Jaar van het geloof – Bisdom Rotterdam Vaticanum II Markant: studiemiddag over Sacrosanctum Concilium Inleider: dr. R.E.O.A. Bot ma Voorburg, Vronesteyn, 14 maart 2013 Lezing tijdens de studiemiddag
Sacrosanctum Concilium - De Theologie van de liturgie in Sacrosanctum Concilium in het perspectief van de institutionele context, liturgiewetenschap, theologie, receptiegeschiedenis en liturgische vorming en geloofsinitiatie Inleiding Mijn vermoeden is dat in veel parochies de Constitutie over de Heilige Liturgie (= CL) niet behoort tot de basis literatuur die gelezen wordt door professionals en vrijwilligers. Dat geldt natuurlijk niet alleen voor deze constitutie maar ook voor de andere. 1 De instructie Inter oecumenici (verschenen een jaar na de CL) 2 uit 1964 om de uitvoering van de Constitutie over de Heilige liturgie te regelen is zo mogelijk nog onbekender evenals de instructie Musicam Sacram uit 1967 die handelt over de kerkmuziek. 3 Beide instructies zijn eigenlijk ‘de spoorboekjes’ waarlangs de uitvoering van de liturgie zich nog steeds voltrekt en kunnen daarom niet gemist worden in het pakket van de basisliteratuur. Voor een juiste interpretatie van de CL zijn ze van groot belang. Ik ben van mening dat herlezing van de CL nog altijd actueel is. Niet alleen omdat we nu precies vijftig jaar na dato stil staan bij het verschijnen van deze constitutie in het kader van het jaar van geloof, 4 maar omdat de CL nog steeds actueel is en dat ook altijd zal blijven, want het is het fundament waarop onze wijze van liturgievieren is gebaseerd. Sterker nog, onze liturgie zal sterk aan kracht winnen als we de werkelijke geest ervan beter begrijpen en die ook ten uitvoer brengen. 5 De CL beoogt vernieuwing en bevordering van liturgie. 6 Die vernieuwing is, hoe vreemd het misschien ook klinkt, nog altijd niet in zijn volle omvang tot ontplooiing gekomen. Het valt mij op dat 1
Ter wille van de leesbaarheid gebruik ik niet de officiële Latijnse naam van dit document, Sacrosanctum Concilium, maar de Nederlandse, Constitutie over de Heilige Liturgie afgekort als CL. 2
Voor een Nederlandse vertaling zie TvL 48 (1965) 1-20, voor een Engelse vertaling zie http://www.adoremus.org/Interoecumenici.html 3
Zie voor een recente publicatie Liturgische documentatie nr. 5, 84-106, uitgave NRL, Den Bosch
4
De CL werd goedgekeurd op 22 november 1963 (het feest van de H. Caecilia!) exact zestig jaar na het verschijnen van het motu proprio van Pius X Trale sollecitudini. 5
Inter Oecumenici, nr. 1.
6
SC (= Sacrosanctum Concilium) nr. 1
1
in de praktijk veel discussies over de vormgeving van de liturgie vaak op drijfzand zijn gebouwd, omdat men de eigenlijke theologische grondslag van de vernieuwing niet kent en niet begrijpt. In de afgelopen zevenentwintig jaar dat ik nu werkzaam ben als medewerker pastorale dienstverlening, valt het mij op hoe zeer men bijvoorbeeld het begrip actieve deelname heeft verengd en versmald. De werkelijke zin, de theologische betekenis en daarmee de liturgische functie in de liturgieviering, wordt niet begrepen. Daarnaast de eenzijdige kijk op de voltrekking van de verschillende onderdelen van de orde van dienst, de rol van de verschillende functionarissen daarbij en plaats en functie van geëigende teksten en gezangen in de orde van dienst, zowel in de eucharistie- als in niet-eucharistievieringen. Ook ontbreekt nogal eens het besef dat liturgie ‘niet los verkrijgbaar is’ (leitourgia) maar altijd in relatie staat met de andere twee opdrachten van de Kerk, namelijk Martyria en Diakonia. 7 In aansluiting op Mt. 28,19 stelt de CL dan ook dat het liturgie er toe bijdraagt dat gelovigen in hun leven het mysterie van Christus uitdrukken én aan anderen het openbaren. 8 Liturgie dus als stimulans om missionair te zijn in de wereld. De opdracht tot apostolaat wordt bijvoorbeeld uitdrukkelijk genoemd in nr. 9 en nr. 10 van de CL. Daar is nog een wereld te winnen. Niet voor niets stelt het slotdocument van de Tweede buitengewone bisschoppen synode van 1985 dat de bronnen waaruit de kerk leeft zijn, ten eerste het Woord Gods en ten tweede de heilige liturgie. 9 Een centrale uitspraak van Vaticanum II die in latere documenten steeds is herhaald. Hoewel de CL een dogmatische constitutie is, is het tegelijk ook een praktisch document: naast de beginselen uit hoofdstuk I, komen vooral de praktische normen aan de orde in de overige hoofdstukken. Het is jammer dat men veelal dat eerste hoofdstuk heeft overgeslagen en alleen heeft gekeken naar de praktische normen, want juist het eerste hoofdstuk bevat de theologische argumentaties waarop die praktische normen zijn gebaseerd. - Als tweede stap in het juist verstaan is het goed om de CL te lezen in historisch perspectief. De CL is het eindstadium van een lange ontwikkeling op het terrein van de liturgiewetenschap. Het is een belangrijke vrucht van de liturgische beweging waarvan de aanzet gegeven werd in de 19e eeuw, maar die feitelijk pas op gang kwam aan het begin van de 20e eeuw. De CL kan daarom niet los worden gezien van de idealen van de liturgische beweging en de neerslag daarvan in de diverse Romeinse documenten over de liturgie vanaf 1903 tot aan 1963. Bovendien is de CL tot stand gekomen in het overleg van leidende figuren uit de liturgische beweging die aanwezig waren op het Concilie als leden of consultoren van de betrokken commissie. De CL is dus als het ware het testament van de liturgische beweging.
7
Vgl. Lumen gentium nr. 19; Zie ook SC nr. 9
8
SC nr. 2
9
Ecclesia sub Verbo Dei mysteria Christi celebrans pro salute mundi, eindrapport van de bijzonder bisschoppensynode, 10.12.1985, HOOFDSTUK 2 - Levende bronnen van de Kerk, artikel 1 - Het woord van God, artikel 2 - De liturgie
2
- Daarna sta ik kort stil bij de receptie van de CL na Vaticanum II en tenslotte ga ik in op de vraag hoe we de inhoud van de CL binnen de geloofsgemeenschap positief aan de orde kunnen stellen. Aangezien de kerkmuziek een pars integrans, een noodzakelijk en daarmee integrerend bestanddeel uitmaakt van de liturgie, zal ik daar ook aandacht aan schenken binnen de context van de thematiek van deze lezing. De CL is in de ontwikkeling en de theologische visie op de functie van de kerkmuziek een mijlpaal geweest, hoewel met name die visie voor een deel al eerder werd verwoord in de encycliek Mediator Dei van Pius XII uit 1947. Ook zal in het laatste deel van deze middag apart aandacht zijn voor de liturgisch-muzikale vormendie gezongen zijn tijdens de eucharistievieringen van het Tweede Vaticaans Concilie. 1. Situering, doelstelling, structuur en inhoud Op 22 november 1963, de dag waarop de Kerk het feest van de H. Caecilia viert, werd de CL met een verrassende meerderheid goedgekeurd: van de aanwezige concilievaders stemden er 2158 voor het definitieve ontwerp en slecht 19 tegen. Op 4 december daaropvolgend kondigde Paulus VI tijdens de openbare slotvergadering van de tweede sessie de Constitutie plecht af, nadat de concilievaders nogmaals hun stem hadden uitgebracht. Het aantal tegenstemmen was toen tot 4 gereduceerd. De geest waarin de liturgiehervorming van Vaticanum II plaats vond, wordt bepaald door twee aspecten. Allereerst is dat het aspect van ‘terug naar de bronnen’ dat van meet af aan een rol heeft gespeeld. Johannes XXIII omschreef het in een toespraak op 25-1-1959 als volgt: het is mijn vast voornemen om terug te grijpen naar de oude vormen van de verkondiging van de leer […] die in de geschiedenis van de Kerk, in tijden van vernieuwing op buitengewoon praktische wijze vruchten hebben opgeleverd {…] 10 De strekking van dit citaat komt ook overeen met de bedoeling van artikel 23 uit de CL die zegt dat: Om de gezonde traditie te bewaren en toch de weg te openen voor een gewettigde vooruitgang, moet de herziening van afzonderlijke delen van de liturgie steeds voorafgegaan worden door een nauwkeurig theologisch, historisch en pastoraal onderzoek. Een tweede aspect dat in de uitspraken van Johannes XXIII naar voren komt, is dat van vernieuwing. In zijn eerste encycliek Ad Petra Cathedram van 29 juni 1959 gaf hij aan dat het de bedoeling is van het Concilie om onder andere te komen tot een “verantwoorde vernieuwing van het christelijke leven”. 11 Daarmee sloot Johannes XXIII aan bij het algemeen streven van de Liturgische Beweging. Artikel 21 van de CL omschrijft dit tweede aspect als volgt: Want de liturgie bestaat uit een onveranderlijk gedeelte, dat nl. van Godswege is ingesteld, en uit gedeelten, die aan veranderingen onderhevig zijn, en die in de loop van de tijden kunnen of zelfs moeten gewijzigd worden, als er elementen zijn ingeslopen, die minder goed beantwoorden aan de 10
Zie Concilium Oecumenicum Vaticanum II (= COV) 1, (1961-1962), 3-5, hier 3.
