Jeugdonderzoek 2012 Een eerste portret van de politieke en sociale overtuigingen van veertienjarige Vlaamse jongeren
Joris Boonen, Marc Hooghe, Cecil Meeusen, Ellen Quintelier, Soetkin Verhaegen
KU Leuven Leuven, juni 2012
Jeugdonderzoek 2012
Woord vooraf
Als men het over jongeren heeft, vervalt men gemakkelijk in clichés. Jongeren zouden weinig interesse hebben in politiek, ze lezen te weinig en in hun vrije tijd zouden ze vooral televisie kijken en contacten onderhouden via Facebook. Slechts zelden doet men echt de moeite om na te gaan of er ook iets waar is van al die clichés. Bovendien wordt geargumenteerd dat de invloed van ouders op de interesses en houdingen van de jongeren van cruciaal belang is. Om na te gaan wat er allemaal klopt van die vooroordelen en hoe jongeren precies beïnvloed worden door hun ouders, werd in het voorjaar van 2012 een grootschalig jeugdonderzoek opgestart in Vlaanderen. In totaal werden daarbij 3.418 jongeren en hun beide ouders ondervraagd. Dankzij deze grote steekproef schetst het onderzoek dan ook een representatief beeld van de houdingen en opvattingen van 14-jarigen en hoe deze houdingen en opvattingen precies beïnvloed en overgedragen worden van ouders op kinderen. Het onderzoek bevat heel veel informatie over uiteenlopende zaken als politieke participatie en interesse, mediagebruik, politieke kennis, burgerschap, en politieke voorkeuren. Die schat aan gegevens zal de komende maanden en jaren systematisch verder onderzocht worden door de onderzoekers van het Centrum voor Politicologie van de KU Leuven. Dit rapport is een beknopte schets van de eerste resultaten van ons onderzoek. Verschillende thema’s die aan bod kwamen in de enquête worden hier kort toegelicht. U zal merken dat we in de presentatie van een aantal resultaten een onderverdeling maken tussen de verschillende onderwijsvormen (ASO, BSO, TSO en KSO). Het is geenszins onze bedoeling om een vergelijking te maken op basis van deze indeling. Eerder presenteren we de resultaten op deze manier omdat deze informatie interessant kan zijn wanneer u de resultaten in een algemener perspectief wil bekijken. Zoals gezegd is dit een grootschalig onderzoek geworden, en dat is ook nodig indien men een betrouwbaar beeld wil schetsen van de hedendaagse jongeren. We willen dan ook iedereen bedanken die heeft bijgedragen tot het welslagen van dit onderzoek. We bedanken de 59 Vlaamse scholen uit onze steekproef die ondanks de grote overbevraging voor dergelijk onderzoek toch besloten deel te nemen. We zijn dan ook bijzonder erkentelijk ten aanzien van alle (adjunct-)directeurs, pedagogische medewerkers en leerkrachten die ons in hun
school
hebben
opgevangen.
Verder
willen
we
de
verschillende
Vlaamse
onderwijskoepels bedanken, die hun volledige steun hebben gegeven aan dit onderzoek. Ook een woord van dank aan alle enquêteurs en codeurs die hebben meegewerkt aan de
1
Jeugdonderzoek 2012
ontwikkeling van dit onderzoek. Tenslotte gaat onze dank natuurlijk vooral uit naar de 3.418 jongeren en hun ouders die de vragenlijst hebben ingevuld. Zonder hen zouden wij nooit op een betrouwbare manier aan onderzoek kunnen doen. Indien u na het lezen van dit rapport nog vragen op opmerkingen heeft, kan u die steeds doormailen naar
[email protected] of een kijkje nemen op onze website (soc.kuleuven.be/jeugdonderzoek). Op deze website kan u de komende maanden ook terecht voor meer informatie over de verdere analyses van dit onderzoek.
Joris Boonen, Marc Hooghe, Cecil Meeusen, Ellen Quintelier, en Soetkin Verhaegen Leuven, 16 juni 2012
2
Jeugdonderzoek 2012
Inhoud Woord vooraf ......................................................................................................................... 1 1. Jeugdonderzoek 2012 ....................................................................................................... 5 2. Politieke participatie en interesse ...................................................................................... 9 3. Mediagebruik ....................................................................................................................13 4. Politieke kennis ................................................................................................................18 5. Burgerschap .....................................................................................................................21 6. Politieke voorkeuren .........................................................................................................25
3
Jeugdonderzoek 2012
1. Jeugdonderzoek 2012
Het onderzoek Het Centrum voor Politicologie van de KU Leuven heeft een lange traditie in socialisatieonderzoek. De afgelopen jaren hebben we data voor een eerste panelstudie verzameld die jongeren volgde op 16-, 18- en 21-jarige leeftijd. Enkele van die resultaten werden gebundeld in de boeken ‘Jongeren, school en politiek. Opvoeden tot burgerzin’ (2007) en ‘Jongeren, politiek en burgerschap. Politieke socialisatie bij Belgische jongeren’ (2012)1.
In de volgende fase van dit onderzoek spitsen we ons toe op jongere adolescenten. Uit onderzoek is immers gebleken dat jongeren steeds op jongere leeftijd politiek ‘gevormd’ worden. Bovendien blijkt dat maatschappelijke en politieke attitudes die op jonge leeftijd worden aangeleerd (door school, ouders, vrienden, en de media) zeer stabiel zijn doorheen de tijd. Attitudes die in de kinder- en jeugdjaren ontwikkeld worden, veranderen nog maar weinig naarmate men ouder wordt. Vandaar het belang om bij 14-jarige jongeren na te gaan hoe attitudes gevormd, aangeleerd en overgenomen worden. Onderzoeksopzet
1
Hooghe, M. (2007), Jongeren, school en politiek. Opvoeden tot burgerzin. Mechelen: Wolters Plantyn; Hooghe, M. (2012), Jongeren, politiek en burgerschap. Leuven: Acco.
5
Jeugdonderzoek 2012
Dit is ook de reden waarom het belangrijk is dat beide ouders deelnemen aan het onderzoek. We willen met deze studie immers dieper ingaan op de intergenerationele overdracht van politieke en maatschappelijke houdingen (zie bovenstaande figuur). We verwachten een verschillend patroon van overdracht tussen moeder en vader, afhankelijk van bepaalde gezinskenmerken.
