JEZELF ONT-MOETEN IN KUNST Kunstenaar
Beschouwer Kunstwerk Dirk Gombeir, stafmedewerker KHBO https://www.sites.google.com/site/publicatiesleerkracht
1
Presentatie Dynamo dagen SO op 8/11, 24/11 en 1/12/2011 (www.dynamodagen.be)
JEZELF ONT(‐)MOETEN IN KUNST1 Dirk Gombeir ‐ versie 10 november 2011
Inleiding Concrete aanleiding voor deze presentatie vormt een School of Ecucation project met als werktitel: “Sleutelen aan een identiteitsontwikkelende didactiek voor leraren SO” waarin vier lerarenopleidingen en twee nascholingscentra participeerden. Resultaat was deze “Inspiratiebox Open Exploreren”: deze box bestaat uit 94 losse kaarten die cases, opdrachten, getuigenissen, verhalen cartoons, … en vragen bevatten die leraren en lerarenopleiders willen aanzetten tot andere manieren van kijken naar de eigen didactische aanpak. Geen afgerond geheel dus, maar wel een veelheid aan puzzelstukjes of voorzetten, bedoeld om inspiratie te geven… Tijdens dit project was er bij de medewerkers voortdurend ook het onderliggend besef dat ook leraren in onderwijs heel wat ‘moeten’ en dat zij op heel wat vlakken dan ook nood hebben aan ‘ont‐moeten’, aan ‘minderen’ in wat ze allemaal moeten, om dichter bij de kern van hun opdracht te kunnen komen – zijnde met jongeren op ontdekkingstocht kunnen gaan… In onderwijs zijn we met heel wat boeiende inhouden bezig, alleen hebben we er dikwijls geen oog meer voor omwille van de snelheid waarmee er altijd weer geschakeld moet worden van de ene inhoud naar de andere. ‘Ont‐moeten’ staat dan ook voor tijd durven en kunnen nemen om echt met de onderwerpen bezig te zijn, én aldus te pakken te krijgen hoe jij en jouw leerlingen er zich toe willen en kunnen verhouden. Zie onder andere de kaart “Fascinatie voor jouw vak”2 uit de box waarin astrofysicus Martin Rees verduidelijkt hoezeer zijn vakdomein dankzij technologische innovaties op dit ogenblik 1
Dit is een ruwe versie van de nota’s die gebruikt werden tijdens de presentatie op de Dynamodagen. Deze nota’s zullen verder uitgewerkt worden tot een cahier dat in de loop van volgend jaar zal uitkomen in de reeks “Vitaal Leren in Eigentijds Onderwijs”, uitgegeven bij uitgeverij Acco op initiatief van vzw Leer‐kracht (zie ook: https://www.sites.google.com/site/publicatiesleerkracht/home). 2 Alle in deze tekst vernoemde kaarten uit de “Inspiratiebox Open Exploreren” zijn ter illustratie in een verkleinde afdruk opgenomen in de bijlage bij deze tekst.
2
in volle beweging is zodat er sensationele doorbraken vallen te verwachten, en hoezeer hem dat verwachtingsvol en benieuwd stemt… …een houding die ook leraren er op na moeten houden in de manier dat ze iedere dag opnieuw omspringen met hun vakinhouden. Dit kan door essentiële of wezenlijke vragen te stellen zoals ook te lezen is op de kaart “Focus op het wezenlijke in jouw vak”. Vragen als: ‐ Wat zie ik? Wat valt mij op? ‐ Hoe en waar raakt dit mij? ‐ Wat denk ik erover? ‐ Wat betekent het voor mij? ‐ Waar kan ik het mee verbinden? ‐ Wat doe ik ermee? Vragen die meteen ook met zich meebrengen dat men zich een open, onderzoeksgerichte houding aanmeet in de manier dat men aan de slag gaat met vakinhouden. Iedere kaart in onze box roept op tot het nemen van tijd, tot het stil houden, tot het zich oriënteren op het essentiële, … onder meer dank zij de vraag die afgedrukt staat op de ommezijde van iedere kaart. Nog even meegeven: Deze box kan je nergens kopen, ook vandaag niet! Binnenkort geven we wel een boek uit over dit project, en zullen de kaarten op een website terug te vinden zijn voor zij die het boek3 hebben gekocht…
1. Een verhaal over bizarre ‘ontmoetingen’ Ik wil starten met een merkwaardig verhaal van Patrick Süskind, auteur van onder andere “Het parfum” waarin de hoofdrolspeler Grenoille op zeer doortastende manier de geheimen van de geur en de eigen reukzin wilde doorgronden. In het verhaal waar ik het nu met jullie over wil hebben staan een drietal ontmoetingen tussen een opgroeiende jongen en de raadselachtige meneer Sommer centraal. Meneer Sommer blijft onafgebroken grote wandeltochten maken in de ruime omgeving 3
Het boek “Press Pauze. Ruimte creëren voor Open Exploreren” verschijnt einde 2011 bij Acco als tweede deel in de reeks “Vitaal Leren in Eigentijds Onderwijs” (zie: www.acco.be/uitgeverij/nl).
