J.J. FRINSEL - Late lift Natuurlijk was het dezelfde gang als overdag, maar toch was er een merkwaardig verschil. Er was iets dat hem een onprettig gevoel gaf. Daglicht kon er niet komen, dus aan het gemis daarvan kon het niet liggen. De tl-verlichting brandde hier dag en nacht. Het moest de afwezigheid van andere mensen zijn die de vreemde sfeer bepaalde. Natuurlijk kon het ook tijdens de drukke werkdag gebeuren dat je je alleen in zo”n gang bevond, maar dan was het toch heel anders. Hij wist dat er nu achter de gesloten deuren van de kantoren geen mensen aanwezig waren. Iedereen was naar huis. Op de hele verdieping was geen sterveling meer, behalve hij... Hij had het ook wel erg laat gemaakt. Hij plaatste zijn diplomatenkoffertje op de vloer om op de knop voor de lift te kunnen drukken. In zijn linkerarm droeg hij een groot kerstpakket. Wachtend op de lift liet hij zijn blik door de gang dwalen, die opeens zoiets geheimzinnigs scheen te hebben. Ja, iets onheilspellends, dat hem een lichte huiver bezorgde. Het is niet goed dat de mens alleen is, dacht hij, toen hij in de lift stapte. Hij tikte op de toets ‘begane grond’ en zag tot zijn verrassing dat er op de “zevende” ook nog lifters stonden te wachten. Hij was dus toch niet de enige die het zo laat had gemaakt. Het bleken twee schoonmakers te zijn, een oudere man en een jongen. Ze hadden een wagentje met schoonmaakspullen bij zich. “Gauw naar huis,” zei de jongen en hij zocht op liet toetsenbord. ‘Begane grond.’ De deur sloot zich. De lift hervatte de afdaling en de mannen bestudeerden het plafond en de tegenoverstaande wand, zoals mensen in een lift meestal doen wanneer zij elkaar niet kennen. Ook in dit geval zouden zij achteraf waarschijnlijk moeilijk een beschrijving van elkaar hebben kunnen geven, als er niet iets was gebeurd dat de situatie drastisch veranderde en hen dwong tot een nadere kennismaking. Even hadden zij het vreselijke gevoel dat de liftkooi in vrije val omlaag stortte, om onmiddellijk daarop ruw door elkaar geslingerd te worden, toen ze abrupt tot stilstand kwam. Tegelijk was het licht uitgevallen. Hevig geschrokken werkten zij zich weer overeind en staarden elkaar ontzet aan bij het wat groenige schijnsel van de noodverlichting. “Wat was dat nou,” stamelde de jongen onnozel en probeerde de toets ‘begane grond’. “Daar zou ik maar liever afblijven,” waarschuwde de man met het kerstpakket. “Hoezo? Waarom...? We moeten toch omlaag?” Je begrijpt toch wel dat er iets mis is?” “Volgens mij zitten we vast,” mengde de schoonmaker zich in liet gesprek. “Misschien kan de deur nog open,” zei de jongen en probeerde de toets. Er gebeurde echter niets. “Ik denk dat de stroom is uitgevallen,” zei hij. “Dat had ik je zo wel kunnen vertellen,” zei de schoonmaker, “en met een beetje nadenken was je er zelf wel op gekomen. Waarom denk je dat de noodverlichting brandt? Probeer de alarmknop maar! We moeten hulp van buitenaf hebben.” De jongen deed wat hem was aangeraden, maar een kwartier verstreek zonder dat er een of andere reactie kwam.
