Jom Kippoer en een opbollende rok door Jelle van Slooten
Bruismode Het is bijna negen uur, de koffie ‘loopt’. ‘Als de bel gaat dan heb ik nog genoeg tijd om naar het cassettedeck te lopen, de band te starten, het cassettedeck op de versterker achter ‘m’n Opoe’s Kesse’ te schuiven en het geheel af te dekken met de grijze vuilniszak’, denk ik terwijl ik uit het raam naar beneden kijk. Je vraagt je toch af hoe het mogelijk is. Ik heb een tijdje geleden een afspraak met de Burgemeester van Urk gemaakt op vrijdagmorgen 16 september 1994, ‘s ochtends om 09.00 uur, om samen te praten over de problemen die er zijn rond de realisering van een monument voor de familie Kropveld. Deze joodse familie was de enige die gedurende de Tweede wereldoorlog op het eiland Urk woonde. Nadat ik de telefoon had neergelegd belde de tekstschrijver van een radioprogramma van VPRO-radio op vrijdag. Doodleuk vertelde hij dat zij uitgerekend op vrijdag 16 september om 09.00 uur aandacht wilden besteden aan de problemen rond datzelfde monument... Oplossing: de radio-uitzending opnemen met de cassetterecorder! Ik kijk naar de overkant. De nieuwe messing letters op de gevel van de bruidsmodezaak in de Oudestraat schitteren op deze grauwe vrijdagmorgen. De eigenares van de bruidsmodezaak was blij met m’n telefoontje gisteren. Bijna was het fout gegaan. Messing letters op een klassiek-groen-ogende winkelpui. Prachtig, maar bruidsmode zonder ‘d’ was vast niet de bedoeling. Terwijl ik gisteren stond te mijmeren voor het raam zag ik de man op de stijger z’n best doen. Ze had ook nog gezegd dat het net op tijd was, vanwege de lijm. Messing letters vastgelijmd op een namaakgevel: Bruismode. Was misschien toch wel leuk geweest... aan het einde van de daken zie ik de toren van de Burgwalkerk. De bel! Ik begroet hem via de intercom en leg uit dat hij na de poort1 door moet lopen en weer moet aanbellen ‘Daarna helemaal doorlopen’. Ik verzwijg de trappen. Vervolgens doe ik wat ik in gedachten al meermalen heb gedaan, de band starten. Ik heb tijd genoeg, een lange gang en dan vier trappen op! Record en Play tegelijkertijd indrukken, schuiven en toedekken. Ik glimlach als ik denk aan de stem van Cor Galis - achter m’n Opoe’s Kesse... Simpele toevoeging ‘So dat is niet zomaar wat’, hijgt hij, terwijl hij de openstaande deur betreedt. Ik loop hem tegemoet en begroet. Ik nodig hem uit om binnen te komen en schenk koffie in. ‘Let op de balken’. Mijn appartement (nr. 10) is gebouwd op een 18e eeuwse zolder van een winkelpand in de Oudestraat te Kampen. Mijn bukkende gast is de burgemeester van Urk. We hadden afgesproken. Hij moest ‘toch’ naar de notaris en ik had hem gebeld omdat het volgens mij niet goed ging met ontwikkelingen rond het monument voor Japien de Joode en z’n gezin. Het ene na het andere krantenartikel verscheen in de landelijke pers en in Hilversum wisten ze inmiddels ook dat er tijdens de tweede Wereldoorlog een joodse familie op het eiland Urk gewoond had. De vraag van Jaap had veel losgemaakt. Verschillende keren had hij mij gevraagd: ‘Jelle, hoe zit het toch met de Joden van Urk?’. Als ik
1
De poort naar de tuin aan de achterkant van het appartementencomplex ligt in de Klokkensteeg. 1
hem dan vertelde wat ik wist dan was zijn steevaste reactie: ‘wanneer zoek je dat nou eens helemaal uit?’. Ik had het gedaan. Althans, ik had een begin gemaakt en Jaap dacht altijd mee. Hij was degene die het hele proces begeleide. Nog steeds kwamen er nieuwe feiten boven water. De twee artikelen - van ieder twee volledige krantenpagina’s - in ‘het Urkerland’ hadden verschillende Urkers in beweging gebracht. Er was een Comité Gedenkteken Israël Samuël Kropveld opgericht. Doel van het kleine en sympathieke comité was slechts om de namen van Japien (Israël Samuël Kropveld), z’n vrouw Hendrika (Hendrika de la Penha) en hun dochter Lea ( de meeste Urkers dachten dat ze Sarah heette) recht te doen. Er was een eenvoudig zandstenen oorlogsmonument2 vlak achter het Hervormde kerkje aan de zee, met daarop 13 namen van Urkers die in de oorlog - door verzet of ongeval - om het leven waren gekomen. Een mooi monument met links een mannen- en rechts een vrouwenfiguur afgebeeld in de trotse dracht van de Urker bevolking. Ik had het mijn vader gevraagd waarom Japien en z’n gezin niet op het monument voorkwamen. De enige verklaring die mijn vader kon geven was dat er wel onderzoek was gedaan naar waar ze gebleven waren, maar het antwoord was niet gevonden en uiteindelijk hebben ze het monument geplaatst - zonder hun namen. Het comité dacht aan een simpele toevoeging van drie namen. Dan was het monument compleet en konden we tastbaar herdenken. Met herdenken waren we trouwens al