3
waar de jongen woont. Dwangmatig zo blijkt, en wellicht heeft het iets te maken met gebeurtenissen die teruggaan tot de oorlogstijd. De titel van het boekje is “Het verhaal van meneer Sommer”, maar eigenlijk gaat het vooral over de jongen zelf. Het boek dateert van 1991. De verhaallijn loopt als volgt: ‐ De opgroeiende jongen vlucht zelf af en toe weg in boomkruinen om er tot zichzelf te komen. Om afstand te nemen van zijn vaak frustrerende ervaringen in een wereld vol grote mensen. ‐ Eén keer overweegt de jongen zelfs om zelfmoord te plegen door uit een boomkruin te springen. Dit omwille van een misgelopen afspraak met een meisje in combinatie met een muzieklerares die hem flink op de kop blijft zitten. De jongen ziet het gewoon niet meer zitten… ‐ Maar net die ene keer komt de immer wandelende meneer Sommer bij toeval tot rust tussen de wortels van juist die ene boom waar de jongen in zit: een ‘ontmoeting’ die ervoor zorgt dat de jongen afziet van zijn voornemen eruit te springen. ‐ Vanaf die dag blijft de jongen het dwalen van meneer Sommer van op afstand volgen, tot hij op zekere keer ziet hoe deze bizarre man vrij plots afwijkt van zijn getrouwe wandelpad om rechttoe rechtaan een meer of waterplas in te stappen tot er niets anders over blijft dan zijn drijvende hoed: niet de jongen, maar meneer Sommer pleegt uiteindelijk zelfmoord in dit boek… Het zorgt ervoor dat de jongen achterblijft met heel wat vragen: wat bezielde meneer Sommer?, waarom deed die man wat hij deed?, … Vragen die te maken hebben met zingeving, met de betekenis die wij geven aan wat wij als mens ondernemen en willen realiseren met ons leven. De immer wandelende man is in veel opzichten een spiegel of een alter‐ego voor de opgroeiende jongen: een spiegel waarin hij het eigen worstelen met de realiteit kan projecteren. Hun levens raken elkaar maar een drietal keer op vluchtige wijze, en toch gaat het een paar keer om zeer betekenisvolle ‘transitiemomenten’ voor de jongen… Een verhaal dus dat het belang van toevallige ‘ontmoetingen’ op je levenspad onderstreept… Dit verhaal deed mij alvast ook denken aan de kaart in onze box over een leraar die een leerling maar blijft aanraden de roman “Zen of de kunst van het motoronderhoud” van Robert Pirsig te lezen, ook al weet hij dat deze leerling – de dichter‐performer Stijn Vrancken – zich onttrekt aan iedere leesopdracht.
4
Van de klassiekers heeft hij enkel de stripversies gelezen (je weet wel: in die boeken waarin hetzelfde verhaal in woorden en in stripvorm wordt verteld). Hij handelde zo’n beetje als jongeren van nu die graag de ‘boekverslagen’ van het internet halen in de plaats van het boek zelf te lezen. Maar de leraar houdt aan, ook wanneer zijn leerling al lang van school af is. En ja, als bij een toevallige ontmoeting langs de weg de leraar zijn oud‐leerling de zoveelste ‘por’ geeft tot het lezen van dit ene boek, schaft Vrancken zich eindelijk een exemplaar ervan aan, om dan te merken dat het lezen ervan inderdaad zijn hele denkwereld op overrompelende wijze door elkaar schudt. En vanaf dan is zijn leeshonger voorgoed getriggerd, is hij ‘lezer geworden’... In veel opzichten gelijkt deze leraar op meneer Sommer want als leraar was ook hij een hele tijd aanwezig in de omgeving van Vrancken – op school of in de klas – maar het is pas die ene, veel latere ontmoeting langs de weg die de ‘klik’ echt heeft helpen maken… En het is misschien geen toeval dat de roman van Pirsig een ‘road trip’ beschrijft waarin vader en zoon samen op weg gaan en elkaar onderweg ‘opnieuw’ (moeten) leren kennen: de vader lijdt immers aan geheugenverlies en moet zijn verleden ‘hersamenstellen’. En misschien is de essentie van beide verhalen gewoon gelegen in de vaststelling dat we als mens een leven lang in beweging moeten blijven: dat we niet mogen toegeven aan het nemen van de korte weg richting gemakkelijke oplossingen of – zoals meneer Sommer – richting het blijven toegeven aan de eigen angsten (want uiteindelijk worden die hem toch fataal). We merken inderdaad dat meneer Sommer op een of andere manier de ‘gevangene’ blijft van ‘een’ moeten, dat hij geen andere keuzes lijkt te hebben; dit terwijl er voor de jongen doorheen die enkele ontmoetingen juist ruimte ontstaat tot ‘ont‐moeten’, tot het kunnen kiezen van een eigen levenspad…
2. Een zeer herkenbare, moerassige biotoop Het verhaal van Süskind heeft een enorme zeggingskracht omdat het een afspiegeling vormt van de chaotische, verwarrende biotoop waarin wij allen groot (zijn ge)worden. In een onderzoek naar de leefwereld van opgroeiende jongeren hebben de onderzoekers het over de ‘moerasperiode’ om het ploeteren en zoeken van pubers te kenschetsen. Welnu dit moerassige biotoop is tastbaar aanwezig in Süskinds verhaal…
5
