie?’ vroeg ze terwijl ze hem aankeek. ‘Nee, mijn ouders zijn allebei overleden. Alweer een hele tijd geleden. Ah, kijk, daar is de zon weer!’ Hij greep in zijn jaszak en zette zijn zonnebril op. Zij deed hetzelfde en zo keken ze nog een tijdje over het water, af en toe wijzend naar de weerspiegeling van het zonlicht of naar een vlucht eenden die boven het ven rondcirkelde. ‘Zullen we wat gaan drinken?’ vroeg Elmira toen het weer even stil was geweest. ‘Ik wilde juist hetzelfde voorstellen,’ antwoordde hij. ‘Ik ken een leuk kroegje hier vlakbij, midden in de bossen. Kom, dan lopen we terug naar de auto. Het is maar vijf minuten rijden.’ Ze stonden op en Jasper zag dat ze even aan haar zitvlak voelde. ‘Heb je ook een natte kont?’ vroeg hij. Ze lachten en wreven allebei demonstratief over hun billen.
In het café spraken ze over hun leven, en hoe ze in het muziekvak terecht waren gekomen. Elmira had als jong meisje al om een viool gevraagd. Haar ouders hadden niet begrepen waar ze dat idee had opgedaan want haar zusjes zaten allebei op pianoles. Haar vader had een drukke baan en haar moeder had zich toegelegd op het opvoeden van de kinderen, waarvoor ze haar baan als verpleegster had opgegeven. Ze hadden haar die viool gegeven en gedurende haar hele jeugd had Elmira hard gestudeerd, zonder dat ze het erg vond dat ze weinig tijd overhield om met vriendinnetjes te spelen. Ze was een braaf kind geweest, dat haar moeder hielp als ze niet met haar vioolspel bezig was. Na de middelbare school had ze toelatingsexamen gedaan op het conservatorium en haar studie was probleemloos verlopen. Na haar examen had ze met Marion een duo gevormd. Tegenwoordig viel ze ook regelmatig in bij kamerensembles en strijkkwartetten. Ze vroeg aan Jasper of hij uit een muzikaal gezin kwam. ‘Mijn moeder was zangeres. Tenminste, daar was ze voor opgeleid.’ ‘Maar…?’ wilde Elmira weten. ‘Ze heeft al snel na haar studie voor een gezin gekozen. Ze wilde graag kinderen. Die wens was sterker dan haar liefde voor de muziek.’ Jasper keek haar schuchter aan. ‘T ja, anders was ik er misschien niet geweest.’ Ze glimlachte. ‘Ze zong vaak onder het afwassen,’ ging Jasper verder. ‘Ik vond het betoverend mooi. Soms zong ik met haar mee maar meestal luisterde ik alleen maar.’ Elmira zat voorover met haar kin in haar hand, haar elleboog op tafel. Ze keek hem aan zonder iets te zeggen. ‘Het was vanzelfsprekend dat ik ook zang zou gaan studeren,’ ging Jasper verder. ‘Oh? Maar je was toch componist?’ vroeg ze. ‘Ja, dat ben ik ook. Dat is een lang verhaal, dat vertel ik nog wel eens.’ Hij zag in haar ogen dat ze dat verhaal best wilde horen. ‘Ik geef nog wel zangles op het conservatorium. Maar componeren is nu mijn passie.’ ‘Doe je dat al lang?’ ‘Eigenlijk deed ik dat als kind ook al, melodietjes verzinnen. Toen ik ouder werd schreef ik ze op in een muziekschrift. Ik was een dromer,’ zei hij. ‘Ik zat vaak met mijn hoofd in andere sferen. Ik droomde muziek.’
‘En je vader?’ vroeg ze. ‘Was hij ook musicus?’ Jasper nam een slok van zijn drankje. ‘Mijn vader heeft als jonge man slagwerk gespeeld in een jazzcombo maar dat was voor mijn geboorte. Hij heeft medicijnen gestudeerd en is huisarts geworden.’ ‘Ook wel handig, een dokter in huis,’ lachte ze. Het was alsof Jasper haar lach al zijn hele leven kende, alsof hij in die weelderige lach werd ondergedompeld en erdoor werd meegevoerd naar een andere wereld. Hij wist dat de middag bijna ten einde was en vreesde het moment van afscheid. ‘Zullen we samen wat gaan eten?’ vroeg hij. Elmira ging rechtop zitten en dacht even na. ‘Zal ik bij mij thuis een maaltijd klaarmaken? Ik heb nog van alles in de koelkast.’
Terwijl Elmira na het eten in de keuken stond om koffie te zetten zat Jasper op de bank op haar te wachten en om zich heen te kijken. Haar kater Basje lag op de houten vloer met een propje papier te spelen. Buiten was het al donker. De kamer was verlicht met schemerlampen en kaarsen. Tegen de muur tegenover hem hing een lichtgroen behang met een motief van kleine rode roosjes. De andere muren waren crèmekleurig. Bij een van die wanden stond een donkerbruin antiek dressoir waarop een beschilderd beeldje van Maria met Kind stond, naast een vaas met roze bloemen. Aan het plafond hing een oude koperkleurige lamp. T ijdens het eten hadden ze verder gepraat over hun jeugd. Hij had verteld dat zijn zus veel ouder was dan hij, en dat ze het huis uit was gegaan toen hij nog een kind was. Elmira had herinneringen opgehaald aan de gezelligheid van vroeger, toen de drie dochters nog thuis woonden en ze met vijven aan tafel zaten. Jasper had een paar keer gezegd dat hij het eten erg lekker vond, waarop zij telkens had geantwoord dat het maar een eenvoudige maaltijd was. Ze hadden elkaar af en toe kort aangekeken, waarbij het gesprek steeds even stilviel. Toen ze klaar waren met eten brachten ze een toast uit omdat ze vergeten waren dat vooraf te doen. Jasper rook de versgezette koffie en hoorde het tikkende geluid van kopjes en lepeltjes in de keuken. Toen Elmira met een dienblad de kamer inkwam liep hij haar tegemoet. ‘Ik wil je een knuffel geven,’ zei hij toen hij vlak voor haar stond.
Ze keek hem verbouwereerd aan. ‘Oh, dan moet ik eerst even dit blad wegzetten.’ Hij voelde zich onhandig, ging aan de kant om haar door te laten en liep vervolgens achter haar aan naar het tafeltje bij de bank waar ze de koffie neerzette. Toen ze zich omdraaide pakte hij haar vast, sloot zijn ogen en legde zijn hoofd in haar nek. Ze streelde hem over zijn rug. Toen hij haar weer aankeek zag hij dat haar ogen week en glazig waren, en in de verte leken te staren terwijl ze Jasper toch aankeken. Haar hoofd neigde licht naar achteren. Ze wachtte af wat er verder ging gebeuren, zonder te bewegen. Hij gaf haar een zoen op haar lippen. ‘Kom, we gaan even zitten,’ zei hij. Op de bank zaten ze een tijdje tegen elkaar aan, zonder iets te zeggen. Het was stil in de kamer. Heel even ging er een vluchtig ontheemd gevoel door Jasper heen. Hij herinnerde zich een beeld uit zijn kindertijd, toen hij voor het eerst met een vriendje en diens ouders aan zee op vakantie was, en elke avond in bed door een diepe heimwee werd overspoeld. De eerste dagen had hij er niet over durven praten. Pas tegen het einde van de eerste week had hij de moeder van het vriendje in vertrouwen genomen. Diezelfde dag nog hadden zijn ouders hem opgehaald. Elmira legde haar hoofd tegen zijn schouder. Haar haren kriebelden tegen zijn wang. Doordat ze schuin tegen hem aan lag kon hij in haar bloes kijken en zag hij dat ze een witte, gedeeltelijk doorzichtige BH droeg. ‘Blijf je slapen?’ vroeg ze zachtjes. ‘Graag,’ fluisterde Jasper. ‘Gezellig,’ zei ze zonder op te kijken.
Elmira had hem alvast naar de slaapkamer gestuurd. Hij kleedde zich uit en zag een boek op een van de beide nachtkastjes liggen, waardoor hij wist dat hij geacht werd aan de andere kant van het bed te gaan liggen. Even twijfelde hij of hij ook zijn onderbroek uit zou trekken, maar hij besloot dat wel te doen omdat hij thuis ook altijd naakt sliep. Toen hij op het kussen wilde leunen om met zijn andere hand het dekbed terug te slaan voelde hij geen weerstand en zakte hij met zijn arm weg. Het was een waterbed. Jasper ging weer rechtop staan en dacht na. Hij draaide zich om en ging voorzichtig zitten om zich vervolgens in een snelle beweging in de lengterichting van het bed te draaien, waarna hij een tijdje zo stil mogelijk bleef liggen. Even later rolde hij zich voorzichtig
op zijn zij om het schemerlampje op het nachtkastje aan te doen, waarbij hij een zacht klotsend geluid onder zich hoorde. Elmira kwam de trap op en bleef in de deuropening staan om naar hem te kijken terwijl hij kaarsrecht onder het dekbed lag. Ze droeg een ivoorwitte zijden kamerjas. ‘Heb je al ontdekt dat ik een waterbed heb?’ vroeg ze met een geamuseerde blik. Hij antwoordde dat dit de eerste keer was dat hij zich op zo’n wankele bodem bevond. Ze deed het grote licht uit en liep naar haar kant van het bed waar ze haar kamerjas uittrok en naast hem kwam liggen. Ze had alleen een wit kanten slipje aan. Ze draaiden zich allebei op hun zij naar elkaar toe, waar Jasper meer tijd voor nodig had dan Elmira. ‘Basje durft niet op bed te komen nu jij hier ligt,’ zei ze zacht. ‘Heel verstandig van hem.’ Hij streelde haar arm en haar rug. Ze sloot haar ogen, waarna hij nog wat meer naar haar toe schoof, wat hem moeite kostte omdat het waterbed bij elke beweging meegaf. Uiteindelijk lag hij met zijn borst en zijn buik tegen haar aan. Ze glimlachte toen hij haar oorlel begon te kietelen. Hij gaf haar een klein duwtje tegen haar schouder om duidelijk te maken dat hij wilde dat ze op haar rug ging liggen. Haar ogen bleven dicht. Met zijn vingers streelde hij zacht over haar buik, zich afvragend of hij al verder naar beneden kon gaan of nog even moest wachten. Hij wilde haar tepels kussen en probeerde zich met zijn elleboog af te zetten, waarbij hij diep wegzakte. Met moeite kwam hij in de buurt van haar borsten. Elmira keek stiekem door haar wimpers en hij ging weer door met het strelen van haar buik, wetend dat het hem in deze houding niet zou lukken haar slip uit te trekken. ‘Lastig hè, zo’n waterbed?’ fluisterde ze. ‘Ik heb geen idee hoe anderen dat doen,’ lachte hij. Ze trok in een snelle beweging haar slipje uit en gaf hem een zoen. ‘Dat komt nog wel,’ zei ze. Jasper liet zich op zijn rug vallen en zuchtte. ‘Alles goed?’ vroeg ze. ‘Jawel,’ zei hij aarzelend. ‘Maar ja, dat waterbed…’ Ze streelde door zijn haren en vertelde dat ze er al een tijdje over dacht een ander bed te kopen en dat ze daar maar eens haast mee zou gaan maken. Ze praatten nog een tijdje over muziek en over allerlei kleine dingen in het leven. Af en toe keek Jasper naar haar lichaam.
‘Zullen we gewoon lekker gaan slapen, Jasper?’ Hij dacht even na. ‘Laten we dat maar doen.’ ‘Wacht, ik doe jouw schemerlampje wel even uit,’ zei ze terwijl ze omhoog kwam en haar arm over hem heen uitstak naar zijn nachtkastje. Hij zag haar borsten vlak boven zijn gezicht hangen totdat het lampje uitging. Toen ze weer op haar rug naast hem lag pakte ze zijn hand vast. Hij kneep even en zij kneep zachtjes terug. Door het dunne gordijn kwam een zwak licht van buiten de kamer in. Hij keek naar het plafond en luisterde naar de stilte die anders klonk dan in zijn eigen slaapkamer. Als hij zijn heupen bewoog hoorde hij het water weer klotsen. Elmira had zich op haar zij gedraaid en lag stil met haar rug naar hem toe, het dekbed hoog opgetrokken in haar nek. Haar silhouet was donker en deed hem denken aan een glooiende horizon in een nachtelijk landschap. Hij probeerde haar adem te horen. Zojuist hadden haar borsten nog vlak boven zijn gezicht gehangen, zo dichtbij dat hij erin had kunnen happen. Hij zag haar blik weer voor zich, eerder die avond, meteen nadat hij haar had omhelst, die vreemde ogen die hem bedwelmd hadden aangekeken, en waaraan hij niet had kunnen zien of zij dichtbij of juist heel ver van hem vandaan was. Elmira. Hij bewoog zijn lippen en sprak haar naam stemloos en onhoorbaar uit. Hij trok het dekbed nog wat hoger, tot vlak onder zijn kin. De ruimte boven het bed viel als een zwarte deken over hem heen. Diep in zijn gedachten hoorde hij een koor dat zacht een lang aangehouden toon neuriede.
Hoofdstuk 8 Het was oktober. De drie berkenbomen in het midden van het grasperkje waren de afgelopen dagen steeds meer verkleurd. De okergele blaadjes staken af tegen de blauwe ochtendlucht, en tegen de rode dakpannen van de huizen aan de overzijde van het woonhof. Elke ochtend voor het ontbijt probeerde Jasper te zien of de kleuren weer veranderd waren. De tijd was in beweging. Op het gras, rondom de witte stammen, hadden zich al kringen van gevallen blaadjes gevormd. Toen hij eerder die ochtend zijn ogen had geopend, was Elmira al wakker geweest. Ze had rustig naar hem liggen kijken, samen met Basje, die op het dekbed tussen hen in lag. ‘Dag lieverd,’ had ze zachtjes gezegd. Jasper had wat gekreund en was slaperig omhoog gekomen om haar een zoen te geven en Basje over zijn kop te aaien, waarna hij zich weer op zijn rug had laten vallen. Elmira had de kater naast het bed op de grond gezet en de deken met een ruk naar achteren geslagen, waarbij ze Jasper uitdagend had aangekeken. Daarna was haar blik afgedwaald naar zijn ochtenderectie. ‘Jij ook een hele goede morgen, Junior,’ had ze gezegd. ‘Vooruit dan maar, jij krijgt ook een aai.’ Een paar minuten later hadden ze de nieuwe dag gevierd met een onstuimig vluggertje. Toen ze lagen uit te rusten had Elmira opgemerkt dat hij inmiddels al aardig gewend was aan haar waterbed. Jasper stond nog steeds naar de verkleurde berkenbomen te kijken toen Elmira met natte haren naar beneden kwam. Ze kwam naast hem staan om met hem mee te kijken. Hij legde zijn hand op haar onderrug en rook haar shampoo. Die geur, en de aanblik van de koele herfstlucht die om de bomen hing, maakten een naamloze herinnering bij hem los, de sfeer van een vervlogen tijd die zacht en troostrijk was geweest. ‘Wil je een gekookt eitje?’ vroeg ze. ‘Ja, kom…, ik help je, ik zal de tafel dekken.’ Ze liepen samen naar de keuken om het ontbijt voor te bereiden. ‘Moet je vandaag nog lesgeven?’ informeerde ze terwijl ze twee eieren in een pannetje deed.
‘Nee, ik kan de hele dag aan mijn muziek werken.’ Hij vertelde dat hij bezig was met de passage waarin Hamlet verlangt naar een diepe slaap, een slaap die hem zal bevrijden van zijn zorgen. Elmira knikte en pakte ondertussen een plastic zak met broodjes uit de keukenkast. ‘Dat snap ik,’ lachte ze. Jasper zette twee borden op tafel en liep naar de koelkast om boter en kaas te halen, waarbij hij Elmira in het voorbijgaan een tik tegen haar billen gaf. Terwijl ze wachtten tot de eieren klaar waren vertelde Elmira dat ze die dag viool wilde studeren, een e-mail moest beantwoorden over een paar concerten in het komende voorjaar, en ook nog even bij haar ouders op bezoek wilde gaan omdat haar vader hulp nodig had in de tuin.
Na het ontbijt wilde Jasper meteen vertrekken om thuis aan het werk te gaan. Elmira drong er op aan dat hij nog even bleef. Toen ze samen op de bank zaten werd er aangebeld. Ze stond op en keek door het raam om te zien wie er aan de deur stond. ‘Hé, het is Marion,’ riep ze. Toen ze in de gang bij de voordeur stond hoorde Jasper hoe ze haar zus uitgelaten begroette. Daarna was het even stil. Hij stond op van de bank. ‘Ik was onderweg naar het winkelcentrum,’ zei Marion toen ze de woonkamer binnenkwam. ‘Oh, hallo,’ riep ze terwijl ze hem recht in de ogen keek. ‘Jij moet Jasper zijn.’ ‘Dag Marion.’ Hij gaf haar een hand. ‘Da’s ook toevallig,’ zei ze terwijl ze haar handtas op een stoel zette. ‘Leuk om je te ontmoeten, Jasper.’ ‘Dat vind ik ook,’ glimlachte hij. Elmira was ondertussen naar de keuken gelopen en kwam terug met een kop koffie voor haar zus. Jasper begreep dat de zusjes het toeval een handje hadden geholpen en hij keek geamuseerd toe hoe ze het spelletje volhielden. Ze gingen alle drie zitten en begonnen een gesprek over muziek. Marion stelde hem allerlei vragen over de compositie waar hij aan werkte, en zorgde er zo voor dat het gesprek vlot en levendig verliep. Hij probeerde elke vraag te beantwoorden zonder al te veel uit te weiden, waarna zij de volgende vraag stelde. Ze vertelde ook af en toe over de muziek voor viool en piano die ze samen met Elmira speelde, en over de verbondenheid die ze daarbij voelden. Ze vond het een groot voordeel dat ze zussen waren.
‘We kennen elkaar door en door,’ zei ze terwijl ze Elmira aankeek. ‘We voelen elkaar aan, zonder dat we iets hoeven te zeggen.’ Jasper knikte. ‘Ik heb trouwens vroeger ook zangers begeleid,’ ging Marion verder. ‘Jij bent toch ook zanger?’ ‘Dat was een andere tijd,’ zei hij. ‘Ik hoorde van Elmira dat je Winterreise op je repertoire had. Dat vind ik zo’n mooi stuk. Ik houd trouwens van al het werk van Schubert.’ Ze vond dat ze samen wel eens een paar liederen konden proberen. Hij antwoordde dat hij het momenteel erg druk had. Ze knikte. ‘Later dan maar, als je weer meer tijd hebt.’ Na een uur zei Jasper dat hij echt moest vertrekken om thuis te gaan werken aan zijn cantate. Hij nam afscheid van Marion en liep met Elmira mee naar de garage waar zijn fiets stond. Ze kusten elkaar en spraken af dat hij de volgende dag aan het eind van de middag weer terug zou komen. Terwijl hij wegreed keek hij nog een paar keer om. Elmira bleef naar hem zwaaien tot hij de hoek om was. Het fietspad voerde langs kleine parkjes en kinderspeelplaatsen, boog om het winkelcentrum heen en kwam uit bij de rivier. Midden op de oude brug zette hij zijn fiets op het trottoir tegen de reling. Het was een windstille dag. De rivier gleed bijna rimpelloos onder de brug door en weerkaatste de lucht als een metalen spiegel. Er liepen veel wandelaars op de kade. In de verte naderde een zwart vrachtschip door een erehaag van groene, gele en roodbruine bomen. Jasper hing op de reling van de brug en voelde de herfst tegen zijn wangen. De koele lucht was een voorbode van de winter, die net als het vrachtschip op de rivier nog ver weg was, maar geleidelijk dichterbij zou komen. De sfeer van Elmira hing nog in zijn gedachten, samen met de geur van haar shampoo, die hij had geroken toen ze samen naar de drie berkenbomen hadden gekeken. Ze zat nu met Marion op de bank en zou straks haar viool uit de koffer halen en gaan studeren, staand achter de houten lessenaar in haar werkkamer. Jasper nam zijn fiets en reed de binnenstad in. Bij De Vijfsprong stapte hij even af om door het raam naar binnen te kijken, maar omdat T heo er nog niet was fietste hij verder. Toen hij even later zijn fiets in de houten tuinhut van de familie Van Bommel had gestald, en over het gras naar zijn achterdeur liep, stond Gwendolijn op de bovenste verdieping van het huis bij het raam. Ze keek niet naar hem.
Gwendolijn was al meer dan een maand terug uit Frankrijk. De eerste twee weken na haar terugkeer was haar man nog veel thuis geweest. Daarna, nadat Pieter weer aan het werk was gegaan, kwamen er regelmatig e-mails van haar binnen en lag er af en toe een briefje op de mat bij de voordeur. Ze wilde weer op bezoek komen. Jasper was meestal bij Elmira, maar ook op momenten dat hij in het souterrain aanwezig was had hij haar berichten genegeerd, of een kort antwoord gestuurd waarin hij had laten weten dat hij geen tijd had. De afgelopen week had hij niets meer van haar vernomen. Op het bureau lag een dik pak beschreven muziekpapier. Nog voordat hij zijn jas uittrok boog hij zich over het bovenste velletje papier en las hij de aantekeningen die hij drie dagen eerder had gemaakt. De mannenstemmen zongen zacht en gedempt het woord Slapen in vijf verschillende talen, begeleid door de contrabassen en de harp. …Sleep…, …Schlafen…, …Dormire…, …Sove…, …Slapen… Jasper zong de middenstem en stelde zich voor dat hij omringd werd door een groep tenoren en bassen die met hem meezongen. De cadans was gelijkmatig, de harmonieën waren consonant, maakten af en toe een wending naar een scherpe samenklank die weer snel oploste in een nieuw rustpunt. Hij trok zijn jas uit en liep naar de keuken om een pot thee te zetten, ondertussen nadenkend over de rol van de vrouwenstemmen in deze passage. Terwijl hij wachtte tot het water kookte sprak hij de hele monoloog nog een keer hardop uit. Hij nam de theepot samen met een beker en een pak koekjes mee naar het bureau en ging zitten. Op een nieuw vel muziekpapier schreef hij met potlood een paar noten en zette de woorden to dream erbij. Hij wilde de sopranen en alten de verschillende vertalingen van het woord dromen laten zingen. …Dromen…, …Träumen…, …Rêver… Vooral de Duitse vertaling vond hij mooi van klank. Hij probeerde dit idee in allerlei variaties uit en besloot dat de mannen moesten doorzingen terwijl de vrouwen af en toe, in een onregelmatig ritme het woord träumen lieten horen. Dat zou een mooi weefsel worden. Hij werkte die gedachte op papier uit en voegde daarbij aan de begeleiding een hoge vioolpartij toe. Terwijl hij de noten bekeek nam hij zich voor Elmira een keer te vragen met hem mee te zingen om het effect van de afwisseling van slapen en dromen te kunnen horen. Ze was nu waarschijnlijk wel klaar met studeren. Misschien was ze een boodschap aan het doen in het winkelcentrum, of met haar vader in de tuin aan het werken. Hij schreef de schetsen netjes over op een nieuw vel papier, en stopte dat in een map. Daarna bleef hij nog een tijdje achter het bureau zitten, denkend aan de
muziek die in zijn hoofd al bestond. Jasper stond op en rekte zich uit. Het was koud in het souterrain. Hij liep naar de slaapkamer om een warme trui aan te trekken. In die kamer zou hij vanavond weer slapen, nadat hij de afgelopen drie nachten bij Elmira was geweest. Hij schudde de kussens op, opende de lamellen en wierp een blik in de tuin. Gwendolijn liep over het gras bij de goudgele lindeboom. Ze droeg een spijkerbroek en een donkerblauwe trui. Jasper wist dat hij haar een keer moest vertellen over zijn relatie met Elmira. Dit was het juiste moment. Hij liep de gang in, opende de achterdeur, en liet de scharnieren een paar keer piepen. Ze keek om. Hij wenkte haar. Even later zaten ze naast elkaar op de rand van het bed. ‘Hoe gaat het met je?’ vroeg ze. ‘Goed,’ antwoordde hij. ‘Ik ben veel weg geweest.’ Ze knikte en wachtte af. Hij probeerde naar haar te glimlachten. Haar blik was strak en onpeilbaar. ‘Ik ben verliefd,’ zei hij. ‘Dat is wel duidelijk. Gefeliciteerd.’ De uitdrukking op haar gezicht werd milder. ‘Het is vast een heel lieve vrouw.’ Jasper knikte een paar keer. Hij wilde niet al te enthousiast reageren, en aarzelde of hij iets over Elmira zou gaan vertellen. Ze kwam iets dichter bij hem zitten. Jasper vond dat hij het nu meteen moest zeggen: ‘We kunnen elkaar niet meer ontmoeten Gwen, niet op die manier.’ Hij deed zijn best om vastberaden en zelfverzekerd over te komen. Gwendolijn schoof weer een paar centimeter van hem vandaan. ‘Oh,’ zei ze terwijl ze naar de muur staarde. ‘Aha.’ ‘T ja,’ antwoordde Jasper. Ze draaide haar hoofd met een felle beweging naar hem toe. Jasper schrok van haar blik. ‘Dit had ik niet verwacht,’ zei ze met een hoge stem. Hij zweeg. Gwendolijn stond op en draaide zich naar hem toe. Hij bereidde zich voor op haar boosheid maar ze ging weer op bed zitten, haar hoofd naar beneden gebogen, starend naar de vloer.
‘Waarom kunnen we elkaar niet meer ontmoeten?’ vroeg ze zachtjes. Jasper wilde zijn arm om haar heen slaan maar deed dit niet. ‘Ik heb nu een relatie,’ zei hij op besliste toon, in de overtuiging dat daarmee alles verklaard was. ‘Ik ook,’ antwoordde ze. ‘Weet je nog?’ Het sarcasme in haar woorden werd verhuld door de zangerige melodie van haar stem. ‘Op welke planeet ben jij geboren? Heb je hier op aarde nooit goed om je heen gekeken?’ Ze keek naar de spiegel op de deur van de klerenkast waarvoor ze zich zo vaak voor hem had uitgekleed. Jasper zocht naar woorden. De telefoon ging. Elmira, dacht hij. Hij bleef zitten en wachtte tot het gerinkel ophield. Gwendolijn keek hem aan. ‘Moest je niet opnemen?’ ‘Begrijp je het dan echt niet?’ vroeg hij in een poging haar vraag te omzeilen. Ze dacht even na. ‘Jawel, ik begrijp dat je verliefd bent. Maar begrijp jij dan niet dat dat weer voorbij gaat? Wil je jezelf nu opeens helemaal aan haar uitleveren? Zo werkt het niet in deze wereld.’ Haar stem sloeg over. Jasper trommelde ongeduldig met zijn vingers op zijn knie. ‘Wat denk jij dan…?’ riep hij, ‘…dat al die mensen daar op straat allemaal minnaars en minnaressen hebben?’ Hij wees met gestrekte arm naar de straatkant van het souterrain, waar zijn fauteuil stond, waar hij de afgelopen jaren veel vreemdelingen langs zijn raam had zien lopen, als een toeschouwer bij een oneindig toneelstuk. ‘Denk jij van niet?’ vroeg ze. Jasper draaide zijn hoofd weg, en keek in de richting van de slaapkamerdeur. Aan het licht in de gang zag hij dat de achterdeur half open stond. ‘Ik ga zo,’ fluisterde ze. Hij probeerde in zijn ooghoek te zien of ze huilde. Gwendolijn stond op, keek nog even naar het bed en liep naar de slaapkamerdeur, waar ze zich omdraaide en hem aankeek. ‘Hoe weet je zo zeker dat die vrouw jou net zo trouw is, als jij haar?’ Daarna liep ze weg. Hij hoorde het tikken van haar schoenen op het stenen trapje. De achterdeur viel met een harde klap dicht.
Het was rustig in De Vijfsprong. Hij stapte binnen en keek naar het tafeltje bij het raam. T heo was er niet. Jasper bestelde een kop koffie en ging zitten. De kastelein kwam de koffie brengen en vertelde dat het mooie herfstweer nog een dag zou duren. Daarna zou het gaan regenen. Jasper staarde een tijdje naar buiten en dacht aan de volgende fase in zijn compositie, waarin Hamlet zich afvraagt welke dromen ons zullen toevallen in die laatste slaap, als we al onze aardse beslommeringen achter ons hebben gelaten. Op dat moment moet er iets veranderen in de muziek, dacht hij. Er komt een nieuw element in de tekst naar voren. Hamlet is verontrust omdat we niet weten wat er gaat komen: een mooie droom of een nachtmerrie? Jasper bleef nog een tijdje naar buiten kijken. Een oude man met een hondje stond midden op het plein zoekend om zich heen te kijken. Het dier keek met hem mee. Even later liepen ze verder. Jasper rekende zijn koffie af en ging weer naar huis om nog een paar aantekening te maken. Rond vijf uur zat hij in zijn fauteuil naar buiten te kijken. Het begon al te schemeren. Er liepen veel mensen langs zijn raam, in de richting van het parkeerterrein. Even daarvoor had hij Hans aan de telefoon gehad, de artistiek leider van het orkest. Hans had blij gereageerd toen hij hoorde dat het goed ging met de cantate en dat Jasper tevreden was over zijn vorderingen. ‘Als dit stuk een succes wordt dan ligt er voor jou een mooie carrière in het verschiet, Jasper,’ had hij gezegd. Ze hadden afgesproken regelmatig met elkaar te bellen om de voortgang te bespreken. Na het telefoontje had Jasper een glas wijn ingeschonken. De overbuurman kwam thuis met een volle tas met boodschappen en deed het licht in de keuken aan. Hij liep een paar keer heen en weer en opende af en toe een kastje. Jasper dacht aan Elmira en nam zich voor haar later op de avond nog even te bellen om over het telefoongesprek met Hans te vertellen, en haar welterusten te wensen. Hij nipte van zijn wijn en tuurde naar de steeds leger wordende straat. Door het plafond klonken de snelle voetstappen van Gwendolijn. Haar man zou zo direct thuiskomen. Hij zag haar weer met een gekwetste blik op het bed zitten en vroeg zich af of hij de boodschap ook op een andere manier had kunnen overbrengen, zonder dat hij een antwoord op die vraag kon vinden. Hij dronk zijn glas leeg en liep naar de keuken om de avondmaaltijd te gaan bereiden.
Na het eten zat hij achter het bureau om zijn aantekeningen van die middag nog eens te bekijken en aan te vullen. De passage met de woorden slapen en dromen mocht lang duren, vond hij. Hij probeerde nog enkele variaties uit en voegde die toe aan het
fragment dat hij die middag had geschreven. Hij stond op en speelde op de piano een paar akkoorden in een regelmatig langzaam ritme, totdat hij op de bovenverdieping een deur hoorde dichtslaan. Eerder die dag had Gwendolijn de achterdeur van het souterrain ook hard dichtgeslagen, nadat ze had gevraagd of hij geloofde dat Elmira hem trouw zou blijven. Toen hij weer verder wilde spelen dacht hij terug aan de contactadvertentie die hij twee maanden geleden had gevonden, en aan de foto waarop Elmira lachend de wereld in keek. Hij sloeg weer enkele akkoorden aan. Jasper realiseerde zich dat hij niet wist of die advertentie nog bestond. Hij zette de computer aan en liep enkele rondjes door de kamer totdat het apparaat klaar was voor gebruik. Na een paar zoekacties kwam hij weer uit bij de pagina waarop hij Elmira destijds had gevonden. Haar oproep stond er niet meer. Ze had zichzelf uit het bestand verwijderd. Hij ademde diep in en uit, sloot de computer af en ging naar de keuken om een glas wijn in te schenken, waarmee hij in de stoel bij het raam ging zitten. Het was stil op straat. De overbuurman zat in zijn woonkamer T V te kijken. Jasper was tevreden over deze dag. Hij deed de leeslamp aan, zette een CD op en pakte een boek. Een uur later belde hij Elmira. Ze klonk blij toen ze zijn stem hoorde. In zijn voorstelling zat ze op de bank, vlakbij het tafeltje met het telefoontoestel. Ze vertelden elkaar wat ze die dag hadden gedaan en dat ze elkaar misten. Elmira had haar kamerjas al aan en stond op het punt om naar bed te gaan. Hij wenste haar welterusten.
Hoofdstuk 9 Nadat het licht was aangegaan waren Jasper en Elmira in de zaal blijven zitten om naar de aftiteling te kijken en te wachten tot de andere bezoekers vertrokken waren. In de foyer hadden ze daarna nog wat rondgelopen en gekeken naar enkele affiches van films die binnenkort zouden worden vertoond. Toen ze naar buiten liepen stond de dame die in de pauze drankjes en snoep had verkocht al met de sleutel bij de deur te wachten. In het voorbijgaan verontschuldigde Elmira zich omdat ze zo lang hadden getreuzeld. De vrouw wenste hen nog een fijne avond. Terwijl Elmira op het trottoir haar wollen sjaal strak trok en het bovenste knoopje van haar jas dichtdeed luisterde Jasper naar het knarsen van het slot in de ijzeren deur. ‘Zullen we nog wat gaan drinken?’ vroeg hij. Ze knikte een paar keer en stak haar handen diep in haar zakken waarbij ze met haar lichaam schudde om te laten zien dat ze het koud had. Toen ze samen in de richting van de binnenstad liepen legde hij zijn arm op haar schouder en keek hij omhoog naar de wassende maan die tussen de wolken hing. Het was november. ‘Ken je De Gouden Waag? vroeg ze toen ze op een kruispunt aankwamen. Hij dacht even na. ‘Ik kwam daar vroeger wel eens, maar dat is alweer jaren geleden.’ ‘Dan zul je het niet herkennen. Het is vorig jaar heel mooi verbouwd. Zullen we daar naar toe gaan? Het is er vast lekker warm.’ ‘Goed.’ Napratend over de film liepen ze verder door de binnenstad. Elmira lachte luid toen Jasper haar herinnerde aan een komische scène en ze sprak vertederd over een ander moment in het verhaal dat haar had ontroerd. Ze wandelden gearmd door een smalle straat met cafés en restaurants, waar veel mensen over de trottoirs liepen. Elmira was juist aan het vertellen wat ze van de filmmuziek vond toen ze bleef staan en zich omdraaide om bij een klein eethuisje naar een op de buitenmuur bevestigde menukaart te kijken. ‘Heb je trek?’ vroeg hij verbaasd.
‘Nee, ik kijk alleen maar even,’ mompelde ze. Hij keek met haar mee naar de gerechten die op de kaart stonden maar kon er niets bijzonders aan ontdekken. Toen ze even later weer verder liepen was Elmira vergeten wat ze over de film had willen zeggen. Hij deed nog een poging om de filmmuziek ter sprake te brengen maar merkte dat ze er met haar gedachten niet meer bij was. Vijf minuten later waren ze bij De Gouden Waag. Jasper herkende de brede granieten treden en de glazen draaideur. Hij was hier vroeger wel eens met Carolien gekomen om wat te eten of vrienden te ontmoeten. Binnen was het behaaglijk. Elmira liep voor hem uit naar de wand waar ze hun jassen konden ophangen. ‘Kijk, de openhaard brandt,’ riep ze terwijl ze haar sjaal losmaakte. Jasper liet zijn blik rondgaan. Het was een grote ruimte waarin overal dezelfde tafels met rieten stoelen op de parketvloer stonden. Tegen de achterwand bevond zich een grote bar met vlak daarvoor een lange leestafel waarop kranten en tijdschriften lagen. Aan het plafond hingen matglazen bollen die een zachtgeel licht verspreidden en het hele interieur een sfeer van vervlogen tijden gaven. De brandende openhaard was het middelpunt van de lange zijwand waaraan enkele reproducties van beroemde zeventiende-eeuwse landschappen hingen. Ze liepen even rond tot ze een tafeltje in de buurt van het haardvuur vonden. ‘Wat vind je ervan?’ vroeg Elmira terwijl ze gingen zitten. ‘Indrukwekkend.’ Jasper bleef rondkijken, herkende de vorm van de ruimte maar vond geen details uit de tijd toen hij hier wel eens kwam. ‘Het is inderdaad erg veranderd.’ Ze bestelden een drankje. Het personeel was gekleed in een grijs gestreept vest over een witte bloes. De mannen droegen een zwarte broek, de vrouwen hadden een strakke zwarte rok aan, tot net boven de knie. ‘Of was je liever ergens anders heen gegaan?’ vroeg ze. ‘Nee hoor, dit is prima.’ Hij legde zijn hand op haar knie. Ze keken samen naar het vuur en naar de mensen om hen heen terwijl ze langzaam warm werden. Er klonk zachte jazzmuziek uit onzichtbare luidsprekers. ‘Je was opeens zo stil onderweg,’ zei hij. ‘Zit je iets dwars?’ Hij probeerde aan haar gezicht te zien of ze over een antwoord nadacht en wachtte af. ‘Ik ben een slecht mens,’ zei Elmira. Het was alsof er een loden deur openging waarachter zich een schemerige kamer bevond. Ze keek hem aan en hij probeerde haar
zonder woorden aan te moedigen om door te praten. ‘Ik zag op straat een vriendin lopen,’ ging ze verder. ‘Ze heeft me een paar weken geleden gebeld om te vertellen dat haar man vreemdging. Ze was er slecht aan toe en wilde haar verhaal kwijt. Ik heb een hele tijd naar haar geluisterd, en toen we ophingen heb ik haar beloofd dat ik snel op bezoek zou komen.’ Elmira zuchtte. ‘Sindsdien heb ik niets meer van me laten horen.’ ‘Waarom niet?’ vroeg hij. Ze haalde haar schouders op. ‘Toen ik haar vanavond zag durfde ik haar niet onder ogen te komen.’ Haar stem klonk streng. ‘Laf hè?’ Jasper wilde haar troosten maar dacht dat alles wat hij nu zou kunnen zeggen alleen maar plat en oppervlakkig zou klinken. ‘Nu begrijp ik waarom je op straat opeens naar die menukaart wilde kijken,’ zei hij om tijd te winnen. ‘Dat was het moment dat ze langsliep.’ Ze knikte. ‘Denk je dat ze je gezien heeft?’ vroeg hij. ‘Dat weet ik niet. Ik hoop van niet. Dan zou ze gezien hebben dat ik gelukkig ben met jou, terwijl zij zich ellendig voelt.’ ‘Oh? Vind je dat je het aan jullie vriendschap verplicht bent om nu ook ongelukkig te zijn?’ ‘Nee natuurlijk niet,’ zei ze. Ze nam een slok van haar drankje. ‘Dat zou toch niet normaal zijn?’ ‘T heo zou zeggen dat al het normale vergaat en dat alleen de waanzin overblijft,’ zei hij. Elmira staarde zwijgend naar de openhaard. Jasper probeerde haar te vertellen dat het allemaal wel weer goed zou komen, dat die dingen nu eenmaal gebeuren, dat niemand altijd klaar kan staan voor een ander. Ze zou haar vriendin de volgende dag kunnen bellen en uitnodigen voor een etentje. ‘Kook iets lekkers voor haar en zorg dat je een grote doos bonbons bij de koffie hebt.’ Hij glimlachte en zij pakte zijn hand vast. Een passerende serveerster liet vlak bij hun
tafel haar pen vallen. Ze zagen allebei hoe het meisje bukte om hem op te rapen, met haar brede achterwerk naar hen toe. ‘Ik zou jou ook wel eens in zo’n sexy uniform willen zien,’ zei Jasper terwijl hij Elmira schalks aankeek. Er verscheen een korte glimlach op haar gezicht. ‘Een mooie verpakking voor een mooi cadeautje,’ voegde hij eraan toe, waarbij hij haar een opzettelijk onhandige knipoog gaf. Ze lachte en gaf hem een stomp tegen zijn bovenarm. Hij bestelde nog twee drankjes. Een man die eruit zag als de baas van het café was met een ijzeren pook en grote stukken hout bezig het vuur in de openhaard verder op te stoken, gadegeslagen door de mensen die er omheen zaten. Jasper ging wat dichter bij Elmira zitten en kneep in haar dijbeen, vlakbij haar kruis. Ze keek in een snelle beweging door de ruimte om te zien of niemand het zag. Haar blik bleef bij de ingang van het café hangen. ‘Oh, kijk, we krijgen familiebezoek,’ zei ze zacht. Ze gebaarde met haar hoofd in de richting van een vrouw die haar jas uitdeed en zoekend rondkeek. Ze leek op Elmira. ‘Is dat je andere zus?’ vroeg hij. ‘Ja, dat is Ingeborg.’ Ze legde een langgerekte nadruk op de naam waardoor haar woorden als een verhulde waarschuwing klonken. Hij keek weer naar de deur waar Ingeborg nog steeds zocht naar mensen die ze kende. ‘Ze zal ons zo wel ontdekken,’ zei Elmira. Jasper hoorde nu een plagerig genoegen in haar stem. Samen wachtten ze op het moment dat Ingeborg hen zou ontwaren. Even later ging haar hand met een snelle beweging omhoog en kwam ze met grote stappen aanlopen. Ze droeg schoenen met hoge naaldhakken en een lange rok. ‘Pfff, wat is het hier warm. Ik kan hier niet tegen,’ zei Ingeborg toen ze voor hen stond en met een verwijtende blik naar de openhaard keek. ‘Goedenavond I.B.,’ antwoordde Elmira langzaam. Ingeborg gaf haar drie zoenen. Jasper wachtte tot ze hem aankeek. ‘Jij bent Jasper, neem ik aan? vroeg ze met een zangerige stem. Ze gaven elkaar een hand. ‘Ik ben Ingeborg, een zusje van Elmira. Iedereen noemt me I.B.’ Hij dacht te zien dat ze licht door haar rechterknie zakte en zich een beetje voorover boog, als een hofdame die haar koning begroet.
‘Aangenaam,’ zei hij. Ingeborg giechelde, legde haar handtas op tafel en ging bij hen zitten, waarbij ze in een snelle beweging met haar hand langs haar gezicht wuifde. ‘Wat is het hier warm. Hebben jullie het niet warm?’ ‘Eh…,’ probeerde Jasper. ‘Heb je vanavond nog bekenden gezien, Ella? Oh, heb ik je trouwens al verteld over die man die ik hier gisteren ontmoet heb?’ ‘Nee, en dat kan toch ook niet? We hebben elkaar vandaag nog niet gesproken,’ zei Elmira. ‘Ja, dat is waar. Wat een leuk truitje heb je trouwens aan. Mag ik dat een keer lenen?’ ‘Wat wilde je vertellen?’ ‘Hoezo?’ vroeg Ingeborg. ‘Over een man…’ ‘Oh ja…, een hele leuke man, een makelaar.’ Ze keek even naar Elmira om haar reactie te lezen. Jasper keek ook naar Elmira maar Ingeborg ging alweer verder met haar verhaal. ‘We hebben de hele avond zitten borrelen, hoewel hij het eigenlijk erg druk had. Ik vond hem heel charmant. Hij hielp me bij het weggaan in mijn jas. Toen we op straat stonden zei hij dat ik volgens hem heel geschikt ben voor het vak. Hij wilde me wel inwijden.’ ‘In het makelaarsvak?’ Elmira knipoogde naar Jasper. ‘Ja natuurlijk, waar anders in? Waarom gaf jij Jasper een knipoog? Ik zag het wel hoor!’ ‘Zomaar, dat is iets tussen ons,’ zei Elmira. Ingeborg was even stil, keek naar Jasper en weer terug naar haar zus. ‘Wat lollig,’ giechelde ze. ‘Toch wel leuk dat je nu eindelijk een vriend hebt gevonden, Ella.’ Elmiras blik verstrakte. ‘Ja gezellig hè? zei ze zonder haar zus aan te kijken. ‘Ik moet wat drinken. Koud water. Ik heb het zo warm,’ ging Ingeborg verder. ‘Hebben
jullie het niet warm? Hij had trouwens een hele grote auto met bruine leren bekleding op de stoelen. Schitterend. Die was vast en zeker niet goedkoop. Hij had wel een ring aan zijn vinger. Maar ach, wat kan mij dat schelen?’ Ze nam een grote slok uit Elmiras glas en keek ondertussen met een wazige blik rond in het café. Jasper riep een serveerster en bestelde een fles mineraalwater. ‘Zijn er vanavond nog leuke mannen in de zaal?’ lachte Ingeborg. ‘Ik heb er niet op gelet,’ antwoordde Jasper. Ingeborg stootte een kort hoog lachje uit. ‘Welkom in de familie, Jasper,’ riep ze. Ze nam haar handtas van de tafel, hield hem even op haar schoot en legde hem weer terug zonder er iets uit te nemen. ‘Dank je, I.B.,’ zei hij. Ingeborg pakte haar handtas opnieuw, keek even naar haar telefoon, en staarde vervolgens een tijdje in de richting van de leestafel. ‘Die trut doet net of ze me niet kent,’ zei ze zonder hen aan te kijken. ‘Zie je haar, Ella? Daar in het midden, ze neemt nu een slok sinasappelsap. Dat mens wil me niet meer kennen.’ De serveerster kwam het mineraalwater brengen en zette de fles met een glas bij Ingeborg neer. ‘Wij wilden eigenlijk juist gaan,’ zei Elmira, waarbij ze rechtop ging zitten en met beide handen op haar bovenbenen sloeg om aan te geven dat ze elk moment op kon staan. Ingeborg staarde nog steeds in dezelfde richting en leek in gedachten verzonken. ‘Zullen we, lieverd?’ vroeg Elmira aan Jasper terwijl ze opstond. Hij pakte zijn portemonnee en zwaaide ermee naar een ober. ‘Gaan jullie nu al?’ vroeg Ingeborg. ‘Ja, het was een lange dag.’ ‘Heb je Marion nog gezien?’ wilde Ingeborg weten. ‘Ja, we hebben vandaag gerepeteerd. T rouwens,’ zei ze tegen Jasper. ‘Haar man wil je ook graag ontmoeten. Zullen we hen binnenkort te eten vragen?’ ‘Werner…,’ zei Jasper, de namen van de familie in zijn hoofd repeterend. ‘Goed idee, dat doen we.’
‘Ik heb trek,’ riep Ingeborg. ‘Ik heb nog niet gegeten.’ ‘Nou, bestel dan maar wat lekkers, hè?’ Elmira gaf haar zus een zoen en stopte haar een bankbiljet toe. ‘Dag Jasper, tot ziens.’ Ingeborg zwaaide met twee armen naar hem. Hij gaf haar een hand en liep met Elmira naar de garderobe. ‘Zal ik je dan ook maar in je jas helpen, Ella,’ vroeg hij. Ze draaide lachend haar rug naar hem toe en strekte een arm naar achteren. ‘Dank u, meneer. Heel charmant.’
Hoofdstuk 10 Het was buiten al donker toen Jasper aan het eind van de middag bij café De Vijfsprong binnenging. Het was er druk en wat rumoeriger dan anders. Twee jonge serveersters liepen met volle dienbladen tussen de tafels door. T heo was er ook, leunend op de bar, zijn voorovergebogen lichaam rustend op beide ellebogen, pratend tegen de vrouw van de kastelein. Ze spoelde glazen en luisterde ondertussen met een brede lach naar hem. Iets verderop, in de hoek van het café, was haar man een kerstboom aan het optuigen. Hij had de kerstlichtjes al over de takken verspreid. Op de vloer om hem heen stonden enkele dozen met glinsterende ballen en zilveren slingers. Jasper liep naar de bar en tikte zijn vriend op de schouder. T heo keek verstoord om en liet tot zich doordringen wie er voor hem stond. ‘Kerel, kom erbij,’ riep hij terwijl hij Jasper in zijn arm kneep. ‘Goed dat je er bent. Wat is jouw mening over deze kwestie? We hadden het net over het erotisch gehalte van de Advent. T rouwens, kijk, de wereld wordt al voorbereid voor het feest van het licht.’ Hij wees naar de kerstboom. ‘Erotisch gehalte?’ vroeg Jasper. ‘Ja, vind je ook niet dat de kersttijd is doordrongen van een uiterst erotische sfeer?’ ‘Je zou wel eens gelijk kunnen hebben,’ zei Jasper aarzelend. De kasteleinsvrouw legde uit dat T heo die middag in de stad had gewandeld en de etalages van de lingeriewinkels had bewonderd. ‘Hij vindt dat ik ook iets leuks voor mijn man moet aanschaffen,’ lachte ze terwijl ze doorging met glazen spoelen. ‘Niet voor je man, voor jezelf,’ verbeterde T heo haar. ‘Ik heb iets gezien wat jou heel mooi zou staan. Als je dat met Kerstmis aantrekt dan ben jij thuis de baas, dat zweer ik je.’ De vrouw schaterde. Jasper bestelde twee glazen bier en vroeg, terwijl hij wees naar het volle café, of hij snel wat kon eten. ‘Wacht maar even,’ zei de vrouw. Ze pakte een bordje waarop het woord Gereserveerd stond en liep ermee naar een tafeltje waar twee vrouwen thee zaten te drinken. ‘Over tien minuten heb je een tafel,’ beloofde ze toen ze terugkwam.
‘Heb je weinig tijd, Maestro?’ vroeg T heo terwijl hij een shagje draaide. ‘Ik ga vanavond naar een concert,’ zei Jasper. ‘Ik wil er op tijd zijn. Eet je een hapje mee? Ik trakteer.’ Een kwartier later zaten ze aan tafel. De kastelein bracht een karaf wijn met twee glazen en nam de bestelling op. T heo complimenteerde hem met de mooi versierde kerstboom. ‘Dank je, T heo. Nu maar hopen dat het een witte kerst wordt,’ zei de man terwijl hij glunderend door het raam naar buiten keek. Jasper keek met hem mee. In het licht van de straatlantaarns liepen veel mensen over het winderige plein. De meeste van hen droegen plastic tassen en leken haast te hebben. Onder de kale eikenboom stond een echtpaar te praten. De vrouw wees in de richting van het café waarop haar man zijn hoofd schudde en met zijn lichaamshouding liet blijken dat hij de andere kant op wilde. ‘Geeft je geliefde vanavond een concert?’ vroeg T heo terwijl hij de wijn inschonk. ‘Ja, samen met haar zus. Ze spelen in de kleine zaal van de schouwburg.’ Jasper vertelde dat ze de tweede sonate van Prokofiev voor het eerst gingen uitvoeren. ‘Nieuwe programma’s proberen ze meestal hier in de stad uit, voordat ze er echt mee naar buiten treden,’ legde hij uit. ‘Ze willen hun repertoire uitbreiden met twintigste-eeuwse muziek.’ ‘Ze zal wel extra mooi spelen als haar grootste fan in de zaal zit.’ T heo hief zijn glas. ‘Op de schoonheid en het zinnelijk genot, vriend.’ ‘Daar drink ik op, T heo.’ Jasper nipte van zijn wijn en wierp een korte blik op zijn horloge. Er was nog voldoende tijd om rustig te eten. ‘Denk je dat je schoonzus haar hart zou kunnen geven aan een eenzame dichter?’ vroeg T heo terwijl hij naar buiten staarde. ‘Ik vrees dat je verder moet zoeken, T heo. Marion is gelukkig getrouwd. Maar Elmira heeft nog een andere zus. Ik zal eens informeren.’ ‘Je zult gedurende deze Kerst ondergedompeld worden in de warmte van je schoonfamilie,’ zei T heo. Jasper knikte. ‘Ja, de hele familie komt op eerste kerstdag bij elkaar in het huis van
Marion.’ Een serveerster kwam het voorgerecht brengen. T heo bedankte haar en vroeg of ze al plannen had voor de rest van de avond. Met een vriendelijke lach vertelde het meisje dat haar moeder haar later op de avond zou komen ophalen. ‘En met wat voor gevoel zie jij Kerstmis naderen, T heo?’ vroeg Jasper. ‘Ach, ik zorg dat er voldoende drank in huis is en ik ga in mijn dagboek schrijven. Dat heb ik vorig jaar ook gedaan. Na twee dagen had ik genoeg materiaal voor een hele dichtbundel. En ik kijk af en toe T V, vooral naar natuurfilms.’ ‘Vergeet niet ook wat te eten mee te nemen als je toch naar de supermarkt gaat om drank te kopen,’ lachte Jasper. T heo knikte ernstig en beloofde dat hij eraan zou denken. ‘Nu we het toch over Kerstmis en familie hebben, Maestro: vorig jaar heb ik op eerste kerstdag een gedicht over olifanten geschreven.’ Jasper legde zijn bestek neer, nam een slok wijn en overdacht die opmerking, terwijl hij toekeek hoe T heo zijn eten verorberde. ‘Vieren olifanten ook Kerstmis?’ vroeg hij. ‘Nee, dat niet, maar het zijn wel familiedieren, en net als bij ons zijn de vrouwtjes er de baas.’ Jasper nam een stuk brood en doopte dat in een kommetje olijfolie. ‘Zusjes, nichtjes, vriendinnen…,’ ging T heo verder, ‘…ze leven allemaal in een groep en voeden samen de kinderen op.’ ‘Maar er staat toch wel een sterke stier aan het hoofd?’ vroeg Jasper. ‘Ik begrijp dat je dat graag wilt geloven, beste vriend. Daarom zal ik je dit nieuws zo voorzichtig mogelijk vertellen: de mannen hebben helemaal geen fluit in te brengen.’ Jasper lachte luid en hield zijn hand voor zijn mond om te voorkomen dat er half vermalen voedsel naar buiten zou komen. T heo keek hem met een verbeten blik aan. ‘De stieren worden weggejaagd als ze geslachtrijp zijn. Ze wonen solitair in een donker souterrain of hangen ’s avonds tot sluitingstijd aan de bar.’ De kastelein kwam de hoofdgerechten brengen en vertelde dat hij even buiten was geweest en verwachtte dat het een koude nacht zou worden. Jasper bedankte hem en vertelde hem nogmaals dat de kerstboom erg mooi was geworden. De man ging tevreden terug naar de bar. ‘Als zo’n kudde vrouwtjesolifanten een ander vriendinnenclubje tegenkomt dan
begroeten ze elkaar uitgebreid. Dat kan wel even duren want de dames wisselen bij die gelegenheid alle laatste nieuwtjes uit.’ T heo begon steeds meer plezier te krijgen in zijn eigen betoog en dronk zijn glas wijn in een teug leeg. ‘Ik vraag me af hoe ze dan ooit tot de geslachtsdaad komen,’ merkte Jasper op. ‘Ik neem aan dat de mannen af en toe langskomen?’ ‘Zeker, als hun onderlijf in brand staat. De natuur heeft het trouwens zo geregeld dat die kerels niet allemaal tegelijk opgewonden zijn. De vrouwen krijgen daarom steeds weer andere aanbidders op bezoek.’ ‘En als er toevallig twee stieren tegelijk zin hebben in hetzelfde wijfje?’ ‘Dan komt daar vanzelfsprekend ruzie van, dat begrijp je wel.’ Jasper knikte. ‘Dat gedicht dat je vorig jaar hebt geschreven, gaat dat over zo’n geile stier die een groep vrouwtjes tegenkomt?’ ‘Nee.’ T heo schonk zijn glas weer vol en nam een slok. ‘Over een kalfje dat nog bij de kudde leeft, een jongetje. Hij groeit op en voelt steeds duidelijker dat hij op een dag zal moeten vertrekken.’ ‘Ik wil het graag lezen,’ zei Jasper. T heo beloofde dat hij het gedicht een keer zou meebrengen. Terwijl ze verder aten vertelde Jasper dat het goed ging met zijn cantate. Hij beschreef met welke passage van de monoloog hij bezig was: ‘Shakespeare geeft een opsomming van de geselingen die ons in het ondermaanse worden voorgeschoteld.’ ‘Dat zal hem niet veel inspanning hebben gekost,’ zei T heo met volle mond. ‘Hamlet zegt dat de mens al dat lijden verdraagt, en wil verdragen, omdat hij niet weet wat hem na de dood te wachten staat.’ ‘Maestro, is het mogelijk om mij uit te leggen hoe je die lijst van aardse kwellingen muzikaal vormgeeft?’ ‘Met spreekkoren,’ zei Jasper. ‘Het koor zingt niet maar roept, begeleid door korte uithalen van de koperblazers en het slagwerk. Dit wordt het meest onstuimige deel van het stuk.’ ‘Dat wil ik geloven, vriend.’