“Werkt ook niet meer,” concludeerde hij. “Misschien een draadje los. Als we dat toetsenbord even loshalen... Misschien dat het zo te verhelpen is. Hebben we hier een schroevendraaier of iets dergelijks?” “Wie zal er met een schroevendraaier in z”n zak lopen?” vroeg de schoonmaker minachtend. “Een zakmes dan of zoiets,” hield de jongen vol. “Je blijft er met je handen vanaf?” dreigde de schoonmaker. “Hoezo?” vroeg de jongen beledigd, “ik heb net zoveel recht om te proberen hieruit te komen als jullie!” “Dat is juist,” zei de man met het kerstpakket, “maar dan wel graag levend. Stel je voor dat je kortsluiting maakt en er brand uitbreekt... We kunnen toch geen kant uit?” “Laten we daar maar niet aan denken!” zei de schoonmaker. “De stroom is toch uitgevallen? Wat kan het dan voor kwaad?” vroeg de jongen. Als de stroom is uitgevallen, hoef je ook niet te kijken of er soms een draadje loszit,” zei de schoonmaker, “die meneer heeft gelijk, blijf er maar met je handen vanaf.” “We moeten toch proberen om hier uit te komen? Dat gebeurt niet als we helemaal niks doen.” De jongen scheen in paniek te raken. “Ik wil eruit! Geen mens weet dat we hier zitten!” Hij wierp zich op de deur en trommelde er uit alle macht niet zijn vuisten tegen, terwijl hij schreeuwde: “Hallo...! Hallo...! We zitten hier in de lift...! Hallo...! Is daar iemand?” In de stilte die erop volgde luisterden ook de anderen ingespannen. Maar behalve het gehijg van de jongen vernamen ze geen geluid. “Ik schat dat we ongeveer op de hoogte van de vijfde verdieping hangen,” zei de man met het kerstpakket. “Stel dat de portier nog aanwezig is, dan zal hij ons toch niet kunnen horen.” “Het vluchtluik!” riep de jongen opeens. “Misschien dat we er via het vluchtluik uit kunnen komen!” Hij wees naar het plafond. “Dat is geen vluchtluik,” antwoordde de man met het kerstpakket, “dat is een opening voor de monteurs. Kijk maar, er zit een slot op.” “Dat breek ik wel open!” verzekerde de jongen hem. “Dat zal je niet meevallen. Daar is zwaarder gereedschap voor nodig dan de primitieve middelen waarover we beschikken.” “Met de steel van die zwabber kunnen we het misschien wel openstoten. We kunnen het toch proberen?” De jongen was niet van plan om het idee zo maar op te geven. “Als jullie me nou even optillen, dan kan ik er met mijn handen bij. Even proberen. Misschien is het niet eens op slot.” Ze gaven hem zijn zin en tilden hem op, zodat hij bij het luik kon komen. Het zat echterwél op slot en was niet te verwrikken. Bovendien bestond het luik niet zomaar uit een plaatje board, maar bleek het van een degelijke constructie te zijn. Hij zag wel in dat van openstoten geen sprake kon zijnen liet zich teleurgesteld op de grond zakken. “Wat nou?” Met iets van wanhoop in zijn ogen keek hij de beide mannen aan. “Proberen kalm te blijven. Geduld bewaren en afwachten,” zei de man met het kerstpakket. “Er zit niets anders op.” “Mooi praten! En hoe lang zal dat geintje duren?” wilde de jongen weten. “Voor ons alledrie even lang, zou ik denken,” zei de schoonmaker. “Ik ben het met die meneer eens. We zullen er het beste maar van moeten maken.” “Het beste!” schamperde de jongen.