11
Zie COV 1, 1 (1961-1962) 7-9, hier 9
3
innerlijke aard van de liturgie of minder doelmatig zijn geworden. De commissie die de ontwerp teksten heeft gemaakt bestond uit leden afkomstig uit de hele wereld. Uit Nederland waren afkomstig L. Brinkhoff, A. Dirks, H. Schmidt en mgr. W. Bekkers. De Concilie-commissie voor de H. Liturgie werd geadviseerd door dertien subcommissies die zich met deelonderwerpen bezig hielden, waaronder een voor de kerkmuziek. Hiervan was lid de Nederlander J. Smits van Waesberghe, toenmalig voorzitter van de NSGV. 12 Ten aanzien van de onderwerpen die er op het Tweede Vaticaans Concilie werden besproken, konden de concilievaders, de congregaties van de curie en kerkelijke universiteiten voorstellen doen aan de Centrale Commissie. Twintig tot vijfentwintig procent van alle ingezonden onderwerpen had betrekking op de liturgie. Het zwaartepunt lag bij de noodzaak tot een nieuwe ordening van de liturgie, het afschaffen van overbodige rubrieken, de herinvoering van de volkstaal en de bevordering van de actieve deelname van de gelovigen. Van de 2150 ingestuurde lijsten met onderwerpen hadden er 200 betrekking op kerkmuzikale aspecten. 13 Voor de behandeling van het onderwerp liturgie werd in 1962 een schema opgesteld dat in grote lijnen overeenkomt met de hoofdstukindeling van de definitieve versie van de CL. Ik citeer hier uit de originele Nederlandse tekstversie uit 1960: 14 1. De H. liturgie in het algemeen: de definitie van de H. liturgie; de liturgische boeken; de Liturgische Beweging; 2. De H. Eucharistie: de H. Mis en de actieve deelname daaraan door de gelovigen; een betere keuze van teksten uit de H. Schrift voor het onderrichtingsgedeelte van de H. Mis; 3. De sacramenten en de sacramentaliën; 4. Het goddelijke officie; te weten het koorgebed en het privé breviergebed; 5. Het kerkelijk jaar 6. De liturgische gewaden en het heilig vaatwerk; 7. De gewijde muziek; 8. De andere vormen van kerkelijke kunst. Door een herschikking van deze acht onderwerpen ontstonden er uit eindelijk zeven hoofdstukken in de definitieve versie van de CL. De goedkeuring van het eerste hoofdstuk van het genoemde schema op 7 december 1962 door de grote meerderheid van de concilie vaders vormt een mijlpaal in de geschiedenis van de liturgie. J. Jungmann omschreef die dag als “een beslissende datum in de geschiedenis van de Kerk en haar 12
Zie R. Bot, Zingt allen mee. 65 jaar Liturgische en Kerkmuzikale Beweging in Nederland, Utrecht/Kampen 2003, voetnoot 15, p. 1016 13
Zie. E. Jaschinski, Musica sacra oder Musik im Gottesdienst? Die Entstehung der Aussagen über die Kirchenmusik in de Liturgiekonstitution “Sacrosanctum Concilium”(1963) und bis zur Instruktion “Musicam sacram,” Regensburg 1990, 43 14
Zie COV 1, 10 (1961-1962) 105-107, hier 105
4
instellingen.” 15 Tot dan toe namelijk werd in de laatste eeuwen liturgie opgevat als iets dat onveranderlijk was. De Liturgische Beweging zag het dan ook slechts als haar taak om de liturgie begrijpelijk te maken voor de gelovigen. Men kwam vroeger niet op het idee dat de liturgie veranderd zou kunnen worden, opdat de gelovigen haar beter zouden kunnen begrijpen. Het ging er niet om de mens naar de liturgie te brengen, maar de liturgie naar de mens. Het Concilie aanvaardde nu het gegeven dat liturgie veranderd kan worden, opdat zij dichter bij de gelovigen kan worden gebracht. Dit betrof het gebruik van de volkstaal en de verstaanbaarheid van ceremoniën, de verscheidenheid van liturgieën naar de culturen en de bevoegdheid van elke bisschop. Hij mocht voortaan in zijn diocees op het gebied van de liturgische wetgeving binnen vooraf gegeven kaders beslissingen nemen. Het gebruik van de volkstaal werd toegestaan in de mis en bij de toediening van de sacramenten, speciaal bij de lezingen, de gebedsoproepen en in sommige gebeden en gezangen. 16 De structuur van de liturgie moest eenvoudig en doorzichtig worden zodat ze weinig uitleg zou vergen. 17 Daarmee werd een belangrijke beslissing genomen. Immers ten tijde van de Liturgische Beweging gold nog het principe, zoals dat door Dom Guéranger was geformuleerd, namelijk dat liturgie juist niet helder en doorzichtig moest zijn, maar duister. Het mysterie waarin liturgie was gehuld in uitvoering en taal diende als symbool van het heilige en moest de gelovigen tot heilig ontzag dwingen. 18 Liturgie mocht voortaan ook worden aangepast aan de eisen van het land en het volk. 19 De genoemde beslissingen waren niet alleen gebaseerd op theoretische discussies. Tijdens het Concilie werden reeds ook tal van zaken in praktijk gebracht, namelijk in de missen die daar gevierd werden. 2. Theologische argumentatie in CL Uitgangspunt van de CL is dat de innerlijke bezinning garant staat voor een vruchtbare doorwerking van de uiterlijke vernieuwing van de liturgie. Dat aspect staat daarom voorop in artikel 1 van hoofdstuk I: - a. Het gaat om de vernieuwing van het innerlijk leven van de kerk, naast de andere drie doelen, namelijk; - b. de instellingen die aan verandering onderhevig zijn aanpassen aan de noden van onze tijd; - c. het bijeenbrengen van allen die in Christus geloven bevorderen (oecumenische aspect); - d. kracht bijzetten aan alles wat kan dienen om allen tot de schoot van de kerk te roepen (missionaire aspect). 15
J. Jungmann, Liturgie nach dem Konzil, in Stimmen der Zeit (1963) 321-329 geciteerd in COV 2, 5 (1962-1963), 67-69, hier 67 16
Zie COV 2, 16 (1962-1963) 68. Vergelijk SC nr. 36, lid 2
17
Zie COV 2, 16 (1962-1963) 68. Vergelijk SC nr. 34.
18
Vergelijk SC nr. 1 en 21
19
Vergelijk SC nr. 37-40.
5
De theologische argumentatie van de constitutie is gebaseerd op vier grondprincipes die als volgt kunnen worden omschreven:
1. In de liturgie wordt het priesterschap van Christus actueel gesteld op twee manieren, namelijk in de heilsvoltrekking en de Gods verering; 2. Liturgie is een heilig gebeuren en handelen van de gehele Kerk; 3. Liturgie is een gebeuren en handelen onder heilige tekens die vanuit hun natuur verstaan moeten worden en bewust, aandachtig en actief mee voltrokken worden; 4. Liturgie is bron en hoogtepunt van al het kerkelijke handelen. - Deze vier principes zijn de sleutels voor een juiste interpretatie van bijna alle artikelen in de CL. Achtereenvolgens ga ik in op ieder aspect afzonderlijk. A. Het eerste principe. In de liturgie wordt het priesterschap van Christus actueel gesteld op twee manieren, namelijk in de heilsvoltrekking en de Gods verering. Op drie manieren is de heilsdaad van de menswording van God in Christus de basis en de bron van de liturgie: 1. Christus is tegenwoordig als hogepriester en middelaar (SC nr. 5 e.v.); 20 2. het voltrekt zich onder heilige tekens (SC nr. 7 e.v.); 21 3. met de kracht van de heilige Geest (SC nr. 6 e.v.) door het werk van verlossing (SC nr. 2 e.v.). 22 Ad 1 Kern van de tegenwoordigheid van Christus in het heilsgebeuren is het paasmysterie, 23 het paasgeheim van lijden en opstanding van Christus en zijn hemelvaart voorbereid onder het volk van het Oude Verbond (CL hoofdstuk I, nr. 5). 24 Ad 2 In de liturgische handelingen is Christus tegenwoordig en bewerkt daardoor als verlosser het heil van de gelovigen. Hij is, tot dat Hij wederkomt (SC nr. 6 e.v),25 tegenwoordig in het misoffer, zowel in de bedienaar als in de eucharistische gedaanten (SC nr. 2. e.v.), in de sacramenten in zichtbare en hoorbare 26 tekens 27, in het Woord dat gelezen wordt 28 en in de gebeden en de 20
SC nr. 5, 7 e.v., 33, 35, lid 2, 48, 83, 104.
