jaargang 9 | 27 juni 2013 | nr. 21
Inhoudsopgave
•
Vrijwillige pensioenaanvulling wordt geregeld in afzonderlijk wetsvoorstel
•
•
Raad van State negatief over wetsvoorstel Pensioen- en lijfrenteexcedentregelingen
Brief DNB over voordeel en nadelen van vervroegd heffen over pensioeninkomen
•
•
Beantwoording vragen Tweede Kamer over wetsvoorstel Versobering pensioenopbouw
Kamerbrief uitstel aanbieding wetsvoorstel Werken na de AOWgerechtigde leeftijd
•
•
Plenair debat in Tweede Kamer over wetsvoorstellen rond versobering pensioenopbouw
Onderzoek GfK over pensioenverwachtingen Nederlandse werknemers
•
Asscher (SZW) presenteert spelregels financiering banenplannen
•
Kamerbrief over gesprek met sociale partners over pensioenopbouw
Eindredacteur: APG Bestuursadvisering Postbus 4933, 6401 JS Heerlen
[email protected] Doelgroep: Sociale Partners in de sectoren Overheid & Onderwijs
Middels deze PROview worden sociale partners in de sectoren regelmatig geïnformeerd over ontwikkelingen omtrent Pensioen en Sociale zekerheid en alle nieuwe relevante CAO –ontwikkelingen uit de O&O-wereld.
Vrijwillige pensioenaanvulling wordt geregeld in afzonderlijk wetsvoorstel Staatssecretaris Weekers van Financiën heeft op 19 juni jl. de Tweede Kamer bericht dat de mogelijkheid tot vrijwillige pensioenaanvulling wordt geregeld bij een afzonderlijk wetsvoorstel Pensioen- en lijfrenteexcedentregelingen, en niet wordt verwerkt via een nota van wijziging op het wetsvoorstel Versobering pensioenopbouw. Inmiddels is het wetsvoorstel op 21 juni jl. aan de Tweede Kamer gezonden. De eerste reden voor de keuze van een afzonderlijk wetsvoorstel is volgens Weekers dat verschillende fracties in de Tweede Kamer te kennen hebben gegeven zich zorgen te maken over de termijn waarbinnen de Kamer de aanvulling inhoudelijk kan behandelen. De tweede reden is dat Weekers pensioenuitvoerders voldoende tijd wil bieden om zich voor te bereiden op de wijzigingen voortvloeiende uit het wetsvoorstel Versobering pensioenopbouw. Beide wetsvoorstellen zijn op 24 en 26 juni jl. in de Kamer behandeld. (bron: www.rijksoverheid.nl, 19 juni 2013)
Raad van State negatief over wetsvoorstel Pensioen- en lijfrente-excedentregelingen De Raad van State heeft een negatief oordeel uitgebracht over de wijziging van het wetsvoorstel Versobering pensioenopbouw. De Afdeling advisering van de Raad van State is van oordeel dat de aanvullende inkomensopbrengst van de voorgestelde pensioenexcedentregelingen (financieel en fiscaal) beperkt is. Er zijn zeer hoge uitvoeringslasten aan verbonden, ook omdat het beheer ervan noodzakelijkerwijs gescheiden moet plaatsvinden van het pensioen. De Afdeling advisering verwacht dat de uiteindelijke opbrengst ervan voor de meeste pensioendeelnemers minimaal, zo niet te verwaarlozen, is. De verhouding van het wetsvoorstel met de pensioenwetgeving roept daarnaast veel vragen op. De Afdeling advisering is in dit verband van oordeel dat deelname aan pensioenexcedent-regelingen uitsluitend op vrijwillige basis zou moeten plaatsvinden en dus niet verplicht moet kunnen
worden gesteld. De deelnemer kan dan zelf de afweging maken of hij, ondanks de te verwachten beperkte opbrengst, toch wil participeren in de voorgestelde pensioenexcedentregelingen. (bron: www.officielebekendmakingen.nl, 24 juni 2013)