“Onder de gegeven omstandigheden,” zei de man met het kerstpakket. “Wij zullen ons op een merkwaardig kerstfeest moeten voorbereiden, vrees ik. Als we van het ongunstigste geval uitgaan, zullen we hier een dag of wat opgesloten zitten.” “Al moet ik de boel hier helemaal afbreken,” schreeuwde de jongen woedend, “ik wil hier uit! Drie dagen in dit stinkhok! Ik moet er niet aan denken! Ik zou morgenavond naar de disco!” “Daar mis je dan niks aan,” gaf de schoonmaker zijn mening. Maar de man met het kerstpakket probeerde de jongen te sussen. “We hadden allemaal andere plannen,” zei hij, “maar dit is ons nu eenmaal overkomen. We zijn voor enkele dagen tot elkaar veroordeeld, maar laten we er geen drama van maken. Het is verstandiger om maatregelen te nemen om de tijd zo goed mogelijk door te komen. Laten we eerst maar eens zien wat ik van de zaak heb meegekregen.” Hij maakte zijn kerstpakket open en bekeek de inhoud. Er kwam onder andere een kerstbrood tevoorschijn, een fles vruchtensap, een pak koekjes en enkele kaarsen. “Voor drie man is het niet veel, maar een beetje vasten kan geen kwaad,” stelde hij vast. “We hebben in ieder geval iets, al zal vooral het drinken mondjesmaat zijn.” “Een chemisch toiletje hebben ze zeker vergeten?” vroeg de jongen sarcastisch. De man keek hem aan en glimlachte. “Kijk,” zei hij en wees naar de drie in elkaar gestapelde emmers op het karretje, “daar hebben jullie voor gezorgd... Een mens moet zich weten te behelpen...” Hij haalde een pakje kerstservetten tilt de doos. Het was stil geworden in de lift. Na de eerste opwinding scheen ieder voor een poosje genoeg te hebben aan zijn eigen gedachten. Ze hadden het zich zo gemakkelijk mogelijk gemaakt op de vloer. De jongen zat met een ongelukkig gezicht in zichzelf te mokken. De schoonmaker had zich uitgestrekt en lag op zijn rug, met zijn armen onderzijn hoofd naar het plafond testaren. De man met het kerstpakket had een boek uit zijn koffertje gehaald en was gaan lezen. De jongen was de eerste die de stilte verbrak. “Ik heb eens een film op de televisie gezien. Die ging over een Duitse duikboot die in de oorlog beschadigd werd door dieptebommen en naar de bodem zonk. Het water stroomde naar binnen. Had je moeten zien, die gasten zaten als ratten in de val, net als wij.” “Hier lekt het niet en ze gooien niet met bommen,” zei de schoonmaker droog. “Nee, maar wij kunnen ook geen kant op, net als die bemanning.” “Zijn ze nog boven water gekomen?” “Ja, op het nippertje.” “Nou, dan is het toch nog goed afgelopen?” “Watje goed noemt! Toen ze eindelijk een haven binnenliepen, kwam er net een luchtaanval en werden ze aan flarden geschoten.” “Vrolijk verhaal,” vond de schoonmaker, “maar als jij je niet te erg opwindt kom je hier wel levend uit, hoor. Niemand die op je zal schieten. Maak je maar geen zorgen. In de disco loop je meer gevaar.”
“O ja?” stoof de jongen op. “Nou, was ik daar maar!” Hij gaf een klap tegen het schakelpaneel. “Ik ga nooit meer met zo”n rotlift, dat weet ik wel. Ik had beter de trap kunnen nemen! Of de brandtrap, nóg beter! Dan was ik meteen buiten geweest, in de frisse lucht.” “Ja, daar schijn jij nogal op gesteld te zijn,” smaalde de schoonmaker, “daarvoor ga je zeker naar de disco.” De jongen haalde zijn schouders op en zweeg. Hij keek een ogenblik naar de man met het kerstpakket, die verdiept was in zijn boel, en de wereld om zich heen leek te zijn vergeten. “Spannend?” kon de jongen niet nalaten te vragen. Er klonk iets van ergernis in zijn stem. De man keek op. “Boeiend,” antwoordde hij. “Boeiend en bemoedigend. Houd