Dit onderzoek gebeurt in twee golven. Dat betekent dat we al onze respondenten (jongeren en ouders) in 2013 opnieuw zullen contacteren voor een gelijkaardige vragenlijst. Op die manier hebben we data op twee tijdstippen (2012 en 2013). Dit laat ons toe om grondige en gedetailleerde verbanden tussen ouders en hun kinderen te modelleren. Het is dan ook de bedoeling van de onderzoekseenheid om op basis van deze data vier doctoraatsprojecten en verschillende internationale wetenschappelijke artikelen te publiceren.
De steekproef
De 61 Vlaamse scholen werden geselecteerd door middel van een gestratificeerde toevalssteekproef. De scholensteekproef werd getrokken op basis van locatie (provincie) en onderwijsvorm (ASO, TSO, KSO, BSO). Onderstaande tabel geeft een overzicht van deze scholensteekproef. Van twee Vlaamse scholen werden toevallig meerdere onderwijsvormen getrokken. In deze scholen hebben we dan ook de leerlingen uit verschillende onderwijsvormen bevraagd. Daardoor hebben we in het totaal 59 scholen bezocht.
Alle geselecteerde scholen werden schriftelijk gecontacteerd door onze onderzoekseenheid. Vanaf januari 2012 zijn we gestart met de schoolbezoeken. Afhankelijk van de getrokken onderwijsvorm in de school, werden alle leerlingen van het derde middelbaar ondervraagd. De leerlingen kregen vervolgens een enquête mee voor hun moeder en vader. Wanneer de ouders een maand na de ondervraging van hun kind nog geen ingevulde enquête hadden opgestuurd naar de universiteit, werden ze opgebeld met de vraag om alsnog deel te nemen2. Tot op heden is onze onderzoekseenheid nog bezig met het verzamelen van de ouderenquêtes en de respons ziet er erg veelbelovend uit.
2
De contactgegevens van de ouders worden enkel gebruikt om hen opnieuw te kunnen contacteren. Ze worden volledig onafhankelijk van de ingevulde enquêtes verwerkt en worden op geen enkele manier gebruikt om analyses op uit te voeren. Na afronding van het onderzoek worden alle persoonlijke gegevens bovendien vernietigd, zodat alles volstrekt anoniem verwerkt kan worden, conform de wet van 8 december 1992 op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
6
Jeugdonderzoek 2012
Aantal scholen in de steekproef per provincie en studierichting ASO
TSO
KSO
BSO
Totaal
Antwerpen
4
7
1
5
17
Limburg
2
4
0
3
9
Oost-Vlaanderen
4
5
0
4
13
Vlaams-Brabant + Brussel
3
4
1
3
11
West-Vlaanderen
3
4
0
4
11
Totaal
16
24
2
19
61
De respondenten
In totaal werden 3.418 jongeren in 59 Vlaamse scholen ondervraagd. Onderstaande tabellen geven een overzicht van de representativiteit van de steekproef. We vergelijken hier de steekproef met de populatie, i.e. de volledige schoolbevolking van de 2de graad secundair onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap. Wat geslacht en onderwijsvorm betreft, liggen de percentages in onze steekproef erg dicht bij de populatiepercentages. Omdat politieke en sociale houdingen vaak afhankelijk zijn van onderwijsvorm en geslacht, is deze representativiteit erg belangrijk. Wat provincie betreft, hebben we een overrepresentatie van jongeren uit West-Vlaamse en Oost-Vlaamse scholen, ten koste van een klein tekort aan jongeren uit Vlaams-Brabant en Limburg.
Onderwijsvorm in steekproef en populatie 50%
44%
45%
40%
33%
30%
30% 20%
20% 10%
22%
3%
3%
0%
ASO
TSO
Steekproef
KSO
Populatie
7
BSO
Jeugdonderzoek 2012
Geslacht en geboortejaar in de steekproef 100%
100%
80%
80%
71%
54% 60%
60%
46%
40%
40%
20%
20%
0%
0%
21%
Man
Vrouw
6% 1992-1995
2% 1996
1997
1998-1999
Provincie in steekproef en populatie Steekproef
35%
29% 27%
30% 25% 20% 15%
Populatie
26%
24%
22%
17%
18% 14%
14% 8%
10% 5% 0% West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant + Brussel
8
Antwerpen
Limburg
Jeugdonderzoek 2012
2. Politieke participatie en interesse Onderzoek naar politieke en maatschappelijke participatie van jongeren heeft aangetoond dat de Vlaamse adolescenten wel geïnteresseerd zijn in politiek, maar niet geneigd zijn om die interesse ook om te zetten in traditionele participatie (lid worden van een politieke partij, van een vakbond, jeugdraad...). Maatschappelijke participatie is echter meer dan enkel deelnemen in traditionele politieke omstandigheden. Een actieve deelname aan het verenigingsleven, deelnemen aan protestacties, op het internet discussiëren over de maatschappij of je inzetten voor je buurt zijn ook voorbeelden van politieke en maatschappelijke participatie. We vroegen de jongeren in welke mate ze betrokken zijn in verenigingen en op welke manier ze bereid zijn om zich in te zetten voor de maatschappij.
Participatie in verenigingen 70.0%
58.6%
60.0%
Cultuur- of jeugdvereniging
50.0%
Maatschappelijke vereniging
40.0%
Sportvereniging
30.0% 20.0% 10.0%
17.3%
16.0% 4.8%
3.3%
Andere Geen
0.0%
Hieruit blijkt dat de Vlaamse jongeren erg actief zijn in het verenigingsleven. Slechts 16% geeft aan lid te zijn van geen enkele vereniging. De meerderheid van de Vlaamse jongeren (58.6%) is lid van een sportclub en bijna één op vijf (17.3%) is lid van een jeugd- of cultuurvereniging (Chiro, Scouts, jeugdhuis, muziekschool, ...). Politieke en maatschappelijke verenigingen (politieke partijen, milieubewegingen, vrijwilligerswerk, ...) zijn heel wat minder populair, met net geen 5% van de jongeren dat aangeeft hier aan deel te nemen.
