AVERS NIEUWS mededelingenblad van AVER de genealogische vereniging van de Universiteit Twente Jaargang 16, nummer 3 – januari 2014 Redactie Avers-nieuws: Secretariaat Aver: WEB-pagina Aver:
Cees van Hoogmoed (hoofdred.), e-mail:
[email protected]; Hans Hein, e-mail:
[email protected] en Henk Alblas, e-mail:
[email protected] Homme Martinus, e-mail:
[email protected] http://wesp.snt.utwente.nl/~aver/
Van de redactie Aan het eind van de vorige eeuw publiceerde Geert Mak het boek “De eeuw van mijn vader”, waarin hij zijn ouders en grootouders plaatste tegen de achtergrond van 100 jaar geschiedenis van Nederland, Nederlands Indië en Europa. Dit inspireerde enkele leden van AVER tot hun eigen blik op de vorige eeuw. In dit nummer laten we Henk Alblas en Jan Gutteling aan het woord, die in september en december 2013 een presentatie verzorgden. Geert Mak gebruikte zijn familie voor een brede kijk op de geschiedenis van de vorige eeuw. Voor de leden van AVER blijft het bij een minder brede blik op de context van de familie. Maar het is interessant om te zien hoe ieder vanuit zijn eigen blikveld naar het leven van zijn ouders en grootouders kijkt. Eerst uw ouders en uw grootouders Mijn ouders zijn beiden geboren in ’s Gravendeel, een dorp in de Hoekse Waard. Mijn vader werd in 1911 geboren, mijn moeder in 1916. Mijn grootvader Alblas kocht in 1896, hij was toen 25 jaar oud, 2 aken met “toebehooren”, een kar en een kruiwagen voor in totaal 340 gulden. Eén van de aken had een mast en 2 zwaarden. De andere een mast, 2 zwaarden, zeil, fok, haak en boom, 3 riemen en 2 sleeptouwen. De inventaris lijkt niet helemaal compleet. Hij kocht hiermee in feite een bodedienst op Dordrecht. Het is niet duidelijk waar hij het geld vandaan haalde. Een half jaar later trouwde hij met mijn grootmoeder Lena van der Mast. Haar vader was vlasboer.
In 1902 kocht opa een huis voor fl. 3.500 en nam daarvoor een hypotheek.
Op de voorgrond de 2 aken, gekocht in 1896.
In 1914 verkoopt opa zijn bodedienst, een ijzeren aak en een houten aak, beiden met toebehoren, 5 dekkleden, een handwagen op veren en een kruiwagen voor de prijs van 1200 gulden aan Arie Baars, ook schipper. Van de hypotheek, de koop en verkoop van de schepen zijn de papieren beschikbaar. Van wat er daarna gebeurt hebben we geen documenten. Wel weten we dat er één of meer groenteschuiten waren, schepen met de naam Lena, naar mijn grootmoeder.
Mijn ooms en een knecht op de Lena II en een groenteschuit.
Avers-nieuws, 16e jaargang, nummer 3, januari 2014
Pagina 1
Mijn grootvader voer eerst met zeilschepen, daarna met motorschepen. Mijn oom Johan ging in de leer bij een oom met een zeilschip. Als je met een zeilschip kon varen, dan kon je dat ook met motorschip, aldus mijn grootvader. Oom Johan ging al jong naar Rotterdam en Antwerpen. Wel met een ervaren knecht. Mijn oom Bas had een traumatische ervaring. In het Hellegat sloegen de golven over het dekzeil van de Lena II. Hij kwam haast niet vooruit. Door de sleepboot, de Reserve II, van oom Aart (een broer van opa) is hij naar de haven getrokken. In de jaren ’30 ging mijn opa over op auto’s. Mijn ooms haalden hun rijbewijs bij de burgemeester. Die liet je een keer om een plantsoen rijden en zei: “Je bent schipper. Sturen kun je al. Remmen zul je ook wel leren”.
oploopjes van medeleerlingen, reden waarom hij bij de laatste les een paar minuten eerder naar huis mocht. Hij begon in 1905 een eigen bedrijf als huis- en rijtuigschilder, aanvankelijk vanuit het huis van zijn ouders. De rijtuigen kocht hij in het najaar op, knapte ze op en verkocht ze in het voorjaar weer. Hij nam grote werken buiten de regio aan, zoals kazernes en bruggen, tot een Leidse elektriciteitscentrale toe. Daarvoor trok hij personeel aan van de lokale arbeidsbeurs. Hij belegde zijn geld in oudere woningen, die hij ’s winters schilderde. In 1916 kocht hij een eigen pand aan de Noord Voorstraat 15 te ’s Gravendeel voor fl. 4000. Hij was er trots op dat hij dit pand contant kon betalen. Hij trouwde op 19 maart 1908 met Adriaantje Lijntje den Hartigh. Zij stamde uit een oud boerengeslacht te Strijen. Aart bezocht zijn tien kilometer verder in Strijen wonende bruid meestal met de tilbury.
Het gezin van mijn grootouders in 1907.