‘Ik ben nog maar net aan die passage begonnen,’ voegde Jasper eraan toe. ‘Het is veel werk om al die heftigheid in toom te houden.’ Hij genoot ervan dit tegen T heo te vertellen en hoorde in zijn hoofd de verschillende schetsen die hij de afgelopen dagen aan zijn bureau had genoteerd. Hij zag een groep slagwerkers, gekleed in rokkostuum, die met volle kracht op hun instrumenten sloegen. ‘Zal ik koffie gaan bestellen?’ vroeg T heo. Jasper keek op zijn horloge. ‘Ik moet eigenlijk gaan. Ik wil Elmira graag nog even zien voordat het concert begint.’ ‘Je hebt gelijk. Het is niet verstandig vrouwen te laten wachten.’ Jasper liep naar de bar, waar hij een kop koffie voor T heo bestelde en de rekening betaalde.
Aan de ontstoken neonletters boven de hoofdingang was te zien dat er die avond in de schouwburg een voorstelling zou plaatsvinden. Het was nog rustig. Er reden geen auto’s voorbij. Alleen de decemberwind spoedde zich over het donkere asfalt. Bij de fietsenstalling van het theater stond een groepje mensen te praten en zoekend rond te kijken. Ze zijn veel te vroeg, dacht Jasper. Bij de publieksingang van de kleine zaal hing in een lichtbak een affiche waarop het concert werd aangekondigd. Hij bleef even stilstaan om de foto van Elmira en Marion te bekijken. Ze stonden glimlachend voor een blinkende concertvleugel. Elmira hield haar viool en strijkstok samen in de ene hand en leunde met de andere arm op een antieke stoel. Ze droeg een strakke glimmende jurk en de vorm van haar heupen werd door de draaiing van haar lichaam benadrukt. Hij wandelde verder langs de hoge bakstenen muur naar de zijkant van het gebouw en ging door de dienstingang naar binnen. Achter een dikke glazen wand zat de portier een tijdschrift te lezen. Jasper vroeg of zijn naam op de gastenlijst stond waarop de man hem vertelde dat hij werd verwacht in de artiestenfoyer. ‘Er was hier zo-even nog een andere bezoeker voor de dames,’ voegde hij eraan toe. ‘Als u die kant op gaat en gewoon de bordjes volgt dan komt u er vanzelf.’ Jasper ging een trap af en kwam in een smalle gang met donkergrijs geschilderde betonnen muren en een laag plafond waaraan T L-buizen hingen. Aan weerszijden bevonden zich zwarte ijzeren deuren waarop cijfers stonden, in een schijnbaar willekeurige volgorde. Hij kwam bij een splitsing waar hij vergeefs zocht naar de bewegwijzering, en koos toen maar voor een gang die uitkwam bij een matglazen deur waarachter hij enige beweging meende te zien. De deur kwam uit in een vierkante ruimte waar toneelattributen in de hoeken waren opgestapeld. Er was niemand. Tegen een van de muren lag een rij felgekleurde
maskers op de vloer die deden denken aan het carnaval van Venetië. Aan de overkant van de ruimte ging een andere deur open waardoor Elmira tevoorschijn kwam. ‘Dag lieverd,’ riep ze. Hij liep naar haar toe, kijkend naar haar lange zwarte concertjurk. ‘De portier belde me om te vertellen dat je onderweg was.’ ‘Dat was aardig van hem,’ zei Jasper. Hij maakte een beweging met beide armen om aan te geven dat hij de weg kwijt was. Ze gaf hem een zoen. ‘Kom maar, we gaan deze gang in.’ Hij volgde haar. Haar jurk was aan de achterkant laag uitgesneden en liet de helft van haar rug onbedekt. Er liepen twee dunne zilverkleurige koordjes over haar schouders. Jasper keek naar de gladde zwarte stof die soepel met haar billen meebewoog. ‘Hier is onze kleedkamer.’ Ze wees naar een deur die op een kier stond en waarop een bordje met Verboden Toegang hing. ‘Marion is zich nog aan het omkleden.’ ‘Kom maar hoor,’ riep Marion. ‘Ik ben aangekleed.’ Ze gingen de kleedkamer binnen. ‘Dag zwager,’ zei ze zonder om te kijken terwijl ze voor de spiegel een goudkleurige halsketting omdeed. Hij zwaaide naar haar spiegelbeeld. Ze droeg ook een zwarte jurk. ‘Waar is Egbert?’ vroeg Elmira. ‘Hij wacht in de artiestenfoyer op ons. Laten we daar nog even naar toe gaan.’ ‘Egbert?,’ vroeg Jasper. ‘Hebben jullie het over Egbert Boshuizen, de slagwerker?’ Marion draaide zich om en keek keurend in de spiegel naar haar achterkant. ‘Ja,’ zei ze. ‘Je kent hem toch wel?’ ‘Jazeker, ik zat in de commissie tijdens zijn eindexamen. Hij is een nieuw aanstormend talent.’ ‘Marion is met hem bevriend,’ zei Elmira. ‘Zullen we even wat drinken? Er is nog tijd.’ Toen ze de artiestenfoyer binnenkwamen kwam Egbert naar Jasper toe om hem een hand te geven. Hij droeg een blauwe spijkerbroek, een wit T-shirt en witte gymschoenen. ‘Dag meneer de docent,’ zei hij met een brede grijns. ‘Ik had al gehoord dat je ook zou komen.’ Zijn stem klonk hoog en schel in de lege foyer.
‘Hallo Egbert, hoe gaat het jongen?’ ‘Flitsend,’ antwoordde hij met nog steeds dezelfde grijns. Hij had een priemende blik in zijn ogen. ‘Mis je het conservatorium al?’ vroeg Jasper. ‘Nee, daar heb ik het veel te druk voor.’ Hij maakte enkele snelle bewegingen met zijn vuisten, alsof hij slagwerk aan het spelen was. Elmira had ondertussen een paar flesjes frisdrank uit een koelkast gehaald. Ze gingen zitten en bespraken het concert van die avond. ‘Ik ben ongelooflijk benieuwd naar Prokofiev,’ zei Egbert. ‘Wij ook,’ lachte Elmira. Ze vond het met al die jaren ervaring toch nog altijd spannend om een nieuw stuk voor de eerste keer met publiek te spelen, vooral als ze in hun eigen stad optraden. Marion vond die spanning juist prettig en genoot van de opwinding die dit moment met zich meebracht. ‘Bovendien spelen jullie behalve Prokofiev ook twee bekende stukken uit jullie repertoire,’ zei Jasper om Elmira gerust te stellen. Het concert zou beginnen en eindigen met klassieke werken die ze al jaren op hun programma hadden. ‘Is er overigens een pauze?’ vroeg hij aan Elmira. ‘Nee, we spelen alles achter elkaar door. Het is niet zo’n lang concert. Denk je dat je het volhoudt?’ vroeg ze lachend terwijl ze haar hand op zijn knie legde. Marion stond op van haar stoel. ‘Heren, ik heb twee stoelen voor jullie gereserveerd,’ zei ze. ‘Ik geloof dat wij subtiel doch dringend worden verzocht te vertrekken, Jasper,’ zei Egbert terwijl hij ook opstond. ‘Zullen wij maar naar de zaal gaan? Dan kunnen de meisjes zich op de muziek concentreren.’
Toen het publiek binnenkwam zaten Jasper en Egbert al een tijdje naast elkaar op de eerste rij, zonder veel te praten. Jasper las de toelichtingen in het programmaboekje terwijl Egbert zich regelmatig omdraaide om te kijken naar de mensen die achter hem naar hun stoel zochten. Het concert was uitverkocht. Het gefluister in de zaal verstomde toen de lichten in het plafond langzaam werden gedimd en een felle toneellamp de aandacht op het podium richtte. Elmira en Marion kwamen op, begeleid
door een langdurig applaus dat ze met een diepe buiging in ontvangst namen. Marion ging achter de vleugel zitten en sloeg een toon aan. Elmira plukte een paar keer aan de snaren om de stemming van haar viool te controleren. Na een korte stilte begonnen ze met een sonate van Mozart. Elmira stond vlak naast de vleugel en speelde de muziek uit haar hoofd. De vingers van haar linkerhand dansten over de snaren. Als ze een paar tellen rust had bewoog haar strijkstok in een wijde boog van de viool vandaan om weer precies op tijd terug te keren voor de volgende streek. Soms draaide ze zich even naar Marion om een inzet te geven, zonder haar zus echt aan te kijken. Jasper volgde de bewegingen van Elmiras bovenlichaam dat meedeinde met zangerige passages, plotseling verstilde tijdens snelle loopjes, en licht voorover boog als ze een accent kracht bij wilde zetten. T ijdens het langzame middendeel bewoog haar lange jurk heen en weer als in een slow motion filmopname waarbij het podiumlicht steeds weer anders weerkaatste op de glimmende zwarte stof. Jasper vroeg zich af welk slipje ze droeg en probeerde zich voor te stellen dat ze niets aanhad onder haar panty. Toen de sonate verder ging met het snelle slotdeel was zijn lid tot volle omvang gegroeid. Hij legde zijn programmaboekje op de bobbel in zijn broek. Elmira had haar benen iets verder uit elkaar gezet. Haar schouders en armen bewogen snel en schokkerig mee met het hoge tempo van de muziek, die soms even in een korte stilte uitmondde waarna het thema opnieuw werd ingezet in een volgende energieke variatie. Op het moment dat er in Jasper zijn hoofd een beeld ontstond waarin Elmira haar jurk op het podium uitdeed, en hij die gedachte wilde vasthouden, was de muziek al bij het slotakkoord aangekomen. Er volgde een luid applaus uit de zaal. Marion kwam naar voren en samen bogen ze voor het publiek, waarbij Elmira Jasper heel kort aankeek. Hij lachte naar haar en zij lachte via het publiek naar hem. T ijdens de sonate van Prokofiev werd Jasper aanvankelijk afgeleid door Egbert die tijdens het eerste deel zijn voet op het ritme meebewoog en met zijn hoofd een knikkende beweging maakte om zijn instemming te tonen. Jasper opende zijn programmaboekje en probeerde zich al lezend te onttrekken aan de invloed van zijn buurman en zijn aandacht, via de biografie van de componist, weer terug te brengen naar de muziek. Elmira speelde mooi, vond hij, alsof ze met haar viool een lied zong, licht en fragiel, soms in een vrije beweging boven de hamerende piano uitstijgend, dan weer meegaand met de strakke orde van het ritme. Ze was iets intiems aan het vertellen, zonder woorden, met de vanzelfsprekendheid van een zelf beleefd verhaal. Op bepaalde ogenblikken waren haar ogen week en leken ze in het oneindige te staren. Haar strijkstok gleed over de snaren als een vogel die op een windstille dag vlak boven de gladde waterspiegel van de rivier zeilt. Jasper verloor zijn gevoel voor de tijd, dreef mee met de muziek zonder de overgangen tussen de delen echt op te merken. Het stuk
was een tintelende luchtstroom die door de zaal trok en de leegte vulde zonder die teniet te doen. Onafgebroken ging de muziek verder, steeds veranderend van stemming en energie, en toen Elmira en Marion na een paar zwaar aangezette lage tonen plotseling zwegen en langzaam opkeken naar het publiek wist Jasper niet waarom ze niet verder speelden. Door het aarzelend beginnende applaus raakte hij ervan doordrongen dat het stuk was afgelopen. Ook het publiek had even tijd nodig gehad om de stroom van geluid tot zich door te laten dringen. Het applaus werd sterker en toen Jasper omkeek omdat hij mensen hoorde roepen zag hij dat iedereen in de zaal was opgestaan. Het concert eindigde met de laatste twee delen van de Fantasia voor viool en piano van Franz Schubert. Jasper had zich er aanvankelijk over verbaasd dat ze niet de gehele vierdelige compositie speelden, maar na een paar maten merkte hij hoe passend het derde deel, het Andantino, aansloot bij Prokofiev, en hoe het de opwinding van dat vorige stuk in een milde rust liet neerdalen. Hij was gelukkig omdat hij straks met Elmira naar huis zou gaan en naast haar in slaap zou vallen.
Jasper liep met Elmira naar de kleedkamer om na te praten over het concert. Ze reageerde opgelucht toen hij zei dat hij onder de indruk was van de uitvoering van Prokofiev. Hij vertelde dat hij tijdens dat stuk in een roes was geraakt waarin hij geen besef van tijd meer had. ‘Ik was mezelf even helemaal vergeten,’ zei hij. ‘Het was prachtig.’ Hij zag achter haar zwijgende blik een verhuld gevoel van trots en voldoening, waardoor hij wist dat hij tot haar was doorgedrongen, en op dat moment deel uitmaakte van haar innerlijk. Ze kneep met twee vingers in haar oorlel en keek naar de vloer. ‘Ik ga me maar eens omkleden,’ zei ze. ‘Zullen we met z’n vieren nog een glaasje gaan drinken in De Gouden Waag?’ Jasper stond op van zijn stoel. ‘Ja, laten we dat doen. Overigens…, ik heb de man van Marion niet gezien. Zat hij ook in de zaal?’ ‘Nee, Werner is vanavond thuis gebleven. Marion zei dat hij zich niet zo lekker voelde.’ Elmira kwam dichterbij, draaide haar rug naar hem toe en vroeg of hij de rits van haar jurk wilde openen. Terwijl ze zich uitkleedde (ze droeg een zwart kanten slipje onder haar panty) stelde ze voor dat hij Marion en Egbert zou gaan zoeken om te vragen of ze meegingen naar het café.
Nadat hij hen in de artiestenfoyer niet had gevonden ging Jasper naar de publieksfoyer, waar nog enkele bezoekers stonden na te praten over het concert. Hij bleef af en toe even stilstaan als hij iemand over het spel van Elmira hoorde praten en keek ondertussen zoekend rond. De bar was al gesloten en het personeel was lege kopjes en glazen aan het verzamelen. Enkele mensen liepen in de richting van de garderobe om hun jas te halen. De deur van de zaal waar het concert zojuist had plaatsgevonden stond nog open. Jasper liep er naar toe om een blik naar binnen te werpen. Het was er donker. Alleen de podiumlichten waren nog aan. Marion en Egbert stonden bij de piano met elkaar te praten. Zij leunde achterover, met haar ellebogen op de gesloten klep van de vleugel, en keek naar Egbert die met zijn handen in zijn zakken vlak voor haar stond, zo dichtbij dat hij bijna tegen haar aan stond. Ze spraken zachtjes met elkaar. Jasper kon hen niet verstaan, hij hoorde alleen de hoge stem van Egbert die werd vervormd door de akoestiek van de zaal, en het fluisterende geluid van Marion die soms iets aan hem vroeg. Jasper wist dat ze hem achterin de donkere zaal niet konden zien en bleef hen gadeslaan. Hij probeerde hun gedempte woorden op te vangen maar hoorde alleen het weke vergalmde geluid dat de ruimte van hun stemmen maakte. Ze keken elkaar voortdurend aan. Marion lachte breeduit en knikte af en toe, waarna Egbert weer doorging met praten. Op het moment dat Marion hard schaterde om iets wat hij had gezegd kwam Elmira vanuit de coulissen het podium op. Egbert deed een stapje naar achteren en Marion ging rechtop staan. Nadat ze even hadden staan praten, waarbij Elmira met gestrekte arm in de richting van de kleedkamer gebaarde, liepen ze met zijn drieën weg. Jasper ging op een stoel zitten en staarde naar het lege podium, dat nog steeds fel verlicht was. Er kwam een plotselinge somberheid over hem, een zwaarte die zich vermengde met een stroeve kramp in zijn maag. Het duurde even voordat er weer gedachten in zijn hoofd ontstonden. Langzaam kwam het beeld van Carolien tevoorschijn, staand bij een piano op een podium, glimlachend en zachtjes pratend met de man die destijds hun manager en goede vriend was. Ook toen had Jasper op een afstandje staan kijken, vanuit een donkere hoek van de lege theaterzaal waar ze die avond Winterreise van Schubert hadden uitgevoerd. Pas weken later, toen hij vroeg in de ochtend onverwacht was teruggekeerd uit Duitsland, had hij het bewijs voor zijn vermoedens gekregen, maar op dat ene angstige moment, in dat theater, had hij al gevoeld dat haar lichaam niet meer van hem was, dat de werkelijkheid waarin hij dacht te leven niet langer bestond. Die wrange herinnering had zich jarenlang schuilgehouden in de uithoeken van zijn geest, was soms heel kort tevoorschijn gekomen in zijn slaap, maar stond nu vlak voor hem als een ontsnapt roofdier, krankzinnig geworden door de langdurige afzondering.
Elmira trof Jasper zittend op de achterste rij van de donkere concertzaal aan en zei dat ze klaar waren om te vertrekken. Ze had haar jas al aan en droeg de zijne over haar arm. ‘Die twee hebben geen zin om mee te gaan naar het café,’ zei ze. ‘Zullen wij dan ook maar naar huis gaan? Ik ben eigenlijk wel moe.’ Jasper liep met haar mee naar de hoofduitgang waar Marion en Egbert stonden te wachten. Op straat spraken ze nog even met zijn vieren over het concert en over de reacties van het publiek. Daarna namen ze afscheid. Marion en Egbert liepen vrolijk, bijna dansend, de straat uit. Ze pakten elkaars hand vast, hielden even in, liepen toch weer door, en bleven een eindje verderop stilstaan om elkaar te omhelzen. Even later wandelden ze hand in hand verder, tot ze bij de hoek van de straat uit beeld verdwenen. Zwijgend gingen Jasper en Elmira door de stille binnenstad naar de parkeergarage. ‘Vreemd hè, hoe die twee met elkaar omgingen, vond je ook niet?’ vroeg Jasper toen ze op de oude brug over de rivier naar De Overkant reden. ‘Ja, zeker,’ zei ze. ‘Ja, het zag er erg intiem uit, zo met z’n tweetjes.’ Ze reden door de stille straten van de woonwijk, waar de lichten in de meeste huizen al uit waren. ‘T ja, het zag er wel intiem uit, inderdaad,’ zuchtte ze. Hij vertelde hoe hij Marion en Egbert vanuit de zaal bij de piano had zien staan. Elmira keek hem even aan. ‘Oh, heb jij dat ook gezien?’ ‘Ja, en ik zag je het podium op komen. Ik neem aan dat je wel merkte dat je hen overviel?’ Ze knikte. Nadat ze het woonhofje was binnengereden bracht ze de auto voor de garagedeur van haar huis tot stilstand. ‘Hoe hebben ze elkaar eigenlijk ontmoet?’ vroeg hij. ‘Op een feestje bij een gemeenschappelijke kennis, een paar weken geleden.’ ‘Heeft Marion nog iets bijzonders over hem verteld?’ wilde Jasper weten.
‘Nee, alleen dat ze een aardige jongeman had ontmoet en dat ze leuk met elkaar hadden gepraat.’ Ze pakte de afstandbediening van de garagedeur uit het dashboardkastje. Toen de deur helemaal open was reed ze de auto stapvoets naar binnen. ‘Heb je verder nog iets aan haar gemerkt?’ vroeg hij terwijl ze haar portier al had geopend. ‘Nee, niets.’ In de woonkamer gingen ze nog even op de bank zitten. Jasper zag aan Elmiras gezicht dat ze moe was. ‘En wat vind je hier nu van?’ vroeg hij. ‘Ik weet niet wat ik moet vinden. En jij?’ Jasper haalde zijn schouders op en keek haar aan. ‘Ik zit aan Werner te denken.’ ‘Maar we weten eigenlijk helemaal niets,’ zei ze. ‘We hebben alleen gezien dat ze uitgelaten waren en elkaar af en toe aanraakten. Misschien is er helemaal niets aan de hand.’ Jasper schudde aarzelend zijn hoofd en dacht na. ‘Ach ja,’ riep Elmira terwijl ze rechtop ging zitten. ‘Misschien waren ze gewoon een beetje onschuldig aan het flirten.’ Ze sloeg met beide handen op haar bovenbenen. ‘Ga je mee naar bed?’ Hij zei dat hij nog een glas wijn wilde drinken. Ze stond op, streelde even door zijn haren, en liep naar de badkamer. Nadat ze haar tanden had gepoetst kwam ze hem nog een nachtzoen geven. Hij zat door het raam naar buiten te kijken en zei dat hij snel zou komen. Ze deed het gordijn dicht en ging naar boven.
Hij had het gordijn weer open gedaan en staarde naar de kale takken van de drie berkenbomen voor het huis, die door de straatlantaarns werden verlicht. In een van de huizen aan de overkant van het woonhof was ook nog iemand wakker. Jasper schonk een glas wijn in en stak een kaars aan. Het was stil in huis. Marion en Egbert stonden weer op het podium, bij de piano. Zij lachte naar hem terwijl hij geestdriftig tegen haar praatte. Het was een gretige lach, zoals ook Egberts lichaamshouding gretig en gulzig
was. Jasper dacht aan zijn laatste weken met Carolien. Hij zag zichzelf weer, zwervend door de straten van de stad, vervuld van een macaber verlangen haar te betrappen, zodat hij bevrijd zou worden van de angstige vermoedens die hem kwelden. Hij voelde zijn machteloze verlamming weer, toen hij na een lange nachtelijke autorit de slaapkamer was binnengekomen en zag dat ze niet alleen was. Elmira lag in bed. Hij had zin om naar haar toe te gaan en bij haar binnen te dringen, zonder iets te zeggen, zonder eerst aan haar gezicht af te lezen of ze wel wilde. Hij herinnerde zich de eerste tijd in zijn souterrain, vlak nadat hij bij Carolien was weggegaan. Elke dag, van ’s ochtends tot ’s avonds had hij verlangend aan haar gedacht. Hij wist niet of hij haar beeld ooit zou zijn kwijtgeraakt als Gwendolijn niet op een middag bij hem had aangebeld om wat suiker te lenen, en terloops had medegedeeld dat haar man pas laat thuis zou komen. Hij hoorde Elmira kort kuchen. Ze had de deur van de slaapkamer open gelaten, zoals ze al vaker had gedaan als Jasper later naar bed kwam. Hij wist ook dat het lampje op zijn nachtkastje nog zou branden als hij de slaapkamer binnen zou komen, en dat ze haar ogen heel even zou openen op het moment dat hij naast haar zou gaan liggen. Morgen zouden ze samen opstaan. Ze zouden koffie zetten, ontbijt maken, en over hun plannen voor die dag praten. Jasper wist niet of Marion en Egbert dan nog ter sprake zouden komen. Hij zou misschien al snel weer aan Hamlet gaan denken en Elmira zou viool willen studeren. Deze avond in de schouwburg zou alweer achter hen liggen. Misschien had Elmira gelijk. Was er eigenlijk wel iets gebeurd? Was het niet een gezamenlijke inbeelding geweest? Zouden deze gedachten morgen weer verdwenen zijn, zoals dromen na het ontwaken onder een stroom van ochtendgedachten verdwijnen? Hij schonk nog een glas wijn in. Buiten gingen een paar straatlantaarns uit. Het was middernacht. De kale berkenbomen waren nu alleen nog zichtbaar omdat hij wist dat ze daar stonden. De lichten van de huizen aan de overkant waren allemaal gedoofd. Iedereen sliep.
Hoofdstuk 11 Op Eerste Kerstdag, rond half negen, werd Jasper wakker van een zacht gestommel dat van beneden kwam. Elmira lag niet meer in bed. Aan het voeteind zat Basje zijn lippen af te likken. Het zwakke winterlicht sijpelde door de gordijnen en vulde de slaapkamer met een grauwe waas. Toen Jasper de trap afliep kwam de warmte hem tegemoet en hoorde hij dat de radio zachtjes aanstond. Elmira was in de keuken in haar witte zijden peignoir een kerstbrood aan het snijden. Het huis rook naar koffie. ‘Goedemorgen lieverd,’ zei ze. Hij gaf haar een zoen en keek naar de gedekte tafel. Er waren rode servetten om het bestek gewikkeld en in het midden stonden twee brandende kaarsen in porseleinen kandelaars die hij nog niet eerder had gezien. Hij hielp haar met de laatste voorbereidingen voor het ontbijt. Toen ze even later aan tafel zaten vertelde Elmira dat ze al vroeg wakker was en maar was opgestaan toen ze merkte dat ze niet meer kon slapen. ‘Ik ben altijd een beetje nerveus als de familie bij elkaar komt. Gek hè? Eigenlijk vind ik het heel gezellig om met zijn allen te eten.’ De familie Servaes zou die avond voor het kerstdiner naar het huis van Marion komen. Elmira en Jasper zouden er al vroeg naar toe gaan om met Werner en Marion te lunchen en ’s middags te helpen met de voorbereidingen. Onder het ontbijt vertelde Elmira over haar ouders. Haar vader was een paar jaar geleden met pensioen gegaan na een succesvolle carrière als inkoopmanager bij een internationaal bedrijf, waar hij zijn hele leven hard voor had gewerkt. Sindsdien deed hij steeds vaker een beroep op zijn kinderen, voor gezelschap, of omdat hij hulp nodig had bij klusjes in huis of in de tuin. Hij begon zich ook met de huishouding te bemoeien. ‘Mijn moeder wordt af en toe gek van hem,’ zei ze glimlachend. ‘Hij kijkt haar voortdurend op de vingers en wil alles regelen. Hij kan er maar niet aan wennen dat hij zoveel tijd heeft. Er zijn geen ingewikkelde transacties meer om tot een goed einde te brengen.’ Ze vond dat haar moeder heel geduldig op de situatie reageerde en dat ze begreep dat haar man gewoon nog even moest wennen aan zijn nieuwe levensfase. Aan het eind van de ochtend zat Jasper op de bank met een paar vellen muziekpapier. Hij had zijn schetsen voor de cantate meegebracht, voor het geval er tijdens de Kerst nog tijd zou zijn om te werken. Elmira kwam de woonkamer binnen. Ze had een nieuwe
jurk aan. ‘Deze wil ik vanavond aantrekken. Vind je het wat?’ Het was een strakke dieprode jurk met aan de voorkant enkele met gouddraad geborduurde accenten. Ze droeg donkerbruine kousen en schoenen met hoge hakken. Jasper bekeek haar terwijl ze voor hem op en neer liep, zich af en toe omdraaide en daarbij met een keurende blik afwisselend naar haar kleding en naar hem keek. ‘Erg sexy,’ zei hij. ‘Is hij niet te strak? Kijk, hij trekt een beetje als ik buk.’ Ze boog voorover en keek hem afwachtend aan. ‘Precies strak genoeg,’ zei hij lachend. ‘Oké dan. Maar ik ga hem nu weer uittrekken. Ik kleed me straks bij Marion wel weer om.’ ‘Eh…,’ riep Jasper haar na terwijl ze wegliep, ‘…we hebben toch nog wel even tijd?’ Ze keek hem aan. ‘Als je me wilt helpen met uitkleden moet je maar mee naar boven komen.’
Ze hadden besloten dat ze te voet zouden gaan. Marion en Werner woonden in dezelfde wijk, een kwartier lopen bij Elmira vandaan. Toen ze buiten kwamen, en Jasper het grijze wolkendek zag, dacht hij even aan de kastelein van De Vijfsprong die op een witte Kerst had gehoopt en daar over een paar dagen wel iets over zou gaan zeggen. Het was stil in de straten van De Overkant. De eerste vijf minuten kwamen ze niemand tegen. Terwijl ze rustig wandelden keken ze af en toe bij de huizen naar binnen om te zien of er een kerstboom stond en of er iemand thuis was. Elmira pakte zijn hand en kneep er een paar keer in. ‘Wordt het vanavond laat?’ vroeg hij. ‘Het kan best middernacht worden. Maar Werner zal ons wel naar huis brengen.’ Ze verwachtte dat haar ouders aan het eind van de middag zouden arriveren. Ingeborg zou waarschijnlijk pas laat binnenkomen.
‘Het is altijd maar weer afwachten of ze wel komt,’ zei ze. ‘Je weet het nooit met I.B.’ Ze zwegen even toen ze een man met een hond tegenkwamen. Ze groetten hem en hij knikte terug. ‘Dus totdat je ouders komen zijn we met z’n vieren?’ vroeg Jasper. ‘Ja, en we hoeven waarschijnlijk niet veel meer te doen. Marion zal alles wel weer onder controle hebben. En Werner helpt altijd goed mee.’ Jasper had Werner pas een keer ontmoet, tijdens een etentje bij Elmira, een paar weken geleden. Hij had niet veel met hem gesproken. Marion had Jasper lang uitgehoord over zijn vroegere zangcarrière en verder had ze met Elmira gepraat over de concerten die ze aan het voorbereiden waren, over hun ouders, en over Ingeborg die onlangs had gevraagd of ze geld van Marion kon lenen. Werner had vooral geluisterd en af en toe een grappige opmerking geplaatst waar Marion en Elmira hard om moesten lachen. Jasper had nog wel naar zijn werk gevraagd en was te weten gekomen dat hij consultant was, gespecialiseerd in financieel risicomanagement. ‘Je hebt me verteld dat Werner en Marion tien jaar getrouwd waren op die dag in het voorjaar, toen wij elkaar ontmoet hebben in de trein.’ ‘Ja, dat is waar ook. Goh, dat je dat nog weet…’ Ze lachte naar hem. Hij richtte zijn hoofd op en keek naar de lucht, alsof hij iets ongewoons in het fletse wolkendek zag. ‘We zijn er trouwens bijna,’ zei Elmira. ‘Ze wonen daar aan het eind van de straat, aan de overkant, op de hoek.’ ‘Over een paar maanden wordt dat dus elf jaar,’ ging Jasper verder. ‘Toch wel een knappe prestatie hè?’ antwoordde ze. ‘Weet je wat het geheim van hun relatie is?’ Jasper keek haar afwachtend aan. ‘Dat Werner haar alle vrijheid geeft die ze nodig heeft,’ zei ze op besliste toon. ‘Oh, kijk, Marion staat bij het raam. Ze heeft ons al gezien.’ De laatste paar meters tot de voordeur van het huis duurden lang. Jasper voelde een lichte draaiing in zijn maag. Terwijl ze verder liepen probeerde hij de laatste woorden die Elmira had gezegd nog een keer te horen. Werner gaf Marion veel vrijheid, daarom ging het zo goed tussen hen. Met een gestrekte arm zwaaide Elmira naar haar zus die het gordijn een stukje opzij had geduwd en breed lachend terugzwaaide. Werner gaf zijn vrouw de vrijheid die ze nodig had. Jasper vocht tegen de vragen die hij zichzelf en Elmira wilde stellen. Ze stonden voor het hekje van de voortuin. Marion was onderweg
naar de deur om hen binnen te laten. Hoeveel vrijheid had ze nodig en waarvoor dan? Wat wilde Elmira hiermee zeggen? Hij duwde die vragen weg als ongewenste vreemdelingen die op een lome winterdag onverwacht aanbellen en om onderdak vragen. De deur ging open en Marion kwam hen tegemoet. Terwijl hij haar drie zoenen gaf probeerde Jasper zijn gezicht onder controle te houden om te voorkomen dat zijn gedachten in zijn ogen te lezen zouden zijn. Werner kwam ook toelopen om hen te begroeten, waarna ze met zijn vieren naar binnen liepen. De grote tafel bij de tuindeuren was gedekt voor de lunch. Er brandden geen lampen en het vale winterse licht kwam moeizaam de woonkamer binnen. Ze liepen naar de keuken waar Werner aan het aanrecht, onder een T L lamp, een salade ging afmaken en Elmira en Marion in gesprek raakten over de jurken die ze die avond zouden dragen. Jasper bleef bij de deur staan en leunde met zijn schouder tegen de muur. Hij dacht aan het concert in de kleine zaal van de schouwburg, twee weken geleden, hoe hij vanuit de donkere zaal had staan kijken naar Marion die met Egbert bij de piano stond. Hij had er de volgende dag nog even met Elmira over gepraat. Ze hadden grapjes gemaakt en gelachen om vrouwen die een veel jongere minnaar hebben. Daarna had Jasper er nog wel een paar keer aan gedacht, maar het beeld van dat tafereel op het podium was steeds verder vervaagd, totdat hij niet goed meer wist wat hij eigenlijk had gezien en die herinnering als een weeskind in een uithoek van zijn geheugen was weggekropen. Werner droeg een bruine corduroy broek, een wit overhemd, en pas gepoetste schoenen. Hij stond licht gebogen op een houten plank groenten te snijden. De vrouwen waren naar boven vertrokken om hun kleding voor die avond te bekijken. ‘Kan ik je helpen?’ vroeg Jasper. ‘Nee hoor, ik ben bijna klaar.’ Werner opende de deur van de koelkast. ‘Waar heeft ze die dressing nou gelaten?’ mompelde hij. Nadat hij Marion onderaan de trap had geroepen en zij had teruggeroepen waar hij moest kijken kon hij de salade afmaken en op tafel zetten.
Marion had gekalligrafeerde naamkaartjes bij de borden gelegd. Jasper zat naast Elmira en tegenover Werner, die een colbert had aangetrokken en het middelste knoopje dicht had gedaan. Boven de tafel brandde een melkglazen lamp die een diffuus licht verspreidde dat Jasper deed denken aan een concertzaal waar hij jaren geleden met Carolien had opgetreden. Nadat Marion als laatste was gaan zitten en Werner de wijn had ingeschonken begonnen ze aan de lunch. Ze praatten over het weer en het nieuws,
haalden herinneringen op aan de vorige Kerst, en blikten vooruit op het familiediner. Werner luisterde en maakte af en toe een grapje. Marion verdeelde haar aandacht tussen Elmira en Jasper. Ze vertelde dat ze een mooie opname van Winterreise in de kast had staan die ze na de lunch wel zou opzetten als Jasper dat wilde. ‘Ik heb al zoveel muziek in mijn hoofd,’ zei hij met een glimlach. ‘Ik vind de stilte ook heel aantrekkelijk.’ Werner vond stilte wel mooi, maar soms een beetje eentonig. Terwijl Marion luid lachte nam Jasper een slok wijn, en vroeg terwijl hij zijn glas weer op tafel zette of iemand nog bijzondere plannen had voor het nieuwe jaar. ‘Ik zou volgend jaar naast het duorepertoire ook wel wat anders willen spelen,’ zei Elmira. ‘Wat dan?’ vroeg Marion. Elmira vertelde dat ze er al een tijdje over dacht om orkestwerk te gaan doen. ‘Dat vond ik in mijn studietijd altijd heel leuk,’ zei ze ‘Is dat niet onder je niveau?’ vroeg Marion. ‘Bij een echt toporkest,’ voegde Elmira er aan toe. ‘Ik wil geen vaste baan, maar het lijkt me fijn om af en toe als remplaçant mee te spelen met de eerste violen.’ Marion dacht even na. ‘Het zou wel erg leuk zijn als je straks meespeelt op de première van de cantate van Jasper,’ zei ze opgetogen. Jasper glimlachte, keek naar Elmira en zag dat ze het meende: ze wilde in een orkest spelen. ‘Ik denk dat ze je wel willen hebben,’ zei hij. ‘Je kunt vast ook bij buitenlandse orkesten terecht. Ik zou je bijvoorbeeld in Duitsland bij een paar mensen kunnen introduceren.’ Elmira knikte en dacht na. ‘Het verbaast me wel,’ zei Marion. ‘Je bent toch een solist?’ ‘Ik vind het een goed idee,’ zei Jasper. Hij zag Elmira al op een podium zitten, tussen de eerste violen, met een symfonie van Bruckner of Mahler op de lessenaar. Er klonk een kort piepje van een mobiele telefoon. Marion stond op en liep naar haar handtas die op de bank lag. Ze keek even naar het apparaat, stopte het terug in haar tas en kwam weer naar de eettafel. ‘Ik zal binnenkort eens een paar orkesten bellen,’ zei Elmira. ‘Ik ken wel mensen die
weten waar ze remplaçanten nodig hebben.’ Marion knikte en at haar salade. ‘Lekker schat,’ zei ze tegen Werner, die recht ging zitten en het knoopje van zijn colbert, dat was opengevallen, weer dicht deed. Ze praatten nog even verder over de rest van de dag. Alle gerechten voor het diner waren al klaar en stonden in de koelkast en de kelder. Marion zei dat Werner er in de keuken voor zou zorgen dat alles op tijd opgewarmd zou zijn, en ze vroeg aan Jasper of hij iedereen van drankjes wilde voorzien. Elmira bood aan om Marion te helpen bij het opdienen en afruimen. Ze gingen naar de keuken om op te ruimen en alles nog een keer te controleren. Daarna zette Werner koffie terwijl Jasper tegen de muur leunde en de vrouwen aan de keukentafel zaten. ‘Heb je nog iets gehoord van I.B.?’ vroeg Elmira. ‘Eergisteren belde ze me om te zeggen dat ze vanmiddag met een vriendin naar een kerstconcert zou gaan en daarna hierheen zou komen,’ antwoordde Marion. ‘Die vriendin zou haar waarschijnlijk wel een lift geven.’ Ze keken elkaar aan en Jasper begreep dat ze er rekening mee hielden dat Ingeborg te laat zou komen. Werner schonk koffie in en kwam erbij zitten. ‘Even mijn zoetjes pakken…,’ zei Marion terwijl ze naar de woonkamer ging. Elmira gaf Werner een klopje op zijn schouder. ‘Het eten ziet er goed uit, zwager. Mijn complimenten.’ ‘Dat doen we met liefde, Ella,’ zei hij terwijl hij met een goedmoedige glimlach naar de tafel bleef staren. Jasper hoorde zachtheid in zijn stem, vertrouwdheid bijna, alsof hij Werner al lang kende. ‘Kom je erbij zitten, lieverd?’ vroeg Elmira. ‘Oh, en wil je misschien eerst even mijn handtas pakken?’ Jasper liep de woonkamer in, zag Marion met haar telefoon bij het raam staan, nam de tas van de eettafel en ging weer naar de keuken. Terwijl hij ging zitten kwam Marion terug met haar zoetjes. Ze dronken hun koffie en praatten over de Hamlet-cantate. Jasper vertelde dat hij al een grote stapel aantekeningen had, lange en korte fragmenten, ruwe schetsen en uitgewerkte passages, en dat hij al die losse stukken de komende tijd wilde gaan ordenen en uitschrijven in een nette partituur. ‘Ik wil alles overzichtelijk bij elkaar brengen,’ zei hij. ‘Dat zal me helpen om het overzicht te behouden.’ Hij zag dat iedereen zwijgend luisterde. ‘Ik heb nog veel tijd,’ ging hij verder. ‘Het stuk hoeft pas in oktober klaar te zijn.’
Werner merkte op dat hij nooit had beseft dat het schrijven van een muziekstuk zoveel werk was. ‘Geen wonder dat je niet meer aan de zangkunst toekomt,’ zei Marion. ‘Jammer, want ik wil Winterreise nog steeds graag een keer met je uitvoeren.’ Jasper zag aan de onverzettelijkheid in haar glimlach dat ze niet van plan was haar pogingen te staken totdat hij zou toegeven. Hij zei nog wat over Hamlet en stuurde het gesprek, via de literatuur en de muziek, naar Kerstmis en het diner van die avond. Even later gingen Elmira en Marion naar boven om zich om te kleden.
Het was al donker toen er een taxi voor kwam rijden en bij het huis tot stilstand kwam. De chauffeur stapte uit en opende een achterportier. ‘Daar zijn ze, schat,’ riep Werner vanuit zijn stoel bij het raam naar de keuken. Op haar hoge hakken kwam Marion de woonkamer in gesneld. Ze liep meteen door naar de hal om de voordeur te openen. Elmira zat naast Jasper op de bank en gaf hem een geruststellende knipoog. Hij hoorde hoe Marion haar ouders begroette en hun jassen aannam. De vader kwam als eerste de woonkamer binnen. ‘Goedemiddag samen, en een gelukkig kerstfeest.’ Hij had een krachtige stem. Jasper zag een grote man op zich af komen, gekleed in een beige maatkostuum. De knoopjes van zijn overhemd stonden strak en een te korte bruine stropdas lag als een glijbaan over zijn ronde buik. ‘Servaes, aangenaam. Zeg maar Albert, of Bert, wat je wilt…’ ‘Ik ben Jasper Gerbens.’ ‘Dat dacht ik al.’ Hij keek triomfantelijk naar Werner die begrijpend terugknikte. De moeder kwam met Marion de kamer binnen. ‘Jij bent die zanger,’ zei Albert. Hij draaide zich naar Elmira en meteen weer terug naar Jasper. ‘Dat heeft Marion me tenminste verteld. Klopt dat?’ ‘Hij is componist, pa,’ zei Elmira terwijl ze opstond om haar vader met een zoen te begroeten. ‘Oh, componist? Zo zie je maar weer, je moet alles zelf controleren voordat je het
gelooft.’ Hij schaterde luid en liep naar Werner. Jasper stelde zich voor aan de moeder van Elmira. Ze was een stuk kleiner dan haar man en stond een beetje krom. Haar stem was zacht en breekbaar. ‘Welkom in de familie, Jasper.’ ‘Dank u wel, mevrouw. Kan ik voor u iets te drinken inschenken?’ ‘Oh, hij is een echte heer, Elmira.’ Ze raakte zijn onderarm aan. ‘Noem me maar Gerrie hoor, dat klinkt niet zo formeel. Een slokje sinaasappelsap graag.’ ‘Voor mij een glas droge witte wijn,’ riep Albert. Terwijl Jasper de drankjes inschonk hoorde hij de vader klagen over het humeur van de taxichauffeur, waarop Gerrie tegenwierp dat het voor die jongen vast heel naar was om met Kerstmis te moeten werken. Nadat hij voor de anderen ook wijn had ingeschonken ging Jasper weer naast Elmira op de bank zitten. Het gesprek ging nu over Ingeborg die vanochtend bij haar ouders had ontbeten omdat ze geen brood in huis had, en rond het middaguur met een tas vol levensmiddelen naar huis was gegaan. Marion zuchtte. ‘Het zal weer eens niet waar zijn.’ Ze zocht oogcontact met Elmira. ‘Ze had natuurlijk weer eens geen geld.’ Werner probeerde een grapje te maken, waar niemand op reageerde. ‘We praten er niet meer over,’ zei Gerrie. ‘Het is Kerstmis.’ Albert vroeg Jasper naar zijn werk en luisterde met een oplettende blik naar het verhaal van de opdracht voor de cantate. Hij vroeg of Jasper zijn contract door een expert had laten bekijken en bood aan de voorwaarden voor hem te bestuderen. ‘Het is een standaard contract,’ antwoordde Jasper. ‘Dat is wel in orde.’ Marion stond op om een paar kaarsen aan te steken. ‘Hoe laat gaan we eten, Marion?’ vroeg Albert. ‘Rustig nou, pa. Drink nog een wijntje. Jasper, wil jij voor mijn vader nog een glas wijn inschenken?’ ‘Hij is juist aan het vertellen over zijn compositie, riep Albert. ‘Pak jij de fles maar even. Je staat nu toch.’ Ze ging rustig door met het aansteken van kaarsen. ‘Mooi hoor, Marion,’ zei haar moeder. ‘Gezellig, al dat kaarslicht.’ Albert wilde van
Jasper weten of hij van het componeren kon leven, waarop deze vertelde dat hij ook nog lesgaf aan het conservatorium. ‘Maar als dit stuk een succes wordt heb je die baan misschien niet meer nodig, lieverd,’ zei Elmira terwijl ze haar hand op zijn been legde. Jasper knikte en zag dat Albert hem onderzoekend aankeek. Werner ging naar de keuken en kwam terug met de wijnfles en een schaal met kleine hapjes. ‘Wat zorgen de mannen toch goed voor ons,’ lachte Gerrie. ‘Voor mij geen wijn hoor, Werner.’ Ze vertelde dat ze de vorige avond een kopje glühwein had gedronken en die ochtend met een lichte hoofdpijn wakker was geworden. Uit de handtas van Marion klonk weer een SMS-geluidje. Ze pakte haar telefoon en liep ermee naar de keuken. ‘Vrouwen kunnen niet zo goed tegen alcohol,’ merkte Albert op. ‘Dat is algemeen bekend.’ Hij keek Werner aan, op zoek naar een medestander. Jasper keek naar de deuropening van de keuken maar kon Marion niet zien. ‘Zullen we die mannen maar gewoon in de waan laten dat wij het zwakke geslacht zijn, moeder?’ vroeg Elmira. Gerrie lachte hard en verslikte zich in haar sinaasappelsap, waarna Elmira haastig opstond en haar stevig op de rug klopte. Het beeld van het verlichte podium in de schouwburg kwam weer op in Jaspers gedachten en hij vroeg zich af of Marion en Egbert nu berichtjes aan het uitwisselen waren. Werner keek samen met Albert toe hoe de moeder langzaam weer op adem kwam. Toen Elmira weer ging zitten kwam Marion de kamer in. Ze zag dat haar vader op zijn horloge keek, en daarna een blik op de gedekte tafel wierp. ‘Het is tien over half zeven,’ zei hij tegen zijn vrouw. Nadat ze met haar handen over haar oogleden had gewreven nam Marion een slok wijn. Ze hing languit in haar stoel met haar benen gestrekt, de ene voet over de andere. ‘Hoe laat zou I.B. ons komen verblijden?’ vroeg ze zonder iemand aan te kijken. Het was even stil, totdat Werner vroeg of hij wat muziek op zou zetten. ‘Ja, gezellig,’ zei Gerrie. Terwijl Werner met Marion overlegde welke CD hij zou opzetten dacht Jasper terug aan de opmerking van Elmira. Als zijn cantate een succes zou worden kon hij zijn baan op het conservatorium misschien wel opzeggen. Hij probeerde zich voor te stellen dat hij meer aanvragen zou krijgen dan hij aankon, dat hij zou kunnen kiezen voor welke opdrachtgevers hij wilde componeren, en vroeg zich af of die fantasie ooit werkelijkheid zou kunnen worden. Er klonken drie zachte
pianoakkoorden uit de luidsprekers, die een kort melodisch fragment in een hoger register inleidden, en die meteen werden gevolgd door een langzaam dansend ritmisch motief boven een wandelende bas. Er liep een rilling over Jasper zijn rug. Winterreise. Een tere mannenstem zette het eerste lied van de cyclus in. ‘Fremd bin ich eingezogen, Fremd zieh' ich wieder aus.’ De eerste tonen brachten hem terug naar een concert van jaren geleden, in een klein kasteel aan de rivier, een paar kilometer stroomafwaarts. Het was een zonnige, koude zaterdag in februari. De zon stond laag en scheen brutaal door de ramen van het zaaltje waar hij die middag met Carolien zou optreden. Het licht weerkaatste op de goudkleurige ornamenten op de muur en wierp lange scherpe schaduwen over het Pruisisch blauwe tapijt. Op verzoek van Jasper, omdat hij tijdens de repetitie last had gehad van het zonlicht, regelde de organisatie dat er witte doeken voor de ramen werden gehangen waarna er een diffuus licht overbleef, dat overal in de zaal even zacht was en nergens vandaan leek te komen. Na een paar korte liederen stond Winterreise op het programma. Het werd een van de mooiste uitvoeringen die hij ooit had gezongen. De akoestiek was uitzonderlijk goed, Carolien speelde prachtig, en Jasper had het gevoel dat zijn stem als een zwaan op de kabbelende pianoklanken dreef. Na het concert had hij thuis op de bank met Carolien nog lang champagne zitten drinken, dicht tegen elkaar aan, nagenietend van het succes van die middag. In het laatste beeld dat hij zich van die avond herinnerde zat ze wijdbeens op zijn schoot, met haar hoofd op zijn schouder, haar naakte lichaam omsloten door zijn armen. ‘Wat een prachtige stem heeft die zanger,’ zei Gerrie. ‘Vind je ook niet, Jasper?’ Terwijl hij opkeek en naar haar knikte zag hij dat Albert naar zijn horloge tuurde. Werner stond op uit zijn stoel. ‘Ik zal me maar eens met het voorgerecht gaan bezighouden.’ ‘Dat hoeft niet, Wernie, ik doe het wel even,’ riep Marion. Nadat ze haar telefoon uit haar tas had gepakt liep ze naar de keuken. Elmira gaf Jasper een zoen op zijn wang. ‘Ik ga haar even helpen. Blijf jij maar lekker zitten.’ Jasper keek haar na totdat ze in haar strakke dieprode jurk achter de keukendeur was verdwenen. Een kwartier later stond het voorgerecht op tafel, met bij elk bord een gekalligrafeerd naamkaartje. Jasper schonk de wijn in, waarbij hij het glas van Ingeborg oversloeg. Toen alles klaar was zette Marion de muziek uit en ging voor haar ouders staan, die
rechtop in het bankstel zaten, wachtend tot ze geroepen zouden worden. ‘Mag ik jullie vriendelijk verzoeken plaats te nemen?’ vroeg ze glimlachend terwijl ze een plechtige buiging maakte. ‘Wat een mooi gedekte tafel, Marion,’ zei Gerrie nadat ze naast haar man was gaan zitten. ‘Echt Kerstmis.’ Onder het eten werd er weinig gezegd. Albert keek regelmatig naar de borden van de anderen en leek te willen onderzoeken of hij niet te snel of te langzaam at. Af en toe maakte Werner een opmerking waar de vrouwen om moesten lachen, waarop Gerrie zei dat Werner altijd zo grappig uit de hoek kon komen. ‘Dat was heerlijk, Marion,’ zei Elmira toen iedereen klaar was. ‘Zeg dat wel,’ voegde Gerrie eraan toe. ‘Wat jammer nou toch dat Ingeborg er nog niet is.’ Marion stond op om de borden af te ruimen. Werner volgde haar naar de keuken. ‘Maar ja, het is Kerstmis,’ ging Gerrie verder. ‘Het feest van de vrede.’ Jasper zag bezorgdheid in haar gezicht. ‘Zo is het, moeder,’ zei Elmira met opgewekte stem. Ze stond ook op om haar zus in de keuken te gaan helpen met de voorbereiding voor de volgende gang. Albert wilde van Jasper weten hoe zijn opdrachtgever ging beoordelen of de cantate goed genoeg was voor het honorarium dat ze hem betaalden. ‘Het zal wel een kwestie van vertrouwen zijn, toch?’ vroeg Gerrie. ‘Vertrouwen?’ Albert keek zijn vrouw aan waarop zij haar ogen neersloeg. ‘Eigenlijk is dat wel zo,’ zei Jasper. ‘Het orkest heeft mij de opdracht gegeven omdat ze mijn werk kennen. Ze vertrouwen me blijkbaar.’ Albert nam een flinke slok wijn en keek in de richting van de keuken, waar een glas of een kopje stuk viel. Er werd luid gelachen door Marion en Elmira, waarna Werner iets onverstaanbaars mompelde. Albert stond op en liep, terwijl hij zijn broek optrok, naar het raam aan de voorkant van het huis. Jasper hoorde dat hij zachtjes in zichzelf praatte terwijl hij naar buiten tuurde. Als twee wezen, toevallig aan dezelfde tafel zittend, keken Gerrie en Jasper elkaar even aan, zonder iets te zeggen. Even later kwam Albert weer bij hen zitten. Jasper schonk nog een glas wijn voor hem in.