9
Jeugdonderzoek 2012
Maatschappelijke en politieke participatie Nooit
Misschien
Zeker
Op internet discussiëren over sociale en politieke thema's Lid worden van een politieke of sociale organisatie Een T-shirt of sticker dragen om mijn mening te uiten Handtekeningen voor een petitie verzamelen Producten niet kopen om politieke redenen Geld geven aan een goed doel Deelnemen aan een betoging of protest Als volwassene informatie opzoeken voor ik ga stemmen Als volwassene een kandidaat helpen tijdens verkiezingen Als volwassene lid worden van een politieke partij Als volwassene kandidaat zijn bij verkiezingen 0.00%
50.00%
100.00%
Dat jongeren niet op een traditionele manier met maatschappelijke participatie bezig zijn, blijkt ook uit bovenstaande figuur. 75% verwacht als volwassene nooit lid te zullen worden van een politieke partij en 80% zou zich nooit kandidaat willen stellen bij verkiezingen. Dat betekent echter niet dat ze later de traditionele politiek volledig links laten liggen, want de meerderheid verwacht wel dat ze informatie zullen opzoeken over kandidaten en partijen wanneer ze als volwassene mogen gaan stemmen. De komende jaren verwachten de meeste jongeren niet dat ze op het internet zullen discussiëren over politieke en maatschappelijke thema’s of lid zullen worden van een politieke of sociale organisatie. Wat jongeren de komende jaren wel willen doen is handtekeningen verzamelen voor een petitie, producten niet kopen om politieke redenen of geld geven aan een goed doel (50% zegt dit de komende jaren zeker te zullen doen). Dit zijn opnieuw vormen van minder traditionele politieke participatie, typisch voor jongere generaties.
10
Jeugdonderzoek 2012
De beperkte interesse in traditionele politieke verenigingen uit zich ook in een beperkte algemene interesse in politiek. Voor de vraag naar politieke interesse zien we echter wel grote verschillen tussen de verschillende onderwijsvormen. Een kleine minderheid van de ASO-leerlingen (16%) zegt helemaal niet geïnteresseerd te zijn in politiek, terwijl dit voor BSO een percentage van 45% is. De meeste ASO- en TSO-leerlingen zijn een beetje geïnteresseerd (resp. 55% en 52%), een kleinere groep is geïnteresseerd of heel geïnteresseerd in politiek (resp. 28% en 20%). De leerlingen uit het kunstonderwijs lijken over het algemeen ook een relatief sterke interesse in politiek te vertonen, met 30% van de respondenten die aangeven geïnteresseerd of heel geïnteresseerd te zijn. Bovendien zijn jongens gemiddeld meer geïnteresseerd in politiek dan meisjes (niet in de figuur). Politieke interesse 60%
56.0%
Niet geïnteresseerd Een beetje geïnteresseerd
52.8% 45.5% 40.4%
50%
37.3% 33.3%
40% 30%
24.4% 27.0%
Geïnteresseerd Heel geïnteresseerd
24.5% 18.5%
20% 16.3%
11.7%
10%
3.3%
4.9%
1.7%
2.4%
0% ASO
TSO
KSO
BSO
Dezelfde tendensen zien we bij het praten over politiek met vrienden, klasgenoten en ouders. We zien dat 62% van de leerlingen in het ASO af en toe met vrienden of klasgenoten over politiek praten, in tegenstelling tot 50% in het TSO, 57% in het KSO en 43% in het BSO. In deze laatste groep geeft de meerderheid dus aan nooit over politieke of sociale problemen te praten met vrienden of klasgenoten. Het onderwerp is duidelijk wel populairder tijdens gesprekken met de ouders, al zijn de verschillen tussen de onderwijsvormen daar opvallend groter. Zo heeft bijvoorbeeld 21% van de ASO-leerlingen nog nooit met moeder of vader over politiek gepraat, versus 52,5% van de BSO-leerlingen. Verder valt op dat jongeren wat meer met hun vader dan met hun moeder over deze thema’s praten. 28% van de jongeren praat nooit met zijn of haar vader over politiek, in tegenstelling tot 31% die nooit met hun moeder over politiek praten.
11
Jeugdonderzoek 2012
Over politiek spreken Met klasgenoten
Met vrienden ASO
ASO Nooit
TSO
Nooit
TSO
Af en toe KSO BSO 0%
50%
Af en toe
Vaak
KSO
Vaak
Altijd
BSO
Altijd
100%
0%
Met moeder AS O TS O KS O BS O
1 of 2 keer
50%
100%
Met vader Nog nooit
0%
50%
Nog nooit
ASO TSO
1 of 2 keer
Meerdere keren
KSO
Meerdere keren
Vaak
BSO
Vaak
100%
0%
12
50%
100%
Jeugdonderzoek 2012
3. Mediagebruik Televisie en internet Adolescenten gaan op een andere manier om met media dan jongeren van enkele jaren geleden. Van jongeren wordt vaak gezegd dat ze meer bezig zijn met sociale netwerksites, games en films kijken op het internet en steeds minder interesse tonen in televisie. We vroegen de respondenten dan ook hoeveel tijd ze op een gemiddelde weekdag besteden aan televisie en internet en welke activiteiten ze op het internet doen. Dit laatste is relevant omdat eerder onderzoek heeft uitgewezen dat mediagebruik een sterk effect kan hebben op de politieke kennis, participatie en interesse van jongeren, op voorwaarde dat ze niet enkel naar amusementsprogramma’s, maar ook naar nieuws en duiding kijken. Het is dus niet enkel de kwantiteit, maar vooral de inhoud die ons interesseert. Televisie- en internetgebruik 60% Geen
50%
Minder dan een uur 40%
1 tot 2uur
30%
3 tot 4uur
5 uur of meer
20% 10% 0% ASO
TSO
KSO
BSO
ASO
TSO
Televisie
KSO
BSO
Internet
In de eerste plaats valt op dat er weinig verschil is in populariteit tussen televisie en internet. Wanneer we de gemiddelde scores vergelijken, zien we dat er bijna geen verschil is tussen de tijd die over het algemeen besteed wordt aan internet en de tijd die besteed wordt aan televisie. Bovendien zien we dat er een sterke samenhang is tussen televisiekijken en internetgebruik: wie veel naar televisie kijkt, zal ook meer op het internet surfen. Het is dus niet zo dat de zware televisiekijkers internet links laten liggen en de internetgebruikers geen televisie meer kijken. De twee gaan hand in hand. We vinden dan ook niet meteen een bewijs voor een algemene ‘switch’ in tijdsbesteding van televisie naar internet. Verder valt op dat er opnieuw een groot verschil is tussen de onderwijsvormen. Leerlingen uit het BSO-onderwijs geven aan dat ze veel meer televisiekijken en surfen op het internet