En eigenlijk is de term ‘moeras’ ook zeer toepasselijk vermits wij met z’n allen in een multimediale werkelijkheid vertoeven waarin we voortdurend alles met alles in verband brengen via hyperlinks… Deze afbeelding is afkomstig uit een ‘Atlas van het internet’: ze toont ons een leefwereld waarin onze aandacht voortdurend verglijdt, waarin we volop verbinden en associëren, waarin we onophoudelijk zoeken naar houvast, maar tegelijk ook te lijden hebben onder symptomen als infostress, infobesitas of infodiarree. Het is niet gemakkelijk om ons er ‘staande’ te houden: en dus zie je die bekommernis ook terugkeren in heel wat metaforen die wetenschappers en kunstenaars tegenwoordig gebruiken om onze ‘menselijke conditie’ te duiden: ‐ De wetenschapsfilosoof Herman Roelants heeft het over de werkelijkheid als een moeras waarin de wetenschap fundamenten moet slaan zodat we er stevigheid kunnen verwerven, maar tegelijk blijft hij oog hebben voor de ruimte die er is voor vrije schepping… ‐ De schrijfster Jeanette Winterson onderstreept dat feiten verraderlijk zijn omdat een andere ordening van die feiten een andere werkelijkheid te zien geeft, dus heeft zij meer vertrouwen in het vertellen van verhalen, ook al geeft ze onmiddellijk ook toe dat haar eigen verhalen eerder ogen als touwladders die voortdurend heen en weer blijven zwaaien Ik weet niet of het jullie opvalt, maar filosoof en schrijver zijn beiden op zoek naar het leggen van bruggen tussen een wetenschappelijke en een kunstzinnige benadering van de werkelijkheid. Ze bevinden zich in een ‘tussenpositie’ en zijn van daaruit op zoek naar antwoorden op eigentijdse bekommernissen. Maar definitieve, sluitende antwoorden zijn er niet, zo weten zij beiden: er is en blijft twijfel, onzekerheid, maar die zorgen ervoor dat zij – als wetenschapper of kunstenaar – in beweging blijven, dat ze blijven zoeken en creëren... Maar het mooie is nu dat ook een ‘harde’ wetenschapper als de fysicus Staf Van Tenderlo op zijn beurt onderstreept dat wetenschap en kunst twee existentiële uitingen van de mens zijn, en dat beide – wetenschapper en kunstenaar – in hun werkzaamheden op even sterke manier gebaat zijn bij creativiteit, intuïtie en gedrevenheid.
6
In beide ‘disciplines’ gaat het erom dat de ‘spelers’ al hun zintuiglijke, fysieke en mentale vermogens mobiliseren, dit met de bedoeling ‘antwoorden’ te vinden op de moerassige situaties waarin wij ons als mensen bevinden. Een opvallende eensgezindheid waarvan mijns inziens ook een stevig appel uitgaat naar onderwijs: ook daar gaat het erom bij kinderen en jongeren een aantal algemeen menselijke vermogens aan te spreken die hen in staat moeten stellen te touwladderen en vrij te bewegen, te verkennen en te ontdekken, … We hebben het dan over zeer gekende vermogens als waarnemen, aanvoelen, overwegen, beslissen, zin geven, vertellen, ontwerpen, stileren, … Meestal vullen wij deze vermogens evenwel op een zeer rationele en functionele manier in, bijvoorbeeld in functie van de te verwerven vakinhouden of het zich eigen maken van beroepshoudingen. Maar als we het hebben over identiteits‐ ontwikkeling is een bredere benadering aangewezen waarbij we lerenden juist volop kansen geven tot breed verkennen en tot het ‘eigen‐zinnig’ inkleuren en verfijnen van hun ‘palet’ aan vaardigheden. Zo kan je waarnemen benaderen als het als een onderzoeker gericht verzamelen van gegevens en het secuur analyseren van deze gegevens, om tenslotte hypotheses over de werkelijkheid te weerleggen of te bevestigen. Maar je kan er ook andere dimensies in aansnijden (zie palet): zich verwonderen, toestappen op het onbekende, verwijlen, meerdere brillen opzetten, interpretaties nuanceren, … Bij kiezen kan je als een manager op een zeer zakelijke manier voor‐ en nadelen van alternatieven oplijsten, afwegen welke kant van de balans het sterkst weegt bij elk van deze alternatieven om dan te beslissen wat het beste alternatief is. Maar ook hier zijn andere invullingen mogelijk (zie palet): kleur bekennen, eigen keuze onderbouwen,
7
toetsen aan morele bakens, belangen verzoenen, weerstand bieden aan druk van buiten af, …) We gebruiken een schilderspalet als weergave voor elk van deze vermogens om te onderstrepen dat deze voortdurend in beweging zijn en blijven, dat er nuances of kleuren kunnen toegevoegd worden. Ieder palet blijft aldus in beweging, wordt verder aangevuld, stelt ons in staat om alsmaar beter, scherper, meer doorleefd, … te kijken naar en in te spelen op de werkelijkheid. Tijdens onze vele verkenningen van deze moerassige werkelijkheid ontplooien we deze vermogens alsmaar verder. Maar – nogmaals – vaak blijkt het daarbij zo dat we nog teveel vast blijven zitten aan ‘benaderingen’ die traditioneel toege‐ schreven worden aan onze linkerhersen‐ helft: aan het logisch, rationeel, lineair werken… En te weinig met wat onze rechterhersenhelft ons te bieden heeft: intuïtie, verbinden, creatief bezig zijn, … Kort door de bocht gaand: we opteren doorgaans gemakkelijker voor een eerder wetenschappelijke dan wel voor een kunstzinnige benadering van de werkelijk‐ heid. Vandaar dat het mijns inziens nodig is om op onze verkenningstochten te waken over een goede balans tussen ‘inwikkelen’ en ‘ontwikkelen’ (zie de kaart uit onze box in bijlage). Bij inwikkelen zijn we erop uit de juiste tools of fundamenten aan te brengen zodat men zich met zekerheid uit de slag zal kunnen trekken. Ontwikkelen evenwel start vanuit nieuwsgierigheid naar het nog ongekende en laat ruimte voor het onvoorspelbare. Een beetje karikaturaal gesteld, kunnen we zeggen dat wetenschap zich in grote mate toelegt op toerusten en inwikkelen, dit om zorgvuldig en bedachtzaam verder te kunnen bouwen aan de kennisgehelen waarop men in alles wat men onderneemt moet kunnen terugvallen. Terugdenkend aan Martin Rees: het is dankzij het stapelen van kennis en het ontwikkelen van alsmaar ingewikkelder technologieën dat we in staat zijn sensationele doorbraken te realiseren… Daartegenover staat dat wie in de kunsten actief is veel nadrukkelijker de kaart trekt van het compromisloos exploreren, van het voortdurend oprekken van grenzen omdat er altijd weer heel veel ongrijpbaars ‘voor het grijpen’ blijft liggen. Beide – wetenschappen en kunsten – begeven zich ‘op de rand’ van wat we weten en kunnen, aanvoelen en nastreven, … maar de wetenschap kijkt iets meer van binnen naar buiten, terwijl kunst gewoon naar buiten wil...