begonnen. Dit jaar hadden we als comité een krans gelegd. Bovendien was het comité er achter gekomen dat de oorlog al meer dan vijftig jaar voorbij was en herdenken daarom niet zomaar ging - alsof er niets gebeurd was. B&W wilde echter geen simpele toevoeging van drie namen. Eerst moesten we de bevolking maar eens raadplegen. De enorme instemming (door storting van een symbolisch bedrag voor het monument) bleek echter niet genoeg. Het ene na het andere ‘maar’ ontstond. Dat deed flink wat stof opwaaien... Het NIW berichtte als volgt: ‘Het overleg tussen het comité en het college van b&w over de wijze waarop de herinnering aan de vermoorde joden gestalte kan krijgen, raakte dit jaar in het slop. De besprekingen waren al weinig florissant gestart. Het eenvoudige plan enkele jaren geleden om de namen van de drie alsnog in het bestaande oorlogsmonument te beitelen, wilde het college niet serieus overwegen. Burgemeester en wethouders konden, zo stelde het college, anno 1994 niet zomaar op de beslissing om de joden niet op het monument te noemen, terugkomen. Toen het in 1993 opgerichte Comité gedenkteken familie Israël Samuël Kropveld begin dit jaar het ontwerp op tafel legde van de kunstenaar Ralph Prins (een gedenkteken op het pleintje bij het bestaande monument), protesteerde het college tot ieders verbazing nog harder. Kon het comité niet beter motiveren waarom het een apart monument voor de joden eigenlijk nodig vond? Bovendien had het college "sterke twijfels" over de voorgestelde lokatie. Want hadden de familieleden van de op het monument genoemde oorlogsslachtoffers geen bezwaar tegen een joods monument vlakbij? En waar moesten in de nieuwe situatie bloemen worden gelegd? Was het wel verantwoord dat bij herdenkingen om het joodse monument heen gelopen
2
Het monument bestaat uit een uit rode baksteen opgetrokken gedenkmuur met in het midden een zandstenen gedenkplaat. Aan de linker- en rechterkant van de plaat bevindt zich een beeldje van een mannen- en vrouwenfiguur in Urker klederdracht. Boven de namen van verzetsmensen en oorlogsslachtoffers is in een cirkel het wapen van Urk aangebracht. Het gedenkteken is 1 meter 90 hoog en 1 meter 20 breed. Philip Bolt (architect), N. van der Schaft (beeldhouwer). 2
moest worden om het oorlogsmonument te bereiken? Stelde Prins' gedenkteken het bestaande oorlogsmonument niet in de schaduw? Toen de kunstenaar voorstelde om met zijn ontwerp uit te wijken naar een bloembak ter linkerzijde van het monument, kon ook dat geen genade meer vinden in de ogen van de stadsbestuurders. Het college suggereerde wel een aantal alternatieve lokaties voor Prins' gedenkteken: het pleintje bij het Urker Rouwcentrum en het pleintje voor de gereformeerde Bethelkerk. Over het eerste wilde het comité niet eens praten, met het tweede kon de kerkeraad van de Bethelkerk niet instemmen. Hij vond, in broederlijke eensgezindheid met de omwonenden (en na overleg met het comité, JvS), dat het joodse monument bij het oorlogsmonument thuishoort.’3 Baard ‘Wat staat daar nou boven die boekenkast?’ vroeg onze burgervader. ‘Is dat nou Hebreeuws?’. Hij wees op de Hebreeuwse tekst - in bladgoud - in de toog van één van mijn zwarte boekenkasten. Deze had ik gemaakt van een restant planken en staanders van oude kasten uit de bibliotheek van de Theologische Universiteit die bestemd waren om weggegooid te worden. De bodem en toog had ik er zelf bij moeten maken. Een bevriende kunstenaar had mij er op gewezen dat het ‘teveel boeken’ bij elkaar was. Er zou eigenlijk iets in/op/aan de toog moeten. Ik wist bijna direct wat erboven moest staan: ** ;!9* %/,( ;-(;4. Zo gaat de aandacht naar de tekst en niet naar de boeken... Terwijl hij met zijn rechterhand z’n Amis-aandoende baard bewerkte liep hij langzaam achteruit, ging zitten op een van de stoelen bij de eettafel en zei: ‘wat hebben theologen toch met dat Hebreeuws?’. ‘Zonder Hebreeuws geen Theologie en geen theologen’, antwoordde ik hem en schonk de koffie in. Zijn grote handen omvatten de witte mok waarvan de opdruk door het afwassen wat vaag geworden was. ‘Gemeente visafslag’ las hij hardop. ‘Urk is hier nogal aanwezig hè?’, zei hij wijzend naar de oude Urker kast waar het door mijn Bébe gebouwde Bottermodel bovenop stond.5 ‘Ja, Urker bèn je, dat is identiteit’ was mijn antwoord. ‘Blijkbaar moet het er dan ook af en toe uit.’ Net naast de Kesse zag ik een stukje grijs plastic dat het cassettedeck afdekte uitsteken. Ik moest onwillekeurig denken aan de tekst die op dat moment de ether inging: ‘Goede morgen luisteraars...’. Goede morgen luisteraars De avond ervoor was ik gebeld door de tekstschrijver van het VPRO radioprogramma dat vrijdagmorgen aan het monument aandacht zou besteden. We hadden eerder contact gehad en ik had hem zoals iedere keer het hele verhaal vertelt. En wanneer ik toevoegde dat we wel alles wilden vertellen voor de duidelijkheid, maar graag zouden zien dat bepaalde zaken niet gepubliceerd zouden worden of niet bekend gemaakt werden, antwoordde de tekstschrijver dat hij zich daaraan zou houden. Hij 3