13
Jeugdonderzoek 2012
dan leerlingen uit ASO en TSO. Waar 21% van de ASO-leerlingen aangeeft elke dag meer dan 3 uur televisie te kijken, is dat 52% van de BSO-leerlingen. Hetzelfde geldt voor internetgebruik. Opnieuw geeft 21% van de ASO-leerlingen aan meer dan 3 uur per dag op het internet te surfen, versus 57% van de BSO-leerlingen. Om een beter beeld te krijgen op de manier waarop jongeren met internet omgaan, hebben we hen gevraagd welke activiteiten ze uitvoeren op het internet. Voor deze analyse hebben we de jongens en meisjes met elkaar vergeleken. Sociale netwerksites, chatten en e-mails lezen zijn zowel bij jongens als meisjes de populairste bezigheden op het internet. Gamen is duidelijk nog eerder een jongenshobby, met 46 % van de jongens die een aantal keer per week of elke dag online spelletjes spelen. Meer dan twee derde van de meisjes doet dit nooit of hooguit 1 keer per maand. Ook muziek en films downloaden is populairder bij jongens dan bij meisjes. Over het algemeen geeft een meerderheid aan om toch af en toe het nieuws te volgen via het internet. Jongens lijken echter meer geïnteresseerd in het nieuws op het internet dan meisjes. In vergelijking met andere activiteiten is het nieuws volgen wel duidelijk een van de minst populaire. Enkel bloggen en dingen verkopen op het internet (niet in de figuur) scoorden nog slechter. Internetgebruik meisjes Nooit
Een aantal keer per maand
Een keer per week
Een aantal keer per week
Elke dag
Sociale netwerksites bezoeken Chatten met vrienden E-mail lezen Online spelletjes spelen Muziek of films downloaden Het nieuws volgen 0%
20%
40%
14
60%
80%
100%
Jeugdonderzoek 2012
Internetgebruik jongens Nooit
Een aantal keer per maand
Een keer per week
Een aantal keer per week
Elke dag
Sociale netwerksites bezoeken Chatten met vrienden E-mail lezen Online spelletjes spelen Muziek of films downloaden Het nieuws volgen 0.00%
20.00%
40.00%
60.00%
80.00%
100.00%
Sociale netwerksites Sociale netwerksites bezoeken is duidelijk de populairste bezigheid van jongeren op het internet, en de site die ongetwijfeld de kroon spant is Facebook. Maar liefst 90% van de jongeren (zowel jongens als meisjes), heeft een Facebookaccount. Gemiddeld hebben de jongeren er 416 virtuele vrienden, maar hier vinden we wel een opvallend verschil tussen jongens en meisjes. Jongens hebben gemiddeld 362 Facebookvrienden, meisjes 480. Gemiddeld aantal Facebookvrienden 600 480
500 400
362
300 200 100 0 Jongens
Meisjes
15
Jeugdonderzoek 2012
Gemiddeld aantal goede vrienden Geen
1 of 2
3 tot 5
6 tot 8
9 tot 11
12 tot 14
35%
Meer dan 15
30.1%
30%
25.6%
23.4% 21.4%
25% 20%
24.8%
15.0%
14.9%
13.4%
15%
10% 5%
8.2%
5.9%
8.7%
7.6% 0.5%
0.4%
0% Jongens
Meisjes
Wanneer we hen dan vragen naar het aantal goede vrienden, zien we dat zowel jongens als meisjes van zichzelf zeggen dat ze gemiddeld 6 tot 8 goede vrienden hebben. Bij jongens ligt dit aantal iets hoger dan bij meisjes. Meer dan een kwart van de jongens geeft bijvoorbeeld aan meer dan 15 goede vrienden te hebben. Jongens zeggen dus over het algemeen dat ze meer echte vrienden hebben, meisjes hebben gemiddeld meer Facebookvrienden. Verder valt op dat er wel een samenhang is tussen het aantal goede vrienden en het aantal Facebookvrienden, maar dat deze niet erg sterk is. Veel vrienden op Facebook hebben betekent dus niet noodzakelijk dat je het gevoel hebt dat je ook in de realiteit veel goede vrienden hebt. Nieuwsconsumptie Zoals eerder al bleek, is het nieuws volgen op het internet niet de meest populaire bezigheid onder jongeren. We vragen ons af of dit enkel te maken heeft met het medium, of met het feit dat ze niet geïnteresseerd zijn in het nieuws.
16
Jeugdonderzoek 2012
Het nieuws volgen (algemeen) 50%
45%
Nooit
40%
Minder dan 1 keer per week
35%
1 keer per week
30%
Meerdere keren per week
25%
Dagelijks
20% 15% 10% 5% 0% ASO
TSO
KSO
BSO
Het nieuws volgen via internet 50% 45% 40% 35%
Nooit
30%
Een aantal keer per maand
25%
Een keer per week
20%
Een aantal keer per week
15%
Elke dag
10% 5% 0% ASO
TSO
KSO
BSO
Wat we in bovenstaande figuren zien is dat de meeste jongeren het nieuws wel meerdere keren per week of zelfs dagelijks volgen (dit is opnieuw sterk afhankelijk van de onderwijsvorm). Dit betekent dat ze dus wel vaak geconfronteerd worden met het nieuws, maar dat ze nog niet de behoefte hebben om er zelf naar op zoek te gaan, althans niet via internet.
17
Jeugdonderzoek 2012
4. Politieke kennis
Perceptie van de eigen politieke kennis We hebben op verschillende manieren gepolst naar de politieke kennis van de jongeren. Enerzijds vroegen we de leerlingen een inschatting te maken van hun eigen kennis. Anderzijds testten we hun kennis aan de hand van een aantal kennisvragen. Voor deze eerste meting vroegen we aan de leerlingen hoeveel ze denken te weten over de werking van de Europese Unie. De resultaten hiervan staan in onderstaande figuur. We zien dat voor alle onderwijsgroepen de leerlingen van zichzelf denken dat ze eerder weinig weten. Het is opvallend dat slechts 2.2% van de leerlingen meent veel over de EU te weten. Perceptie kennis over de Europese Unie 60%
55.2%
51.6%
50%
45.7% 38.6%
40% 30.0%
28.3%
30%
31.7%
28.7%
27.7%
Niets 24.3%
17.4%
20%
Weinig Een beetje
12.9%
Veel
10% 2.7%
1.9%
2.4%
1.0%
0% ASO
TSO
KSO
BSO
Hoeveel denk je dat je over het algemeen weet over de werking van de Europese Unie?