Beantwoording vragen Tweede Kamer over wetsvoorstel Versobering pensioenopbouw Het kabinet heeft op 24 juni jl. de vragen die in de vaste commissie voor Financiën zijn gesteld over het wetsvoorstel Versobering pensioenopbouw, beantwoord. In de vaste commissie is onder andere gevraagd wat het kabinet gaat doen als de fondsen naar aanleiding van de versobering van het Witteveenkader de premies niet omlaag brengen en dit ook in de toekomst niet doen. Denkt het kabinet dan aan speciale maatregelen om de premiedaling die is verondersteld in de financiële doorrekening van het regeerakkoord veilig te stellen? Is de inzet van het kabinet dan dat bij het ABP – waar de overheid een bijzondere rol heeft – de lagere opbouw één op één wordt doorvertaald naar lagere premies? Is door het kabinet in het overleg met sociale partners gestreefd naar harde afspraken over premiedaling? Kan het kabinet reageren op de kritiek van deskundigen, dat een premiedaling onverenigbaar is met de huidige financiële positie van veel fondsen en dat ook het nieuwe financiële toetsingskader (FTK) een flinke opwaartse druk op de premies zal geven? En tenslotte: staan het kabinet wettelijke instrumenten ter beschikking om een daling van premies af te dwingen? Het kabinet antwoordt dat ze sociale partners heeft opgeroepen de premies te verlagen teneinde de koopkracht van individuele werknemers te verhogen. Verder, dat het pensioenfondsbestuur gehouden is zich te richten naar de belangen van alle bij het pensioenfonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, pensioengerechtigden en de werkgever(s). Het kabinet merkt ook op, dat het niet verlagen van de premies ondanks de verlaging van de pensioenaanspraken materieel een premiestijging impliceert. In het huidige economische tijdgewricht
2
is het volgens het kabinet onwaarschijnlijk dat werkgevers en werknemers met een dergelijke aanwending van de vrijvallende premieruimte zullen instemmen. Het staat op gespannen voet met het welbegrepen eigen belang. Daarbij kent de pensioenregelgeving een gelaagde governancestructuur rondom de pensioenfondsen met de benodigde ‘checks-and-balances’, waarin de verschillende partijen elk een eigen verantwoordelijkheid hebben. Die gelaagdheid maakt het volgens het kabinet hoogst onwaarschijnlijk dat besturen premies onnodig hoog houden ten nadele van één groep belanghebbenden, de actieve deelnemers. Het kabinet herinnert eraan dat ze in de brief over het sociaal akkoord sociale partners opgeroepen heeft de ruimte die ontstaat door de verlaging van de opbouwpercentages te benutten voor het verlagen van de pensioenpremies, voor zover de financiële positie van het pensioenfonds dit toelaat. Het kabinet vertrouwt erop dat sociale partners er – tegen de achtergrond van de huidige economische situatie – ook zelf geen belang bij hebben om de premies onnodig hoog te houden. Pensioenpremies leggen een fors beslag op de loonruimte. Een onnodig hoge premie drukt enerzijds het nettoloon en gaat ten koste van de bestedingen en leidt anderzijds tot hoge loonkosten die de concurrentiepositie van de ondernemingen schaden. In dit verband merkt het kabinet op dat in de besturen van pensioenfondsen alle belanghebbenden zijn vertegenwoordigd. Dat gegeven maakt naar het oordeel van het kabinet niet waarschijnlijk dat een premiebesluit wordt genomen dat één groep belanghebbenden eenzijdig schaadt. In het wetsvoorstel Versterking bestuur pensioenfondsen – op 28 mei 2013 aangenomen door de Tweede Kamer – wordt ook een maximum van 25 procent gesteld aan het aandeel gepensioneerden in fondsbesturen, waarbij belangrijkste overweging is dat partijen die de premie betalen nooit in de minderheid mogen komen, om te voorkomen dat de rekening eenzijdig wordt afgewenteld op de loonruimte.