21
SC nr. 7, 21, 33, 47 e.v., 59 e.v., 122.
22
SC nr. 2, 5, 47, 102, 107.
23
SC nr. 2, 6, 35, 61, 102-104, 106 e.v., 109.
24
Vgl. A. Adam, Erneuerte Liturgie. Eine Orientierung über den Gottesdienst heute, Zweite, überarbeitete und ergänzte Auflage, Freiburg/Basel/Wien 1972, 11 25
SC nr. 6, 8, 47.
26
Sc. nr. 33, 35, 59
6
psalmen die gezongen worden. ad 3 Aan het heilswerk laat Christus ons deel nemen door de kracht van de heilige Geest. De ‘pneumatologie’ van de liturgie is daarmee een nieuw aspect dat nog niet voorkomt in eerdere Vaticaanse Documenten. 29 In het heilswerk van Christus zijn twee bewegingen te onderscheiden die op vele momenten in de liturgie tastbaar zijn, enerzijds de heiliging van de mens door Woord en Sacrament, je zou kunnen zeggen een beweging van ‘boven’ (God) naar ‘beneden’ (mens), van God naar ons en andersom een beweging van ‘beneden’ (mens) naar ‘boven’ (God), van ons naar God. Het is een dialogale structuur: aan de ene kant de heilsschenking door God in Woord en Sacrament, aan de andere kant het antwoord van de mens daarop aan God. In Liturgie wordt in die dialoog actueel het verbond tussen God en mensen. Beide aspecten zijn in iedere liturgische handeling terug te vinden, in verkondiging en toediening van de sacramenten is die dalende beweging echter sterker aanwezig, terwijl in gebed en offer, lofprijzing, die opgaande lijn meer present is. In de viering van de eucharistie zijn beide bewegingen innig met elkaar verbonden: in het Woord en in het offer, onder andere in het heilsaspect (lichaam en bloed ‘voor U gegeven’/’vergoten’) en in de sacramentele maaltijd het komen van God naar ons, in het gebed en offer het opstijgen van ons naar God. Deze beide bewegingen staan nooit los van elkaar, maar zijn innig met elkaar verweven in zoverre dat toediening en ontvangst van Woord en Sacrament altijd door cultische handelingen zijn omgeven en het antwoord van de biddende mens heiligt. Deze beide componenten, heiliging door het Woord en Sacrament en verheerlijking van God door gebed en offer worden ook op andere momenten aan de orde gesteld in de CL, steeds in de volgorde waarin het proces verloopt ‘van God naar ons’ <> ‘van ons naar God’. Met tien voorbeelden wil ik dit duidelijk maken: - in artikel 5 verlossing <> verheerlijking; - in artikel 6 voltrekking van het heilswerk <> het brengen van lof en dank; - in artikel 9 de verkondiging van de heilsboodschap <> de sacramenten en de verheerlijking van de Vader; - in artikel 10 geloof en doop <> Godslof en offer; - in artikel 33 het Woord Gods en de voeding van het geloof <> het antwoord in de geestelijke eredienst in gebed, zang of handeling; - in artikel 41 het leven in Christus dat voortkomt uit de bisschop <> de actieve deelname in gebed; - in artikel 48 met betrekking tot de eucharistie de onderrichting door het Woord Gods en de voeding door de eucharistische gaven <> dankzegging en offer door de gelovigen; - in artikel 59 met betrekking tot de sacramenten, heiliging <> verering en in artikel 61 heiliging <> lof Gods; - in artikel 89c en 92 e.v, met betrekking tot het getijdengebed, lezing <> gebed; 27
SC. nr. 6 e.v., 47, 59, 61.
28
SC. nr. 2,5, 7, 9, 24, 33, 35, 48, 51 e.v., 92, 106, 109, 112, 121
29
Vergelijk C.F. Pauwels, De theologie van de Constitutie over de Liturgie, TvL 48 (1964) 104-110, hier 105
7
- in artikel 102-104, met betrekking tot het Kerkelijk jaar, de viering van het heilswerk <> verering, in artikel 109 het aanhoren van Gods woord in de veertigdagentijd <> gebed, doop en boete en in artikel 106 met betrekking tot de viering van de zondag (ik wees er al eerder op), het luisteren naar het Woord Gods en deelname aan de eucharistische gaven <> gedachtenis en dankzegging. Nog een laatste woord met betrekking tot de richting van het al eerder genoemde proces. Het heilsaspect is altijd primair, God heeft eerst ons lief. Wij horen eerst zijn Woord en worden eerst kinderen van God voordat wij ons naar Hem kunnen keren in gebed en offer. Dit komt ook overeen met structuur van de dienst van het Woord in de eucharistieviering, namelijk eerst lezing (lectio) en dan het gebed (oratio) en de structuur van de eucharistieviering als geheel, namelijk eerst de dienst van het Woord en dan de viering van het offer. Die richting van het proces lijkt logisch, maar bij sommige mensen leeft nog het idee dat wij God moeten eren zodat wij genade verwerven en eens in de hemel komen. In dat kader moet daarom in de liturgiecatechese onder andere aan de orde komen dat liturgie in de eerste plaats een ontvangende en prijzende ontmoeting is met de God die overvloedig schenkt. Daarom is het van belang dat vanuit het perspectief van de pastoraalliturgie, liturgie wordt beleefd als heilsbemiddeling. Zo zegt artikel 10 van de CL dat liturgie doel en bron is van het niet-liturgische deel van de zielzorg. Daaruit volgt dat er ook pastorale eisen worden gesteld aan de viering van de liturgie. En dus wordt in het verlengde van artikel 10 in artikel 59 opgemerkt dat het van het grootste belang is dat de gelovigen de sacramentele tekens gemakkelijk kunnen begrijpen. Liturgie voltrekt zich in tekens. Deze verlangen vanuit hun wezen een juist begrip zowel van het heilsaspect als de dankzegging daarvoor. B. Het tweede principe: Liturgie is een handelen van de gehele Kerk Vóór het Tweede Vaticaans Concilie werd liturgie gezien als een activiteit van de officiële kerk uitgevoerd door de priester volgens vaste regels (rubrieken) uit naam van de gelovigen. Het grondmodel van de viering was de prive-mis van de priester, niet de gemeenschapsviering. Liturgie was een klerikaal gebeuren waarbij het volk slechts een stille toeschouwer was, ondanks het feit dat Paus Pius X al in 1903 heeft benadrukt dat de actieve deelname van de gelovigen aan de liturgie de eerste en onvervangbare ‘bron is van de Christelijke Geest’ 30 én ondanks het feit dat de ecclesiologie al decennia voor Vaticanum II werkte aan het bewustzijn dat de hiërarchie niet de Kerk is, maar het geheel volk Gods. Daarentegen leert ons de CL in artikel 26 dat: .. liturgische handelingen zijn geen private handelingen, maar vieringen van de Kerk, die het "sacrament van de eenheid" is, nl. het heilig volk, verenigd en geordend onder de leiding van de bisschoppen. Daarom hebben ze betrekking op heel het lichaam van de Kerk, dat erdoor gemanifesteerd wordt en er bij betrokken is, terwijl de afzonderlijke ledematen van dit lichaam er bij betrokken zijn op verschillende wijze naargelang van het verschil in rang, functie en actuele deelname. Daarom wordt in artikel 27 de voorkeur gegeven aan de gemeenschappelijke viering van priester en volk boven de afzonderlijke private viering door de priester alleen. Die verzameling van gelovigen 30
Herkent u hierin de titel van het gelovigenboekje voor de viering van de zondag van een bekende uitgever …?
