Jezus en de Wet - Zaligsprekingen Matteüs 5:1-12; 7:28-8:1 Rev Dr Jos M. Strengholt
1 intro John Stott, de befaamse Britse theoloog, zei over de Bergrede: ‘De Bergrede is waarschijnlijk het bekendste deel van het onderwijs van Jezus, maar waarschijnlijk ook het minst begrepen en zeker het minst gehoorzaamd.’ [John Stott, Message of the Cross, (IVP, 1978), p. 15.] Het meest bekend, het minst begrepen, en het minst gehoorzaamd? Dan is dat een mooie reden voor ons om eens goed naar de Bergrede te kijken. Wij zullen vandaag en volgende week bij de Bergrede stilstaan. In twee keer een half uur kan je daar natuurlijk niet veel over zeggen maar ik hoop u toch een zinvol kijkje te geven in de theologische keuken van onze Heer Jezus Christus en van de evangelist Matteüs. Die Matteüs, dat was een volgeling van de Heer Jezus; hij heeft Jezus horen spreken, hij heeft zijn wonderen gezien, hij heeft op een persoonlijke en intieme manier meegeleefd met onze Heer, tot aan diens dood, opstanding en hemelvaart. En daarna besloot hij op schrift te wat Jezus zei. De meeste theologen denken dat Mattheus ergens tussen het jaar 60 en 70 zijn evangelie schreef, en hij deed dat waarschijnlijk in Antiochie. De kerkgeschiedenis geeft genoeg aanleiding om dat te vermoeden. Antiochie was een van de grootste steden in het Romeinse Rijk, en het was de plaats waar de kerk al vroeg begon te groeien. Vooral uit de Joodse synagoges in de stad kwamen veel mensen tot geloof, maar ook veel heidenen voegden zich in die nieuwe gemeenschap rond Jezus Christus. De gemeente daar is onder meer bekend omdat het Paulus had uitgezonden als zendingswerker.
1
Net als overal in Israel en in het hele Romeinse rijk waren er grote spanningen tussen degenen die Jezus als Heer en Heiland volgende, en de synagogen waar men niks van hem wilde weten. Je hoeft het boek Handelingen in de bijbel maar oppervlakkig te lezen en je ziet hoe vanaf het begin van de kerk – die vooral uit Joden bestond – grote spanningen ontstonden over de rol van de wetten van Mozes in het leven van de gelovigen, over zaken als besnijdenis, en ook meer in het algemeen, over hoe de jonge kerk in vredesnaam kon geloven dat onze Heer Jezus de beloofde Messias was. De kleine groep van volgelingen van Jezus werd veel en soms hard vervolgd door de leiders van het Joodse volk; lees het boek Handelingen daar nog maar eens op door. In deze context stelde Matteüs zijn boekje samen - hij maakte een goed overwogen selectie uit de schat van de vele dingen die Jezus zei en deed, zodat de jonge gemeente en hun vervolgers antwoorden kregen op de vragen waar ze mee zaten. Vragen waar wij ook nog wel eens mee te doen hebben – dus ook voor ons is dit actueel. Matteüs presenteert ons Jezus vooral als de vervulling van alle verwachtingen van Israel uit het Oude Testament, en hij laat ons zien hoe Jezus met de wetten van Mozes omging. Je leert hoe Jezus dacht over de wet, over de spijswetten, de sabbat, interpretaties van de wet, en hoe de Joodse theologen daarmee omgingen. En in de Bergrede staat dat thema van Jezus en de wet ook centraal. Vandaag wil ik vooral naar de zaligsprekingen kijken, het eerste deel van Matteüs 5; volgende week zullen we naar het tweede deel van dat hoofdstuk kijken, met als centrale vraag Jezus bedoelt met de tekst: Denk niet dat ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen. Ik ben niet gekomen om ze af te schaffen, maar om ze tot vervulling te brengen. (Mat 5:17)
2
2 Jezus als het ware Israel Voor we naar de zaligsprekingen kijken wil ik u eerst kort meenemen door de eerste vier hoofdstukken van het evangelie naar Matteüs – want die hebben ons veel te zeggen voor het begrijpen van de zaligsprekingen. Meteen maar naar het allereerste vers van het boekje, Mat 1:1. Daar staat: Overzicht van de afstamming van Jezus, zoon van David, zoon van Abraham.