Uit het huwelijk van mijn grootouders Hendrik Alblas en Lena van der Mast werden 9 kinderen geboren. Bovenstaande foto toont 7 kinderen in 1907. Daarna werden mijn tante Co, een zoon Hendrik, die slechts 1½ maand leefde, en ten slotte mijn vader, ook een Hendrik, geboren. Zoon Aart, de meest rechtse op de foto, overleed op 12 jarige leeftijd aan longontsteking, zoon Cees, de oudste, overleed op 25 jarige leeftijd aan TBC. Ook mijn grootmoeder overleed op 48 jarige leeftijd aan TBC. Mijn vader was 7 (bijna 8) toen zij overleed. Mijn vader had ook TBC en kuurde in het ziekenhuis Eudokia in Rotterdam vanwege open TBC aan zijn benen. Hij hield er ook een litteken op zijn oog aan over. Terug uit ziekenhuis mocht hij even zijn moeder zien en daarna moest hij direct naar boven. Zij was al bedlegerig. Mijn grootvader Aart Zuiderent was aannemer in het schildersvak. Hij bezocht de ambachtsschool in Dordrecht. Hij was de eerste leerling die op de fiets naar school kwam. Zijn fiets met een hoog voorwiel trok veel bekijks en veroorzaakte Avers-nieuws, 16e jaargang, nummer 3, januari 2014
Trouwfoto van mijn grootouders in 1907.
Op bovenstaande trouwfoto is mijn grootmoeder Adriaantje in klederdracht. De volgende foto toont Adriaantje op jeugdige leeftijd. Deze foto van omstreeks 1900 komt uit het boek “De keuvels van het Overmase” van P.W. de Zeeuw. Adriaantje droeg de keuvel (of krullenmuts) na haar huwelijk weinig meer, alleen bij bijzondere Pagina 2
gelegenheden. Aart en Adriaantje kregen 5 kinderen. De jongste was mijn moeder. In het gezin van mijn moeder overleed haar oudere zuster Sjaan op 16 jarige leeftijd. Ook haar moeder werd niet oud. Zij overleed op 55 (bijna 56) jarige leeftijd aan baarmoederhalskanker.
Jeugdfoto van mijn grootmoeder omstreeks 1900.
Mijn vader volgde de HBS-B opleiding en wilde na zijn eindexamen geschiedenis gaan studeren, maar daarvoor was een gymnasium opleiding vereist. Volgens mijn grootvader was daarvoor geen geld meer beschikbaar. Dus volgde mijn vader een stoomcursus van één jaar voor onderwijzer. Op 19-jarige leeftijd stond hij voor de klas in de Christelijke Nationale school te ’s Gravendeel. In de crisisjaren behield hij maar net zijn baan. Veel mensen stonden voor de klas als kwekeling met akte. Dat betekende dat ze geen salaris, maar een zakcentje van het schoolbestuur kregen. Mijn moeder volgde de industrieschool, later huishoudschool geheten. Daarna kwam ze thuis en hielp haar moeder in de huishouding. Mijn ouders vertelden veel over de crisisjaren. Eerder, in 1924, was het fietsplaatje ingevoerd. Een belasting op fietsen. Werklozen konden geen fietsplaatje betalen. Die kregen een gratis plaatje met een gat er in. In 1932 werd het megaproject de afsluitdijk voltooid. Er was aanvankelijk veel verzet vanuit de visserij, maar de watersnood van Avers-nieuws, 16e jaargang, nummer 3, januari 2014
1916 gaf de doorslag. In de loop van de jaren ’30 waren er veel ontwikkelingen in Duitsland, maar weinigen verwachtten een oorlog. ’s Gravendeel stond vroeger bekend als vlassersdorp. Eerst werd vooral vlas verbouwd, later vooral bewerkt. Daarbij ging het niet om de lijnolie die uit het zaad wordt geperst, maar om het lint uit de houtkern waaruit linnengaren wordt vervaardigd. Het vlas werd aangevoerd vanuit de Hoekse Waard, Flakkee, de Haarlemmermeer en Groningen. Om het vlas te oogsten werd niet gemaaid, maar getrokken. In het dorp werd het vlas gedroogd op schoven voor de huizen. Door repelen werd de zaadbol van de stengel geslagen. Daarna volgde het roten in sloten of bakken. De vezels zitten met pectine vast op de houtkern. Bacteriën zetten de pectine om, waardoor de vezels los komen. Vervolgens werd door braken in een soort wringer de houtkern gebroken, waarna door zwingelen het lint uit de houtkern werd geslagen. De laatste stap was het opmaken, waarbij het laatste hout uit het lint werd geschrapt en het vlas over de hekel werd gehaald om de knopen er uit te halen. Het was zwaar werk. Het roten in de zomerhitte was afmattend. Stof bij het braken en zwingelen leidde tot stoflongen. De zwingelketen waren in de winter koud. Vanwege brandgevaar was vuur niet toegestaan. De lonen waren laag. Er werd naar prestatie betaald. Het was tariefwerk, waarbij het tarief soms achteraf werd vastgesteld. Tot 1920 was het handwerk. Daarna kwam er geleidelijk meer mechanisering. Vanaf 1957 kwam er steeds meer concurrentie uit het buitenland. In 1971 was het helemaal afgelopen. In “Hoe God verdween uit Jorwerd” beschrijft Geert Mak de veranderingen in een Fries dorp na 1950. Het paard wordt vervangen door de tractor. De melkmachine doet zijn intrede. De melkrijder haalt de melkbussen niet meer op en de boer moet een koelmachine aanschaffen. De boer kan geen meid en knecht meer betalen. De middenstand redt het niet meer. De bevolking halveert. Zo is het in ’s Gravendeel niet gegaan. Mensen vonden nieuw werk in de huizen- en wegenbouw, of gingen werken in de haven van Rotterdam. Anderen vonden werk in de industrie, bijvoorbeeld bij Du Pont de Nemours in Dordrecht. Mijn ouders trouwden op 6 september 1939. Mijn vader was die woensdagmorgen nog naar school geweest. Ze trouwden ’s middags. Pagina 3
Trouwportret van mijn ouders.