8
handelt niet op eigen kracht. Iedere liturgie viering is het werk van Christus, de eigenlijke priester en van zijn Lichaam, die de Kerk is, zo zegt artikel 7. En omdat de verzameling van gelovigen als geheel moet handelen, volgt daaruit de eis dat de gelovigen tot volle bewuste en actieve deelname worden gebracht bij de liturgieviering. 31 De theologische fundering daarvan geeft artikel 2 van de CL. Gezien het belang van dit artikel, wordt het in zijn geheel geciteerd. Want de liturgie, waardoor, vooral in het goddelijk offer van Eucharistie, "het werk van onze verlossing wordt voltrokken, draagt er ten zeerste toe bij, dat de gelovigen het mysterie van Christus in hun leven tot uitdrukking brengen en aan anderen openbaren, gelijk ook de echte aard van de ware Kerk, die dit als eigen kenmerk heeft, dat zij menselijk is en goddelijk tevens, zichtbaar en met onzichtbare werkelijkheden toegerust, bruisend van activiteit en zich wijdend aan de beschouwing. In de wereld aanwezig en toch een vreemdelinge: en dit alles zó, dat het menselijke in haar op het goddelijke is gericht en daaraan onder geordend, het zichtbare op het onzichtbare, de actie op de contemplatie en het tegenwoordige op de toekomstige woonplaats, die wij zoeken. Vandaar dat de liturgie, die de leden van de Kerk dagelijks opbouwt tot een heilige tempel in de Heer, tot een woonstede van God in de Geest, tot aan de gehele omvang van de volheid van de Christus, tevens op wonderbare wijze hun krachten versterkt om Christus te kunnen prediken, en zo de Kerk aan de buitenstaanders laat zien als een voor de volken opgeheven banier, waaronder de verstrooide kinderen van God samengebracht moeten worden, totdat het zal zijn één kudde en één herder. Deze uitgebreide formulering maakt helder hoe de Kerk niet meer in haar juridische structuur wordt omschreven, maar naar haar sacramentele karakter, zoals dat later werd beschreven in de dogmatische institutie over de Kerk, Lumen Gentium. Ook toont artikel 2 de herontdekking van de sacramentaliteit van de liturgie: de buitenzijde van de liturgie is onlosmakelijk verbonden met de binnenzijde. 32 Het is niet zonder reden dat gelijk in artikel 2 deze theologische visie wordt geponeerd, immers de vernieuwing van de liturgie gaat vanaf het begin hand in hand met de vernieuwing van het kerkbegrip. Als gelovigen een beeld van de kerk in zich opnemen door een liturgie die voor hen ontsloten is, zullen zij in hoge mate toegerust zijn om als Christen in de wereld actief te zijn. Liturgie is het godsdienstige leven van zij die een levend lid zijn van de Kerk, die echter door de Liturgie gesterkt worden met de noodzakelijke wervende kracht. 33 Liturgie is dus niet een van buiten opgelegd gebod, dat nagevolgd moet worden, maar een ruimte waarin het Christusmysterie verder werkt. Het is het kernstuk van het kerkelijk leven. 34 Een tweede argument voor de deelname van het gehele Gods volk aan de liturgie is dat zij verankerd ligt in het wezen van de liturgie. Het is het recht en de taak van het volk krachtens haar doopsel aldus 31
Zie SC nr. 14. Vergelijk ook J. Jungmann, commentaar bij artikel 2 van de CL in Lexikon für Theologie und Kirche, 12, 15 e.v. 32
Vergelijk G. Lukken, De ontwikkeling in de liturgie in de afgelopen honderd jaar, in Tijdschrift voor Liturgie 77 (1993) 130-139, hier 136 e.v. 33
J. Jungmann, o.c. 15, 16
34
J. Jungmann, o.c. 20
9
artikel 14. In dit verband spreekt de CL in liefst zestien artikelen over de volle, bewuste en actieve deelname van de gelovigen aan liturgievieringen. 35 In het verlengde daarvan liggen de taken die verricht worden tijdens de liturgieviering door de clerus, en door hen die daarvoor geroepen worden uit het volk en handelen namens het volk, zoals lectoren, cantores, koorleden, musici etc. Het is een gemeenschappelijk handelen van allen, waarin een ieder een eigen functie vervult met extra aandacht voor dat wat aan het volk toekomt. 36 Leken dragen “niet alleen door de handen van de priester, maar ook tezamen met hem” het eucharistisch offer aan. 37 Nog een paar opmerkingen over de actie deelname in het bijzonder. De volle, bewuste en actieve deelname onder bepaalde voorwaarden aan de communie onder beide gedaanten is een belangrijk teken dat de leek niet is uitgesloten van de volledige deelname aan de eucharistische maaltijd. Als aparte punten van actieve deelname wil ik voorts nog noemen: a. het bidden van de getijden door priester en volk, ofwel door alleen leken waardoor het liturgisch gebed van de Kerk wordt voltrokken, in het bijzonder het avondgebed op zondagen en grote feesten; 38
b. het voltrekken van liturgische handelingen door een diaken of leek die gemachtigd is namens de bisschop, zoals woorddiensten aan de vooravond van grote feesten, op sommige weekdagen van de advent en veertigdagentijd en op zon- en feestdagen bij afwezigheid van een priester; 39 c. het toedienen van de doop in verkorte vorm in missielanden door zogenaamde catechisten en bij stervensgevaar door iedere gelovige als er geen priester of diaken is; d. het toedienen van zegeningen in bepaalde gevallen naar het oordeel van de bisschop. Op de achtergrond van veel liturgische regels en hervormingsdoelen speelt een opvatting over de Kerk. Ik wees er net al op bij de bespreking van artikel 2 in het kader van de actieve deelname. De verschillende omschrijvingen leverden een bijdrage aan het zelf verstaan van de Kerk. Paus Paulus VI omschreef dit in zijn toespraak bij de opening van de tweede zittingsperiode van het Tweede Vaticaans Concilie als een van de belangrijkste opgaven van het Concilie. Het woord ‘kerk’ duidt in de CL, ik wees er al eerder op, niet meer alleen op de hiërarchische leiding van de Kerk, maar wordt bijvoorbeeld ook verstaan als ‘moeder’ om uit te drukken de leven scheppende functie en de liefdevolle zorg. 40 In de volle betekenis van het woord wordt het in veel artikelen verstaan als het onder de
35
Zie SC nr.2, 11, 14, 19, 21, 26 e.v., 30, 41, 48, 50, 79, 114, 121, 124,
36
SC nr. 27, 28 e.v., 30 e.v., 32.
37
Zie SC nr. 48. Dit aspect werd al eerder in de encycliek Mediator Dei van Pius XII (1947) in de nrs. 84-103 uitgewerkt. 38
Zie SC hoofdstuk IV, in het bijzonder nr. 84 en nr. 100
39
Zie SC nr. 35, lid 4
40
Zie SC nr. 4, 14, 21, 60, 85, 102, 122.
10
bisschoppen verenigde en geordende volk. 41 De Kerk is in die zin niet alleen het heilig volk Gods, de Bruid van Christus, maar ook zijn lichaam. 42 De CL omschrijft het als volgt op in verschillende artikelen: - Zij is op het kruis ontstaan 43 en door de zending van de Geest in de wereld getreden als heilsteken en sacrament. 44 - Zij is zowel menselijk als goddelijk, met zichtbare en onzichtbare gaven verrijkt, werkdadig en aan de beschouwing gewijd. 45 - Zij is een pelgrim op deze aarde op weg naar het nieuwe Jeruzalem, doelgericht op weg naar de voleinding. 46 - Sinds de zending van de apostelen zet de Kerk het werk voort van de heilige Geest, 47 daartoe is Christus in haar tegenwoordig.48 - Haar werkzaamheid vloeit voort uit bron en doel van de liturgie waar in heilige tekens het heilswerk van Christus in Woord en sacrament tegenwoordig wordt gesteld en werkzaam laat worden. 49 - In de liturgie treedt zij biddend en offerend door Christus voor de vader (vergelijk in dit verband grondprincipe A). - In de gemeenschappelijke viering van het pascha-mysterium, in de Eucharistie, ervaart de lokale kerk haar hoogste werkelijkheid. 50 C. Het derde principe: liturgie voltrekt zich onder heilige tekens Riten en ceremoniën vormen niet het geheel van de liturgie zoals men vaak gedacht heeft. Liturgie is, door het actueel worden van het priesterlijk ambt van Christus, de eigenlijke liturg, heiliging van de mensen en Zijn dienst voor het aangezicht van God. Beiden gebeuren in de liturgie echter in de heilige tekens die door Christus en de kerk zijn ingesteld. Deze vormen het specifieke van het liturgisch gebeuren en handelen. 51 Niet zelden heeft men in het verleden in de theologie, in de mentaliteit en in de praktijk te eenzijdig de werkzaamheid van het teken op de voorgrond geplaatst en het niet begrijpen als een bescherming van het mysterie gezien, bijvoorbeeld in de in stilte gebeden Canon. In deze visie wordt er nauwelijks rekening gehouden met het feit dat het teken juist 41
Zie SC nr. 1 e.v., 6 e.v., 9 e.v., 23, 26, 33, 41, 43, 53, 60, 83, 87, 90, 98 e.v., 103, 106, 109b, 111 e.v., 129
42
Zie SC nr. 7, 26, 59, 84, 99.
43
Zie SC nr. 5
44
Zie SC nr. 2,5, 26.
45
Zie SC nr. 2, 9 e.v.
46
Zie SC nr. 2, 8.
47
Zie SC nr. 6, 5-10.