In een tweede vraag peilden we ernaar hoe vaak leerlingen politiek zo ingewikkeld vinden dat ze echt niet kunnen begrijpen wat er aan de hand is. Een opvallend resultaat hierbij is dat er in verhouding tot de andere onderwijsgroepen veel respondenten van het BSO zijn die ‘nooit’ als antwoord aanduidden. Dit betekent dat ze nog nooit het gevoel hadden dat de politiek te ingewikkeld was om te kunnen begrijpen wat er gebeurt. De leerlingen van het KSO zijn het vaakst van mening dat de politiek hun petje te boven gaat. Algemeen kunnen we wel zeggen dat jongeren van het derde middelbaar politiek vaak te moeilijk vinden. Dit is een interessante vaststelling in de zin dat we in verder onderzoek kunnen nagaan wat hiervan de precieze oorzaak is (bv. geen aangepaste berichtgeving, geen interesse…).
18
Jeugdonderzoek 2012
Hoe vaak vind je politiek te ingewikkeld? 50%
44.7%
45%
40% 33.5% 30.5% 27.1%
35% 30%
28.7% 27.2%
33.4%
32.3%
Nooit Zelden
24.5% 24.5%
25% 20%
22.4% 16.6%
15% 10% 5%
13.2% 7.4%
7.5% 4.3%
1.4%
14.4%
Af en toe Geregeld
Meestal
3.2% 3.2%
0% ASO
TSO
KSO
BSO
Effectieve politieke kennis Politieke kennis 9 8 7 6
5.74 5.10
5
4.94
4.17
4 3 2 1
0 ASO
TSO
KSO
BSO
Verderop in de vragenlijst werden negen vragen gesteld die peilen naar politieke kennis. Deze kennis gaat zowel over de nationale politiek als over de Europese Unie. Bovenstaande figuur geeft de gemiddelde score weer voor elke onderwijsvorm.
19
Jeugdonderzoek 2012
We stellen vast dat de gemiddelde respondent geslaagd is op de test van politieke kennis. De gemiddelde score is 5.24/9. We zien echter verschillende patronen tussen de onderwijsvormen. De gemiddelde leerling die een BSO-opleiding volgt scoort slechts 4.17/9. We zien ook dat de verdeling die weergegeven wordt in de onderstaande figuur meer naar de lagere scores afwijkt. Dit staat uiteraard niet in de weg dat ruim 40% van deze leerlingen wel het juiste antwoord wist te geven op een meerderheid van de kennisvragen. Leerlingen van het ASO behaalden gemiddeld 5.74/9, in het TSO werd een score van 5.10/9 behaald en in het KSO was 4.94/9 de gemiddelde score. Dit resultaat is ook interessant als we deze figuur bekijken in combinatie met de figuur over de begrijpbaarheid van politiek. Daar zagen we dat jongeren uit het BSO vaak vinden dat de politiek niet te ingewikkeld is. Hieruit blijkt dat deze leerlingen mogelijk een vertekend beeld hebben van de mate waarin ze begrijpen wat er in de politiek gebeurt. Anderzijds wijzen meer uitgebreide analyses aan dat jongeren toch tamelijk goed kunnen inschatten hoeveel ze weten over de EU. Een lage score ging vaak gepaard met lage verwachtingen en jongeren die meenden veel te weten over de EU scoorden vaak ook hoog op de kennisvragen over de Europese Unie. Tenslotte merken we dat er een verschillende verdeling is volgens geslacht. Score kennisvragen volgens geslacht 30% 25% 20% 15%
jongens
10%
meisjes
5% 0% 0
1
2 3 4 5 6 7 Score op 9 vragen naar politieke kennis
8
9
Rekening houdend met het aantal jongens en het aantal meisjes in de steekproef zien we dat een groter percentage van de jongens een hogere score behaalt dan dat er meisjes zijn met een hogere score. Deze vaststelling wordt nog versterkt als we rekening houden met het feit dat net in het ASO de meerderheid van de leerlingen meisjes zijn en er in het ASO gemiddeld hoger gescoord werd op de kennisvragen.
20
Jeugdonderzoek 2012
5. Burgerschap
Burgerschapsnormen We vroegen de leerlingen wat het voor hen betekent om een goede burger te zijn. In onderstaande figuur wordt getoond hoe belangrijk de respondenten verschillende houdingen vinden om een goed burger te zijn.
Een goede burger zijn betekent...
aan wetten gehoorzamen een misdaad aangeven als je die gezien hebt je inzetten voor je buurt mensen steunen die het minder goed hebben dan jezelf actief zijn in vrijwilligersorganisaties gaan stemmen actief zijn in de politiek het politiek nieuws volgen 0% Helemaal niet belangrijk
Niet belangrijk
50% Belangrijk
100% Heel belangrijk
De eerste twee stellingen tonen aan hoe belangrijk de jongeren in ons onderzoek het vinden dat een burger bijdraagt aan de sociale orde van de samenleving. We zien dat deze waarde het sterkst aanwezig is bij de bevraagde jongeren. Wanneer jongeren aanduiden dat ze vinden dat een goede burger zich inzet voor zijn of haar buurt en mensen steunt die het minder goed hebben, dan betekent dit dat ze belang hechten aan solidariteit binnen een gemeenschap. Ook deze waarde wordt onderschreven door een groot deel van de jongeren. Actief burgerschap wordt gemeten als actief zijn in een vrijwilligersorganisatie, actief zijn in de politiek en gaan stemmen. De jongeren in dit onderzoek vinden deze eigenschap van een burger minder belangrijk dan de twee bovenstaande waarden. Tenslotte polst de stelling dat een goede burger zijn betekent het politiek nieuws te volgen naar de burgerschapswaarde
21
Jeugdonderzoek 2012
van autonomie. Ook dit wordt minder sterk onderstreept door de jongeren in onze steekproef.