Met dit wetsvoorstel is tevens de borging van de evenwichtige belangenbehartiging versterkt via maatregelen gericht op versterking van deskundigheid en het intern toezicht en op een adequate vertegenwoordiging van alle risicodragers binnen de organisatie van het pensioenfonds. Vooral de taak van de Raad van Toezicht (die bestaat uit 3 onafhankelijke personen) is volgens het kabinet een aanzienlijke versterking van het interne toezicht. Deze raad dient toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in het pensioenfonds, waarbij hij ten minste belast is met het toezien op adequate risicobeheersing en evenwichtige belangenafweging door het bestuur. Het bestuur en de Raad van Toezicht leggen over de uitvoering van de taken en over de uitoefening van de bevoegdheden verantwoording af in het jaarverslag en aan het verantwoordingsorgaan (waarin werknemers, werkgevers en gepensioneerden zitting hebben). Tot slot ziet DNB als externe toezichthouder erop toe dat besturen zich houden aan de bepalingen van de Pensioenwet, waaronder de bepaling over evenwichtige belangenbehartiging. Los van alle ‘checks-and-balances’ die er binnen de pensioenwereld bestaan, gaat het kabinet zelf ook nauwlettend de door pensioenfondsen gehanteerde premies monitoren. Belangrijke reden daarvoor is onder meer om te bezien of de verwachting van het kabinet over het premiebeleid door fondsen wordt waargemaakt. In het uiterste geval dat sociale partners en pensioenfondsbesturen de premies kunstmatig hoog zouden houden, zonder dat het prudentiële kader van de Pensioenwet daar aanleiding toe geeft en waardoor jongere generaties worden benadeeld, komt voor het kabinet ten principale de vraag aan de orde of de uitvoering van uitkeringsovereenkomsten door pensioenfondsen nog wel leidt tot maatschappelijk gewenste uitkomsten. De overheid zal als werkgever zelf ook de wenselijkheid van een premiedaling in de Pensioenkamer inbrengen. (bron: www.officielebekendmakingen.nl, 24 juni 2013)
3
NB. Het kabinet heeft in een aparte nota met name de vragen die in de vaste commissie voor Financiën zijn gesteld over het wetsvoorstel Pensioen- en lijfrente-excedentregelingen, beantwoord. (bron: www.officielebekendmakingen.nl, 24 juni 2013)
Plenair debat in Tweede Kamer over wetsvoorstellen rond versobering pensioenopbouw Het wetsvoorstel Versobering pensioenopbouw en het wetsvoorstel Pensioen- en lijfrente-excedentregelingen zijn op 24 juni jl. in de Tweede Kamer behandeld. Geen enkele partij is positief over het wetsvoorstel Pensioen- en lijfrente-excedentregelingen, zo bleek tijdens het debat. Onuitvoerbaar, enorm kostbaar en het levert alleen inkomens boven de € 100.000 wat op, zo was de teneur van de reacties. Het wetsvoorstel Versobering pensioenopbouw werd door de partijen positiever ontvangen. Woordvoerders van VVD en PvdA gaven aan dit voorstel te steunen. De oppositiepartijen verbonden aan hun steun echter eisen. Zij willen dat het wetsvoorstel ook leidt tot premieverlaging. Omdat steun van de oppositie nodig is om het wetsvoorstel door de Eerste Kamer te krijgen, zegden staatssecretaris Weekers van Financiën en staatssecretaris Klijnsma van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) toe om met sociale partners te overleggen. (bron: www.ipe.com, 25 juni 2013)
Kamerbrief over gesprek met sociale partners over pensioenopbouw Staatssecretaris Klijnsma van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) meldt in een brief aan de Tweede Kamer dat het kabinet met de sociale partners op 25 juni jl. heeft overlegd en dat tijdens dit gesprek het verloop van het debat over de wetsvoorstellen die betrekking hebben op het Witteveenkader en de door leden van de Tweede Kamer geuite wensen aan de orde zijn gekomen. Tijdens het gesprek hebben sociale partners aangegeven dat zij staan voor de afspraken in het sociaal akkoord. Verder hebben sociale partners