jij van lezen?” “Nee,” zei de jongen, “geen geduld voor. En nou zeker niet. Ik zou er mijn gedachten niet bij kunnen houden.” “Je zou er nu anders wel de tijd voor hebben.” “Daar ben ik het roerend mee eens,” beaamde de schoonmaker. “Ga een poosje lezen. Als die meneer je tenminste zijn boek wil lenen. Dan houd je misschien even je mond.” “O, mag ik soms niet praten?” stoof de jongen op. “Wel praten, maar niet zeuren,” antwoordde de schoonmaker. “Ik heb net zoveel recht om wat te zeggen als jullie!” riep de jongen kwaad. “Dat zal ik niet tegenspreken, maatje maakt er teveel gebruik van, huilebalk,” zuchtte de schoonmaker. De jongen wilde weer opstuiven, maar de man met het kerstpakket kwam tussenbeide en suste: “Maak geen ruzie. Ik kan begrijpen dat de situatie je nerveus maakt. Maar laten we de vrede bewaren.” “Helemaal mee eens,” zei de schoonmaker, “vrede op aarde. We staan tenslotte voor de kerstdagen.” “Vrolijk kerstfeest,” smaalde de jongen, “maar niet voor ons.” “Dat hangt van jezelf af,” vond de man niet het kerstpakket. “Van mezelf? Hoezo?” riep de jongen verontwaardigd. “Heb ik er soms voor gekozen om hier opgesloten te zitten? Kom nou asjeblieft!” “De omstandigheden maken het kerstfeest niet, maar Jezus Christus,” zei de man en toen viel er even een stilte in de lift. “Wie heb-et daar nou over,” zei de jongen. “Ik, bijvoorbeeld,” zei de man. “Weet je niet wat het kerstfeest betekent? Weet je iets van de Bijbel?” “Mijn grootmoeder had er één,” zei de schoonmaker. Hij rolde zich op zijn zij, steunde zijn hoofd in zijn hand en keek de man aan. “Mooie verhalen, maar vol met tegenstrijdigheden. Dat wist die goeie ziel niet.” “Heeft u ze gelezen?” vroeg de man met het kerstpakket. “Nee, daar moet je van houden. Het heeft mijn interesse niet.” “Vroeger geloofden ze daarin,” zei de jongen, “mijn grootouders ook. Maar het is wetenschappelijk allemaal achterhaald.” “Wie zegt dat?” vroeg de man met het kerstpakket.
“Dat weet toch iedereen!” “Ik heb wel eens een dominee gehoord die zelf zei dat het wel mooie verhalen zijn, maar dat het niet echt gebeurd is. Als een vakman dat al zegt...” De schoonmaker ging rechtop zitten, trok zijn benen op en sloeg zijn armen om zijn knieën. Het onderwerp scheen hem wel te interesseren. “Een fantast die dat boek geschreven heeft,” meende de jongen. “Dus jij hebt de Bijbel wel gelezen?” vroeg de man met het kerstpakket. “Nee, maar dat heb ik gehoord,” antwoordde de jongen. “Dan ben je toch niet goed ingelicht,” glimlachte de man met liet kerstpakket. “Dan weet je vast niet dat de Bijbel uit 66 boeken bestaat die overeen tijdsbestek van meerdan tweeduizend jaar door tientallen verschillende mensen geschreven zijn.” “Hebben ze met elkaar afgesproken,” zei de jongen. “En dat veel van die mensen geen tijdgenoten van elkaar waren en elkaar dus nooit hebben ontmoet,” ging de man verder. “Sommigen woonden ver van elkaar in verschillende landen. Er waren koningen onder en geleerden, maar ook boeren en herders. En in feite schreven zij allemaal over één onderwerp. Het is één boeiende geschiedenis van wat de Schepper heeft gedaan om ons van de ondergang te redden.” “Het klinkt mooi, maar ik liet) er nooit wat van gemerkt,” zei de schoonmaker. “Bent u dominee?” vroeg de jongen. “Welnee, ik werk hier op kantoor, op de bovenste verdieping. “Omdat u dat allemaal zo weet.” De jongen was kennelijk een beetje onder de indruk gekomen. “Dat kan iedereen weten die de Bijbel leest. Daarom is het zo jammer dat jullie dat niet doen.” “Was het een Bijbel die u daarnet zat te lezen?” “Inderdaad.” “Maar