Zonder omhaal van woorden maakt Matteüs meteen duidelijk dat we in Jezus te doen hebben met een echte Israeliet. Zoon van Koning David, zoon van aartsvader Abraham. En hij is niet niet zomaar een nakomeling van David en Abraham, duidelijk is dat Jezus de meest speciale zoon van David en Abraham is. Van Abraham tot David waren 14 geslachten, en van David tot de Babylonische ballingschap ook, en tussen die ballingschap en Jezus waren ook weer 14 geslachten. Na Abraham en David ging Israel in ballingschap als straf op hun zonden, maar nu was Jezus daar, om alles te herstellen. In Mat 1:21 lezen we dat een engel tegen Jozef, de man van Maria, zegt dat het kind de naam Jezus moet krijgen, want hij is het die zijn volk van hun zonden zal bevrijden. Zijn naam is ook Immanuel, God met ons. Want in hem worden de beloften die de profeten in het Oude Testament deden, vervuld. In Jezus is God bij de mensen gekomen. We gaan verder naar Mat 2, waar we zien hoe Jozef en Maria met Jezus naar Egypte moesten vluchten om niet om te komen. Na afloop daarvan lezen we in Mat 2:15: ...en zo ging in vervulling wat bij monde van de profeet [Hosea] door de Heer is gezegd: ‘uit Egypte heb ik mijn zoon geroepen.’
Dat is een interessant citaat uit Hosea. Bij Hosea gaat het eigenlijk helemaal niet over Jezus, maar over Israel. Israel was de zoon van God die uit Egypte werd geroepen.
3
Ziet u de parallel die Matteüs hier voor ons schetst? Net als Israel, ging Jezus naar Egypte om te overleven, maar daarna werd hij, net als Israel, naar het land teruggebracht. Waarom schetst Matteüs deze parallel? Ik denk om te laten zien dat Jezus het ware Israel is. Ik weet het, nieuw misschien om te horen, maar denk er eens rustig over na. Alles wat Israel moest zijn, maar het schoot tekort door haar zonden, dat was Jezus. Omdat hij alles was wat Israel had moeten zijn, kon hij voor God de zonden van het volk vergeven. We gaan verder – naar Mat 3. Jezus wordt daar gedoopt in de Jordaan door Johannes de doper. Net zoals Israel door de Jordaan moest om in het beloofde land te komen. Of misschien moeten we eerder aan een symboliek van de doortocht door de Rode Zee denken. Israel werd bevrijd uit het land van slavernij, en Jezus symboliseert dat met zijn eigen doop. Hijzelf had die doop niet nodig – hij was zonder zonden. Maar Matteüs laat ons zien hoe het leven van Jezus de vervulling was, van het bestaan van het volk Israel. En in Mat 4 doet Matteüs dat opnieuw. Jezus gaat naar de woestijn waar hij 40 dagen wordt verzocht door de duivel. Israel was 40 jaar in de woestijn, en maakte er daar een potje van. Afgoderij, God verzoeken, we kennen de verhalen. Jezus was 40 dagen in de woestijn, en deed wat Israel niet kon. Hij leefde geheel tot eer van God; hij was plaatsvervangend Israel, om voor het volk vergeving te verwerven. Matteüs laat dus zien dat Jezus de vervulling was van al Gods wensen met Israel. De andere evangelisten hebben het hier trouwens ook over – denk aan de utspraak van Jezus: ik ben de ware wijnstok. In het Oude Testament werd Israel de wijnstok genoemd. Wij die volgelingen van Jezus Christus zijn, zeggen: ja, natuurlijk. Jezus is de verlosser, de plaatsvervanger van Israel, ja van de hele wereld, bij God. Waar Israel – en geen enkel mens – zich gehoorzaam aan alle wetten van God wist te houden, en waar dus Israel en ook wij de straf van God verdienen, stelt God Jezus Christus in onze plaats – tot vergeving 4