4
5
Nederlands Israëlitisch Weekblad 8, Onsmakelijke affaire in Urk, 18 november 1994 - 15 kislew 5755. ‘Het begin van wijsheid is ontzag voor de EEUWIGE’ (Spreuken 9: 10a). Op de toog van de tweede kast staat natuurlijk: %1*" .*:$8 ;7$&. De Urkers gebruikten vroeger een oud-Hollandse kast als kledingkast, ‘Kesse’ genaamd. Ik had de Kesse van mijn grootmoeder aan vaders kant, geheel gerestaureerd door een leerlingschilder van het kamper schildersbedrijf Slik. De bruinrode kleur met details in Turks-blauw zijn opvallend. Bébe is in dit geval de grootvader aan moeders kant. 3
begreep dat het ons ging om dat ene doel: recht doen aan een paar namen. Daar wilde hij graag aan meewerken. We hadden afgesproken dat hij donderdagavond zou terugbellen en dat we dan de tekst die Cor Galis de volgende morgen zou voorlezen, zouden doornemen. De tekst was een prachtige tekst. Het ging - met die indrukwekkende stem - ongeveer zo: ‘Goede morgen luisteraars, het is vandaag Jom Kipoer. Jom Kipoer is een dag van de Joden waarop Joden zich verzoenen met God en met elkaar, en iets met kip eten. Meer weet ik er ook niet van. Maar waar de Joden van Nederland zich niet mee kunnen verzoenen is met de burgemeester van Urk. Onthoud die naam, lieve mensen. Wat is het geval? Er woonde in de oorlogstijd een joodse familie op het voormalige eiland Urk. De Duitsers hebben ze vergast. Op Urk wisten ze na de oorlog niet hoe het met hen was afgelopen vandaar dat ze niet op het monument staan. Nu is er een aardig comiteetje die willen een monumentje voor deze mensen plaatsen, maar dat wil B&W niet. Ralph Prins - u kent hem wel van die wanhopige rails in het kamp Westerbork - heeft een aardig ontwerp gemaakt, maar dat mag hij niet bij het bestaande oorlogsmonument plaatsen. Wat is dat toch met dat burgemeestertje? Ouders fout in de oorlog? Iets verderop aan de zee staat het vissersmonument. Het is een indrukwekkende vrouwenfiguur die uitkijkt over zee of haar man nog thuis komt of dat hij verzopen is. De vrouw staat afgebeeld met opbollende rok in de wind. Een rok waar de hele bevolking van Urk wel onder kan duiken, maar niet die joodse familie.’6 Blote gatten We dronken koffie en raakten in gesprek over Urk en de relatie met Joden. Dat Urk ‘iets met Joden had’ dat wist de burgervader wel. Ik probeerde wat aan te vullen en vertelde hem over de Joden die het eiland aandeden, de Joden die op het eiland gewoond moeten hebben vanwege de buurt die ‘de Jodenhoek’ genoemd wordt, zij die trouwden met Urkers zoals uit de familie Slager7 en de vele Urker meisjes8 die in Amsterdam bij Joden hadden gediend.9 Hij moest smakelijk lachen toen ik hem vertelde van die ene vrouw die bijna alles was vergeten uit haar diensttijd, maar ‘nooit zou vergeten dat er een keer een optocht was in de Amsterdamse straten: ‘toen ik de woonkamer binnenkwam stond het raam open en meneer en mevrouw hingen allebei ‘mit erluizen blote gat’ eut et raam’. ‘De grootmoeders van nu
6
7
8 9
De originele tekst van de uitzending op 16 september 1994 heb ik helaas niet kunnen terugvinden. Ik heb geprobeerd de tekst uit het hoofd op te schrijven. Daarom met nadruk: ‘het ging ongeveer zo...’. Ten onrecht vermeldt ik in mijn boek ‘Een ver-Urkte Israëliet. Het levensverhaal van Japien de Joode’, Urk, 1995, dat een zekere Mozes Slager huwde met een Urker meisje. Deze informatie klopt niet. Degene die met een Urker meisje trouwde was Benjamin Noachsz. Slager. Benjamin Slager die als klein jongetje samen met zijn moeder en zijn zusje op Urk was komen wonen, was geboren op 29 januari 1864 te Kampen en trouwde op 31 oktober 1896, op 32 leeftijd met de 18-jarige Jannetje Theunis Ruiten. Jannetje (geboren op Urk op 30 maart 1878), dochter van de visserman Theunis Jacobs Ruiten, geboren te Schokland op 26 januari 1846, wonende te Schokland-Ens, overleden te Urk op 14 mei 1905 en Japke Rinses Hoekstra, geboren te Urk op 2 november 1849, overleden te Velsen op 17 juli 1914, 64 jaar oud, was een buurmeisje van hen. Mozes was een oom van Benjamin Slager. Een aantal van hen heb ik op aandringen van Jaap van Gelderen geïnterviewd. Cf. G.J. van Klinken, Opvattingen in de Gereformeerde Kerken in Nederland over het Jodendom 1896-1970, Kampen, 1996. 4