Op het moment dat Marion met een grote schaal vlees uit de keuken kwam ging de deurbel. ‘Daar is onze verloren dochter,’ zei Gerrie opgetogen. Marion zette de schaal op tafel en liep zwijgend naar de voordeur, terwijl Werner en Elmira de tafel vol met eten zetten, nauwlettend gadegeslagen door Albert. ‘Hallo allemaal,’ riep Ingeborg vrolijk. Ze kwam de kamer binnen in een lange zwarte fluwelen jurk met dunne strasbandjes over haar schouders. ‘Oh, zijn jullie al aan het eten?’ ‘We hebben het voorgerecht al op,’ antwoordde Albert, ondertussen op zijn horloge kijkend. Gerrie liep op Ingeborg af om haar drie zoenen te geven. In de verte klonk het SMS-geluidje van de telefoon van Marion. Jasper zag hoe ze even aarzelde maar toch aan tafel ging zitten. Hij keek Elmira aan en zag aan haar blik dat zij de binnenkomende berichtjes ook had opgemerkt. Hij hoopte dat ze er later nog over zouden praten. Terwijl Ingeborg een rondje deed om iedereen te begroeten zei ze dat het eten er lekker uitzag, dat ze vond dat het erg warm was in de kamer, en dat iedereen er heel goed uitzag. ‘Jij hebt ook een mooie jurk aan, I.B.,’ zei Elmira terwijl ze haar zus van top tot teen bekeek. ‘Inderdaad,’ zei Jasper. Ingeborg giechelde en ging aan tafel zitten. Marion begon voor iedereen een stuk vlees op te scheppen. ‘Oh, maar ik heb nog geen voorgerecht gehad,’ zei Ingeborg. ‘Dat kun je straks nog krijgen,’ antwoordde Marion zonder op te kijken. ‘Het was maar een kleinigheidje hoor,’ merkte Gerrie op. ‘Een kleinigheidje?’ riep Marion, waarop haar moeder er snel aan toevoegde dat het wel erg lekker was geweest. Jasper zag dat Ingeborg haar lippen tuitte en voor zich uit keek. Hij schonk een glas wijn voor haar in. ‘We gaan genieten van dit heerlijke gerecht,’ zei Elmira. ‘Het is tenslotte Kerstmis.’ Onder het eten vertelde Ingeborg dat ze naar een concert in een kerk was geweest. Een gemengd koor had Engelse kerstliederen gezongen met begeleiding van een groep
koperblazers. ‘Het was prachtig,’ riep ze terwijl ze haar hoofd achterover sloeg en haar hand op haar borst legde. ‘Oh, wat was dat prachtig.’ Ze begon een van de liederen voor te zingen, waarbij ze vooral Jasper aankeek. Nadat ze was opgehouden bedankte Werner haar voor de mooie tafelmuziek. Marion lachte met haar hand voor haar mond. ‘Die kerken verdienen met de Kerst een aardig centje bij,’ zei Albert terwijl hij met zijn servet een druppel jus van zijn kin veegde. Jasper zag dat Elmira rustig zat te eten, en onafgebroken naar haar bord keek. Hij voelde zich moe worden en bracht zijn glas naar zijn lippen om zijn gezicht te verbergen, half luisterend naar Albert die een betoog begon over succesvolle mensen die altijd oog hebben voor mogelijkheden om veel geld te verdienen, terwijl anderen hun leven lang doorsukkelen zonder ooit iets te bereiken. Jasper probeerde net genoeg woorden op te vangen om een passend antwoord te kunnen geven als hem plotseling iets gevraagd zou worden, en keek ondertussen onopvallend naar Gerrie die net als Elmira stilletjes doorat, naar de gespannen blik van Marion die over haar rug werd gestreeld door Werner, en naar Ingeborg die traag kauwend in de verte staarde. Hij overwoog om naar de keuken te gaan om even uit te rusten, maar wilde geen aandacht trekken door onder het eten op te staan. Er ging een melodie van de Hamlet-cantate door zijn hoofd die hij snel weer wegdrukte omdat hij voelde dat hij daar helemaal in weg zou kunnen dromen. Albert had het over een paar collega’s uit de tijd toen hij nog werkte, waarvan hij, alleen door naar hun gezicht te kijken, kon zien dat het geen winnaars waren. Toen hij zijn verhaal even onderbrak om een slok te nemen vroeg Ingeborg aan Werner of hij haar later op de avond naar huis kon brengen. Marion keek haar zus met een felle blik aan. ‘Nee dat gaat niet,’ riep ze. ‘Werner brengt Elmira en Jasper straks al naar huis. Je bent er trouwens nog maar net.’ Ze sprak haar woorden met nadruk uit, alsof ze het tegen een slechthorende had. ‘Nou zeg, je hoeft niet zo te katten hoor. Weet je eigenlijk wel hoe duur een taxi is?’ Ingeborg legde haar bestek neer en ging met haar armen over elkaar zitten. ‘Rustig nou, kinderen,’ zei Gerrie. ‘Kom nou, geen ruzie. Het eten is heerlijk, Marion.’ ‘Ja, het smaakt erg goed,’ zei Elmira. ‘Ook complimenten aan jou, zwager. Dat hebben jullie goed gedaan.’ ‘Dank je, Ella.’ Werner stelde voor om nog wat muziek op te zetten, maar niemand zei
iets terug. Er stond verwarring op het gezicht van Albert, die niet meer leek te weten waar hij met zijn verhaal was gebleven. Ze aten verder. Ingeborg vroeg aan Jasper of hij voor haar aan vrijkaartjes voor een concert in de schouwburg kon komen. Zonder op zijn reactie te wachten wilde ze van Elmira weten waar ze haar jurk had gekocht, en wat ze ervoor had betaald, waarop Gerrie zei dat ze er alle drie erg mooi uitzagen. ‘Vind je niet dat we drie knappe dochters hebben, Jasper?’ vroeg ze lachend. Hij antwoordde dat hij het daar helemaal mee eens was, en dat hij al had gezien dat ze hun schoonheid van hun moeder hadden geërfd. Er werd gelachen en Gerrie zei tegen Elmira dat haar geliefde een ware charmeur was. Na het hoofdgerecht gingen ze in het bankstel zitten. Marion en Elmira hadden samen het servies afgeruimd en de tafel voorbereid voor het dessert. Toen ze zich bij de anderen voegden vroeg Ingeborg aan haar vader wat hij die middag voor de taxi had betaald. Ze wachtte niet op zijn antwoord. ‘Ik heb helemaal geen geld voor een taxi,’ zei ze zachtjes. ‘Ik heb de laatste tijd zoveel onverwachte kosten gehad.’ Marion keek strak voor zich uit. ‘Ik betaal die taxi wel,’ zei Albert. ‘Dat hoeft niet,’ antwoordde Ingeborg terwijl ze naar Marion keek. ‘Werner kan me toch wel even wegbrengen? Zo erg is dat toch niet?’ ‘Wij geven je wat geld voor de taxi,’ zei Gerrie. ‘En verder praten we er niet meer over.’ Ingeborg sloeg haar armen over elkaar en zweeg. ‘Wij kunnen ook wel naar huis lopen,’ probeerde Elmira. ‘Dan kan…’ ‘Geen sprake van,’ riep Marion. ‘Willen jullie nu eindelijk eens ophouden?’ schreeuwde Albert. ‘Het komt mij de strot uit.’ Van schrik ging Gerrie rechtop zitten. Haar handen trilden. Marion stond op uit haar stoel. ‘Ik ben toch niet begonnen?’ Ze keek haar vader een seconde aan, draaide zich in een felle beweging om en liep met grote passen naar de keuken. Werner haastte zich achter haar aan. ‘Ik heb het altijd gedaan,’ krijste Ingeborg, nog steeds met haar armen over elkaar. ‘Ik
krijg altijd de schuld. Altijd. Overal. Altijd.’ Haar geschreeuw veranderde in luid huilen. ‘Altijd heb ik het gedaan. Ik vraag alleen maar…’. De woorden veranderden in een vormloos, zangerig gejammer. ‘Kunnen we nu niet een enkele keer een gezellig etentje hebben,’ riep Albert in de richting van de keuken. Zijn stem was zwaar en krachtig. Zijn ogen leken in brand te staan. ‘Gewoon,… gezellig,’ brulde hij. Gerrie kromp ineen. ‘Dat wil ik ook, papa,’ snikte Ingeborg. Albert draaide zich naar haar toe en hief zijn wijsvinger op. ‘En jij moet nu eindelijk eens ophouden met die eeuwige drama’s.’ Ze hield even op met huilen en keek hem verbouwereerd aan. Daarna stond ze op, liep een paar passen, draaide zich weer om –als een operazangeres die zich naar haar publiek keert– en begon nog harder te huilen. Elmira stootte Jasper aan en maakte een gebaar in de richting van de keuken. Terwijl ze wegliepen krijste Ingeborg tegen haar vader dat het niet eerlijk was, dat ze altijd de schuld kreeg, dat ze nu naar huis zou gaan als ze geld voor een taxi had. Albert schreeuwde terug dat ze overal een hysterisch drama van maakte. In de keuken stond Marion in Werners armen te huilen. Toen ze Jasper zag snikte ze dat ze naar de WC moest. Ze liep met gebogen rug weg. Ingeborg en Albert waren in de woonkamer door elkaar aan het roepen, proberend elkaar te overstemmen. ‘Zullen we even naar buiten gaan?’ vroeg Elmira, met de klink van de achterdeur al in haar hand. Jasper en Werner gingen met haar mee. Het was koud, ze sloegen alle drie hun armen over elkaar en wachtten af. Terwijl ze zwijgend naar de donkere achtertuin staarden klonk er een onverstaanbaar geschreeuw uit het huis. De scène die zich daarbinnen afspeelde bewoog zich vol drift en oerkracht voort. Kijkend naar de gelaten gezichten van Elmira en Werner begon Jasper een ritmisch patroon te ontdekken in de strijd van de vader en zijn middelste dochter. Er zat een muzikale vorm in de stroom van geluid, een ordening die over de wanorde heen lag. Ingeborg krijste in lange uithalen waarbij haar stem regelmatig oversloeg, steeds hoger, als een wild dier in doodsangst. Ze werd regelmatig onderbroken door een grommend mannelijk gebrul. Hoewel Jasper hem niet kon verstaan hoorde hij wel dat Albert steeds opnieuw dezelfde woorden uitstootte, als een scherp ostinato in een muziekstuk dat een langverwachte climax naderde, een krachtig basmotief dat de erboven liggende extatische stroom van Ingeborgs woorden niet alleen onderbrak, maar ook voortstuwde. Jasper vroeg zich af hoe het met Gerrie ging en vermoedde dat ze ineengedoken in haar stoel zat te wachten tot het allemaal weer voorbij was. Geleidelijk aan kwam er meer variatie in de interrupties van Albert. Zijn zinnen werden langer en vloeiender en leken Ingeborg nu en dan tot zwijgen te
brengen. Terwijl Elmira en Werner nog steeds zwegen dacht Jasper aan het fragment van zijn cantate waar hij de afgelopen weken aan had gewerkt, en waarover hij met T heo had gesproken op die avond in De Vijfsprong toen de kastelein de kerstboom aan het optuigen was, de passage waarin Shakespeare de kwellingen van het aardse leven opnoemt. Dat moest het meest turbulente deel van de compositie worden, waarin venijnige spreekkoren worden onderbroken door onverwachte erupties van de koperblazers, en waarbij het slagwerk de muziek voortdurend voortstuwt. Luisterend naar de stem van Ingeborg kreeg Jasper het idee om een solo van de piccolo aan het onstuimige weefsel toe te voegen, voortdurend aanwezig in het allerhoogste register, een wanhopige klaagzang om het leed dat alle mensen in dit leven moeten verdragen. Toen hij weer op de melodie van Ingeborgs gekrijs wilde gaan letten hield het op. Het was stil in huis. Jasper en Elmira keken elkaar verwonderd aan, afwachtend, luisterend naar de plotselinge nachtelijke stilte, totdat Marion de deur opende en naar buiten kwam. ‘Wernie, I.B. is de straat op gerend.’ Ze keek haar man hulpeloos aan. Werner voelde even in zijn broekzak en snelde via het tuinpad naar de garage. ‘Laten wij maar naar binnen gaan,’ zuchtte Elmira nadat ze de auto had horen starten. ‘Het is koud.’ Albert en Gerrie zaten verslagen op de bank en keken niet op. Nadat hij samen met Elmira bij hen was gaan zitten hoorde Jasper dat Marion in de keuken bezig was, waarschijnlijk met het voorbereiden van het dessert. Gerrie gluurde even rond en keek snel weer weg, voordat haar blik die van Jasper kon treffen. Ze zwegen totdat Marion binnenkwam met een dienblad met zes puddinkjes op glazen schaaltjes, die ze zorgvuldig op tafel zette. ‘We krijgen nog een toetje,’ zei Gerrie opgewekt. Albert gromde iets onverstaanbaars terug. Zonder dat Jasper iets aan haar gezicht kon aflezen liep Marion naar de geluidsinstallatie waar ze een CD met preludes van Debussy opzette. Ze luisterden zwijgend naar de mistige pianoakkoorden die ooit bij de componist een beeld van danseressen in het oude Delphi hadden opgeroepen, en die nu een winterse melancholie over Jasper deden neerdalen. In zijn ooghoek zag hij dat Elmira een zakdoekje uit haar tas pakte waarmee ze een traan van haar wang wreef. Niemand zei iets. Kort nadat de zesde prelude was begonnen hoorden ze de achterdeur opengaan. Toen Werner de woonkamer binnenkwam keek iedereen hem vragend aan. ‘Ze stond op de hoek van de straat. Ik heb haar naar huis gebracht.’ Jasper zag de opluchting in het gezicht van Gerrie. Hij stelde zich voor hoe Ingeborg in haar zwarte
fluwelen jurk op het trottoir had staan bibberen, ontredderd uit haar ogen kijkend toen de auto van Werner tot stilstand kwam en het portier openging. Hij hoorde de stilte in de auto tijdens de rit door de donkere straten naar haar huis, waar ze zwijgend was uitgestapt, haar voordeur had geopend, en naar binnen was gegaan. ‘Zullen we dan nu maar weer verdergaan met eten?’ vroeg Marion terwijl ze opstond en naar de eettafel liep. De anderen volgden haar, aarzelend kijkend naar de gedekte tafel en naar de naamkaartjes die daar nog steeds als stille uitnodigingen lagen. Jasper schonk zes kleine glaasjes dessertwijn in en ging als laatste zitten. Ze aten in stilte. Het heldere geluid van tikkende lepeltjes tegen de glazen schaaltjes vermengde zich met de pianomuziek van Debussy, alsof er zes triangels meespeelden. Albert keek na elke hap rond om te zien hoe ver de anderen waren. Hij mompelde iets terug nadat Gerrie had gezegd dat ze haar wijn liever niet opdronk omdat ze er niet zo goed tegen kon. Toen ze klaar waren met het dessert vroeg Elmira of ze het recept kon krijgen. Marion beloofde dat ze het binnenkort voor haar zou opschrijven. ‘Ik ga zo maar eens koffie zetten,’ zei Werner. ‘Daar hebben jullie vast wel zin in.’ ‘Wat zorgen jullie toch goed voor ons,’ antwoordde Gerrie.
Hoofdstuk 12 Jasper was alleen in het huis van Elmira. Ze was op uitnodiging van een Duits symfonieorkest naar München afgereisd. Kort na Kerstmis had hij contact gezocht met een bevriende stafmedewerker van dat orkest om haar als remplaçant aan te bevelen; dezelfde dag nog was ze door de orkestinspecteur gebeld met de vraag of ze drie maanden later, in de laatste week van maart, tijd had om in te vallen. De achtste van Bruckner stond op het programma. Er zou vier dagen gerepeteerd worden, als voorbereiding op twee avondconcerten. Elmira had meteen toegezegd. Toen de winter ten einde liep en de dag van haar vertrek dichterbij kwam had Jasper een toenemende opwinding bij haar gevoeld, een ongeduldig wachten op haar eerste optreden met een beroemd orkest. Gisteren had Jasper haar met de auto naar de luchthaven gebracht, waar ze samen hadden gegeten en nog wat hadden rondgewandeld. Bij het afscheid had Elmira gezegd dat ze het jammer vond dat hij niet meeging, waarop hij lacherig had geantwoord dat hij –omdat ze de hele week weg zou zijn– veel tijd zou hebben om ongestoord aan zijn compositie te werken. Ze hadden elkaar omhelsd en afgesproken dat ze elke dag zouden bellen. Nadat Elmira door het poortje van de ticketcontrole was gegaan hadden ze nog lang naar elkaar staan zwaaien. Daarna was hij naar zijn auto gelopen en –denkend aan haar lachende gezicht– over de donkere snelweg naar haar huis gereden. De rest van de avond had hij met Basje op de bank gezeten. Ze waren samen rond middernacht in haar bed gaan slapen. Na het ontbijt zette hij de tuindeuren open om Basje buiten te laten. De kater rende het gras op en begon gretig aan alle planten te snuffelen. Een heiige ochtendzon hing onwennig boven de daken. Toen Jasper even later aan tafel in de partituur van zijn cantate zat te lezen dreef er een jonge voorjaarslucht de woonkamer binnen, een zachte koelte die zijn gezicht streelde als de hand van een geliefde die na een lange reis is teruggekeerd. Hij keek op van zijn papieren. Het binnenvallende zonlicht veegde de herinnering aan de winter als oud stof van de muren. Jasper stelde zich voor dat hij op de dag van zijn première in de concertzaal zat, en dat daar ook zo’n zacht en kleurig licht op de muren viel. Hij neuriede een paar lage tonen en sprak de woorden van Hamlet langzaam uit: ‘T he undiscover'd country from whose bourn no traveller returns.’ Er doemde een beeld
van een schemerig landschap op, waarin wegwandelende mensen in een roetzwarte mist verdwenen. Dit was het punt in de tekst waar Hamlets woede overgaat in een moedeloze berusting. Hier wilde Jasper de muziek, die kort daarvoor nog onstuimig en wild was, geleidelijk ingetogener laten worden, en zo de verstilde slotklanken van de cantate in te leiden. Vanuit zijn broekzak klonk een rinkelend belletje: er was een SMS binnengekomen. Hij haalde de telefoon tevoorschijn.
Ik heb heerlijk geslapen. Straks ga ik naar de eerste repetitie. Spannend. Dikke kus en tot later.
Jasper liep naar het dressoir en nam uit de bovenste lade een boekje waarop enkele muzieknoten waren afgebeeld onder de woorden Konzertplan für die Musiker. Daarboven stond het embleem van het orkest waar Elmira deze week te gast was. Ze had het boekje voor haar vertrek aan hem gegeven zodat hij van dag tot dag kon opzoeken wat haar werktijden waren. Op de binnenkant van de kaft had ze met balpen de naam en het telefoonnummer van het hotel waar ze logeerde genoteerd. Na enkele bladzijden met algemene gegevens van het orkest vond hij het repetitieschema voor de symfonie van Bruckner. Vandaag zou er een middagrepetitie zijn. Ze moest om half twee aanwezig zijn. Hij legde het boekje weer in de lade en stuurde een bericht terug:
Veel succes. Ik ga vanmiddag even naar het Conservatorium en daarna ga ik thuis werken. Ik bel je vanavond. Kus.
Nadat hij een tijdje richtingloos had rondgelopen, bleef hij stilstaan bij het keukenraam en keek de achtertuin in. In het enige hoekje van de tuin dat door de schuchtere lentezon werd beschenen zat Basje met half dichtgeknepen ogen in het gras. Jasper zette een bakje water buiten en sloot de tuindeuren. Terwijl hij zijn papieren in zijn tas stopte luisterde hij naar de stilte in huis en naar een zacht deinende orkestklank in zijn hoofd, die zich als een rode loper ontrolde voor het koor dat weldra de woorden van Hamlet zou gaan zingen. Hij trok de voordeur achter zich dicht en wandelde naar zijn
auto. Voordat hij naar zijn souterrain ging wilde hij eerst nog even naar het Conservatorium. De bibliothecaris had hem een paar dagen geleden laten weten dat hij zijn lesmateriaal voor de komende maanden op kon komen halen. Via de oude brug over de rivier en de smalle straten van het centrum reed hij de stad uit. Het was rustig op de weg. Terwijl de lege weilanden aan hem voorbij trokken vulde Elmira de ruimte in zijn hoofd. Ze zou nu wel op het kantoor van de orkestdirectie zijn; misschien had ze daar een kamertje gevonden waar ze nog een uurtje kon studeren voordat de repetitie begon. De vorige dag had hij haar strakke spijkerbroek in haar koffer zien liggen; die zou ze vandaag waarschijnlijk dragen. Vermoedelijk had ze haar blauwe suède laarzen aangedaan, en omdat het erg koud was in München had ze vast en zeker haar witte wollen vest meegenomen toen ze de hotelkamer vanochtend had verlaten. Jasper had een beeld voor ogen van een groot bed waarin Elmira had geslapen, in een kamer met zware donkergroene gordijnen voor de ramen en gepleisterde ornamenten aan het plafond. Ze lag naakt op de flanellen lakens, met haar armen gebogen naast haar hoofd. In het volgende beeld lag hij met zijn volle gewicht tussen haar benen. Hij drukte zich stevig tegen haar aan, kijkend naar haar wijd geopende mond, luisterend naar haar snelle ademhaling. Haar borsten deinden mee met het stotende ritme van zijn heupen. Toen de slagboom bij het Conservatorium was opengegaan en hij langzaam het parkeerterrein opreed drukte zijn ontwaakte lid krachtig tegen de binnenkant van zijn broek. Hij zette zijn auto op een van de voor docenten gereserveerde plaatsen en wachtte even met uitstappen totdat zijn zichtbare opwinding was weggezakt. Aarzelend keek hij uit het raampje om te zien of hij alleen was. Een achteruit rijdende auto manoeuvreerde voorzichtig vanaf een van de parkeervakken naar het middenpad en kwam daar tot stilstand. Jasper kende die auto. De vorige week had hij nog samen met Elmira op die achterbank gezeten toen ze een dagje naar zee gingen om een strandwandeling te maken. Het was de auto van Marion. Hij zag haar achter het stuur zitten toen ze stapvoets naar de uitgang reed en wachtte tot de slagboom zich zou openen; hij keek haar na toen ze met vol gas optrok en om de hoek verdween. Terwijl hij naar de ingang van het gebouw liep probeerde hij te bedenken waarom Marion daar was geweest, en of ze hem niet gezien had toen hij zojuist het terrein op was gereden. Hij ging naar de balie van de conciërge. ‘Hé, meneer de componist,’ werd er achter hem geroepen. Hij keek om en zag Egbert in de garderobe zijn jas ophangen en breed grijnzend op hem af komen. ‘Ga je lesgeven aan de jonge zangtalentjes?’
‘Dag Egbert. Nee, ik kom alleen iets ophalen. En jij? Heb je vanmiddag een repetitie? ‘Ook nee. Ik heb een slagwerklokaal gereserveerd om in te studeren. Ik ga Kontakte van Stockhausen deze zomer in Milaan uitvoeren.’ In Egberts woorden klonk een mengsel van trots en vanzelfsprekendheid door. Jasper probeerde de snel groeiende drukte in zijn hoofd te camoufleren met een kalme gezichtsuitdrukking. Hij begreep dat Egbert een lift van Marion had gekregen, en vroeg zich af of ze vanochtend bij hem thuis op bezoek was geweest. Heel even drong zich een beeld op waarin Marion en Egbert een afgelegen hotel binnengingen om de liefde te bedrijven. ‘Zo zo, jij gaat je tanden opnieuw in dat duivelse stuk zetten?’ lachte Jasper. ‘In Milaan nog wel. Arme Italianen. Ik word ’s nachts nog af en toe gillend wakker als ik over je eindexamen droom.’ Egbert knikte, niet helemaal zeker of Jasper een grapje maakte. Ze praatten nog een tijdje over eigentijdse slagwerkmuziek en over de elektronische geluiden die Stockhausen in zijn werk gebruikt, totdat Jasper het gesprek afrondde en zei dat hij maar weer eens verder ging. ‘Als ik had geweten dat je vanmiddag hier moest zijn had ik je een lift kunnen geven,’ merkte hij nog op. ‘Jij hebt toch geen auto?’ Egbert schudde zijn hoofd en leek in gedachte al in het slagwerklokaal te staan. Nadat Jasper van de conciërge een plastic tas met bladmuziek in ontvangst had genomen namen ze afscheid. De rest van de middag puzzelde hij in zijn souterrain op het fragment waarin het koor zingt over het onontdekte land waaruit geen reiziger terugkeert.
Nadat hij de thermostaat van de centrale verwarming wat omhoog had gedraaid en Basje te eten had gegeven, had Jasper een maaltijd in de oven gezet en een warme douche genomen. Een half uur later zat hij in zijn kamerjas op de bank, met zijn bord op schoot. Het Konzertplan für die Musiker lag naast hem. Zojuist had hij het hotel in München gebeld en van de receptioniste vernomen dat ‘Frau Servaes leider nicht da’ was. Ze zat nu waarschijnlijk in een restaurant, concludeerde Jasper. Hij liep naar de keuken om zijn bord af te wassen. Terwijl de espressomachine pruttelde verheugde hij zich erop om Elmira zo meteen aan de telefoon te vertellen dat hij Marion en Egbert die middag had gezien. Hij vermoedde
dat Elmira dat verhaal zou willen horen en hem aan een streng verhoor zou onderwerpen, totdat ze zeker wist dat hij geen enkel detail was vergeten te vertellen. Met zijn koffie en het telefoontoestel ging hij weer op de bank zitten. Hij herhaalde het nummer van het hotel en kreeg van dezelfde jongedame te horen dat er op die kamer nog steeds niet werd opgenomen. Nadat Jasper even voor zich uit had zitten kijken realiseerde hij zich dat hij zijn stemoefeningen nog niet had gedaan. Hij nam een stemvork uit zijn tas en ging midden in de kamer staan, waar hij na een paar ademhalingsoefeningen gebroken akkoorden begon te zingen, stijgend en dalend, steeds een halve toon hoger. Drie kwartier later zat hij op de bank televisie te kijken. Hij was midden in een uitzending beland waarin mensen van zijn leeftijd, met hulp van een jeugdige presentator, op zoek waren naar verloren liefdes in verre landen, die ze lang geleden tijdens een vakantie hadden ontmoet. Het programma eindigde met een innige begroeting van een huilende blonde vrouw met een kleine Aziatische man, die tijdens die omhelzing met zijn hoofd tussen haar volle borsten verdween. Jasper zette de televisie uit, liep een paar rondjes door de kamer, en ging weer zitten om het hotel in München nogmaals te bellen. Dit keer werd er opgenomen door een man die in gebrekkig Duits vertelde dat Elmira niet op haar kamer was, maar dat hij wel een boodschap kon doorgeven. Jasper bedankte vriendelijk, verbrak de verbinding, koos het nummer van Elmiras mobiele telefoon, en werd direct doorverbonden met haar voicemail. Het was vijf voor tien. Buiten, in het kale licht van de straatlantaarns stonden de drie berkenbomen op het donkere grasperkje, als achtergebleven rekwisieten op een lege bühne. Hij deed de gordijnen dicht, stak een paar kaarsen aan en nam een sigaret uit zijn tas. Basje was onder de eettafel met een propje papier aan het spelen, en maakte daarmee de stilte in huis hoorbaar. Om tien voor half elf, Jasper had juist een glas wijn ingeschonken, ging de telefoon. ‘Met Jasper?’ ‘Dag poepie, met mij.’ ‘Hallo schat. Hoe is het met je?’ ‘Goed. Heel goed.’ Elmira vertelde dat ze een leuke dag had gehad. De repetitie was prima verlopen, alles was keurig georganiseerd, en ze was erg tevreden over de dirigent. ‘Het is een vreemd mannetje, maar hij zwiept goed,’ lachte ze.
‘En hoe is de zaal?’ ‘Indrukwekkend. Wel een beetje pompeus maar de akoestiek is geweldig.’ Jasper hoorde aan haar stem dat ze genoot. Ze had ook nog tijd gehad om een stukje door de stad te wandelen. ‘Ik heb in een café een enorm stuk Schwarzwälder Kirschtorte verorberd,’ zei ze. ‘Heerlijk.’ ‘En heb je vanavond lekker gegeten?’ vroeg Jasper. Ze vertelde dat ze met een paar andere remplaçanten in een klein restaurantje had gezeten. Hij zei niet dat hij al een paar keer naar het hotel had gebeld. ‘En hoe is het met jou?’ vroeg ze. ‘Eh…’ Hij wachtte even met antwoorden. ‘Ik heb een paar uurtjes in het souterrain gewerkt…’ ‘En verder?’ ‘Oh ja, ik was ook nog even op het Conservatorium…’ Hij zweeg. Elmira wachtte af. ‘En weet je wie ik daar zag?’ ging hij verder. Nadat ze plichtsgetrouw had gevraagd wie hij daar dan had gezien vertelde hij over Marion die met de auto was weggereden toen hij arriveerde, en over Egbert die hij bij de balie van de conciërge had ontmoet. ‘Het was overduidelijk dat zij hem daar naar toe had gebracht,’ zei hij. ‘Hij was zijn jas nog aan het uittrekken.’ ‘Aha. Goh...’ Haar stem klonk bedachtzaam en ingehouden, alsof ze deelnam aan een geheim overleg. ‘Heb je Egbert niet gevraagd of hij daar met Marion was?’ ‘Nee, en het kwam volgens mij ook niet in hem op dat ik haar misschien gezien had.’ Hij hoorde Elmira giechelen. ‘Hij had het veel te druk met zijn verhaal over zijn volgende optreden,’ zei Jasper. ‘En weet je zeker dat Marion je niet heeft gezien?’ ‘Dat weet ik natuurlijk niet zeker.’ Elmira speculeerde over de mogelijkheid dat haar zus en Egbert elkaar toevallig waren tegengekomen en zij hem een lift had aangeboden. ‘Praat Marion wel eens met jou over Egbert?’ vroeg Jasper.
‘Nee, nooit.’ Jasper maakte een grapje over geheime boodschappen en stiekeme afspraakjes in louche hotels, waarop Elmira een bericht verzon dat Egbert naar Marion had kunnen sturen: ‘Ik wil je. Nu!’ Jasper bedacht er ook een: ‘Mijn kloppende drumstok verlangt naar je trommeltje…’ Ze schaterden allebei en vergaten even dat ze zo ver van elkaar waren. Jasper genoot van haar hoge stem. ‘Of eh…, mijn harde woodblock…, eh, mijn eh…,’. Hij zocht hardop denkend naar zijn volgende grap. ‘Laten we maar ophouden,’ zei Elmira. ‘Anders gaan we het nog echt geloven.’ ‘Misschien is het ook wel waar…’ ‘Ach nee, ik denk het niet.’ Het was even stil. ‘Hoe is het trouwens met Basje?’ vroeg ze. ‘Oh, het gaat goed met hem. We gaan over een half uurtje samen naar bed. Hij mist je niet,’ lachte hij. ‘Dan kan ik met een gerust hart gaan slapen.’ Hij vroeg haar de hotelkamer te beschrijven en probeerde haar voor zich te zien, liggend op bed met de telefoon in haar hand, de gordijnen gesloten. Ze zei dat ze haar pyjama al aanhad en dat ze nog even in bed zou gaan lezen. Ze gaven elkaar een zoen door de telefoon en namen afscheid. Het was stil in de woonkamer. Jasper nam een slok wijn en staarde naar het zachtgele licht van de schemerlamp op het dressoir. Op de vloer onder de tafel lag een propje papier. Basje was op een stoel gaan liggen en sliep. Zijn trillende snorharen verraadden dat hij droomde. Jasper sloot zijn ogen en zocht naar de fluwelen orkestklank die ‘s ochtend door zijn gedachten had gezweefd, maar hoorde alleen het zachte brommen van de koelkast die zojuist in de keuken was aangeslagen. De muziek leek verdampt en
Jasper dwaalde als een oude landloper door een nachtelijk landschap. Zijn ogen waren zwaar en moe. Hij stond op, draaide de thermostaat lager, deed alle lampen en kaarsen uit, en ging naar boven. Basje rende hem op de trap voorbij.
Hoofdstuk 13 Op de invoegstrook trapte Jasper het gaspedaal helemaal in. Hij liet een andere auto voorgaan, en schoof geleidelijk op naar de hoofdrijbaan. ‘De bespreking met Hans zal niet lang duren,’ zei hij, ondertussen kijkend naar de Mercedes cabriolet die voor hen uit reed. Elmira keek met hem mee. De vrouw naast de bestuurder droeg een kleurige hoofddoek om haar kapsel tegen de luchtstroom te beschermen. ‘Aan het eind van de middag zijn we weer thuis,’ ging Jasper verder. ‘Hoef je Hans alleen maar even de partituur te laten zien, om te bewijzen dat je hard werkt?’ ‘Daar komt het wel op neer. Hij wil er zeker van zijn dat het stuk in oktober klaar is.’ ‘Je hebt nog vijf maanden. Dat zal toch wel lukken?’ ‘Ja hoor, hij krijgt de partituur op tijd.’ Elmira zette haar zonnebril op en keek naar buiten. Ze passeerden een oude boerderij aan de rand van een wei waarin een merrie met haar veulen stond te grazen. In de verte torende een zendmast boven het landschap uit. Jasper gluurde opzij naar Elmiras geschoren benen, naar de zoom van de grasgroene jurk op haar knieën, en naar de autogordel die diagonaal tussen haar borsten liep en hem deed denken aan een geasfalteerde autoweg in een glooiend Zwitsers dal. Ze keek hem aan en glimlachte. Hij stuurde naar links en begon de cabriolet in te halen. De man achter het stuur en de vrouw met de hoofddoek keken allebei terug. Heel even waren de stellen elkaars bezienswaardigheid, en elkaars publiek. Toen ze de auto achter zich hadden gelaten strekte de snelweg zich leeg en uitnodigend voor hen uit, en zag Jasper de Mercedes in zijn binnenspiegel kleiner worden en in de verte verdwijnen. Hij nam gas terug en legde zijn rechterarm op de leuning van zijn stoel. ‘Vond je het vanochtend gezellig bij mijn ouders?’ vroeg Elmira.
Hij dacht even na. ‘We zijn trouwens op tijd vertrokken,’ ging ze verder. ‘Ingeborg zou vanmiddag ook nog op bezoek komen. Je vindt het vast niet erg dat we haar hebben gemist?’ Ze keek hem vragend aan. Hij lachte. ‘Je vader was wel weer in zijn element. Terwijl jij in de tuin bezig was bleef hij maar doorgaan over de huur van mijn woning, dat het zonde van het geld is omdat ik daar toch bijna nooit meer slaap.’ ‘T ja, zo is mijn vader. Nog steeds een zakenman. Maar hij mag je graag hoor. Dat merk ik aan hem.’ ‘Je moeder aaide me in de keuken een paar keer over mijn rug,’ zei Jasper zacht. ‘Als aanmoediging om het nog even vol te houden, denk ik.’ Elmira knikte. ‘Dat deed ze vroeger bij mij ook, als papa zenuwachtig was.’ Ze reden door een bosrijk gebied en keken allebei door hun eigen raam naar de groene gloed van het door de zon beschenen bladerdek. ‘Maar als er problemen waren kwam hij altijd voor ons op,’ ging ze verder. ‘Marion had op school vaak ruzie met haar leraren, en mijn vader heeft het ooit voor elkaar gekregen dat een van de docenten op zijn donder kreeg van de directeur. De rest van het schooljaar was die man poeslief.’ Elmira keek triomfantelijk naar Jasper. Hij probeerde zich Marion als kind voor te stellen, en zag haar achter de rug van de leraar gekke gezichten trekken naar de rest van de klas.
Het was druk in de stad. Auto’s en fietsers probeerden elkaar in de smalle straten te ontwijken. Op de trottoirs slenterden mensen in luchtige kleren langs etalages en stonden anderen tegen de muren een praatje te maken of rustig naar de voorbijgangers te kijken. De lucht vulde zich met claxons toen een automobilist het verkeer ophield omdat hij achteruit in een te kleine ruimte wilde parkeren. Jasper vond een plek voor zijn auto in een rustig straatje achter het kantoor van het orkest. Terwijl Elmira naar een parkeermeter liep keek hij naar haar jurk die haar taille strak omsloot en losjes rond haar bovenbenen wapperde. Ze wandelden naar de voorkant van het gebouw en meldden zich bij de receptie. ‘Een hele goede middag,’ riep Hans. Hij kwam de ontvangsthal binnenlopen in een
spijkerbroek en een lichtblauw poloshirt, en gaf Jasper een stevige handdruk. ‘Hoe gaat het, jongen? Ik zie dat je iemand hebt meegebracht.’ Hans lachte naar Elmira en stelde zich aan haar voor. ‘Elmira Servaes?’ vroeg hij terwijl hij haar hand nog steeds vasthield. ‘Ik ken jouw naam. Jij hebt toch een duo met je zus?’ ‘Ja, met Marion.’ Ze trok haar hand terug. ‘Juist. De zusjes Servaes. Aangenaam kennis met je te maken, Elmira.’ Terwijl Jasper vertelde dat hij zich erop verheugde de nog onvoltooide cantate te laten zien bleef Hans haar aankijken. ‘Kom, we lopen naar de koelkast om een drankje te halen en daarna gaan we in mijn kantoor zitten.’ Aan de muur hing een grote ingelijste groepsfoto van het orkest, genomen op het podium van de concertzaal. Terwijl Elmira ernaar stond te kijken haalde Jasper de partituur uit zijn tas en legde die voor zich op de ronde vergadertafel. Hans ging naast hem zitten, haalde het manuscript naar zich toe en sloeg het open. ‘Heb je al een titel, Jasper?’ ‘Nee, nog niet. To be or not to be lijkt me voor de hand liggend.’ ‘Hmm…, tja….’ Hans bladerde verder en keek daarbij kort naar elke bladzijde. ‘Het is netjes geschreven. Als we dit vergroten naar A3 kan de dirigent er wel mee werken, denk ik.’ Hij keek op naar Elmira die bij het raam naar buiten stond te kijken. ‘Kom je er niet bij zitten, Elmira?’ ‘Ja, ik kom,’ zei ze terwijl ze naar de lege stoel naast Jasper liep. ‘Gaan jullie maar rustig verder.’ Hans glimlachte naar haar, vroeg wat ze tot nu toe van de cantate vond, en liet zijn blik ondertussen afzakken naar haar borsten. ‘Ik heb natuurlijk vooral op de eerste vioolpartij gelet,’ zei ze zonder terug te kijken. ‘Die is heel goed voor het instrument geschreven.’ ‘Dat is mooi,’ zei Hans. Hij bladerde verder. ‘Weet je zeker dat je er een piano bij wilt
hebben?’ ‘Ja, is dat een probleem?’ vroeg Jasper. ‘Nee hoor.’ Hans ging sneller bladeren, sloeg enkele bladzijden over, en kwam bij de laatste beschreven pagina aan. ‘T hus conscience does make cowards of us all,’ las hij hardop terwijl hij met zijn wijsvinger langs een notenbalk gleed. ‘Hier ben je dus al? Wat een geweldige zin hè? Om koude rillingen van te krijgen.’ ‘Ja, zeker,’ riep Jasper uit. ‘Dit is het mooiste moment in de tekst. Hier komt Hamlet op de gedachte dat het denken zelf de reden is dat het menselijk handelen op niets uitloopt.’ Hij ging rechtop zitten en wachtte op een reactie. ‘Je bent al ver, kerel. Dit is bijna het einde van de tekst. Over een paar weken kun je het wel inleveren.’ Hans stuurde een vluchtige knipoog naar Elmira. ‘Eh…, dat is wel erg snel…,’ zei Jasper aarzelend. ‘…maar begin oktober is het stuk zeker klaar.’ Hans bladerde langzaam terug naar het begin. ‘Mag ik er een kopie van laten maken? Ik wil het graag aan de dirigent laten zien.’ ‘Ik heb een exemplaar voor je meegebracht,’ zei Jasper. Hij haalde een stapel papier tevoorschijn. ‘Oké. Dank je.’ Hans klopte hem op zijn schouder. ‘Dat wordt volgend jaar een mooie première, man. En als de kritieken goed worden stromen de opdrachten straks binnen. Let op mijn woorden.’ Jasper lachte naar Elmira en stopte het manuscript terug in zijn tas. ‘Laten we een glas champagne gaan drinken op de goede afloop,’ zei Hans. ‘Hier om de hoek is een leuk café.’ Hij keek naar Elmira. Ze glimlachte. ‘Ja, gezellig, dat doen we. Hè, lieverd?’
Elmira en Hans liepen voorop over het smalle trottoir. Jasper volgde vlak achter hen
en keek naar haar wiegende heupen en naar de groene jurk die om haar benen danste. De tred waarmee ze zich voortbewoog deed hem denken aan hun wandelingen langs de rivier, op zondagmiddag, als ze net seks hadden gehad, en Elmira trots en vrouwelijk naast hem liep. Hans draaide zich om en wees naar het terras aan de andere kant van de straat. ‘Kijk, daar gaan we zitten.’ Nadat ze een tafeltje in de zon hadden gevonden bestelden ze een fles champagne en drie glazen. ‘Hoe gaat het met het duo, Elmira?’ vroeg Hans nadat ze eerst een toast op Hamlet hadden uitgebracht. ‘Goed. Marion en ik zijn ons aan het voorbereiden op een kleine tournee in augustus. We gaan in Italië een programma met twintigste-eeuwse muziek spelen.’ Nadat Hans had gevraagd of ze van reizen hield vertelde ze over het concert in München en over haar wens om zo nu en dan als remplaçant te worden uitgenodigd. Jasper zag de ogen van Hans een paar keer naar haar borsten afdwalen. ‘Wij hebben ook regelmatig remplaçanten nodig. Het is de laatste tijd best lastig om aan goede eerste violisten te komen.’ Elmira nam een slok champagne en wachtte af. ‘Mogen we je bellen als we weer eens op zoek zijn?’ ‘Natuurlijk mag dat.’ Ze pakte een pen uit haar tas en schreef haar telefoonnummers op een bierviltje. ‘Asjeblieft.’ Toen ze een tweede glas hadden ingeschonken zei Hans dat hij op kantoor werd verwacht. Hij ging het café binnen om af te rekenen. ‘Best een aardige vent,’ zei Elmira. ‘Vind je niet?’ Jasper keek op zijn horloge. Het was bijna vijf uur. ‘Ik ben moe. Zullen we gaan?’ Hij dronk zijn glas in een teug leeg. ‘Ja, we gaan zo. Ik heb mijn champagne nog niet op.’ Hij trommelde met zijn vingers op de ijzeren tafel; ze keek hem onderzoekend aan en wilde iets gaan zeggen toen Hans weer naar buiten kwam.
‘Luitjes, ik wens jullie een goede terugreis, en een fijne avond.’ Hij gaf Jasper een hand en zoende Elmira drie keer op haar wangen. ‘Wil jij voor mij in de gaten houden of Jasper goed doorwerkt?’ Hij stak met een brede lach de straat over.
‘Was je liever eerder naar huis gegaan?’ vroeg Elmira toen ze op de snelweg reden. ‘Nee hoor.’ Hij keek in zijn buitenspiegel en wachtte op een gelegenheid om een rij vrachtwagens in te gaan halen. Elmira had haar raam half geopend en zat in haar makeupspiegeltje te kijken. ‘Vind je die dieselgeur lekker?’ vroeg hij. Ze keek hem even aan en deed het raam weer dicht, waardoor het geraas van de snelweg verstomde tot een zacht gezoem dat buiten de auto bleef hangen. Jasper gaf gas en wrong zich tussen twee auto’s op de andere rijbaan. In zijn binnenspiegel zag hij dat de automobilist achter hem een paar keer met zijn koplampen knipperde om zijn ongenoegen te tonen. Nadat ze de vrachtwagens waren gepasseerd, en de achteropkomende auto’s hen voorbij waren gesneld, kwam er meer ruimte op de weg. Elmira had haar zonnebril opgezet en keek naar buiten, ondertussen spelend met het knopje in de deur, alsof ze het raam opnieuw wilde openen maar daar nog even mee wachtte. Jasper was in gedachten weer in de stad en zag Hans in zijn blauwe polo op het terras zitten met Elmiras telefoonnummer in de ene hand, en een glas champagne in de andere. Haar borsten werden uitgelicht door de middagzon. De herinnering aan de korte wandeling over het smalle trottoir leek op een vertraagde film waarbij de lens inzoomde op haar wiegende heupen en alles daar omheen onscherp en onbelangrijk werd. In de hal van het kantoorgebouw hield Hans Elmiras hand weer vast. Hij voerde haar mee naar zijn kantoor waar ze aan tafel gingen zitten en hun blikken onrustig door de kamer lieten zweven. De cantate lag opengeslagen op het ronde tafelblad. Elmira pakte een halvolle zak snoep uit het dashboardkastje. ‘Die Hans gelooft wel in jou hè?’ Ze boog naar hem toe, stopte een dropje in zijn mond en glimlachte. ‘Hij is er zeker van dat je na de première veel nieuwe opdrachten gaat krijgen.’ Jasper keek naar de donkere brillenglazen waarachter haar ogen verborgen zaten. ‘Ja…, dat zegt hij regelmatig,’ zei hij. ‘Spannend hè?’
Hij knikte een paar keer, tuurde naar voren en voelde haar hand vlak naast zijn geslacht op zijn dijbeen neerkomen. Zijn voet bleef onbeweeglijk op het gaspedaal liggen. Hij volgde de rij auto’s die voor hen reden, als de achterste kameel van een karavaan in de Sahara. ‘Zullen we straks een pizza bestellen en lekker met een glaasje wijn op de bank gaan zitten?’ vroeg ze terwijl ze haar zonnebril een stukje liet zakken en hem vragend aankeek. Ze zat schuin op haar stoel, haar bovenlichaam naar hem toe gedraaid, haar knieën los van elkaar. Jasper wist niet wat hij moest zeggen en glimlachte aarzelend, zonder haar aan te kijken. De zon stond zelfvoldaan boven de weilanden en wierp door het glas een warm lentelicht op Elmiras groene jurk.
Hoofdstuk 14 ‘Soft you now!’ riep het koor. Bijna het hele orkest zweeg, alleen de cello’s en contrabassen klonken zacht door in een wollig tapijt van lage akkoorden waarin na een paar maten een onregelmatig patroon van herhalingen ontstond. De soloklarinet zette een glazige melodie in die boven de donkere strijkers rond bleef cirkelen met de traagheid van een wolk die voortdurend van vorm verandert. De altviolen namen de melodie over en gaven haar even later weer door aan de Engelse hoorn. Nadat de cello’s een langgerekt crescendo hadden gespeeld, en langzaam weer in de achtergrond verdwenen, waren de mannenstemmen van het koor onmerkbaar aan het weefsel toegevoegd, alsof ze er altijd al waren geweest. ‘T he fair Ophelia,’ zongen ze, met de schuwheid van oude mannen die vanaf een bankje op het dorpsplein naar een langslopende jonge vrouw loeren en elkaar commentaren toefluisteren. In zijn fauteuil bij het raam bladerde Jasper door een stapel beschreven muziekpapier. Het was stil in het souterrain. Hij sloeg de maat met zijn wijsvinger, neuriede een paar lage tonen en mompelde de laatste zin van de monoloog, de woorden waarmee hij de cantate zou gaan afsluiten: ‘Nymph, in thy orisons be all my sins remember'd.’ Hij keek op uit zijn papieren en staarde door het raam naar buiten. Op het trottoir wandelde een jonge vrouw in de richting van het winkelcentrum. ‘Waarom vraagt Hamlet aan Ophelia om zijn zonden in haar gebeden te herdenken?’ Hij stond op en liep een rondje door de kamer. ‘Welke zonden?’ De vraag kwam tevoorschijn als een branderige jeuk, die hij al lange tijd half bewust had gevoeld maar waar hij nu pas echt op begon te letten. Hij had een idee over de sfeer waarin de muziek zou moeten eindigen en hoe hij de woorden wilde behandelen. Het koor zou de laatste zin als een ingetogen gebed blijven herhalen, steeds zachter en trager, uiteindelijk uitmondend in een verstild en lang aangehouden slotakkoord. Hierin zou een overgave aan het onvermijdelijke worden verbeeld. Paste dit slot eigenlijk wel bij de tekst? Op welke zonden doelt Hamlet? Gaat hij gebukt onder zijn besluiteloosheid, omdat hij een groot onrecht heeft ontdekt en niet tegen de schuldige optreedt? Of schaamt hij zich voor zijn eigen woede, zijn geveinsde waanzin en de opschudding die hij met zijn opstandig gedrag aan het hof veroorzaakt?
Jasper ging weer zitten. De overbuurman had op de bovenverdieping een raam geopend. Het was bijna drie uur, en de middagzon brak eindelijk door het grauwe wolkendek dat de hele ochtend boven de stad had gehangen. De stropdas van een langslopende man werd opgetild door de opstekende wind. De afgelopen dagen nam Jasper elke middag een lange pauze waarin hij een wandeling langs de rivier maakte en nadacht over de laatste minuten van zijn compositie. Er was nog genoeg tijd. Elmira verwachtte hem pas rond zeven uur voor het avondeten. Terwijl hij in de slaapkamer andere schoenen aantrok dacht hij weer aan de slotzin van de monoloog. Vraagt Hamlet zich af of hij zijn vermoedens over de dood van zijn vader beter kan laten rusten? ‘Nee, dat is onmogelijk,’ riep Jasper tegen de spiegel van de klerenkast. ‘Zijn oom heeft zijn vader vermoord, en is met zijn moeder getrouwd.’ Hij sloot de lamellen en voelde in zijn broekzak of hij zijn huissleutel bij zich had. ‘Wie zoiets heeft ontdekt kan niet de andere kant op kijken.’
De rivier glinsterde in het stille zonlicht. Onrustige wolken dreven als ontsnapte schapen door de lucht. Jasper zat op een houten bankje voor een rijtje lindebomen bij de oever. Terwijl de wind langs zijn gezicht streek tuurde hij over het golvende water naar de overkant. De laatste huizen van de woonwijk markeerden de rand van de stad, en keken uit over een leeg weiland. Wat verderop, daar waar het gras overging in bos, lag een motorboot met kajuit aangemeerd bij de oude steiger die in vroeger tijden door boeren werd gebruikt om volle melkkannen naar de stad te verschepen. Op de zijkant van de boeg stond de naam van de plaatselijke jachthaven. Jasper had daar ooit met Carolien zo’n zelfde sloep gehuurd om een dagtochtje over de rivier te maken. Hij zag zichzelf weer aan de stuurhendel van de buitenboordmotor zitten terwijl Carolien in badpak op het dak van de kajuit lag. Misschien was het wel dezelfde boot die nu aan de overkant mee dobberde met de deining van de rivier. Een wolk dreef voor de zon en rolde een schaduw uit over het water, over het lege weiland en het aangrenzende bos. In Jaspers gedachten stond Hamlet op een schemerig toneel tegenover de biddende Ophelia die niet begreep voor welke zonde haar geliefde vergeving vroeg, en welke gedachten hem kwelden. Een ingetogen gebed als afsluiting van de cantate, daarin lag een boodschap voor de luisteraar, en ook al wist Jasper niet precies welke boodschap dat was, hij was er zeker van dat de muziek zo moest eindigen. Nederig, bezonken, en oproepend tot zelfbespiegeling. ‘All my sins remember'd.’ Hij bewoog zijn lippen zonder geluid voort te brengen. Twee
eenden streken neer op het water en zwommen in de richting van de aangemeerde motorboot. Een man met ontbloot bovenlijf kwam uit de kajuit tevoorschijn en keek om zich heen. Op het moment dat Jasper zag dat het Egbert was verscheen er ook een vrouw op het achterdek: Marion. Ze droeg een wit mouwloos hemd en een spijkerbroek, en hield haar handen in haar achterzakken terwijl Egbert tegen haar praatte. Als een toneellamp die vanuit een onzichtbare regiekamer werd bediend kwam de zon weer tevoorschijn. Jasper had de neiging weg te lopen maar vreesde daarmee juist aandacht te trekken. Hij dook ineen en bleef roerloos zitten. Boven zich hoorde hij het ruisen van de lindebomen, en bij de rand van de oever maakte het klotsende water opeens kabaal. Hij overwoog om op te staan en naar Marion en Egbert te roepen en zwaaien, maar het leek hem uitgesloten dat zij zouden geloven dat hij daar heel toevallig tegenover hun boot op een bankje zat. Marion bukte om haar schoenveter te strikken en Egbert stapte op de stijger, waar hij een arm naar haar uitstak. Daarna liepen ze achter elkaar het bos in. Jasper bleef nog even zitten, stond daarna op en wandelde terug naar de stad, af en toe omkijkend naar de verlaten boot die nog steeds met de golven mee schommelde.