Europees burgerschap
Er zijn verschillende manieren waarop mensen zich een Europees burger kunnen voelen. Als je een Europese burger zijn definieert als binnen de Europese grenzen wonen, in een lidstaat van de EU wonen of vrij kunnen reizen binnen de EU, dan zie je dit burgerschap als iets praktisch. Jongeren die vinden dat Europese burgers een gemeenschappelijke cultuur delen en dat een Europees burger zijn betekent dat je deel uitmaakt van een groep die op je lijkt, zien hun Europees burgerschap als een sociaal-culturele houding. Het recht hebben om bij Europese verkiezingen te gaan stemmen duidt de civiele dimensie van Europees burgerschap aan.
Een Europese burger zijn betekent voor mij...
binnen de Europese grenzen wonen
in een lidstaat van de Europese Unie wonen
Helemaal niet akkoord Niet akkoord
vrij kunnen reizen binnen de Europese Unie
Akkoord
een gemeenschappelijke cultuur delen met andere Europese burgers
Helemaal akkoord
deel uitmaken van een groep die op mij lijkt het recht hebben om bij Europese verkiezingen te gaan stemmen wanneer ik 18 jaar ben 0%
50%
100%
De figuur toont dat de jongeren een Europees burger zijn vooral als iets praktisch zien. Je bent een Europese burger als je in de EU woont en je kan naar andere Europese lidstaten reizen zonder aan de grens tegengehouden te worden. Dit leunt ook aan bij de civiele dimensie van burgerschap. Het is je recht te stemmen voor de Europese verkiezingen vanaf
22
Jeugdonderzoek 2012
je 18de. De link tussen deze twee interpretaties wordt ook weerspiegeld in de resultaten. Wanneer je echter vindt dat Europese burgers een gemeenschappelijke cultuur delen en wanneer je je deel voelt uitmaken van een groep die op je lijkt, dan gaat dit een stapje verder. Deze dimensie van burgerschap vraagt om een sterkere mate van betrokkenheid tot andere Europeanen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de jongeren het minder eens zijn met deze stellingen.
Europese identiteit
Naast de betekenis van Europees burgerschap, peilden we ook naar de mate waarin jongeren zichzelf zien als een Europeaan. Aangezien eerder onderzoek aantoonde dat de stellingen ‘Ik voel mezelf een burger van de EU’, ‘Ik ben trots dat ik in Europa woon’, ‘Ik voel me deel uitmaken van de EU’ en ‘Ik ben trots dat België lid is van de EU’ het achterliggende concept ‘Europese identiteit’ meten, nemen we deze samen op in onderstaande figuur. Europese identiteit 4 3.5 3
2.92
2.90
2.79
2.76
2.5 2 1.5 1 ASO
TSO KSO Mate waarin jongeren zich Europees voelen
BSO
We zien een gelijkaardige verdeling voor de vier opleidingsvormen. De gemiddelde score is 2.9 op 4. Dit betekent dat jongeren zich eerder wel dan niet met Europa identificeren.
Identiteitsverhoudingen We polsten niet enkel naar Europese identiteit. Om te zien hoe de verschillende identiteiten die een jongere binnen België kan hebben zich tot elkaar verhouden, stelden we ook onderstaande vraag.
23
Jeugdonderzoek 2012
In welke mate voel je je... 2.90
2.81
2.80
2.80 2.70
2.61 2.55
2.60 2.50
2.41
2.40 2.30 2.20
De resultaten tonen aan dat jongeren zich vooral een inwoner van hun gemeente of stad en Belg voelen. Op de derde plaats komt de provincie, gevolgd door de regio (Vlaanderen of Brussel). De jongeren voelen zich het minst sterk verbonden met de Europese Unie. Het is wel belangrijk om deze resultaten kort te kaderen. Het maximale verschil (tussen inwoner van je gemeente of stad en Europeaan) bedraagt slechts 0.4 op een schaal van 0 tot 4 en is dus relatief klein. Jongeren voelen zich bovendien eerder verbonden met alle bestuurlijke niveaus aangezien alle gemiddelde scores boven de middenscore (2 op 4) liggen.
24
Jeugdonderzoek 2012
6. Politieke voorkeuren
Politieke en sociale attitudes In volgende paragraaf presenteren we hoe de jongeren scoren op enkele politieke en sociale attitudes: Etnocentrisme, ecologisme, sociale dominantie oriëntatie, autoritarisme, politiek vertrouwen, Vlaams nationalisme, economisch-conservatisme en ethisch progressivisme. Aan jongeren werden enkele stellingen voorgelegd waarop ze konden antwoorden op een schaal van ‘helemaal niet akkoord’ tot ‘helemaal akkoord’. Deze stellingen kunnen worden samengevat in een globale attitude. De gemiddelde scores op deze globale attitudes worden verder in de paragraaf toegelicht. De eerste tabel toont de resultaten voor stellingen die te maken hebben met etnocentrisme, of het hebben van negatieve houdingen ten aanzien van mensen van andere culturen en immigranten. Hieruit blijkt dat meer dan 50% van de jongeren een negatieve houding heeft ten aanzien van immigranten.
Etnocentrisme = Negatieve houdingen ten aanzien van mensen van andere culturen en immigranten Door de aanwezigheid van immigranten stijgt de criminaliteit in ons land Immigranten komen hier profiteren van onze welvaart De aanwezigheid van te veel immigratie is een bedreiging voor onze levenswijze Als een land spanningen wil verminderen, moet het de immigratie stoppen 0% Helemaal niet akkoord
Niet akkoord
50% Akkoord
100%
Helemaal akkoord
De tweede tabel geeft de ecologische attitude van de jongeren weer. De grote meerderheid van de jongeren vindt dat de overheid meer maatregelen moet nemen ter bescherming van het milieu. De meerderheid van de jongeren is ook zelf bereid geld te geven aan milieuorganisaties en onderzoek, maar gaat niet akkoord met het betalen voor een plastic zakje in de winkel.