8
Iets wat we ook kunnen illustreren aan de hand van het schilderij “La condition humaine” van René Magritte: een wetenschapper wil te pakken krijgen wat zich in deze, paradoxaal aandoende ‘hyperruimte’ allemaal afspeelt, terwijl een kunstenaar veeleer de neiging zal hebben om onmiddellijk door het canvas heen te breken om aldus te pakken te krijgen wat zich achter al het afgebeelde schilderij – muur, raam, schilderij in het schilderij, … – afspeelt… En het is dat ‘er doorheen breken’ om te pakken te krijgen wat zich ‘daar buiten’ afspeelt dat ik nu graag even met jullie wil verkennen. We zullen dit doen vanuit drie invalshoeken of posities, met name: ‐ Ik als kunstenaar ‐ Ik als kunstwerk ‐ Ik als beschouwer
2.1.
Ik als kunstenaar
Als kunstenaar ga ik er inderdaad van uit iemand te zijn die er altijd weer op uit is de eigen vermogens optimaal aan te spreken om iets nieuws en origineels te creëren, om grenzen in denken, weten en zijn te verleggen, om iets toe te voegen en aldus overdonderend uit de hoek te komen… Dat is de ambitie, maar hoe werkt dat concreet? Laten we er enkele getuigenissen bij nemen… Startend bij een beeldend kunstenaar, de pas overleden Lucian Freud: ‐ Hij had de reputatie dat hij eindeloos bleef doorwerken op details, op het goed krijgen van de kleinste dingen met als gevolg dat zijn modellen er languit bij gingen liggen of er verveeld bij hingen ‐ Hij beoefende het langzame ambacht van het “boetseren met vlees” (want meestal schilderde hij inderdaad naakten) ‐ Het gaat om klooien en experimenteren, uitproberen tot het goed zit… Schrijver Bernard De Wulf, gekend van zijn stukjes op de voorpagina van De Morgen, is onze tweede getuige: ‐ Zijn inspiratie haalt hij uit het rondhangen in zijn schrijfkamer, wachtend op de goede invallen ‐ Hij wil die ene, trefzekere ‘zin’ te pakken krijgen
9
‐
Hier gaat het niet om het eindeloos “boetseren met woorden”: neen, veeleer stelt de auteur zich juist open voor het naar hem ‘toe‐vallen’ van die dingen die echt de moeite waard zijn
Componist Bert Appermont heeft het dan weer over de inrichting van zijn werkkamer of het creëren van juiste setting, dingen die ervoor moeten helpen zorgen dat er iets kan gebeuren – maar of de inspiratie echt komt, of het echt zal gebeuren, dat blijft gewoon onvoorspelbaar. Ook de beeldhouwster Els Vermandere heeft het over de juiste setting en de daarbij horende rituelen: zij beschrijft hoe ze neuriënd rond een steenblok cirkelt, deze langzaam nadert tot er het gevoel is ‘ik ben er’. Wat doorheen deze vier getuigenissen terug blijft keren is de gerichtheid op het creëren van een sfeer van ontvankelijkheid zodat er iets ‘wezenlijks’ kan gebeuren. Maar wat is dat dan precies? Om dat te pakken te krijgen, is het getuigenis van Elisabeth Gilbert, schrijfster van de bestseller “Eten, bidden, beminnen” richtinggevend (te zien op www.TEDtalks.com): ‐ Zij worstelde enorm met de vraag ‘wat na het enorme succes?’: het kan alleen maar minder worden, dus hoe daarmee op een gezonde manier om te gaan? ‐ In haar zoeken naar een antwoord komt zij uit op een dubbelbesef: enerzijds is er haar ‘eigen aandeel’ in het schrijven (haar ambacht), maar anderzijds is er ook het aandeel van een soort ‘daemon’ of ‘muze’ – een goedmenende geest – die ergens rond haar in de lucht hangt, en ervoor moet helpen zorgen dat haar creatie een extra dimensie krijgt, het tot een meesterwerk helpt maken. Maar inderdaad: absolute garanties tot zo’n tussenkomst en tot het eens te meer afleveren van een meesterwerk zijn er nooit. ‐ En zelf verwijst Gilbert nog naar de volgend, mooi getuigenis: op zekere keer voelt zanger en componist Tom Waits in het drukke stadsverkeer achter het stuur plots een nieuwe compositie in zich opwellen, maar hij heeft pen noch papier bij de hand. Normaal zou hij in alle staten zijn, er alles voor willen doen om dit moment niet aan zich voorbij te laten schieten, maar nu reageerde hij anders: hij keek op naar de wolkenhemel en bezwoer de muze (of deamon) bij een andere componist langs te gaan met deze vonk van inspiratie, want misschien is die wel vrij op dit moment… Een kwestie van overgave of ontvankelijkheid dus voor het grotere, voor wat jou overstijgt, maar met onderliggend ook het besef te moeten afremmen vanuit het kiezen voor zelfbehoud.