al die tegenstrijdigheden...” begon de schoonmaker. “Noem er eens een paar?” vroeg de man met het kerstpakket vriendelijk. “Ja, dat weet ik zo gauw niet... Maar dat zeggen ze.” “Ik lees elke dag in de Bijbel,” zei de man met het kerstpakket, “en ik ben nooit iets tegengekomen dat niet klopte... Jullie zijn verstandige mensen, denk nu eens na. Die Bijbel is al duizenden jaren oud, wat denk je, als het gewoon een verzonnen verhaal was dat vol met fouten zat, zouden de mensen die er dan in de loop van de tijd niet hebben uitgehaald? Gewoon om de zaak aannemelijker te maken? Lijkt je dat niet logisch?” “Daar zit wel wat in,” gaf de schoonmaker toe. “Voor mij allemaal te moeilijk,” zei de jongen. “Het gaat om je leven,” zei de man met het kerstpakket. “Dat kom ik zonder die Bijbel ook wel door,” meende de jongen. “Dat denk ik ook. Maar het is de vraag: hóé?” “Op mijn manier. Daar is iedereen toch vrij in?” “En daarna?” “Wat daarna? Daarna niks. Dan ga ik dood.” “En dan?” “Dan niks... Dood is dood.” “De Bijbel zegt van niet!” “De Bijbel kan wel zoveel zeggen.” De jongen haalde zijn schouders op. “Voor mij is de Bijbel het Woord van God,” zei de man. “Weet jij wat doodgaan is?”
“Wat valt daarvan te weten?” vroeg de jongen. “Dat gaat toch vanzelf? We doen het allemaal maar één keer.” “Nee,” zei de man met het kerstpakket, “dat is niet waar!” De anderen keken hem een beetje spottend aan. “Volgens de Bijbel is dat niet waar,” herhaalde hij nadrukkelijk. Hij pakte zijn Bijbel en zocht even. “Hier,” wees hij en hield het opengeslagen boek de jongen voor, “lees zelf maar wat hier staat: "Die overwint, zal van de tweede dood niet beschadigd worden." Zie je dat?” “Staat dat er?” vroeg de schoonmaker. “Twee keer doodgaan, daar heb ik nog nooit van gehoord.” “En wie zijn (lat dan die twee keer doodgaan?” wilde de jongen weten. “Dat zijn degenen die niet geloven dat Jezus Christus op aarde gekomen is om voor hun zonden te sterven,” antwoordde de man met het kerstpakket. “Te gek,” meende de jongen. De schoonmaker keek op zijn horloge en deed of hij schrok. “Hé!” zei hij, “weten jullie wel hoe laat het al is? Ik zou er maar eens een nachtje over slapen. Roepen jullie mij bijtijds?” Hij strekte zich weer uit op de vloer. Het was inderdaad al diep in de nacht en het duurde niet lang of de beide anderen volgden zijn voorbeeld. “Ik doe geen oog dicht,” voorspelde de jongen. Maar even later waren ze, ondanks het ongerief van de harde vloer, alledrie in diepe rust... “Jullie ook twee bolletjes met kaas en een zacht gekookt eitje?” vroeg de jongen. Hij rekte zich uit en gaf een klap op de toets voor de begane grond. “Even de kelner bellen.” “Je humeur is tenminste een stuk beter,” constateerde de schoonmaker. “Zeker goed geslapen?” “Ik heb geen oog dichtgedaan. Ik heb de hele tijd liggen luisteren of er iemand kwam om ons uit dit hol te halen.” “Leugenaar! Je lag te snurken als een os!” Ze deden hun maal met een brok kerstbrood en een slokje vruchtensap. “Ik heb een voorstel,” zei de man met het kerstpakket. “Heel de tijd zo te zitten wachten gaat op het laatst op je zenuwen werken. Als ik nou eens wat uit de Bijbel voorlees? Dan kunnen we er misschien wat met elkaar over praten.” “Ja, leuk, daar zitten we net op te wachten,” spotte de jongen. “Gaan we zeker nog kerstliedjes zingen ook?” “Heb jij soms een beter voorstel?” vroeg de schoonmaker. “Ik wil hier uit!” “Je bent net een gebarsten cd! Alsmaar hetzelfde liedje. Ik ben het met die meneer eens. Laat hem maar hardop lezen.” “Uit de Bijbel!” riep de jongen met een misprijzend gezicht. “We kunnen om de beurt lezen,” opperde de man met het kerstpakket. “Nee, leest u maar,” zei de schoonmaker, “u kent het verhaal.” Aanvankelijk was er nog wat verstorend gepruttel van de jongen, die zich behoorlijk opgelaten voelde. “Ga dan naar buiten, als het je niet bevalt,” sarde de schoonmaker. Maar het duurde niet lang of de jongen luisterde mee. De man met het kerstpakket had een boeiende manier van voordragen en las