Ik werd geboren op 14 juli 1940. Ik ben dus een oorlogskind. Van de eerste jaren weet ik niets. Mijn eerste herinneringen dateren van eind november 1943 als mijn vader terugkeert uit gevangenschap in Duitsland. Op 24 maart werd mijn vader gearresteerd door de Duitsers vanwege een te duidelijk geuite politieke mening. Hij werd gevangen gezet in een politiepost in Dordrecht, daarna in de politieke gevangenis Haagse Veer in Rotterdam, vervolgens in het concentratiekamp Vucht en ten slotte in de gevangenis aan het Wolvenplein in Utrecht. In augustus werd hij tijdens een proces in de rechtbank aan de Hamburgerstraat te Utrecht veroordeeld tot 9 maanden gevangenisstraf, tot en met 22 december 1943. Hij verbleef in gevangenissen in Kleef, Essen en Bochum en werd ten slotte een maand vervroegd, op 22 november 1943, uit gevangenschap ontslagen. Op 28/29 oktober stuurden de Duitsers een brief aan het schoolbestuur met de mededeling dat mijn vader moest worden ontslagen als onderwijzer omdat hij “Deutschfeindlich” was en dus de kinderen niet meer mocht onderwijzen. Het bestuur antwoordde op 23 november 1943, een dag na zijn terugkeer uit gevangenschap. Vanaf 1 februari 1944 tot 31 mei 1945 had mijn vader een kantoorbaan bij de verzekeringsmaatschappij Holland. Op 1 juni 1945 werd hij officieel weer aangesteld als onderwijzer. Hoe dat feitelijk is gegaan weet ik niet. Ik vond – tot mijn verbazing een salarisberekening, gedateerd 1 juli 1944. Na de oorlog heeft mijn vader moeite moeten doen om zijn pensioen over de periode van zijn ontslag geregeld te krijgen. Avers-nieuws, 16e jaargang, nummer 3, januari 2014
Mijn ouders bewoonden een huurhuis dat toebehoorde aan een weduwe. Ze was bij haar dochter gaan wonen, maar kwam tijdens de gevangenschap van mijn vader terug en eiste de helft van het huis op. Mijn moeder verzette zich niet daartegen. Waarschijnlijk vond ze het wel veilig, alleen in zo’n huis met een kind van 3 jaar. Mijn eerste herinnering is de terugkeer van mijn vader. De huiskamer zat vol en ik was weggekropen onder het schrijfbureau. Mijn herinneringen zijn verder het luchtalarm en de winter 1944/45. Er werden regelmatig Duitse soldaten bij ons ingekwartierd. Door de strenge vorst was de Dortse Kil dichtgevroren, waardoor mijn vader niet naar zijn werk kon. In het voorjaar brachten de Duitsers schepen tot zinken in de Kil. De masten staken boven het water uit. Mijn vader gaf bijlessen aan boerenzoons en werd betaald in natura. Ik herinner me bedelaars om brood aan de deur. Ik hoor mijn ouders nog zeggen: “Hij neemt hem mee” en “Hij eet hem direct op”. Een tante zei tegen mijn vader: “Bij de Holland werken allemaal christelijke mensen”. Mijn vader zei: “Dat zal wel, maar ze proberen overal onderuit te komen”. Mijn vader kende ook de uitdrukking “Ik kom uit Losser en ik weet van niks”. Ik herinner me ook nog de bevrijding. Mijn vader was tolk bij de Canadezen. In mijn herinnering was er elke dag een optocht waaraan ik met mijn versierde step mee deed. Waarschijnlijk is dat maar 2 keer gebeurd. Ik mocht ook een keer mee op de brandweerauto met mijn oom. NSB-ers werden opgehaald en bij een NSB kapper werd het meubilair naar buiten gegooid. De man had tijden geen klanten. Mijn vader was de eerste die weer naar hem toeging. Ik herinner me ook dat ik op een avond mee mocht om lantarens te kijken.
Vrachtauto’s van mijn grootvader.