vertelden mij met groot enthousiasme over hun dienstjes van toen. Ze spraken dan over allerlei joodse gebruiken en over de feestdagen. Soms konden ze nog flarden van gebeds-melodieën neuriën of gebruikten ze een aantal Jiddische uitdrukkingen.’10 Zijn hand vond weer zijn baard toen ik meer vertelde over de meisjes die bij Joden in Amsterdam dienden en op Pinksterzaterdag met de Urkerboot op het eiland aankwamen. Pinkster was de tijd om een vrijer te zoeken. Vele dienstmeisjes vonden hun vrijer, trouwden snel en kregen soms ook verrassend snel een baby. ‘Gelòk’ of ‘Mazzel’? Dat het Urker dialect naast woorden uit het Latijn ook woorden bevatte uit het Hebreeuws, verbaasde hem11. Káámpen Ik zocht naar een mogelijkheid om het onderwerp aan te snijden. Ik wist dat hij hierna naar de notaris moest. Grappig trouwens, Kampen is - net als trouwens verschillende plaatsen in Noord-Holland, zoals Enkhuizen, Hoorn en Amsterdam - op de één of andere manier altijd op een speciale manier belangrijk geweest voor Urk. Vroeger vooral vanwege de post, maar in barre wintertijden voor ongeveer alles wat nodig was om te overleven op het eiland12. Zo gingen Urkers in die tijd in Kampen naar de notaris, maar ook naar het ziekenhuis. Ook veel dominees die op gezette tijden op Urk preekte kwamen uit de stad waar men een verhouding van gemengde gevoelens mee had. Men vroeg mij nog wel eens: ‘Wat moet je nou in Káámpen?!’ De relatie met de stad aan de IJssel en haar bijzondere band met het eiland Urk deed mij ook denken aan het verhaal over Dokter Heynsius13 die op een barre oudejaarsdag 1844 - eerst vanuit Kampen, via Schokland - het eiland bezocht. Jaren geleden vroeg Jaap van Gelderen mij om een verhaal te schrijven over de geschiedenis van de afscheiding op het eiland Urk. Ik heb toen het verhaal geschreven ‘De dokter en de dominee’. Die dokter was Dr. Cornelis Everhardus Heynsius. In één van zijn brieven schrijft hij: ‘................................Ik zal U nu maar eens kostelijk verhalen, hoe ik hier gekomen ben en wat ik tegenwoordig zoal doe. Van alles zoude ik wel een roman kunnen schrijven! Zaterdagavond 11 uur was ik te Kampen, ik heb dien dag met de Urker Gemeenteraden, mijne reisgezellen, op Urksche wijze geliefd, over godsdienst gesproken, want alle menschen behooren hier nagenoeg tot de Afgescheidenen. Ik heb toen in Kampen met hen gelogeerd en ben Zondagmorgen half één met hen naar Schokland gegaan, in eene slee en de Urkers op schaatsen vooruit. Anderhalf uur later waren wij te Schokland, terwijl het aanhoudend stof regende. Ik heb toen 10 11 12
13
Een ver-Urkte Israëliet, 9. Een ver-Urkte Israëliet, 12. Cf. J. van Slooten, De dokter en de dominee (Urk) in Anderhalve eeuw gereformeerden in stad en land, deel 7 Overijssel. Cf. http://www.urksfruit.nl/www_urksfruit/Dokterdominee.htm Fragment van een brief van Dr. Cornelis Everhardus Heynsius (geb. 1822) aan zijn moeder Catharina Aletta Heynsius-Houbold, over zijn heenreis naar Urk in 1844 om de daar uitgebroken pokkenepidemie te bestrijden. Heynsius zal tot april 1845 op het eiland verblijven. Op verzoek van Heynsius maakte Valetin Bing later een schilderij van de aankomst op het eiland op oudejaarsdag 1844. Tijdens het schrijven van het verhaal ‘De dokter en de dominee’ moest ik het met slechts een paar kleine fragmenten van de brieven doen. Sinds enige tijd beschik ik over goede kopieën van de door Heynsius geschreven brieven. Speciaal voor dit Liber Amicorum de transcriptie van één van deze brieven. Ik weet dat als het aan Jaap ligt ook over deze geschiedenis het laatste woord nog niet geschreven is. 5
eene visite gemaakt bij den Schokker geneesheer Meijer. Na lange deliberatiën, of wij de reis naar Urk zouden ondernemen, daar het zoo erg mistte, dat wij slechts enkele voetstappen vooruit konden zien, besloten wij het te wagen en telkens een strootje neder te leggen, om, wanneer wij op het kompas Urk niet konden vinden, op Klein-duimpje af de weg langs de strootjes terug te vinden. 1 ½ á 2 uur hebben wij over ijsbergen en hobbelig ijs zoo afgelegd, maar wij konden Urk niet vinden, daar het kompas op de slede steeds in de rondte draaide en in het geheel niet stil wilde staan. Ons stroo was toen op en wij zouden nog tabak gestrooid hebben, maar na rijp beraad kwam het ons toen verstandiger voor, om maar langs de strootjes terug te keeren. Ik werd in die slee ook bizonder koud. Ongelukkig waren onze voorrijders wat zuinig geweest in het leggen van strootjes, en de wind en het op het ijs staande water hadden er veele geroofd, zoodat wij dikwijls een ¼ uur moesten zoeken, eer wij weder het strootje vonden, daar de mist zeer toenam en wij van het eene tot het andere strootje niet konden zien. Eindelijk kwamen wij toch behouden aan Schokland terug, nadat wij dikwijls in