van zonden. Matteüs presenteert dit klip en klaar in zijn eerste paar hoofdstukken – Jezus als de volmaakte knecht van God. Maar voor de Joden die Jezus verworpen hadden, was de manier waarop Matteüs Jezus voorstelt, heiligschennis. Hoe kon een individu nou de rol van Israel, van God’s heilige volk, spelen? Jezus gaat vervolgens niet in Jeruzalem zijn domicilie maken – de heilige stad toch? Hij gaat in Capernaum wonen, in Galilea. Als Jezus nou de beloofde Messias zou zijn, dan zou hij toch zeker wel gaan wonen in de hoofdstad van het Jodendom, in Jeruzalem? Van Jeruzalem zal toch de wet uitgaan? Maar God kiest voor Galilea. Jesaja noemde dat honderden jaren eerder al ‘Galilea der heidenen’, omdat daar zoveel niet-Joden woonden. Veel meer dan in andere delen van Israel woonden daar buitenlanders, immigranten, allochtonen. Het was het Smitsveen van Israel. Galilea was het gebied waar veel Joden hun eigen taal niet eens meer goed spraken, waar je op de markt overal Aramees en Grieks hoorde spreken, waar zelfs de vrome Joden die naar de synagoge gingen, hun eigen Hebreeuwse schrijftaal niet meer goed begrepen. Omdat veel Joden hun eigen taal niet meer snapten, werden door de wetgeleerden allerlei exegetische boekjes geschreven die de Hebreeuwse Bijbelteksten vertaalden en uitlegden in de spreektaal van die tijd, dat was het Aramees. We hebben nog sommige van die boekjes, de Targums. Jezus sprak ook Aramees – geen Hebreeuws – zodat de mensen hem konden verstaan. Denk maar aan termen als Tabitha Koemi, of Abba, of Eli Eli Lama Sabachtani. Die woorden zijn ook in onze Bijbels doorgedrongen - termen die geen Hebreeuws zijn maar Aramees. En veel Joden in de tijd van Jezus spraken Grieks als hun moedertaal, en ze konden alleen Grieks lezen en geen Hebreeuws. Ook veel van de Joden die tot geloof kwamen in Jezus spraken beter Grieks dan Aramees. Moeilijk te geloven? Het staat in uw Bijbel... Lees Handelingen 6:1: 5
Toen het aantal leerlingen [in Jeruzalem] toenam, ontstond er op een gegeven moment ontevredenheid bij de Griekstaligen, die de Arameessprekenden verweten dat de weduwen uit hun groep bij de dagelijkse ondersteuning werden achtergesteld...’
De gemeente van het eerste uur bestond uit Joden die of Grieks of Aramees spraken, en waarschijnlijk was slechts een minderheid echt in staat Hebreeuws te lezen en te spreken. Gelukkig voor de vele Griekstalige Joden en christenen was in Alexandrië, 200 jaar voor Christus, het hele Oude Testament in het Grieks vertaald. Die vertaling heet de Septuagint en die hebben we nu nog. Ik heb een – recent gedrukt - exemplaar op mijn bureau in Cairo staan. De eerste andere bijbelvertaling die daarna werd voltooid, was, niet toevallig die in het Aramees. Vooral in Galilea was sprake van een taalverwarring, omdat daar meer dan in andere delen van het land, niet alleen Joden woonden die verschillende talen spraken, maar ook nog veel niet-Joden. Daar ging Jezus wonen, als vervulling van profetie. ‘Galilea van de heidenen, luister; het volk dat in duisternis leefde, zag een schitterend licht, en zij die woonden in de schaduw van de dood, werden door het licht beschenen’. Daar begon Jezus zijn prediking van de komst van het Koninkrijk, daar riep hij mensen tot bekering, en daar deed hij grote wonderen en tekenen, kunnen we lezen in de rest van Mat 4. Maakte Jezus door in Galilea met zijn werk te beginnen al vanaf het begin duidelijk dat het evangelie niet alleen voor Israel maar voor alle mensen was? Je zou het wel denken, en we lezen dan ook in Mat 4:25: En grote groepen mensen uit Galilea, en Decapolis, uit Jeruzalem en Judea, en uit het gebied aan de overkant van de Jordaan volgende hem.
6
3. Jezus als Mozes En dan komen we aan eindelijk bij Mat 5:1. Toen [Jezus] de mensenmassa zag, ging hij de berg op. Daar ging hij zitten met zijn leerlingen om zich heen. Hij nam het woord en onderrichtte hen...