‘Je bent vroeg, lieverd,’ zei Elmira nadat hij via de achterdeur de keuken was binnengekomen. Hij gaf haar een zoen terwijl ze doorging met uien snijden. ‘Ja, ik was klaar voor vandaag.’ ‘Ik ben net pas begonnen. Ga maar rustig op de bank zitten, dan zal het vrouwtje wel iets lekkers voor je klaarmaken.’ Ze keek hem met een geamuseerde blik aan. Hij duwde een glimlach naar zijn gezicht, nam een flesje frisdrank uit de koelkast en ging naar de woonkamer. Basje sprong bij hem op schoot. In zijn hoofd stonden Egbert en Marion weer op het dek. Hij had zich op de fiets, onderweg naar het huis van Elmira, afgevraagd wat er in de kajuit was gebeurd. Egbert had alleen een spijkerbroek aan gehad toen hij tevoorschijn kwam, geen T shirt of bloes. Marion was vrij snel daarna naar buiten gekomen en had haar veters gestrikt. Vanuit de keuken riep Elmira dat hij mocht kiezen tussen spaghetti en macaroni. ‘Maakt niet uit. Allebei goed.’ ‘Oké.’ Jasper probeerde te bedenken wat ze daarna in het bos waren gaan doen. Misschien moest Marion plassen en durfde ze niet alleen te gaan. Ze zouden nu inmiddels wel terug
in de jachthaven zijn; waarschijnlijk was Marion zelfs alweer thuis om eten klaar te maken voor Werner. Het geluid van de afzuigkap begeleidde de geur van oregano en knoflook. Elmira kwam de kamer in en vroeg of Jasper de tafel wilde dekken en een fles wijn wilde openen. T ien minuten later zaten ze te eten. Terwijl Jasper zocht naar een manier om over zijn wandeling langs de rivier te beginnen vertelde Elmira dat Ingeborg even op bezoek was geweest om geld te lenen, en dat ze verder de hele middag hard had gestudeerd op het programma dat ze de volgende maand met Marion in Italië zou gaan spelen. ‘Oh ja…,’ zei ze. ‘…en ik had Hans nog aan de telefoon.’ Jasper keek op. ‘Wilde hij mij spreken?’ ‘Nee, hij is op zoek naar remplaçanten voor een concertreis in november. Ze hebben te weinig eerste violen. Hij wilde weten of ik tijd had.’ ‘Wat heb je gezegd?’ ‘Dat ik graag meega. Drie concerten in Spanje en Portugal.’ ‘Aha…’ Jasper staarde naar zijn eten en hoorde Hans via de telefoon een stroom van woorden over Elmira uitstorten terwijl zij glimlachend op de bank zat te luisteren. ‘We spelen de zesde van Mahler,’ zei ze uitgelaten. Hij vergat meteen welke symfonie van Mahler ze gingen spelen en onthield dat Elmira het woordje we had gebruikt. Zwijgend at hij verder. ‘En heb jij een goede dag gehad?’ vroeg ze. Zijn worsteling met het einde van de cantate kwam niet in hem op, en hij had geen zin om nog iets zeggen over het telefoontje van Hans. ‘Ik heb Marion en Egbert vandaag weer gezien,’ zei hij zonder van zijn bord op te kijken. ‘Oh ja? Waar dan?’ Hij vertelde over het bankje onder de lindebomen waar hij naar de rivier had zitten kijken, en hoe hij eerst Egbert en daarna Marion uit de kajuit van de aangemeerde motorboot had zien komen.
‘Goh. Ik ken dat plekje wel,’ zei ze. ‘Het is daar erg aangenaam.’ Hij keek haar aan. ‘Ik denk dat zij dat ook vonden.’ Ze glimlachte aarzelend en draaide aandachtig een paar slierten spaghetti om haar vork. ‘Egbert was vergeten zijn shirt weer aan te trekken.’ ‘Hebben ze jou gezien?’ vroeg ze. Hij schudde zijn hoofd en nam een slok wijn. Het was even stil, totdat Jasper het verhaal nog een keer begon te vertellen, ditmaal nog gedetailleerder en met nog meer kracht, in de veronderstelling dat de ernst van de zaak nog niet helemaal tot Elmira was doorgedrongen. ‘Wat vind je daarvan?’ vroeg hij tenslotte, terwijl hij met zijn vingers op tafel trommelde. ‘Je zus bedriegt haar man. Ze is een echtbreekster.’ ‘Dat weten we toch helemaal niet,’ riep ze. ‘Ze zijn gewoon goede vrienden.’ Ze legde haar bestek neer, pakte haar glas en leunde achterover. Haar ogen waren op hem gericht maar leken iets anders te zien. Hij kende die blik. Zo keek ze als ze zich naar binnen keerde omdat ze zich geen raad meer wist met de situatie. ‘Praat Marion nog wel eens over hem?’ vroeg Jasper. ‘Nee, en dat hoeft toch ook niet?’ Ze nam een slok en ging verder met eten. Hij zocht naar woorden. ‘Dus jij denkt dat ze als goede vrienden, half ontkleed, op een afgelegen plek in een bootje zaten?’ Hij schrok van het sarcasme in zijn eigen stem. Ze keek hem weer aan. ‘Heb je gezien wat ze in die kajuit deden?’ ‘Nee.’ ‘Nou dan…?’ Ze aten zwijgend hun bord leeg. Jasper pakte de wijnfles en hield die met een vragende blik omhoog. Ze maakte een afwerend gebaar met haar hand. Hij schonk voor zichzelf een half glas in en dacht na over alles wat hij nog zou kunnen zeggen of vragen. Had hij te snel zijn conclusies getrokken? Marion en Egbert hadden op het dek dicht bij elkaar
gestaan zonder elkaar aan te raken. Hij dacht terug aan die avond in de schouwburg, meer dan een half jaar geleden, toen hij vanuit de donkere zaal naar hen had zitten kijken. Als in een vertraagd filmfragment zag hij hen op het podium vlakbij de glimmende concertvleugel staan. Zijn gedachten vlogen door zijn hoofd als paniekerige vogels in een donkere kamer, op zoek naar een uitgang. ‘Heb je zin in een ijsje?’ vroeg Elmira. Haar stem klonk opeens zacht en breekbaar. Jasper staarde door het raam naar het weelderige zomerlicht dat stil en geduldig in de tuin hing en nog niet voor de avond wilde wijken. De wind was gaan liggen. ‘Ik ga zo terug naar het souterrain,’ zei hij. ‘Ik wil nog een paar uurtjes werken.’ Hij stond op en begon de tafel af te ruimen. ‘Wil je ook geen koffie?’ vroeg ze toen ze samen in de keuken bij de vaatwasser stonden. ‘Nee, ik kan maar beter meteen aan de slag gaan.’ Hij legde zijn hand even in haar taille. Bij de achterdeur gaven ze elkaar een zoen.
Toen hij de oude brug over de rivier naderde had hij even de gedachte om terug te gaan en verder te praten met Elmira. Was het mogelijk dat hij zich vergiste? De zon fonkelde op het water. Boven de donkergroene boomtoppen lagen een paar kleine wolken te wachten tot het avondlicht oranje zou gaan kleuren. Jasper reed de brug over, de binnenstad in, en vroeg zich af wat hij zou doen als hij zeker zou weten dat Marion een geheime affaire met Egbert had. Hij dacht aan Werner, die hier waarschijnlijk geen weet van had, maar ook dat was niet zeker. Er liepen nog veel mensen op de trottoirs te wandelen en te praten, en toen hij even later op het pleintje bij De Vijfsprong aankwam zat T heo daar in zijn eentje te lezen. Jasper zette zijn fiets tegen een lantaarnpaal en liep naar het terras. T heo keek op uit zijn boek. ‘Maestro.’ Zijn stem sloeg over. Hij legde het boek op tafel, trok de stoel naast hem wat dichter naar zich toe en stond op alsof hij een hoogwaardigheidsbekleder verwelkomde. ‘Goed je te zien. Ga zitten, vriend.’ ‘Dat doe ik, T heo. Mag ik je een biertje aanbieden?’ T heo stootte een harde lach uit. ‘Je zou me ook kunnen vragen of de paus katholiek is,’ brulde hij. ‘Goed je weer eens te zien, Kapellmeister.’ Hij ging weer zitten en kneep
Jasper in zijn schouder. ‘Wat was je aan het lezen?’ vroeg Jasper terwijl hij naar de serveerster keek en twee vingers opstak. ‘Waan en werkelijkheid.’ T heo hield het boek omhoog. ‘Filosofische bespiegelingen.’ Op de kaft stonden drie blauwe populieren aan de rand van een paars weiland. ‘Kun jij daar nog iets van leren?’ ‘Alles, goede vriend. Alles. Het gaat over waarneming en illusie.’ Terwijl hij het boek in zijn tas stopte probeerde Jasper zich voor te stellen dat de eikenboom op het plein blauw was, en de tegels paars. De serveerster kwam twee glazen bier brengen. ‘Yvette…,’ zei T heo tegen haar, ‘…wij zijn niet in staat de werkelijkheid waar te nemen.’ ‘Ook niet als je eerst een paar koppen koffie drinkt?’ vroeg Yvette. Jasper lachte, en zag dat T heo zich in verwarring afvroeg wat ze bedoelde. Ze hieven het glas op de werkelijkheid en spraken af om bij het volgende biertje op de illusie te klinken. Jasper wees naar de boom op het plein. ‘Als dat niet de werkelijkheid is, wat is het dan?’ vroeg hij. ‘Een schijnwerkelijkheid, Maestro.’ Hij zette zijn glas neer en veegde het schuim van zijn bovenlip. ‘Onze waarneming bestaat enkel uit illusies. Wij zien alleen spiegelbeelden van onze eigen ziel.’ Terwijl Jasper die woorden op zich liet inwerken legde T heo breedvoerig uit dat de mens zich er maar het beste bij kon neerleggen dat hij in een wereld van zinsbegoochelingen leefde, en dat dit besef de enige weg naar geluk was. ‘Laten we de illusie omarmen als onze enige ware geliefde,’ mompelde hij met een wazige blik in zijn ogen. Hij begon een shagje te rollen en gebaarde naar Yvette dat ze nog twee glazen bier mocht brengen. Jasper zweeg. Uit een open raam aan de overkant van het plein klonk popmuziek. Ze keken samen naar de slenterende voorbijgangers op het trottoir, en naar de schemering die zich langzaam over de stad neervlijde. ‘Word je gekweld door zorgelijke gedachten, vriend?’ vroeg T heo. Jasper keek hem even aan, ging rechtop zitten en probeerde neutraal te kijken. Toen hij zag dat T heo op een reactie bleef wachten liet hij zich weer in zijn stoel wegzakken.
‘Marion, Egbert, Werner, Elmira,…’ ‘Ah, nog steeds die kwestie van je overspelige schoonzus.’ ‘Ik heb ze vandaag weer samen gezien.’ Jasper vertelde over zijn middagwandeling langs de rivier. ‘Ik vergis me niet,’ zei hij. ‘Het is toch overduidelijk? Of niet?’ ‘Maestro, ik heb je dit een tijdje geleden ook al gevraagd, en als mijn geheugen me niet bedriegt heb ik toen geen antwoord gekregen: wat is precies je probleem?’ Jasper verhief zijn stem. ‘Werner wordt al meer dan acht maanden bedrogen. Vind je dat geen probleem? Vorige maand was hij jarig, en iedereen zat daar gezellig aan de borrel, als een perfecte familie.’ T heo keek even peinzend om zich heen. ‘Weet je nu zeker dat Egbert haar minnaar is?’ ‘Ja.’ ‘Hm…, echt zeker?’ ‘Nou ja, ik heb ze niet in bed betrapt, maar het is toch duidelijk?’ ‘Ik geloof je. Je zult het wel goed zien,’ zei T heo. Hij rolde nog een shagje en dacht na. ‘Heb je gedacht aan de mogelijkheid dat Werner dit allang weet? Misschien rommelt hij zelf ook maar wat aan, als een wilde stier; misschien scheppen ze ’s nachts in het echtelijk bed op over hun nieuwste veroveringen, om elkaar weer geil te maken, en nog een after-party te houden.’ ‘Je fantasie slaat op hol, T heo. Werner heeft er geen idee van.’ T heo draaide zich naar Jasper toe. ‘Waarom ga je niet eens bij die Werner op bezoek als hij alleen thuis is? Ga de sfeer proeven. Praat met hem.’ ‘Om het hem te vertellen?’ ‘Ho, pas op, dat bedoel ik niet, Maestro.’ Yvette liep langs en T heo stak twee vingers naar haar op. ‘Geen obscene gebaren maken, T heo,’ zei ze lachend. Hij bulderde luid, en hield zich meteen weer stil toen twee vrouwen aan een ander tafeltje geschrokken omkeken. Jasper keek hem vragend aan.
‘Vind je niet dat ik Werner de waarheid moet vertellen?’ vroeg hij. ‘Daar moet ik even over nadenken, vriend.’ T heo leunde met zijn elleboog op de stoelleuning en hield zijn wijsvinger tegen zijn voorhoofd. Als een kind dat op de uitslag van een schooltest wacht ging Jasper een paar keer verzitten. Hij zag dat T heo zijn ogen dicht had gedaan en vroeg zich af of hij sliep. De vrouwen aan het andere tafeltje keken weer om. ‘Heeft Werner eigenlijk een probleem?’ vroeg T heo, nog steeds met gesloten ogen. ‘Eh, nee op dit moment niet, maar…’ T heo opende de ogen. ‘Moet jij dat niet-bestaande probleem dan voor hem oplossen?’ ‘Maar misschien heb ik wel een probleem,’ zei Jasper terwijl Yvette twee volle glazen op tafel zette. T heo wachtte tot ze weer weg was. ‘Had je die affaire met Marion liever zelf gehad?’ ‘T heo, je verdraait de zaak,’ riep Jasper. ‘Het is een kwestie van rechtvaardigheid.’ T heo staarde voor zich uit en nam zijn pakje shag van tafel. ‘Maestro…, begrijp dit niet verkeerd…, maar je bent toch zelf ooit de minnaar geweest van je wulpse buurvrouw? Hoe heette ze ook alweer?’ Jasper zuchtte diep. ‘Gwendolijn. Ja, dat is waar. Als je aan de winnende kant van het overspel staat heb je niet in de gaten wat je aanricht. Dan kijk je met minachting naar de verliezer, die sukkel die zich laat bedriegen.’ T heo knikte. ‘En nu voel jij je een verliezer?’ ‘In elk geval ben ik medeplichtig,’ riep Jasper. ‘Ik moet met die mensen omgaan, wetend dat Marion een groot geheim voor haar man heeft. En ik moet zeker doen alsof mijn neus bloedt? Nee! Ik vind dat Werner de waarheid moet weten.’ ‘Hoeveel waarheid kan een mens verdragen?’ vroeg T heo op gedempte toon terwijl hij zijn sigaret aanstak. Doordat de straatlantaarns aangingen werd de ingevallen avond op het plein zichtbaar. Jasper nam het pakje tabak, begon ook een shagje te draaien en dacht na. Het geluid van een passerende bromfiets vulde de donkere ruimte tussen de huizen. Het werd kouder op het terras. De twee vrouwen aan het andere tafeltje stonden
op. ‘Hoeveel waarheid kan een mens verdragen? Dat weet ik niet, T heo.’ Hij gaf zichzelf vuur, blies de rook omhoog en zag hoe die langzaam oploste in de zwarte lucht. ‘Laten we dan daarbinnen nog een glas drinken op alle vragen waarop geen antwoord mogelijk is,’ zei T heo, wijzend naar de ingang van het café. Jasper knikte. Ze liepen naar binnen, waar de zomerwarmte nog aan de muren hing, en gingen aan hun vaste tafel bij het raam zitten. Nadat T heo vergeefs had geprobeerd een gesprek met Yvette aan te knopen deed Jasper nog een aarzelende poging aandacht te vragen voor het onrecht dat hem bezighield. Hij gaf het op toen T heo hem onderbrak om te vertellen over zijn fascinatie voor overspelige vrouwen in de wereldliteratuur, vooral voor Madame Bovary. Ze waren de enige overgebleven gasten toen Jasper rond middernacht opstond om zijn rekening te betalen en met een schouderklop afscheid nam van T heo.
Nadat Jasper de voordeur op het nachtslot had gedraaid ging hij de woonkamer binnen, waar Elmira twee kleine schemerlampen aan had gelaten. De gordijnen waren dicht. Hij ging op de bank zitten, deed zijn schoenen uit en staarde naar de vloer. Basje kwam uit de donkere achterkamer tevoorschijn en ging hem van een afstandje zitten bekijken. Hoeveel waarheid kan een mens verdragen? Die vraag was onbeantwoord gebleven en riep alleen maar nieuwe vragen op. Jasper was moe en vocht tegen de neiging languit op de bank te gaan liggen. Hij liep naar de keuken en dronk een glas water. Leunend tegen het aanrecht hoorde hij T heo weer praten. Als het beter was om Werner in het ongewisse te laten, hoe moest hij, Jasper, dan met zijn geweten in het reine komen? Zijn gedachten liepen vast als een krakende houten kar op een modderig bospad, tot stilstand gekomen omdat het uitgeputte trekpaard weigerde zich nog langer in te spannen. Jasper liep een rondje door de kamer, deed de schemerlampen uit en sloop de trap op. De deur van de slaapkamer stond half open. Het lampje op zijn nachtkastje brandde. Hij kleedde zich langzaam uit, zonder geluid te maken, en ging behoedzaam naast Elmira onder de deken liggen. Ze opende haar ogen niet. Hij deed het licht uit, liet zijn hoofd in het kussen wegzakken en luisterde, terwijl zijn ogen aan de duisternis wenden, naar het rustige ritme van haar ademhaling.
Hoofdstuk 15 ‘Hoe gaat het trouwens met Basje?’ vroeg Elmira. ‘Goed. Gisteren heeft hij de hele dag in de tuin gelegen, en vanochtend stond hij na zijn overdadige ontbijt weer bij de achterdeur te miauwen omdat hij naar buiten wilde. Hij ligt nu in de schaduw bij de schuur.’ Jasper keek door het glas van de tuindeuren en zag de gebogen rug van de kater boven het hoge gras uitsteken. ‘Je zult hem wel weer gruwelijk verwennen, net als de vorige keer.’ ‘Wat zijn jullie plannen voor vanmiddag?’ vroeg hij. ‘Marion wil het Colosseum gaan bekijken, en daarna gaan we snel wat eten, zodat we weer op tijd in de concertzaal zijn.’ ‘En na het concert?’ ‘Dan moet ik eerst Hans even terugbellen. Hij heeft vanochtend op mijn voicemail ingesproken. En daarna ga ik meteen naar bed. Ons vliegtuig naar Milaan vertrekt al om vijf voor acht.’ ‘Heeft Hans nieuws over de tournee in november?’ vroeg Jasper. ‘Ik weet het niet, dat hoor ik vanavond wel.’ ‘Doe hem de groeten van mij,’ zei hij. In de verte hoorde hij Marion roepen: ‘Jasper! Groetjes aan Wernie vanavond.’ ‘Oh ja, da's waar ook,’ zei Elmira. ‘Jij gaat vanavond bij Werner eten.’ ‘Jazeker,’ antwoordde Jasper op plechtige toon. ‘Dan kunnen we eindelijk eens rustig onder vier ogen over jullie praten.’ ‘Doe dat maar,’ zei ze zachtjes. ‘Spreken we elkaar vanavond nog?’ vroeg hij. ‘Ik weet nog niet hoe laat ik straks weer
thuis ben.’ ‘Dat is niet erg. Ik bel je morgen wel weer. Oké?’ ‘Goed. Veel succes vanavond, en alvast een goede reis naar Milaan.’ ‘Dag lieverd. Fijne dag.’ Nadat ze hadden opgehangen had Jasper meer dan een uur in de tuin gezeten, mijmerend, verward door de logge somberheid die in hem ronddreef, zich afvragend waar dat zware gevoel vandaan kwam. Flarden van het telefoongesprek met Elmira wisselden zich af met gedachten over zijn muziek. Hij probeerde zich te concentreren op de cantate. De laatste dagen was er een vage onrust in hem opgekomen, een ongeduldig verlangen naar het moment waarop hij de laatste maatstreep kon trekken en de partituur aan Hans kon toesturen. Jasper drukte de gedachte aan Hans snel weer weg, stond op uit de tuinstoel en liep naar de keuken om een kop koffie te zetten. Die middag wilde hij verder werken aan de vioolsolo die het koor in de slotpassage van het stuk zou moeten begeleiden, een hoge heldere melodie die zou contrasteren met de melancholische mannen- en vrouwenstemmen. Als Elmira nu thuis was geweest zou hij haar zijn schetsen van de vorige dag laten zien en om haar mening vragen. Hij besloot niet naar het souterrain te gaan maar in haar huis te gaan componeren. Aan het eind van de middag zou hij dan te voet naar Werner gaan. Hij nam zijn koffie en zijn aantekeningen mee naar boven en ging in de studeerkamer van Elmira aan de piano zitten, waar hij een paar vellen muziekpapier op de lessenaar zette en de muziek vluchtig doorspeelde. Afwisselend zong hij mee met de bassen en de tenoren. ‘In thy orisons be all my sins remember'd’. De viool zou als een vogel boven het gezongen landschap moeten cirkelen, er op toeziend dat alles tot een goed einde werd gebracht. Jasper noteerde enkele ideeën die hij vervolgens op de piano uitprobeerde. Terwijl hij naar de melodie luisterde en de noten doorlas schoot hem de opening van het vioolconcert van Sibelius te binnen. Kort geleden had hij een opname van dit stuk gehoord en hij vroeg zich nu af of die passage ongemerkt zijn compositie was binnengeslopen. Hij keek om naar de boekenkast. Elmira had die vioolpartij vast wel in haar bezit. Hij stond op en ging met zijn wijsvinger langs de alfabetisch geordende bladmuziek. ‘Sibelius…’ Er stond een lijvige uitgave van de volledige partituur van het concert. Jasper nam het
boek van de plank en las de eerste bladzijden door. De ijle melodie waarmee het concert opent kwam als een vergeten geur tevoorschijn. ‘Dit is toch heel anders,’ zei hij tegen zichzelf. ‘Andere noten, ander tempo. Dit is droeviger.’ Tevreden concludeerde hij dat hij zijn eigen schetsen niet weg hoefde te gooien. Toen hij de partituur wilde terugzetten zag hij door de open plek waar het werk had gestaan dat er, verscholen achter de netjes geordende bladmuziek, nog iets op de boekenplank lag. Hij schoof enkele partituren opzij, stak zijn hand door de gleuf en haalde een schrift met een vaalgroene kartonnen kaft tevoorschijn. Op het etiket stond in Elmiras handschrift het woord Dagboek geschreven. Hij ging ermee bij het raam staan en bekeek zijn vondst van beide kanten. De kaft was verbleekt, maar niet stoffig. Aan de voorzijde zat een kleine wijnvlek. Jasper voelde zich een inbreker die op het punt staat een deur te forceren. Het was alsof Elmira vanuit Rome, via het door haar beschreven etiket, met een oordelende blik naar hem keek en afwachtte wat hij nu ging doen. Hij tuurde door het raam naar de tuin waar Basje nog steeds in het gras lag, en vervolgens weer naar het dagboek. Kwam hij erin voor? Had ze haar gevoelens voor hem hierin beschreven? Elmira was opeens dichtbij. Haar gedachten lagen in zijn hand en voelden zwaar aan, zoals een kind zich zwaar maakt als het niet aan de hand van zijn moeder wil lopen. Hij mocht dit niet lezen. Zijn nieuwsgierigheid werd verjaagd door de gedachte aan de schuld die hij op zich zou laden. Haastig liep hij terug naar de boekenkast, legde het schrift terug op de plek waar hij het gevonden had, zette de partituur van Sibelius er weer voor en liep naar het raam waar hij een tijdje naar buiten bleef kijken, denkend aan de verleiding om in het dagboek te kijken, en aan de angst die hij voelde om het ook werkelijk te doen. T ien minuten later zat hij weer aan de piano om verder te werken aan het slot van de cantate. De muziek kwam langzaam weer in zijn gedachten terug. Aan het einde van de middag had hij twee pagina’s geschreven waarin de soloviool in het hoge register een dialoog met het koor voerde. De sopranen en alten zongen het woord remembered in een tweestemmig patroon. Op het moment waarop de viool inzette verschenen ook de mannenstemmen: ‘All my sins’. Het koor week terug, ging over op een zacht neuriën om de viool ruimte te geven voor een korte versnelling, en kwam weer tevoorschijn met diezelfde woorden, en dezelfde akkoorden. Terwijl hij de passage doorspeelde zong Jasper de baslijn mee om de stemvoering te proeven. Hij bleef nog een tijdje tevreden naar het beschreven papier staren, sloot de klep van de piano en ging naar beneden waar hij met een glas water bij het raam ging staan. Het was rustig in het woonhof. Aan de huizen aan de overzijde was niet te zien of er iemand thuis was. De drie berkenbomen op het grasperkje stonden slaperig in het late middaglicht en
leken de zomer met hun weelderig begroeide takken vast te houden. Het was zes uur. Over een half uur moest hij bij Werner zijn. Jasper liep naar de keuken, deed de achterdeur open en vulde het etensbakje van Basje met brokjes. De kater kwam binnenwandelen en begon te eten.
‘Jasper! Kom binnen.’ Werner droeg een witte schort over zijn driedelig kostuum. ‘Ga maar in de kamer zitten en schenk wat voor jezelf in, ik moet het eten nog even in de gaten houden.’ De eettafel was gedekt voor twee personen. Er stond een geopende fles wijn klaar. Jasper schonk een glas in en liep naar de keuken waar Werner aandachtig in een pan stond te roeren. ‘Ik moet de saus proeven,’ mompelde hij. ‘Misschien moet er wat zout bij.’ Jasper nam een slok en zweeg. De keuken zag er opgeruimd uit. Op het aanrecht lag een geopend kookboek naast een paar potjes met kruiden. ‘Over tien minuten kunnen we eten,’ zuchtte Werner. ‘Zullen we nog even gaan zitten?’ Hij deed zijn schort uit en liep naar de huiskamer. ‘Hoe gaat het trouwens met je symfonie?’ zei hij terwijl hij voor zichzelf ook een glas wijn inschonk. Ze gingen op de bank zitten. ‘Oh, mijn cantate is bijna klaar. Nog een paar bladzijden.’ ‘Goed zo.’ Werner bewoog zijn glas in een cirkel en keek naar de meegolvende wijn. ‘Dat is mooi.’ ‘Het schrijven van het slot is veel werk,’ zei Jasper. ‘Dit is het belangrijkste deel van de compositie.’ ‘Hoe vind je deze wijn?’ vroeg Werner, zijn glas nog steeds in een regelmatige beweging ronddraaiend. Jasper glimlachte, zei dat hij erg lekker was en zag Werner ondertussen op zijn horloge kijken. ‘Ik zal het eten maar eens gaan halen.’ Een paar minuten later zaten ze tegenover elkaar aan tafel. Jasper hield zijn glas omhoog.
‘Gezondheid, en bedankt voor de uitnodiging.’ ‘Heb je nog iets van de meisjes gehoord?’ vroeg Werner. ‘Ik heb Elmira vanochtend nog gesproken. Oh ja, je krijgt de groeten van je vrouw.’ Jasper vertelde over hun plan om het Colosseum te bezoeken. ‘Dat zal wel een idee van Marion zijn geweest,’ zei Werner. ‘Die wil altijd alles zien als ze op reis is.’ ‘En ga jij dan altijd mee?’ vroeg Jasper. ‘Nee hoor. Ze gaat vaak alleen op stap. Ik vind het veel prettiger om met een boek onder een boom te zitten.’ Hij keek met een vanzelfsprekende blik naar de wijnfles. ‘Ach ja, je moet elkaar wat ruimte geven, nietwaar?’ Werner knikte, schonk de glazen weer vol en at verder. Jasper vroeg of hij wel eens met Marion meeging naar concerten. ‘Soms, maar ik moet natuurlijk ook werken. En ik heb eerlijk gezegd niet altijd zin in klassieke muziek.’ ‘Dat begrijp ik,’ zei Jasper, ondertussen zoekend naar de volgende vraag die hij wilde stellen. Werner at snel en had zijn bord bijna leeg. ‘Het is ook een apart wereldje hè? Ze zijn altijd maar met muziek bezig.’ ‘Inderdaad,’ riep Werner lachend. ‘Ik zie dat ook bij mijn leerlingen,’ ging Jasper verder. ‘Sommigen lijken alleen voor de muziek te leven, en…’ ‘Dat is bij Marion niet zo,’ onderbrak Werner hem. ‘Ze heeft veel vrienden en kennissen die niet in de muziek zitten.’ ‘Ja, dat is zo…,’ zei Jasper aarzelend terwijl hij die informatie op zich liet inwerken. Hij vroeg zich af of hij de naam van Egbert terloops zou laten vallen. ‘Ik begrijp niet waar Marion de energie vandaan haalt,’ vervolgde Werner met een vaderlijke glimlach. ‘Ze is zo vaak op pad. Om naar een voorstelling te gaan kijken, of
om met een vriendin bij te praten…’ Hij legde zijn bestek neer en leek daarmee ook het onderwerp te willen afsluiten. ‘Heeft het gesmaakt, Jasper?’ ‘Ja, het was heerlijk. Dank je.’ T ijdens het dessert werd er weinig gepraat. Jasper vertelde over een mooie fietstocht die hij onlangs had gemaakt en Werner was blij met het lekkere weer van de laatste dagen. Rond half negen zaten ze naast elkaar op de bank koffie te drinken. Het late zonlicht kwam door het bovenlicht bij de tuindeuren de woonkamer binnen en bescheen de parketvloer alsof er een felle lamp op was gericht. Jasper wilde verder praten over Marion. ‘Overmorgen komen onze dames weer thuis.’ ‘Nee…,’ antwoordde Werner. ‘Marion blijft nog twee dagen langer in Milaan om een oude studiegenoot te bezoeken.’ Jasper was even stil. ‘Oh ja, dat heeft Elmira me verteld,’ loog hij. Hij had er onmiddellijk spijt van, omdat hij nu de kans had verspeeld om daar meer over te weten te komen. Op Werners gezicht was niets af te lezen. Ze zwegen weer. Jasper trommelde zachtjes met zijn vingers op zijn knie. Met een onopvallende beweging keek Werner op zijn horloge. ‘Ze zijn nu Prokofiev aan het spelen,’ zei hij opgewekt. Jasper knikte een paar keer, waarna hij zijn lege koffiekopje aan zijn mond zette en deed alsof hij de laatste slok nam. Hij vroeg Werner hoe het op zijn werk ging en luisterde naar een verhaal over een vergadering waarin een collega had geprobeerd de aandacht naar zich toe te trekken en zo aan zijn promotiekansen te werken. Toen het felle zonlicht uit de woonkamer was verdwenen zei Werner dat hij nog even naar een vriend toe moest die hulp nodig had bij het beoordelen van een hypotheekofferte. Jasper begreep dat Werner het bezoekje wilde afsluiten en stond op. ‘Het spijt me, Jasper.’ ‘Geen probleem, ik was toch van plan om nog een avondwandeling te maken.’ Ze liepen naar de voordeur en namen afscheid. Bij het hekje van de voortuin zwaaide Jasper nog een keer. Daarna deed Werner de deur dicht.
De lucht was diep donkerblauw toen Jasper bij de rivier aankwam. De heldere, bijna volle maan hing eenzaam als de weduwe van een gestorven koning boven de oude brug. In de meeste huizen aan de andere oever brandde licht. Er stond een zacht briesje. Hij wandelde over het geasfalteerde pad langs de oever in de richting van de rand van de stad, kijkend naar het donkere water dat hem volgzaam begeleidde. De herinnering aan het etentje bij Werner was wazig en verbrokkeld. Marion ging regelmatig alleen uit. Jasper probeerde terug te halen in welk verband dit gezegd was maar zag alleen het kalme gezicht van Werner voor zich, kijkend naar de bewegende wijn in zijn ronddraaiende glas. Onder het eten hadden ze elkaar weinig aangekeken. Het kabbelende gesprek klonk in zijn gedachten na als een vormloos gestommel in een lege fabriekshal. Werner liet Marion graag zonder hem uitgaan omdat hij dan in zijn eentje met een boek onder een boom kon zitten. Daar had hij dan nu wat meer tijd voor want zijn vrouw kwam voorlopig nog niet naar huis. Ze moest eerst een studiegenoot in Milaan bezoeken. Marion had haar man gedresseerd als een aap in een tulen rokje die zich gewillig aan de hand van het vrouwtje liet meevoeren door het leven. ‘Als ze over vier dagen thuiskomt zit Aapje Wernie geduldig op de bank op haar te wachten.’ Jasper glimlachte even, voelde een haast onweerstaanbare drang dit inzicht meteen met Elmira te delen, totdat hij besefte dat hij niet de moed had gehad om door te vragen. Hij was niet te weten gekomen hoe Werner zich voelde, en of hij Egbert kende en wist wat zijn vrouw met die jonge hengst uitspookte. Hij had een uitgelezen kans om Werners ogen te openen jammerlijk laten liggen. De ontmoeting was ingekapseld door een ondoorzichtig vlies van beleefdheden waarbinnen zich een laf schimmenspel had afgespeeld. De nacht was verder neergedaald. Jasper zat op een stenen muurtje en tuurde naar de lichtjes van de oude binnenstad die sierlijk in het zwarte water dansten. Zijn gedachten over Werner waren langzaam geslonken en tenslotte verdreven door het beeld van Elmiras dagboek dat achter de bladmuziek in haar boekenkast lag. Wat had ze over hem, Jasper, op het papier vastgelegd, op die stille momenten waarop ze alleen was met haar diepste gedachten? Waren het woorden van liefde, en mooie toekomstdromen? Het was een oud schrift. Misschien had ze er al heel lang niet meer in geschreven en kwam hij er helemaal niet in voor. Hij had er niet in gelezen en hij had het gevoel dat hij daardoor aan een dreiging was ontsnapt. De bestaande orde was intact gebleven. Als hij het schrift had geopend zou hij zich een deel van haar ziel hebben toegeëigend, het deel dat
ze tot het hare rekende. Met het ontsluieren van haar geheim zou hij voor zichzelf een nieuw geheim hebben geschapen, waardoor de wereld onomkeerbaar zou zijn veranderd, zelfs wanneer hij zijn vergrijp vervolgens aan haar zou hebben opgebiecht. Jasper stond op en wandelde langzaam terug over het pad waarover hij gekomen was, in de richting van het huis van Elmira. De maan stond hoger dan een uur geleden. Elmira lag inmiddels te slapen in haar hotelkamer in Rome. Of ze was wakker omdat ze de slaap niet kon vatten en stond bij haar raam naar diezelfde maan te kijken. Misschien vroeg ze zich af of hij op dat moment ook omhoog keek. Hij zag haar lachende gezicht in die bleke lichtgele bol, hangend boven de brug tussen de oude stad en De Overkant.
Hoofdstuk 16 Elmira had al een paar keer gezegd dat ze een zeurende hoofdpijn had en ze voegde daar steeds aan toe dat ze voorlopig geen slok alcohol meer zou drinken. Ze waren om half twaalf opgestaan en zaten nu in hun kamerjas, met een kop koffie in de hand, op de bank televisie te kijken. Op de salontafel stonden twee borden met belegde boterhammen. De gordijnen waren half open. De vorige avond was Jasper met een fles champagne en een ingebonden exemplaar van de cantate thuisgekomen. ‘Het is klaar,’ had hij bij het binnenkomen geroepen. Hij had Elmira stevig vastgepakt en zij had hem met een lange zoen gefeliciteerd. Ze hadden getoast op de première die over een jaar zou plaatsvinden, en op zijn toekomst als componist. Toen de fles bijna leeg was hadden ze elkaar uitgekleed en op de bank onstuimig de liefde bedreven. Daarna hadden ze nog een paar glazen cognac gedronken, pratend en knuffelend. Diep in de nacht waren ze naar boven geschuifeld. ‘Ik zal Hans maar eens bellen,’ zei Jasper. ‘Hij zal wel blij zijn dat ik zijn voorstel voor de titel heb overgenomen.’ Elmira knikte, pakte een boterham van haar bord en legde hem weer terug. Jasper tuurde door het raam naar buiten. Het motregende. De herfst lag zwijgend op het oude gras onder de bomen, en nestelde zich tussen de bruine berkenblaadjes op het trottoir. ‘Ik ga douchen,’ zei Elmira. Ze bracht haar volle bord naar de keuken en liep langzaam de trap op. Jasper bladerde door zijn partituur, sloeg een willekeurige bladzijde open en probeerde zich te herinneren in welke stemming hij die noten had bedacht. De muziek die hij het afgelopen anderhalf jaar had geschreven begon nu al afstand van hem te nemen en leek zich los te willen maken van de gedachten waaruit ze was ontstaan. Een gedempt gekletter van water op een tegelvloer klonk door het huis. Op de televisie waren een man en een vrouw aan het proberen woorden van zes letters te raden. Toen het programma afgelopen was zette Jasper het toestel uit en probeerde hij te beslissen met welke woorden hij tegen Hans zou gaan vertellen dat het stuk klaar was. Vijf minuten later pakte hij de telefoon. ‘Met Hans.’
‘Met Jasper.’ ‘Hé, Jasper. Hoe gaat het, jongen? Ga je me mededelen dat je compositie klaar is? Ik heb zo’n vermoeden van wel. Het is tenslotte oktober, nietwaar?’ ‘Eh, ja. Het stuk is gereed.’ De openingszin die Jasper vooraf had bedacht was niet meer te gebruiken. ‘Prima. Blij dat te horen. Nu als de donder naar een kopieermachine en opsturen maar. Ik ben razend benieuwd. En de titel?’ ‘All my sins remembered.’ ‘Goed zo,’ grinnikte Hans. Elmira kwam de woonkamer binnen. Ze had een groot appelgroen badlaken om haar lichaam gewikkeld en onder haar oksel vastgeknoopt. Jasper zag dat ze haar handtas zocht en wees naar het kleine tafeltje bij het raam. ‘Zeg kerel,’ ging Hans verder. ‘Wat ga je nu componeren?’ Jasper antwoordde dat hij dat nog niet wist, dat hij de afgelopen tijd alleen aan de cantate had gedacht en daar eerst nog van los moest komen. ‘Dat komt wel. Maak je geen zorgen.’ ‘Ik maak me ook geen…’ ‘Maar…,’ riep Hans. ‘…je moet er wel voor zorgen dat je over een jaar een paar nieuwe stukken klaar hebt liggen. Je zult merken dat je na de première erg in trek zult zijn. Schrijf alvast een strijkkwartetje of zo.’ Jasper was stil en keek naar Elmira, die even de kamer uit was geweest en nu met rood gestifte lippen naast hem kwam zitten. Haar handdoek klemde strak boven haar borsten. ‘Ben je er nog?’ vroeg Hans. ‘T ja, een strijkkwartet,’ zei Jasper. ‘Ik weet het niet…’ ‘Rust eerst maar een tijdje uit. Dat heb je verdiend. Maar wel snel de cantate toesturen, hè? Doe je dat vandaag nog?’
Jasper beloofde dat hij die middag een ingebonden en een losbladig exemplaar aangetekend zou opsturen. ‘Nu even wat anders,’ zei Hans. ‘Is Elmira daar ook?’ ‘Ja.’ ‘Geef haar maar even.’ Nadat hij de telefoon aan Elmira had gegeven ging Jasper naar de keuken, waar hij hoorde dat ze af en toe ‘ja’ of ‘nee’ zei, maar vooral luisterde. Na een tijdje vroeg ze iets over een vlucht van Madrid naar Lissabon. Vervolgens was het weer stil. Jasper liep de kamer in en ging op een stoel in zijn partituur zitten lezen. Vanuit zijn ooghoek zag hij regelmatig een glimlach op haar gezicht verschijnen. Haar blik bleef steken in de lege ruimte van de woonkamer. ‘En in het hotel moet ieder voor zich inchecken?’ vroeg ze. ‘Oh, dat is handig,’ zei ze luid, nadat ze het antwoord had gehoord. ‘Dat hebben jullie goed geregeld.’ Jasper stond weer op en stopte de partituur in zijn tas. Hij hoorde haar giechelen, keek om en zag dat ze anders was gaan zitten, waardoor de handdoek half open was gevallen en haar benen bijna tot aan haar kruis bloot waren. Besluiteloos liep Jasper heen en weer door de kamer. Hans zou als lid van de staf ook mee op reis gaan, wist hij. In zijn hoofd ontstond een beeld van Elmira en Hans, wandelend door een park in Lissabon. Toen hij weer in de keuken was hoorde hij haar schaterlachen. Hij ging naar boven om een douche te nemen.
Jasper hing zijn jas over een stoelleuning en legde het verzendbewijs dat hij op het postkantoor had ontvangen op het dressoir. Elmira was er niet. Het was fris in huis. Hij draaide de verwarming hoger en ging zitten. Basje schuurde met zijn rug gebogen langs Jaspers onderbenen. Onderweg had Jasper aan het gesprek van Elmira en Hans gedacht, en ook nu kon hij het niet loslaten. Hij vroeg zich af wat er nu eigenlijk was gebeurd. Ze hadden gesproken over de tournee van volgende maand. Het was voor Elmira de eerste keer dat ze met dit orkest op reis ging en ze wilde natuurlijk weten hoe alles georganiseerd was. Maar het beeld van Elmira in gesprek met Hans bleef hem pijnigen. Toen ze op de bank had zitten telefoneren, giechelend, met rode lippen, haar lichaam nauwelijks bedekt door een nat badlaken, had Jasper een sfeer van opwinding en wulpsheid om haar heen gezien. Had hij dat echt waargenomen, of had zich een
vreemde waan van hem meester gemaakt, een afbeelding die, zoals T heo zou zeggen, zijn eigen ziel weerspiegelde? Hij riep het gevoel weer op, hield het vast en keek of hij het kon betrappen op aanwijzingen dat het een zinsbegoocheling betrof. Als een detective die een bedrieger op heterdaad wil betrappen probeerde Jasper zijn eigen waarneming te ontmaskeren. Het slot van de achterdeur werd opengedraaid. Elmira kwam binnen met een volle boodschappentas. ‘Was het druk?’ vroeg hij, terwijl hij haar hielp met uitpakken. ‘Het viel wel mee.’ Jasper zette de fluitketel met water op het vuur en pakte een reep chocolade uit een keukenkastje. Even later zaten ze aan de keukentafel thee te drinken. ‘Ik kwam Marion tegen in de supermarkt,’ zei Elmira. ‘We hebben een tijdje staan kletsen. Je krijgt de groetjes.’ Hij keek haar aan. ‘Was Egbert er weer bij?’ ‘Nee.’ Ze draaide haar hoofd weg. Een week eerder hadden ze Marion en Egbert in het winkelcentrum samen bij een etalage zien staan. Jasper had voorgesteld om een praatje te gaan maken maar Elmira wilde meteen doorlopen naar de supermarkt. Daar waren ze Marion opnieuw tegen het lijf gelopen, dit keer alleen. Terwijl ze met zijn drieën in gesprek waren was Egbert met een winkelmandje aan komen lopen. Er had zich een ongemakkelijke scene afgespeeld waarin Marion net deed alsof ze Egbert al lang niet gezien had en waarin hij, Egbert, het spel blozend en stotterend meespeelde en al snel zei dat hij verder moest omdat hij weinig tijd had. Jasper had er achteraf niet over gesproken omdat hij in beslag werd genomen door de voltooiing van zijn compositie, en Elmira was er ook niet meer over begonnen. ‘Dus ze was deze keer in haar eentje?’ vroeg Jasper terwijl hij de theeglazen bijvulde. Elmira knikte. ‘Gelukkig maar,’ sneerde hij. ‘Anders had ze weer zo’n vermakelijk toneelstukje moeten opvoeren.’ Hij zag aan Elmiras gezicht dat ze die ontmoeting niet vergeten was. Ze zuchtte diep.
‘Denk je nog steeds dat ze alleen maar goede vrienden zijn?’ vroeg hij, langzaam articulerend, terwijl hij haar ogen met zijn blik vasthield. ‘Hou nou toch eens op,’ riep ze. Ze stond op en ging de woonkamer in. Hij ging haar achterna toen ze zijn jas van de stoelleuning pakte en ermee naar de gang liep op hem aan de kapstok te hangen. ‘Jij weet toch ook wat er speelt?’ zei hij. ‘Ze zijn gewoon vrienden,’ bitste Elmira. Ze liep weer terug naar de keuken, ging zitten en nam een slok thee. Jasper volgde haar en leunde met zijn armen over elkaar tegen het aanrecht. ‘Dat kun je niet menen, Elmira.’ ‘Oké,’ zei ze. Haar stem veranderde en ze sloeg haar armen ook over elkaar. ‘Stel, er is meer aan de hand. Stel. Wat dan nog? Wat moeten wij daar dan mee? Wat wil jij daar dan mee?’ ‘Ik kan het niet aanzien,’ zei Jasper, naar de vloer starend. ‘Dat wijf bedriegt haar man, en wij staan erbij en kijken ernaar.’ ‘Marion is geen wijf. Ze is mijn zus, en mijn pianiste.’ ‘Dus daarom knijp je maar een oogje toe?’ ‘Wij hoeven ons er toch niet mee te bemoeien? Het is haar leven.’ ‘Nee, het is ook het leven van Werner, je zwager. Hij wordt voor schut gezet, en wij doen niets.’ Jasper ging zitten en keek haar aan. ‘Het is mijn familie, niet de jouwe,’ riep ze zonder terug te kijken. ‘Dat weet ik,’ zei Jasper zachtjes. ‘Ik ben een nieuwkomer. Maar Werner hoort al meer dan elf jaar bij je familie. Voor hem kom je niet op, maar wel voor Marion.’ Elmira zweeg en nam een stuk chocolade. ‘Als het nu eens andersom was,’ ging hij verder. ‘Als Werner vreemd zou gaan, en jij zou het weten, zou je dan ook zo discreet zijn?’
‘Weet ik niet. Misschien…’ ‘Ik geloof er niets van. Je zou het tegen Marion vertellen.’ ‘Nou dan geloof je het maar niet.’ Ze ging bij het aanrecht staan, met haar rug naar hem toe. ‘In elk geval weet ik nu hoe het zit met de hiërarchie in de familie. Als jij ooit vreemdgaat hoef ik uit die hoek geen steun te verwachten. Ik ben ook een Werner, zo’n aangetrouwde sukkel.’ Hij wachtte af of ze zich zou omdraaien om te zeggen dat ze nooit vreemd zou gaan. Na een korte stilte liep hij naar de woonkamer waar hij zich op de bank liet ploffen. Elmira kwam naast hem zitten en zweeg. ‘Weet de rest van de familie het ook?’ vroeg Jasper. ‘Lieverd, niemand weet iets. Zet het nou toch eindelijk eens uit je hoofd. Ze zijn gewoon bevriend.’ ‘Maar zojuist zei je nog dat…’ ‘Ik zei helemaal niets,’ riep ze. ‘Ik zei: “ stel dat…”, dat is alles wat ik heb gezegd.’ Ze zuchtte. Jasper trommelde met zijn vingers op zijn knie en keek door het raam naar de invallende avond. Het motregende nog steeds. Hij dacht aan de envelop die op het postkantoor lag en morgen bij Hans op het bureau zou liggen. De woorden van Hamlet gingen langzaam door hem heen en bij elke regel van de tekst verschenen de door hem bedachte klanken van de cantate, zijn compositie die hij vandaag had losgelaten en waar hij niet meer aan hoefde te werken. Het gevoel van opluchting bevond zich in een grote lege ruimte en zocht daar een plek. ‘Ik zal eens wat te eten gaan maken,’ zei hij. Elmira keek hem met een verstoorde blik aan. ‘Dan ga ik boven nog even studeren,’ zei ze.
Hij had de ingrediënten voor de avondmaaltijd aan een kant van het aanrecht klaargelegd, in de volgorde waarin hij ze ging gebruiken, en hij was groente aan het snijden toen Elmira de Sarabande uit een partita voor soloviool van Bach begon te spelen. Het geluid kwam door het plafond en via het trapgat naar beneden, ijl en
gedempt, alsof het in een andere wereld was ontstaan en door een onzichtbaar vlies naar hem toe kwam. Ze speelde het werk langzamer en zachter dan anders, peinzend, met lange stiltes tussen de zinnen. Terwijl Jasper in de pan stond te roeren en Basje bij zijn bakje op eten zat te wachten werd het boven even stil. Hij hoorde alleen Elmiras voetstappen op de houten vloer van de studeerkamer. Daarna zette ze het volgende deel in, een dansende melodie die ze anders altijd met een stuwende energie speelde, maar die nu schuw voorbij sloop als een vluchtige schaduw op een blinde muur. Jasper luisterde naar de muziek, schonk een glas wijn in, en rook de geur die uit de pan opsteeg. Zijn gedachten werden kleiner. Ze kabbelden langzaam verder, alsof ze op de rivier dreven en zich gewillig met de stroom lieten meevoeren, zonder zich af te vragen waar ze naar toe gingen.
Hoofdstuk 17 Jasper was De Gouden Waag binnengegaan om te ontsnappen aan de koude wind waar hij al meer dan een half uur tegenin had gefietst. Hij stond naar de brandende openhaard te kijken en twijfelde of hij zou doorlopen naar de leestafel, of weer zou vertrekken om verder te fietsen naar De Vijfsprong. Het gonzende geluid van pratende en lachende mensen steeg op van de tafeltjes en vulde de ruimte van het café zoals de uitlaatgassen van auto’s de lucht in een drukke straat vullen. Op het moment dat hij zich wilde omdraaien werd zijn blik gelokt door een breed zwaaiende arm. Het was Marion. Ze zat met een andere vrouw in de hoek bij het raam thee te drinken. Hij liep naar haar toe. ‘Dag zwager,’ riep ze, nog voordat hij bij het tafeltje aankwam. Jasper gaf haar drie zoenen en stelde zich voor aan de vrouw die bij haar zat. ‘Fiona is mijn beste vriendin,’ zei Marion. ‘We zitten bij te kletsen. We hebben elkaar altijd heel veel te vertellen,’ lachte ze. Jasper glimlachte en vroeg zich af of hij een gesprek over Egbert verstoorde. ‘Wat is het koud hè, Jasper?’ zei Fiona. ‘En het is pas november.’ Hij vertelde dat hij een stuk langs de rivier had gefietst en dat hij op de terugweg pas had gemerkt hoe hard het waaide. ‘Heb je vandaag nog iets van Elmira gehoord?’ vroeg Marion. ‘Ik kreeg vanochtend een berichtje uit Madrid. Het concert was goed gegaan.’ ‘Ja, ze was erg tevreden,’ zei Jasper. ‘En nu is ze onderweg naar Lissabon.’ Hij keek op zijn horloge. ‘Het vliegtuig landt over een half uur.’ ‘Het is daar vast warmer dan hier,’ merkte Fiona op. ‘En hoe gaat het met je? Zo in je eentje…?’ vroeg Marion aan Jasper. ‘Goed hoor. Geen probleem. Morgen moet ik lesgeven, en overmorgen komt Elmira alweer thuis.’ ‘Iedereen gaat maar op reis,’ zei Marion met een brede lach. ‘Werner heeft mij ook al in de steek gelaten.’
Jasper keek haar vragend aan. ‘Jazeker. Werner is op zakenreis. Hij is vanochtend voor twee dagen naar Oslo vertrokken.’ ‘Brrr. Daar is het misschien nog veel kouder,’ zuchtte Fiona terwijl ze deed alsof ze rilde. Ze nam een slok thee en keek door het raam naar buiten. ‘Ach ja,’ concludeerde Marion. ‘Des te fijner is het als ze weer thuiskomen, hè Jasper?’ Hij zag aan haar houding dat ze het gesprek wilde afsluiten en zei dat hij maar weer eens verder ging. Nadat hij afscheid had genomen keek hij nog even rond in het café. Daarna ging hij naar buiten, waar de kille wind als een scherp mes door zijn huid sneed.