10
Het gaat om een soort scheppende synergie – een samenstromen van energieën – waarin de kunstenaar – en alles wat hem of haar omringt – vervat zitten. Maar wat zorgt ervoor dat deze moeilijke, verslindende synergie blijft werken? Waarom niet gewoon de eigen energie in de gewone dingen des levens investeren? Een moeilijke vraag… Ik doe een poging om een antwoord te formuleren op deze vraag via de omweg van de film “August Rush”. Het verhaal gaat als volgt: ‐ Het zoontje van twee muzikaal zeer getalenteerde mensen wordt vanaf zijn geboorte in een weeshuis geplaatst om te verhinderen dat de kleine jongen de carrière van zijn moeder in de weg zou staan, maar intuïtief weet de jongen dat zijn ouders ‘er nog zijn’ omdat hij ‘hun’ muziek hoort in het ruisen van alle natuurelementen; ‐ Hij ontsnapt en gaat op zoek naar zijn ouders: hij volgt de stromen van de muziek en verbluft ook met zijn eigen, ‘aan het niets’ ontspringende talent om muziek te maken met alle geluiden die hij om zich heen opvangt ‐ En het einde is er natuurlijk naar: de talentrijke jongen dirigeert een openluchtconcert en slaagt er aldus ‘onwetend’ ook in zijn beide ouders opnieuw samen te brengen Wat deze film ons wil doen inzien is dat het altijd weer willen ‘scheppen’ te maken heeft met het opvullen van een leemte, het dichten van een scheur, het herstellen van een verbroken orde, … Je zou kunnen zeggen: het is ‘gemis’ dat de kunstenaar in beweging zet, en hem of haar alert, gedreven, ontvankelijk… maakt en open doet staan voor het ongrijpbare. Dit is meteen een eerste ‘motief’ dat we even moeten vasthouden…
2.2.
Ik als kunstwerk
Natuurlijk vormen de belevenissen van August Rush een zeer klassiek verhaal met een happy end: alle stukjes van de puzzel vallen op hun plaats en de orde is hersteld. Helaas loopt het in het werkelijke leven meestal niet zo, en dus kunnen we stellen dat ieder werk dat een kunstenaar aflevert eigenlijk een bewijs vormt van het gemis of de scheur die zijn of haar leven tekent, een soort ‘litteken’ dus. Dus etaleert een kunstenaar in ieder werk ook zijn zwaktes of tekorten. Waarom blijft zo iemand dan toch doen wat hij of zij doet? Om daarvan iets te pakken te krijgen, kan ik jullie de ontluisterend mooie reportage “De waanzin van het detail” aanbevelen waarin beeldend kunstenaar Sam Dillemans getuigt
11
over het maken van een eigen versie van Rubens’ ‘De kruisafneming van Christus’, net zoals hij eigen versies van andere klassiekers maakte. We zien in die reportage iemand die er met al zijn zintuigen, en met al zijn fysieke en mentale vermogens, staat. Hij worstelt met de oude meesters en de schildertechnieken die zij hanteerden, maar ook met de personages die hij wil schilderen: hij moet zelf alles in het werk stellen om deze personages die alle kanten op trekken ‘vast te leggen’ in zijn creatie… Je kan ook de parallel trekken met tal van getuigenissen van schrijvers: ‐ Ook hun personages gaan vaak op de loop met het verhaal; ‐ Ook bij hen is er het aanvoelen dat het boek zichzelf schrijft, eens een bepaalde ‘flow’ op gang is gekomen. Wat men creëert – het kunstwerk – leidt een eigen leven en geeft de kunstenaar het nakijken… En toch wil een Dillemans de regie in handen houden, wil hij ‘zijn’ werk kunnen afleveren, wil hij bewijzen dat hij de hand heeft kunnen houden aan wat zich aan zijn scheppende vermogens tracht te onttrekken. Eigenlijk gaat het hier om een strijd die geleverd wordt met de eigen expressieve vermogens, met de eigen macht of onmacht om iets af te leveren dat er echt staat. Dat die personages een eigen leven leiden maakt dat extra moeilijk: het zorgt ervoor dat de teken‐ en betekenissystemen die de kunstenaar hanteert een levend iets zijn, voortdurend nieuwe, andere invullingen krijgen doorheen het handelen van de kunstenaar, alsof deze voortdurend opnieuw het A, B, C, … moet heruitvinden. Of nog in het creëren van een kunstwerk zet een kunstenaar (ver)nieuw(end)e vormen van expressie en zelfexpressie op de sporen en reikt deze ook aan als ‘werkinstrumenten’ aan alle beschouwers van dit werk. Ik verwijs graag even naar een merkwaardig feit dat zich voordeed in oktober 2010: toen gingen er in Nederland nagenoeg tegelijkertijd maar liefst vier nieuwe interpretaties of adaptaties van Shakespares toneelstuk “Hamlet” in première: ‐ Van het goede teveel, zou je kunnen zeggen, dus mag er met alle recht worden bezuinigd op kunst… ‐ Of moeten we dit anders interpreteren? Is het niet zo dat in elk stuk een regisseur op eigengereide wijze verslag doet over de ‘sleutels’ die hij / zij uit het oorspronkelijke verhaal heeft opgepikt, sleutels die het mogelijk maken om het geheim achter onze menselijke conditie te achterhalen. Dit levert vier uiteenlopende, ‘eigentijdse’ lezingen op van een klassiek stuk dat toeschouwers een spiegel wil voorhouden in hun zoektochten naar hoe zij zichzelf kunnen en willen verhouden tot anderen en tot de werkelijkheid.