verlegenheid hadden gezeten, hoe wij aan den kost zouden komen, indien wij op Zee hadden moeten overnachten, want onze voorraad was toen op. Toen wij in de herberg zaten, kwam de geneesheer van Schokland mij inviteren, om bij hem te logeeren. Ik had niet gedacht noch zulke menschen als deze en zijne vrouw op zoo een armoedig eiland te zullen vinden. Ik heb mij daar zeer goed geamuseerd en reeds eenige inlichtingen omtrent Urk ingewonnen. Maandag mistte het weder en mijne reisgezellen durfden geene nieuwe onderneming te doen en eerst Dinsdagmorgen konden wij Urk zien liggen, de lucht was toen helder en wij vertrokken 's morgens vroeg, zoodat ik ten elf uren op Urk arriveerde. Ik zat weder in eene slee, wij hadden fourage medegenomen, een toethoorn om, wanneer de mist terugkwam en wij Urk niet meer konden zien liggen, te blazen, opdat de Urkers, dit geluid vernemende, de mistklok zouden kunnen luiden en wij op dit geluid zouden kunnen afgaan. Kort voor dat wij te Urk kwamen (wij hadden twee Schokkers mede genomen, die mij in de slede reden), stak een mijner Urker reisgezellen zijn zakdoek op een stok, als ten bewijs, dat de commissie van Heeren Gemeenraden, die om een Doctor uit gegaan waren, arriveerde. Eene menigte Urker boeren kwamen ons toen op schaatsen te gemoet en met de vleugelen van de wind reden wij naar Urk, waar de halve bevolking met open mond in haar eigenaardig costuum ons opwachtten. Onder geleide van deze menigte en eene menigte vragen, waar die Doctor van daan was, enz., kwamen wij bij den Burgemeester van Urk. De ziekte was enigszins aan het afnemen, daar nagenoeg alle menschen de pokken gehad hadden, hoewel er nog zes waren overleden, sedert dat de Commissie van Urk gegaan was. Na een poosje bij den B.14 te hebben gezeten en het bepaald was, ik maar bij den chirurgijn zoude logeeren, ging ik met den B. naar den chirurgijn en na deze onderzocht te hebben, ging ik met den veldwachter, die mij de weg wees, rond. Vooraf had de B. laten omroepen, dat allen die een er een Doctor op Urk was, dat al die de geneeskunde noodig hadden, zich moesten aanmelden bij Meester Musch, hetgeen mij eigenlijk allergekst in de ooren klonk. Velen leden er aan de de ziekte, maar meer dezer aan de gevolgen; nog dagelijks komen er enkele bij. Eene ongehoorde verwaarloozing der vaccine is oorzaak, de ziekte zich zoo heeft uitgebreid. Ik ga trouw met vaccineeren en revaccineeren voort, hoewel ik zeer veel te kampen heb
14
B. is Burgemeester. 6
met de eenzijdige geloofsbegrippen der meesten, die de vaccine als ongeoorloofd beschouwen.15’ Opgeven We keuvelden door, maar het kwam nog niet echt tot een gesprek over het monument. Het werd zo langzamerhand wel tijd om er over te beginnen. Nu of nooit. ‘Japien en zijn familie hadden het gewoon naar hun zin op Urk, daarom woonden ze er. Bovendien kon hij er in de oorlog goed de kost verdienen. De Urkers mochten ze en andersom. Zij zijn vergast en de Urkers willen hun namen een plek geven simpel, om ze te herdenken - daar waar het hoort: bij hun oorlogsmonument.’ Mijn poging was er een van als aan de zijkant, niet frontaal. Ik kon het me niet veroorloven om scherp te openen. ‘Bovendien is de band van Urk met Joden dieper dan men in eerste instantie denkt. Het heeft ook alles met de religieuze beleving van de Urkers te maken. Zo’n gevoelige band, daar moet voorzichtig mee omgegaan worden’, sloot ik af. Hij reageerde direct: ‘Ach, is dat wel zo, overdrijven jullie het hele geval van die Japien de Joode niet?’. Een zucht kon ik niet verbergen. Ik was niet gewend om bij nul te beginnen. Ik bracht vervolgens z’n eigen wethouder in stelling: ‘toen ik een tijdje geleden samen met één van de wethouders geïnterviewd werd voor de VARA radio en mij gevraagd werd naar de speciale band van Urk met Joden verwoordde ik het zo: ‘Urk heeft die speciale band met Joden en sinds 1948 ook met Israël. Denk maar eens aan de Jom Kipoer oorlog. Toen werd er op Urk binnen één uur 200.000 gulden bijeengebracht.’ De wethouder reageerde met: ‘Ach een Urker weet niet wat hij geeft, ze doen zomaar wat’. ‘Eerlijk gezegd schaamde ik mij toen voor die journalist’, zei ik. ‘Dat was op z’n minst ongelukkig uitgedrukt’, gaf de burgervader toe. Alsof het gesprek daarmee op een ander niveau getild werd. De sfeer begon te veranderen. Na verloop van tijd werd het meer een overleg. We namen alles door wat er gebeurd was. Alles passeerde de revue. Hij kon niet ontkennen dat we als Comité alles gedaan hadden wat B&W gevraagd had. Informatie en documentatie was gevraagd, de bevolking was geraadpleegd16, na ons voorstel om op een simpele manier de namen toe te voegen aan het bestaande monument hadden ze geadviseerd om met iets anders te komen. De nadruk van het Comité dat je na vijftig niet kunt doen alsof er niets gebeurd is, maakte geen indruk. Andere locaties werden aangewezen: het pleintje voor de Bethelkerk17, de hoek van het rouwcentrum.18 We kwamen niet verder. Ik pareerde de stelling dat het monument een verzetsmonument was. Dat kon niet want er staan vissers op die bij het vissen een mijn hebben opgevist en een oom van mij is op de dag van de bevrijding