T heo was nog niet bij De Vijfsprong. Het was half vijf en Jasper zat aan hun vaste tafeltje bij het raam op hem te wachten. Op het plein snelden een paar mensen met gebogen hoofd voorbij in een poging aan de kou te ontkomen. Jasper dacht aan Elmira. Eerder die middag had ze hem vanaf de luchthaven van Madrid gebeld. ‘We moeten nog twee uur wachten,’ had ze geklaagd. ‘Vertraging.’ Hij had gemerkt dat ze zich niet vrij voelde om te praten omdat ze werd omringd door collega’s. Ze hadden zich beperkt tot veilige onderwerpen: het concert van de vorige avond, het Spaanse eten, en het vooruitzicht op het bezoek aan Lissabon. Nadat er een paar korte stiltes waren gevallen hadden ze weer afscheid genomen. Hij had eigenlijk willen vragen of Hans in haar buurt was en hoe die zich tegenover haar gedroeg. Terwijl hij naar het plein staarde kwam de herinnering aan die warme dag in mei tevoorschijn, toen ze met zijn drieën op een terras champagne hadden gedronken. Hans zat weer te praten en zijn ogen priemden weer in haar borsten. Elmira boog zich voorover om haar telefoonnummer op een bierviltje te schrijven. Nu waren ze samen op reis. Jasper had van haar willen weten of ze gisteravond na het concert nog wat met Hans had gedronken, in de hotelbar, of in een klein restaurantje in de buurt van het Auditorio Nacional de la Música. Na het korte telefoongesprek had hij nog een tijdje door de kamer heen en weer gelopen. Hij had de televisie aangezet en na tien minuten weer uitgeschakeld. Uiteindelijk had hij zijn jas aangetrokken en was langs de rivier de stad uit gefietst. De klok achter de bar gaf aan dat het bijna vijf uur was. De kastelein stond bij de radio op het weerbericht te wachten en zijn vrouw was glazen aan het spoelen. Buiten waren
de straatlantaarns al aan. T heo kwam over het plein aanlopen, met zijn handen in zijn zakken en zijn armen krampachtig tegen zijn lichaam gedrukt. Hij trok een grimas toen hij de deur van het café naderde en zag dat Jasper naar hem zwaaide. Nadat hij aan de bar wat te drinken had besteld kwam hij aan het tafeltje zitten. ‘Maestro,’ zei hij, terwijl hij de knopen van zijn jas losmaakte. ‘We hebben ons allemaal vergist. Het is niet warm in de hel. Het is er steenkoud.’ Jasper lachte. De kasteleinsvrouw zette twee glazen bier op tafel en wreef T heo stevig over zijn rug om hem een dosis warmte toe te dienen. Hij keek haar aan met de blik van een kind dat zojuist zijn verjaardagscadeau had uitgepakt. ‘Gezondheid,’ zei Jasper. Ze namen een slok en keken samen naar de wuivende kale takken van de eikenboom op het plein. ‘Wat denk jij, vriend? Is de winter een man of een vrouw?’ ‘Een man,’ antwoordde Jasper. ‘Dat geloof ik ook. En de zomer?’ ‘Dat is zonder twijfel een vrouw, T heo. Waarom vraag je dat?’ ‘Ik ben een episch gedicht over de liefde aan het schrijven, Maestro. Het speelt zich af in de oertijd, in de tijd van goden en godinnen.’ ‘En wat is het verband met zomer en winter?’ vroeg Jasper. ‘In het verhaal zijn de god van de winter en de godin van de zomer smoorverliefd op elkaar, en omdat ze altijd samen zijn bestaan er geen jaargetijden. Dat is tegen het zere been van de oppergod: de T ijd. De T ijd verveelt zich en bedenkt een list om de geliefden uit elkaar te drijven. Dat lukt. Zomer en winter krijgen ruzie. Ze gaan scheiden en zo ontstaan de seizoenen.’ ‘Hoe krijgt de T ijd het voor elkaar om een wig tussen hen in te drijven?’ vroeg Jasper. ‘Ze zijn toch altijd bij elkaar?’ T heo dronk zijn glas in een teug leeg. ‘De T ijd heeft macht over hun dromen. Elke nacht, terwijl de geliefden in elkaars armen liggen te slapen, roept die oppergod in hun hoofden de meest fantastische verleidingen op. Roem, geld, stoere mannen en
beeldschone vrouwen, wilde feesten. Uiteindelijk zwichten ze daarvoor.’ ‘Een droevig verhaal,’ zuchtte Jasper. ‘Was je daar vandaag mee bezig?’ ‘Ja.’ T heo draaide zich om en liet de kastelein zijn lege glas zien. ‘Ik twijfelde vanmiddag of het niet te verhalend is voor een gedicht. Misschien moet het een novelle of een roman worden.’ Jasper zag de T ijd voor zich: een grote naakte man met het gezicht van Hans, en met een dubbele penis in de vorm van de twee wijzers van een klok, die met zijn hand zachtjes over het voorhoofd van Elmira streelde, waardoor ze in haar slaap een glimlach op haar gezicht kreeg. De kastelein bracht twee nieuwe glazen bier en vertelde dat het de hele nacht hard zou blijven waaien. Zonder met T heo te overleggen bestelde Jasper twee dagschotels. ‘Dank je, Maestro. Zullen we toasten op de T ijd?’ ‘Nee, laten we maar drinken op de jaargetijden, en hun hereniging.’ Ze raakten in gesprek over de literatuur. T heo merkte dat zijn gedichten steeds langer werden en steeds meer op korte verhalen gingen lijken. Zijn wens om een roman te schrijven werd sterker. Hij wilde een mythisch boek over de liefde schrijven, een boek waarin het oeroude menselijke verlangen naar vereniging tot uiting kwam, evenals alle tegenwerkende natuurkrachten. Toen ze zaten te eten dacht Jasper aan Elmira die inmiddels in haar hotel in Lissabon moest zijn. Hij staarde naar buiten en vroeg zich af of hij haar vandaag nog zou spreken. Ze was vast moe van de reis. Na het eten zou hij haar een berichtje sturen, besloot hij. ‘Hoe staat het eigenlijk met die kwestie van je schoonzus?’ vroeg T heo terwijl hij zijn lippen met een servet schoonveegde. ‘Is er nog nieuws?’ ‘Nee, geen nieuws. Ik heb Marion trouwens vandaag nog heel even gezien. Bij De Gouden Waag.’ ‘Maar ze heeft bij die gelegenheid waarschijnlijk niet op haar knieën opgebiecht dat ze haar vent besodemietert?’ Jasper glimlachte. ‘Nee, ze vertelde alleen dat Werner een paar dagen op zakenreis is.’ ‘Aha,’ brulde T heo. De vrouw van de kastelein keek van achter de bar geamuseerd toe. ‘Dan hebben de tortelduifjes vrij spel, Maestro.’
Jasper keek verschrikt op. T heo had gelijk. Nu Werner in Oslo zat kon Marion naar Egbert gaan en daar de hele nacht blijven. Terwijl dat besef zijn hoofd vulde schoof Jasper zijn half lege bord opzij. ‘Goede vriend, ik geloof dat ik een zorgelijke gedachte heb veroorzaakt,’ zei T heo. ‘Het spijt me.’ Jasper maakte een wegwerpgebaar. ‘Heb je zin in koffie?’ vroeg hij.
Het was bijna tien uur toen Jasper over de oude brug naar De Overkant fietste. De wind raasde over de rivier, suisde langs zijn oren, drong zijn kleding binnen en had het op zijn door de kou verkrampte lichaam gemunt. Hij hing hijgend over het stuur en trapte zo hard als hij kon, tot hij de luwte van de woonwijk bereikte, en er weer ruimte ontstond voor zijn gedachten. Marion zou nu in haar auto onderweg kunnen zijn naar Egberts huis, nadat ze eerst nog even met Werner had gebeld om hem welterusten te wensen. Misschien zat ze al met haar minnaar op de bank te genieten van het besef dat ze daar de hele nacht kon blijven. Jasper liet dit beeld door zijn hoofd gaan en keek ondertussen om zich heen. Er was niemand op straat. In de meeste huizen was het licht nog aan. Er groeide een gedachte in hem. Hij wilde weten of zijn verbeelding met hem aan de haal ging. Het was een vraag die ongeduldig op een antwoord wachtte. Toen hij even later langs het verlaten winkelcentrum reed gaf hij gehoor aan die dwingende behoefte door van het fietspad af te gaan, een zijstraat in te rijden en naar het huis van Marion te fietsen. Hij ging kijken of ze thuis was. Haar auto stond voor de deur en achter de gesloten gordijnen brandde een zacht schemerig licht. Vanaf het trottoir aan de overkant van de straat stond Jasper met zijn fiets aan de hand naar de voorgevel te kijken. Het beeld van Marion in het huis van haar minnaar verdampte als een droom die zojuist is onderbroken door een rinkelende wekker. Ze zat waarschijnlijk televisie te kijken of aan de telefoon met Werner te praten. Misschien was ze piano aan het spelen. Jasper stapte op zijn fiets en reed haastig de straat uit. Hij had Basje te eten gegeven en een warme douche genomen. Toen hij met een kop thee op de bank zat zag hij aan het knipperende lampje van het antwoordapparaat dat er iemand had gebeld. Er was geen bericht ingesproken. Hij haalde zijn mobiele telefoon tevoorschijn. Op dat toestel was hij ook gebeld, door Elmira, en er was kort daarna een SMS binnengekomen.
Veilig in Lissabon aangekomen. Zojuist gebeld maar je nam niet op. Ik ben doodmoe. Ga nu slapen. Spreek je morgen. X.
Ze had geprobeerd hem te bereiken toen hij op de fiets zat. Hij had de telefoon niet gehoord. Het was inmiddels vijf voor elf. Ze sliep waarschijnlijk al. Terwijl Basje naast hem kwam liggen vroeg hij zich af of hij haar toch nog zou bellen. Ze moest de volgende ochtend repeteren, wist hij. Het was geen goed idee haar nu te wekken. Jasper bespeurde een vreemd gevoel van opluchting over de gemiste kans om Elmira deze avond nog even te spreken. Het geluid van haar stem, komend uit een hotelkamer in Lissabon, zou hem op een droevige manier aan haar afwezigheid hebben herinnerd. Hij wist niet wat hij tegen haar zou hebben gezegd. Hans verscheen weer in zijn gedachten. Misschien hadden ze in het vliegtuig naast elkaar gezeten en had hij met de blik van een roofdier naar haar lichaam gekeken terwijl zij probeerde te slapen. Als Jasper nu met Elmira zou praten zou hij van haar willen weten of Hans toenadering tot haar zocht, of hij de vorige avond had gevraagd of ze op zijn kamer nog een glas wijn wilde komen drinken. Jasper wilde dat weten maar hij wist dat hij het niet aan Elmira zou vragen, dat hij haar niets over zijn bezorgdheid zou vertellen, en dat hij alleen maar zou luisteren en zou proberen aan de klank van haar stem te horen of ze hem trouw was. Buiten klonk het geluid van een dieselmotor. Jasper stond op en zag door het raam dat er aan de overkant een taxi stopte. Even later reed de auto weer weg en liepen een man en een vrouw langzaam naar de voordeur van hun huis. Nog voordat het licht in hun woonkamer aanging was het alweer stil in het woonhof. Jasper deed de gordijnen dicht, schonk nog een kop thee in en ging weer zitten. In zijn gedachten veranderde het licht van het huis aan de overkant in het licht dat uit de woonkamer van Marion kwam toen hij daar op het trottoir had staan kijken of ze thuis was. Het was denkbaar dat ze pas later op de avond naar Egbert zou gaan, als ze zeker wist dat Werner in zijn hotelkamer in Oslo lag te slapen. Ze zou nu onderweg kunnen zijn, misschien met een taxi, zodat haar auto voor de deur bleef staan en de buren niet zouden opmerken dat ze de hele nacht weg was. Jasper voelde een diepe vermoeidheid door zijn lichaam stromen. Hij nam een slok thee en aaide Basje een paar keer over zijn rug. De kater spinde in zijn slaap. Het was kwart over twaalf toen Jasper het licht in de slaapkamer uitdeed en de deken tot aan zijn kin optrok. De duisternis hing als een dikke zwarte sluier voor zijn gezicht.
Buiten stormde het nog steeds. Het geluid golfde over de daken, zwol aan en week weer terug; het leek op een batterij roffelende pauken in een kathedraal. Jasper luisterde naar de wind en lette op de snelheid waarmee zijn borstkas op en neer ging. Hij draaide zich op zijn zij, trok zijn knieën op, strekte ze weer, ging op zijn rug liggen en draaide zich even later op zijn andere zij. Terwijl hij dacht aan de lessen die hij de volgende dag op het conservatorium moest geven verscheen het gezicht van Elmira. Ze keek hem strak aan en toen hij naar haar toe wilde lopen sloeg ze haar ogen neer. In de verte, ergens verderop in de wijk, klonk het korte rinkelende geluid van vallend glas. Hij probeerde aan muziek te denken. De vioolsolo uit het slot van zijn cantate kwam tevoorschijn, en terwijl hij die door zijn hoofd liet gaan schoot hem de middag op de studeerkamer van Elmira te binnen, toen hij de partituur van het vioolconcert van Sibelius in haar boekenkast had gezocht, en haar dagboek had gevonden. Hij had dat oude schrift een tijdje in zijn handen gehad, ernaar gekeken en het uiteindelijk ongelezen teruggelegd. Om tien voor twee zat hij op de rand van het bed zuchtend naar de wekker te kijken. Hij ging naar beneden, dronk een glas water en wandelde een tijdje heen en weer door de kamer. Basje lag nog op de bank. Nadat Jasper even door het raam naar de bewegende berkenbomen had staan kijken ging hij weer naar bed. Hij trok de deken over zijn gezicht en legde zijn handen op zijn buik. Na een paar minuten werden zijn ogen zwaar. Zijn lichaam leek weg te zakken in het matras. Op het moment dat de slaap vat op hem begon te krijgen kwam er een gedachte in hem op waardoor hij meteen weer wakker was. Misschien was Marion niet naar Egbert gegaan, maar was Egbert naar het huis van Marion gekomen en lag hij nu naast haar, in het echtelijk bed, aan de kant waar Werner altijd ligt. Jasper stond weer op, liep de trap af en vroeg zich af hoe het mogelijk was dat hij daar niet aan had gedacht toen hij een paar uur geleden op het trottoir naar haar gesloten gordijnen had staan kijken. Hij schonk een glas cognac in en ging op de bank zitten, vechtend tegen de neiging om Elmira te bellen en van haar te eisen dat ze hem alles zou vertellen over de affaire van Marion en Egbert. Zijn gedachten zwierven terug naar die nacht, zes jaar geleden, toen hij uit Duitsland was teruggekeerd en Carolien met zijn manager in hun bed had aangetroffen. Hij herinnerde zich dat de pijn niet onmiddellijk na zijn ontdekking had toegeslagen, dat hij de rest van die nacht en de volgende dagen onderkoeld had gereageerd, en af en toe met een hooghartige onverschilligheid tegenover Carolien had gestaan. Hij kon zich het moment nog voor de geest halen toen de verdoving omsloeg in woede, toen Carolien met haar handen tegen haar oren ineengedoken op een stoel zat terwijl hij de helft van het servies tegen de muur kapot gooide. De scherven hadden over de hele vloer verspreid gelegen. Jasper had de voordeur met een klap dichtgetrokken en was de straat uit gerend. Van de dagen daarna herinnerde hij zich alleen dat alles donker was en het leven op een verlaten ruïne
leek. Terwijl hij de trap op slofte voelde hij de cognac door zijn hersens stromen. Het was tien over half vier toen hij op het koude laken ging liggen en het licht uitdeed. Hij had een draaierig gevoel in zijn maag en moest af en toe rechtop gaan zitten om zijn evenwicht terug te vinden. Even later stond hij op de overloop tegen een deurstijl te vechten tegen de misselijkheid. Hij was net op tijd in de badkamer waar hij op zijn knieën op de tegelvloer ging zitten en zijn mond boven de WC wijd opende.
Jasper sloeg, zo zacht mogelijk, een lage toon op de piano aan. Hij zat in de studeerkamer op de pianokruk en tuurde door het raam naar de voorbij trekkende wolken in de nachtelijke lucht. Elmiras dagboek lag op de vensterbank. Hij had de bladmuziek in de boekenkast opzij geschoven en het verbleekte schrift tevoorschijn gehaald. Zonder te aarzelen had hij gezocht naar de laatste beschreven pagina. Anderhalf jaar geleden had ze er voor het laatst in geschreven, een paar weken voordat ze Jasper in de trein had ontmoet. Het waren gedachten over haar carrière. Toen al had ze de wens om in een toporkest te spelen. Er stonden mijmerende en verlangende woorden op die laatste bladzijde, over een warm groepsgevoel, over het besef dat al die musici bij elkaar hoorden en samen een prachtig symfonisch bouwwerk construeerden. Niemand kon zich veroorloven uit de pas te lopen, en alleen als de groepsgeest harmonisch was kon er een volmaakt kunstwerk ontstaan. Jasper had die woorden gelezen en het dagboek meteen weer dichtgeslagen, zonder terug te bladeren naar oudere teksten. Hij sloeg nog een lage toon aan, hield de toets ingedrukt en hoorde hoe de uitstervende klank zich vermengde met het geluid van windvlagen die aan het raam voorbij trokken. Morgen zou hij Elmira weer spreken. Hij wist dat hij dan niets over deze nacht zou vertellen. Hij zou vragen of Lissabon een mooie stad was, en hij zou luisteren naar haar stem. In de intonatie van haar woorden zou hij proberen te horen hoe ze zich voelde. Hij zou een grapje maken, en aan de klank van haar lach zou hij merken of ze hem miste.
Hoofdstuk 18 De producer kwam breed lachend de opnamestudio binnen en liep met beide duimen omhoog op Elmira en Marion af. ‘Dat was goed,’ zei hij. ‘We zijn klaar. Ik heb tegen de geluidstechnicus gezegd dat hij naar huis mag.’ Jasper en Werner kwamen erbij staan en hoorden de man iets zeggen over een hoge noot van de viool die bij de vorige take beter was geweest. ‘Dat fragment monteren we er netjes in,’ legde hij uit. ‘Oh?,’ vroeg Werner. ‘Kunnen jullie dat korte stukje er op zo’n manier in plakken dat niemand hoort dat het uit een andere opname komt?’ ‘Dat is geen enkel probleem, meneer,’ lachte de man. ‘Prokofiev zelf zou het niet eens opmerken.’ Jasper glimlachte naar Elmira en zag dat ze opgelucht was. Ze was met Marion de hele middag en een deel van de avond in een Brusselse opnamestudio aan het werk geweest. Jasper en Werner hadden zitten kijken en luisteren, en af en toe thee en koffie aangereikt. Het avondeten hadden ze in de kantine van het omroepgebouw gebruikt. ‘Mooi zo,’ riep Marion uitgelaten. ‘Gaan we nu dan wat drinken?’ Ze liep naar de piano om haar bladmuziek in te pakken. ‘Ik heb gehoord dat er sneeuw komt,’ zei de producer. ‘Overnachten jullie hier in Brussel?’ ‘Ja,’ antwoordde Elmira. ‘We hebben een hotel geboekt. Maar ik hoef niet meer zo nodig de stad in.’ Ze keek Jasper vragend aan. ‘Laten we dan in de hotelbar wat gaan drinken,’ zei hij. ‘Gaat het echt sneeuwen?’ vroeg Marion. ‘Dan heb ik toepasselijke muziek bij me.’ Ze nam een boek uit haar tas, zette het geopend op de lessenaar en speelde drie zachte akkoorden in een langzaam tempo, gevolgd door de eerste tonen van een melodie. Daarna hield ze plotseling op om haar kruk recht te zetten, maar Jasper was al opgeschrokken. De producer had de muziek ook herkend.
‘Ha, Winterreise,’ riep hij terwijl hij naar de piano snelde. ‘Mooi.’ ‘Jasper? Zullen we?’ Marion keek hem vragend aan. ‘Ah, u bent zanger?’ vroeg de producer. Elmira en Werner waren op een bankje tegen de muur gaan zitten. ‘Ja,’ zei Marion. ‘Jasper is bariton. Kom zwager, alleen het eerste deel.’ De producer keek hem met een goedmoedige blik aan. Voorzichtig zette Jasper een stap in de richting van de piano. Hij kon er niet aan ontkomen. Marion zette de openingsakkoorden opnieuw in, en Jasper begon te zingen.
‘Fremd bin ich eingezogen, fremd zieh' ich wieder aus. Der Mai war mir gewogen mit manchem Blumenstrauß. Das Mädchen sprach von Liebe, die Mutter gar von Eh'. Nun ist die Welt so trübe, der Weg gehüllt in Schnee.’
Na het eerste couplet, terwijl Marion het tussenspel speelde, schudde Jasper zijn hoofd. Hij draaide zich om en ging naast Elmira zitten, ondertussen met zijn arm gebarend dat hij wilde stoppen. De piano zweeg. ‘U zingt prachtig,’ zei de producer. ‘Ik heb last van mijn keel,’ antwoordde Jasper. Marion sloot de pianoklep en stond met een brede glimlach op. ‘We proberen het later nog een keer,’ zei ze. ‘Zullen we maar gaan?’ vroeg Elmira. Ze pakten hun spullen, keken nog een keer om zich heen en verlieten de studio.
De verwachte sneeuwbui begon klein en aarzelend. Witte kristallen deeltjes zweefden door het licht van de straatlantaarns. Het asfalt was vaalgrijs. Ze wandelden met zijn vieren naast elkaar over het brede trottoir naar het hotel. Elmira en Marion praatten
na over de radio-opname, Werner keek naar de monumentale gebouwen die hij ’s ochtends, toen ze Brussel waren binnengereden, pompeus had genoemd, en Jasper dacht aan Winterreise. In zijn gedachten rolde de hele tekst van Gute Nacht –het eerste lied van de cyclus– langs, begeleid door beelden uit de tijd toen hij die muziek samen met Carolien op zijn repertoire had. Hij zong het hele lied stil in zijn hoofd, in de hoop dat het zich daarna weer zou terugtrekken, zoals een dier dat zojuist gevoerd is zich in een stil hoekje terugtrekt om te gaan slapen. ‘Ik heb zin in een Belgisch biertje,’ zei Werner. ‘Goed Wernie…,’ zei Marion. ‘…we duiken lekker de bar in. Maar ik wil eerst de kamer zien, en eigenlijk wil ik ook nog even mijn e-mail lezen. Zou dat in het hotel ook kunnen?’ ‘Ze hebben vast wel een computer voor de gasten,’ antwoordde Elmira. Jasper was bij de laatste regel van het lied aanbeland: An dich hab' ich gedacht. De afsluitende pianoklanken wiegden nog na in zijn hoofd toen ze alle vier in de hal van het hotel om zich heen stonden te kijken. ‘Kijk, daar.’ Elmira wees naar een klein tafeltje met een beeldscherm en een toetsenbord. Nadat ze zich bij de receptie hadden gemeld en de sleutels hadden gekregen liep Marion naar de computer. Werner wandelde achter haar aan. Terwijl Jasper en Elmira stonden te twijfelen of ze op hen zouden wachten ging Marion zitten. Werner stond schuin achter haar en keek met haar mee naar het beeldscherm. ‘Wernie, ga jij maar naar de kamer. Ik kom zo.’ Ze duwde haar tas in zijn handen. Terwijl Werner met de tas op hen afkwam keek Jasper Elmira aan. Ze sloeg haar ogen neer, draaide zich om en liep vooruit naar de lift. Jasper deed de kamerdeur dicht en zag dat Elmira zich bukte en met haar hand stevig tegen het matras duwde. ‘Best een goed bed,’ zei ze. Hij liep met zijn handen op zijn rug naar het raam en keek uit op een kleine binnenplaats. De sneeuwvlokken waren al wat groter dan zojuist op straat. Hij ging op de vensterbank zitten en roffelde met zijn vingers op het hout. Elmira zette haar tas naast de spiegel en boog zich voorover om haar ogen van dichtbij te bekijken. ‘Ik zie er moe uit,’ zuchtte ze.
Jasper strekte zijn benen en keek naar zijn nagels. ‘Zou Marion haar antwoord aan Egbert al aan het schrijven zijn?’ Zonder iets te zeggen ging Elmira de badkamer in. Jasper volgde haar. ‘Dat was een genante vertoning, daar beneden, vond je niet?’ vroeg hij. ‘Maar ja, Wernie laat zich gelukkig makkelijk afschepen.’ ‘Gun haar een beetje privacy, lieve schat. Een beetje privacy.’ Ze draaide de kraan open en begon haar handen te wassen. ‘Is dat teveel gevraagd?’ ‘Dat moet je niet aan mij vragen,’ zei Jasper. ‘Werner zit in de kamer hiernaast op haar te wachten. Zullen we hem gaan vragen hoe hij het vond om weggestuurd te worden?’ ‘Je gaat je gang maar. Ik ga me ondertussen een beetje opfrissen.’ ‘We hebben genoeg tijd,’ zei Jasper terwijl hij op de rand van het bad ging zitten. ‘Je zus moet vast en zeker nog op een heleboel ranzige fantasieën reageren.’ Elmira draaide de kraan dicht, keek in de spiegel en zuchtte lang en diep. Zwijgend liep ze de badkamer weer uit. Hij ging in de deuropening staan en leunde tegen de muur. ‘Oké. Laat me eens even nagaan of ik het allemaal goed heb begrepen. Marion heeft privacy nodig om de mail van haar minnaar te lezen. Wie zou haar dat misgunnen? Tot zover geen enkel probleem dus.’ Hij zag hoe ze de deken aan haar kant van het bed met een ruk terugsloeg. ‘Het probleem is alleen dat ik me kapot schaam dat ik daar getuige van ben, en dat ik dat bedrog niet kan verdragen. Eigenlijk ben ik dus het probleem?’ Elmira ging op het bed zitten en staarde naar de vloer. ‘Nee,’ zuchtte ze. ‘Het probleem is alleen dat jij denkt dat je roomser dan de paus bent.’ ‘Dat klopt niet,’ zei hij terwijl hij naar haar toe liep en naast haar ging zitten. ‘Ik moet er alleen nog aan wennen dat dit in jouw familie normaal is.’ ‘Wat is normaal in mijn familie?’ ‘Pijnlijke situaties onder het tapijt vegen en doen alsof er niets aan de hand is.’ Hij hield beide handen demonstratief voor zijn ogen. ‘Laten we het vooral gezellig houden…’ ‘Wat is daar mis mee? Moet alles dan altijd tot op de bodem worden uitgespit?’ Ze keek
hem aan met de blik van een jager die op het punt stond een stervend dier uit zijn lijden te verlossen. ‘Zullen we dat hiernaast even aan Werner gaan vragen? Misschien weet hij wel wat daar mis mee is, als we erbij vertellen dat zijn vrouw zich regelmatig door een jonge stier laat neuken.’ Elmira draaide haar hoofd weg, en keek hem even later met een mildere blik weer aan. ‘Leuke woordkeus,’ glimlachte ze voorzichtig. ‘Ik vind het niet grappig,’ riep Jasper. Hij liet zich achterover op het bed vallen. Het was stil in de kamer. Uit het bed steeg een weeë geur van wasmiddel op. Elmira kwam naast hem liggen, leunde op haar elleboog en legde haar andere hand op zijn buik. ‘Lieverd, probeer je een beetje te ontspannen. Je maakt het veel te zwaar.’ Haar stem was zacht en geruststellend. Jasper zweeg, keek naar het plafond en voelde haar hand langzaam naar beneden glijden. Terwijl ze over zijn lid wreef probeerde ze zijn blik te vangen. Hij deed zijn ogen dicht. De herinnering aan de ruzie verduisterde zoals een scène op een toneel in schemering verdwijnt als de lampen langzaam worden gedimd. Terwijl zijn erectie opkwam gluurde hij door zijn wimpers naar Elmira die op haar knieën zat en zijn gulp openmaakte. ‘Doe je billen eens omhoog,’ fluisterde ze. Hij gehoorzaamde. Ze schoof zijn broek omlaag en begon met zijn geslacht te spelen. In zijn onderbuik verspreidde zich een warme tinteling die door zijn aderen naar zijn hoofd stroomde en zijn gedachten dempte. Toen hij op de gang een deur dicht hoorde slaan kwam het beeld van Marion weer even in hem op, en kreeg hij de neiging om zich van Elmira af te wenden en op te staan, een korte impuls die meteen onschadelijk werd gemaakt door een plotselinge versnelling van haar hand. Jasper brieste, stootte zijn heupen ongeduldig omhoog en keek haar wazig aan. Zonder iets te zeggen rolde ze zich op haar rug om haar spijkerbroek en haar slip uit te trekken. Daarna ging ze met gespreide benen boven hem hangen en gleed langzaam over hem heen, totdat ze met haar volle gewicht op zijn bekken zat. Jasper ademde snel, stootte korte geluidjes uit, en zag hoe ze met gesloten ogen, als een statige amazone in beweging kwam. Er verscheen een beginnende glimlach op haar gezicht, aarzelend, alsof ze een lang verwachte vriend zag arriveren maar nog niet zeker wist of hij het werkelijk was. Ze bracht een hand naar haar kruis en ging sneller rijden. Kronkelend lag Jasper onder haar, kijkend naar haar deinende heupen en hopend dat ze de snelheid nog verder zou opvoeren. Haar lach werd breder en lichtgevender, haar ogen bleven dicht. Op het moment dat hij in de aangrenzende
kamer een deur hoorde piepen schoot er een vraag door Jasper heen: fantaseerde Elmira over Hans? Zag ze een projectie van Hans’ gezicht achter die gesloten oogleden? Terwijl die gedachte door zijn buik sneed groeide zijn machteloze opwinding. Hij kermde lang en luid. Er drong een overrompelende geilheid bij hem binnen, die door de jaloezie werd gevoed en die de jaloezie ook weer aanwakkerde, alsof die gevoelens elkaar in een uitbundige dans opzweepten. Hij begon te draaien en te spartelen, niet wetend of hij wilde vluchten voor de pijn, of zich wilde overgeven aan die vreemde opwinding die elk moment tot ontlading kon komen. Elmira opende haar ogen. Terwijl ze hem aankeek, en zijn borstkas met haar handen tegenhield, versnelde ze haar ritme. Zijn gekreun werd haastiger en ging over in een onderdrukt roepen dat luider werd en zich, met een schok van zijn lichaam, oploste in een lange sissende uitademing. Hij hield zijn mond open en voelde zijn spieren verslappen. Terwijl hij nog lag na te hijgen deed Elmira haar ogen weer dicht. Jasper zag de hand tussen haar benen sneller bewegen en luisterde naar haar korte hoge kreetjes. Hij voelde hoe haar benen hem strak omklemden toen ze met een rood aangelopen gezicht een donker grommend geluid uitstootte. Daarna was het stil. Ze ademde een paar keer in en uit, liet zich langzaam voorover vallen, vleide haar lichaam zwaar over hem heen en legde haar hoofd naast het zijne.
Jasper zat op de rand van het bed te wachten op Elmira, die voor de spiegel zat en haar kapsel met haar handen op orde bracht. Marion had zojuist op de deur geklopt en gevraagd of ze nog naar de bar kwamen. ‘Gaan jullie maar. Wij komen zo,’ had Elmira teruggeroepen. Terwijl Jasper keek naar de keurende blik waarmee ze haar gezicht controleerde dacht hij aan dat moment bij de computer, aan Werner die zich gedwee door Marion had laten wegsturen, aan zijn kwaadheid op Elmira die op een onbegrijpelijke manier was veranderd in begeerte. Hij zag haar weer bovenop hem zitten, met haar ogen dicht, en hij voelde weer hoe de angstige gedachte aan Hans zijn lust had opgejaagd. Elmira had haar lippen gestift en wierp nog een laatste blik in de spiegel. ‘Zullen we gaan?’ vroeg ze. ‘Ja. We gaan.’
Hoofdstuk 19 ‘Neem nog maar een lekkere slagroombonbon, lieverd,’ zei Gerrie terwijl ze Ingeborg over haar rug streelde. ‘Ik wil geen slagroombonbon, mama.’ Op Ingeborgs gezicht gloeide de woede nog na, als smeulend verkoold hout van een gedoofd kampvuur. Albert stond met zijn handen in zijn zakken bij het raam te kijken naar Marion en Werner die in hun auto stapten en wegreden. ‘Een koekje dan?’ Ingeborg schudde het hoofd zonder haar moeder aan te kijken. Op de bank zaten Jasper en Elmira naar de muur te staren, wachtend op een goed moment om te vertrekken. Gerrie was jarig en de hele familie was die middag in het huis van de ouders bij elkaar gekomen om het te vieren. Ingeborg was als laatste gearriveerd, zonder cadeautje. Ze had met veel woorden uitgelegd dat ze niet eens geld had om boodschappen te doen. ‘Dat geeft toch helemaal niets,’ had Gerrie gezegd. ‘Het is fijn dat je er bent.’ Er had ergernis op Marions gezicht gestaan toen haar moeder een bankbiljet uit haar tas haalde en in een onopvallende beweging aan Ingeborg gaf. Na het avondeten hadden Elmira en Marion de afwas gedaan, en daarna, tijdens het koffiedrinken had Jasper gevoeld dat er ruzie in de lucht hing. Ingeborg had zingend door de woonkamer gewandeld, gadegeslagen door Marion, die met een driftige beweging in haar beker zat te roeren. ‘Zou je die liedjes niet liever in het winkelcentrum gaan zingen,’ had ze op venijnige toon gezegd. ‘Je moest eens weten hoeveel geld je daarmee kunt ophalen.’ Ingeborg had meteen gereageerd door vlak voor Marion te gaan staan en nog luider te gaan zingen. T ien minuten later stonden beide zussen in de keuken tegen elkaar te schreeuwen terwijl Gerrie en Elmira hen tot rust probeerden te manen, en de mannen op de bank zaten te wachten tot de storm zou gaan liggen. ‘Kom Wernie, we gaan,’ had Marion geroepen toen ze met een rood aangelopen hoofd uit de keuken kwam. Ze was meteen doorgelopen naar de hal. Werner had met een schaapachtige lach van iedereen afscheid genomen en was haar gevolgd. Pas nadat de voordeur met een klap was dichtgevallen had Ingeborg zich weer in de woonkamer
vertoond. ‘Wil je echt geen bonbon?’ vroeg Gerrie. ‘Nee, ik wil naar huis,’ zei ze zachtjes. Elmira stond op. ‘Je kunt met ons meerijden, I.B.’ Ze keek naar Jasper en gaf met een verhuld handgebaar aan dat hij hun jassen moest gaan pakken.
Het was stil in de auto. Ingeborg zat in het midden van de achterbank, en leunde voorovergebogen met beide armen op de stoelen. Jasper bekeek haar in zijn binnenspiegel en verbaasde zich over de kalmte op haar gezicht. Haar blik was rustig, alsof er niets was gebeurd. Elmira keek door het raam naar buiten. Aan weerszijden van de brede straat werden de luxe villa’s en de grote voortuinen bedekt door de donkerte van de avond. ‘Je kunt voelen dat de lente op komst is,’ zei Ingeborg. ‘Gaat het weer een beetje, I.B.?’ vroeg Jasper. ‘Ja hoor.’ Jasper zag aan haar gezicht dat Ingeborg nog iets wilde zeggen. ‘Zeg, even wat anders, kennen jullie een zekere Egbert Boshuizen?’ vroeg ze op kalme toon. ‘Een slagwerker.’ In een reflex draaide Elmira haar hoofd naar Jasper. ‘Eh, ja, die kennen we,’ zei hij. ‘Hoezo?’ Hij zag in zijn ooghoek dat Elmira deed alsof ze iets in haar handtas zocht. ‘Weten jullie ook dat hij de minnaar van Marion is?’ ‘Waarom denk je dat?’ vroeg Elmira. Jasper minderde vaart. ‘Dat denk ik niet, dat weet ik. Uit de eerste hand.’ Er viel opnieuw een stilte. Ingeborg vertelde dat ze een paar dagen geleden aan de leestafel van De Gouden Waag toevallig met Egbert in gesprek was geraakt. Ze hadden al een hele tijd naast elkaar in een tijdschrift zitten lezen toen hij haar plotseling een drankje aanbood.
‘Volgens mij wilde hij me versieren,’ giechelde ze. ‘Stel je voor, hij is bijna twintig jaar jonger dan ik.’ Ze waren bijna bij het huis van Ingeborg. Jasper ging stapvoets rijden en luisterde. Elmira staarde voor zich uit. ‘Hij vertelde me doodleuk dat hij wel meer oudere vrouwen kende. Kun je het je voorstellen? Alsof ik me na zo’n mededeling aan zijn voeten zou willen werpen. Het idee!’ Ze hadden wat gedronken en Ingeborg had Egbert uitgehoord over die andere vrouwen, waarop hij trots had verteld over zijn affaire met een pianiste die een duo had met haar zus. ‘Die bewuste dame was twee maanden geleden nog voor een radio-opname in Brussel geweest. Nou, toen wist ik natuurlijk genoeg.’ Ze schaterde. De auto stond stil. Nadat hij de motor had uitgezet wachtte Jasper af wat er verder ging gebeuren. ‘Wist jij het, Ella?’ vroeg Ingeborg. ‘Nee,’ zei Elmira binnensmonds. Jasper zag in zijn binnenspiegel dat Ingeborg achterover ging zitten. Er kwam een triomfantelijk gevoel in hem op, een gevoel dat hij niet begreep maar waarvan hij vermoedde dat het een stille aankondiging was van de dingen die stonden te gebeuren. ‘Als ze denkt dat ze hiermee wegkomt dan vergist ze zich,’ ging Ingeborg verder. ‘Wat bedoel je daarmee?’ vroeg Elmira op beheerste toon. ‘Ik ga haar vertellen dat ze ermee moet stoppen. Ze denkt altijd maar dat ze alles kan maken. Deze keer niet, dame…’ Jasper wachtte af hoe Elmira zou reageren. Ze zweeg. ‘Wat vinden jullie hier nu van?’ vroeg Ingeborg. ‘Ik vind het zo zielig voor Werner. Jasper, wat vind jij?’ ‘Eh, tja,…’ begon hij. ‘We moeten niet te hard van stapel lopen,’ onderbrak Elmira hem. ‘Het is toch haar leven? Of niet?’ ‘En het leven van Werner,’ zei Jasper. ‘Precies,’ riep Ingeborg. ‘Die arme sloeber wordt voor de gek gehouden.’
Elmira draaide haar raampje half open en keek Jasper voorzichtig aan. Hij sloeg zijn ogen neer en zuchtte. Er hing een koude stilte in de auto. ‘Ik ga naar binnen,’ zei Ingeborg. ‘Zullen we er een nachtje over slapen, I.B.?’ vroeg Elmira. ‘Mij best, maar ik ga Marion hier toch echt mee confronteren, hoor. Laten we dat met z’n drieën doen. Dat is veel beter.’ ‘We zien wel,’ antwoordde Elmira. Ze namen afscheid. Toen Jasper de auto startte en wegreed stond Ingeborg op het trottoir te zwaaien.
Hij had de schemerlampen aangedaan en de thermostaat omhoog gedraaid. Terwijl Elmira in de keuken bezig was zat hij op de bank terug te denken aan het gesprek in de auto. Ingeborg had zijn laatste restje twijfel weggenomen. Haar verhaal had hem tot rust gebracht zoals verkoelende zalf een brandwond tot rust kan brengen. De affaire van Marion en Egbert was nu een feit. Het was ondenkbaar dat Elmira het nog langer zou ontkennen. Uit de keuken kwam het kletterende geluid van borden die op elkaar werden gestapeld. Basje zeurde ongeduldig om zijn eten. ‘Kan ik je helpen?’ riep hij. ‘Nee, het gaat wel. Ik kom zo.’ Een paar minuten later kwam ze naast hem zitten. ‘Zullen we de T V aanzetten?’ vroeg ze. Jasper draaide zich naar haar toe en ging wat dichter bij haar zitten. ‘Wat vond je van het verhaal van I.B.?’ Ze haalde haar schouders op. ‘Typisch I.B., moet altijd overal een strijd van maken.’ Met een naar binnen gekeerde blik keek ze naar Basje die bij haar voeten zijn lippen zat af te likken. ‘Denk je dat ze Marion echt de les gaat lezen?’ vroeg Jasper.
‘Ze is er wel toe in staat. I.B. heeft weinig remmingen.’ In gedachte zag Jasper hoe Marion met een paniekerig gezicht luisterde naar Ingeborg die in aanwezigheid van de hele familie met een schelle stem onthulde dat de oudste dochter vreemdging. Hij onderdrukte een glimlach en zocht naar een manier om het gesprek gaande te houden. ‘Als Egbert Ingeborg wilde versieren dan is hij ook niet zo’n betrouwbaar type hè?’ zei hij. ‘Hoezo: “ ook niet”?’ ‘Je weet best wat ik bedoel. Marion blinkt niet bepaald uit in echtelijke trouw. Dat geloof je nu inmiddels toch wel, neem ik aan?’ Ze dacht even na. ‘Ik vind dat het niet ons probleem is. Het is haar verantwoordelijkheid.’ ‘Of ben je bang voor een crisis in de familie, als Werner erachter komt? Is dat het probleem?’ vroeg hij. ‘Ook.’ ‘Jij vindt dat het niet jouw verantwoordelijkheid is, maar door je mond te houden word je volgens mij medeverantwoordelijk voor dit bedrog.’ ‘Ik had dit niet willen weten,’ zei ze. ‘Maar we weten het wel. Marion bedriegt Werner. Daar heeft ze zelf voor gekozen, maar ze wil de consequenties niet zelf dragen. Dat mogen anderen doen.’ ‘Het kan toch iedereen overkomen?’ riep ze. ‘Hoezo?’ ‘Nou, eh, wat ik zeg…’ Ze keek hem aan en las zijn gezicht. ‘Wat kan iedereen overkomen?’ vroeg hij. ‘Verliefd worden op een ander,’ zei ze aarzelend.
Jasper zweeg. Vanuit zijn onderbuik drong een stroeve onrust omhoog, en in zijn hoofd werden gelijktijdig meerdere gedachten geboren die allemaal, als een nest hongerige kittens, om aandacht schreeuwden. ‘Dat is toch zo?’ vroeg Elmira. Het bleef stil. Elmira keek hem een paar keer aan, om daarna weer schuw voor zich uit te staren. Nadat Jasper zijn blik door de hele kamer had laten gaan, en in het licht van elke schemerlamp had gezocht naar ruimte voor de zwermende bewegingen in zijn hoofd, stond hij op. ‘Ik ga even een ommetje maken,’ zei hij. Elmira knikte. Hij trok de voordeur dicht, liep de straat uit en wandelde over het lege fietspad in de richting van de rivier. Vanuit de zwarte voorjaarslucht keken een paar eenzame sterren koel op hem neer. Hij telde zijn voetstappen en probeerde ze zo uit te meten dat hij bij elke onderbreking van de witte streep op het asfalt met zijn rechtervoet uitkwam. In de bocht bij het winkelcentrum hoorde hij lawaai uit de verte komen. Aan de achterkant van de supermarkt stond een vrachtwagen en waren vier mannen de voorraden voor de volgende dag aan het uitladen. Jasper ging op een betonnen paaltje aan de rand van het fietspad zitten. Terwijl hij toekeek hoe grote kratten met levensmiddelen naar binnen werden gebracht gingen de woorden van Elmira door zijn gedachten. Het kon iedereen gebeuren, had ze gezegd. Iedereen kon verliefd worden op een ander. Zou een van die mannen die daar aan het werk waren ook verliefd zijn, bijvoorbeeld op een kantinejuffrouw? Zou de echtgenote van die vrachtwagenchauffeur ook een minnaar hebben, zonder dat hij het wist? Hij dacht weer aan Marion en realiseerde zich dat hij er nooit bij had stilgestaan dat ze echt verliefd zou kunnen zijn op Egbert. Tot nu toe had hij aangenomen dat ze alleen door lust werd gedreven. Er fietste een oude man langs. Jasper groette hem en keek hem na tot het rode achterlicht achter een groepje bomen verdween. Elmira zat thuis op de bank. Bedoelde ze dat het haar ook kon gebeuren? Was ze misschien al verliefd op een ander? Jasper dacht aan Hans en probeerde hem door de ogen van Elmira te zien: een charmante man die haar verleidde met zijn vrolijke woorden en zijn jongensachtige lach. Een man die haar begeerde en zijn ogen zonder gene over haar lichaam liet dwalen. Had Elmira hem met die korte opmerking iets willen zeggen over haar gevoelens voor Hans? Wilde ze hem voorbereiden op een bekentenis? Het was een koude avond. Jasper voelde de kou uit het beton via zijn billen zijn lichaam binnendringen. Hij stond op en keek naar de lege straten om hem heen.
Het was geen goed idee geweest om te gaan wandelen. Hij wilde naast Elmira op de bank zitten en afwachten of ze hem nog iets zou gaan vertellen. De avond was nog niet voorbij. Als ze iets met hem wilde bespreken dan kon dat nog voordat ze naar bed zouden gaan. Hij haastte zich terug naar huis. Toen hij de voordeur opende hoorde hij haar praten. Hij hing zijn jas op en ging de kamer binnen, waar Elmira met een glas wijn op de bank zat te telefoneren. Ze glimlachte vluchtig naar hem. ‘Doe in elk geval geen overhaaste dingen,’ zei ze. ‘We praten er nog wel een keer rustig over.’ Jasper liep naar de keuken om voor zichzelf ook een glas wijn in te schenken en hoorde Elmira afscheid nemen van Marion. ‘Hoe was het met haar?’ vroeg hij terwijl hij ging zitten. ‘Goed. Ze was weer rustig.’ Jasper had wel meer over het telefoongesprek willen horen maar vroeg niets. Hij nam een slok wijn en keek Elmira aan. ‘Heb je lekker gewandeld?’ vroeg ze. ‘Ging wel. Het is een beetje fris.’ Hij nam nog een slok. ‘Wat een familie hè?’ lachte ze. ‘Je hebt het wel getroffen.’ Hij zweeg. ‘Maar goed…,’ zuchtte ze, zonder haar zin af te maken. ‘T ja.’ Jasper keek naar het plafond en vervolgens naar zijn glas. Hij wachtte af. Elmira keek af en toe met een onderzoekende blik naar hem. ‘Ben je moe?’ vroeg ze. ‘Nee hoor. Helemaal niet.’ Ze kwam dichterbij en vleide zich tegen hem aan. Hij voelde haar warmte tegen zijn lichaam en rook de geur van haar haren.
‘Als je niet moe bent, dan…,’ fluisterde ze. ‘Wat dan…?’ ‘Zullen we de glaasjes gezellig mee naar boven nemen en nog een beetje gaan spelen?’ Ze legde een hand op zijn been. Heel even had hij de neiging op te staan en op een andere stoel te gaan zitten. Een paar minuten later liepen ze achter elkaar, met hun glas wijn in de hand, de trap op.
Elmira had zich al helemaal uitgekleed en lag met haar handen achter haar hoofd op de dekens. Ze lachte naar Jasper toen hij uit de badkamer terugkwam. Terwijl hij de knoopjes van zijn overhemd losmaakte liep hij langzaam naar haar toe en ging op de rand van het bed zitten. ‘Ik heb zin in je,’ fluisterde ze. De ijle glimlach die heel even zijn gedachten zweefde bereikte zijn gezicht niet. Hij keek naar Elmiras naaktheid en hij vroeg zich af of haar lichaam op het lichaam van Marion leek, of Egbert ook wel eens op deze manier naast zijn minnares op bed had gezeten, en of Marion op dat moment aan Werner had gedacht. De gezichten van Egbert en Hans verschenen kort na elkaar in zijn hoofd en smolten langzaam samen tot een nieuw gezicht, het gezicht van een man die op allebei leek, en op de vele andere mannen die overal in het land op alle straathoeken stonden en hun blikken over alle vrouwenlichamen lieten dwalen. ‘Maakt het je gelukkig als alles blijft zoals het is?’ vroeg hij. ‘Wat bedoel je?’ ‘Ik bedoel, zou je ongestoord verder kunnen leven met een situatie als deze?’ ‘Wat voor situatie?’ Ze legde een been over het andere. ‘Bijvoorbeeld…, de geheime liefde van Marion en Egbert?’ Ze zuchtte. ‘Moeten we het daar nu alweer over hebben?’ ‘Begrijp me niet verkeerd,’ zei Jasper. ‘Ik vind het fijn voor haar dat ze verliefd is. Het is alleen niet helemaal eerlijk dat Werner het niet weet. Toch? Hij zou van ellende door de grond zou zakken als hij het wel zou weten.’
‘Hij hoeft het toch niet te weten? Wat is je probleem nu eigenlijk?’ ‘Mijn probleem? Dat ik medeplichtig ben aan een vuil spelletje.’ Met een abrupte beweging draaide Elmira haar hoofd weg. Jasper knoopte zijn overhemd weer dicht. ‘Werner heeft geen schijn van kans omdat jij en Marion een bloedband hebben, en daarom altijd loyaal aan elkaar zullen blijven. En nu willen jullie I.B. ook in het complot betrekken.’ ‘Dat is niet waar.’ Haar stem was hoog en schril. ‘Het is wel waar. En je verwacht van mij dat ik ook meedoe. We moeten met z’n allen voor Werner en je ouders een schijnvertoning in stand houden. Worden we daar gelukkig van?’ ‘Zou jij er gelukkig van worden als je het tegen Werner kon vertellen?’ ‘Nee, dat niet,’ zei hij zacht. ‘Nou dan?’ Hij sloeg met zijn vuist op het matras. ‘Ik begrijp dit toneelstuk niet,’ schreeuwde hij terwijl hij zich over haar heen boog. ‘Is de waarheid echt zo pijnlijk voor je?’ Elmira schoof een stukje bij hem vandaan en kroop onder de dekens. ‘Zou je wat zachter kunnen praten?’ vroeg ze. Hij leunde nog verder voorover. ‘Wil jij echt op zo’n manier leven?’ vroeg hij met een verbeten stem. ‘Met zulke leugens?’ Haar ogen werden week en vochtig. Jasper stond op en ging bij de deur tegen de muur staan. Elmira had de deken tot over haar neus opgetrokken en keek met een schuwe afwachtende blik over de rand. Zijn ademhaling was snel en diep. Hij streek in een wilde beweging door zijn haar, liep naar het raam en weer terug naar de deur, waar hij zijn handen in zijn zakken deed, een tijdje naar de vloer staarde en haar vervolgens strak aankeek. ‘Misschien heb jij ook wel een minnaar,’ zei hij. ‘Niemand van je familie zou zich om mij bekommeren als dat zo was. Behalve I.B., misschien.’ ‘Nee lieverd, natuurlijk heb ik geen minnaar. Wat een onzin. Ik hou toch van je?’ In haar stem klonk hoop door, alsof ze in deze wending van het gesprek een kans zag aan
een dreigend gevaar te ontsnappen. ‘Zou je het tegen me zeggen?’ vroeg hij zachtjes. ‘Ja, zeker. Ik zou het absoluut tegen je vertellen.’ ‘Waar blijkt dat uit?’ Ze keek hem vragend aan. ‘Wat bedoel je?’ ‘Niks. Laat maar.’ Hij schudde zijn hoofd en draaide zich om. ‘Ik ga nog wat drinken.’ ‘Waar ga je naar toe?’ riep ze hem na terwijl hij de trap af liep. ‘Weet ik nog niet.’
Hoofdstuk 20 Terwijl T heo aan de bar met de kasteleinsvrouw stond te praten zat Jasper bij het raam naar buiten te kijken. Het regende al de hele middag. De tegels op het plein weerkaatsten het fletse licht van de laag hangende wolken. Bij de oude eikenboom stonden een man en een vrouw onder een paraplu naar de uitkomende lichtgroene blaadjes te kijken. Af en toe glimlachten ze naar elkaar. De man legde zijn hand op de rug van de vrouw en liet die langzaam over haar regenjas naar beneden afglijden. Jasper nam een slok koffie en dacht terug aan het gesprek dat hij zojuist met T heo had gehad. Het was niet de eerste keer geweest dat ze over Marion en Egbert hadden gesproken, maar deze keer had Jasper –veel meer dan anders– vooral geklaagd over Elmiras afwerende houding, over haar behoefte om de hele kwestie weg te stoppen, en over haar nuchtere overtuiging dat Werner het allemaal niet hoefde te weten. T heo had zwijgend zitten luisteren toen Jasper hem vertelde over Ingeborg, die van het overspel op de hoogte was en Marion in het nauw wilde drijven. In een lang relaas had Jasper uitgelegd dat hij niet kon leven met het bedrog waar Elmira zich zo gemakkelijk bij neer leek te leggen. Uiteindelijk was er een stilte gevallen en was T heo opgestaan om drankjes te gaan bestellen. ‘Asjeblieft, vriend. Volgens mij kun jij wel een hartversterkertje gebruiken.’ T heo zette twee glazen bier op tafel en begon een shagje te draaien. Zonder eerst te toasten nam Jasper een slok. Ze staarden samen naar de dunne lenteregen die op de stad neerviel. ‘Denk je nog wel eens aan Hamlet, Maestro?’ Jasper keek verstoord op. ‘Eh, nee. De première is pas over een half jaar.’ ‘Ik wel,’ zei T heo. ‘Een paar weken geleden heb ik een fraaie verfilming op T V gezien.’ Hij nam een trek van zijn shagje, blies de rook tegen het beslagen raam en vertelde over een scène waarin Hamlet zich kwaad maakt over zijn moeder omdat zij al zo snel nadat ze weduwe is geworden met de broer van haar overleden echtgenoot is getrouwd. ‘Zwakheid, uw naam is vrouw!,’ citeerde T heo op plechtige toon, waarna hij een bulderende lach uitstootte. ‘Ik weet welke scène je bedoelt,’ glimlachte Jasper.
‘Het is pas de eerste acte, maar onze goede vriend Hamlet heeft het al erg moeilijk met zichzelf.’ T heo dronk zijn glas leeg en riep naar de bar dat er nog meer bier mocht worden gebracht. ‘Hij is verontwaardigd omdat iedereen blij is met het huwelijk, terwijl zijn vader nog geen twee maanden dood is,’ legde Jasper uit. ‘Zo is het, Maestro. Zijn moeder ligt ‘s nachts vrolijk in bed met zijn oom, iedereen staat erbij te juichen, maar Hamlet vindt het opeens niet meer zo gezellig in de familie.’ Jasper keek T heo aan en knikte aarzelend. ‘Dat is toch begrijpelijk?’ De kastelein kwam naar hen toe en vertelde dat het pas in de loop van de avond zou ophouden met regenen. Even later kwam zijn vrouw twee nieuwe glazen bier brengen. T heo hief zijn glas en ving Jaspers blik. ‘Op Hamlet, vriend.’ ‘Het is toch begrijpelijk dat hij er kapot van is,’ zei Jasper nadat ze een slok hadden genomen. ‘Zijn moeder is wel erg snel hertrouwd.’ ‘Zeker, dat is begrijpelijk. Maar daar gaat het mijn gewaardeerde collega William Shakespeare niet om. Hamlet brandt van binnen, dat is waar. Maar hij doet helemaal niets. Hij klaagt alleen maar.’ ‘Dat doet hij in de monoloog ook…,’ zei Jasper. ‘…klagen.’ Hij dacht aan zijn cantate. ‘Later, als hij heeft ontdekt dat zijn vader door zijn oom is vermoord, laat Hamlet zelfs zijn geliefde Ophelia uit zijn handen glippen, Maestro. Omdat hij wordt verteerd door woede.’ ‘Ik voel met hem mee,’ mompelde Jasper. ‘Ik ook, vriend. Vooral omdat hij in een onmogelijk dilemma zit.’ Jasper wachtte af. ‘Stel dat hij in actie zou komen en zijn oom in het openbaar zou beschuldigen van de moord op zijn vader, of hem zelfs zou doden.’ T heo stookte met zijn duimnagel tussen zijn voortanden en keek wazig voor zich uit.