Hoe moeten we ons dit voorstellen? Ik denk dat Jezus ergens ging zitten, en honderden, misschien duizenden mensen zaten zo dichtbij als maar kon, om alles goed te horen. De 12 discipelen zaten op de eerste rang. We moeten zeker niet denken dat Jezus alleen tot zijn 12 discipelen sprak. Immers, in Mat 7:28 en verder wordt, na afloop van de Bergrede, genoemd dat de mensen onder de indruk waren van zijn onderricht – dus niet alleen de discipelen – en diezelfde massa’s volgden Jezus toen hij de berg weer afdaalde. Hij richtte zich tot alle mensen die hem wilden volgen en die van hem wilden leren. Dat is ook tot ons dus. Jezus spreekt ons hier aan. Jezus ging de berg op. Voor ons klinken deze woorden als een gewone mededeling – voor de Joden die het Matteüs evangelie hoorden, was meteen duidelijk dat hier iets bijzonders aan de hand was. Waar hadden ze eerder gehoord dat iemand de berg opging? Ja, Mozes natuurlijk. Heel opvallend is dat als je de Griekse tekst van Matteüs vergelijkt met de Septuagint, de Griekse vertaling van het Oude Testament die in de tijd van Jezus veel werd gebruikt, dat Matteüs hier letterlijk citeert uit Exodus 19:3, waar we lezen: Mozes ging de berg op. Zou Matteüs gebruik hebben gemaakt van die Griekse Septuagint bij het schrijven van zijn evangelie? Het lijkt er wel heel sterk op.
7
Matteüs wil Jezus aan ons laten zien als degene die in de voetstappen van Mozes treedt – een nieuwe Mozes dus . Hij ging de berg op en leerde het volk. En als Jezus een nieuwe Mozes is, moeten we natuurlijk zeggen, dan zijn de woorden die Jezus spreekt, de nieuwe verbondswoorden van God. Paus Benedictus XVI zegt precies dat in een prachtig boek dat hij over Jezus schreef. Hij zegt over dit gedeelte: ‘De Bergrede is de nieuwe Thora gebracht door Jezus’. [Pope Benedict XVI, Jesus of Nazareth (Doubleday, New York etc., 2007) p. 68.]
We zien de parallellie – Jezus is de nieuwe Mozes, zijn woorden zijn de nieuwe Thora. Maar er zijn vooral verschillen: Opvallend is dat als Mozes de berg opgaat, God hem leert, en hij moet de woorden van God vervolgens aan het volk doorgeven. Als Jezus de berg opgaat, leert hij zelf het volk, met gezag. Hij is zo verwant met de Schepper van Hemel en Aarde, dat hijzelf – met gezag – tot het volk spreekt. En wat me verder opvalt is dat Mozes ver weg op de berg bleef; het volk mocht niet in de buurt komen; daar was vuur en bliksem. Als Jezus op de berg spreekt mag het volk dichtbij komen, en van het vuur en bliksem van Gods oordeel en heiligheid is geen sprake. Zien we hier al iets van de verzoening die Jezus tot stand ging brengen tussen God en de mensen die Jezus volgen?
4 De zaligsprekingen En dan gaat Jezus zijn zaligsprekingen uitspreken. In de Statenvertaling wordt gesproken over mensen die welgelukzalig zijn. De vertaling van het NBG van 1951 noemt die mensen zalig – daar komt ons woord zaligsprekingen vandaan. 8
En de nieuwste Bijbelvertaling heeft het over mensen die gelukkig zijn. Dat woord ‘gelukkig’ is geen slechte vertaling, maar we moeten wel goed begrijpen dat we het niet hebben over ‘geluk hebben’ of ‘mazzel hebben’. Laten we die zaligsprekingen – Mat 5:3-10, nog een keer samen hardop lezen voor we er wat dieper op ingaan. Zoekt u het gedeelte op in uw bijbel, en laten we het hardop lezen: ik zal steeds de eerste regel lezen, en leest u dan samen de tweede regel? Lezen Mat 5:3-10 We gaan deze zaligsprekingen niet een voor een doornemen. Dat zou echt te lang worden. Maar ik wil er wel een aantal kanttekeningen bij plaatsen. Het is in de eerste plaats goed om te beseffen dat Jezus deze zaligsprekingen niet zomaar verzon. Ze hebben een één voor één een duidelijke basis in het Oude Testament. Onze Heer sloot nauwkeurig aan bij het geopenbaarde woord van God. Laat ik drie voorbeelden noemen. De eerste zaligsprekingen is ‘gelukkig wie nederig van hart zijn’. (Mat 5:3) Luister nu eens naar Jesaja 57:15: Dit zegt Hij die hoog is en verheven, die troont in eeuwigheid – heilig is zijn naam: In hoogheid en heiligheid zal ik tronen met hen die verslagen en onaanzienlijk zijn, opdat de onaangeziene geest herleeft, opdat het verslagen hart tot leven komt.