15 16
17
18
De ‘meesten’ behoorden tot de afgescheidenen. In een ingezonden brief in de plaatselijke weekbladen ‘het Urkerland’ en ‘Stuurboord’ hadden we om een symbolische storting van één gulden gevraagd. Er werden er een paar duizend gestort. Eén burger stelde voor om een compleet nieuw monument te laten maken. Hij stelde zich garant voor 100.000 gulden. De plaatselijke SGP-fractie deed serieus onderzoek naar een nieuw zandstenen monument met daarop de extra drie namen. Ze hadden nog wel ‘een potje...’. Dan zou het monument precies tussen de kerk, die het niet gelukt was om de familie uit kamp Westerbork vrij te krijgen, en het huis van de Urker NSB-man, die de dominee van de Gereformeerde kerk getypt had dat Japien gevaar liep, komen in te staan. Ralph Prins reageerde hierop letterlijk: ‘ik zet het ook niet voor een crematorium neer!’. 7
doodgeschoten door een ongeval met een politieagent die in paniek raakte. Er staan ook namen op van mensen die bij het Britse bombardement van de ‘Cap Arcona’, een van de schepen die gevuld waren met gevangenen uit het concentratiekamp Neuengamme, zijn omgekomen. Zo gingen we door. ‘Ze zijn vergast in Sobibor, alleen omdat ze Joden waren, mensen... Als je naam dan niet op een oorlogsmonument hoort te staan...’ Ik gaf op. Hij zag het. Namen toevoegen ‘Als ik namen laat toevoegen aan het oorlogsmonument dan willen anderen weer namen toevoegen aan het vissersmonument’. Het hoge woord was eruit. Achteraf denk ik dat mijn mond moet zijn opengevallen van verbazing. Ik hoorde en zag het hem zelf zeggen. Ze hadden ons al die tijd van het een naar het ander gestuurd terwijl ze het gewoon niet wilden vanwege het vissersmonument. Ik begreep ook direct wat hij bedoelde want mijn Oom Pauw (Paulus) was bestuurslid van de stichting die het vissersmonument beheerde. Hij had mij wel eens verteld dat ze graag een extra marmeren plaat zouden willen aanbrengen bij de bestaande platen. Wie het vissersmonument ooit gezien heeft zal het beeld niet licht vergeten. Een muur van vele meters lang waarover je naar de zee kunt kijken. Op de muur hangen 29 zwarte marmeren platen vol met gegraveerde namen. Allemaal namen van mensen die in de loop van vele jaren zijn omgekomen op zee, meestal verdronken. De oudste- bekende - naam is van 1816 (Willem Korf Hzn, 19 jaar oud), de jongste namen - in leeftijd - die we tegenkomen zijn 10 jaar oud. Ik weet hoe gevoelig dit onderwerp is voor de bevolking. Meerdere leden uit mijn familie staan vermeldt op verschillende platen. In 1966 kwam er een bemanningslid van mijn vader’s kotter bij. Twee mensen sloegen overboord in een vliegende storm. Eén overleefde het: ‘hier staan ze ingeschreven. En wordt aan hen gedacht’.19 In de statuten van het vissermonument stond dat alleen de namen van vissers op de borden worden vermeld die ín zee zijn omgekomen. Vissers die weliswaar op zee, maar niet ín zee zijn omgekomen, wordt een plekje op het monument geweigerd. Het gaat dus om mensen die, om het met de woorden van Cor Galis te zeggen: verzopen zijn, ín zee, en niet omgekomen zijn doordat er bijvoorbeeld een blok uit de mast op gevallen is, ze uit elkaar gereten zijn tussen de lier, doodgedrukt tussen de giek of het tuig van het net. Tot grote frustratie natuurlijk van familieleden van vissers die aan dek op zee zijn omgekomen maar niet te water zijn geraakt... Ik was verbijsterd. Dit kon niet waar zijn. ‘Wat heeft dat met Japien en zijn familie te maken?’, vroeg ik. ‘Tja, als ik met het oorlogsmonument toegeef en alsnog namen laat toevoegen, dan moet ik ook met het vissersmonument toegeven. Zo simpel is dat.’ ‘Dus als ik het goed begrijp dan stelt u Joden die omgekomen zijn in de gaskamers van Sobibor gelijk aan vissers die níet in zee, maar aan dek van een kotter zijn omgekomen? Drie Joden worden dus gelijkgesteld aan vissers die níet voldoen aan de eis van de statuten om op het monument te mogen worden geplaatst. U stelt de éne groep mensen gelijk aan een groep mensen die ergens niet aan voldoen. Wat is dat voor kromme redenering? Het is volgens mij hetzelfde als onderscheid maken tussen mensen. En daarom mag een monument met daarop hun namen níet bij het bestaande oorlogsmonument geplaatst worden, maar moet het liefst ‘apart gezet’ worden?’ Hij begon mij geconcentreerd aan te kijken toen ik het