‘Dan zou Hamlet koning worden,’ vulde Jasper aan. ‘Of hij zou zelf gedood worden door de aanhangers van de koning. Vergeet niet dat bijna iedereen aan het hof heel tevreden is met de bestaande orde. Groepen mensen zijn over het algemeen niet blij als een eenling hun illusie verstoort door de waarheid te vertellen.’ ‘Is dat dan een reden voor die eenling om die waarheid te verzwijgen?’ vroeg Jasper. ‘Om alles dan maar bij het oude te laten?’ ‘Misschien niet, maar wil die eenling de prijs betalen, Maestro?’ ‘Welke prijs?’ ‘Vertrapt en verstoten worden,’ zei T heo. ‘Of voor gek versleten worden.’ ‘Dat wordt hij toch al, voor gek versleten… Hamlet, bedoel ik.’ ‘Je klinkt als een grafdelver die zijn schop kwijt is, goede vriend.’ Jasper haalde zijn schouders op en staarde naar buiten waar hij een oude man naar een portiekje zag vluchten om te schuilen voor de regen. De eikenboom had het hele plein voor zichzelf. In Jaspers hoofd dwaalden koorklanken rond, en woorden van Hamlet over het leven en de dood. ‘Zullen we samen een vorkje prikken, vriend?’ vroeg T heo. ‘Ik heb een afspraak met Elmira, T heo. We gaan wat eten in De Gouden Waag. Ik moet zo vertrekken, anders kom ik te laat.’ ‘Nog een laatste biertje dan?’ ‘Oké , nog eentje.’
Jasper hing zijn natte jas aan de kapstok en boog voorover om het regenwater uit zijn haren te schudden. Het was druk in het café. Na even te hebben rondgelopen vond hij Elmira aan een tafeltje in de buurt van de leestafel. Ze zat met Ingeborg te praten. ‘Dag lieverd,’ zei ze terwijl ze opstond om hem een zoen te geven.
‘Hé, Jasper,’ riep Ingeborg. ‘Oh, wat ben je natgeregend. Zal ik snel een kop warme thee voor je gaan halen?’ Zonder zijn antwoord af te wachten liep ze naar de bar. ‘Fijn dat je er bent,’ zei Elmira. Ze legde een hand op zijn knie. ‘I.B. was hier al toen ik aankwam. We hebben even zitten kletsen.’ Toen Ingeborg even later met een glas thee terugkwam was Jasper aan het vertellen dat hij met T heo in De Vijfsprong had gezeten. ‘Wie is T heo?’ vroeg Ingeborg. ‘En wat veel belangrijker is…, is hij vrijgezel?’ Jasper lachte, en verzekerde haar dat T heo geen geschikte partij was. ‘Gaan jullie hier eten?’ vroeg Ingeborg. Elmira knikte. ‘Heb je zin om mee te eten?’ ‘Daar heb ik zeker zin in. Maar dan wel op mijn kosten. Ik trakteer.’ Jasper keek Ingeborg verbaasd aan. ‘Dat is niet nodig, I.B.’ ‘Ik wil er geen discussie over,’ antwoordde Ingeborg. Ze vroeg een ober of hij drie menukaarten en een fles wijn wilde brengen. ‘Niet naar de prijs kijken, hoor. Gewoon bestellen wat je lekker vindt,’ zei ze. Terwijl ze op het eten zaten te wachten, en Elmira met Ingeborg in gesprek was over zomerkleding, aarzelde Jasper of hij over Marion en Egbert zou beginnen. Enkele weken geleden hadden ze met zijn drieën in de auto zitten praten en sindsdien had hij er niets meer over gehoord. ‘Als het morgen niet regent ga ik een paar leuke zomerjurkjes kopen,’ zei Ingeborg. ‘Oh, dan ga ik met je mee,’ riep Elmira. ‘Ja, gezellig. En dan kopen we voor Jasper ook een mooie outfit, Ella. Vertrouw je ons dat toe, Jasper?’ Hij verzekerde hen dat hij de kleding zou dragen. ‘In elk geval op familiefeestjes,’ zei hij met een schalkse blik. ‘Misschien heeft Marion ook wel zin om mee te gaan,’ opperde Ingeborg. ‘Wacht, ik
zal haar even bellen.’ Ze pakte haar handtas. ‘Doe dat straks maar,’ zei Elmira. ‘Daar komt ons eten al aan.’ Terwijl twee obers de maaltijden uitserveerden keek Jasper afwisselend naar Ingeborg en Elmira. In gedachte zag hij Marion tussen hen in zitten en in een volgend beeld liepen ze alle drie door de winkelstraat, met plastic tassen van kledingwinkels in hun handen. Hij stelde zich voor dat hij in zijn souterrain zat en de zussen schaterlachend langs zijn raam zag lopen. ‘Het eten is lekker, I.B.,’ zei Elmira. ‘Dank je wel.’ ‘Smaakt het jou ook, Jasper?’ vroeg Ingeborg. Hij knikte en deed alsof hij door zijn volle mond niet kon praten. ‘Ik was gisteravond nog bij Marion,’ zei Ingeborg. ‘Hoe is het met haar?’ vroeg Jasper. ‘Het gaat heel goed met haar. Oh Ella, ze vertelde ook nog dat jullie in juni in Engeland gaan optreden.’ ‘Ja, we spelen eerst twee avonden in Londen, en daarna gaan we nog naar Manchester en Liverpool.’ ‘Leuk. Maar niet zo gezellig voor jou, hè Jasper?’ Ingeborg klopte hem een paar keer op zijn schouder en wreef hem over zijn rug. ‘Of vind je het juist fijn om een paar dagen alleen te zijn?’ ‘Was Werner er gisteravond ook bij?’ vroeg hij. ‘Nee, die was naar een vergadering.’ ‘En heb je nog met Marion gepraat?’ Jasper keek Ingeborg strak aan. ‘Eh, ja…, hoezo?’ stamelde ze. ‘Over Egbert?’ Ze nam een hap, en daarna een slok wijn. Jasper zag in zijn ooghoek dat Elmira naar
haar bord bleef kijken. ‘Nee, daar hebben we het niet over gehad,’ zei Ingeborg binnensmonds. ‘Wacht je daar nog even mee?’ vroeg hij. Ze dacht even na. ‘Ik geloof dat ik me vergist heb, Jasper. Marion is volgens mij gewoon bevriend met Egbert.’ ‘Oh?’ Hij legde zijn bestek neer. ‘Denk je dat?’ ‘Ja, dat denk ik,’ zei ze zachtjes. ‘Dat weet ik wel zeker,’ riep ze er meteen achteraan. Elmira had haar bord al bijna leeg. ‘Maar Egbert heeft je toch zelf verteld dat Marion zijn minnares is?’ ‘Ach, die jongen was gewoon aan het opscheppen.’ Ingeborg maakte een wegwuivend gebaar met haar hand. ‘Je weet toch hoe die jonge kerels zijn?’ Jasper ging achterover zitten, sloeg zijn armen over elkaar en keek haar onderzoekend aan. Ingeborg ging verder met eten en neuriede ondertussen zachtjes een melodie uit de Matthäus-Passion van Bach. Elmira legde haar hand op Jaspers knie. ‘We hebben echt te snel conclusies getrokken, lieverd,’ zei ze. Hij duwde haar hand weg. ‘Wat is dit nu weer? I.B., wat is er in jou gevaren?’ Ingeborg ging rechtop zitten en keek hem zachtmoedig aan. ‘Ik was boos op Marion, die avond toen ik jullie dat verhaal over Egbert vertelde. Nu besef ik dat ze dat niet verdiend had.’ Ze glimlachte en liet haar oogleden een stukje zakken, alsof ze een kind gerust wilde stellen. ‘Dus je gaat niet meer met haar over Egbert praten?’ vroeg hij. ‘Dat zou heel vals en gemeen van me zijn,’ zei ze terwijl ze haar wijnglas bij de voet vastpakte en met een sierlijke beweging ophief. Jasper wist niets te zeggen en keek Elmira aan. ‘Lieverd, het is heel begrijpelijk dat je achterdochtig was,’ zei ze. ‘Maar I.B. en ik
kennen Marion. Geloof me, zoiets zou ze nooit doen. Ze houdt van Werner.’ Jasper staarde naar zijn bord en ging langzaam verder met eten, terwijl hij zijn gedachten probeerde te ordenen. Elmira legde haar hand weer op zijn knie en streelde hem zachtjes. ‘Laten we het onderwerp voor eens en voor altijd begraven,’ zei ze. ‘Oké?’ ‘Waarom gaan jullie niet gezellig een weekje weg?’ vroeg Ingeborg. ‘Met z’n tweetjes.’ ‘Daar heb ik de komende twee maanden geen tijd voor,’ zei Elmira. ‘We hebben eerst nog een paar concerten en daarna moeten we repeteren voor Engeland.’ Jasper zweeg. ‘Oh trouwens, Ella,’ riep Ingeborg. ‘Marion liet me een boekje over Aruba zien. Fantastisch is het daar. Ik ga morgen meteen boeken.’ ‘Hm, wat heerlijk,’ glimlachte Elmira. ‘Hoe lang ga je?’ ‘Twee weken. Ik heb al een hotel uitgekozen. Zal ik het je laten zien?’ Ingeborg pakte een brochure uit haar handtas en begon te bladeren. Met een langzaam draaiende beweging van zijn hoofd liet Jasper zijn blik door het café gaan, zich afvragend waar hij was en hoe hij daar terecht was gekomen. Het vormloze geruis van pratende mensen vermengde zich met flarden van koorklanken uit zijn cantate. Aan de leestafel zat een vrouw naar hem te kijken. Hij sloeg zijn ogen neer. ‘Het stikt daar van de zwarte mannen,’ hoorde hij Ingeborg uitroepen. ‘Ik wil nu eindelijk wel eens weten of het klopt, wat ze daarover zeggen,’ giechelde ze. Jasper stond op en zag Elmira verbaasd naar hem opkijken. ‘Ik voel me niet zo lekker,’ zei hij. ‘Ik ga naar huis.’ ‘Wat is er dan?’ vroeg ze. Hij boog zich naar haar toe en zoende haar kort op de lippen. ‘Niets. Gewoon niet lekker.’ Elmiras ogen stonden wijd open. ‘Zal ik meegaan?’
‘Nee, dat hoeft niet.’ Hij keek Ingeborg aan en stak zijn hand op. ‘Dag I.B., bedankt voor het eten.’ ‘Tot kijk, Jasper…, sterkte hè,’ zei ze aarzelend. Terwijl hij naar de uitgang liep voelde hij hun ogen aan zijn rug hangen.
Met een beker koffie in de hand liep hij naar de voorkamer, waar hij een paar lampen aandeed, een blik op het lege bureaublad wierp en in de fauteuil bij het raam ging zitten. Het regende niet meer. Terwijl de schemering zich over de natte daken vleide was de overbuurman in zijn keuken de afwas aan het doen. Uit een poortje verderop in de straat kwam een kat tevoorschijn om uit een plas water te drinken. Het tikkende geluid van de hakken van Gwendolijn, die op de bovenverdieping heen en weer liep, kwam vanaf het plafond de kamer binnen. Nadat hij De Gouden Waag had verlaten was Jasper eerst naar De Vijfsprong gereden, waar de kastelein hem had verteld dat T heo nog geen kwartier geleden was weggegaan. Jasper was meteen weer vertrokken en langzaam, terwijl de laatste regendruppels uit de hemel vielen, naar zijn souterrain gefietst. Kijkend naar de kat die op het trottoir aan de overkant op een graspol zat te kauwen probeerde Jasper het gesprek met Ingeborg en Elmira woord voor woord in zijn hoofd te herhalen. Soms stokten zijn gedachten omdat hij niet meer precies wist wat Elmira op een bepaald moment had gezegd, of hoe Ingeborgs gezichtuitdrukking was geweest toen ze vertelde dat Marion volgens haar geen affaire met Egbert had. Jasper had de afgelopen weken in de overtuiging geleefd dat er iets stond te gebeuren, dat Marion door Ingeborg ontmaskerd zou worden. Hij had zich alle mogelijke scenario’s voorgesteld en hij had geprobeerd zich in te leven in Werner, nadat die zou hebben vernomen dat zijn vrouw al anderhalf jaar vreemdging. Op sommige momenten had Jasper zich zorgen gemaakt over de mogelijke gevolgen van het drama dat Ingeborg wilde ontketenen, maar meestal had hij zich rustig gevoeld, in de overtuiging dat de waarheid moest worden blootgelegd, welke prijs daar ook voor betaald moest worden. Hij had er al een tijd niet meer met Elmira over gesproken en zij was er ook niet over begonnen. En nu was alles weer veranderd; Ingeborg was veranderd. Wat was er met haar gebeurd? Jasper stond op en liep een rondje door de kamer. Had ze toch met Marion gepraat en had ze zich laten overtuigen dat er niets aan de hand was? En Elmira? Was zij daarbij aanwezig geweest? Hadden ze samen op Ingeborg ingepraat en haar ervan overtuigd dat ze beter haar mond kon houden? Hoe hadden ze dat voor elkaar gekregen? Hij keek
naar de vloer en peinsde. Ingeborg, die altijd klaagde over geldgebrek, ging morgen zomerjurkjes kopen en een reis naar Aruba boeken. Jasper hield even stil voordat hij de volgende gedachte toeliet, alsof hij voor de poort van de onderwereld stond en aarzelde of hij de moed had naar binnen te gaan. Hij ging weer in de fauteuil zitten en staarde naar buiten. Het licht van de lantaarns weerkaatste op de natte tegels van de lege straat. Het was een macabere gedachte: had Marion Ingeborg zwijggeld gegeven? Hij zag de drie zussen in het huis van Marion aan tafel zitten, onderhandelend over de hoogte van het bedrag. Hij stelde zich de tevreden glimlach van Marion voor, nadat Ingeborg akkoord was gegaan, en hij zag dat er een fles wijn werd geopend om het herstel van de familieband te vieren. Vanuit zijn benen kwam een diepe vermoeidheid omhoog, die zijn lichaam zwaar en onwillig maakte. De overbuurman was klaar met afwassen; hij deed het T L licht uit en verliet de keuken. De straat was donker en leeg. Op het moment dat hij begon te denken aan de mogelijkheid om nog een keer bij De Vijfsprong te gaan kijken of T heo misschien was teruggekomen ging Jaspers mobiele telefoon. Het was Elmira. ‘Hoi,’ zei hij zachtjes. ‘Dag lieverd, met mij. Waar ben je?’ Haar stem klonk breekbaar. ‘T huis.’ ‘Bij jou thuis? Hoe gaat het met je?’ ‘Gaat wel.’ ‘Ik maak me zorgen. Kom je zo naar huis?’ Het drong tot Jasper door dat hij in het souterrain was, de woning waarin hij al lang niet meer geslapen had, en die hij zojuist thuis had genoemd. Zijn eigen slaapkamer doemde in zijn gedachten op. Hij dacht aan het bed waarin hij zo vaak alleen had gelegen en dat hij soms voor een uurtje met Gwendolijn had gedeeld. Heel even voelde hij zich weer verbonden met deze eenzame plek en leek het alsof de cantate door deze woonkamer zweefde, alsof Hamlet zelf hier aanwezig was, als een trouwe vriend die wachtte op zijn terugkeer. ‘Ben je er nog?’ vroeg Elmira. ‘Ja, ik ben er nog. Over een uurtje ben ik bij je,’ zei hij.
Hoofdstuk 21 Nadat hij Elmiras reistassen in de kofferbak van de auto had gelegd kwam ze –gekleed in een wijde katoenen broek, een wit bloesje en een kort spijkerjack– met haar vioolkist naar buiten. Jasper ging achter het stuur zitten, startte de motor en wachtte tot ze de huisdeur op slot had gedraaid, en was ingestapt. ‘Niets vergeten?’ vroeg hij terwijl ze stapvoets het woonhof uitreden. ‘Nee, ik heb alles.’ De vroege ochtendzon stond zwijgzaam boven de daken toen ze door een brede laan de stad uit reden. Met een kritische blik keek Elmira in haar make-up spiegeltje waarbij ze haar lippen tuitte en met haar hoofd kleine zijdelingse bewegingen maakte. Jasper nam een kauwgom uit het bakje bij de handrem. Nadat ze de bebouwde kom hadden verlaten zette Elmira haar zonnebril op. Een paar minuten later reden ze via een steile oprit de autosnelweg op, waar de zon door de voorruit in hun ogen scheen en haastige forenzen hen op de andere rijbaan voorbij raasden. ‘We hebben genoeg tijd,’ zei Jasper terwijl hij iets naar achteren ging zitten om zijn ogen aan het felle directe zonlicht te laten ontkomen. Ze keek op haar horloge en knikte. De vorige dag, in de loop van de middag, was Marion nog even op bezoek gekomen om de laatste details van de concertreis naar Engeland met Elmira door te nemen. Daarbij had ze verteld dat Werner haar diezelfde avond nog naar een hotel in de buurt van de luchthaven zou brengen, waar ze in haar eentje zou overnachten zodat ze wat langer kon slapen en uitgerust op reis kon gaan. Ze had voorgesteld om elkaar de volgende ochtend in de vertrekhal te ontmoeten. Elmira staarde door haar zijraam naar de weilanden langs de weg, waarin koeien stonden te grazen zonder aandacht te schenken aan het langsrijdende verkeer. Jasper dacht terug aan de vorige avond. Toen Elmira haar koffers had gepakt hadden ze samen op de bank nog een glas wijn gedronken. Hoewel hij zich had voorgenomen de sfeer aan de vooravond van haar vertrek goed te houden had hij het niet kunnen laten haar te vragen of ze wist of Marion de nacht in het hotel met Egbert zou doorbrengen. Ze had
haar glas met een wilde beweging op tafel gezet en was met grote stappen naar de keuken gelopen. Het was nog steeds druk op de weg. Elmira opende het dashboardkastje. ‘Wil je ook een dropje?’ vroeg ze zonder hem aan te kijken. ‘Nee, dank je.’ Hij stuurde de auto naar de andere rijbaan en begon een lange rij auto’s in te halen. Vanuit zijn ooghoek keek hij naar Elmira, die met een strakke gezichtsuitdrukking voor zich uit staarde. Zo had ze de vorige avond ook gekeken, toen hij tegenover haar aan de keukentafel was gaan zitten en had gevraagd waarom ze zo fel reageerde. ‘Het komt me zo langzamerhand de keel uit,’ had ze uitgeroepen. ‘Het lijkt wel alsof je de laatste weken nergens anders meer over kunt praten. Moet je niet eens een lange symfonie gaan schrijven, of zo?’ Die woorden hadden Jasper geraakt zoals een klein kind wordt geraakt als het door zijn moeder naar zijn kamer wordt gestuurd omdat ze geen tijd voor hem heeft. Even had hij gevochten tegen de neiging zijn halfvolle wijnglas tegen de witte keukenmuur kapot te smijten. In plaats daarvan was hij, met zijn armen over elkaar, vlak voor haar gaan staan. ‘Misschien ga ik maar eens met Werner praten als jullie in Engeland zijn. Het wordt tijd dat hij te weten komt wat zijn vrouw allemaal uitvreet.’ Ze had hem een kort moment verschrikt aangekeken en was toen resoluut opgestaan. ‘Als je dat doet wordt het moeilijk tussen ons,’ had ze op een onderkoelde toon gezegd, waarna ze weer naar de woonkamer was gegaan en met een tijdschrift op de bank was gaan zitten. Nadat de meeste auto’s bij een groot kantorencomplex hadden uitgevoegd werd het rustiger op de snelweg. Elmira zette haar zonnebril af. ‘Ben je niet moe?,’ vroeg ze. ‘We hebben maar kort geslapen.’ ‘Het gaat wel. En jij?’ ‘Een beetje.’ Haar stem klonk breekbaar.
Jasper had gisteravond na de ruzie nog een wandeling langs de rivier gemaakt. Toen hij rond half twaalf was teruggekomen zat Elmira, tegen zijn verwachting in, nog op de bank te lezen. Ze had schuchter uit haar boek opgekeken. ‘Ik heb op je gewacht.’ Hij was zonder iets te zeggen, maar met zijn hoofd vol gedachten, bij haar gaan zitten. Af en toe had hij naar haar bleke gezicht gegluurd. Hij had het niet meer gewaagd weer over Marion en Egbert te beginnen. Een half uur later, in bed, hadden ze elkaar een korte nachtzoen gegeven en was Elmira met haar rug naar hem toe gaan slapen. Jasper had nog lang naar het donkere plafond liggen staren, denkend aan alles wat hij nog had willen zeggen en vragen, luisterend naar haar zachte regelmatige ademhaling. Ze reden op hoge snelheid over een vierbaansweg. ‘Nog twintig kilometer,’ zei Elmira nadat ze een informatiebord waren gepasseerd. Ze keek op haar horloge. ‘We zijn ruim op tijd.’ Jasper stelde zich voor hoe Marion hen in de vertrekhal uitgelaten zou begroeten. Hij zag zichzelf de bagagekar voortduwen terwijl de zussen voor hem uit liepen, op zoek naar een koffiebar. Bij de ticketcontrole zou Marion discreet een andere kant op kijken om Elmira de kans te geven afscheid van hem te nemen. Op het moment dat de verkeerstoren vanaf de snelweg zichtbaar werd besloot Jasper dat hij Elmira bij de ingang zou afzetten en niet mee naar binnen zou gaan. ‘Hadden we hier niet in gemoeten?’ vroeg ze nadat hij de ingang van de parkeergarage was gepasseerd. Hij probeerde haar op een geruststellende manier aan te kijken. ‘Nee, ik zet je bij de terminal af en dan rijd ik meteen terug.’ ‘Oh? Waarom?’ ‘Ik wil vandaag nog veel doen.’ Hij verwachtte dat ze zou vragen wat hij dan van plan was, maar het bleef stil totdat hij de auto voor de hoofdingang tot stilstand had gebracht. Nadat ze waren uitgestapt en Jasper de reistassen op een kar had gezet kwam Elmira vlak voor hem staan. Hij zag aan haar gezicht dat ze geen ruzie meer wilde. ‘Dag lieverd,’ zei ze zachtjes. Hij liet de toon van haar stem even door zijn hoofd naklinken om er zeker van te zijn
dat haar woorden niet hatelijk bedoeld waren. ‘Dag meisje. Laat die Engelsen maar eens horen wat vioolspelen is.’ Ze glimlachte. ‘Ja. Zorg jij ondertussen goed voor jezelf?’ ‘Ik beloof je dat ik elke dag verse groenten zal eten.’ Ze omhelsde hem en legde haar hoofd tegen zijn schouder. De geur van haar pasgewassen haren vleide zich als een zachte deken over zijn gedachten. Nadat ze elkaar een zoen hadden gegeven, en elkaar nog even hadden aangekeken, liep Elmira met de bagagekar naar de ingang van de vertrekhal. Haar vioolkist hing met leren riemen als een rugzak op haar rug.
Op de terugweg probeerde Jasper steeds achter een andere auto te blijven rijden, zodat hij zijn aandacht gemakkelijker kon verdelen tussen het verkeer en zijn gedachten. Als een auto die hij een tijdje had gevolgd de snelweg verliet zocht hij meteen weer een andere op, die hem over het volgende traject kon voortslepen. Het was druk in zijn hoofd. De laatste paar minuten voordat Elmira de vertrekhal binnen was gegaan hadden hem verward. T ijdens de heenreis was er nog een stille onderstroom van verontwaardiging door hem heengegaan, een strijdbaarheid die hij op een vreemde manier prettig en duidelijk vond. Hij had verwacht met dat gevoel de komende week in te gaan, maar de onverwachte zachtheid waarmee ze afscheid van hem had genomen had hem aan het wankelen gebracht. Er was weer even een sfeer van liefde en intimiteit geweest die hem deed denken aan de begintijd van hun relatie. Van die sfeer waren ze de afgelopen weken ver verwijderd geraakt. Gisteren had Elmira zich nog een paar scherpe opmerkingen laten ontvallen. Hij hoorde het sarcasme in haar stem nagalmen. ‘Moet je niet een lange symfonie gaan schrijven?’ had ze gevraagd toen ze samen aan de keukentafel zaten. Daarmee had ze hem op een pijnlijke plek geraakt en Jasper wist dat dit ook haar bedoeling was geweest. Acht maanden geleden had hij zijn cantate voltooid en sindsdien had hij geen noot meer op papier gezet, ondanks herhaaldelijke aansporingen van Hans, en ondanks zijn verlangen naar een toekomst als componist. Hij had zijn zanglessen op het conservatorium gegeven, en op vrije dagen had hij gewandeld of met T heo in De Vijfsprong zitten praten over het leven, de kunst en de liefde. De laatste tijd gingen die gesprekken steeds vaker over Elmira, en over de affaire van Marion en Egbert. Steeds weer had T heo geprobeerd Jaspers zorgen weg te nemen
door gedichten voor te lezen, naar langslopende jonge vrouwen te wijzen of hem te smeken zijn muzikale visioenen niet te laten overschaduwen door familieperikelen. Tevergeefs. Jasper verdwaalde langzaam in een mistig landschap waarin hij het zicht op zichzelf en zijn leven verloor. De auto die voor hem uit reed minderde vaart en ging op de uitvoegstrook rijden. Jasper gaf gas om hem in te halen, keek nog even naar de andere bestuurder en zag daarna een lege snelweg voor zich waarover hij eindeloos verder leek te kunnen rijden. Zijn kwaadheid over de vijandige toon waarmee Elmira hem de vorige avond had toegesproken hield zich op de achtergrond schuil en werd overschaduwd door het schuldgevoel dat haar woorden bij hem hadden opgeroepen, een schuldgevoel dat zojuist was versterkt door het afscheid bij de terminal. In het vacuüm tussen het voltooien van de cantate en de première van het stuk had Jasper zich, zonder zich te verzetten, in een broeierige poel van passiviteit laten wegzakken. Hij dacht aan Hans, die hem meerdere keren had gezegd dat hij zich nu al moest gaan voorbereiden op de bekendheid die hij na de première zeker zou krijgen. Aangespoord door een plotseling ontwakende behoefte die bemoedigende woorden nogmaals te horen nam Jasper zijn mobiele telefoon uit zijn broekzak. Nadat hij het nummer had gekozen kreeg hij een secretaresse aan de lijn. Hij vroeg naar Hans. ‘Het spijt me, meneer. U bent een dag te laat. Hans is in Engeland.’ ‘Oh…’ ‘Ja. Hij is gisteren met vakantie gegaan. Is het dringend?’ ‘Wanneer is hij er weer?’ vroeg hij. ‘Over een week. Zal ik hem vragen of hij u meteen wil terugbellen als hij weer op kantoor is?’ Jasper antwoordde dat het geen haast had, bedankte haar en hing op. Verderop waren een paar auto’s achter elkaar aan het invoegen. Hij remde af en sloot bij het rijtje aan, ondertussen kijkend naar een oude boerderij vlak langs de snelweg. Op het gazon naast het huis stond een bejaarde vrouw naar een kleurige bloemenrand te kijken.
Aan het eind van de middag zat hij in de achtertuin. Basje lag iets verderop in de schaduw van de schuur. Op het bijzettafeltje lagen een paar lege vellen muziekpapier die
Jasper daar een paar uur geleden had neergelegd, niet omdat hij ideeën in zijn hoofd had die hij wilde noteren, maar om zichzelf eraan te herinneren dat hij componist was en binnenkort weer aan een nieuw stuk wilde beginnen. In het gras lagen twee lege bierflesjes en een pakje sigaretten. Jasper had de hele middag aan Elmira gedacht en was meerdere keren tot de conclusie gekomen dat hij –als hij een toekomst met haar wilde– de kwestie Marion zou moeten loslaten, om een minuut later weer te worden overspoeld door een opstandige woede over de manier waarop de familie Servaes met de affaire omging. Werner werd door de drie zussen systematisch om de tuin geleid, en hij, Jasper, werd geacht zijn mond te houden en het spelletje mee te spelen. Enkele keren was hij vastberaden uit zijn stoel omhoog gekomen om de telefoon te gaan halen en Werner te bellen, maar deze gedachte werd steeds weer terzijde geschoven door het verlammende besef dat hij daarmee een crisis zou ontketenen waarvan hij de gevolgen niet kon overzien. Hij had zich ook afgevraagd of Elmiras ouders wisten dat hun oudste dochter al anderhalf jaar vreemdging en hij had voorzichtig gespeeld met de gedachte om er de volgende dag op bezoek te gaan om ze uit te horen. Als hij het onderwerp terloops ter sprake zou brengen zou hij aan het gezicht van Gerrie vast wel kunnen aflezen of ze op de hoogte was. Ook dit strijdplan verwierp Jasper weer even snel als het in hem was opgekomen. Het was alsof hij, wat hij ook zou proberen om aan zijn belegering te ontkomen, alleen maar terrein kon verliezen. Hij stak een sigaret op, zich realiserend dat het zijn vijfde was en dat hij morgenochtend, als hij zijn stemoefeningen ging doen, de prijs voor deze kleine zonde zou moeten betalen. Op de schutting zat een merel te zingen, waarmee hij zijn soortgenoten vertelde dat de hoge begroeiing die de betonnen platen bedekte tot zijn territorium behoorde. Basje keek even op en sloot daarna zijn ogen weer.
Het was buiten al donker toen Jasper met het telefoontoestel op de bank zat, starend naar een briefje waarop –in Elmiras handschrift– het nummer van haar hotel in Londen stond geschreven. Een receptioniste met een licht Cockney accent had hem zojuist verteld dat Elmira niet op haar kamer was. Hij had nog gevraagd of ze zich niet vergiste waarop het meisje hem had verzekerd dat ze het juiste nummer had gedraaid en dat de telefoon echt niet werd opgenomen. Aanvankelijk was er een mild gevoel van opluchting door hem heengegaan. Als ze elkaar deze avond niet meer zouden spreken zou de herinnering aan het afscheid bij de luchthaven voorlopig niet verstoord kunnen worden door een stroef gesprek, of een nieuwe ruzie. Jasper zag op zijn horloge dat het half elf was en vroeg zich af of Elmira al in bed lag en de rinkelende telefoon had genegeerd. Hij liep naar de keuken om thee te zetten en terwijl hij bij het aanrecht
stond te wachten tot het water kookte kwam het gezicht van Hans langzaam in zijn gedachten tevoorschijn, alsof het tot dan toe met een dunne laag zand bedekt was geweest en nu, door een plotselinge windvlaag, bloot kwam te liggen. Hans was op vakantie in Engeland, had de secretaresse van het orkest gezegd. Met een beker thee in de hand liep Jasper terug naar de woonkamer en nog voordat hij weer op de bank zat zag hij een scherp beeld van Elmira en Hans die elkaar in de aankomsthal van London Heathrow met een lange omhelzing begroetten, terwijl Marion glimlachend stond toe te kijken. Op het grasperkje voor het huis stonden de drie berkenbomen zwijgend in de windstille zomeravond, als levende standbeelden op een verlaten plein. Jasper pakte de telefoon, koos Elmiras mobiele nummer en werd meteen doorgeschakeld naar haar voicemail. Haar toestel stond uit. Hij verbrak de verbinding, wachtte een paar tellen en herhaalde het nummer. ‘U bent verbonden met de voicemail van Elmira Servaes. Als u na de piep een bericht inspreekt bel ik u zo snel mogelijk terug.’ ‘Hé meisje. Slaap je al?’ Hij hoorde dat zijn stem licht beefde. ‘Ik had zin om nog even met je te praten. Ik probeer het morgen opnieuw. Kusje.’
Met kleine bedachtzame stappen liep hij heen en weer door de woonkamer, af en toe kijkend naar de telefoon die nog op de bank lag, luisterend naar de stilte in huis. Vijfentwintig minuten geleden had hij zijn bericht ingesproken. Elmira belde niet terug. Hij stelde zich voor hoe ze in dat vreemde bed in die hotelkamer in Londen lag te slapen, en hij probeerde zich als een gewond dier te verbergen voor een naderbij sluipende gedachte aan Hans, die wel eens in datzelfde bed naast haar zou kunnen liggen. Nauwgezet speurde Jasper in zijn geheugen naar de laatste keer dat Elmira –voor zover hij wist– contact met Hans had gehad. De concertreis naar Portugal en Spanje was alweer meer dan een half jaar geleden. Daarna had ze niet meer als remplaçant in het orkest gespeeld. Waarom was ze na die ene keer eigenlijk niet meer door het orkest uitgenodigd om in te vallen? En waarom had ze nooit verzucht dat ze daar teleurgesteld over was? Hij wist niet of ze in de afgelopen periode nog met Hans had gesproken. Als een versnelde film liet hij de tijd aan zich voorbij trekken in een poging te achterhalen of ze vaak alleen weg was geweest en of ze ’s avonds wel eens erg laat thuis was gekomen. Na het voltooien van de cantate had Jasper haar regelmatig over zijn telefoongesprekken met Hans verteld en hij probeerde zich nu te herinneren met wat voor blik ze naar hem had geluisterd; of haar gezicht schaamte of juist gretigheid had uitgestraald, en of ze had geprobeerd het onderwerp af te kappen of het gesprek juist
had willen rekken. Bij elke vage en onvolledige herinnering die opdook vroeg hij zich af wat hij er uit kon afleiden, zonder daar een antwoord op te vinden. Hij pakte de telefoon van de bank en bladerde door de lijst van laatst gekozen nummers. Dat van Hans stond er niet bij. Terwijl Jasper een glas cognac inschonk en in een teug leegdronk dacht hij aan Elmiras dagboek. De vorige keer dat hij daarin had gekeken was er al heel lang niet meer in geschreven, maar dat was alweer maanden geleden en het was best mogelijk dat ze nu inmiddels wel nieuwe gedachten had genoteerd. Hij liep de trap op. In de studeerkamer bleef hij even stilstaan, kijkend naar de boekenkast met partituren en vioolpartijen. Na een korte aarzeling nam hij het vioolconcert van Sibelius en een paar andere werken van de plank en gluurde hij door de ontstane opening naar de achterwand van de kast. Het schrift met de vaalgroene kaft lag er niet meer. Hij haalde nog enkele boeken weg en schoof een dikke rij etudes opzij. Niets. Nadat hij de hele plank had leeggehaald ging hij meteen verder met de volgende plank, vastbesloten het dagboek te vinden, er inmiddels van overtuigd dat hij daarin ontluisterende antwoorden zou vinden. Hij doorzocht ook een koffer met oude kleren die in de hoek stond en een leren aktetas die Elmira al lang niet meer gebruikte. Na drie kwartier zat hij uitgeput achter de piano, waarvan de klep openstond omdat hij had gekeken of ze het schrift daar misschien had verstopt. De gehele inhoud van de boekenkast lag op de vloer. Jasper sloeg de laagste toon van de piano aan en luisterde hoe de naklank langzaam uitstierf. Ook toen hij niets meer hoorde hield hij de toets nog ingedrukt, alsof hij dacht dat het geluid elk moment weer kon aanzwellen. De stilte in de kamer was een blok massief marmer dat hem omhulde en waarin hij gevangen zat. Hoe hard hij ook zou schreeuwen, niemand zou hem horen. Als Elmira werkelijk een verhouding met Hans had –en daar was Jasper op dit moment bijna zeker van– dan stond hij alleen. Marion zou het geheim vanzelfsprekend bewaren alsof het haar eigen geheim was, en als Ingeborg er ooit lucht van zou krijgen dan zou zij, voor een redelijke financiële vergoeding, haar mond ook wel houden. De familie zou de gelederen sluiten, en net als Werner zou hij, Jasper, zonder het te weten aan de leiband worden gelegd. Was het misschien beter om Elmira vaarwel te zeggen en verder te gaan met het solitaire leven dat hij bijna twee jaar geleden achter zich had gelaten? Hij stond op en begon de over de vloer verspreid liggende bladmuziek terug te zetten in de boekenkast, zonder te letten op de alfabetische volgorde waar Elmira zoveel belang aan hechtte. In deze collectie vioolmuziek bevond zich geen aanwijzing voor haar ontrouw, geen bewijs waarmee hij haar zou kunnen confronteren als ze over een week weer thuis was, en geen reden om haar te verlaten. Nadat hij nog een laatste keer in de studeerkamer had rondgekeken slofte hij naar de slaapkamer waar hij zijn kleren op de grond liet vallen en naakt onder het dekbed ging liggen. Hij wist dat de lampen in de woonkamer nog brandden maar kon het niet meer opbrengen naar beneden te gaan om ze uit te doen.
Het eerste ochtendlicht kwam, samen met het geluid van zingende vogels, door de gordijnen naar binnen en gaf een gedempte vaalgrijze kleur aan de muren. Jasper lag op zijn rug, met zijn handen op zijn buik, en keek rond in de kamer die de afgelopen uren het verduisterde decor van zijn gedachten was geweest. Aan de klerenkast hing de lichtblauwe blouse die Elmira vlak voor haar vertrek nog uit haar reistas had gehaald. Basje lag aan het voeteind te slapen. Door de openstaande deur gingen Jaspers gedachten via de overloop naar de studeerkamer waar hij de vorige avond naar het dagboek had gezocht. Nadat hij na middernacht naar bed was gegaan had hij zich nog lang afgevraagd waar dat groene schrift zou kunnen liggen. Uiteindelijk had hij de conclusie getrokken dat Elmira het waarschijnlijk had meegenomen naar Engeland. Hij had gemerkt dat die gedachte hem niet paniekerig maar juist rustig maakte, en hij geloofde dat deze verklaring het bewijs leverde dat er niets verontrustends gaande was. Als ze in Londen een rendez-vous met Hans had zou ze het dagboek niet hebben ingepakt. Juist niet, vond Jasper. Omdat ze haar dagboek bij zich had verwachtte ze blijkbaar dat ze veel alleen zou zijn. Hij was even ingedommeld en toen hij kort daarna weer wakker werd had hij aan zijn stijve lid gevoeld en aan Elmiras naakte lichaam gedacht. Ze had hem met een zachte glimlach aangekeken en hij was schreeuwend klaargekomen. Daarna had hij weer even geslapen en nu, terwijl hij naar het schemerige plafond lag te kijken en zag hoe de nieuwe dag langzaam de slaapkamer binnenkwam, voelde hij dat hij van Elmira hield. Gisteravond waren zijn gedachten over Hans met hem op de loop gegaan. Hij had zich onnodig zorgen gemaakt. Over een paar uur zou hij haar bellen om te vragen hoe het met haar ging. Hij zou haar zeggen dat hij haar miste en hij zou luisteren naar haar stem, waarvan de klank hem altijd veel meer vertelde dan de woorden die ze tegen hem sprak. In de loop van de dag zou hij haar bladmuziek in de boekenkast alfabetisch gaan ordenen.
Hoofdstuk 22 ‘Wil jij de auto in de garage zetten?’ vroeg Elmira. ‘Dan zal ik de boodschappen opbergen.’ ‘Oké. Zal ik je eerst helpen alles naar binnen te dragen?’ ‘Graag.’ Ze liep voor hem uit naar de keuken en wachtte tot Jasper de volle tassen bij de koelkast had neergezet. Vlak voordat hij zich omdraaide om weer naar buiten te gaan keek hij haar vluchtig aan. Op haar gezicht waren geen gedachten te lezen. Ze begon meteen met uitpakken. Nadat hij de voordeur dicht had getrokken liep hij naar de auto, waar hij op de motorkap ging zitten en een sigaret opstak. Het was een windstille middag in juli. Hoewel de zon zich al de hele dag achter het gesloten wolkendek had schuilgehouden was het buiten behaaglijk warm. Jasper keek naar de lucht, blies zijn rook omhoog en zag hoe die zich langzaam in de lichtgrijze achtergrond oploste. In de supermarkt, en op de terugweg naar huis, hadden Elmira en hij weinig tegen elkaar gezegd, zoals ze al dagenlang niet veel tegen elkaar zeiden. Ze gaven elkaar elke ochtend bij het ontwaken een zoen, bespraken de dag die voor hen lag, wie er zou koken en hoe ze de andere huishoudelijke taken zouden verdelen. ’s Middags speelde Elmira in de studeerkamer viool terwijl hij beneden aan de eettafel over zijn muziekpapier gebogen zat en zo nu en dan een paar noten noteerde. Na de avondmaaltijd dronken ze koffie. Hij gluurde op onbewaakte momenten wel eens naar haar gezicht om haar stemming te peilen en hij wist dat ze dit ook merkte. Maar het ontbrak hem aan energie en moed om de omzichtige hoffelijkheid te doorbreken. Het onderwerp Marion was inmiddels taboe verklaard en over Hans wilde hij al helemaal niet beginnen omdat alles wat hij daarover zou willen zeggen en vragen uitsluitend was gebaseerd op vermoedens, intuïtie en vage aanwijzingen. Hij trapte zijn sigaret uit, reed de auto in de garage en slenterde via de tuin naar de achterdeur. Elmira zat aan de keukentafel een tijdschrift te lezen. Op het aanrecht stond een pot versgezette thee. Hij schonk twee bekers in, zette er een bij haar op tafel en nam de andere mee naar de woonkamer. Het rode lichtje van het antwoordapparaat knipperde. Jasper drukte op de knop om het bericht af te spelen en ging bij het raam naar buiten staan kijken.
‘Hallo luitjes. Gaat het goed met jullie?’ Het was de stem van Hans die het, zoals gebruikelijk, niet nodig vond zijn naam te zeggen. ‘Ben je druk met het componeren van nieuwe meesterwerken, Jasper?’ Aan het snelle tikken van haar hakken op de houten vloer hoorde Jasper dat Elmira haastig de kamer binnenkwam. ‘Maar daar belde ik eigenlijk niet voor. Elmira, wil je mij even terugbellen? Tot later dan maar hè? Saluut.’ Jasper draaide zich om en zag haar peinzend naar het antwoordapparaat kijken, alsof ze daarin het gezicht van Hans meende te zien. Ze wilde terug naar de keuken lopen, bedacht zich, en ging zonder iets te zeggen op de bank zitten, waar ze het telefoontoestel oppakte en met een snelle beweging van haar duim een nummer intoetste. Terwijl ze wachtte tot er werd opgenomen sloeg ze een been over het andere. Haar afwachtende blik veranderde plotseling in een brede glimlach. ‘Hoi Hans, met Elmira.’ Ze klonk alsof ze een jarige vriendin feliciteerde. ‘Hallo… ja, goed hoor… ja dat klopt… eh, jij had me gebeld?’ In een langzame beweging keerde ze haar hoofd van Jasper af. ‘Nee…, ja, ik begrijp het. Inderdaad.’ Jasper liep enkele passen, tot hij haar gezicht weer zag. ‘Ja, natuurlijk ben ik beschikbaar,’ riep ze. ‘Leuk.’ Haar lach was kinderlijk en opgetogen. Toen ze zag dat Jasper haar aanstaarde rechtte ze haar rug en tuurde ze bedachtzaam naar het raam. ‘Goed, prima…, doen we.’ Hij nam een slok thee, deed alsof hij ook naar buiten keek, maar bleef haar in de hoek van zijn gezichtsveld observeren. ‘Afgesproken!’ Heel even verscheen er opnieuw een beginnende lach rond haar lippen die ze meteen weer rechttrok. ‘Dat bespreken we dan nog wel. Oké. Tot later…, dag Hans.’ Jasper ging aan de eettafel zitten en begon aandachtig een half beschreven vel muziekpapier te bestuderen. Het duurde lang –te lang, vond hij– voordat ze opstond en naar hem toekwam. ‘Ik heb spannend nieuws,’ zei ze uiteindelijk. Hij keek op van zijn papieren en wachtte af. ‘Ik speel in oktober mee.’ ‘Wat bedoel je?’ vroeg hij. ‘Bij de uitvoering van je stuk, suffie.’ Een paar tellen lang staarde Jasper naar haar met de blik van een slaapwandelaar die ’s
nachts op de gang iemand tegenkomt. De spieren in zijn gezicht verslapten en zijn onderlip zakte weg. Hij zag Elmira met haar viool op een podium zitten, omringd door de andere orkestleden die zijn cantate aan het spelen waren. Tevergeefs zocht dit beeld in zijn hoofd aansluiting bij alle verwachtingen die hij tot nu bij de première had gehad. ‘Ben je blij?’ vroeg ze. Hij knikte. ‘Hebben ze te weinig eerste violisten?’ vroeg hij om tijd te winnen. Ondertussen zag hij Hans lachend in zijn kantoor zitten, met de telefoon in de hand en zijn voeten op het bureaublad, pratend met Elmira. ‘Ik denk het. Leuk hè?’ Haar stem was hoger en zangeriger dan anders. ‘Ik vind het hartstikke leuk.’ Ze klonk verrukt. ‘Ja, dat is…, leuk…,’ zei hij peinzend. Hij stond voor een uitgestrekt landschap waarin tientallen kronkelende paden lagen die hij, na het horen van dit nieuws, zo snel mogelijk moest gaan verkennen. Elmira had opwinding in haar ogen. Haar afstandelijkheid van de afgelopen dagen was verdwenen. Hij zocht naar een passende reactie maar elk woord dat zich aandiende werd overwoekerd door de vele ontkiemende gedachten die allemaal ruimte nodig hadden. ‘Ik ga Marion bellen,’ zei ze, terwijl ze naar hem bleef lachen. Hij stond op van zijn stoel. ‘Doe dat maar. Ik ga ondertussen een stukje langs de rivier lopen.’
Ondanks het bewolkte weer was het druk op het water. Jasper zat op een houten bankje op de oever en zag kleine en grotere plezierboten in beide richtingen langs varen. Verderop gleed de veerboot voortdurend heen en weer om voetgangers en fietsers over te zetten. Een groep kwetterende kokmeeuwen hield zich bij de oude stad op, in de buurt van de kade, waar toeristen stukjes brood in het water gooiden. Na het korte telefoongesprek had Elmira het nieuws over het concert in oktober verteld. Ze had Jasper met een gelukzalige blik aangekeken. Het afgelopen uur, turend naar het stil stromende rivierwater, had hij zich afgevraagd waarom er zoveel onrust in hem rondwaarde. Hij was geschrokken. Het vooruitzicht dat Elmira –op uitnodiging van Hans– bij zijn première in oktober zou meespelen was een inbraak, een verkrachting bijna. Tegen zijn wil waren Hans en Elmira zijn wereld binnengedrongen. Ze hadden zich die langverwachte avond in oktober toegeëigend. Jasper zag haar weer met het
telefoontoestel op de bank zitten. Als een schuw en angstig hondje had hij om haar heen gedrenteld, omdat hij elke uitdrukking op haar gezicht wilde zien, alsof hij daaraan kon aflezen of ze al met Hans naar bed was geweest. Jasper wist zeker dat Elmira zijn gedrag had opgemerkt en hij was ervan overtuigd dat ze had geprobeerd haar gevoelens te maskeren. Vorig jaar had ze het geheim van Marion en Egbert voor hem willen verbergen, en nu verborg ze haar verlangen naar Hans met evenveel vasthoudendheid. Zo zag Jasper het. Misschien hadden Elmira en Hans al lang geen contact meer gehad en was ze daarom zo blij dat hij weer eens had gebeld. In de vijf seconden tussen het ophangen van de telefoon en het vertellen van het nieuws had ze haar vrolijkheid haastig getransformeerd naar een vorm waarmee ze hem, Jasper, onder ogen kon komen. Onder de geestdrift waarmee ze hem het goede nieuws over het concert had gebracht brandde een verzwegen hunkering die eindelijk bevredigd zou gaan worden. Het is een bekend trucje, dacht Jasper: de energie van een geheim gebruiken om de geloofwaardigheid van de leugen te voeden. Hij zou er niet intrappen. Het was duidelijk. Elmira had een affaire met Hans. In het midden van de rivier vaarde een klein jacht voorbij. De man achter het roer droeg een witte kapiteinspet en keek trots over het water. Op het dek zat een vrouw in bikini onderzoekend naar Jasper te kijken. Ze zwaaide. Hij wilde terugzwaaien maar de mogelijkheid dat de man het zou zien weerhield hem. Terwijl de boot onder de oude brug door gleed dacht Jasper terug aan de afgelopen herfst, toen Elmira met het orkest in Spanje en Portugal had gespeeld. Hans was als artistiek leider vanzelfsprekend meegereisd en Jasper had gedurende die hele week met angst gedacht aan wat er allemaal kon gebeuren op een zachte avond in Madrid of tijdens een wandeling aan de haven van Lissabon. Onderweg naar huis, nadat hij haar van de luchthaven had opgehaald, had ze kalm en opgewekt over de concerten verteld. Het was goed gegaan. Ze had een compliment van de concertmeester gekregen en de staf was tevreden geweest. Jasper had niets verontrustends in haar stem gehoord en zijn zorgen waren geleidelijk door haar nabijheid in slaap gewiegd. In de maanden daarna waren de vermoedens over Hans en Elmira af en toe terug gekomen, als wolken vulkanische as die plotseling uit de aarde opstijgen en zich na een paar angstige dagen weer in de atmosfeer oplossen, zonder dat de vulkaan is uitgebarsten. Vandaag werd zijn achterdocht aangewakkerd door het korte telefoontje met Hans en dit keer sneed de gevreesde realiteit zich dieper dan voorheen bij hem naar binnen. In elk lachje op Elmiras gezicht en in elke kleine afbuiging van haar stem lag een boodschap die hij niet meer kon negeren. Misschien zou hij haar voorstellen om binnenkort samen bij Hans op bezoek te gaan. Dat zou hem de gelegenheid geven die
twee in elkaars nabijheid te observeren. Jasper huiverde bij de gedachte dat hij dan getuige zou kunnen zijn van een niet te verhullen hartstocht. Een zweterige angst brak in hem los toen hij zich voorstelde dat hij terugkwam van de WC, de deur van het kantoor opende, en nog net zag dat Elmira en Hans elkaar zojuist hadden omhelsd, en schichtig terugliepen naar hun stoelen. Jasper keek op zijn horloge. Het was kwart over vijf. Een kwartier geleden was hij, turend naar het rivierwater dat sloom tegen de oever klotste, tot de vaste overtuiging gekomen dat Elmira vreemdging. Hij had ten einde raad besloten dat het voorbij moest zijn, dat alle frustratie en alle twijfel hem boven het hoofd groeiden, en dat hij vandaag nog met al zijn spullen terug naar het souterrain zou gaan. Die zekerheid had tien minuten geduurd. Nu twijfelde hij weer en vroeg hij zich af of zijn conclusies niet voorbarig waren. Kon hij zijn intuïtie geloven of zag hij gevaren die in werkelijkheid niet bestonden? Hij besloot naar huis te wandelen. Misschien zou hij Elmira voorstellen om in de binnenstad te gaan eten, en misschien zou hij dan tot een definitief inzicht komen.
Toen hij het huis binnenkwam hoorde hij het geluid van kletterend water uit de badkamer komen. Hij schonk een glas wijn in en ging aan de eettafel zitten. Zijn papieren lagen nog verspreid over het tafelblad, ongeordend, zoals hij ze had achtergelaten. Terwijl hij door het raam naar de achtertuin staarde, en de indruk had dat het buiten lichter werd en dat het wolkendek weldra zou openbreken, werd de douchekraan dichtgedraaid. De deur van de badkamer ging open en Jasper hoorde Elmira luid zingend naar de slaapkamer lopen om zich af te drogen en aan te kleden. Hij dacht terug aan haar telefoongesprek met Hans en zag opnieuw hoe ze haar glimlach wegdrukte en haar gezicht probeerde te verbergen. In de klank van haar stem had hij een wulpse vrolijkheid gehoord. Daarin had hij zich toch niet vergist? Hij wierp een blik op het vel muziekpapier dat voor hem op tafel lag. Op de eerste balk stond een korte melodie die hij eerder vandaag had bedacht en waarvan hij vervolgens steeds nieuwe variaties had genoteerd, zonder te kunnen beslissen welke de beste was. Hij neuriede de laatste versie en trommelde ondertussen met twee vingers op tafel. Toen hij ophield was het stil in huis. Hij nam een slok wijn, stond op van zijn stoel en ging de trap op. Elmira zat in de slaapkamer op het krukje voor haar kaptafel. Ze droeg haar grasgroene jurk en was zich aan het opmaken. ‘Hoi. Je bent er weer,’ zei ze, terwijl ze doorging met het aanbrengen van haar oogschaduw. ‘Ik heb je niet binnen horen komen.’
‘Je stond onder de douche.’ ‘Was het fijn bij de rivier?’ ‘Ja.’ ‘Mooi zo.’ ‘Ik dacht…, misschien kunnen we in de stad een hapje gaan eten,’ zei hij, zich ondertussen afvragend waarom ze zich mooi zat te maken. ‘Oh? Maar ik heb een afspraak…,’ antwoordde ze. Ze vertelde dat ze met een vriendin had afgesproken en over tien minuten moest vertrekken. ‘Dat wist ik niet.’ ‘Jawel. Dat heb ik je gisteren ook al verteld,’ zei ze terwijl ze haar lipstick uit haar handtas haalde. Jasper ging op het bed zitten en zag hoe ze de rode glimmende punt met een beheerste beweging over haar getuite lippen bewoog. ‘Ik wist het echt niet,’ zei hij. Ze keek hem via de spiegel met een begrijpend lachje aan alsof ze wilde zeggen dat hij zich vergiste, en dat ze het hem vergaf. Hij zweeg en probeerde haar blik te mijden toen ze haar gezicht voor de laatste keer controleerde en haar tas dicht ritste. Terwijl ze wegliep zag hij dat ze haar donkerbruine pumps droeg. Pas toen ze helemaal onderaan de trap was stond hij op van het bed om ook naar beneden te gaan. ‘Er staat nog een restje van gisteren in de koelkast,’ zei ze met de autosleutel in haar hand. ‘Ga je met de auto?’ vroeg hij. ‘Ja, laat ik dat maar doen want het kan best laat worden.’ Ze kwam naar hem toe om hem een zoen te geven. ‘Waar heb je afgesproken?’ ‘Bij De Gouden Waag. Nou, dag…, geniet van je avond hè?’
‘Tot straks. Veel plezier.’ Hij keek haar na terwijl ze door de achtertuin naar de garage liep. De stilte kwam als een onzichtbaar gas uit de muren tevoorschijn. Jasper pakte zijn wijnglas van tafel, nam een slok en verzette zich tegen de neiging om naar buiten te rennen, Elmira tegen te houden en haar te vragen thuis te blijven. Een paar tellen later hoorde hij de auto wegrijden.
