J€ ^é^e X'S -
ï7
fe^
O ' :J-, 1
/^
i ' ' i l I i i l l l i l I i l I I I I I I I I i i i l I iiTTTTT
","l,l,!,li"
V-J-
'
''""""'"'""'"""iiNiin'niïiiiiiiniiriii'iiiiiiirniniiiiiiiViiuMiiiMiiiiiii
8b
mm
\t
DE KOLONIËN Ol» DE
. "v-
INTERNATIONALE TENTOONSTELLING
(O'O
TE AMSTERDAM, in 1883,
VO DOOK
F. W. Y AN E E D E N . Directeur oan het Koloniaal Museum te Haarlem.
o;
Il A AR LEM. TillA »"»'»"Hill
DE ERVEN LOOSÏES. 1884 r 11 r 11111111111111111 n i 111111111 u 111 u 111111111111
-e) 111 j 11111111 j 11 j 11 ! 11
iViii'iiiiiTi —
u nu nu u u u u u u u u * u " u " u " u ' u " u " u ' . .. .r».n.n..n.nrn n n n n r v n n f i n
n
U U J J J - L L L L U J J J Ll i l I I I I I '-Xö*-™ t^y
....
££>
-
g
BIBLIOTHEEK KITLV
0022 2917
b c.->
-\*>\ aqi'
ji«J5
DE KOLONIËN
INTEKNATIONALE TENTOONSTELLING TE A M S T E R D A M , in 1 8 8 3 ,
F. W. Y A N
EEDEN,
Directeur van hel Koloniaal Museum te
Haarlem.
H A A R L E M.
DE ERVEN LOOSJES. 1884 1
BERICHT.
Overeenkomstig den wensen van geachte vrienden, bied ik de losse schetsen, gedurende de Tentoonstelling in het Nieuivs van den Dag medegedeeld, met goedvinden van de Redactie, in eenigszinsgewijzigden vorm ten tweede male aan, met vriendelijk verzoek, ze niet anders te beschouwen dan als eene opwekking tot betere waardeering onzer onschatbare Koloniën.
AAN
DE N A G E D A C H T E N I S VAN
JAN HUYGHEN VAN LINSCHOTEN, VAN HAARLEM,
DEN MAN, DIE ONZEN VADEREN DEN WEG OVER ZEE HEEFT GEBAAND EN HET EERSTE UITZICHT OP DE KOLONIËN HEEFT GEOPEND,
WORDT
DT.T B O E K J E
MET DANKBARE
HULDE
TOEGEWIJD
DOOR
zijn DEN
stadgenoot SCHRIJVER.
L
Herinnering aan de Nederlandsche Jongens.
Het was in de maand Mei des jaars 1581, en de straten van Lissabon waren opgesierd met eerepoorten, beschilderd „met historiën en figueren," zij waren behangen met festoenen en kostbare tapijten; want de machtige koning van Spanje, Philips de Tweede, deed „met grooten triumph" zijne intrede in de hoofdstad van het rijk van Portugal en der Algarven, om gehuldigd te worden* als heer en koning van dat nieuw verworven gebied, waartoe de hertog van Alba hem den weg geopend had. Tegelijk met de kroon van Portugal kwamen nu ook de bezittingen en de handelsbronnen der Portugezen in de Oost-Indische gewesten onder liet gebied van den Spaansclien koning, die zich nu met recht heer der beide Indien mocht noemen. De menigte wier haat tegen den vreemden overweldiger nog overtroffen werd door hare zuidelijke zinnelijkheid en nieuwsgierigheid, was te hoop geloopen, om de ten toon gespreide pracht van liet rijkste hof van Europa te aanschouwen. Weinig vermoedde de trotsche en machtige vorst, toen hij daar, vergezeld van zijn schrikverwekkenden veldheer.