19
Cf. http://www.urksfruit.nl/www_urksfruit/Monumentvissers.htm 8
woord ‘apart gezet’ langzaam, maar met blijkbaar genoeg nadruk uitsprak. ‘Volgens mij noemen we dit ook wel discriminatie’, zei ik langzaam en op lagere toon. Hij was nu stil gevallen. Na lange tijd verbrak ik de stilte: ‘om hoeveel namen gaat het eigenlijk bij het vissersmonument?’. De karakteristieke lippen en mondhoeken op zijn gezicht maakten een samentrekkende beweging alsof hij de smaak beproefde. ‘Tien of misschien twintig, maar het gaat om het principe!’20. Weer een stilte. ‘Als ik het goed begrijp, staat u voor de keuze hoe u als burgemeester herinnerd wilt worden door de Urker bevolking: als de burgemeester die alles heeft tegengehouden of als de burgemeester die gezorgd heeft dat iemand’s zoon of man’s naam een plek gekregen heeft op het monument.’ Om maar’s in de huid van de familie te kruipen. Ik sprak alsof het ging om het thuis brengen van verloren zonen en verloren mannen. ‘Weet u hoeveel ruimte er is op de muren van het vissersmonument?’ ‘Dat weet ik niet precies’, zei hij. ‘Veel’, zei ik... Na een tijd keek hij op z’n horloge en zei: ‘Het wordt langzamerhand tijd dat ik mij naar mijn notaris begeef’. ‘Nog één ding’, zei ik. ‘Misschien moet ik u op de hoogte brengen van een telefoontje wat wij als Comité gisteren hebben gehad. Het was van de voorzitster van het Nederlands Auschwitz Comité. Zij vertelde ons dat ze de zaak nauwlettend in de gaten houden en dat er morgen een brief naar B&W van Urk gaat. Waarin zij aangeven dat zij eventueel de gang naar de rechter overwegen.’ Onze burgervader was opgestaan en zette zijn hoedje - met ruit - met omlaag hangende randen op z’n hoofd. Ineens viel z’n baard veel meer op. ‘Wij spreken elkaar vast nog wel’, zei hij, terwijl hij mij een hand gaf. ‘Pas op voor de balken’, antwoordde ik snel. Hij liep al weer naar beneden, de trappen af. Amsterdammer college Die avond sprak ik af met Jaap, Denis en Gertjan. We ontmoeten elkaar in de Moriaan. Er was veel te bespreken met Hertog Jan en amsterdammertjes. In de late uurtjes zakten we af in/naar ‘t Kroegje in de Geerstraat. Daar bogen we ons verder over het raffinement van het al of niet bewust discriminerend handelen. Het leek of Jaap gaf op zo’n moment college! Je kon aan Jaap merken dat het hele onderwerp hem diep raakte. Hij leerde je verbanden te leggen en geschiedenis anders te benaderen. Soms leek het daardoor of alles met elkaar te maken had. Het kwam er dan ook weer op aan om scherp maar zorgvuldig zaken te formuleren en te benoemen. We concentreerden ons op de rol en taak van Burgemeesters en wethouders. Op Urk waren twee wethouders. De één leek continu bezig te zijn met de twee voorgestelde andere locaties voor het monument. De ander deed bonte uitspraken in de pers: ‘Tja, als we met het oorlogsmonument toegeven en alsnog - op welke, zijdelingse manier dan ook - namen toevoegen, dan moeten we ook met het vissersmonument toegeven. Dan is het einde zoek. Bovendien, wat hangt je boven het hoofd als je nu die joodse mensen vermeldt? Misschien dat er volgend jaar weer mensen komen die eisen dat familieleden of vrienden op het oorlogsmonument worden genoemd.’ De wethouder kijkt moeilijk, last even een peinzende stilte in, en vervolgt dan: ‘Kijk, het is de taak van B&W om regulerend op te treden. Dat moeten we doen met dakkapellen, verbouwingen, én met monumenten. Anders wordt het
20
Het bleek uiteindelijk te gaan om 25 namen van vissers, verdeeld over drie marmeren platen. 9
een rommeltje.’21 Daarmee is mooi samengevat wat de taak van wethouders is: ‘regulerend op te treden. Anders wordt het een rommeltje’... ‘Als het Nederlands Auschwitz Comité zich er mee gaat bemoeien dan kan het nu wel eens snel geregeld gaan worden’, zei Jaap met een soort profetische blik. Hij bleek gelijk te krijgen. In één van de daarop volgende weken kregen we een telefoontje van het gemeentehuis van Urk. De wethouder wilde met ons praten. Voor de zoveelste keer gingen we met een delegatie van het Comité naar het gemeentehuis. Op een haast vriendelijke manier werd ons verteld dat B&W besloten had ons toestemming te geven om de namen van de familie Kropveld in de treden voor het bestaande monument te plaatsen. B&W dacht aan een eenvoudige marmeren plaat waarop de namen stonden vermeldt. Navraag naar de brief van het Nederlands Auschwitz Comité leverde niets op. De wethouder wist nergens van... Hij presenteerde het plan van ‘de namen in de drempel’ alsof hij het zelf bedacht had. Hij kon zich niet meer herinneren dat wij in een eerste gesprek een foto hadden laten zien van het oorlogsmonument in een Overijsselse