God doet in het Oude Testament grootste beloften aan mensen met een onaangeziene geest, een verslagen hart. Dat idee gebruikt Jezus in zijn Bergrede. Wie zo’n geest, zo’n hart heeft, wie nederig is, mag op Gods zegeningen rekenen. Of Mat 5:8: ‘gelukkig wie zuiver van hart zijn, want zij zullen God zien.’ In Psalm 24:3-4 lezen we:
9
Wie mag de berg van de Heer bestijgen, wie mag staan op zijn heilige plaats? Wie reine handen heeft en een zuiver hart...
Jezus neemt die gedachte uit het Oude Testament, en houdt de mensen die op de berg verzameld zijn voor, dat wie zuiver van hart is, God zal zien. Een derde voorbeeld, lees Psalm 37:11. Daar zegt de Psalmist: ‘Wie nederig zijn zullen het land bezitten’. Dat is taal die Jezus later in de zaligsprekingen gebruikt. Als je een voor een de zaligsprekingen bekijkt, is niet altijd makkelijk om te ontdekken naar welke oudtestamentische tekst ze verwijzen. Weet u wat eigenaardig is? Als je er de Griekse Bijbelvertaling van het Oude Testament, de Septuagint, die ik al eerder noemde, bijhaalt, dan zie je ineens veel makkelijker op welke oudtestamentische verzen Jezus de zaligsprekingen baseerde. Dan ineens zie je in die Griekse vertaling van het Oude Testament veel makkelijker dat Jezus het oude testament citeerde. Soms lijkt het bijna, alsof Jezus die Griekse Septuagint persoonlijk kende en ook gebruikte... Zou dat kunnen? Jezus die af en toe Grieks sprak? Je zou bijna denken dat Jezus, die zijn Bergrede in het ‘Galilea der heidenen’ hield, en die ook in dat gebied woonde, misschien de taal gebruikte die grote delen van de mensen in dat gebied goed kenden? Wie weet. De discipelen van Jezus zouden later ook al hun brieven in het Grieks schrijven – dat was de belangrijkste schrijftaal van die tijd. En Matteüs moet zeker goed Grieks hebben gesproken; hij was een belastingambtenaar in Galilea die met alle mensen in dat gebied moest kunnen communiceren, zowel mondeling als op papier. Hoe het ook zij, we kunnen elk van de zaligsprekingen heel makkelijk verbinden met de ethiek van het Oude Testament. Jezus brengt dus geen volledig nieuwe boodschap. Hij gebruikt duidelijk de Joodse bijbel, het Oude Testament, als de basis voor zijn onderwijs. 10
Een heel belangrijke reden voor ons dus om het Oude Testament niet als onbelangrijk te zien. Met de komst van Jezus kwam er niet een enorme breuk, maar Jezus, en de gemeente die hem volgt, staan in de traditie van het Oude Testament. Het is alsof Jezus en Matteüs willen duidelijk maken aan alle Joden – ook de Joden in de synagogen die de jonge gemeente van Christus verfoeiden: we verwerpen het Oude Testament niet! We zijn mensen van de Schriften! Er is continuïteit tussen de levensstijl die hoort bij het volk van God van het Oude Verbond en de levensstijl die hoort bij het Nieuwe Verbond zoals verkondigd in de gemeente van Christus. Maar er zijn ook grote verschillen. Wat moeten de rabbijnen, de schriftgeleerden van die tijd gedacht hebben toe ze de woorden van Jezus hoorden? Jezus had, wat hun betreft, horen te zeggen: zalig zijn degenen die zich nauwkeurig aan de wetten van Mozes houden! Maar dat doet Jezus dus niet. Uit de heilige boeken van Israel haalt Jezus al zijn zaligsprekingen, maar hij omzeilt nauwkeurig het noemen van de wetten van Mozes waar de schriftgeleerden juist naar zouden hebben verwezen. Het idee dat nederigen van hart, of treurenden, of zachtmoedigen, het land zouden beërven, dat ging volledig in tegen hun theologie. Die leerde immers dat alleen Joden die zich stipt aan de wetten hielden, in aanmerking kwamen om in het verwachte volmaakte nieuwe land te mogen wonen. De wet! De wet! Jezus vergeet de wet te noemen! Voor de religieuze leiders van die tijd waren de woorden van Jezus in de zaligsprekingen dus geen vrome zondagschoolwoorden – ze waren ronduit radicaal en ketters in hun optiek. En waar Jezus nauwkeurig elke verwijzing naar de wetten van Mozes omzeilt in de zaligsprekingen, moeten we als gelovigen van het Nieuwe 11