48
SC nr. 7
49
SC nr. 9
50
Zie SC nr. 6, 41, 47 e.v., 106
51
Zie SC nr. 7 en hoofdstuk I, paragraaf III
11
begrepen wil worden. Het christelijke mysterie is echter niet mysterieus, en mag geen aanleiding geven tot een magisch misverstaan. Juist daarom maant de CL juist de priester niet alleen bij de voltrekking van liturgische handelingen de geldige en toegestane normen in acht te nemen, maar ook om de gelovigen “met kennis, werkzaam en met vrucht” te laten deelnamen aan de viering. De liturgische tekens bewerken namelijk, wat ze betekenen op de manier die eigen is aan het teken. 52 Zij willen volgens de CL als teken ook onderwijzen, 53 de gelovigen voeden en sterken, het geloof in woord en ding uitdrukken. 54 Dat geldt niet alleen in enge zin voor de sacramentele tekens, maar ook voor alle liturgische, zichtbare en hoorbare tekens. 55 Deze principes beheersen het hervormingsprogramma van de CL zoals in hoofdstuk III in artikel 21 duidelijk wordt gesteld: bij deze vernieuwing moeten de teksten en de riten zo worden opgesteld, dat ze de heilige werkelijkheden, die ze betekenen, helderder tot uitdrukking brengen, en dat het christenvolk deze, voor zover mogelijk, beter kan begrijpen en er aan kan deelnemen door een volledige, actieve en communautaire viering. Dat houdt dus in de eis naar waarheid van een liturgisch teken zoals de CL dat aangeeft in een aantal voorbeelden: - het catechumentaat van volwassenen moet op achtereenvolgende tijdstippen plaats vinden en geheiligd door de afzonderlijke riten die er bij horen; 56 - de ritus van de kinderdoop moet worden aangepast aan de reële situatie van kinderen57 en bij het vormsel moet duidelijk tot uitdrukking komen dat het kind reeds in de Kerk is opgenomen en dat het hier niet gaat om een dienst tot aanvulling van hetgeen is nagelaten bij de doop van een kind; 58 - aan de gebedsuren moet weer hun natuurlijk tijdstip worden gekoppeld waarbij rekening wordt gehouden met de huidige levensomstandigheden en gebedspraktijk; 59 - gelovigen moeten na de communie van de priester het Lichaam des Heren ontvangen van hetzelfde offer. 60
52
Zie SC nr. 7, 21 en hoofdstuk I, paragraaf III
53
Zie SC nr. 59, 33
54
Zie SC nr. 59
55
SC nr. 59. Zie ook SC nr. 7
56
Zie SC nr. 64
57
Zie SC nr. 67
58
Zie SC nr. 69
59
Zie SC nr. 88
60
SC nr. 55
12
Volle en bewuste deelname vraagt verder om eenvoud en verstaanbaarheid van tekens. 61 Vandaar ook de mogelijkheid tot het gebruik van de volkstaal 62 en de ruimte voor aanpassingen aan de eigen aard en traditie van de verschillende volken. 63 D. Het vierde principe: Liturgie als bron en hoogtepunt van alle kerkelijk handelen In de liturgie wordt het priesterlijke verlossingswerk van Christus onder heilige tekens tegenwoordig gesteld. Daarom is zij met het volste recht hoogtepunt en bron van al het kerkelijk handelen. 64 - Liturgie is bron omdat de liturgieviering oproept tot geloof en boete, het onderhouden van de Geboden, de werken van naastenliefde en van apostolaat en deze tegelijk van een bovennatuurlijke werking voorziet. 65 Dat geldt ook voor het geestelijke leven en de volks devotionele handelingen. 66 - Liturgie is hoogtepunt omdat, volgens de CL de werken van het apostolaat als doel hebben om allen die door geloof en doop kinderen van God zijn geworden, te verzamelen in het midden van de Kerk om God te loven en deel te hebben aan het offer en het eten van de tafels des Heren. 67 Zoals hiervoor net opgemerkt, ook de niet-liturgische handelingen zoals volksdevoties moeten toe leiden naar de liturgie. 68 Al het kerkelijk handelen moet uiteindelijk gericht zijn op het heil van de mensen en de verheerlijking van God die, volgens de CvL, in optima forma in de liturgie zichtbaar wordt, 69 totdat de aardse liturgie overgaat in de hemelse liturgie en waarvan de kerkelijke liturgie het voorspel is. 70 Deze gedachte is in de Byzantijnse liturgie sterker uitgewerkt dan in de Romeins liturgie. 3. De context van de CL a. de institutionele context Diverse onderwerpen die in de CL aan de orde komen, zijn al voorbereid door eerdere Vaticaanse documenten. Zo komt het begrip actieve deelname in Vaticaanse documenten in 1903 voor het eerst 61
Zie nr. 34 en 50
62
Zie nr. 36, 76, 78,
63
Zie SC nr. 37-40
64
Zie SC nr. 9 .e.v.
65
Zie SC nr. 9 e.v. vergelijk nr. 2; 33, 47 e.v., 51 e.v., 59 e.v., 61, 88, 90, 104 e.v., 109-111
66
Zie SC nr. 12 e.v.
67
Zie SC nr. 10, vergelijk ook nr. 6; 9, 11, 41 e.v., 48, 106
68
Zie SC nr. 13
69
Zie SC nr. 7, 10
70
Zie SC nr. 8, vgl. nr. 2
13
in het vizier. Precies 60 jaar voor de afkondiging van de CL, wordt op 22 november 1903 het motu proprio Tra le sollecitudini afgekondigd door Pius X. Volgens Pius X moest de liturgie gezuiverd worden van alle profane invloeden opdat de gelovigen ongehinderd de ware geest kunnen ervaren in de liturgie. Die geest wordt verworven door middel van de actieve deelname aan de liturgie. Pius X spreekt over “de werkdadige deelname aan de hoogheilige geheimen en aan het openbare en plechtige gebed der Kerk.” 71 Die actieve deelname moet deels als een innerlijke actieve deelname worden verstaan, namelijk zo intens mogelijk deelnemen aan de liturgie. Pius X sluit hierbij aan bij het patristische idee van participatio (metalèpsis) wat betekent deelnemen aan wat tegenwoordig is in de vieringen van de kerk. In de authentieke versie van het genoemde motu proprio staat actuosa communicatione en niet actuosa participatio. 72 Het gaat hier dus nog niet om een onderscheiden taak voor het volk, zoals dat later door de Liturgische Beweging werd opgevat, een taak onderscheiden van de clerus in de zin van het actief voltrekken van delen van de liturgieviering. Tegelijkertijd echter formuleert Pius X wel de wens dat het volk gaat deelnemen aan de uitvoering van de gregoriaanse vaste gezangen. Hij zegt: geheel in het bijzonder zorge men ervoor het gregoriaans weer bij het volk in zwang te brengen, opdat de gelovigen opnieuw, evenals vroeger, aan de kerkelijke diensten actief deelnemen. 73 De Italiaanse versie van het Motu proprio zegt het zelfs iets preciezer, namelijk dat het gregoriaans weer door het volk gebruikt wordt. Ook uit een verslag van een audiëntie uit 1904 blijkt uit een uitspraak van Pius X dat het zijn verlangen was dat “het volk, hetwelk de unam sanctam catholicam et apostolicam Ecclesiam uitmaakt; bij de plechtigste ogenblikken der liturgie de gregoriaansche melodieën meezinge.” 74 De wens van Pius X ten aanzien van de actieve deelname van het volk aan het gregoriaans werd door Pius XI in zijn apostolische constitutie Divini cultus (1928) nader gepreciseerd waardoor het volk meer opschoof in de richting van een functie onderscheiden van die van de priester. Het begrip actieve deelname krijgt bij hem daarmee zowel een innerlijke als ook een uiterlijke functie: opdat de gelovigen meer actief deelnemen aan de goddelijke eredienst, moet de gregoriaanse zang, in zoverre hij voor het volk bestemd is, weer opnieuw in gebruik worden gegeven aan het volk. En inderdaad, het is hoognodig, dat de gelovigen de heilige handelingen bijwonen, niet als buitenstaanders of stomme toeschouwers, maar geheel en al doordrongen van de schoonheid der liturgie - .. zodat zij in beurtzang, .. , hun stem verenigen met die van priester en schola. 75 71
Motu proprio, 14.
72
Zie verder J. Lamberts, Active participation as the gateway towards an ecclesial liturgy, in C. Caspers & M. Schneiders (ed.) Omnes circumadstantes. Contributions towards a history of the rol of the people in the liturgy, Kok, Kampen 1990, 234-261, hier 248 73
Motu proprio, 17.
74
Zie Algemene berichten in GB 29 (1904) 83.