gemeente, waar ze dit op zo’n wijze gedaan hadden. Ietwat beduusd en terneergeslagen gingen we naar huis. Later besloten we op het aanbod in te gaan op voorwaarde dat wij de tekst mochten bepalen. Zo gebeurde het. Ik belde met Ralph Prins. Hij was natuurlijk zeer teleurgesteld. Er was vriendschap ontstaan. Bovendien had Ralph een prachtig ontwerp gemaakt. Om het geheel uiteindelijk te realiseren kozen we voor de kamper steenhouwer van Ommen. De anderen waren ongeveer tien keer zo duur. Hij maakte een soort marmeren plaat met daarop: Israël Samuël Kropveld 5-1-1892, Hendrika Kropveld-de la Penha 10-1-1895, Lea Kropveld 21-3-1924, Sobibor 9-4-1943 '%'"'7'1';.22 De marmeren plaat werd als een soort streep in de trede voor het bestaande zandstenen oorlogsmonument geplaatst. Een dikke streep... Nis 27, 5755, Jom Hasjoa Het is 27 april 1995. In de benedenzaal van ‘de Ark’, het nieuwe kerkgebouw van de Hervormde gemeente Urk, is een breed gezelschap samengekomen. Zo meteen wordt mijn boek uitgereikt. De eerste persoon die het ontvangen zal is Keetje StamKropveld, de enige in leven zijnde zuster van Japien de Joode. Ik heb het boek aan haar opgedragen. Na de uitreiking gaan we naar het oorlogsmonument. Daar zal Keetje, vergezeld van de Ambassadeur van Israël en rabbijn J.S. Jacobs, een lint wegtrekken waardoor de zwart marmeren plaat zichtbaar wordt met daarop de namen van de familie Kropveld. Ze zijn er allemaal. De genodigden zijn in grote getale gekomen. Opvallend zit B&W met een aantal gemeenteraadsleden in de hoek van de zaal. Sommigen vallen mij op. Zo zie ik een paar dominee’s. Ik herinner mij nog hoe ze aan mij vroegen waarom ik toch zo met die Joden bezig was? Ik moest maar ‘gewoon aan de studie gaan’. Er wordt gesproken, het boek wordt uitgereikt en we gaan naar het monument. Het laatste stuk wandel ik met de ambassadeur op. Hij blijkt het verhaal te hebben gelezen. Tussen de regels door laat hij weten op de hoogte te zijn van het feit dat het niet allemaal zo gemakkelijk tot stand is gekomen. Als ik aangeef dat ik hier niet meer op in wil gaan reageert hij instemmend. In de instemming klinkt waardering door. We zijn bij het monument. Ieder neemt zo z’n plaats in. De cameraman van 21
Nederlands Israëlitisch Weekblad 8.
22
'%'"'7'1';: ‘Moge hun zielen gebundeld zijn in de bundel van het eeuwige leven’. 10
Gewest tot Gewest23 is duidelijk gewend aan dit soort situaties. Hij valt in het geheel niet op. Op de één of andere manier heb ik het gevoel alsof ik een totaaloverzicht heb. Ik zie ze allemaal. De mannen met een keppeltje op, speciaal voor deze gelegenheid. Behalve dan de burgervader, het hoedje met de ruit heeft nog dezelfde afhangende randen. Ik zie Urkers met duidelijk eigen keppeltjes en Joden met hoeden, sommige met brede rand. Dan begint het. De rabbijn, de ambassadeur en Keetje stellen zich voor het monument op, recht voor de met blauwe doek bedekte marmeren plaat. Gezamenlijk trekken ze aan blauwe koorden, het doek blijkt verpakking. Zacht horen we de rabbijn tegen Keetje: ‘zeg het maar, doe het maar’. De 93-jarige Keetje spreekt langzaam de namen van haar broer Israël Samuël (ze noemde hem Is), haar schoonzus Hendrika (Heintje) en haar nichtje Lea. Er is herdacht, recht gedaan aan hun namen. Opbollende rok Ik lijk los te komen uit het gezelschap. M’n gedachten nemen me mee. Was dit nou zo’n probleem? De puurheid van de herdenking door Keetje raakt me. De burgemeester en de wethouders lijken spoorloos. Alsof ze verdwenen zijn. Ik zie alleen de omstanders. Een grote groep Urkers heeft zich om het monument geschaard. Vrouwen in klederdracht - op leeftijd - dienstmeisjes? Ze hebben Japien vast gekend, met z’n grollen en grappen - achter z’n kar ventend door de straten van het eiland, Hendrika met haar lekkere koeken rond Pasen en Lea die haar ster bedekte met de arm van haar vriendinnetje... Als ik omhoog kijk zweef ik denkbeeldige door de lucht. Het vissersmonument is vlakbij. De muur met de namen en natuurlijk de vrouwenfiguur uitkijkend over zee. Opbollende rok in de wind waar de gehele Urker bevolking onder kan duiken, óók Japien met z’n gezin. Ik open mijn ogen en kijk rond. Een neef van Japien is speciaal overgekomen van over-zee. Hij zegt Kaddisj: ‘Verheven en geheiligd worde zijn grote Naam in de wereld, die Hij naar zijn wil geschapen heeft. Hij late zijn Koninkrijk komen, in uw leven en in uw dagen en het leven van het ganse huis van Israël, spoedig en over korte tijd. Zeg daarop Amen.’24 Helemaal links staat Jaap. Hij zegt Amen. Bedankt Jaap.
23 24
Van het geheel zijn opnames gemaakt die zijn uitgezonden op 28 april 1995 bij de NPS. Eerste gedeelte van het ‘Kaddisj der rouwenden’. 11