12
Geen overbodige luxe dus, want te midden vier spiegels zijn de kansen meteen ook veel groter dat deze toeschouwers of beschouwers glimpen kunnen opvangen van ‘de’ waarheid waar zij elk op hun manier naar op zoek is. En daarmee raken kunstenaars inderdaad gevoelige snaren want als persoon, en zeker tijdens het opgroeien, zijn en blijven wij allen op zoek naar modellen of rollen die ons in staat stellen grip te krijgen op de werkelijkheid en anderen, maar ook op onszelf. En dus experimenteren wijzelf in ons eigen bestaan ook wat graag met dergelijke expressievormen. Kijken we maar eens naar de zogenaamde ‘jongerenculturen’ waar het zich aanmeten van iconische ‘outfits’ nadrukkelijk aanwezig is: de een is gothic, de ander alto, nog iemand anders is gabber of jumper, skater of hiphopper… Wat deze outfits precies herbergen is voor buitenstaanders niet echt duidelijk, maar er wordt alvast wel volop geëxperimenteerd met outfits! Het is een gegeven dat trouwens nog wordt uitvergroot in onze huidige multmediale leefwereld, want wie erdoor ‘gebeten’ is geraakt leest niet alleen maar de boeken uit Stephenie Meyers “Twilight Saga”, maar gaat ook de films zen en wordt even later ook zelf gewoon vampier of weerwolf in het ‘role play game’ dat onvermijdelijk als off‐spin in de markt wordt gezet. Ga maar eens bij jonge adepten na tot welke ‘clan’ zij willen behoren en waarom: deze van de weerwolven of deze van de vampiers? Je begeeft je gegarandeerd op glad ijs, want je zal meteen allerlei onderliggende waarden‐ en normenpatronen om de oren geslagen krijgen… En jawel: vampierenverhalen zijn inmiddels een heuse ‘hype’ geworden. We krijgen ze in alle gradaties aangeboden, uitwaaierend van soft naar hard, voor de allerkleinsten maar ook voor de hardboiled horrorfreaks, iedereen kan zich laven aan op maat gesneden vampierensaga’s… De meest beklijvende versie van alle is mijns inziens evenwel: “True Blood” waarin we te maken krijgen met een heuse maatschappijkritische omkering in de verhalencodex omdat de vampiers er dankzij de productie van synthetisch bloed volledig geïntegreerd lijken te zijn in de samenleving (zie ook de reclameslogans: “All flavor, no bite”, “Drink Responsibly”, …). Maar wie de serie kent weet dat het allemaal net iets ingewikkelder is… Van “Hamlet” naar “True Blood”: de thema’s die in beide aan bod komen zijn aan elkaar gewaagd, en in beide gaat het ook om het incarneren van archetypische rollen die ons helpen nadenken over leven en dood, over wet en willekeur, … Het gaat om verhalen die ons een soort collectief onbewuste aanreiken: een gedeeld ‘bewustzijn’ dat goeddeels
13
onderhuids blijft, maar ons niettemin verbindt en in staat stelt om grip te krijgen op situaties die het particuliere overstijgen. ‘Grote verhalen’ dus die richting helpen geven aan ons bestaan, die wegwijzers uitzetten, … Alleen blijft de spanning in deze verhalen voelbaar aanwezig en is het duidelijk dat de antwoorden die men er verzint maar van zeer tijdelijke inslag zijn: de dreiging blijft en dus kan je als speler niet anders dan touwladderen in een poging grip te krijgen op het gebeuren. Het zich spiegelen aan archetypische verhalen maakt het mogelijk af te tasten, zich eigen te maken, opnieuw los te breken... Meteen een tweede motief om vast te houden.
2.3.