laten weten, dat het verlagen van de premies, zoals de Tweede Kamer graag wil, een zaak is van pensioenfondsbesturen en de betrokken decentrale werkgevers en werknemers. Letterlijk staat in de brief: ‘Wat betreft de mogelijkheden om pensioenpremies te verlagen hebben sociale partners geconstateerd dat dit een zaak is van pensioenfondsbesturen en de betrokken decentrale werkgevers en werknemers. Daarbij zullen afwegingen moeten worden gemaakt in het kader van het arbeidsvoorwaardenoverleg, de financiële positie van de betreffende fondsen en de economische en werkgelegenheidsontwikkeling in de betreffende sector. Per onderneming, sector en fonds kan dit verschillend uitwerken. Vanzelfsprekend zullen pensioenfondsbesturen zich daarbij bewust zijn van de opdracht de belangen van de verschillende generaties die deelnemen in een pensioenfonds evenwichtig te behandelen. De sociale partners begrijpen de wens van leden van de Tweede Kamer om het premiebeleid bij dit geheel aan afwegingen passend vorm te geven en zullen deze onder de aandacht van de bij hun aangesloten leden brengen. Daarbij zullen zij de regels met betrekking tot de kostendekkende premie uit het nieuwe Financieel Toetsingskader (FTK) uiteraard betrekken.’ (bron: www.rijksoverheid.nl, 26 juni 2013)
Brief DNB over voordeel en nadelen van vervroegd heffen over pensioeninkomen De vaste commissies van Financiën en Sociale Zaken van de Tweede Kamer hebben op 10 juni jl. gevraagd om geïnformeerd te worden over de vooren nadelen van het vervroegd heffen van belasting over pensioeninkomen. De Nederlandsche Bank (DNB) heeft in een brief aan de minister van Financiën het belangrijkste voordeel en de vele nadelen op een rij gezet. Het voordeel is dat het vervroegd innen van belasting op korte termijn leidt tot een ontlasting van de overheidsfinanciën. Gezien de moeilijke economische situatie van dit moment, kan dat volgens
4
DNB welkom zijn. Of deze keuze gemaakt wordt, is aan het kabinet en de Tweede Kamer. De vraag is of kabinet en Kamer deze keuze zouden moeten maken. Er zijn namelijk de nodige nadelen aan het naar voren halen van belastinginkomsten. Op langere termijn zal de overheid minder belastinginkomsten hebben, terwijl de uitgaven aan AOW en zorg sterk zullen stijgen door de vergrijzing. Verder brengt vervroegde belastingheffing uitvoeringstechnische uitdagingen bij de pensioenuitvoerders en de belastingdienst met zich. Dit zal leiden tot hogere uitvoeringskosten en een lager pensioen. Een belangrijke complicatie is dat de Nederlandse pensioenfondsen werken met een ongedeeld vermogen en dat er solidariteit in de pensioenregelingen zit. Het is buitengewoon lastig om in de administratie en de uitvoering de pensioenaanspraken en –rechten waarover wel en niet met de fiscus is afgerekend adequaat te scheiden. Nederland heeft bovendien een complex belastingstelsel met verschillende boxen, schijven, aftrekposten en inkomensafhankelijke toeslagen. De complexiteit zal verder toenemen door het introduceren van een voorheffing die in het algemeen pas vele jaren later definitief wordt afgerekend. Een derde complicatie is dat een deel van het pensioenvermogen is ondergebracht bij verzekeraars, die in tegenstelling tot pensioenfondsen geen mogelijkheid hebben om uitkeringen te verlagen na invoering van een vermogensheffing. Er zal een regeling moeten worden ontworpen om te voorkomen dat de aandeelhouders van de verzekeraars onbedoeld een deel van de rekening betalen. De complexiteit in de uitvoering maakt het ook moeilijk om aan pensioendeelnemers helder en begrijpelijk uit te leggen hoe het actuarieel neutraal vervroegen van de belastingheffing op pensioenen precies in zijn werk gaat. Het risico bestaat dat bij deelnemers de indruk ontstaat dat de overheid een greep uit de pensioenkas doet, wat het draagvlak
voor het pensioenstelsel onder druk zet en het vertrouwen in de overheid kan aantasten. DNB gaat er dan ook vanuit dat de nadelen van een voorheffing op toekomstige pensioenen beduidend groter zijn dat het voordeel op korte termijn. (bron: www.rijksoverheid.nl, 24 juni 2013)
Kamerbrief uitstel aanbieding wetsvoorstel Werken na de AOW-gerechtigde leeftijd Staatssecretaris Klijnsma van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft de Tweede Kamer laten weten dat, vanwege de verwevenheid met onder meer de ontslagregels, het wetsvoorstel Werken na de AOW-gerechtigde leeftijd niet in juli maar pas in het najaar aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden. De aanbieding zal dan plaatsvinden samen met het wetsvoorstel Hervorming ontslagrecht en wijziging WW, aanscherpen definitie passende arbeid WW, wijziging IOW en intrekking IOAW en verbetering rechtspositie flexwerkers. (bron: www.rijksoverheid.nl, 24 juni 2013)