Nadat hij nog ruim een half uur besluiteloos aan tafel had gezeten, was Jasper opgestaan en had zijn fiets uit de schuur gehaald. Hij was over het fietspad, langs het winkelcentrum, naar de oude brug gereden, waar hij een paar minuten had stilgestaan om naar het gladde wateroppervlak te kijken. Daarna was hij verder het centrum ingereden. Op de hoek van een smalle steeg had hij zijn fiets aan een lantaarnpaal vastgemaakt. T ien meter verderop was de ingang van café De Gouden Waag. Hij stond in de steeg, tegen de blinde muur van het hoekpand een sigaret te roken en om zich heen te kijken of niemand hem zag. Elmira zou al lang binnen moeten zijn. Tenminste, als ze de waarheid had gesproken en echt een afspraak in dit café had. Het liefst was Jasper naar binnen gegaan om met eigen ogen te zien of ze met haar vriendin aan een van de tafels zat, maar het risico was te groot. Ze zou hem met een speurende blik bij de ingang kunnen zien staan, en ze zou meteen weten dat hij haar was gevolgd. Even overwoog hij om een toevallige voorbijganger aan te spreken en die te vragen –in ruil voor wat geld– in het café te gaan kijken of er een vrouw in een groene jurk zat. Terwijl Jasper dit plan verkende schoot hem te binnen dat Elmira haar auto, als ze naar De Gouden Waag ging, altijd in de parkeergarage van een nabij gelegen kantoorgebouw zette. Hij hoefde alleen maar te gaan kijken of de auto er nu ook stond. Over een paar minuten zou hij weten of ze gelogen had. De stalen deur viel met een doffe klap achter hem dicht. Jasper liep door een smalle, door bleke T L-buizen verlichte gang die leidde naar een donkere trappenhal. Tegen de betonnen muur stonden twee betaalautomaten. Op een half gescheurd wit plastic bord was in zwarte letters aangegeven dat er twee ondergrondse parkeerlagen waren. Jasper liep verder, ging de trap af en kwam uit in een grijze schemerige ruimte waarin zich twee rijbanen bevonden die aan de uiteinden door U bochten met elkaar verbonden waren, waardoor het geheel op een racecircuit leek. Aan weerszijden van elke baan stonden rijen auto’s zij aan zij geparkeerd. Er hing een muffe schimmelige geur in de lucht. Aan een donkere betonnen zuil was een bewakingscamera gemonteerd, die was gericht op de trappenhal waardoor Jasper zojuist was afgedaald. Ergens in het gebouw zat een bewaker via een televisiescherm naar hem te kijken. Terwijl hij aan zijn speurtocht tussen de
geparkeerde auto’s begon zag Jasper aan de zijmuur weer een camera hangen, en iets verderop aan het lage plafond nog een. Hij voelde opzichtig in zijn broekzakken, alsof hij zijn sleutel zocht, en keek ondertussen om zich heen. Aan het einde van de eerste baan had hij Elmiras auto nog niet gevonden. Hij liep met de U-bocht mee, zag in de hoek weer een camera hangen, en begon de volgende twee rijen auto’s te doorzoeken. Om geen argwaan te wekken bleef hij in een rustig tempo in het midden van de rijbaan wandelen, waarbij hij zijn huissleutel af en toe speels omhoog gooide en weer opving. Hij realiseerde zich dat hij, terwijl hij Elmira controleerde, zelf ook gecontroleerd werd, en dat hij zijn bewaker om de tuin aan het leiden was, zoals Elmira dat met hem, Jasper, misschien ook wel probeerde te doen. Zonder veel aandacht aan die gedachte te schenken liep hij verder, en bekeek hij elke auto die hij passeerde, totdat hij zijn rondje over het circuit had afgemaakt, en weer bij het beginpunt was aangekomen. Hij had goed rondgekeken en wist nu dat Elmiras auto niet op deze verdieping stond. Nadat hij de trappenhal weer was binnengegaan om verder af te dalen naar de volgende parkeerlaag bleef hij, buiten het zicht van de bewakingscamera’s, even stilstaan. Als hij haar auto daar beneden ook niet zou vinden kon hij met een gerust hart De Gouden Waag binnengaan. Elmira zou hij daar niet aantreffen. Alles zou duidelijk zijn. Hij zou naar huis gaan en op de bank wachten tot ze –misschien pas diep in de nacht– in haar groene jurk thuis zou komen. Rustig, en zonder veel uitleg te geven, zou hij afscheid van haar nemen, zijn spullen pakken, en vertrekken. Jasper voelde een allesomvattende triomf naderen en liep langzaam, trede voor trede, naar beneden om zijn zoektocht te voltooien, ervan overtuigd dat hij Elmira binnen enkele minuten zou gaan ontmaskeren. Ook hier hingen camera’s aan de muren en aan het plafond. Jasper keek even rond en zag dat deze ruimte nog lang niet vol was. Alleen vooraan, vlakbij de trappenhal, stonden enkele auto’s. Terwijl hij daar naar toe liep keek hij glimlachend in de lens van een camera, alsof hij een blik van verstandhouding naar de bewaker wilde sturen. Hij nam niet de moeite zijn sleutel uit zijn broekzak te halen. Met een bevroren gezicht bleef hij stilstaan, starend naar de tien of twaalf auto’s die in een perfecte rechte rij naast elkaar stonden. Hij zoomde in op het nummerbord dat hem een schok van herkenning gaf. Verscholen achter een hoge bestelwagen stond Elmiras auto, roerloos als een monnik die op zijn knieën, diep voorovergebogen en in opperste onderwerping in het avondgebed opging. Jasper hoorde een deur dichtvallen en keek verschrikt om. ‘Goedenavond meneer.’ Er kwam een man in een donkerblauw uniform op hem af. ‘Kunt u uw auto niet vinden?’ De man stond binnen enkele tellen vlak voor hem en keek hem vragend aan. Zijn stem was vriendelijk. ‘Kan ik u misschien helpen?’
‘Eh nee…, ja…, nee…, ik zoek mijn vrouw.’ ‘Uw vrouw? Die is hier niet, meneer. Dan zou ik haar zeker op mijn scherm gezien hebben.’ ‘Ja, dat begrijp ik,’ zei Jasper. Hij haalde diep adem en besloot niet naar uitvluchten te gaan zoeken. ‘Het spijt me. Ik ga weer naar buiten.’ ‘Dan loop ik met u mee, meneer. Ik moet toch die kant op.’
Onderweg naar het souterrain deed Jasper geen moeite om zijn verwaaide gedachten op orde te krijgen. Op de automatische piloot fietste hij door de oude straten, en half versuft ging hij de tuin van de familie Van Bommel binnen om zijn fiets in de houten tuinhut te stallen. Gwendolijn stond in het gras bij de lindeboom haar bloemenperk te inspecteren, gekleed in een strakke suède rok en een witte mouwloze blouse. Ze keken elkaar schuw aan, aarzelden even, en begroetten elkaar met een voorzichtig lachje, waarna Jasper naar de achterdeur wandelde. Pas toen hij met een glas wijn in de fauteuil bij het raam zat, en de straat als een verlaten bühne voor hem lag, ging hij in gedachten terug naar het moment waarop hij de auto van Elmira had gevonden. Ze was dus naar De Gouden Waag gegaan, zoals ze had gezegd. Dat was niet echt bewezen, realiseerde Jasper zich, want ze kon haar auto in die garage hebben geparkeerd om vervolgens toch naar een ander restaurant te gaan, maar die onwaarschijnlijke mogelijkheid verkoos hij te negeren. Ze had vanavond geen geheime afspraak met Hans want dan zou ze een locatie buiten de stad hebben gekozen, en niet een café in de binnenstad waar ze door bekenden zou kunnen worden gezien. Op dit moment zat ze dus met haar vriendin te eten en bij te praten, in de veronderstelling dat Jasper thuis was, onbewust van de wanhoop die hem vandaag had gekweld. Ze wist niet dat hij als een angstige en uitgehongerde hond achter haar aan was gelopen, en in de parkeergarage naar haar auto had gezocht. Hoewel zijn achterdocht geen onherstelbare schade had aangericht, en hij Elmira straks gewoon onder ogen kon komen, wist hij dat hij de bodem had geraakt. Dieper kon hij niet wegzakken. Dit mocht nooit meer gebeuren. Hij besloot dat hij zijn eigen hand zou afhakken als hij zichzelf nog een keer zo zou vernederen. Boven de daken van de stad trok het ijle avondlicht zich in stilte terug. Weldra zou de lucht donker zijn en zouden de straatlantaarns aanspringen. Op de vensterbank van de overbuurman zat een kat waakzaam om zich heen te kijken. Jasper stond op om een paar schemerlampen aan te doen en een CD op te zetten. Terwijl de eerste harptonen
van Stravinsky’s Orpheus in een wandelende cadans uit de luidsprekers kwamen, sjokte Jasper naar de slaapkamer, waar hij zijn kleren op bed gooide en zijn kamerjas aantrok. Voordat hij de lamellen sloot keek hij nog even naar buiten. Gwendolijn was niet meer in de tuin. Waarschijnlijk zat ze naast haar man op de bank T V te kijken. Of misschien was ze op haar computer aan het zoeken naar foto’s van naakte mannen en fantaseerde ze daarbij over een orgie waarvan zij het hitsige middelpunt was. In een reeks vertraagde filmbeelden zag Jasper haar –twee jaar geleden– naast zich liggen en hoorde hij haar weer vertellen over de nieuwe spelletjes die ze had bedacht. Hij ging op bed liggen, deed zijn ogen dicht en maakte vanaf dat moment deel uit van een tafereel waarin hij haar, samen met een andere naakte man, over haar hele lichaam aanraakte. Gwendolijn slaakte korte hijgerige kreten en riep dat de mannen elkaar ook moesten aanraken. Jasper keek naar haar rood aangelopen gezicht en zag plotseling de ogen van Elmira die hem vragend aankeken. Vanaf dat moment lag niet Gwendolijn maar Elmira op zijn bed, en het volgende ogenblik was Hans de andere man die haar, samen met Jasper, betastte. Hij opende zijn ogen en haastte zich naar de badkamer, waar hij zijn gezicht minutenlang met koud water waste. Hij schonk nog een glas wijn in en ging weer in zijn fauteuil zitten. De muziek was afgelopen. Het was stil in huis. Er was niemand op straat, en vanuit de bovenverdieping klonken geen voetstappen. Bij de overbuurman brandde alleen een klein lampje in de slaapkamer. Hoewel Jasper niet had gegeten, en zijn maag leeg aanvoelde, had hij geen trek. Zijn lichaam was moe en onwillig. Hij zag op zijn horloge dat het bijna tien uur was. Elmira had gezegd dat het vanavond laat kon worden. Als hij in het souterrain zou blijven, zonder haar iets te laten weten, zou ze hem straks zeker bellen. Ze zou hem vragen waarom hij niet bij haar was en hij zou niet weten wat hij moest zeggen. Jasper nam een slok en probeerde te bedenken wat het antwoord zou kunnen zijn. Hij zou haar niet vertellen dat hij naar haar auto had gezocht, en hij zou ook niets zeggen over de onrust die Hans bij hem teweeg had gebracht. Het was alsof deze dag allang voorbij was, alsof dat telefoongesprek in een ver verleden lag en zijn zoektocht in de parkeergarage nooit werkelijk had plaatsgevonden. Zijn gedachten over Elmiras ontrouw leken verpakt in doorzichtig cellofaan, nog wel zichtbaar maar niet meer aan te raken. De woorden die urenlang door zijn hoofd hadden geraasd waren oud en traag geworden en zouden binnenkort helemaal tot stilstand komen, als een uitgeput trekpaard dat weigert nog een stap te zetten. Jasper wilde alleen nog maar tegen Elmira aanliggen, met zijn ogen dicht, huid tegen huid, onder een koesterende deken. Het enige wat hij van haar wilde horen was dat alles goed zou komen. Daarna wilde hij in een diepe slaap wegzinken. Hij stond op uit zijn fauteuil, deed de lampen een voor een uit, en liep naar de slaapkamer om zich weer aan te kleden. Over twintig minuten zou hij in het huis van
Elmira zijn. Daar zou hij op haar wachten.
Hoofdstuk 23 ‘De tijd gaat snel, Jasper,’ zei de kastelein van De Vijfsprong. Hij zette een kop koffie op tafel en wees door het raam naar de eikenboom op het plein. ‘Over een paar weken is hij helemaal verkleurd.’ Jasper keek met hem mee naar de goudbruine accenten in het nog overwegend groene loof. Onder de boom stond een man door de lens van zijn fotocamera naar boven te kijken. ‘Die denkt dat hij de tijd kan stilzetten,’ zei Jasper. De kastelein dacht even na en antwoordde dat hij zelf ook graag fotografeerde. ‘Vooral met dit mooie herfstweer,’ zei hij terwijl hij naar de bijna onbewolkte lucht keek. ‘Dat levert mooie plaatjes op.’ Jasper bedankte hem voor de koffie, nam een slok en draaide zich weer naar het raam. T heo zou nu wel snel komen. Het was kwart voor drie. Twee uur geleden was Jasper uit het huis van Elmira weggegaan. Marion vierde vandaag haar verjaardag en de hele familie zou vanmiddag op bezoek komen. Jasper zou ook meegaan. Vanochtend, tijdens het ontbijt, had Elmira gezegd dat de gasten rond half vier werden verwacht, maar dat ze graag wat eerder wilde gaan om haar zus te helpen met de voorbereidingen. ‘Oké,’ had Jasper geantwoord. ‘Rond half twee dan maar?’ ‘Perfect. Dan kan ik van tevoren nog een paar uurtjes studeren.’ Twee dagen geleden had ze haar partijen voor het concert via de post ontvangen. Behalve de cantate van Jasper stonden er werken van Schubert en Debussy op het programma. Elmira wilde alles een keer doorspelen voordat ze naar het verjaardagsfeest gingen. T ijdens het opruimen van de ontbijttafel had Jasper gevraagd of Marion veel mensen had uitgenodigd. ‘Oh ja…,’ had Elmira gezegd terwijl ze het brood in de keukenkast opborg. ‘Dat wilde ik je nog vertellen…, Egbert komt ook.’ Jasper staarde nog steeds naar de eikenboom en probeerde zich te herinneren hoe het
gesprek vanaf dat moment verder was gegaan, en hoe de sfeer in korte tijd was verslechterd. Aanvankelijk was hij alleen verbaasd geweest. ‘Weet Werner dat ook al?’ had hij gevraagd. ‘Ja hoor.’ ‘Kent hij Egbert dan?’ ‘Ja, ze hebben elkaar wel eens ontmoet.’ Vervolgens was Elmira naar boven gegaan en even later had Jasper gehoord dat ze haar viool aan het stemmen was. De vrouw van de kastelein stond achter de bar dromerig voor zich uit te staren. Jasper zwaaide met gestrekte arm naar haar. Nadat hij haar blik had gevangen wees hij naar zijn lege koffiekop. Ze knikte begrijpend en liep naar de espressomachine. Het sissende geluid van heet water –dat onder hoge druk door gemalen koffie wordt geperst– vulde het café, en Jasper zag zichzelf thuis de trap oprennen, de deur van Elmiras studeerkamer openduwen en met zijn armen over elkaar tegen de deurstijl leunen. ‘Ik neem aan dat Werner denkt dat Egbert gewoon een vriend van Marion is?’ had hij gevraagd. ‘Wat denk je zelf?’ Ze had hem kort, met een verontwaardigde blik aangekeken en was vervolgens doorgegaan met het stemmen van haar viool. Jasper was meteen weer omgedraaid en naar beneden gegaan, waar hij zittend op de bank, met zijn ogen gefixeerd op de muur had besloten dat hij niet mee zou gaan naar het verjaardagsfeest. ‘Voila. Een koffie voor meneer.’ De kasteleinsvrouw keek hem lachend aan. ‘T heo zal zo ook wel komen,’ zei ze. ‘Hij zal blij zijn dat je er bent, Jasper.’ ‘Ja, het is alweer even geleden,’ glimlachte hij. Ze keken allebei naar buiten waar de schaduw van een passerende wolk zich over het plein uitrolde. Elmira was nu met Marion hapjes aan het maken en stoelen aan het klaarzetten. Waarschijnlijk was ze nog steeds kwaad omdat Jasper er niet bij was. Toen ze later in de ochtend naar beneden was gekomen om een korte pauze te nemen had hij haar verteld dat ze zonder hem naar Marion zou moeten gaan. ‘Ik speel niet mee in dat theater,’ had hij eraan toegevoegd. Ze had zijn gezicht gepeild en gezien dat hij het meende. Na een korte, ongemakkelijke
stilte was ze weer naar boven gegaan en had Jasper nog een half uur nerveus door het huis gewandeld. Voordat hij de deur uit was gegaan had hij onderaan de trap nog even staan luisteren naar Elmira, die een fragment uit zijn cantate doornam, af en toe een maat opnieuw inzette, dan een gedeelte oversloeg, weer een ander stukje uitprobeerde, en vervolgens terugkeerde naar het begin om de hele passage achter elkaar door te spelen. Anderhalf jaar lang had hij aan die muziek gewerkt. Uiteindelijk had hij de partituur de wereld ingestuurd. En deze ochtend waren de eerste klanken, via de viool van Elmira, gedempt door de gesloten deur van haar studeerkamer, bij hem teruggekomen. Terwijl hij zijn koffie dronk, en keek naar het spel van twee kinderen die elkaar op het plein een bal toespeelden, hoorde hij de openingstonen van de compositie door zijn hoofd gaan. De eerste violen speelden een hoge, fluisterende melodie, begeleid door zachte pizzicato’s van de contrabassen, regelmatig onderbroken door een vloeiend arpeggio van de piano. Jasper zag Elmira in het orkest zitten en af en toe naar de dirigent kijken. Zoals alle musici om haar heen droeg ze zwarte concertkleding. De overige strijkers voegden zich met een reeks herhalende akkoorden aan het fragiele weefsel toe en kondigden daarmee, in een rustig ademende cadans, de eerste inzet van het koor aan: To be or not to be. In de verte, aan de overkant van het plein verscheen de bonkige gestalte van T heo. Hij kwam langzaam dichterbij, bleef even stilstaan om iets naar de voetballende kinderen te roepen, en liep weer verder toen die geen interesse in hem toonden. In gedachten verzonken stapte hij het café binnen. ‘T heo,’ riep Jasper. ‘Maestro!’ T heo kwam haastig aanlopen, gaf Jasper een lange, stevige handdruk en klopte hem op de schouder. ‘Goed je te zien, kerel.’ Hij ging zitten. ‘Ik vreesde al dat ik je niet meer zou tegenkomen in deze poel des verderfs.’ ‘Ik kon je verderfelijke invloed niet langer missen,’ zei Jasper. De kasteleinsvrouw was toegesneld. T heo bestelde een kop koffie en begon een shagje te draaien. ‘Als ik me niet vergis zal jouw ode aan Prins Hamlet binnenkort aan de wereld geopenbaard worden, Maestro.’ ‘Dat klopt. Volgende maand gaat het allemaal gebeuren.’ ‘Is het orkest al aan het repeteren?’
Jasper schudde zijn hoofd. ‘De orkestrepetities beginnen vier dagen voor de uitvoering. Zo gaat dat in die wereld. Toporkesten hebben volle agenda’s.’ T heo stond op om een asbak van een andere tafel te pakken, ging weer zitten en gaf zichzelf vuur. ‘En hoe gaat het met je schone muze, vriend?’ vroeg hij. ‘Die gaat ook meespelen,’ zei Jasper. ‘Bij de première?’ ‘Ja, bij de première.’ ‘Je klinkt alsof je zojuist op straat bent beroofd, beste vriend.’ Jasper rechtte zijn rug, keek T heo aan, en vertelde dat hij die ochtend ruzie met Elmira had gehad, omdat Egbert naar het verjaardagsfeest van Marion zou komen en Elmira nog steeds geen probleem met de situatie leek te hebben. ‘Misschien is Werner op dit moment, zonder dat hij het doorheeft, een glas wijn aan het inschenken voor de minnaar van zijn vrouw,’ riep hij. ‘En terwijl iedereen straks gezellig zit te borrelen zitten Egbert en Marion stiekeme blikken uit te wisselen. Ik vertik het om naar dat toneelstuk te gaan kijken.’ T heo was achterover gaan zitten. Hij had zwijgend geluisterd en had ondertussen naar de asbak getuurd. Toen er een stilte viel en Jasper met zijn vingers op het tafelblad begon te trommelen boog T heo zich naar voren. ‘En misschien neemt je stoute schoonzus haar jonge speeltje ook nog wel even mee naar de WC, voor een snelle wip,’ zei hij lachend. ‘Of is hun poephok daar te klein voor?’ ‘Niet grappig, T heo…, helemaal niet grappig.’ ‘Maestro, ik ga eerst maar eens wat te drinken voor ons halen.’ T heo liep naar de bar, waar hij op een kruk ging zitten en breed lachend tegen de vrouw van de kastelein begon te praten. Terwijl Jasper zijn benen naar voren stak, en vanuit zijn heupen een lome vermoeidheid omhoog voelde trekken, zag hij het gezicht van Elmira midden in het café in de lucht hangen. In aanzwellende en uitstervende golven zweefde de klank van
haar stem door de ruimte, onverstaanbaar als het binnensmonds gelispel van biddende kerkbezoekers. Over een maand zou ze met het orkest zijn cantate uitvoeren. Jasper zag zichzelf op de eerste rij van een uitverkochte concertzaal zitten, met Hans naast zich, samen met hem kijkend naar Elmira die geconcentreerd haar partij las en haar strijkstok beheerst over de snaren bewoog. Marion zou ook in de zaal zitten, misschien wel geflankeerd door Werner en Egbert. Ze zou na afloop van het concert naar Jasper zwaaien en haar duim omhoog steken om hem te feliciteren met zijn compositie. Hij zag die avond op zich afkomen als een log vrachtschip dat langzaam de haven binnen vaart en weldra met een doffe klap tegen de kade tot stilstand zal komen. ‘Het spijt me dat het zo lang duurde, vriend,’ zei T heo terwijl hij twee glazen bier op tafel zette. ‘Ik moest even bijpraten met mijn goede vriendin achter de bar.’ Hij grinnikte en hief zijn glas. Jasper ging rechtop zitten. ‘Proost, T heo. Ik ben blij je te zien.’ ‘Kijk eens naar buiten, Maestro,’ zei T heo nadat hij een slok had genomen en het bierschuim met de rug van zijn hand van zijn lippen had geveegd. Hij wees naar een man en een vrouw op het plein die –terwijl ze elkaars hand vasthielden– samen naar de herfstkleuren in de eikenboom stonden te kijken. ‘Zouden die twee mensen geheimen voor elkaar hebben?’ vroeg T heo. Jasper schatte in dat het paar jonger was dan hijzelf. ‘Misschien,’ zei hij voorzichtig en zo neutraal mogelijk, om het beginnende betoog niet meteen met zijn antwoorden te beïnvloeden. ‘Ja, misschien,’ zei T heo peinzend. ‘We weten het niet hè? Misschien heeft die man gisteren al hun geld vergokt en heeft hij het zijn vrouw nog niet verteld.’ Jasper knikte en probeerde het zich voor te stellen. ‘Het is ook heel goed mogelijk,’ ging T heo verder, ‘…dat hij, als zijn vrouw niet thuis is, haar bloemetjesjurk aantrekt en ermee door het huis loopt.’ Jasper keek weer naar het stel op het plein. De man droeg een spijkerbroek en een bruin vliegeniersjack. ‘Of hij heeft een verhouding met haar beste vriendin,’ zei Jasper. Met zijn lege bierglas in de hand draaide T heo zich om en keek naar de bar. De vrouw van de kastelein stak haar hand op en begon te tappen. Ondertussen dacht Jasper na over nieuwe geheimen die ze aan de onbekende man zouden kunnen toeschrijven.
‘Kijk, ze lopen weg,’ riep T heo. Het paar wandelde langzaam naar de rand van het plein en bleef daar opnieuw stilstaan. Terwijl ze elkaar omhelsden bracht de kasteleinsvrouw twee volle glazen bier. ‘Die vent heeft vast en zeker buitenechtelijke kinderen, bij drie verschillende vrouwen,’ zei Jasper. ‘En zij weet van niets.’ Hij knipoogde naar T heo. ‘Welke vent?’ riep de barvrouw. T heo lachte. ‘Dat mogen we niet vertellen. Dat is een geheim.’ Ze keek hem onderzoekend aan en liep aarzelend terug naar de bar, waar vandaan ze hen nog een tijdje bleef observeren. ‘Maar zijn vrouw heeft natuurlijk ook geheimen,’ ging Jasper verder. ‘Jazeker,’ zei T heo alsof hij een getuige in een rechtszaak was. ‘Mevrouw is enige tijd geleden stiekem met de pil gestopt. Ze heeft er schoon genoeg van om telkens weer van haar man te horen dat hij nog niet toe is aan kinderen. Elke avond spoelt ze zo’n klein wit snoepje door het toilet. Hij ligt dan al in bed op haar te wachten.’ ‘Wat geslepen,’ lachte Jasper. ‘Maar wat haar man ook niet weet, is dat zij vroeger een goed betaalde hoer is geweest.’ ‘Dat is een publiek geheim, Maestro. Iedere vrijdagmiddag moest ze in het Torentje komen om de minister president te pijpen. Haar eigen kerel is zo ongeveer de enige mens op aarde voor wie ze dat verborgen heeft weten te houden.’ ‘Maar wist je ook dat ze nog elke maand een leuk bedrag op haar rekening gestort krijgt, om te voorkomen dat ze er een boek over gaat schrijven?’ Jasper nam een slok en wachtte op T heo’s reactie. ‘Nee, dat wist ik niet, maar dan houdt die dame iedereen heel handig voor de gek. Ik heb namelijk uit betrouwbare bron vernomen dat ze dat boek toch aan het schrijven is, en onder een pseudoniem gaat publiceren. De uitgever heeft haar gegarandeerd dat haar identiteit geheim zal blijven. Zelfs haar man hoeft er nooit achter te komen.’ Ze draaiden hun hoofd naar het raam en keken naar het stel dat nog steeds op de rand van het plein stond. De man streelde haar haren en zij gaf hem een zoen. Nadat ze nog een keer naar de eikenboom hadden gekeken wandelden ze gearmd weg. Jasper volgde
hen met zijn ogen en zag hen in een smalle straat verdwijnen. ‘Misschien hebben ze samen een geheime affaire…,’ zei hij, ‘…en zitten hun partners thuis op hen te wachten.’ T heo keek hem aan en begon een shagje te draaien. ‘Dat is mogelijk, vriend. Maar zelfs dan hebben ze ook geheimen voor elkaar. Die man vertelt haar dat hij met zijn eigen vrouw geen seks meer heeft, en zij maakt hem wijs dat ze nooit eerder is vreemdgegaan.’ Jasper sloeg zijn ogen neer en dacht aan Elmira. Hij huiverde bij de gedachte dat zij een groot en pijnlijk geheim voor hem zou kunnen hebben. Al bijna een jaar zeurden er bange vermoedens in zijn hoofd, over haar en Hans. Hij dacht ook terug aan Carolien, die hij zeven jaar geleden had verlaten nadat hij had ontdekt dat ze hem bedroog met hun manager en vriend. ‘De wereld is een bühne, Maestro,’ zei T heo. ‘Dat zijn woorden van de tekstschrijver van jouw cantate. Het leven is een theater waarin elke acteur verschillende rollen speelt.’ ‘T he world is a stage,’ zei Jasper. ‘Weet jij hoe het verder gaat?’ T heo legde zijn shagje in de asbak en keek naar buiten, naar het plein waarop steeds weer andere mensen langsliepen, mensen die allemaal ergens vandaan kwamen en ergens naar toe gingen. ‘All the world's a stage, and all the men and women merely players; they have their exits and their entrances, and one man in his time plays many parts…’. Hij zweeg. ‘Verder ken ik het niet uit mijn hoofd.’ ‘Geen prettige gedachte, T heo.’ ‘Goede vriend, als we niet aan het toneelstuk ten onder willen gaan, zullen we mee moeten doen. Er zit niets anders op dan zelf ook onze rollen te spelen, wat er ook achter het decor gebeurt.’ Jasper keek naar de bar en naar de andere tafeltjes. In gedachten zag hij een theater. De wanden waren bekleed met donkergroen fluweel, en het koepeldak was beschilderd met voorstellingen van engelen en duivels. Vanuit de donkere zaal waren de ogen van het publiek gericht op een fel verlicht deel van de bühne waar Jasper, samen met Elmira,
om zich heen stond te kijken. Een paar meter verderop, in het cirkelvormige licht van een andere volgspot, zag hij Marion die Werner een zoen gaf, wegliep en achter de coulissen verdween, waar Egbert op haar stond te wachten. Terwijl Werner zich naar het publiek richtte en de monoloog van Hamlet begon voor te dragen, keek Elmira Jasper met een tedere blik aan. Ze streelde door zijn haren, glimlachte, en wandelde rustig het toneel af. Jasper keek haar na tot ze in het halfdonker van de coulissen aankwam, waar ze Hans met een lange omhelzing begroette. Samen met Werner declameerde Jasper enkele zinnen uit de monoloog. Vanuit de zaal klonk een zacht geroezemoes toen Marion weer op het podium verscheen. Ze had een boek in haar handen en las de opengeslagen bladzijde met onhoorbare, mompelende bewegingen van haar lippen. ‘Soft you now,’ riep Werner naar het publiek. Na een korte, diepe stilte kwam ook Elmira weer uit de schaduw tevoorschijn. Ze schreed naar het midden van het toneel, gevolgd door haar ouders die elkaars hand vasthielden, en door Ingeborg, die het Lang zal ze leven voor de jarige Marion zong. Vanuit de coulissen stond Gwendolijn met een vragende blik naar Jasper te kijken. Het gezelschap op het toneel stelde zich in een rij op, zong het feestlied met Ingeborg mee, en maakte –na een luid driewerf Hoera– een diepe buiging naar het applaudisserende publiek. Jasper zag dat T heo naar buiten zat te staren. Het was druk op het plein. De mensen liepen af en aan, stonden stil om even een praatje te maken, of keken dromerig om zich heen. De groene en goudgele bladeren van de eikenboom werden beschenen door de zon en leken zelf licht uit te stralen. In de blauwe herfstlucht hing een kleine witte wolk.
Hoofdstuk 24 Het was inmiddels donker toen Jasper over het trottoir naar zijn geparkeerde auto wandelde. Hij had zojuist afscheid genomen van de dirigent die zijn cantate de volgende dag in première zou brengen. Na de generale repetitie hadden ze in de dirigentenkamer samen wat gegeten en de laatste details doorgesproken. Ze waren het erover eens geweest dat de fermates in het slotdeel nog wat meer gevarieerd mochten worden. Dat zou meer spanning brengen in die laatste verstilde minuten. Ook hadden ze afgesproken dat Jasper morgen tijdens het applaus op het podium zou komen om een buiging naar het publiek te maken. Bij de uitgang van de concertzaal had de man hem een hand gegeven en gezegd dat hij het een prachtig werk vond en dat de uitvoering zonder twijfel een succes zou worden. Nadat hij een parkeerbon achter zijn ruitenwisser vandaan had gehaald en op zijn horloge had gezien dat het kwart voor negen was, stapte hij in de auto. Elmira was aan het einde van de middag al vertrokken. Ze waren die dag –in tegenstelling tot de voorgaande dagen– elk met hun eigen auto naar de repetitie gegaan omdat Jasper ’s ochtends les moest geven en hij vanaf het conservatorium rechtstreeks naar de concertzaal wilde rijden. Na afloop van de repetitie, vlak voordat hij naar de dirigentenkamer was gegaan had hij afscheid van Elmira genomen en beloofd dat hij rond tien uur thuis zou zijn. Ze had hem een zoen gegeven en was met haar vioolkoffer op haar rug, zwaaiend naar haar collega-violisten, naar de uitgang gelopen. Terwijl hij zijn auto door de drukke straten naar de rand van de stad manoeuvreerde liet Jasper de repetitie door zijn gedachten gaan. De dirigent had met het orkest een paar lastige tempowisselingen van de cantate doorgenomen, en daarna had hij aandacht besteed aan de inzetten van het koor en aan de balans en de stemming van enkele akkoorden van de blazers. Tenslotte had hij het hele stuk van begin tot eind doorgespeeld. Vanaf een stoel op de eerste rij had Jasper met de partituur op schoot geluisterd en meegelezen. Na het slotakkoord was hij met zijn armen omhoog bij het podium gaan staan en had hij met een theatrale beweging, als een mimespeler geapplaudisseerd. De zangers en musici –ook Elmira– hadden glimlachend naar hem gekeken en Jasper had even het gevoel gehad dat het concert al tot een goed einde was gebracht. Er was weinig verkeer op de snelweg. Het licht van de lantaarns lag als een mistige waas
op het asfalt en scheen door de ramen op het donkergrijze dashboard. Jasper gaf meer gas, hield het stuur in zijn rechterhand en liet zijn linkerarm losjes op zijn been rusten. Over een uur zou hij thuis zijn. Elmira zou waarschijnlijk met een boek op de bank zitten. Misschien zou Basje bij haar op schoot liggen. De afgelopen weken was de sfeer in huis geleidelijk verbeterd. Jasper was niet meer over Marion en Egbert begonnen en tijdens zijn wandelingen langs de rivier had hij niet aan Hans, maar aan de naderende première en aan zijn toekomst gedacht. Drie dagen geleden, na de eerste repetitie, was hij samen met Elmira naar huis gereden en hadden ze in de auto lang gepraat over de cantate. Ze had hem verteld dat ze het een prachtig stuk vond en dat ze van de andere orkestmusici ook enthousiaste reacties had gehoord. ‘Ik kreeg kippenvel toen het koor voor de eerste keer inzette,’ had ze gezegd. ‘Zo mooi…, dat moment.’ Het was stil in de auto. Jasper zette de autoradio aan, luisterde even naar een fragment van de vijfde symfonie van Beethoven, en schakelde het apparaat na een paar seconden weer uit. Hij wilde de klank van zijn eigen muziek zo lang mogelijk in zijn geheugen vasthouden. In de verte zag hij de lichten van een klein dorp en hij hoopte dat Elmira straks nog wakker zou zijn. Hij had zin om een glas wijn met haar te drinken en te toasten op een geslaagde première. Misschien zou het concert van morgen een keerpunt worden, een markering in de tijd, het begin van een nieuwe fase. Misschien zou alles vanaf nu beter gaan. Hij herinnerde zich wat T heo een paar weken geleden had gezegd: de wereld is een theater en wij zijn de acteurs. We moeten doorspelen, wat er ook achter het decor en tussen de coulissen gebeurt. Hoeveel energie had Jasper niet verbruikt in zijn strijd met Elmira, door zijn verontwaardiging over de manier waarop Werner door Marion werd bedrogen? En hoe vaak had hij zich niet door zijn bange vermoedens over Hans laten opjagen en uitputten? Straks, als hij thuis was, wilde hij naast Elmira op de bank gaan zitten en met haar het glas heffen op de toekomst. Nadat de snelweg van drie naar twee rijbanen was teruggegaan kwam Jasper terecht op een traject dat niet door lantaarns werd verlicht. Hij minderde vaart en begon –terwijl hij rustig verder reed– een melodie uit zijn cantate te neuriën, ondertussen kijkend naar de witte strepen op het asfalt die door zijn koplampen werden uitgelicht, en naar het zwarte landschap om hem heen. Het was een mooie dag geweest. T ijdens de pauze van de repetitie had hij in de artiestenfoyer met enkele musici over de cantate zitten praten. De harpiste van het orkest had Jasper een paar technische suggesties gedaan, voor het geval hij nog eens voor haar instrument zou componeren, en ze had daarbij laten doorschemeren dat ze graag wilde dat hij een trio voor fluit, altviool en harp ging
schrijven. Hij had beloofd dat hij haar binnenkort zou bellen. Op de vluchtstrook, een paar honderd meter verderop, stond een waarschuwingsbord met daarboven een groot knipperend licht. Er was iets aan de hand. Toen Jasper dichterbij kwam las hij dat de weg vanwege een spoedreparatie was afgesloten en dat hij de omleidingsborden moest volgen. Even later werd hij door fel verlichte rode pijlen naar een uitvoegstrook gedirigeerd. Nadat hij een scherpe bocht had genomen en op een andere snelweg terecht was gekomen besefte Jasper dat hij een lange omweg moest maken. Het was kwart voor tien. Hij besloot Elmira te bellen om haar te laten weten dat het wat later zou worden, en hij hoopte dat ze op hem zou willen wachten. Terwijl hij verder reed zocht hij in het dashboardkastje naar de headset van zijn mobiele telefoon en kwam hij erachter dat hij die niet bij zich had. Hij had zijn telefoontoestel al uit zijn binnenzak gehaald toen een blauw bord in de berm aangaf dat hij een parkeerplaats naderde. Daar zou hij even kunnen stoppen om rustig te bellen. Hij nam gas terug en stuurde de auto naar de uitvoegstrook. Verspreid over het terrein stonden enkele straatlantaarns die een zwak metalig licht uitstraalden, en aan het asfalt een koele kleurloze zweem gaven. Jasper reed stapvoets verder en zag zes personenauto’s achter elkaar op een parkeerstrook, langs een smal trottoir staan. Daarnaast lag een hobbelig gazon waarop enkele betonnen picknicktafels en banken stonden, bedoeld voor pauzerende reizigers die overdag hun meegebrachte boterhammen in de buitenlucht wilden opeten, maar die nu –in de duisternis van de avond– op oude verlaten altaren leken. Twintig meter naar rechts, aan de rand van het grasveld werd het terrein afgebakend door een dichte heg van manshoge struiken. Nadat Jasper achter de laatste auto in de rij was gaan staan, alsof hij aansloot voor de kassa van een drive in bioscoop, zette hij de motor uit. De stilte stroomde door de ventilatiesleuven van het dashboard de auto binnen. Jasper voelde een knagende verwarring. Er was een herinnering in hem opgekomen waaraan hij nog geen tijd en plaats kon verbinden, een naamloos beeld dat in het luchtledige zweefde en zocht naar een vaste bodem om op te landen. Toen hij speurend om zich heen keek, en een man over het gazon in de richting van de donkere heg zag lopen, besefte hij dat hij al eerder getuige was geweest van zo’n tafereel. Ruim twee jaar geleden –op een warme avond in juli– had hij op zo’n zelfde parkeerplaats gestaan, langs een andere snelweg. Toen was er een onbekende man met een baard bij hem in de auto gekomen. Hij zag zichzelf weer achter het stuur zitten, met zijn broek omlaag, in afwachting van wat er ging komen. De vreemdeling had zijn lid vastgegrepen en Jasper was willoos voor zich uit blijven staren terwijl de bewegingen tussen zijn benen
versnelden en ruwer werden. Korte tijd later was hij klaargekomen. De man naast hem had zwijgend een zakdoek tevoorschijn gehaald om zijn rechterhand af te drogen, en was uitgestapt. Met een doffe klap was de deur dicht gevallen. Stilte. Jasper herinnerde zich hoe de natte plek in zijn overhemd aan zijn buik was blijven kleven en koud had aangevoeld. Terwijl de beelden van die avond als mistslierten in zijn gedachten bleven ronddrijven zag hij in de auto die vlak voor hem stond twee silhouetten van mannenhoofden die dicht bij elkaar boven de stoelleuningen uitstaken. Aan de kleine bewegingen die ze allebei maakten viel af te leiden dat de chauffeur zijn bezoeker met de hand bevredigde. Jasper wendde zijn blik af toen de mannen elkaar begonnen te zoenen. Hij roffelde met zijn vingers op zijn knie en staarde door het zijraam naar buiten. De man die zojuist het gazon was overgestoken stond nog bij de heg te dralen en leek te wachten op een van de andere automobilisten. Zijn geduld werd beloond toen een geïnteresseerde met grote stappen over het grasveld naar hem toe liep. Zonder iets tegen elkaar te zeggen verdwenen beide mannen een voor een, via een donkere opening tussen twee struiken, uit beeld. Het schoot Jasper te binnen dat hij hier eigenlijk was om Elmira te bellen. Hij wilde juist zijn toestel pakken toen hij in de auto die voor hem stond een beweging zag. Het hoofd van de bestuurder zakte weg achter zijn stoelleuning. Even later boog het silhouet van de andere man zich zijdelings omlaag, om ook achter dezelfde leuning te verdwijnen. Zijn hoofd bevond zich in de buurt van het kruis van de chauffeur. Jasper twijfelde of hij weg zou rijden of eerst Elmira zou bellen. Bij de heg en in de auto was niets meer te zien. Het donkere parkeerterrein was leeg. In de stilte van dat moment begon Jasper te mijmeren over wat zich zojuist aan zijn blik had onttrokken, over mannen die elkaar laat op de avond opzoeken en in de beschutting van de duisternis seks met elkaar bedrijven. Hoeveel van deze heren hebben thuis een geliefde die hier niets van weet, vroeg hij zich af. ‘Zo, jij kunt weer terug naar je vrouw,’ had de man met de baard destijds tegen hem gezegd, vlak voordat hij Jaspers auto had verlaten. Vermoedden die vrouwen dat hun echtgenoten vreemdgingen, of kozen ze ervoor daar niet aan te denken? Speelden ze het spel mee zonder achter de coulissen te kijken? De twee mannen in de auto kwamen weer boven de stoelleuningen tevoorschijn. Aan de houding van hun hoofden kon Jasper zien dat ze elkaar aankeken en iets tegen elkaar zeiden. Misschien namen ze afscheid. Het rechterportier ging open. In een reflex schoot Jaspers hand naar het contactslot om de motor te starten en zo snel mogelijk weg te rijden. Hij aarzelde en wachtte. De man die zojuist nog met zijn hoofd tussen de
benen van de bestuurder had gelegen stapte uit. Terwijl de donkere gestalte omhoog kwam, zijn rug strekte en om zich heen keek, schoot er een koude kramp door Jasper heen. Door het kleurloze schijnsel van de lantaarns werd het gezicht van Werner uitgelicht. Jasper hield een moment op met ademen. Daar stond Werner, vijf meter van hem vandaan. Nog maar enkele seconden geleden was hij een anonieme schaduw geweest, een schimmige afbeelding uit een andere wereld. Nu had die schaduw plotseling een gezicht en een naam. Werner had zojuist een andere man gepijpt en stond nu, bij het geopende portier van een onbekende auto, zijn mond af te vegen en zijn broek recht te trekken. Met wijd geopende ogen keek Jasper naar hem, versteend als een inwoner van Pompeii na de uitbarsting van de Vesuvius. Pas toen Werner zich omdraaide en rustig wegwandelde ging Jasper achterover zitten en liet hij zijn gespannen schouders afzakken. Hij ademde langzaam uit, opgelucht omdat Werner hem niet had gezien. Jasper nam aan dat Werner een paar meter verderop in zijn eigen auto was gaan zitten, maar realiseerde zich meteen dat hij dit niet wist, en vanuit zijn positie ook niet kon zien. Het was ook mogelijk dat Werner nog aan het wandelen was en zo meteen weer terug zou komen. Zonder nog verder na te denken startte Jasper zijn auto. Terwijl hij optrok en snelheid maakte wendde hij zijn hoofd af van de plek waar Werner moest zijn, in de hoop niet alsnog herkend te worden. Vlak voordat hij het terrein verliet keek hij in zijn binnenspiegel naar de rij geparkeerde auto’s die achter elkaar, met gedoofde koplampen in het bleke licht van de lantaarns stonden. Daarna reed hij de duisternis van de snelweg in.
De lichten van de oude binnenstad dobberden als gevallen sterren op de rivier. Leunend op de stenen reling van de brug tuurde Jasper naar het zwarte water dat van hem wegstroomde, dat de stad verliet en bij de horizon onmerkbaar overging in de nachtelijke lucht. De meeste huizen van De Overkant waren al donker. Hun bewoners sliepen. Ook Elmira lag in bed. Een half uur geleden had Jasper haar vanuit de auto gebeld om te zeggen dat hij laat thuis zou komen en dat ze niet op hem hoefde te wachten. Op dat moment was hij nog van plan geweest om naar De Vijfsprong te gaan om te kijken of T heo er nog zat, maar bij het binnenrijden van de stad had zijn verlangen naar eenzaamheid de overhand genomen. Hij had zijn auto bij de oever geparkeerd en was naar het midden van de brug gewandeld. De herinnering aan de parkeerplaats langs de snelweg lag als een taai, half doorzichtig vlies over zijn gedachten. Op het stromende rivierwater dreef het beeld van de twee mannen in de donkere auto, en als Jasper naar de oude kade keek leek het alsof hij
Werner in het licht van de lantaarns zag staan. Aan de uitdrukking op Werners gezicht, op het moment dat hij uit de auto stapte, had Jasper niets ongewoons gezien. Het was dezelfde Werner die onder het eten grapjes maakte, en die zwijgzaam en glimlachend in zijn luie stoel zat als Marion aan het woord was. Marion. Wist zij van Werners nachtelijke avonturen af? Jasper zag een brede stroom van ongewenste gedachten op zich afkomen, vragen die hij niet wilde stellen en afwegingen die hij niet wilde maken. Een uitgestrekt landschap, waarvan hij dacht dat hij het kende, zag er van het ene op het andere moment heel anders uit en moest opnieuw verkend worden. Daar was nu geen tijd voor. Morgen ging zijn cantate in première. Dit had niet mogen gebeuren, niet vanavond. Hij was componist en moest aan zijn muziek denken. Zijn volledige aandacht was nodig om het concert tot een goed einde te brengen. Met gesloten ogen riep Jasper het beeld van de concertzaal op. Hij zag Elmira tussen de strijkers zitten. Anticiperend op de volgende inzet bracht ze haar strijkstok naar de snaren van haar viool. Geruisloos sloeg de harpiste een bladzijde om. De paukenist zat op zijn kruk en keek strak voor zich uit. Achter de koperblazers stond het koor op een teken van de dirigent te wachten. ‘To sleep,’ zongen de tenoren. ‘To dream,’ antwoordden de sopranen. In een regelmatige beweging, in het tempo van een hartslag, zongen de alten en bassen de woorden na: ‘To sleep, perchance to dream.’ Het orkest speelde een zachte diffuse begeleiding, met hese tremolo’s van de lage strijkers en ijle flageoletten in de eerste violen. Vanmiddag, tijdens de repetitie had Jasper vaak naar Elmira gekeken. Hij zag haar dromerige blik weer voor zich. Haar lichaam wiegde mee met de sierlijke slag van de dirigent. De muziek zweefde door de ruimte, cirkelde in zichzelf rond en leek eeuwig door te kunnen gaan. Een passerende auto scheurde de stilte op de brug doormidden. Jasper keek hem na en wachtte tot het geluid tussen de donkere huizen van De Overkant was verdwenen. Weldra zou Werner thuiskomen en naast Marion in bed gaan liggen. Misschien was zij vanavond bij Egbert geweest, in de veronderstelling dat Werner in een andere stad zat te vergaderen. Opnieuw drongen zich vragen aan Jasper op, als een groep hongerige leeuwen die een gewonde antiloop opjaagt. Morgenavond zou de hele familie Servaes naar het concert komen en hij wist nog niet hoe hij Werner in de ogen zou moeten
kijken. En Elmira? Zou hij haar gaan vertellen wat hij vanavond had ontdekt? Jasper probeerde de luiken van zijn bewustzijn voor alle vragen te sluiten. Hij wilde slapen, en dromen over muziek die de harten van luisteraars veroverde, zonder geheimen, zonder verborgen bedoelingen. T ransparante koorklanken zweefden door de uitverkochte concertzaal en een lichte vioolsolo danste frivool door de akkoorden heen. Jasper wandelde de brug af, stapte in de auto en reed naar huis. Het was bijna middernacht. Over een paar minuten zou hij het huis binnengaan waar Elmira een schemerlamp had aangelaten. Hij zou zo stil mogelijk naar boven sluipen en zich in de badkamer uitkleden. Daarna zou hij voorzichtig naast haar gaan liggen. Zonder haar wakker te maken zou hij naar haar toe kruipen. Hij zou de geur van haar haren ruiken en in de duisternis van de slaapkamer zou hij zijn cantate nog een keer vanaf het begin horen, om kort daarna –nog voordat hij het slotakkoord zou bereiken– in een diepe slaap te vallen.
Hoofdstuk 25 Basje was naar beneden gekomen om te zien wat Jasper aan het doen was. De kater was op tafel gesprongen, had verbaasd naar de bank zitten kijken en was na vijf minuten terug naar de slaapkamer gegaan. Er dreef een stille koelte door de woonkamer. Jasper zat in zijn kamerjas naar de brandende kaars op de salontafel te turen. Het was half vier. Elmira sliep. Haar dromen gingen niet over Werner die langs de snelweg anonieme minnaars ontmoette. In haar hoofd scheen geen bleek licht van lantaarns op de nachtelijke parkeerplaats langs de snelweg. Ze zag geen donker grasveld waarop zwarte silhouetten stonden te wachten tot er iemand naar hen toe kwam. Jasper liep naar de keuken, schonk een glas water in en ging weer terug naar de bank. Het kaarslicht danste onstuimig tegen de muren en het plafond. Morgen ging de Hamlet-cantate in première. In een volle concertzaal zou Jaspers muziek voor het eerst klinken, de muziek waar hij anderhalf jaar aan had gewerkt. Zijn intieme gedachten zouden voor iedereen hoorbaar zijn. Ze zouden sommige mensen ontroeren en bij anderen afkeuring of onbegrip opwekken. Op een van de eerste rijen zou Jasper aandachtig zitten te luisteren, hopend dat alles goed zou gaan, wachtend op het slotakkoord, het moment waarop hij het podium op zou gaan om het applaus in ontvangst te nemen. Hij nam een slok water en voelde de vermoeidheid in zijn lichaam. Zijn oogleden waren zwaar. Eigenlijk zou hij nu moeten slapen. Hij wilde de volgende dag fit zijn en hij wilde het ogenblik waar hij zo lang op had gewacht intens beleven. De argeloze manier waarop Werner eerder die avond uit die onbekende auto was gestapt had de indruk gewekt dat hij dit vaker deed. Het had er geroutineerd uitgezien. Jasper wist zeker dat dit niet de eerste en enige keer was geweest. ’s Avonds als het donker was ging Werner –nadat hij Marion een kus had gegeven– in zijn auto op weg, de stad uit, om in die verborgen wereld mannen te ontmoeten en seks met hen te bedrijven. Jasper merkte dat hij zijn rechtervuist al enige tijd had samengeknepen en probeerde zijn hand te ontspannen door met zijn vingers op zijn knie een ritme uit de cantate te trommelen. Werner, de zwager van Elmira, de man die in Jaspers ogen slachtoffer was van het bedrog van zijn vrouw, die man leidde op zijn eigen manier ook een geheim leven. Hij bedroog zelf ook. Het huwelijk van hem en Marion leek wel op een toneelstuk. Allebei hadden ze achter de coulissen nog een andere liefdesleven, dat ze voor elkaar verborgen hielden. Jasper liep naar de keuken om zijn glas opnieuw met water te vullen. Leunend tegen het aanrecht vroeg hij zich af of het mogelijk was dat
Marion en Werner van elkaars avonturen wisten, en elkaar hun pleziertjes gunden. T heo had zoiets ooit geopperd tijdens een van hun gesprekken over Marion. Onmogelijk, dacht Jasper. Hij wandelde peinzend terug naar zijn plek op de bank. T ijdens het eerste kerstdiner met de familie Servaes, kort nadat hij zijn eerste vermoedens over Marion en Egbert had gekregen, had Marion zich voortdurend met haar mobiele telefoon teruggetrokken om berichtjes te lezen en te beantwoorden. En toen Ingeborg had gedreigd haar ontdekking te onthullen was zij met moeite tot de orde geroepen. Marions gedrag van de afgelopen twee jaar was ondenkbaar geweest als ze de waarheid niet voor Werner verborgen had hoeven houden. En al die tijd heeft Elmira haar oudste zus bijgestaan in het bedrog. Jasper kreeg zin om te roken maar wist dat hij geen sigaretten bij zich had. Hij pakte de fles cognac uit het dressoir en schok een glas in. Het huis was nog stiller geworden. Elmira sliep nog steeds. Toen hij een paar uur geleden thuis was gekomen had hij getwijfeld of hij haar wakker zou maken om het verhaal van Werner tegen haar te vertellen. Hij had het niet gedaan. In de donkere slaapkamer, luisterend naar het zachte ruisen van haar ademhaling, had hij zich afgevraagd waarom hij zo’n weerstand voelde om Elmira daarover in te lichten. Zou ze ook in dit geval vinden dat het haar niet aanging en dat ze zich er niet mee mocht bemoeien? Of zou ze Werners geheim aan Marion doorvertellen? Jasper voelde een zeurderige angst in zijn onderbuik en nam een slok cognac. Terwijl hij de alcohol in zijn slokdarm voelde branden besefte hij dat zijn ontdekking een nieuwe periode van onrust in hun leven zou kunnen brengen. Ze zouden weer ruzie kunnen krijgen als Elmira de informatie aan Marion zou doorspelen. Jasper zou haar ermee confronteren dat ze er twee ongelijke normen op na hield. Maar ook als ze opnieuw haar mond zou houden zou hij haar om uitleg vragen en zou zij elk gesprek ontwijken. Het was al tien voor half vijf. Alle leden van het orkest en het koor lagen te slapen. Morgen, op het podium van de concertzaal, zouden ze allemaal meewerken aan de creatie van zijn cantate. Jasper hoorde de eerste tonen van de strijkers door de ruimte trekken. Hij stelde zich de passage voor waarin de woorden slapen en dromen in verschillende talen door elkaar worden gezongen. In zijn gedachten hoorde hij de wegebbende slotklanken, nadat Hamlet zijn betoog heeft afgebroken omdat Ophelia op het toneel is verschenen. Hij schonk nog een glas cognac in. Straks zou hij weer naar bed gaan en proberen nog een paar uur te slapen. Hij ging achterover zitten, voelde zijn lichaam in de zachte kussens van de bank wegzakken en dacht aan Elmira. Vorige maand hadden ze met een etentje in een chique restaurant gevierd dat ze twee jaar samen waren. Ze hadden over hun eerste boswandeling gepraat en ze hadden gelachen om het waterbed waar Jasper
tijdens die eerste nacht zo’n moeite mee had gehad. Over Marion en Egbert hadden ze niet gesproken. Elmira had nog wel gezegd dat ze blij was dat de sfeer de laatste tijd zo rustig en harmonieus was geweest, een opmerking die Jasper had ervaren als het op slot draaien van een zware ijzeren deur. Na het eten waren ze naar huis gegaan waar ze op de bank de liefde hadden bedreven, dezelfde bank waarop Jasper nu, midden in de nacht, over de afgelopen twee jaar zat te piekeren. Hij had veel gesprekken met Elmira gehad, over Marion en over de affaire met Egbert waar Werner niets van mocht weten. Toch had hij nog steeds de indruk dat zij niet begreep waar het hem om ging. Het was niet eens het overspel zelf wat hem opstandig maakte. Het was het gemak waarmee Elmira met dit soort geheimen omging. Ze verkoos de illusie boven de waarheid. Voor haar was het vanzelfsprekend dat Werner het allemaal niet hoefde te weten. Ze vond dat dit voor iedereen het beste was. Als Elmira op die manier wenste te leven dan was het alleen maar een kwestie van tijd voordat ook hij, Jasper, daar slachtoffer van zou worden. ‘Ze denkt dat ze het recht heeft voor anderen te bepalen wat het beste voor hen is,’ zei hij hardop tegen de brandende kaars op tafel. ‘Maar eigenlijk is ze alleen geïnteresseerd in wat voor haarzelf het beste is.’ Hij dronk zijn glas in een teug leeg. Gwendolijn verscheen in zijn gedachten. Ook zij ging destijds vreemd. En hij, Jasper, de huurder van het souterrain van haar man, was haar geheime minnaar geweest. Toen hij afscheid van haar nam, omdat hij Elmira had leren kennen, had ze verontwaardigd gereageerd. Ze hoefden volgens haar niet perse te stoppen met hun ontmoetingen. Er waren wel meer mensen die vreemdgingen. Veel huwelijken bleven juist daardoor goed. Werner ging af en toe naar de ontmoetingsplaats langs de snelweg, en als Gwendolijns theorie klopte was hij misschien juist daarom gelukkig met Marion. Omdat Marion zich kon uitleven met haar jonge minnaar had haar huwelijk met Werner standgehouden. Zo zou Gwendolijn het zien. En die manier van leven kon alleen werken als iedereen zijn mond hield en geen vragen stelde. Elmira zou het roerend eens zijn met Gwendolijn. Elmira. Haar grootste zorg was het bewaren van de harmonie aan de buitenkant van het leven. Nog nooit had Jasper zich zo ver van haar verwijderd gevoeld. Vooral nu voelde hij die afstand, nu hij Werners geheim had ontdekt en geen behoefte meer had hierover met haar te praten. Hij dacht aan vroeger, aan de tijd toen hij haar nog niet kende. In zijn gedachten zag hij zichzelf in de fauteuil in het souterrain zitten, kijkend naar de mensen die elke dag langs zijn raam liepen. Verlangend had hij naar de passerende vrouwen gekeken en gedroomd van de geliefde die zijn pad op een dag zou kruisen en met wie hij zijn leven ooit zou delen. Hij staarde naar de brandende kaars en luisterde
naar de stilte in de kamer. Ook boven in de slaapkamer was het stil. Elmira sliep. Haar dromen bleven verborgen voor hem. Hij wist niet welke beelden er door haar hoofd gingen. Hij kende haar diepste gedachten en verlangens niet. Met zijn lege cognacglas liep hij naar de keuken. Hij spoelde het glas uit, droogde het af en zette het, samen met de fles, terug in de kast. Peinzend keek hij nog even rond in de woonkamer. Daarna blies hij de kaars uit.