Van bovenstaande foto is niet duidelijk wanneer deze is genomen is. Kort na de bevrijding of enkele maanden of een jaar later. Het kan de verjaardag van Koningin Wilhelmina zijn geweest op 31 augustus. Er was ook een conflict met de Pagina 4
spoorwegen over wie het vervoer zou gaan doen. Misschien is dit het eind van een demonstratie. De foto geeft mij in ieder geval een gevoel van bevrijding. De rechtse auto is waarschijnlijk overgenomen van het leger uit Eindhoven. De linkse auto is een omgebouwde Studebaker. De achterkant is er afgezaagd en er is een laadvloer met een huif opgezet. Aan de motor was een tweede versnellingsbak toegevoegd. Als ze allebei in de achteruit stonden ging de auto vooruit. In de oorlog reed de auto met een gasgenerator. Na de oorlog bleek de bezinepomp te ontbreken en niet meer te vinden. Daarom is de benzinetank op het dak van de cabine gezet. Op 22 juni 1946 werd mijn zus Aline geboren en een jaar later verhuisden we naar Den Haag. Een onderwijzer op een stadsschool verdiende in die tijd meer dan op een dorpsschool. Maar elke vakantie gingen we met de trein, toen nog 3de klas, van Hollands spoor, waar de stoomlocomotieven stonden te puffen, door Rotterdam over een hoge stalen brug over een kale vlakte waar de sporen van het bombardement in 1940 nog duidelijk te zien waren, naar Dordrecht. Vandaar met de bus en de pont naar ’s Gravendeel. Als ik de kettingen van de pont hoorde rammelen, dan wist ik “ik ben er weer”. Later ging ik met mijn vader op de fiets door de Maastunnel en na mijn toelatingsexamen voor het lyceum in 1952 voor het eerst alleen. Een hele kunst om op de roltrap in de Maastunnel je fiets tegen te houden. In die tijd kwamen de melkboer en de bakker nog aan de deur. Op straat zag je een schillen- en een lorrenboer. Vlakbij ons was een waterstokerij, waar sommige mensen warm water voor de was haalden. Ik moest daar af en toe kachelhoutjes halen. In de kachel stookte je kolen. ’s Morgens moest de kachel worden opgepord. En als hij een enkele keer was uitgegaan, dan moest hij leeg worden gehaald. Papier met houtjes onderin, kolen er op, een scheutje spiritus er bij en dan hopen dat hij het weer doet. In 1952 ging ik naar het Christelijk Lyceum Zandvliet aan het Bezuidenhout. Daar zag je de resten van bombardementen in de oorlog. Ook elders zag je huizen waar een bom door het dak was gegaan. Het stro stak nog uit de plafonds. Het waren de jaren van wederopbouw en jaren van spanningen. De schrik van de oorlog zat er nog in. Eerst de politionele acties in Indonesië, daarna de Korea crisis. Mensen gingen weer hamsteren. Ik moest in diverse winkels een pak Radion halen. Avers-nieuws, 16e jaargang, nummer 3, januari 2014
Op 1 februari 1953 braken de dijken in Zuid Holland, Zeeland en het westen van Noord Brabant. In Den Haag leefden we intens mee met ’s Gravendeel. Men was bang voor de Kildijk die doorsijpelde, maar in plaats daarvan brak tussen 2 en 3 uur ’s nachts de polder van Groot Koninkrijk op 14 plaatsen. Op dat moment zagen de mensen in Dordrecht verbaasd dat het water zich terug trok. De achterliggende dijk van de Mijlpolder was niet bestand tegen de muur van water en bezweek op 2 plaatsen, waardoor enorme gaten ontstonden. Vervolgens liep op de Molendijk, een binnendijk, het water tussen de huizen door. Stroomversnellingen kalfden de dijk aan de achterkant af. Huizen braken, stortten in en werden voor een deel meegesleurd. De achter de dijk liggende polder Nieuw Bonaventura liep onder, waardoor een groot deel van het dorp onder water kwam te staan. De polder Landigje van Bevershoek – in de volksmond bekend als de Nest - was nog droog, hoewel daarvoor aanvankelijk het meest werd gevreesd. Deze polder achter de Kildijk liep pas vol toen een dijk in Strijen brak.
Een groot gat in de Molendijk.
Verwoeste huizen op de Molendijk.
In het huis van mijn oom Jaap, in die tijd brandmeester, was de Centraalpost van de brandweer gevestigd. Het is het huis met de ladder uit de voorslaapkamer op de volgende foto. Mijn grootvader was ook in dat huis. Hij was al in de Pagina 5
70, maar wilde niet geëvacueerd worden. Hij vond het jammer dat hij niet jonger was en mee kon doen met de brandweer.
Johannes Calvijn MULO. In 1965 studeerde ik af in de wis- en natuurkunde. Kort daarvoor was mijn vader directeur geworden van een MULO, later MAVO, in Rotterdam. Mijn ouders bleven in Gouda wonen. Mijn vader was directeur, maar mijn moeder rekende de salarissen van de docenten uit. Mijn vader overleed in 1995, mijn moeder in 1998. Ze hebben de volgende eeuw net niet meer meegemaakt. Henk Alblas Het leven van Job Gutteling en Adriana Neeltje van Santen De auteur van dit verhaal (*1954) is de jongste zoon van Job Gutteling en Adriana Neeltje van Santen. Job en Adriana trouwden in Rotterdam op 30 september 1942, midden in de bezettingstijd en in de zwaar getroffen stad Rotterdam.
De centraalpost op de Noord Voorstraat.
Mijn geboortehuis stond in de polder Nieuw Bonaventura. Zie onderstaande foto, 3de huis van rechts.
Trouwportret van Job Gutteling en Jaan van Santen.
Mijn geboortehuis tijdens de watersnood.