75
Zie Divini cultus, 41, nr. IX
14
Met de benoeming van Pius XII kreeg de katholieke kerk voor de derde maal een leider met belangstelling voor kerkmuziek. 76 Twee encyclieken zijn van groot belang in het licht van de CL: Mystici corporis Christi uit 1943 en Mediator Dei uit 1947. In Mystici corporis Christi wordt de actieve deelname van de gelovigen aan de liturgie erkend en theologisch onderbouwd. In deze encycliek wordt de Kerk voorgesteld als het lichaam van Christus. Tot de Kerk behoren zowel de clerus als de gelovigen. 77 Daaruit volgt voor de liturgie dat de priester niet alleen handelt, maar het volk met hem samen; de gelovigen offeren mee in de mis. 78 De gemeenschap van gelovigen met de priester wordt hier echter nog niet in de zin van algemeen priesterschap gekarakteriseerd. De encycliek stelt eerder de plaats van de ledematen van het lichaam hiërarchisch vast, d.w.z. van de gelovigen.79 De encycliek Mediator Dei is het meest omvangrijke document over liturgie dat ooit door het Vaticaan is gepubliceerd. Ter vergelijking: de CL omvat 41 bladzijden, Mediator Dei 74 in de Acta Apostolicae Sedis. Dit document wordt wel de Magna Charta van de Liturgische Beweging genoemd. De ideeën van de Liturgische Beweging werden nu volledig geaccepteerd en overgenomen door het Vaticaan. Liturgie wordt nu niet meer in wetten en voorschriften gedefinieerd maar in theologische bewoordingen: de liturgie maakt de integrale openbare eredienst uit van het mystieke Lichaam van Jezus Christus, dit is van het Hoofd en van Zijn ledematen. 80 Liturgie wordt niet als een statisch geheel gezien, maar als een eredienst die zich langzaam aan ontwikkelt en aanpast aan de behoeften en omstandigheden van de tijd. 81 Hoewel het Latijn in Mediator Dei nog gehandhaafd wordt als liturgische taal, mag de volkstaal wel worden gebruikt bij bepaalde rituele handelingen. 82 Nieuwe riten, ceremonies en formulieren die ontstaan, kunnen worden toegevoegd. 83 Tot op zekere hoogte wordt erkend dat het volk mee-offert met de priester tijdens de eucharistieviering. De grond voor dit gegeven ligt in het doopsel. Door het 76
Pius X en Pius XI hadden ervaring met het leiden van koren. Pius X had bovendien veel contacten met belangrijke kerkmusici, met name in de periode dat hij patriarch was van Venetië. Zie R. Bot, Zingt allen mee, hoofdstuk 3. 77
Mystici corporis Christi, nr. 17 en 18.
78
Mystici corporis Christi, nr. 83.
79
Vergelijk S. Schmid-Keiser, Aktive Teilnahme, Kriterium gottesdienstlichen Handels und Feierns, Teil I/II, Bern 1985, 40-41 80
Mediator Dei nr. 20
81
Mediator Dei nr. 58
82
Mediator Dei nr. 59
83
Mediator Dei nr. 60 & 61
15
doopsel worden zij “ledematen in het mystieke Lichaam van Christus” en worden zij door dit “merkteken” bestemd voor de eredienst. 84 De deelname aan de liturgie kan zowel innerlijk als uiterlijk zijn. Uitwendig door te antwoorden op de woorden van de priester in de zogenaamde Missa dialogata, door het uitvoeren van gezangen die bij de verschillende delen van het offer passen, dan wel door mee te zingen met de gregoriaanse liturgische vaste gezangen. 85 Mediator Dei is het eerste Vaticaanse document dat de deelname van het volk aan de zang in het getijdengebed wenst te bevorderen, in het bijzonder aan de vespers op feestdagen. 86 Ook wordt voor het eerst de wens uitgesproken dat religieuze volkszang moet worden bevorderd. Hiermee wordt bedoeld de niet-liturgische zang in de volkstaal. In de nrs. van Mediator Dei die specifiek handelen over de kerkmuziek worden voor het eerst historische en Bijbelstheologische uitgangspunten geformuleerd. Ik noem er een paar omdat deze uitgangspunten niet expliciet worden genoemd in de CL. Blijkbaar werden die bij het schrijven van de CL als vanzelfsprekend ervaren: - het zingen van de getijden wordt gebaseerd op Paulus en Silas die te middernacht de lof van God bidden en zingen (Hand. 16:25); 87 - het Woord Gods is de bron van de kerkelijke hymne. Door het zingen van hymnen wordt de gemeenschap deelgenoot van het Woord Gods en krijgt men indirect deel aan de eeuwigheid. Daarmee krijgt het zingen ook een eschatologische betekenis; 88 - Mediator Dei onderkent het pneumatologisch aspect van het zingen. In nr. 143 staat dat hij die getijdengebed zingt, liederen herhaalt die ingegeven zijn door de Heilige geest; - nr. 147 stelt dat het zingen van psalmen een muzikale vorm is die tot het volk behoort, met een beroep op Ambrosius (Enarrat. In Ps. 1, nr. 9); - onder verwijzing naar Augustinus wordt in nr. 148 de invloed genoemd die van de liturgische gezangen in een vesperviering kan uitgaan op de gelovigen. b. het ontstaan van de CL in de context van de liturgiewetenschap De liturgiewetenschap heeft grote invloed uitgeoefend op het Tweede Vaticaans Concilie. De liturgisten die betrokken waren bij het tot stand komen van de CL waren allen liturgiehistorici. Zonder hun studies zou Vaticanum II niet mogelijk zijn geweest. Zo werd bijvoorbeeld de vernieuwing van de eucharistie aanzienlijk vergemakkelijkt doordat men beschikte over omvangrijke studies van J. Jungmann. 89 Een tweede aspect betreft het ontstaan van de pastoraal liturgie als subdiscipline in de liturgiewetenschap. We moeten ons realiseren dat de Liturgische Beweging, die vanaf het begin van de 84
Mediator Dei nr. 87
85
Mediator Dei nr. 104
86
Mediator Dei nr. 148
87
Mediator Dei nr. 138
88
Mediator Dei nr. 142
89
J. Jungmann, Missarum Sollemnia, 2 delen, Herder Verlag, Wien-Freiburg-Basel, 1945
16
twintigste eeuw op gang kwam, sterk pastoraal was gericht. De naam 'pastorale liturgiek' werd voor het eerst gebruikt in 1920 in het handboek over pastoraaltheologie van Von Pruner 90 en vervolgens ontwikkeld door Winstersig. 91 Volgens Wintersig zou de pastoraal liturgie het liturgisch leven van de gemeenten moeten onderzoeken en zou zij moeten beschrijven: of en hoe in de meest verschillende plaatselijke, persoonlijke en culturele omstandigheden het liturgischpriesterlijke gemeenteleven kan worden opgebouwd en in stand gehouden. Die vraagstelling klinkt modern. Maar we moeten ons wel realiseren dat Wintersig daarbij uitging van een vastliggende liturgie en dat hij de pastorale weg niet anders kon zien dan als een opbouwen van de gemeente naar en door die vastliggende liturgie. c. het ontstaan van de CL in de context van de theologie van de liturgie Al in de eerste helft van onze eeuw kreeg de Liturgische Beweging aandacht voor de theologische bestudering van de liturgie in verleden en heden. Belangrijke namen in dat verband zijn L. Beauduin, M. Cappuyns, O. Casel, J. Festugière, en R. Guardini 1921. 92 Vooral door het werk van de Italiaanse benedictijn Vagaggini, Il senso teologico della liturgia uit 1957, raakte men er van overtuigd dat het van belang is om de liturgie vanuit theologische gezichtspunten te bestuderen. 93 Een systematische reflectie over de liturgie is echter niet mogelijk zonder wisselwerking met de gestalte van de liturgie zelf. Daarbij gaat het dan niet alleen om de sacramenten, maar ook om de systematische doordenking van heel de liturgie, zoals bijvoorbeeld die van het kerkelijk jaar. De verbreding van de sacramententheologie naar de theologie van de liturgie, als een integrerend onderdeel van de liturgiewetenschap, werd in gang gezet door de invloedrijke liturgist en benedictijn uit Maria Laach, Odo Casel. Hij sprak over de 'Mysterientheologie' en had daarmee niet slechts de theologie van de sacramenten op het oog, maar die van de liturgische werkelijkheid in haar volle breedte. De invloed van Odo Casel is groot geweest. Eén voorbeeld. Wanneer in de huidige liturgie in het eucharistisch gebed zijn hoogtepunt bereikt, klinken de woorden: “Verkondigen wij het mysterie van het geloof.” Deze uitdrukking, uitgesproken na de instellingswoorden zijn een weergave van de overtuiging dat het symbool van de eucharistische gedaanten van brood en wijn tegenwoordig stellen wat er in wordt gesymboliseerd. Deze symbolen hebben met werkelijkheid te maken. Vooral Odo Casel droeg ertoe bij dat men het symbool in de liturgie weer ging zien als vervuld van werkelijkheid en als iets dat de grenzen van tijd en ruimte doorbreekt. Hij zocht aansluiting bij het oude mustèrion-begrip op basis waarvan hij zijn theologie van de ‘Mysterien – gegenwart’ ontwikkelde. 90