Ik als beschouwer
Meer en meer worden dergelijke archetypische rollen of modellen evenwel ook een gimmick zonder veel inhoud of diepgang. Iconen die we als een soort hennep afbeeldingen op onze huid willen verankeren zonder dat we de achterliggende verhalen nog kennen. Mooi in dit kader zijn de verzuchtingen van de onlangs overleden schrijfster Hella S. Haasse die erop wijst dat we niemand kunnen dwingen om van kunst te genieten, maar dat we iedereen wel moeten confronteren met de schoonheid ervan. Maar, stelt zij tot haar ontnuchtering vast: er is geen behoefte meer aan creativiteit. Meer en meer kiezen we voor een oppervlakkig bestaan dat we leven bij de gratie van sms‐ berichtjes. En, zo concludeert zij hekelend: als identiteit enkel nog bestaat bij de gratie van het ontvangen en versturen van berichtjes, is er iets grondig mis. Het is een verzuchting die wij allen ‘herkennen’ want het heeft te maken met ons dagdagelijks worstelen met de ‘veelheid’ waarmee wij allen geconfronteerd worden in onze multimediale werkelijkheid. We springen heel snel van het ene stukje informatie over op het andere, nemen nauwelijks tijd om grip te krijgen, blijven jagen op alles wat nieuw is of anders oogt, … Stil vallen hoort er niet bij voor de beschouwer. Aldus dreigt er veel verloren te gaan of onopgemerkt te blijven. En daarbij is het duidelijk dat we ons al te gemakkelijk neerleggen bij boutades als: ‐ Een beeld vertelt veel meer dan 1000 woorden; ‐ Een filmpje vertelt veel meer dan 10 keer 1000 woorden. Dit klopt wel en niet: je kan in een oogopslag heel wat zien, maar dat betekent niet dat je dat alles ook echt hebt waargenomen. Heel veel informatie kan je onbewust scannen, maar heel wat andere informatie blijft ‘ongrijpbaar’ omdat de nodige interpretatieregisters in het eigen onbewuste gewoon nog ontbreken. En omdat ons bewustzijn maar een beperkte actieradius heeft, ontglippen ons heel wat dingen onopgemerkt, en we hoeven daar ook geen erg in te hebben. Te midden veelheid kan je gewoon niet alles vastgrijpen…
14
Ik maak even de vergelijking met een populaire film die iedereen wel al eens gezien zal hebben: “Titanic”. Wat we ons vooral herinneren is het verhaal ‘aan de oppervlakte’: die mythische proporties aan nemende, want tragisch aflopende liefdesgeschiedenis tussen Leonardo Di Caprio en Kate Winslet, of nog die magische scène op de boeg van het schip, meeslepend bezongen door een Celine Dion. Toch krijgen we doorheen het kijken on(der)bewust ook heel wat concrete informatie mee over de context waarbinnen dit gebeuren zich afspeelde. Alleen: wie is onder het kijken door echt begaan met de waarheidsgetrouwheid van de historische feiten, met de accuraatheid van de reconstructie van het schip, … Die details screenen we als kijker doorgaans veel minder nadrukkelijk: ze komen tot ons ‘onder de korenmaat’, tenzij de makers echt uit de bocht gaan. Want dan worden ze in de pers neergesabeld en worden we juist wel heel bewust gewezen op alle geklungel… Nochtans zijn er op internet zeer gemakkelijk websites te vinden waar systematisch allerlei ‘missers’ bij het maken van een film netjes worden opgelijst. Het is dan ook zeer leerrijk om eens een kijkje te nemen op webpagina’s als www.moviemistakes.com of de internet movie database (http://www.imdb.com) waar je een overzicht krijgt van de anachronismen, de geografische missers, de bloopers wat betreft de continuïteit in het verhaal… Maar liefst 225 ‘uitschuivers’ in “Titanic”… volgens de internet movie database! Maar je kan het ook anders bekijken: zo’n epische film biedt als totaalrealisatie heel wat kansen of mogelijkheden om er als leraar geschiedenis, aardrijkskunde, natuurkunde… mee aan de slag te gaan: je kan er eigen (kennis)verhalen naast plaatsen, of er onderzoeksvragen bij formuleren die toelaten door te dringen in de microstructuren van het grote epos. Kortom: je kan inzoomen op de vele kleine verhalen die doorheen het grotere raamverhaal verteld worden. Door zo te werken krijgt de film veel meer reliëf en diepgang, kan men de film benutten als insteek of opstap om allerlei ‘aspecten’ van een zeer complexe realiteit te verkennen. Je kan je zelfs voorstellen dat zo’n film het voorwerp kan worden van een ‘totaalproject’ waar leraren vakoverschrijdend de schouders onder zetten en hun leerlingen aanzetten tot historisch onderzoek, tot het schrijven van een meer eigentijds scenario, tot het reconstrueren van de weersomstandigheden die tot het drama heeft geleid, tot het evoceren van het drama van bootvluchtelingen… Ieder ‘kunstproductie’ biedt aldus tal van mogelijkheden tot verdiepen en reflecteren. Maar veel kan afhangen van hoe je het concreet aanpakt, zoals ook blijkt uit onze kaart “2x op museumbezoek”: ‐ Om ons ervan te verzekeren dat jongeren zich rustig houden in het museum is het een gekende praktijk hen op pad te sturen met een vragenlijst waarop ze allerlei feiten, data en weetjes moeten bijeenbrengen (wat meestal niet echt veel interesse bij hen wekt zodat ze er vooral op uit lijken te zijn elkaar, zaalwachters of toevallig langs wandelende bezoekers antwoorden te ontfutselen) ‐ Een andere mogelijkheid bestaat erin elk van hen te vragen één kunstwerk uit te kiezen en hen de opdracht te geven elkaar te verduidelijken wat dit ene werk hen doet, wat het bij hem of haar oproept, hoe men zich ertoe wil en kan verhouden, … Door ze zelf een kunstwerk uit te laten kiezen dat hen meer in het bijzonder beroert, ontstaat er ruimte voor interpretatie en kleur bekennen, … komen er ‘eigen‐zinnige’ verhalen naar boven
15
Ieder kunstwerk kan aldus ook gewoon een trigger worden voor het vertellen van 1001 particuliere, doorleefde verhalen. Ieder kunstwerk is een boom middenin onze moerassige werkelijkheid: een boom die uitnodigt erin te klimmen om heel even tot rust te komen bij jezelf (zie het verhaal van Süskind). Een van onze medewerkers in het SoE project had dit goed begrepen en nodigde haar studenten bij wijze van oefening uit een foto van een boom te kiezen om op basis daarvan “Het verhaal van de eigen boom” (zie kaart in bijlage) te vertellen: want jawel – iedere boom draagt ‘tekens’ mee van de stormen die het heeft doorstaan, van de snoeibeurten die het heeft moeten ondergaan, van allerlei toevallige passanten die er hun naam op hebben achter gelaten… Zich afstemmend op die ene boom waarvan een bijzonder appel uitgaat op zichzelf, slagen studenten erin een eigen verhaal te vertellen dat nieuwe, onverwachte samenhangen vertoont, dat niet alleen de toehoorders maar ook henzelf verrast. Aldus wordt de beschouwer ook deel van het kunstwerk en van de vele verhalen dat het in zich verborgen houdt… Het biedt ruimte voor wendbaarheid, veelzijdigheid, complementariteit, … of nog, voor het toonzetten van eigen‐zinnige verhalen. Wat een derde motief is om vast te houden.