Na ramp zijn overal de dijken verstevigd en verhoogd tot ¾ meter boven stormvloedhoogte. In 1997 werd de Maeslantkering in gebruik genomen, waarmee de Deltawerken waren voltooid. Intussen maken we ons opnieuw zorgen. Op 20 april 1953 werd mijn broer Aart geboren en daarmee was ons gezin compleet. Daarna is er nog veel meer gebeurd, maar het lijkt alsof de periode die je niet of niet bewust hebt meegemaakt het interessants is. Typerend voor genealogen. In 1958 haalde ik mijn HBS-B diploma. In die tijd haalde mijn vader zijn akte Engels. Hij had al de akte Frans. In september 1958 ging ik in Leiden studeren. In februari 1959 verhuisden mijn ouders naar Gouda, waar mijn vader leraar werd aan de Avers-nieuws, 16e jaargang, nummer 3, januari 2014
Job Gutteling is geboren op 8 september 1912 te Rotterdam en is overleden op 21 april 1968 op 55‐jarige leeftijd. Job was het vierde kind van Petrus Wilhelmus Gutteling en Marijtje Roos. Job’s vader werd geboren in 1881 te Kruiningen (Zeeland) waar verschillende generaties Gutteling hebben gewoond. Marijtje is geboren in 1883 te Nieuwenhoorn (onder de rook van Hellevoetsluis in Voorne-Putten) en is overleden in 1955 te Rotterdam. Zij kregen tien kinderen. Petrus verdiende zijn inkomen als kleermaker. Het gezin van Petrus en Marijtje woonde op verschillende adressen in Rotterdam‐Kralingen, laatst aan de Honingerdijk. Adriana Neeltje (Jaan) van Santen werd geboren op 28 mei 1916 te Rotterdam als derde van vijf kinderen van Krijn van Santen en Jannigje den Toom. Zij is overleden op 3 november 1998 te Rotterdam. Krijn van Santen werd geboren in 1888 in Lexmond en Jannigje in 1893 in GiessenNieuwkerk, allebei in de Alblasserwaard. Krijn was schilder en had ondermeer een verfwinkeltje Pagina 6
aan de Dordtselaan in Rotterdam. Het gezin van Krijn en Jannigje woonde op verschillende adressen in Rotterdam‐Zuid, laatst aan de Oldegaarde.
Verfwinkel K. van Santen (Jaan 2e van rechts).
Van Job’s jeugd in Rotterdam en zijn schoolperiode is weinig bekend. Job werkte na zijn verplichte diensttijd (lichting 1932) als broodbakker en bezorger bij bakkerij Top tussen 12 maart 1934 en 8 juni 1945. Hierna ging hij werken bij een concurrent, namelijk Nico Mostert Luxe Bakkerij waar hij begon op 9 juli 1945 en werkte tot 8 februari 1947. In zijn getuigschrift werd vermeld ‘Gedurende dien tijd heeft hij zich als een ijverig en eerlijk werker getoond. Ontslag toegestaan op eigen verzoek’. Jaan had na de lagere school aan de Dortsmondstraat, die ze met prachtige rapporten voltooide, ook de huishoudschool (in Rotterdam de School voor Vrouwenarbeid genoemd) afgerond. Jaan werkte voor haar trouwen onder meer vier jaar bij B.M. Scheffers, banketbakker aan de Polderlaan 82‐84 (tot augustus 1935). Tussen september 1935 en 1 november 1936 werkte ze voor mevrouw R. Wijnberg‐Stern aan de Beukelsdijk 46. In 1936 en 1937 werkte ze voor Dr. Ir. M.F. de Bruyne aan de Voorschoterlaan 108 in Kralingen. Tussen 1937 en 1941 werkte ze voor de arts I. van der Heijden aan de Crooswijkse Singel 7. Waren haar eerdere getuigschriften al wel in algemene positieve bewoordingen (‘eerlijk’, ‘vlijtig’) opgesteld, in het getuigschrift van Van der Heijden werden daarnaast vooral haar naai‐en kookkunsten gememoreerd. Zoals gebruikelijk in Avers-nieuws, 16e jaargang, nummer 3, januari 2014
deze periode hield voor Jaan het werken in betrekking op met haar trouwen. Opgroeien in een woelige wereld Het gezin van Job en Jaan bracht dus gewoonten en culturen uit een aantal windstreken uit ons land bij elkaar. Hun (groot)ouders besloten aan het begin van de jaren 1900 hun geboortestreek te verlaten en – net zoals tienduizenden anderen – hun geluk te gaan beproeven in Rotterdam. Job en Jaan werden geboren in een stad die in relatief korte tijd een grote stad was geworden. In 1866 werd begonnen met de aanleg van de Nieuwe Waterweg tussen Rotterdam en Hoek van Holland. Deze verbinding was de aanleiding voor de onstuimige groei van Rotterdam. De Rotterdamse havens werden in hoog tempo uitgebreid, en de Maas‐, Rijn‐ en Waalhaven werden aangelegd. Aangetrokken door de werkgelegenheid die hieruit voortvloeit, verhuizen velen uit de meer landelijke gebieden naar de grote stad. Voor de nieuwkomers worden snel rijen goedkope woninkjes in elkaar gezet, vooral op de linker‐Maasoever (Zuid), die daardoor al snel de boerenzij wordt genoemd. Tussen 1880 en 1900 groeit de bevolking van 160.000 naar 315.000, en in 1920 zijn er al meer dan 500.000 inwoners. De uitbreiding van de stad werd onder meer gerealiseerd door de annexatie van buurgemeenten: Delfshaven (1886) en Kralingen (1885) en een deel van Overschie ten noorden van de rivier, en Charlois (1895) ten zuiden van de rivier, gevolgd door Hoek van Holland (1914), Pernis en Hoogvliet (1933) in het westen. Aan het einde van de 19e eeuw was men begonnen met de aanleg van de nieuwe wijken Cool, Crooswijk en het Nieuwe Westen. Vanaf ongeveer 1914 begint de verdere uitbreiding naar het westen, met