Hoofdstuk 26 ‘Wat is het hier druk,’ riep Jasper. Hij reed door een lange straat die naar het centrum van de stad voerde. Elmira keek met hem mee naar een fietser die, zonder achterom te kijken, naar links manoeuvreerde en vlak voor het tegemoetkomend verkeer een zijstraat in schoot. Er klonk een claxon. In zijn binnenspiegel zag Jasper dat de auto achter hem wilde gaan inhalen. ‘Gewoon kalm blijven,’ zei Elmira. ‘We zijn er bijna.’ ‘Waar wil je uitstappen?’ ‘Na het volgende grote kruispunt wordt het rustiger. Daar kun je wel even stoppen.’ Aan het eind van de ochtend waren ze samen van huis gegaan. Elmira had haar concertkleding meegenomen –een lange zwarte jurk met kanten mouwen– en wilde nog in een paar schoenwinkels gaan kijken voor bijpassende pumps. Ondertussen zou Jasper alvast naar de concertzaal gaan. Hij wilde de tijd nemen om zich te concentreren op de première, de sfeer van de lege zaal in zich op te nemen, en misschien nog even met Hans te praten. Om half vijf zou de hele familie Servaes bij elkaar komen in een restaurant om een hapje te eten. Van daar uit zou het hele gezelschap naar het concert gaan. ‘Daar verderop is een parkeerplaats,’ zei Elmira. ‘Stop daar maar even.’ Jasper zette de auto tegen de trottoirrand en liet de motor draaien. ‘Dus we zien elkaar in het restaurant?’ vroeg hij. ‘Ja, laten we dat maar afspreken. Ik weet nog niet hoeveel tijd ik hier nodig heb.’ Ze legde haar hand op zijn been en gaf hem een zoen. ‘Tot straks,’ riep hij vlak voordat ze het portier dichtgooide. Hij wachtte totdat ze in een zijstraat was verdwenen. Daarna trok hij op en reed hij verder door de stad, in de richting van de concertzaal. Die ochtend, tijdens de rit op de snelweg, hadden ze vooral over de première gepraat. Elmira had gezegd dat haar collega’s onder de indruk waren van het stuk en dat ze uitkeek naar het concert. Bij elke
parkeerplaats die ze waren gepasseerd had Jasper teruggedacht aan de vorige avond, en had hij Werner weer uit die onbekende auto zien stappen. Hij had Elmira niets over zijn ontdekking verteld, en zij wist ook niet dat hij de afgelopen nacht meer dan anderhalf uur in de woonkamer had gezeten. Straks, in het restaurant, zou hij Werner opnieuw zien. Waarschijnlijk zou hij zijn blik mijden, en misschien zou hij ook Marion niet in de ogen durven kijken. Nadat hij de parkeergarage bij de concertzaal binnen was gereden, en bij het uitstappen klassieke muziek uit de luidsprekers had horen komen, drong het weer tot hem door dat het ogenblik van de première nabij was. Over enkele uren zou zijn compositie voor het eerst voor publiek worden gespeeld. De portier bij de artiesteningang groette hem en wenste hem succes. Jasper liep een trap af en wandelde door een lange gang naar de kleedkamers waar hij Elmiras tas met concertkleding in de hoek op de grond zette. Toen hij zich omdraaide kwam de secretaresse van Hans hem tegemoet. ‘Meneer Gerbens, welkom,’ glimlachte ze. Ze gaf hem een hand. ‘Dank je,’ zei Jasper. ‘Ik wilde juist naar Hans gaan zoeken.’ ‘Hans is er momenteel niet. Hij is zojuist weggegaan.’ ‘Oh? Blijft hij lang weg?’ ‘Ik weet het niet. Hij is de stad in gegaan, om een boodschap te doen.’ ‘Geeft niet,’ zei Jasper. ‘Ik zie hem later wel. Nu ga ik eerst naar de zaal kijken.’ De secretaresse zei dat ze de rest van de middag in het kantoor naast de dirigentenkamer zou zitten. Als Jasper iets nodig had moest hij niet schromen om het te komen vragen. Hij bedankte haar. De zaal was leeg. Jasper stond in de deuropening en keek om zich heen, naar de kroonluchters aan het hoge plafond, naar de sierlijke witte balkons met goudkleurige ornamenten, en naar de dieprode stoelen. Hij wandelde over het middenpad naar achteren en ging op de laatste rij zitten. Op het podium waren de orkestbodes de stoelen en lessenaars aan het klaarzetten. Er werd hard gewerkt. Twee mannen waren de concertvleugel naar de zijkant aan het verplaatsen. Ze keken op een vel papier en waren het erover eens dat het instrument daar goed stond. Een wat oudere vrouw stond de bloemstukken op de rand van het podium te controleren. Door het zachte gestommel heen hoorde Jasper zijn cantate al klinken. Hij stelde zich voor dat de musici op het podium zaten en dat het koor daarachter stond te zingen: All my sins
remembered. T ussen de eerste violisten zag hij Elmira zitten. Ze droeg haar zwarte concertjurk met kanten mouwen, en haar nieuwe zwarte pumps. Terwijl de zangers het woord remembered herhaalden keek Elmira van haar bladmuziek naar de dirigent en weer terug. Haar blik was dromerig en ondoordringbaar. In een rustig ademende cadans, synchroon met de andere violisten, bewoog ze haar strijkstok onafgebroken op en neer, alsof ze de tijd vooruit duwde. Over enkele uren zou die muziek hier door de ruimte stromen en zouden alle stoelen bezet zijn met luisterende mensen. De orkestbodes op het podium liepen tussen de stoelen door en zetten hier en daar een lessenaar recht. De vrouw die de bloemen had geïnspecteerd was alweer weg. Er trok een droefheid door Jasper heen, als een zware, te zoete geur die onverwacht komt aanwaaien en zich overal aan vasthecht. Hij keek naar de lege stoelen in de zaal en naar de stille muren die op de muziek leken te wachten. Even had Jasper het gevoel dat hij niet echt aanwezig was, dat er een toneelstuk voor hem werd opgevoerd. Hij keek op zijn mobiele telefoon of Elmira nog had geprobeerd hem te bereiken. Er waren geen nieuwe berichten. Nadat hij nog een keer had rondgekeken, en de orkestbodes van het podium af had zien gaan, liep hij de zaal uit. Hij stond in een grote foyer waarvan de vloer bedekt was met een dik warmrood tapijt. Aan het plafond hingen kroonluchters. Hier zou een deel van het publiek straks, in de pauze een drankje gebruiken. De bar bevond zich in het midden van de lange crèmekleurige achterwand. Er waren geen stoelen; tegen de zijwanden stonden enkele donkerrode hoge tafels opgesteld. Op een van die tafels zag Jasper een stapel programmaboekjes liggen. Hij pakte er een op, leunde tegen de muur en begon te bladeren. Op de eerste pagina was het programma van die avond afgedrukt.
Claude Debussy – Jeux Jasper Gerbens – All my sins remembered Pauze Franz Schubert – Achtste Symfonie (‘De Onvoltooide’)
Nadat hij nog enkele begeleidende teksten had gelezen legde hij het boekje terug op tafel. Het was tien voor drie. Over ruim anderhalf uur zou hij de familie van Elmira in het restaurant ontmoeten. Hij wilde niet naast Werner zitten. Ook niet naast Marion.
Eigenlijk zou hij dat etentje het liefst overslaan. Wandelend door een brede gang stelde hij zich het gezelschap voor, dicht bij elkaar zittend aan een te klein eettafeltje. Ingeborg zou alle aandacht opeisen en Albert zou af en toe iets brommen over geld. Terwijl hij een trap opging nam hij zich voor zich straks niet van de wijs te laten brengen en de anderen maar te laten praten. Hij klopte op de deur van het kantoor naast de dirigentenkamer. De secretaresse deed open. ‘Is Hans er al?’ vroeg Jasper. ‘Nee. Ik begrijp er niets van. Heeft u hem dringend nodig?’ ‘Nee hoor. Geen probleem. Ik ga naar buiten om een luchtje te scheppen. Ik zie hem straks wel.’
Jasper had meer dan een uur door de straten in de buurt van de concertzaal geslenterd. Hij had etalages bekeken en was op een bankje gaan zitten om de langslopende mensen te observeren. In een donkere kroeg had hij een kop sterke koffie gedronken en een pakje sigaretten gekocht. Daarna had hij twee keer tevergeefs geprobeerd Hans te bellen. Om vijf over half vijf kwam hij bij het restaurant aan, waar Marion en Werner juist uit een taxi stapten. ‘Hé, meneer de componist,’ riep Marion. Terwijl Werner de taxichauffeur betaalde liep ze Jasper breed lachend tegemoet. ‘Hallo Marion,’ mompelde hij. Ze zoenden elkaar drie keer op de wangen. In zijn ooghoek zag hij Werner naderen. Ze gaven elkaar een hand. ‘Zo, we gaan een hapje eten,’ zei Jasper haastig terwijl hij zijn arm terugtrok en naar de voordeur van het restaurant keek. Aan een tafel bij het raam zat Albert op zijn horloge te kijken. Gerrie kwam juist terug van het toilet en liep op Jasper af. ‘Zo jongen, het is jouw grote dag,’ zei ze zacht. ‘Spannend hè?’ ‘Waar is Elmira?’ riep Albert vanaf zijn stoel. ‘Ze zal zo wel komen,’ antwoordde Jasper.
Marion zat aan tafel de menukaart te bestuderen. Naast haar zat Werner aan zijn oor te krabben en voor zich uit te staren. Juist toen Jasper naast Gerrie wilde gaan zitten kwam Elmira met een grote plastic tas binnen. ‘Dag lieverd.’ Ze gaf hem een zoen. ‘Ik heb prachtige pumps gekocht,’ glunderde ze. Nadat ze iedereen had begroet ging ze naast Jasper zitten en haalde ze de nieuwe schoenen tevoorschijn. ‘Ze zijn mooi,’ zei Marion. ‘Maar zijn ze niet te glimmend voor op het podium?’ ‘Ach welnee, een beetje glamour kan geen kwaad,’ lachte Elmira. Ze stopte haar schoenen weer in de tas, pakte een menukaart en begon die neuriënd te lezen. Terwijl Jasper en Gerrie ook probeerden te beslissen wat ze wilden eten vroeg Albert of iemand wist waarom Ingeborg er nog niet was. ‘Dat weet niemand,’ zei Marion. ‘Zullen we maar bestellen?’ Ze wenkte de ober. Nadat Elmira en Marion aan Gerrie hadden uitgelegd wat Carpaccio was, en Albert nog een keer had gevraagd waar Ingeborg bleef, kon de ober de bestellingen noteren. ‘Een toast op jouw première, Jasper.’ Marion had voor iedereen wijn ingeschonken en hief haar glas. ‘Het wordt heel mooi,’ zei Elmira. Ze keek Jasper aan en tikte haar glas tegen het zijne. Hij glimlachte. ‘Ik ga met mijn ogen dicht luisteren,’ zei Gerrie. ‘Dan hoor ik het beter.’ Ze glunderde en stootte Albert aan, die met een speurende blik naar de straat zat te kijken. Jaspers telefoon ging. Hij stond op en liep met het toestel naar buiten. ‘Met Jasper?’ ‘Jasper! Mijn welgemeende excuses.’ Het was de stem van Hans. ‘Ik moest dringend even weg, maar het duurde langer dan ik had verwacht.’ ‘Geeft niet.’ ‘Ik vind het vervelend dat ik er niet was. Maar goed, niets meer aan te doen. Hoe laat ben je weer hier?’ Ze spraken af dat Jasper ruim op tijd in de zaal aanwezig zou zijn en dat ze elkaar dan zouden spreken.
Toen hij weer binnenkwam was de ober de voorgerechten aan het uitserveren. Albert staarde onderzoekend naar zijn bord. ‘Geen overdadige porties…’ mompelde hij. ‘…voor dat geld.’ De ober deed alsof hij niets had gehoord en wenste het gezelschap een genoeglijke maaltijd. Nadat Gerrie had gezegd dat het er heerlijk uitzag begon iedereen te eten. ‘Is jouw salade lekker, Wernie?’ vroeg Marion. Met zijn mond vol knikte Werner een paar keer, eerst naar Marion en vervolgens naar Albert, die bij elke hap die hij nam zijn blik even langs de borden van de anderen liet gaan. Jasper had weinig trek. Hij nam een slok wijn en zag Werner langzaam kauwend naar de ober kijken. Het beeld van de vorige avond kwam bovendrijven. In het licht van de lantaarns stond Werner zijn broek weer recht te trekken. Verderop stond een man op het donkere grasveld te wachten tot er iemand naar hem toe kwam. ‘Komt Egbert ook luisteren?’ vroeg Elmira. ‘Jazeker,’ zei Marion. ‘Gisteren zei hij nog tegen mij dat hij het concert voor geen geld wilde missen.’ Ze probeerde Jaspers blik te vangen. ‘Dat is aardig van hem,’ zei Elmira. ‘Hè, lieverd?’ ‘Ontzettend aardig,’ antwoordde hij. Elmira staarde hem kort aan en ging verder met eten. Terwijl hij zijn glas oppakte zag Jasper dat Marion even naar haar zus keek en daarna haar ogen neersloeg. De ober kwam vragen of alles naar wens was. ‘Het is verrukkelijk,’ antwoordde Gerrie. ‘Dank u.’ Toen de man weer weg was zei ze zacht dat het zo jammer was dat Ingeborg er nog niet was. Albert maakte een kort grommend geluid en legde zijn vork en mes op zijn lege bord. ‘Ze zal zo wel komen, mam,’ zei Elmira. Iedereen zweeg totdat Werner zijn bestek ook neerlegde en met zijn armen over elkaar tegen de leuning van zijn stoel ging zitten. ‘Dat was lekker,’ zei hij.
Jasper zag een druppel groengele dressing aan zijn kin hangen, en herinnerde zich hoe Werner gisteravond uit de donkere auto was gestapt en zijn mond met de achterkant van zijn hand had afgeveegd. ‘Kom eens hier, Wernie.’ Marion pakte een servet en poetste Werners kin schoon. ‘Zo, nu ben je weer toonbaar,’ zei ze lachend. Een paar minuten later kwam de ober de tafel afruimen. Jasper had het warm, voelde een dun laagje zweet op zijn voorhoofd en had zin om naar buiten te gaan. Hij hoorde Marion over Schubert praten maar wist niet wat ze precies zei. Op straat stond een groepje toeristen de menukaart van het restaurant te bestuderen. Elmira pakte haar handtas van de vloer, keek even naar haar telefoon en stopte het apparaat weer terug. ‘Ik ga even een luchtje scheppen,’ zei hij tegen haar. Toen hij naar de uitgang liep hoorde hij Gerrie nog vragen waar Jasper naar toe ging. De deur viel dicht en Jasper voelde de koelte van de naderende avond langs zijn gezicht trekken. Een milde verdoving had bezit genomen van zijn gedachten. Starend naar een rij auto’s, die bij een groen stoplicht een voor een langzaam optrokken, nam hij zijn pakje sigaretten uit zijn binnenzak. Hij gaf zichzelf vuur, inhaleerde diep en blies de rook krachtig naar voren. Verderop in de straat claxonneerde een auto. Jasper hoorde de voordeur van het restaurant achter zijn rug piepen. Elmira kwam naar buiten. ‘Is alles goed?’ Ze legde haar hand op zijn schouder. ‘Ik voel me niet zo lekker.’ ‘Wat is er dan? Ben je nerveus?’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik heb geen trek meer.’ ‘Je hoeft ook niet te eten,’ zei ze zachtjes. ‘Wil je een kop koffie?’ ‘Nee. Ik heb geen zin meer.’ Ze keek hem met een vragende blik aan. ‘Wat bedoel je?’ ‘Niks.’ Hij staarde naar de tegels van het trottoir. ‘Ik ga een stukje wandelen.’ Het was een paar tellen stil. ‘Zal ik je jas even gaan halen?’ vroeg Elmira.
‘Ja, dat is goed.’ Ze ging naar binnen. Voor het stoplicht stond opnieuw een rij auto’s te wachten. Jasper gooide zijn peuk op de grond en zag het licht op groen springen. Toen de voorste auto niet meteen reageerde werd er van achter uit geclaxonneerd. Langzaam kwam de stoet in beweging. Elmira kwam met Jaspers jas naar buiten. ‘Ik heb gezegd dat je een blokje om gaat. Mijn moeder vindt dat jij je nergens zorgen om hoeft te maken, dat het allemaal wel goed komt met je compositie.’ Ze glimlachte. ‘Bedank haar maar van mij,’ zei hij. ‘Ga jij maar lekker wandelen. Ik zie je over een uurtje of anderhalf. Kom je voor het concert nog even naar de artiestenfoyer?’ ‘Misschien. Tot straks.’ Hij gaf haar een zoen en liep weg. Na een paar passen keek hij om. Hij zag Elmira nog juist het restaurant binnengaan.
Hoofdstuk 27 In een klein café in de buurt van de concertzaal had Jasper aan een tafeltje bij het raam naar de invallende schemering zitten kijken. Hij had twee sigaretten gerookt en drie koppen koffie gedronken. Elke vijf minuten had hij op zijn horloge gekeken. Nadat de straatlantaarns aan waren gesprongen was hij opgestaan. Met de koude noordoostenwind in de rug was hij naar de concertzaal gelopen. Het was bijna zeven uur toen hij door de artiesteningang naar binnen ging. De portier was aan het telefoneren en stak zijn hand op. Jasper zwaaide terug en ging de trap af. Toen hij beneden de hoek om ging stond Hans verderop in de gang met zijn secretaresse te praten. ‘Jasper! Ik vroeg me al af waar je bleef.’ ‘Hier ben ik dan,’ lachte Jasper. Ze gaven elkaar een hand. De secretaresse wenste hem een fijne avond en veel succes, en liep in de richting van de zaal. ‘Heb je zin in koffie?’ vroeg Hans. ‘Nee, dank je.’ Hans pakte een vel papier uit zijn binnenzak. ‘Even kijken, ik had een paar puntjes. De zaal is uitverkocht, maar dat wist je al hè?’ Jasper knikte. ‘Nog meer goed nieuws: ik weet dat er minstens drie recensenten van landelijke dagbladen komen luisteren.’ ‘Dat is mooi,’ zei Jasper. ‘Goed hè?’ ‘Ja.’
Hans wierp nog een blik op zijn aantekeningen. ‘Oh ja…, ga jij na jouw stuk het podium op, om een buiginkje te maken naar het publiek?’ ‘Dat was ik wel van plan, ja.’ ‘Goed.’ Hij zette een vinkje op het papier. ‘Rij zeven is helemaal gereserveerd. Kom daar straks maar naar toe.’ ‘Rij zeven? Oké.’ ‘Ben je nerveus, Jasper?’ ‘Dat kan ik niet ontkennen…’ Hans klopte hem op de schouder. ‘Ik zie het aan je. Weet je wat? Ga naar de champagnebar. Ze hebben daar hele goeie bubbels. Ik moet ondertussen nog snel een paar dingen regelen.’ ‘Prima, ik zie je straks.’ Jasper ging via het trappenhuis naar de eerste verdieping. Hij liep door een brede gang en probeerde zich te herinneren waar de champagnebar zich bevond. Een passerende suppoost wees hem de weg naar de kleine foyer die direct achter het centrale balkon lag. ‘Maar hij is waarschijnlijk nog gesloten,’ zei de man. Toen Jasper in de foyer aankwam stond daar een jonge vrouw in een grijs mantelpakje die hem vertelde dat ze de bar over tien minuten zou openen. Hij ging op een van de donkerrode bankjes zitten en staarde naar het goudgele behang, en naar de gesloten deur die naar het balkon leidde. Achter die deur zou zijn cantate straks klinken. Het was nog stil. Over een uur zou het concert beginnen. De vrouw achter de bar was flessen champagne aan het openen, en Jasper had het gevoel dat hij haar met zijn aanwezigheid opjaagde. Hij stond op en liep naar de deur om vanaf het balkon nog een blik in de zaal te werpen. Toen hij in de deuropening stond en naar het fel verlichte podium keek zag hij Elmira bij de piano staan. Hans stond dichtbij haar en was tegen haar aan het praten. Elmira droeg haar zwarte concertjurk met kanten mouwen. Terwijl Jasper een paar passen opzij deed en op de eerste stoel van de achterste rij ging zitten probeerde hij tevergeefs te verstaan wat Hans tegen haar zei. Ze hadden hem niet binnen zien komen. Hij keek zwijgend toe. In het heldere podiumlicht verscheen er een brede lach op Elmiras gezicht. Jasper kende die lach. Het was de lach waarmee ze hem op de dag van hun eerste ontmoeting het gevoel had gegeven dat de zon doorbrak. Vanuit de schemering waarin hij naar het
podium keek zag Jasper dat Hans een stapje naar Elmira toe zette en haar onderarm aanraakte. Ze lachte opnieuw. Haar linkerbeen was licht gebogen en de stof van haar jurk viel soepel over haar rechterheup. Juist toen Jasper overwoog op te staan en naar hen te zwaaien draaide Hans zich om, waarna hij aan de linkerkant het podium af ging. Elmira liep op haar nieuwe pumps naar haar stoel, pakte haar viool, en verliet het podium aan de andere kant. Starend naar de achtergebleven leegte bleef Jasper nog een paar tellen zitten. Het concert zou over drie kwartier beginnen. Hij stond op en wandelde van het balkon naar de foyer, om meteen via de brede gang en het trappenhuis naar de uitgang door te lopen. Op het trottoir stak hij een sigaret op. Zijn benen trilden. Als een zojuist aangebracht brandmerk stond het beeld van Elmira en Hans in zijn herinnering. Hij hoorde het onverstaanbare gebabbel van Hans en hij zag de lach op Elmiras gezicht. Het felle podiumlicht weerkaatste op de zwarte pianolak. Jasper zag Elmira weer op haar pumps lopen en haar viool oppakken. Het was koud op straat. Hij liet zijn sigaret uit zijn handen glippen en stak meteen een nieuwe op. Wat hij een paar minuten geleden op het podium had gezien was de werkelijkheid. In Elmiras lach, terwijl ze door Hans werd aangeraakt, zag Jasper een waar en onontkoombaar verhaal. Hij rilde. Verderop, bij de hoek van het gebouw, liepen groepjes mensen in de richting van de publieksingang. In een huis aan de overkant schoof een jonge vrouw de gordijnen dicht. Waarschijnlijk zat Elmira nu in de artiestenfoyer op hem te wachten. Ze had gevraagd of hij nog even langs wilde komen voordat het concert zou beginnen. Jasper keek op zijn horloge. Over een paar minuten zou de zaal voor het publiek worden geopend. De mensen zouden hun plek gaan opzoeken en Hans zou straks met het hele orkestmanagement op rij zeven zitten te wachten tot hij, Jasper, op de voor hem gereserveerde stoel zou plaatsnemen. Het was niet mogelijk hieraan te ontkomen. Hij keek nog een tijdje naar de langslopende concertgangers, rookte nog een sigaret, en vocht tegen de herinneringen die in zijn hoofd rond zongen. Een kwartier voor aanvang van het concert ging hij naar binnen. Door via een dienstgang naar de publieksruimte door te steken voorkwam hij dat hij langs de deur van de artiestenfoyer zou moeten lopen. Hij kwam in een grote hal uit, waar de meeste mensen al in de richting van de zaal schuifelden. Verderop stond de familie Servaes. Met drukke gebaren probeerde Albert zijn gezin in beweging te krijgen. Ingeborg was er ook. Ze droeg een lange kobaltblauwe zijdeachtige jurk en was met een man in gesprek. Gerrie stond verward om zich heen te kijken. Nadat Jasper had gezien dat hij niet was opgemerkt liep hij verder. Via een van de zijpaden kwam hij aan bij rij zeven.
Nadat de hoboïst was opgestaan en de stemtoon had gespeeld waaierde diezelfde toon in een zoekend, vormloos gezoem over het hele orkest uit. Jasper zat naast Hans en keek om zich heen. Overal zaten mensen naar het verlichte podium te kijken, in afwachting van het eerste stuk op het programma: Jeux van Claude Debussy. Toen Jasper achter zich keek zag hij Marion in het midden van de zaal zitten, geflankeerd door Werner en Egbert. Het orkest hield op met stemmen. In stilte wachtten de musici op de komst van de dirigent. Elmira hield haar viool rechtop in haar linkerhand en zat met een licht gespannen blik voor zich uit te staren. Hans bladerde door zijn programmaboekje. Bovenaan het podium ging de brede deur langzaam open. De dirigent kwam in een drafje de trap af en werd met een luid applaus verwelkomd. De man maakte drie buigingen naar het publiek, draaide zich langzaam om en hield zijn baton omhoog, klaar om de eerste inzet aan te geven. Achter zich hoorde Jasper nog iemand kuchen. Daarna was het stil. Begeleid door een fluisterende toon van de strijkers speelden de harpen en de solohoorn het aarzelende beginmotief, dat na een paar tellen werd beantwoord door een thema van hoge akkoorden in de houtblazers. De klank trok als een zoete geur door de zaal en verzadigde de lucht. Een abrupt gebaar van de dirigent zette een opeenvolging van snelle vluchtige figuren in beweging. Jasper liet zich in zijn stoel wegzakken en gluurde even naar Hans die zijn blik op de eerste violen had gericht. Terwijl Debussy zijn dansende ritmes ontwikkelde bleef het verstilde beeld van Elmira en Hans in Jaspers hoofd doorzeuren. Op datzelfde podium had hij hen een uur geleden bij de piano zien staan. Met haar glimlach, die op Hans was gericht, had Elmira een koord van aaneengeregen herinneringen bij Jasper opgeroepen. Het was alsof hij dit moment zijn hele leven al kende, alsof dit gevoel –onaangekondigd– als een oude vriend op bezoek kwam. Het aura dat hij eerder bij Carolien had gezien hing nu om Elmira heen, het zette haar in een stralend licht en het duwde Jasper terug naar zijn eigen schaduwwereld. T ijdens de beweeglijke passages van Jeux wiegde Elmiras lichaam mee met de cadans van de muziek. Jasper zag haar in de studeerkamer van hun huis aan De Overkant achter een lessenaar staan, terwijl ze haar vioolpartijen doornam. In zijn nevelige gedachten verscheen een beeld van een drassig bospad waarover hij met Elmira wandelde. Even later zaten ze op een vochtig bankje over een ven uit te kijken. Jasper hoorde aan het teruggekeerde beginthema dat het stuk van Debussy bijna ten einde was. Na de laatste toon bleef de dirigent een paar seconden als bevroren stilstaan. Toen hij zich langzaam omdraaide en zijn voorhoofd met een zakdoek begon af te vegen ontsteeg uit het publiek een massief applaus, dat aanhield totdat hij –na enkele buigingen– de trap op was gegaan en achter de brede deur was verdwenen.
‘Nu komt jouw ogenblik, Jasper,’ fluisterde Hans. Jasper knikte, ondertussen kijkend naar de orkestbodes die de piano op het podium een stukje van de wand af zetten. Terwijl de leden van het koor het podium opkwamen controleerden enkele musici de stemming van hun instrument. In de zaal werd gekucht. Jasper hoorde de mensen achter hem over zijn compositie praten. ‘All my sins remembered,’ las een vrouw hardop voor uit haar programmaboekje. ‘Wat een merkwaardige titel.’ Hans had het ook gehoord en lachte naar Jasper. Inmiddels stond het koor achter het orkest opgesteld – de vrouwen vooraan, de mannen daarachter. Bovenaan het podium ging de brede deur weer open. De dirigent kwam rustig, begeleid door applaus, de trap af. Hij knikte met een ernstige blik naar het publiek, ging op de bok staan en wachtte tot het stil was in de zaal. Het eerste akkoord leek uit het niets te komen. Als een trage rivier stroomde de strijkersklank door de ruimte, alsof hij er altijd al was geweest en nu pas opviel. Na enkele zachte paukenslagen, een korte stilte, en nog een paukenslag, voegde de piano zich met een vloeiend arpeggio aan het weefsel toe. Jasper dacht terug aan de gedempte solohoorn die in zijn eerste schetsen voor deze passage nog aanwezig was, maar die hij later weer had verwijderd. De eerste violen zetten een hoge fluisterende melodie in, begeleid door pizzicato’s in de contrabassen. Elmira keek bedachtzaam naar de lessenaar en streelde de vioolsnaren met haar strijkstok. Voorzichtig keek Jasper om zich heen. De aandacht van het publiek was voelbaar. In een gematigd tempo begon het koor de woorden van Hamlet te zingen: to be or not to be. Even later verschenen diezelfde woorden in het Frans; daarna in het Duits en het Italiaans. Een oude man, in de rij vlak voor Jasper, had zijn programmaboekje opengeslagen en las de tekst aandachtig mee. Toen het koor Hamlets betoog voortzette, en bij de woorden slapen en dromen aankwam, begon Jasper te mijmeren over de titel van zijn compositie. All my sins remembered. Jasper herinnerde zich dat hij zich ooit had afgevraagd welke zonden Hamlet bedoelde. Het antwoord had hij toen niet gevonden maar hij besefte dat de vraag zich al die tijd in zijn hoofd verborgen had gehouden, en nu weer kwam bovendrijven. De muziek werd levendiger. Met brede bewegingen van haar bovenlichaam speelde Elmira de snelle loopjes die Hamlets woede over de gesel van de tijd begeleidden. De slagwerkers hadden het druk; het koper klonk beheerst en krachtig. Tevreden hoorde
Jasper dat alles goed ging, dat het orkest geweldig speelde en dat het koor prachtig met de instrumentale kleuren mengde, zoals hij tijdens het componeren had verwacht. Nog steeds voelde hij dat er een geconcentreerde aandacht in de zaal hing. De vrouwen zongen over het onrecht van onderdrukking, de tenoren en bassen klaagden over de pijn van een onbeantwoorde liefde. In Jaspers hoofd zeurde de vraag door: waarom moet Ophelia voor Hamlets zonde bidden? Welke zonde heeft hij begaan? Na een serie krachtige slagen en roffels van het slagwerk werd het bijna stil. Alleen de lage strijkers bleven over met een zacht deinend, fluwelen tapijt van geluid. Voorzichtig speelden de harp en de celesta, elkaar afwisselend, een paar hoge tonen. De solofluit verkende de vrijgekomen ruimte en bereidde daarmee het volgende deel voor, waarin het koor verder ging met de passage uit de monoloog over het onontdekte land, dat gebied waar geen reiziger uit terugkeert. Terwijl hij naar de samensmeltende stemmen luisterde, en naar de ingetogen bewegingen van de dirigent keek, dacht Jasper na over de betekenis van de tekst. Hamlet heeft ontdekt dat zijn vader geen natuurlijke dood is gestorven, en hij weet dat zijn oom –de broer van zijn vader– de moordenaar is. Met walging kijkt hij naar de uitbundige vreugde aan het hof, tijdens het haastig gearrangeerde huwelijksfeest van zijn moeder en zijn oom. Met beide armen gaf de dirigent een volgende inzet aan. ‘T hus conscience does make cowards of us all,’ zong het koor. Jasper zag dat Elmira een bladzijde omsloeg en haar strijkstok net op tijd weer in positie bracht om haar volgende noten te spelen. Luisterend naar een zacht, dissonant akkoord in de houtblazers gingen Jaspers gedachten verder. Hamlet heeft kennis van het bedrog maar hij is niet bij machte er tegen in actie te komen. In plaats daarvan keert hij zich naar binnen en sluit hij zich af voor zijn omgeving. Hij beseft dat de schuld van zijn oom, en misschien ook die van zijn moeder, langzaam maar zeker –door zijn verlammende twijfel– ook in hemzelf gaat woekeren. Omdat hij zwijgt over het onrecht wordt hij er medeschuldig aan, en juist dat zwijgen wakkert het noodlot uiteindelijk verder aan. Daar doelt Hamlet op als hij in het bijzijn van Ophelia over zijn zonden spreekt. Hij is inmiddels ook zelf schuldig geworden. ‘Soft you now.’ In de cello’s en contrabassen klonk een herhalend patroon van lage akkoorden. Een langzame melodie die bij de soloklarinet was begonnen werd
overgenomen door de altviolen, en weer doorgegeven aan de Engelse hoorn. Elmira had een paar maten rust en keek onopvallend naar Jasper en Hans. ‘T he fair Ophelia.’ In langzaam gearticuleerde lettergrepen zong het koor de laatste zin van de monoloog, begeleid –en soms onderbroken– door een dansende soloviool. ‘All my sins remember ’d.’ Over een paar minuten zou het slotakkoord klinken. Jasper liet zijn ogen over het hele orkest dwalen en hoorde de laatste woorden van het koor naklinken. Het woord schuld doolde door zijn gedachten als een zwerver die onderdak voor de nacht zoekt. Terwijl de dirigent zijn wijsvinger tegen zijn lippen hield, om de musici tot nog meer ingetogenheid te manen, zag Jasper zichzelf met Elmira op de bank zitten, uitgeput en verslagen na alweer een ruzie over het geheim van Marion. In de zaal hing een bezonken stilte. Jasper zag de laatste bladzijde van de partituur voor zich en wist dat de muziek over enkele tellen tot stilstand zou komen. Hij telde de laatste twee maten mee. Daarna was het stil. Het applaus kwam aarzelend op gang, alsof niet iedereen wist of het al was toegestaan om te klappen. Op het gezicht van de dirigent verscheen een milde glimlach. ‘Ga maar naar voren,’ fluisterde Hans. Jasper stond op en schuifelde zijdeling, met kleine stapjes, naar het middenpad. Iedereen keek. Ook Elmira volgde hem. Toen hij het trapje naar het podium opging stond de dirigent al met uitgestoken hand op hem te wachten. Als een vloedgolf kwam het applaus over Jasper heen. De strijkers zwaaiden met hun stokken. Elmira lachte. Zonder iets te zeggen schudde Jasper de dirigent langdurig de hand. Daarna keerde hij zich naar het publiek. Hij zag honderden lachende gezichten en bewegende armen. Er werd Bravo geroepen. Al die mensen loofden hem voor wat hij had gepresteerd. De dirigent kwam naast hem staan, en nadat ze samen nog een diepe buiging hadden gemaakt wandelden ze –zij aan zij– rustig de trap op. Het applaus zwol aan toen ze zich bij de deur nog een keer omdraaiden en naar het publiek zwaaiden. Pas nadat ze de zaal hadden verlaten, en de suppoost de deur weer dicht had gedaan, stierf het geluid langzaam uit. ‘Het ging goed hè, Jasper?’ ‘Ik ben je heel dankbaar.’ Met een vaderlijke blik legde de dirigent zijn hand op Jaspers schouder. ‘Het is een
prachtig stuk.’ Jasper sloeg zijn ogen neer. ‘Wil je wat drinken in mijn kamer?’ Verderop in de gang stroomde het publiek de zaal uit. Het was pauze. ‘Nee, dank je,’ zei Jasper. ‘Ik ga een luchtje scheppen, dan kun jij je op Schubert gaan concentreren.’ ‘Goed. Ik zie je na het concert.’ Via de dichtstbijzijnde trap liep Jasper naar beneden, waar hij de kortste weg naar de artiestenuitgang nam. De portier keek hem verbaasd aan. Zonder iets te zeggen ging Jasper naar buiten. Het was koud. Hij stak een sigaret op en dacht aan Elmira, die in de artiestenfoyer op hem zat te wachten. Misschien was Hans bij haar. De familie Servaes was waarschijnlijk naar een van de bars gegaan. Jasper stelde zich voor dat Marion met Egbert stond te praten terwijl Werner in de rij stond om voor iedereen koffie te bestellen. In de zaal waren de orkestbodes nu hard aan het werk om alles in gereedheid te brengen voor het laatste stuk van het programma. Over een kwartier zou de piano van het podium verdwenen zijn. De dirigent zou de trap af komen en de muziek van Schubert zou de ruimte vullen. En na het concert zou iedereen Jasper willen feliciteren. Elmira zou, inmiddels in haar gewone kleding, naar hem toe komen om hem te omhelzen. Er zou een fles champagne worden geopend en Hans zou een toast uitbrengen op Jasper, en op het succes van deze avond. Jasper stak nog een sigaret op en staarde naar de koplampen van een passerende auto. Zojuist, tijdens de première van zijn compositie, had hij dieper dan ooit tevoren gevoeld hoe het noodlot in het verhaal van Shakespeare vervlochten zat, hoe de ontdekking van de moord Hamlet voor een onmogelijk dilemma plaatst. Als hij het zwaard zou hebben getrokken om zijn vader te wreken zou er rampspoed door het land zijn getrokken, maar zijn stille verzet leidt uiteindelijk tot een net zo dramatisch einde. Het was voor Jasper een bitter inzicht: alleen door zijn ogen voor de waarheid te sluiten, en het spel mee te spelen, had Hamlet het leven dragelijk kunnen houden. En alleen dan hadden hij en Ophelia een kans gehad. Dat is de reden van zijn wanhoop. Daarom vraagt hij zich af of het niet beter is het bestaan helemaal op te geven, en in het niets te verdwijnen. To be or not to be, that is the question. Er schalde een claxon door de koude avondlucht. Aan het einde van de straat, bij het
kruispunt, probeerde een taxi zich tussen de passerende auto’s te wringen. Jasper gooide zijn sigaret weg en begon in de richting van de parkeergarage te wandelen. Zonder naar binnen te kijken liep hij langs de hoofdingang van de concertzaal. Toen het voetgangersstoplicht op groen sprong stak hij de straat over. De deur van de parkeergarage ging automatisch open. Jasper gooide enkele munten in de betaalautomaat, ging de trap af en liep naar zijn auto. Hij stapte in, en startte de motor. Stapvoets reed hij naar de uitgang, waar hij zijn uitrijkaart in de gleuf duwde. Nadat de hefboom omhoog was gegaan gaf hij gas. Hij koerste kalm door de drukke straten van de stad. T ien minuten later reed hij de donkere snelweg op.
Jasper had zijn koffer op bed gelegd en doorzocht systematisch alle planken in de klerenkast. Zijn sokken en onderbroeken had hij al ingepakt. Hij vond drie overhemden die hij een voor een opvouwde en achter de klep van het kofferdeksel vastzette. Achter Elmiras bh’s ontdekte hij een oude spijkerbroek. Hij hield hem even omhoog en legde hem apart, bij de stapel kleren die hij weg wilde gooien. Naast de koffer stond een plastic boodschappentas met schoenen, en een toilettas. In het nachtkastje lag nog een boek. Toen hij beneden kwam zette Jasper zijn spullen bij de deur. Hij schonk een glas cognac in en ging op de bank zitten. In de lectuurmand lag nog een stapel schetsen voor de cantate. Verder hoefde hij niets mee te nemen. Hij stak de kaars op de salontafel aan, ging languit achterover zitten en nam een slok. Basje zat op de rand van de eettafel onderzoekend naar hem te kijken. De stilte hing als laaghangende bewolking in de woonkamer. Buiten op het grasperkje stonden de drie berkenbomen wiegend in het zwakke licht van de straatlantaarns. Het waaide minder hard dan voorheen. De kou hing bijna zichtbaar tegen het raam. Jasper staarde naar het –door de kaarsvlam verlichte– Mariabeeld op het dressoir, en volgde de dansende bewegingen van haar schaduw tegen de muur. Hij voelde met beide handen aan het kussen waar hij op zat en herinnerde zich hoe hij een paar weken geleden op deze bank met Elmira de liefde had bedreven. Dat was de laatste keer geweest. Met gesloten ogen had ze onder hem gelegen. Hij was te snel klaargekomen. Nadat hij het cognacglas had afgespoeld en terug in de kast had gezet keek Jasper nog een keer rond in de kamer. Hij deed het licht in de hal aan en liep naar de salontafel om de kaars uit te blazen. Daarna droeg hij zijn koffer en de twee tassen naar de auto. Toen hij terugkwam om de voordeur dicht te trekken zag hij dat een van de schemerlampen nog brandde.
Epiloog Kort na Nieuwjaar was de vorst ingevallen. De strakblauwe winterse lucht had de bewolking binnen een paar uur verdreven en hing nu al dagen boven de daken. Op het trottoir aan de overkant van de straat, in de kieren van de plavuizen, stonden de bevroren grassprietjes onbeweeglijk tegen de gevel van de overbuurman. Jasper zat in zijn fauteuil bij het raam. Twee langslopende kinderen gluurden even naar binnen en liepen snel weer verder. Een paar minuten later kwam er een blonde vrouw in een crèmewitte wollen jas aan het raam voorbij. Daarna was de straat weer leeg en stil. Die ochtend had Jasper een lange wandeling gemaakt. Hij was over een smal pad langs boerderijen naar het bos gelopen, had naar een groep eenden op het bevroren ven zitten kijken, en was langs de oever van de rivier weer terug naar het centrum gewandeld. Op de oude kade had hij een tijdje naar De Overkant getuurd, en aan Elmira gedacht. Rond het middaguur –het was nog te vroeg om T heo bij De Vijfsprong te treffen– was hij naar huis geslenterd om een boterham te eten. De stilte in de straat werd even onderbroken toen Pieter van Bommel aan kwam rijden en zijn auto voor het raam van het souterrain tot stilstand bracht. Hij liet zijn alarmlichten knipperen en ging naar binnen. Jasper stond op en liep naar de keuken om het servies af te spoelen en nog een kop thee in te schenken. Toen hij weer in zijn stoel ging zitten zag hij nog juist dat zijn huisbaas in de auto stapte en wegreed. Door het plafond klonk het geluid van tikkende dameshakken. Gwendolijn liep een paar passen door het huis, stond even stil, en liep dan weer een stukje verder, alsof ze iets aan het zoeken was. Terwijl hij naar de lege straat staarde herinnerde Jasper zich de vastberaden tred waarmee Elmira een paar maanden geleden op haar zwarte glimmende pumps over het podium had gelopen, en achter de coulissen was verdwenen. Kijkend naar de blauwe lucht boven de stad dacht Jasper terug aan hun eerste ontmoeting in de trein, toen hij contact met Elmira had gelegd door haar een pepermuntje aan te bieden. Toen had hij diezelfde lach bij haar gezien. Samen hadden ze naar het voorbijtrekkende landschap zitten kijken en Elmira had naar een oude boerderij gewezen, waar ze later graag zou willen wonen. Ze had ook verteld dat Basje elke nacht bij haar in bed sliep. De overbuurman stond in zijn slaapkamer en was –aan zijn bewegingen te zien– zijn bed aan het opmaken. Op het trottoir schuifelde een oud echtpaar gearmd in de richting van het winkelcentrum. Ze hadden het koud. Jasper volgde hun trage bewegingen tot ze
uit het zicht waren verdwenen. Het was kwart over een. Te vroeg om naar De Vijfsprong te gaan. De laatste tijd kwam T heo pas rond twee uur het café binnen. In gedachten ging Jasper terug naar de dag waarop hij Elmira aan Hans had voorgesteld. Ze hadden met zijn drieën op een terras in de zon gezeten en Elmira had haar telefoonnummer op een bierviltje geschreven. Jasper zag weer hoe Hans met zijn ogen over haar borsten dwaalde. Later die middag, in de auto op weg naar huis, had Elmira Jaspers boosheid gevoeld. Ze had haar hand op zijn been gelegd, vlakbij zijn kruis, en ze had met haar lichaamshouding beloofd dat ze later die avond zouden gaan vrijen. Terugdenkend aan dat moment besefte Jasper dat hij toen voor het eerst had gevoeld hoe Elmira met de ene hand iets van hem afnam en er met de andere hand iets voor teruggaf. Het was destijds een vaag en naamloos gevoel geweest, dat tijdens die autorit slechts een kort ogenblik door hem heen was gegaan en dat hij even later alweer was vergeten. Datzelfde gevoel had hem daarna nog vaak bezocht, en elke keer was het een vluchtig gevoel geweest. Elmira verrichtte subtiele transacties die Jasper nauwelijks opmerkte, maar die hem na verloop van tijd een wrange kramp in zijn onderbuik gaven. Ze betaalde de afstand die ze zich toe eigende met een sensuele nabijheid die zo bedwelmend was dat de beginnende argwaan die ze opwekte meteen weer werd gesust en toegedekt. Jasper keek op zijn horloge. Vijf over half twee. Hij wilde T heo over zijn nieuwste gedachte vertellen. Elke dag was er wel weer een herinnering of een inzicht waarover hij de mening van T heo wilde horen. Het was alsof hij met een zaklamp om een grote kluwen touw heen liep, en telkens een ander deel probeerde te belichten. De overbuurman had de gordijnen van zijn slaapkamer dichtgedaan en was nu in de keuken bezig. Jasper volgde zijn bewegingen en dacht nog steeds aan Elmira. Hij had haar al drie maanden niet gezien of gesproken. Bijna elke dag dacht hij wel even terug aan die laatste avond in de concertzaal. Vermoedelijk had ze na afloop van het concert lang naar hem gezocht, en was ze uiteindelijk –nadat de portier haar had verteld dat hij was vertrokken– met Marion en Werner terug naar huis gereden. Bij het binnengaan van haar woonkamer had ze waarschijnlijk verwacht hem daar aan te treffen. Hij zag haar de trap op lopen om te kijken of hij misschien in bed lag, en hij zag hoe ze uiteindelijk de klerenkast opende en ontdekte dat zijn spullen er niet meer lagen. De dagen daarna had ze verschillende keren gebeld. Jasper had niet opgenomen en zijn voicemail niet afgeluisterd. Een week later was hij na een lange wandeling thuisgekomen en had hij een plastic tas aan zijn deurklink gevonden, met daarin twee paar sokken, drie onderbroeken en een T-shirt. Alles was gewassen. Daarna werd het mistig. Jasper
kon zich geen voorstelling maken van wat er met Elmira was gebeurd, hoe ze zich de afgelopen maanden had gevoeld, en wat ze had gedacht. Over tien minuten zou hij zijn jas aantrekken en naar De Vijfsprong gaan. Daar zou hij aan het tafeltje bij het raam op T heo wachten. De kastelein zou hem een kop koffie brengen en hem uitgebreid vertellen dat de vorst voorlopig niet zou wijken. Het kloppende geluid van Gwendolijns hakken kwam opnieuw door het plafond naar beneden en vulde de kamer waarin Jasper door het raam naar buiten zat te kijken. Op het trottoir stond een man te wachten op zijn hond, die met een opgeheven achterpoot een geurspoor op de gevel van de overbuurman aanbracht. Daarna liep het dier met zijn baas verder, achteloos, omdat dit hun dagelijkse routine was. Het was weer stil in huis. De laagstaande zon tekende een lange schaduw van een lantaarnpaal op het trottoir. De overbuurman opende zijn voordeur en liet hem op een kier staan. Hij kwam niet naar buiten. Op het moment dat Jasper wilde opstaan om zijn jas te pakken kwam Gwendolijn in beeld. Ze stak de straat over en ging bij de overbuurman naar binnen. Met een bevroren blik keek Jasper naar de deur, die alweer dicht was. Het tafereel had maar twee of drie seconden geduurd. Gwendolijn –gekleed in een korte bontjas, een donkergroene rok, en bijpassende laarzen– was zojuist overgestoken. Achter de ramen van de keuken en de woonkamer van de overbuurman was geen beweging te zien. De gordijnen van de slaapkamer waren dicht. Jasper liet zijn ogen over de gevel van het huis gaan, keek even naar de blauwe lucht boven de daken, en vervolgens weer naar de voordeur waardoor Gwendolijn zojuist naar binnen was gegaan. Er was niemand op straat. Het huis van de overbuurman stond onwrikbaar tegenover hem en leek op een poortwachter die de opdracht had gekregen niemand door te laten. Zittend in zijn fauteuil luisterde Jasper naar de stilte in huis. Het was bijna twee uur. De rest van de dag lag uitgestrekt als een bevroren steppelandschap voor hem. Straks zou hij T heo in De Vijfsprong ontmoeten, maar hij was de gedachte die hij aan zijn vriend wilde vertellen vergeten. In zijn herinnering zag hij Gwendolijn die zich in het souterrain stond uit te kleden terwijl hij, Jasper, op bed naar haar lag te kijken. Dat was lang geleden. Jasper tuurde naar het huis van de overbuurman, naar de gesloten gordijnen van de slaapkamer, en naar de gesloten voordeur. Een jonge vrouw met kinderwagen liep met een van de kou vertrokken gezicht over het trottoir in de richting van het winkelcentrum. De man met de hond kwam weer langs en liep nu de andere kant op. Toen het dier bij zijn eigen geurspoor stil wilde blijven staan werd hij door zijn baas aan de riem meegetrokken. Nadat ze uit beeld waren verdwenen kwam er minutenlang niemand voorbij. Jaspers ogen dwaalden langs alle ramen en deuren, via een regenpijp naar de daken, en verder omhoog naar de blauwe lucht. Er was geen beweging meer. De stilte van de straat dreef
als een onzichtbaar gas het souterrain binnen. Zittend in zijn fauteuil werd Jasper erdoor omgeven. Hij luisterde naar de stilte van de bovenverdieping, waar Gwendolijn kort geleden nog had rondgelopen. Als fijn stof dwarrelde de stilte vanaf het plafond in het vale winterlicht naar beneden. Jasper keek achterom de kamer in. Er lag een stroeve stilte op de zwarte en witte toetsen van de piano. Boven het lege bureaublad hing de stilte van de concertzaal, vlak nadat de laatste lange tonen van de cantate waren uitgestorven en het publiek niet wist of het al mocht applaudisseren. Jasper ademde diep in, en langzaam weer uit. De stilte van de voorbije nacht, waarin hij alweer over Elmira had liggen dromen, stroomde vanuit de slaapkamer door de hele woning en hechtte zich aan alle muren. Elmira. Ze was altijd bij hem. Hij staarde door het raam naar buiten en zag haar gezicht in het glas. Haar blik was kalm en ondoordringbaar. Glimlachend hield ze haar wijsvinger rechtop tegen haar lippen. Hij lachte terug, en zweeg.