Verbond enorm oppassen dat we de zaligsprekingen niet als een serie nieuwe wetten gaan lezen. Want waar Mozes tegen het volk zei: je moet dit, je moet dat, je mag dit niet, je mag dat niet, doet Jezus dat niet. De woorden die Jezus de mensen vanaf de berg voorhoudt, de grondwet van het Koninkrijk van God, vormen niet een nieuwe wetgeving. De zeer bekwame nieuwtestamenticus Tom Wright, bisschop van Durham in Engeland, zegt het zo: In Deuteronomium kwam het volk door de woestijn en het arriveerde aan de grens van het beloofde land, en God gaf ze daar een verbond. Hij noemde de zegeningen en de vloek die over hen zouden komen als ze gehoorzaam of ongehoorzaam zouden zijn. (Deu 28) Nu heeft Matteüs ons Jezus laten zien die uit Egypte kwam (Mat 2:15), die door het water en door de woestijn ging (Mat 3 en 4), en die in het beloofde land kwam. Hier, nu is zijn nieuwe verbond. [N.T Wright, Matthew for Everone, Part One (Westminster, 2002, 2004), p. 37.]
Wat Jezus aan de mensen voorhoudt is niet een nieuwe wetgeving, maar een Nieuw Verbond, het is evangelie. Daarom moet je de zaligsprekingen ook vooral niet tot nieuwe wetten maken. Je kunt niet tegen iemand zeggen: jij moet nederig van hart zijn, jij moet treuren, jij moet zuiver van hart zijn. Je moet niet tegen jezelf zeggen: ik moet meer hongeren en dorsten naar gerechtigheid, ik moet meer barmhartig zijn, ik moet, ik moet... Als u dat doet, maakt u het evangelie dat Jezus preekt, tot een nieuwe wet. En we weten dat zelfs in de bekeerde mens niet genoeg goeds woont, om op grond van onze gehoorzaamheid aan de wet, ons heil bij God te verdienen.
12
5 Geen nieuwe wetgeving Het gaat Jezus niet om een nieuwe wetgeving in de zaligsprekingen en in de Bergrede. Wat dan wel? Geef me alstublieft de gelegenheid om dat uit te leggen aan de hand van de laatste zaligspreking, in Mat 5:10: Gelukkig wie vanwege de gerechtigheid vervolgd wordt, want voor hen is het koninkrijk van de hemel.
Vervolgd worden omwille van de gerechtigheid. Wat is dat? Je zou kunnen denken aan mensen die verdrukt worden omdat ze opkomen voor mensenrechten. Of voor democratie. Dat lijkt me een nogal eenzijdige, onjuiste uitleg. Voor het Jodendom was gerechtigheid zo sterk verbonden aan de wetten van God, dat vervolgd worden vanwege de gerechtigheid, zeker te maken had met de manier waarop Israel meende ten koste van alles, desnoods ten koste van de dood, de wetten van God te verdedigen. Nog liever dood dan varkensvlees eten, of de sabbat breken, of ... nou vult u maar in. In het Jodendom in die tijd was het idee van verdrukking en lijden heel levendig, maar het ging dan juist om het lijden omwille van de wet. De wet moest worden hoog gehouden. Het ging om de eer van God, die zich uitdrukte in de eer van de wet. Dus deze laatste zaligspreking klonk aanvankelijk nog niet zo slecht in de oren van de wetgetrouwe Joden die zich tegen de jonge gemeente van volgelingen van Jezus Christus verzetten. Maar Jezus gaat verder en zegt in Mat 5:11: Gelukkig zijn jullie wanneer ze je omwille van mij uitschelden, vervolgen, en van allerlei kwaad betichten. Verheug je en juich, want je zult rijkelijk worden beloond in de hemel. Zo immers vervolgende ze voor jullie de profeten.