achtereenvolgens Spangen, het Witte Dorp en Oud‐Mathenesse. Het centrum van Rotterdam krijgt ondertussen steeds meer allure. De stadswallen zijn al enige tijd geleden afgebroken, maar de singels, die eveneens deel uitmaken van vroegere verdedigingswerken, liggen er nog. Deze worden nu grotendeels gedempt om meer ruimte te maken, onder meer voor het sterk toegenomen verkeer. Ook dempt men grote stukken van de Rotte, het riviertje waaraan de stad zijn naam ontleent. Gedurende de eerste wereldoorlog (1914‐1919) slaagde Nederland er in om neutraal te blijven in het conflict dat uiteindelijk miljoenen het leven zou kosten. In 1918 kwamen er hervormingen die hard nodig waren. Er waren 500.000 mannen gemobiliseerd, die gezin en werk in de steek hadden moeten laten. Revolutie broeide, net als in andere Pagina 7
Europese landen. In de laatste jaren van de oorlog had de ellende toegeslagen: bedrijven gingen dicht, duizenden kwamen op straat te staan. Daar kwam ziekte bij (de Spaanse griep maakte in 1918 in Nederland 17.400 slachtoffers) en honger. Het broodrantsoen was verlaagd. Op 24 oktober 1929 (Zwarte Donderdag) barstte de economische zeepbel in de Verenigde Staten en klapten de aandelenkoersen op de effectenbeurs van Wall Street in elkaar. De crisis bleef niet tot de VS beperkt. Nederland werd hard getroffen door de recessie, die door het vasthouden aan de Gouden Standaard bijzonder hardnekkig bleek. In 1930 telde Nederland 100.000 werklozen, in 1936 waren dat er 480.000. Van elke vier Nederlanders was er één langer dan een jaar werkloos. In 1937 werd Nederland door een tweede, kleinere recessie getroffen. Ook de toenemende spanning in Europa (die uiteindelijk zou uitmonden in de Tweede Wereldoorlog) trof de Nederlandse economie hard. De economische problemen leidden tot verpaupering en ontevredenheid, die zich onder andere uitte in onrust en een groei van de NSB. Pas na de Tweede Wereldoorlog zou de Nederlandse economie weer opbloeien. Aan het eind van de jaren dertig werd in ons land, na de mobilisatie, ook de voedseldistributie ingevoerd (ook wel rantsoenering genoemd). Het doel van de gecontroleerde voedseldistributie was om ervoor te zorgen dat het schaarse voedsel zo goed en eerlijk mogelijk onder de bevolking verdeeld werd. Iedere Nederlander kreeg in dat jaar een distributiestamkaart waarmee hij bij de gemeentelijke distributiediensten bonnen kon krijgen.
Stamkaart van Job Gutteling.
Suiker was het eerste product dat op een gegeven moment alleen nog maar met bonnen te verkrijgen was. Er ontstonden urenlange rijen voor de winkels. De Eerste Distributiestamkaart werd vlak voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in Nederland ingevoerd (de stamkaart van Job is Avers-nieuws, 16e jaargang, nummer 3, januari 2014
gedateerd op 24‐10-1939, die van Jaan op 17‐111939). De kaart uitwisselen met anderen (familieleden en anderen) was verboden. De periode na 1940 bracht grote veranderingen Alles veranderde op een welhaast onvoorstelbare manier in mei 1940, toen Duitsland Nederland binnenviel. Duitsland rechtvaardigde die aanval op hun westelijke buren (ook België en Frankrijk werden tegelijkertijd door de Duitsers aangevallen) door te stellen dat de Engelsen en de Fransen via Nederlands grondgebied een aanval op het Duitse Roergebied zouden willen uitvoeren. Job was in 1939 gemobiliseerd in het 2‐3 Regiment Huzaren (dat is het 2e eskadron van het 3e regiment). In de meidagen van 1940 was dit eskadron onder leiding van de Ritmeester A.D.C. van der Voort van Zijp op verschillende plaatsen actief in ons land. Een gedeelte vocht in de omgeving van de Grebbelinie. Het onderdeel waarbij Job was ingedeeld was waarschijnlijk gelegerd in de omgeving van Sint Oedenrode, aan de noordkant van de zogenoemde Peel-Raamstelling. Op 15 mei bezweek Nederland na het bombardement van Rotterdam en de nederlaag bij de Grebbelinie en capituleerde. Uit de gevechtsverslagen van Job’s legeronderdeel bleek dat dit in de dagen tussen 10 en 15 mei steeds verder terugtrok richting de Randstad, om uiteindelijk op 15 mei in Hoornaar te stranden. Op 29 mei 1940 werd Job door middel van een brief van de Burgemeester van Rotterdam met groot verlof gezonden. Beroepsmilitair Ritmeester Dolf van der Voort van Zijp bleek een kleurrijk figuur (1‐9‐1892, Sumatra 8‐3‐1978, Monaco). Hij deed twee maal mee aan de Olympische Spelen. In Parijs 1924 won hij zelfs twee gouden medailles op het onderdeel Military, eentje individueel en één als lid van de ploeg. In Amsterdam 1928 won hij opnieuw een gouden medaille als lid van de Militaryploeg. Ook met de militaire carrière van Van der Voort van Zijp ging het goed. Hij zou het uiteindelijk brengen tot Brigade‐Generaal en Inspecteur der Cavalerie. Over het 3e Regiment Huzaren, waarbij Job diende, valt nog het een en ander te melden. Zo bleek nog tijdens de mobilisatie het 2e eskadron van het 3e Regiment gebruik te maken van schimmels toen ze in 1939/1940 in de omgeving van Sint Oedenrode waren gelegerd. .