J. von Pruner, Lehrbuch der Pastoraltheologie, I, derde druk, Paderborn 1920, 16
91
A. Wintersig, Pastoralliturgik, in: Jahrbuch für Liturgiewissenschaft 4 ( 1924), 153-167.
92
L. Beauduin, Essai de manuel fondamental de liturgie catholique, in: Les Questions Liturgiques et Paroissiales 3 (1913) 143-148; M. Cappuyns, Liturgie et théologie, in: Les questions liturgiques et paroissiales 19 (1934) 249272; O. Casel, Das christliche Kultmysterium, Regensburg 1932; J. Festugière, La liturgie catholique. Essai de synthèse, suivi de quelques développements, Maredsous 1913; R. Guardini, Uber die systematische Methode in der Liturgiewissenschaft, in: Jahrbuch für Liturgiewissenschaft 1 (1921) 97-108. 93
C. Vagaggini, Il senso teologico della liturgia. Saggio di liturgia teologica generale, Roma 1957
17
In en door het symboolhandelen, het symbool en het woord van de liturgie, komen de heilsdaden van Christus tegenwoordig. De gedachtenis, zoals deze in de liturgie voltrokken wordt, is een ‘Gegenwärtigung irgend eines göttlichen Werkes’. 94 De Mysterientheologie van Odo Casel heeft er toe bijgedragen dat men algemeen heeft geaccepteerd, dat het werkelijkheidsaspect van het ritueel in relatie staat met het heilswerk van Christus. Joseph Ratzinger omschrijft de Mysterientheologie van Odo Casel zelfs als de “misschien wel vruchtbaarste theologische idee van onze eeuw”. 95 Tot slot, in relatie tot de persoon van Odo Casel, wil ik u niet het volgende verhaal onthouden. Meer dan 26 jaar was Odo Casel priester van de Benedictinessenvan de Abdij van het Heilige Kruis in Herstelle in Duitsland. Op een zowel aangrijpende als benijdenswaardige wijze stierf hij aan een hartaanval in 1948 tijdens de liturgie van de Paasnacht nadat hij driemaal ‘Lumen Christi’ had gezongen. In die context kreeg deze gebeurtenis wel een heel bijzondere betekenis in het perspectief van zijn leven dat geheel gewijd was aan de uitleg en duiding van het Christus mysterie. 4. De receptie van de CL in Nederland in de eerste jaren (1964-1968). De Nederlandse bisschoppen hebben in meerdere brieven het Tweede Vaticaans Concilie aan de gelovigen orde gesteld. Zo richtten zij op 24 december 1960 een herderlijk schrijven tot de gelovigen, met als titel De Bisschoppen van Nederland over het Concilie. 96 Deze brief oogstte in brede kring waardering, niet alleen in Nederland, maar ook in het buitenland. 97 Na de afkondiging van de CL schreven de bisschoppen twee brieven, één gedateerd op 25 januari 1964, de beroemde vastenbrief met als titel De herontdekking en vernieuwing der liturgie 98 en één op 26 oktober 1964, gericht tot hun ‘medebroeders in het priesterschap’ . 99 De brief van 25 januari werd door velen beschouwd als het signaal tot creativiteit en experiment. In de brief van 26 oktober gingen de bisschoppen gedetailleerd in op de consequenties van de CL. De Nederlandse bisschoppen kozen ervoor om eerst de algehele context aan te geven waarbinnen de vernieuwing van de liturgie zich diende te voltrekken in de brief van januari, alvorens detailkwesties te bespreken in de brief van oktober. Opvallend is de diaconale insteek die de bisschoppen kiezen in de brief van januari. Zij stellen dat liturgie alles te maken heeft met het leven alledag. Zij opperen de vraag hoe het dienstbetoon in het leven van alle dag samenhangt met de dienst in de kerk, de liturgie. 100 In hun visie veronderstelt liturgie diaconie en diaconie veronderstelt liturgie. Daarmee plaatsen de bisschoppen de vernieuwing van de liturgie in het perspectief van de verbinding met de wereld. De 94
O. Casel, Das christliche Kultmysterium, Regensburg 1932, 1960 (2), 79
95
J. Ratzinger, Die sacramentale Begründung christlicher Existenz, Freising 1967 (2), 5
96
Zie De Bisschoppen van Nederland over het Concilie, Gooi & Sticht, Hilversum 1962; Later gepubliceerd in COV 1, 7 (1961-1962) 69-72 (I); I, 8 86-87 (II); 1, 9 93-94 (III);1, 10 107-108 (IV). 97
De brief werd vertaald in het Frans, Duits, Italiaans, Spaans en Engels.
98
Zie KA 19 (1964) 393-398
99
Zie KA 19 (1964) 1299-1306
100
Zie KA 19 (1964) 394
18
diaconale invalshoek was een nieuw geluid. Het situeerde de vernieuwing niet in de context van louter en alleen verandering van riten en van taal, maar gaf het een diepere betekenis, namelijk het herstel van de verbinding tussen leven en liturgie. De brief van 26 oktober ging in op de wijzigingen in de viering van de eucharistie als gevolg van de CL. Het betreft hier de belangrijkste besluiten van de Romeinse instructie Inter Oecumenici van 29 september 1964. Het episcopaat had besloten dat de wijzigingen zouden ingaan, - “daar waar dit na een goede voorbereiding mogelijk is” -, op 29 november 1964, de eerst zondag van de advent. Ze betreffen de invoering van de volkstaal in de “gelezen heilige mis, de gezongen heilige Mis op Nederlandse teksten” en de “Latijnse Hoogmis.” Wat betreft de zang in de twee eerst genoemde typen van misviering geven de bisschoppen aan dat zowel ordinarium als proprium in de volkstaal kunnen worden gezongen. In de Latijnse Hoogmis kunnen de lezingen en sommige gebeden in de volkstaal geschieden. Er bestonden dus vanaf 1964 drie typen van eucharistieviering naast elkaar. De bisschoppen kozen duidelijk voor een tweesporenbeleid. In een brief van februari 1965 over de teksten in de liturgie gaven de bisschoppen hun indruk weer van het proces van liturgische en kerkmuzikale vernieuwing. 101 Volgens hen was er veel lof en waardering ten aanzien van de liturgievernieuwing, maar ook teleurstelling en kritiek. De vernieuwing was een eerste aanzet. Door de vernieuwing werd duidelijk hoeveel er nog moest gebeuren. Zij waren van mening dat alleen door het gebruik van vernieuwde vormen men langzamerhand tot de beste vormen kon komen. In 1967 publiceerden de bisschoppen nogmaals een Instructie voor de priesters over de liturgie. 102 In die instructie constateerden zij enerzijds dat veel gelovigen zich echt betrokken voelden bij de vernieuwing van de liturgie, anderzijds dat er ook protesten klonken. Zij onderstrepen dat het niet gaat om een “vluchtige aanpassing en oppervlakkige modernisering”, maar om een “heldere kijk op en een zuivere beleving van de werkelijkheid. 103 In 1968 maakten zij de balans op, op verzoek van het Vaticaan. Zij noemen de pastorale voordelen die de liturgiehervorming heeft opgeleverd, zoals de meer bewuste deelname en de toegenomen belangstelling voor de geloofsbeleving. Met name wijzen zij op de vereenvoudiging van de riten waardoor de grondstructuur van de liturgie doorzichtiger is geworden. 104 Ook noemen zij de toegenomen belangstelling voor de bijbel. De invloed van de reformatie en de oecumenische bewegingen worden als gunstig beoordeeld. Als nadeel noemen zij dat er nog niet echt sprake is van een echte liturgievernieuwing, omdat het ontbreekt aan goede begeleiding aan de basis door de Nationale en diocesane commissies. Deze moesten zich te veel bezig houden met riten, voorschriften en teksten.
101
Zie KA 20 (1965) 470-473
102
Zie KA 22 (1967) 784-787
103
Zie noot 99, 785
104
Zie KA 23 (1968) 933-939, hier 935
19
Hoe verliep de receptie in de rest van Nederland? Het is moeilijk om daar een gedetailleerd van te krijgen, aangezien het aantal bronnen beperkt is. Uit een analyse van de belangrijkste tijdschriften op het terrein van liturgie en kerkmuziek lijkt het dat vooral de praktische consequenties van de invoering van de liturgievernieuwing snel centraal staan. Dat hangt vermoedelijk samen met een langzaam maar zeker afnemende belangstelling voor officiële documenten. De praktijk werd in feite niet meer bepaald door die documenten, maar ontwikkelde zich onafhankelijk hiervan. Voor een deel vormde zij een bevestiging van wat reeds in de praktijk werd toegepast. 105 We moeten ook niet vergeten dat er een groot verschil was wat betreft de strategie die in Rome werd gehanteerd. Niet alle liturgische voorschriften, regels en boeken werden in een keer veranderd. Meerdere instructies en decreten werd verordend voordat de definitieve modelboeken, de zogenaamde editiones typicae verschenen. Deze werkwijze werd zelfs uitdrukkelijk gewenst door de CL. 106 Zo verscheen de instructie over uitvoering van de CL al op 26 september 1964, maar de instructie over de kerkmuziek, Musicam Sacram, pas in 1967. De instructie over de vertaling van liturgische teksten bij vieringen met het volk in 1969, eveneens de invoering van de nieuwe lezingencyclus en de afkondiging van de nieuwe ordo missae op 9 mei 1969. In Nederland werd die ordo pas ingevoerd op 1 januari 1970. 5. De CL in de context van liturgische vorming en geloofsverdieping In diverse artikelen in de CL wordt een oproep gedaan om te werken aan de liturgische vorming en liturgiecatechese van zowel leken 107 als pastorale beroepskrachten. 108 Ik gaf net al aan dat het in de eerste jaren na het verschijnen van de CL heeft ontbroken aan goede begeleiding aan de basis door de nationale en diocesane commissies. Met de oprichting van de diocesane pastorale centra in de diverse bisdommen in de zeventiger jaren van de vorige kon die liturgische vorming meer structureel worden opgezet. 109 Met name via de structuur van de zogenaamde pastorale school werden duizenden vrijwilligers toegerust. Intussen zijn we in maatschappelijk opzicht in andere context aanbeland dan in de jaren zeventig van de vorige eeuw. Het volgen van een langlopende cursus van twee jaar of meer is geen vanzelfsprekende zaak. Ook is de tijdsinvestering afgenomen die vrijwilligers zich kunnen permitteren voor het werk in de kerk als gevolg van een hoge arbeidsproductiviteit in combinatie met een hectische beroepspraktijk en sociaal leven. De kennis van en het inzicht in het geloof van vrijwilligers die actief zijn in de parochiële praktijk, is niet meer te vergelijken met de generatie die als vrijwilliger actief was in de jaren zeventig, tachtig en negentig van de vorige eeuw. Als antwoord op de vraag hoe we de inhoud van de CL op een positieve manier aan de orde kunnen
105
106
Zie R. Bot, Zingt allen mee!, 985 e.v. Zie SC nr. 21 en 40.