2.4.
Even samenvatten…
Zoals de figuur duidelijk maakt hebben we alle drie onze invalshoeken verkend, en zijn we daarbij een drietal ‘motieven’ op het spoor gekomen die helpen verduidelijken waarom het belangrijk is ‘jezelf te kunnen ont(‐)moeten in kunst’. We zetten ze nog eens op een rijtje: ‐ Als kunstenaar is het belangrijk open te staan voor het ongrijpbare en voor de eigen ambitie om hier vanuit zichzelf vorm aan te geven ‐ Middels het kunstwerk krijgen wij als beschouwers volop kansen om ons te spiegelen in archetypische verhalen, en kunnen we experimenteren met zeer uiteenlopende tekensystemen, model‐ len en rollen ‐ Maar als beschouwer is het ook belangrijk om wat zich allemaal aan ons aandient te benutten met de bedoeling eigen‐zinnige verhalen te toonzetten die ons ruimte geven om eigen levenspaden uit te tekenen
16
Het zijn motieven die uiterst belangrijk zijn om…
3. …voeling te krijgen en te blijven houden met de onderliggende, moerassige werkelijkheid Deze motieven helpen ons bij het zoeken naar antwoorden op de zijnsvragen waar het jongentje uit het verhaal van Süskind mee zat, vragen waarop wij allen in onze moerassige werkelijkheid af en toe wel botsen. Net als ik begonnen ben met een verhaal, wil ik er ook met eentje afronden: eens te meer een verhaal over een jongen en een boom. Het gaat om “De gulle boom” van Shel Silverstein waarin we een jongentje zien groot worden. Geconfronteerd met de minder fraaie dingen des levens, pleegt hij roofbouw op zijn favoriete boom, plundert hij de boom waarin hij vroeger ravotte en waarvan hij hield. Hij ontneemt de boom allerlei wezenlijke dingen des levens voor eigen ‘comfort’: appels om te verkopen en aldus geld te verwerven, takken om zich een huis te kunnen bouwen, de stam om zich een boot te maken, … De boom is gul en begrijpend, maar uiteindelijk blijft er niets anders over dan een stronk waarop de inmiddels oud geworden jongen kan gaan zitten om uit te rusten (en troost te vinden). Het is een beetje een triest verhaal om mee af te ronden, maar het onderstreept dat er in onze jachtige samenleving wel degelijk nood is aan stil vallen (ont‐moeten) en zich bezinnen over wie en wat wij zijn als boom. We hadden het zopas nog over veelheid en de noodzaak eigen‐zinnige verhalen te kunnen schrijven, maar tegelijkertijd is er het aanvoelen dat daarvoor geen ruimte meer is. Meer en meer wordt immers ingezet op het functioneel ontwikkelen van competenties en het flexibel opnemen van beroepsrollen (zie ook de idee van ‘loopbaanbegeleiding’ in het kader van gesprekken over de hervorming van het Secundair Onderwijs, in de plaats van het gewoon te hebben over talentontwikkeling en het vinden van een eigen‐zinnige ‘roeping’). Al te weinig denken we er aan dat we aldus jonge mensen ‘afleveren’ die competent (moeten) zijn, maar als het ware zijn losgezaagd van de eigen, rijke voedingsbodem, van de sappen die het mogelijk maken dat zij echt vanuit de eigen, diepere bronnen vorm kunnen geven aan de (beroeps)rollen die ze (geacht worden) op (te) nemen in onze samenleving. Aan dit verhaal wil ik nog een filosofische bespiegeling toevoegen, een doordenkertje als het ware:
17
Er was eens een zee. Zee leefde in een volmaakt gelukkige en natuurlijke staat van natheid en golven. Maar op een morgen bedacht zee zomaar dat ze een boom was. Dit idee ging nooit meer weg. Zee was niet meer gelukkig. Na veel mijmeren vraagt zee op zekere dag aan een zwemmer: “Goede vriend, jij kent me nu al heel lang. Ik ben een mooie, grote boom, maar er is iets mis. Wat moet ik doen om weer net zo gelukkig te worden als toen jij hier de eerste keer in mij kwam zwemmen?” Een alles behalve gemakkelijke vraag, maar de zwemmer heeft er weinig moeite mee, want prompt antwoordt hij: “Niets natuurlijk… Je hoeft alleen maar de illusie los te laten dat je een boom bent.” Iets om stil bij te staan, want is het wel zo eenvoudig om gewoon de illusie op te geven? Denken we maar even terug aan de dwangmatige meneer Sommer… Misschien gaat het hier wel om een talent of een aspiratie, iets ‘wezenlijks’ dat zee nooit meer echt los zal kunnen laten… Sterker nog: misschien zijn wij allemaal tegelijk zee en boom, en is het aan ons om te zoeken naar antwoorden op dit soort dilemma’s, willen we onszelf verder kunnen ontplooien en rijkere, meer veelzijdige mensen worden die hun takken naar alle kanten kunnen uitstrekken, dit terwijl we tegelijkertijd ook stevig geworteld blijven in een vitale, moerassige ondergrond…
18
BIJLAGE
19