Pagina 8
Foto van Job als huzaar te paard.
Dat is opmerkelijk omdat het gebruik van schimmels officieel al in 1860 was afgeschaft. Bij de Huzaren werden schimmels traditiegetrouw aan de ordonnansen‐trompetters toegewezen. Waarschijnlijk is de schimmel waarmee Job poseert op deze foto één van de vier schimmels die Dolf van der Voort van Zijp had weten te ‘regelen’ De oorlog in Rotterdam en omgeving Reeds op 10 mei bezetten vele Duitse parachutisten Rotterdam‐Zuid en het Noordereiland. Het lukte de Duitsers echter niet om de Maasbruggen in handen te krijgen, die door ongeveer 300 Mariniers fel verdedigd werden. De mariniers in hun donkerblauwe, haast zwarte uniformen zouden later bekend staan als de zwarte duivels van Rotterdam. Na enkele hevige gevechten rond de brug, en na het dreigement van de totale vernietiging van de stad, besluiten de Duitsers in Rotterdam een voorbeeld te stellen om het verzet in heel Nederland te breken. Het bombardement op Rotterdam, dat op 14 mei 1940 rond half twee ’s middags begint, duurt slechts een kwartier, maar de vernietiging, mede door de brand die ontstaat, is vrijwel compleet. Meer dan 24.000 woningen werden in de as gelegd. Ongeveer 800 mensen vonden de dood en 80.000 Rotterdammers werden dakloos. In Rotterdam is vrijwel het gehele centrum, het hart van de stad, veranderd in een smeulende puinhoop. Op 31 maart 1943 wordt de stad voor een tweede keer getroffen door een bombardement, nu door de geallieerden die bij vergissing een deel van Delfshaven treffen, waarbij nog eens 326 mensen sterven en 400 gewond raken. Voor de bewoners van Rotterdam markeert het bombardement een grote verandering van hun dagelijks leven, en van een grote verandering van het uiterlijk van hun stad, die uiteindelijk zou uitgroeien tot een moderne metropool met veel hoogbouw.
Avers-nieuws, 16e jaargang, nummer 3, januari 2014
Als Job eind mei in Rotterdam terugkeert, is dit wat resteert van zijn straat.
Op 10 en 11 november 1944 wordt er een grote razzia gehouden waarbij circa 50.000 mannen tussen 17 en 40 werden weggevoerd uit Rotterdam. Job, net twee jaar getrouwd en sinds een jaar vader van een dochter, is een van de Rotterdamse mannen die wordt opgepakt. Duitse soldaten bezetten alle belangrijke bruggen en pleinen en het telefoonverkeer werd afgesloten. De razzia werd systematisch uitgevoerd waardoor ontsnappen nauwelijks mogelijk was. Van de opgepakte Rotterdamse en Schiedamse mannen vertrokken er circa 20.000 te voet richting Utrecht, 20.000 werden per Rijnaak afgevoerd en 10.000 per trein. Van hen werden circa 10.000 man tewerkgesteld in het oosten van Nederland, de rest ging naar Arbeitslagers in Duitsland. Job kwam uiteindelijk in kamp Amersfoort terecht en zou pas na 28 maart 1945 weer naar Rotterdam kunnen terugkeren. Kamp Amersfoort deed vanaf 1941 voor de Duitse bezetters dienst als Durchgangslager, als transitkamp voor uitzending naar Duitsland, maar het voldeed zeker ook aan de criteria voor werkkamp of strafkamp. Het waren overigens niet alleen politieke tegenstanders van het naziregime die gedurende de oorlogsjaren hier terechtkwamen. De grootste groep bestond uit opgepakte onderduikers, meestal jongens en mannen die aan de Arbeitseinsatz hadden willen ontkomen en nu in Amersfoort werden ‘voorbereid’ op tewerkstelling in Duitsland. Amersfoort was berucht. Kampbeulen als Joseph Kotälla (voor zijn daden na de oorlog ter dood veroordeeld, later bekend als een van de Vier van Breda) maakten er de dienst uit. In het kamp verbleven in de jaren 1941‐1945 ruim 35.000 gevangenen. Ook de hongerwinter (1944‐1945) kost in Rotterdam vele levens. Deze laatste oorlogswinter was een strenge winter, waarbij in west Nederland zo’n twintigduizend mensen omkwamen door de honger en de kou. De oorzaak van de schaarste Pagina 9