25
Jeugdonderzoek 2012
Ecologisme = Milieubewustzijn Ik vind het goed dat je moet betalen om een plastic zakje te krijgen in de winkel Ik ben bereid geld te betalen voor het onderzoek naar hernieuwbare energie
Als men het mij zou vragen, zou ik geld geven aan een organisatie die milieuvervuiling tegengaat De regering moet strengere maatregelen nemen tegen de luchtvervuiling omdat de mensen dat niet zelf kunnen Ik voel me verplicht om actie te ondernemen tegen giftige stoffen die in de lucht, het water en de bodem terechtkomen
0% Helemaal niet akkoord
50%
Niet akkoord
Akkoord
100%
Helemaal akkoord
De volgende stellingen meten sociale dominantie, of het geloof in hiërarchie tussen mensen en groepen. Meer dan 50% van de jongeren is het eens met de stellingen dat sommige mensen niet gelijk zijn aan anderen, en dat er twee soorten mensen zijn: sterken en zwakken. Langs de andere kant vindt de meerderheid het niet normaal dat sommige mensen meer kansen krijgen dan anderen.
Sociale dominantie oriëntatie = Geloof in hiërarchie tussen groepen en mensen Er zijn twee soorten mensen: sterken en zwakken Sommige mensen zijn niet gelijk aan anderen Ik vind het normaal dat sommige mensen meer kansen krijgen in het leven dan andere
0% Helemaal niet akkoord
50%
Niet akkoord
26
Akkoord
Helemaal akkoord
100%
Jeugdonderzoek 2012
Wat autoritarisme betreft, i.e. het hebben van antidemocratische overtuigingen, zijn de resultaten verschillend: Ongeveer 65% van de jongeren is tegenstander van de herinvoering van de doodstraf, maar 80% vindt wel dat misdadigers in ons land strenger bestraft moeten worden.
Autoritarisme = Het hebben van antidemocratische overtuigingen en gedragingen
De doodstraf moet opnieuw ingevoerd worden
Misdadigers moeten strenger gestraft worden Om de orde in de samenleving te bewaren, moeten we harder optreden tegen mensen die zich niet aan de regels houden 0% Helemaal niet akkoord
Niet akkoord
50% Akkoord
100%
Helemaal akkoord
Verder hebben jongeren heel wat vertrouwen in politieke instellingen. Ze hebben het meeste vertrouwen in de Europese Unie en de rechtbanken, en het minste vertrouwen in de Belgische politieke partijen (schaal van 0 = geen vertrouwen tot 10 = veel vertrouwen). 10.0 9.0 8.0 7.0 6.0 5.0 4.0 3.0 2.0 1.0 0.0
Vertrouwen in...
5.9
6.0
5.9 5.0
5.1
27
5.0
4.8
Jeugdonderzoek 2012
Wat betreft Vlaams-Nationalisme blijkt dat meer dan 50% van de jongeren niet akkoord gaat met de onafhankelijkheid van Vlaanderen.
Vlaams-Nationalisme = Voorkeur voor meer Vlaamse bevoegdheden/ onafhankelijk Vlaanderen
Vlaanderen moet over alles kunnen beslissen Vlaanderen moet onafhankelijk worden 0% Helemaal niet akkoord
50% Niet akkoord
Akkoord
100% Helemaal akkoord
Een derde tot de helft van de jongeren neemt een sterke conservatieve houding aan ten opzichte van werklozen en werkloosheidsuitkeringen. Zo vindt bijna de helft van de jongeren dat werklozen hun uitkering moeten verliezen als ze te weinig inspanningen leveren om werk te zoeken.
Economisch-conservatisme = Voorkeur voor een rechts-liberaal economisch beleid
De meeste werklozen zouden hier een job kunnen vinden als ze er écht een wilden Werklozen die te weinig moeite doen om werk te zoeken, moeten hun werkloosheidsuitkering verliezen 0% Helemaal niet akkoord
50%
Niet akkoord
Akkoord
100%
Helemaal akkoord
Wat betreft de ethische houdingen valt op dat jongeren weinig tot geen bezwaren hebben tegen euthanasie en homoseksualiteit. Abortus is voor een derde van de jongeren wel een probleem.
28
Jeugdonderzoek 2012
Ethisch-progressivisme = Conservatieve houding ten opzichte van bepaalde ethische kwesties
Abortus
Homoseksualiteit
Euthanasie 0% Helemaal niet aanvaardbaar
50%
Niet aanvaardbaar
100%
Aanvaardbaar
Helemaal aanvaardbaar
De volgende tabellen geven een overzicht van de gemiddelden op een schaal van 1 tot 4 (etnocentrisme,
ecologisme,
sociale
dominantie,
autoritarisme,
Vlaams-nationalisme,
economisch-conservatisme en ethisch-progressivisme) en van 1 tot 10 (politiek vertrouwen). Hoe hoger de waarde, hoe hoger het gemiddeld niveau van deze politieke of sociale houding. Jongeren uit het ASO scoren gemiddeld lager op de negatieve attitudes etnocentrisme en sociale dominantie en hoger op de positieve attitude ecologisme dan jongeren uit TSO en BSO. Jongeren uit KSO zijn gemiddeld genomen wat sociale attitudes betreft te verggelijken met ASO-leerlingen. Verder blijkt dat jongeren uit het ASO en KSO progressiever zijn op vlak van ethische houdingen dan jongeren uit BSO en TSO. Jongeren uit het TSO zijn dan weer het meest Vlaams-nationalistisch. Sociale attitudes 4 3.5 3
2.5 2.5
2,7
2,6 2,3
2,6
2.4 2,4
2.7 2,8 2.6 2.7 2,3
2,1
2,4
2,3 2,0
2 1.5
1 Etnocentrisme
Ecologisme ASO
Sociale dominantie
TSO
KSO
29
BSO
Autoritarisme
Jeugdonderzoek 2012
Politieke attitudes 4 3.5
3,1
3 2.5
3,3 3,0
2,9
2,6 2,4 2,2
3,0
2,9
2,8
2,3 2,0
2 1.5 1 Vlaams-nationalisme
Ethisch-progressivisme ASO
TSO
KSO
Economisch-conservatisme
BSO
ASO-leerlingen hebben het meest vertrouwen in politieke instituties, gevolgd door TSO- en BSO-leerlingen. KSO-leerlingen hebben opvallend weinig vertrouwen in de politieke instellingen.
Politiek vertrouwen
10 9 8 7
5,8
6
5,3
5
4,4
4,8
4 3 2 1 Vertrouwen
ASO
TSO
KSO
BSO
30
Jeugdonderzoek 2012
Belang van politieke thema’s We hebben de jongeren niet alleen gevraagd hoe ze denken over bepaalde thema’s, maar ook welke ze belangrijk vinden. Ze kregen 8 thema’s voorgeschoteld, die ze elk een score konden geven van 1 (Helemaal niet belangrijk) tot 4 (Heel belangrijk).