Hiermee maakte Jezus zich beslist geen vrienden met de Joodse Schriftgeleerden. Hij maakt duidelijk dat de vervolgingen waarover hij het heeft, 13
van de kant van de Joodse leiders komen. ‘Zo immers vervolgden ze voor jullie de profeten.’ Daarmee haakt Matteüs ook precies in op de situatie die de jonge kerken overal meemaakten. Het waren vaak de Joodse leiders, zowel in Israel als in de synagogen in het hele Romeinse rijk die het leven van de eerste gemeente zuur maakten. Jezus bespreekt dit thema in Mat 23:29-34. Goed om te lezen. Lezen Mat 23:29-34 De eerste gemeente, die zwaar werd vervolgd door de Joodse leiders, begreep natuurlijk dat de voorspellingen die Jezus hier doet, over hun gaan. Ze maakten dit allemaal mee. En dus zullen ze de woorden uit de Bergrede ook als geweldige bemoediging op zichzelf hebben toegepast. De zaligsprekingen betekenen niet dat ze hun best moeten doen om nederig te zijn, of om vervolgd te worden, de zaligsprekingen zijn geen wetgeving, maar een beschrijving van de werkelijke situatie van de jonge kerk. Als je leven als volgeling van Jezus zo is, nederig, verdrukt, dan mag je jezelf gelukkig prijzen – je bent gelukkig, zalig, welgelukzalig. In de woorden over de vervolging zit nog een tweede, veel diepere aanleiding voor diezelfde Joodse leiders om heel boos te worden. Want hoe legt Jezus de woorden ‘vervolgd vanwege de gerechtigheid uit? Niet als vervolging omwille van de Thora – maar als vervolging omwille van Jezus zelf. De woorden ‘vervolgd worden omwille van mij’ plaatsen Jezus geheel in het centrum van de zaligsprekingen. Het draait om hem. Zijn volgelingen worden niet verdrukt omdat ze aan de kenmerken van de Bergrede voldoen, maar omdat ze Hem volgen. Voor zijn volgelingen staat niet de Thora, de wetgeving van Mozes, centraal, maar Jezus zelf. Het volle spotlicht valt op onze Heer Jezus zelf. De Joodse Rabbi en schrijver Jacob Neusner, zei hierover een paar jaar geleden in zijn boek ‘Een Rabbi spreekt met Jezus’ het volgende: ‘Chris14
tus staat nu op de berg, hijzelf neemt nu de plaats in van de Thora.’ [Jacob Neusner, A Rabbi Talks with Jesus (Montreal, 2000), p. 87.] Dat was voor hem dan ook de reden om Jezus niet te kunnen accepteren. Hij vreesde dat dit ten koste zou gaan van de sociale samenhang van het Jodendom. Rabbi Neusner bestudeerde het evangelie heel zorgvuldig, en bespreekt bijvoorbeeld de woorden van Jezus: Kom naar mij, jullie die vermoeid zijn en onder lasten gebukt gaan, dan zal ik jullie rust geven. Neem mijn juk op je en leer van mij, want ik ben zachtmoedig en nederig van hart. (Mat 11:28-29).