moet worden gezocht in een represaille door de Duitse bezetter, naar aanleiding van de Algemene Spoorwegstaking die na 17 september 1944 door de Nederlandse regering in Londen was afgekondigd. De staking viel samen met de grote luchtlandingsoperatie nabij Arnhem: Operatie Market Garden. De Duitse bezetter blokkeerde als represaille gedurende zes weken alle voedseltransporten naar het westen van Nederland. Dit veroorzaakte een hongersnood van catastrofale omvang. In deze periode werd het zuiden van Nederland bevrijd. Het Westen van Nederland werd van alle mogelijke hulpgoederen, brandstoffen zoals kolen, kleding en medicamenten afgesneden. Er waren nog wel gaarkeukens waar eens per dag, op vertoon van een bonnenkaart, een pannetje waterige stamppot of soep van aardappelschillen kon worden afgehaald. Veel mensen, met name vrouwen, fietsten of liepen naar het oosten of noorden van het land om daar met het beetje geld dat ze hadden, aan eten te komen. Ook verschillende zussen van Job deden dit. Dergelijke tochten werden hongertochten genoemd. In februari 1945 werd Zweeds wittebrood uitgedeeld, dat door het Rode Kruis geregeld was. Aan het einde van de oorlog vonden voedseldroppings plaats, zoals de Operatie Manna. Job was net als vele anderen belast met het inzamelen van gedropte voedselpakketten. Gezin en kinderen Na hun huwelijk ging het echtpaar wonen in Kralingen, aan de Lusthofstraat. Job en Jaan kregen drie kinderen, die allemaal daar zijn geboren. In 1957 verhuisde het gezin naar Zuidwijk, een van de naoorlogse nieuwbouwwijken in RotterdamZuid, waar men eerst een galerijwoning had aan de Schakerlo. In 1957 bedroeg de wekelijkse huur daarvan fl. 20,60 (ongeveer € 9,30). Later toen Job ziek werd, verhuisde het gezin een paar straten verderop naar een portiekwoning op de onderste woonlaag aan de Oldegaarde. Daar zouden Job en Jaan blijven wonen tot hun overlijden. Zuidwijk is ontworpen door architect Van Tijen, waarbij de opvattingen van de ‘wijkgedachte’ bepalend zijn geweest voor de stedenbouwkundige opzet met relatief kleine wooneenheden. Anno nu behoort Zuidwijk tot de slechtste wijken van ons land. Per 1 mei 1947 kreeg Job een betrekking bij de Scheepvaart en Steenkolen Maatschappij (SSM), waarvoor hij zich aanvankelijk verdienstelijk maakte als tijdschrijver. Hierdoor braken voor het gezin van Job en Jaan (iets) betere tijden aan. Dit moet een spannende tijd geweest zijn, want Nederland en Rotterdam waren bezig om te herstelAvers-nieuws, 16e jaargang, nummer 3, januari 2014
len van de schade opgelopen in de oorlog, en de Rotterdamse haven speelde bij het economisch herstel een belangrijke rol. Toen Job als inklaarder ging werken, moest hij de scheepspaperassen en de verlading van goederen administratief in orde te maken. En dat was soms midden in de nacht. Tot slot Al vrij snel na de verhuizing naar Rotterdam‐Zuid werd Job voor het eerst getroffen door een hartaanval. Dat was, anders dan nu, in de begin jaren zestig een aandoening waarmee men medisch en sociaal nog niet precies wist wat te doen. Het symboliseert tevens het begin van een enorme epidemie waardoor hart‐ en vaatziekten tot de belangrijkste doodsoorzaak in Nederland zouden uitgroeien. Nu zouden we begrijpen dat de opgedane oorlogsstress in combinatie met een familiaire aanleg voor verhoogde bloeddruk en ongezonde leefgewoonten grote risico’s met zich zouden meebrengen voor de gezondheid (Job rookte flink, eerst zware shag en later Pall‐Mall’s die met sloffen tegelijk in huis werden gehaald). Bij de eerste hartaanval, hij was op kantoor onwel geworden, wisten zijn collega’s niet goed wat te doen. Uiteindelijk besloot men hem maar door een taxi naar huis te laten brengen. De gewaarschuwde huisarts kwam pas tegen het eind van de middag voor het eerst polshoogte nemen. Daarmee brak een langdurige periode aan waarbij Job soms met ziekteverlof thuis was, soms voor maanden achtereen opgenomen was in het ziekenhuis, afgewisseld met korte perioden dat hij nog wat kon werken. Niet alleen voor Job was dit een zware periode, ook Jaan en de kinderen leden onder deze ernstige ontwrichting van hun gezin. Hieraan kwam een einde toen Job op zondagavond 21 april 1968 in het Zuider Ziekenhuis in Rotterdam een fatale hartaanval kreeg. Toen de gewaarschuwde familie, die even daarvoor nog bij hem op bezoek was geweest, in het ziekenhuis aankwam was hij al overleden. Job werd op donderdag 25 april begraven op de Zuiderbegraafplaats in Rotterdam. Jaan overleefde haar echtgenoot ruim 30 jaar, kon genieten van de kleinkinderen die hun opa alleen uit verhalen kenden, en genoot toen het haar ook financieel wat makkelijker afging van vele vakanties en tripjes met zussen en schoonzussen. Jaan overleed op 3 november 1998 in het Clara Ziekenhuis in Rotterdam. Zij werd op maandag 9 november 1998 in Rotterdam gecremeerd. Jan Gutteling
Pagina 10