Onderzoek GfK over pensioenverwachtingen Nederlandse werknemers Het onderzoeksbureau GfK heeft in opdracht van het Verbond van Verzekeraars medio juni 2013 onderzoek gedaan onder Nederlandse werknemers om te meten wat hun verwachtingen zijn omtrent hun pensioen. In totaal zijn 973 werknemers geënquêteerd. Uit het onderzoek blijkt dat zowel onder de groep ‘oudere werknemers’ (50 – 65 jaar) als onder de groep ‘jongere werknemers’ ( 18 – 35 jaar) het pensioen dat men verwacht te ontvangen lager ligt dan het pensioen dat men zegt nodig te hebben. Jongeren verwachten later gemiddeld 64 procent van het middelloon te ontvangen; ze denken echter gemiddeld 74 procent van het middelloon nodig te hebben. Ouderen verwachten later gemiddeld 69 procent van het middelloon te ontvangen, ze denken echter gemiddeld 79 procent nodig te hebben. Geen wonder dat een aanzienlijk percentage van zowel ouderen (25 procent) als jongeren (32
5
procent) na pensionering denkt nog in deeltijd te moeten doorwerken. Verder, dat een meerderheid van zowel ouderen (79 procent) als jongeren (60 procent) oneens is met bezuinigingen op pensioen. Ook vindt een meerderheid van ouderen (56 procent) en jongeren (69 procent) het onlogisch dat jongeren van nu later moeten doorwerken tot hun e 72 . Zowel jongeren als ouderen vinden het überhaupt een slecht plan om te bezuinigen op pensioen. Voor bezuinigen op zowel pensioen, onderwijs als zorg is onder jongeren en ouderen nauwelijks steun te vinden. Moet er worden bezuinigd dan geven jongeren en ouderen de voorkeur aan bezuinigingen op het overheidsapparaat, de hypotheekrenteaftrek en de sociale zekerheid. (bron: www.verzekeraars.nl, 24 juni 2013)
Asscher (SZW) presenteert spelregels financiering banenplannen Sectorplannen van werkgeversorganisaties en vakbonden die leiden tot meer werk of stageplekken voor jongeren, behoud van vakkrachten en de begeleiding van met ontslag bedreigde werknemers naar nieuw werk, kunnen straks voor de helft gefinancierd worden via een subsidieregeling. Vutachtige regelingen en maatregelen om werknemers minder uren te laten werken, komen niet in aanmerking voor cofinanciering. Behalve als het in een specifiek plan op individuele basis duidelijk bijdraagt aan het behoud van werkgelegenheid en zorgt voor kansen voor jongeren. Alleen als een sectorplan in zijn geheel ‘duidelijk bijdraagt aan het behoud van werkgelegenheid en zorgt voor kansen voor jongeren kan – als onderdeel van een dergelijk plan en als maatwerk in individuele gevallen - de RVU belasting van 52 procent op vervroegd uittreden door middel van cofinanciering van sectorplannen gedeeltelijk worden gecompenseerd’, schrijft minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) in een brief aan de Tweede Kamer waarin hij de voorwaarden stelt voor de zogenoemde sectorplannen.
De subsidieregeling komt deze zomer in de Staatscourant. De cofinanciering geldt voor een periode van maximaal 2 jaar. Van 1 oktober tot 31 december 2013 kunnen de eerste voorschotten worden uitgekeerd aan goedgekeurde sectorplannen. Plannen kunnen vooraf worden afgestemd met het ministerie van SZW. Het kabinet heeft voor de zogenoemde sectorplannen € 600 miljoen vrijgemaakt voor de periode 2014-2015. Minister Asscher haalt een deel van het geld naar voren vanwege de hoge werkloosheid, zodat sectoren al in 2013 gericht aan de slag kunnen. Werkgevers en werknemers kunnen maatwerk bieden in de sectoren om mensen gericht aan de slag te helpen of te begeleiden naar een nieuwe baan. Dat kan onder meer door middel van scholing, stages of leerwerkplekken. Oudere vakkrachten kunnen een deel van hun werktijd besteden aan het begeleiden van jongeren. In het plan moet helder zijn hoe de eigen financiering eruitziet en waarom een bijdrage van de overheid noodzakelijk is. Een Actieteam Crisisaanpak, onder voorzitterschap van mevrouw Oudedam, gaat het opstellen van goede sectorplannen stimuleren en hindernissen wegnemen. In dit Actieteam zitten, naast vertegenwoordigers van het ministerie van SZW, vertegenwoordigers van onder andere sociale partners, UWV en gemeenten, en de Ambassadeur Aanpak (bron: Jeugdwerkloosheid, mevrouw Sterk. www.rijksoverheid.nl, 20 juni 2013)
"Deze informatie wordt verstrekt door APG en is uitsluitend bestemd voor Sociale Partners bij Overheid & Onderwijs. De informatie is met de grootste zorg samengesteld door APG JFZ Pensioenbeheer. Aan deze informatie kunnen echter geen rechten worden ontleend."
6