Voor een Jood mag Jezus zoiets niet zeggen. Jezus maakt zichzelf daar tot het hart van het geloof, en stelt zich daarmee in de plaats van de Thora, zegt Rabbi Neusner. Hij noemt heel concreet dat vor het Jodendom de sabbat de manier is om rust te krijgen. Volgens hem plaatst Jezus zich bewust in de plaats van de sabbat. Daarmee zijn we aangeland bij het hart van de Zaligsprekingen. Het gaat hier niet om een mooie reeks ethische voorschriften. Het gaat hier in het hart, om Christus zelf. Hij is de hoogste wetgever zelf, en hij is de volmaakte vleeswording van de wil van God. Hij is de werkelijk zachtmoedige, de nederige, niemand is zo barmhartig als hij, hij is de enige die werkelijk zuiver is van hart, en degene die de werkelijk vervolgde is om de gerechtigheid. De zaligsprekingen doen ons Christus in het gelaat zien. Wie is hij? Zo is hij. En wie Jezus volgt, gaat vanzelf – helaas doorgaans veel te langzaam meer en meer lijken op Jezus en de persoon die hij beschrijft in de zaligsprekingen. Wie Hem wil volgen, beleeft wat Paulus in Gal 2:20 zegt: ‘Ikzelf leef niet meer, maar Christus leeft in mij... ‘ Zo wordt dus duidelijk dat de Bergrede geen ethische code is, geen wetgeving, maar karakterbeschrijving. In een complete, volmaakte zin, van 15
Jezus zelf, en beslist veel minder volmaakt, maar wel echt – van ons, zijn volgelingen, voor wie alles om Jezus draait.
6 wanneer ben je gelukkig? Wie Jezus volgt, diens leven zal in toenemende mate nederig zijn, treurend, zachtmoedig, verlangend naar gerechtigheid, barmhartig, zuiver van hart, vredestichter. Maar dat gebeurd niet door uit alle macht te proberen om nederig en zuiver van hart te zijn; het is geen sprake van wetjes. Dat gebeurt door jezelf op Jezus te richten. Hij heeft de plaats van de Thora ingenomen. Jezus geeft hier dus geen nieuwe leefregels, hij geeft ons evangelie, goed nieuws: als je op mij gefixeerd bent, als je mij volgt, dan zal je leven er gaan uitzien zoals in de Bergrede is beschreven, en weet dan dat je een gelukkig iemand bent, want je hoort bij de hemel, je hoort bij God. Dat woord gelukkig is dus wel iets meer dan ‘je bent een mazzelaar’, ‘je hebt geluk gehad’. Het heeft alles te maken met het kind zijn van God en met onze eeuwige bestemming. Let op: waar geluk is dus voor mensen die zijn zoals hier beschreven. Hoe eigenaardig is het dan dat heel veel christenen hun geluk overal zoeken, in meer geld verdienen, een mooier huis, trouwen, kindertjes krijgen, conferenties aflopen, speciale samenkomsten bezoeken, hopen dat ze in de volgende bijeenkomst die speciale ervaring beleven, een lekker goed pensioen hebben... een goede begrafenisverzekering erbij... Alsof je daarin je geluk vind... Geluk vind je, zegt Jezus, in dicht bij mij zijn en mij navolgen... Wat een radicaal evangelie – dat staat haaks op hoe de meeste mensen denken. Die denken dat gezondheid, en succes, en een lang leven, en overwinningen in de strijd, betekenen dat je gelukkig bent. Jezus laat zien dat waar geluk – geluk dat duurt tot in eeuwigheid – samenhangt met hem volgen en met leven in overeenstemming met zijn leven. Zelfs als je daardoor een moeilijk leven hebt, en vervolgd wordt. 16
Dat is goed nieuws voor mensen onder ons, die het moeilijk hebben. Dat je verslagen bent, dat je troost nodig hebt, dat je verlangt naar gerechtigheid, dat je vervolgd wordt, dat het je moeilijk wordt gemaakt in het leven omdat je Jezus volgt, dat is geen zwakte en het betekent niet dat je ver weg bent van God. Als je Jezus navolgt, is God met je – ook al lijkt alles in je leven tegen te zitten – van nu aan tot in eeuwigheid Tegen zulke mensen, mensen als u en die Hem willen volgen en gehoorzamen, zegt Jezus: Je bent gelukkig - Voor jullie is het koninkrijk van de hemel - Voor jullie is troost - Jullie zullen het land bezitten - Jullie zullen verzadigd worden Jullie zullen barmhartigheid ondervinden - Julie zullen God zien Jullie zullen kinderen van God genoemd worden. Amen
17