gedeelten die makkelijk de aandacht gevangen konden houden. De schepping, de zondeval en de zondvloed, de geschiedenissen van Noach en van Abraham, van jozef en van Mozes. Hij las uren achtereen, nu en dan onderbroken door vragen die de anderen hem stelden als zij iets verduidelijkt wilden hebben. Onder het lezen overdacht hij het wonderlijke van de situatie. Hij besefte dat het een unieke gelegenheid was die de Heere hem gaf. Niet gauw zou hij weer de kans krijgen om een bijbelstudie te houden voor een publiek dat zo”n zee van tijd had om ernaar te luisteren. De jongen had zijn houding van niet geinteresseerd zijn laten varen. Weliswaar scheen hij aan zichzelf verplicht te zijn om alles in twijfel te trekken en tegen te spreken, maar hij nam toch serieus deel aan de discussies die er ontstonden. Hij was verrast toen hij hoorde dat de profeet jesaja ruim 700 jaar van tevoren de geboorte van Christus had aangekondigd: “Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op Zijn schouder; en men noemt Zijn Naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst.” Hij luisterde verder, zonder te interrumperen, toen de man overging naar het Nieuwe Testament en de eerste hoofdstukken uit Lukas voorlas. Hij vertelde ze van de engelen en de herders, maar ook waar het allemaal op uit zou lopen: de dood en de opstanding van de Heiland der wereld. “Heel de wereldgeschiedenis draait alleen hierom,” zei de man. “Het klinkt mooi,” zei de schoonmaker. “Maar te mooi om waar te zijn, als je het mij vraagt.” “Maar ik zou wel willen dat het waar was,” bekende de jongen. “Ik ben ervan overtuigd dat het waar is,” zei de man met het kerstpakket. “Lukas heeft het zelf grondig onderzocht, dat heb ik je voorgelezen. Hij leefde in die tijd en heeft met de ooggetuigen gesproken om een betrouwbaar verslag te kunnen opstellen. En in onze dagen zie je toch ook allerlei dingen in vervulling gaan die duizenden jaren geleden al zijn voorzegd? De Joden keren terug naar hun land zoals God beloofd heeft dat het aan het eind van de tijd zal gebeuren. De Bijbel is voor honderd procent te vertrouwen.” “Maar ondertussen is het een puinhoop in de wereld,” merkte de schoonmaker bitter op. “En ook dat is voorzegd! De mens is niet te verbeteren en daarom is Christus gekomen om ons van de ondergang te redden. Als dat niet was gebeurd, zou het hopeloos zijn.” “Dat voel ik me toch al, hier in die rotlift,” zei de jongen, opeens weer moedeloos. “Ze vergeten ons daarbuiten.” “Wie zou aan ons moeten denken?” vroeg de schoonmaker. “Ik woon alleen; ik ben gescheiden. Mij mist niemand.” “Mij eigenlijk ook niet,” zei de jongen, “ik woon niet meer thuis. Ik had alleen die afspraak, maar daar zullen ze me ook niet missen.” “Mijn vrouw is met de kinderen naar mijn schoonouders... Ik zou later komen in verband met mijn werk,” zei de man met het kerstpakket. “Ik denk dat het wel even zal duren eer ze merken dat er iets niet klopt... Maar dan gaan zij wel informeren.” “En dan?” vroeg de jongen. “Dan vinden ze ons tenslotte wel...” “Tenslotte,” herhaalde de jongen zuchtend, “dat kan lang duren. Ze zullen ons hier niet gauw zoeken!” “God weet het.”