107
Zie SC nr. 19, 29, nr. 35, lid 3, nr. 109 (i.v.m. de veertigdagentijd).
108
Zie SC nr. 14, 15 e.v.17, 18
109
Zie bijvoorbeeld de oprichting van het Diocesaan Pastoraal Centrum Rotterdam in 1975
20
stellen zie ik twee wegen, namelijk die van de meer structurele vorming en die van de meer incidentele vorming in het kader van initiatie. a. structurele vorming De rondgang langs de toenmalige dekenaten in de jaren 2004-2005 in het kader van de Beleidsnota liturgie van het bisdom Rotterdam 110, maakte zichtbaar hoe weinig kennis en inzicht er aanwezig is ten aanzien van de vormwetten en principes van het vieren van de liturgie in de geest van de CL. De afdeling Pastorale dienstverlening van het bisdom Rotterdam heeft daarom drie cursussen ontwikkeld die een bijdrage willen leveren aan de vorming op het terrein van liturgie catechese, van zowel parochianen en vrijwilligers als pastorale beroepskrachten. 1. Eén module voor mensen die nog niet zo lang betrokken zijn bij de katholieke liturgie: jongeren en jongvolwassenen en ouders van jonge kinderen die weer bij de kerk betrokken zijn geraakt maar er lang niet meer geweest zijn. Dit is de module ‘In het huis van mijn vader’, liturgiecatechese voor beginners. 111 Aan de orde komen onder andere: - de relatie tussen de rituelen in de liturgie en het dagelijks, het eigen levensverhaal in relatie tot de Schrift, de maaltijd als feestmaal en mystiek maal en het delen van vreugde en verdriet in gebed, thema’s die in direct verband staan met diverse hoofdstukken uit de CL. 2. Daarnaast een module voor gevorderden met als titel, 'Gods aanwezigheid vieren' voor actieve parochianen en/of vrijwilligers. In deze module wordt de liturgie uitgelegd vanuit het perspectief van de spiritualiteit. Waar gaat het ten diepste om bij sacramenten? Hoe is God tegenwoordig in het Woord? De aanwezigheid van God en de ontmoeting met God in de liturgie is de rode draad, aan de hand waarvan de orde van dienst van een eucharistieviering inzichtelijk wordt gemaakt. Naast de eucharistieviering en communieviering komt ook de aanwezigheid van God in andere vormen van liturgie aan de orde, zoals woordvieringen en gebedsvieringen. 3. Tenslotte voor pastorale beroepskrachten de module Spiritualiteit van de liturgie. In deze module worden zij uitgedaagd hun eigen spiritualiteit te verdiepen in het licht van de theologie en spiritualiteit van de liturgie. Kennis over de liturgie en de eucharistie vanuit verschillende perspectieven (theologisch, historisch) naast observaties en uitwisseling fungeren als spiegel voor de eigen liturgische spiritualiteit. De pastorale beroepskrachten doen ook inspiratie en ideeën op voor de praktijk in deze module. Naast deze drie modules zou het ’t overwegen waard zijn om nader te onderzoeken of het model van de aloude misweek, zoals dat is gepraktiseerd in de jaren tussen 1931-1967, als pedagogischdidactisch model nieuw leven kan worden ingeblazen als middel om te werken aan een beter begrip van de CL. 112 De meer dan 4100 misweken die in Nederland zijn gehouden in het kader van de liturgische vorming van parochianen, hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan de liturgische vorming van Katholieken in de eerste helft van de 20e eeuw. 110
Hoe zijt Gij aanwezig … Samenkomen om Hem te gedenken. Beleidsnota over de liturgie in het bisdom Rotterdam, Rotterdam 2003. 111
Liturgiecatechese ‘In het huis van mijn vader’, uitgave Bisdom Rotterdam
112
Zie uitgebreid hierover R. Bot, Zingt allen mee, 490-601
21
b. de incidentele vorming in het kader van initiatie De meer incidentele liturgische vorming in het kader van de christelijke initiatie is een apart probleem waarvoor de tijd nu te kort is om er diepgaand bij stil te staan. Toch wil ik daar, in het kader van de vraagstelling, een paar opmerkingen over maken. Deze thematiek stond onlangs centraal op het grote 57e liturgische congres dat ieder jaar in België wordt georganiseerd door de Interdiocesane Commissie voor Liturgische Zielzorg (ICLZ). 113 De liturgische vorming krijgt pas werkelijk gestalte als zij hand in hand gaat met de initiatie als de oorspronkelijke pedagogie van het geloof. Dat wil zeggen een pedagogie die in het model haar vertrekpunt kiest in het geleefde, gevierde en verkondigde paasgeloof van de kerkelijke gemeenschap. 114 Het gaat om catechese die verloopt volgens het ritme van het liturgisch jaar dat een eigen tijdsopvatting heeft. Die is niet lineair of chronologisch maar wel: een mysterie dat zich ontvouwt. Het volgen van een 1e Communiecursus op zaterdagmorgen in het kader van de catechetische voorbereiding op het ontvangen van de 1e H. Communie is natuurlijk prima. Maar het mee maken van de liturgie op zondag is onmisbaar als initiatie gebeuren. Daarom zou juist de viering van de zondag een knooppunt moeten zijn van initiërende liturgie en catechese: liturgie als plaats van geloofsinitiatie. Ik denk dat we langzamerhand meer moeten groeien naar een situatie waar niet louter de sacramentencatechese voor kinderen centraal staat in de aandacht van de parochie, maar meer de permanente catechese voor iedereen. Catechese is immers niet uitsluitend iets voor kinderen en iets dat je ‘moet doen’ in het kader van de voorbereiding op een sacrament. Volwassen worden en groeien in geloof is een uitdaging voor iedere christen. We zijn immers levenslang leerling in het geloof. Vandaar dat men in Vlaanderen op dit moment op tal van plekken experimenteert met een catechese die is ingebed in het leven en de liturgie van de kerk. Dat model duurt ongeveer een uur tot anderhalf uur en vindt plaats voorafgaande aan de eucharistieviering. De frequentie wisselt. Er zijn gemeenschappen die het drie tot viermaal per jaar doen. Er zijn er die het frequenter hanteren. Er zijn diverse zondagen die zich uitstekend lenen voor dit model. Zo geeft de CL in nr. 109 aan dat de veertigdagentijd bij uitstek een periode is voor liturgiecatechese. Hoe ziet het model eruit? Men begint gemeenschappelijk met een startmoment (welkom, evangelielezing, samenzang waarin in een lied het evangelie als het ware wordt verkend, een korte catechetische impuls, vervolgens interactieve catechesegroepen, leeftijdgebonden met de duur van ongeveer 45 minuten. Dan de eucharistieviering en vervolgens een gemeenschappelijk ontmoeten met koffie, versnaperingen, soep etc. De ervaringen met dit model zijn positief. Het versterkt de beleving van de eucharistie, het bevordert het gemeenschapsgevoel en er is aandacht voor kinderen en gezinnen. Deze vorm draagt bij aan een meer intergenerationele catechese. Catechese wordt zo meer een model waar niet de uitleg centraal staat, maar de deelname in mystagogische zin. De catechese wordt zo minder thematisch, maar wel zo dat leren, vieren, dienen en kerkopbouw meer geïntegreerd worden. Een catechese die verbonden kan worden in ons streven naar missionaire dynamiek. En dat is nu precies
113
Zie http://www.liturgischcongres.be/ Op dit congres waren zo’n 245 mensen aanwezig uit België en Nederland. 114
Citaat P. Malfliet (Gent) op het liturgisch congres van 29-30 oktober 2012
22
waartoe de CL ons oproept in artikel 9 en 10. Die manier van omgaan met de initiatie in de liturgie zal denk ik in de toekomst bepalend worden voor de toekomst van geloof en Kerk. 115
115
Vergelijk het motto van J. Ratzinger op de achterkaft van zijn boek Theologie der Liturgie. Die sakramentale Begründung christelicher Existenz, Herder Verlag, Freiburg i. B. 2008 (= J. Ratzinger, Gesammelte Schriften, Band 11)
23