Belang van thema's (gemiddelde score op 4) 3.40
3,2 3,2
3.20 3.00 2,8
2,9
3,1
3,0 3,0
3,0
3,0 2,8
2.80 2.60 2.40
2,5
2,5
2,5
2,5 2,3
2,4
2.20 2.00
Jongens
Meisjes
Het milieu, criminaliteit, werkgelegenheid en gelijkheid tussen mensen kwamen er over het algemeen als belangrijkste uit. Dat laatste is voor meisjes wel opvallend belangrijker dan voor jongens, net als het milieu en criminaliteit. De jongens vonden dan weer werkgelegenheid, de financiële crisis en de staatshervorming dan weer belangrijker dan meisjes. De minst belangrijke thema’s uit ons lijstje waren immigratie, samenwerking tussen Europese lidstaten en de staatshervorming. Partijvoorkeuren De jongeren uit onze steekproef moeten gemiddeld nog 3 jaar wachten voor ze stemgerechtigd zijn, dus wanneer we hen vragen naar een partijkeuze, verwachten we niet dat dit een sterk ideologisch gemotiveerde of rationele keuze is. De resultaten van deze
31
Jeugdonderzoek 2012
vraag zijn dan ook eerder een indicatie van een mogelijke partijvoorkeur dan een absolute meting van kiesintenties. Hoewel ze nog niet stemgerechtigd zijn, zien we toch al enkele interessante parallellen met de kiesintenties van volwassen kiezers. N-VA en CD&V zijn de populairste partijen, maar ook Groen en Vlaams Belang doen het goed, wellicht omwille van hun uitgesproken profiel. De twee resterende centrumpartijen, Open VLD en Sp.a, oogsten voorlopig maar weinig succes bij onze respondenten. Partijvoorkeur volgens geslacht 40% 32.9% 28.2%
30% 22.9%
21.0%
18.7%
20%
17.2%
13.1% 8.7%
10%
6.4%
10.0%
7.9%8.2%
0.9%0.3%0.8%1.6% 0%
CD&V
Groen
N-VA
Open VLD Jongens
Sp.a
Vlaams Belang
LDD
PvdA
0.9% 0.2%
Andere
Meisjes
Er zijn verder nog enkele opvallende verschillen tussen jongens en meisjes. Jongens lijken wat rechtser te kiezen, met hogere scores voor N-VA en Vlaams Belang. Meisjes hebben dan weer meer sympathie voor Groen en CD&V. Verder zorgt ook de onderwijsvorm voor belangrijke verschillen. Voor ASO- en TSO-leerlingen zijn N-VA en CD&V de populairste partijen. Bij KSO is het overduidelijk Groen dat de kroon spant en bij de BSO-leerlingen is Vlaams Belang dan weer het populairst. Partijvoorkeur volgens studierichting 50% 40% 30% 20% 10% 0% ASO CD&V
TSO Groen
N-VA
KSO Open VLD
32
Sp.a
BSO Vlaams Belang
Jeugdonderzoek 2012
Nawoord Op basis van deze eerste onderzoeksresultaten kunnen we enkele trends en voorzichtige conclusies formuleren. De antwoordpatronen van de bevraagde jongeren tonen aan dat zij, ondanks hun jonge leeftijd, wel degelijk al een mening kunnen vormen over een brede waaier aan politieke en maatschappelijke thema’s. Enerzijds geven de jongeren aan dat ze slechts in beperkte mate geïnteresseerd zijn in politieke en maatschappelijke thema’s en dat ze niet echt warm lopen voor politieke discussies met ouders, vrienden en klasgenoten. Anderzijds merken we op dat de jongeren wel al op de hoogte zijn van een aantal aspecten van de politiek. De grote meerderheid van de leerlingen in ons onderzoek is immers geslaagd voor onze ‘kennistest’. Hoewel dit nog geen deel uitmaakt van het curriculum van het derde middelbaar, weet bijvoorbeeld 60% van de leerlingen al hoeveel lidstaten de Europese Unie telt en weet 64% dat er op dit moment overwogen wordt nieuwe landen lid te laten worden van de EU. En hoewel ze er nog niet zelf naar op zoek gaan op het internet, worden jongeren via andere kanalen wel regelmatig geconfronteerd met het nieuws en volgen ze het op die manier wel. Wanneer we meer specifiek inzoomen op de politieke houding van de jongeren in ons onderzoek zien we dat, hoewel N-VA populair lijkt te zijn, de jongeren geen uitgesproken Vlaamse gevoelens koesteren. In relatie tot de verschillende bestuurlijke niveaus in ons land zien we dat jongeren zich vooral verbonden voelen met hun land en stad. Vlaanderen komt slechts op de voorlaatste plaats. Ze voelen zich minst verbonden met Europa. Tot slot gaven we een overzicht van de politieke en maatschappelijke thema’s die de jongeren het meest bezighouden. Eerder institutionele kwesties zoals staatshervorming en samenwerking tussen Europese lidstaten zijn voor de jongeren het minst belangrijk. Ook immigratie houdt hen minder bezig. Naar werkgelegenheid gaat het meest belang uit en ook gelijkheid tussen mensen scoort hoog. Dit laatste thema is bovendien opvallend belangrijker voor meisjes dan voor jongens. Zoals uit eerder onderzoek ook bleek, stellen wij verschillende antwoordpatronen vast bij leerlingen uit de verschillende onderwijsvormen (bv. op vlak van kennis, interesse en mediagebruik). Hetzelfde geldt voor de houding van jongens en meisjes (bv. op vlak van sociale contacten en voorkeuren voor bepaalde thema’s en partijen). Het is daarom relevant deze indelingen ook weer te geven in de resultaten.
33
Jeugdonderzoek 2012
Zoals aan het begin van dit verslag gesteld werd, zijn deze resultaten slechts indicatief en vormen ze louter een startpunt van ons onderzoek naar de intergenerationele overdracht van politieke en maatschappelijke houdingen tussen jongeren en ouders. Het vervolgonderzoek zal de mogelijkheid geven om na te gaan of de gemeten houdingen stabiel zijn en of er tijdseffecten aanwezig zijn. We kijken dan ook uit naar een verdere samenwerking met de scholen, ouders en jongeren die dit onderzoek mogelijk maakten.
34