“Makkelijk als je dat kunt geloven,” zuchtte de schoonmaker. “Niet eenvoudig, maar het geeft wel rust,” zei de man. “We zitten hier niet voor niets opgesloten.” “Nee, we worden er voor betaald,” smaalde de jongen. “Als de lift normaal had gefunctioneerd, hadden we deze gesprekken met elkaar niet gevoerd.” “Met andere woorden: God heeft de lift stopgezet,”• zei de schoonmaker met een ondertoon van spot in zijn stem. “Of Hij gebruikte een technisch mankement om even aandacht te vragen,” antwoordde de man met het kerstpakket. “Waarom niet? Hadden wij er anders de tijd voor genomen? God gebruikt allerlei wegen om de mens te bereiken.” “Maar ondertussen hangen we hier tussen hemel en aarde,” zei de jongen, direct weer opstandig. “Hoe vaak ik ook op die rotknop druk, er zit geen beweging in.” Hij tikte tegen de toets “begane grond”. Tot zijn schrik ging de noodverlichting uit en zaten zij in volslagen duisternis. “Bal gehakt!” schold de schoonmaker, “kon je er weer met je fikken niet afblijven?”. “Ik deed het niet expres,” verdedigde de jongen zich. “Dat moest er nog bijkomen,” raasde de schoonmaker, “ik vraag me af waar je verstand zit!” Hij had zich waarschijnlijk nog veel meer hardop af willen vragen, maar de woorden bleven hem in de keel steken toen opeens de normale verlichting aanging. Terwijl zij elkaar verbaasd aanstaarden, zette de lift zich in beweging. Ze hielden hun adem in. Het was of niemand een woord durfde te zeggen uit angst de lift daarmee weer te zullen laten stoppen. Pas toen ze op de begane grond waren aangekomen, verbrak de schoonmaker het zwijgen. “Ze hebben ons dus toch gevonden,” zei hij. Maar toen de deuren opengingen en zij opgelucht de lift verlieten, lag daar de verlichte hal leeg en verlaten voor hen. De schoonmaker keek verbaasd rond. “Het kan nietwaar zijn,” bromde hij. Hij zond de lege lift naar de bovenste verdieping en liet hem daarna weer naar beneden komen. Dat herhaalde hij enkele malen, om te zien of hij weer ergens onderweg zou blijven steken. Maar alles functioneerde vlekkeloos. De jongen was naar het toilet gegaan om even “z”n kop onder de kraan te steken”, zoals hij zei. Toen hij terugkwam stonden ze een ogenblik zwijgend bij elkaar. “Dit zal geen mens geloven,” zei de schoonmaker tenslotte. Hij keek de man met het kerstpakket aan en het was of hem opeens iets te binnen schoot. “Henk de Vries,” stelde hij zich voor en stak de ander zijn hand toe. De jongen volgde zijn voorbeeld. Arend Jan, en nog bedankt,” voegde hij eraan toe. “Voor het brood en zo...” “Fijn jullie ontmoet te hebben,” glimlachte de man. “Het is om nooit te vergeten. Maar we moeten nog wel even naar buiten zien te komen.” “Zo gebeurd,” beloofde de jongen, “al moet ik ergens een ruit kapot trappen.” “Lijkt me geen goed idee, laten we liet maar liever buitenom proberen, via de brandtrap.” “Dat met die lift zal niemand van me willen geloven,” herhaalde de schoonmaker hoofdschuddend. “Hoe was uw naam ook alweer?”
“Emmanuël,” antwoordde de man met het kerstpakket. “Emmanuël... Vreemde naam, kom je niet veel tegen.” “Niet zo vaak, nee... Het betekent: God met ons.” “Hé, dat wil ik onthouden,” zei de jongen.