VI
Lissabon's straten in plegtigen optogt doortrok, dat in het gedrang van het volk, een blonde koopmansleerling uit het kettersche en oproerige Holland hem begluurde, die eenige jaren later een krachtigen eersten stoot zou helpen geven, om liet nu verkregen gezagvan Spanje over Oost-Indië te breken en omver te werpen. De jongeling, die daar onder het volk stond, was niemand anders dan Jan Huyghen van Linschoten, die korten tijd daarna als dienaar van den aartsbisschop van Indië, don Frey "Vincente da Fonseca, naar Goa stevende en die in het najaar van 1592 van daar in Nederland terugkeerde, om te juister ure aan de Nederlanders den weg en de middelen nader bekend te maken tot het drijven van eigen handel in de Oost-Indische gewesten. Naauwelijks vier jaren na zijne terugkomst wierpen de eerste Nederlanders, met het handschrift van de beschrijving van Portugal's Indie, door Linschoten vervaardigd, aan boord, het anker op de reé van Bantam, voor het eiland Java. DE JONGE, de opkomst Dan het
Nederlandsch
gezag in Oost-Indië, deel II, hl. 183.
HISTORISCHE TOELICHTING VAN HE OPDJiACHT.
Jan Huyghen van Linschoten werd in 1563 te Haarlem geboren. In 1579 deed hij eene reis naar Spanje en Portugal ; in 1583 voer hij in Portugeesche dienst naar Goa en bleef daar zes jaren werkzaam.
In 1594 en 1595 deed hij met Willem Barents twee reizen
naar het Noorden tot onderzoek naar een Noordwestelijken doortocht. Sedert dien tijd leefde hij te Enkuizen, waar hij in 1011 op 48jarigen leeftijd is gestorven. Zijn beide hoofdwerken zijn: Jtinerario ofte Schipvaert Oost- ofte Portugaels by Noorden
Indien,
en Voyagie ofte Schipvaert
om langs Noorwegen
enz.
naar van
Beide werken zijn nog
langen tijd daarna de standaard-reisboeken onzer zeevaarders geweest. Van het eerste zijn vertalingen verschenen in het Fransch, Engelsch, Hoogduitsch en Latijn. De door Linschoten medegebrachte natuurvoortbrengselen en merkwaardigheden zijn door Dr. Bernardus Paludanus te Enkhuizen bewaard in eene verzameling, die destijds een groote vermaard-
VIII.
heid had, ook in het buitenland, en beschreven is in aanteekeningen op Linschoten's boek. Nog prijkt op het Stadhuis te Haarlem het walvisch-kaakbeen, dat door Linschoten als herinnering aan zijn Noordsche reizen aan zijn vaderstad is geschonken en dat eene groote beteekenis heeft, omdat die reizen den weg hebben gebaand voor de zoo beroemde Nederlandsche walvischvangst, „de kleine visscherij." Wie meer van Linschoten wil weten, leze zijne levensbeschrijvingin de Vruchten
van de Rederijkkamer
de W ijng aardranken,
deel I, of nog beter zijn eigen werken. Zijn zinspreuk was: Souffrir pour
parvenir.
I. „Het daghet uit den Oosten, „Het licht schijnt
overal!"
De Nederlandsche Koloniale Afdeeling der Tentoonstelling was den len Mei, den voor de opening vastgestelden dag° gereed, en hierin heeft Nederland ten minste zijn wereldberoemde goede trouw en nauwgezetheid schitterend gehandhaafd. Te Parijs is het mode om op diners of soirees ongeveer een uur te laat te komen, al is ook de tijd der samenkomst zeer precies op de invitatie vermeld. Die onpreciesheid is een internationale kwaal, die zich ook allengs over Nederland uitbreidt. Het voorbeeld van de Nederlandsche Koloniale Afdeeling moet dus met hulde en dank worden vermeld, en ik grijp daartoe gaarne deze gelegenheid aan, voldoende'aan de vereerende uitnoodiging der Redactie van Het Memos van den Dag, om eenige schetsen van de tentoonstelling op koloniaal gebied te geven. , Noem vrij de oud-Nederlandsche nauwgezetheid ouderwetsch en bekrompen, maar denk eens goed na, en gij zult erkennen, waarde lezer —dat Nederland aan die eigenschap zijn opkomst en zijn bloei heeft te danken gehad, - - dat vooral op handelsgebied de nog algemeen erkende Nederlandsche punctualiteit en goede trouw ons kleine volk groot en machtig hebben 1
o
gemaakt, en thans nog een eersten rang geven onder de koloniale mogendheden. De Nederlandsche Koloniale Afdeeling was 1 Mei gereed. Dat zegt genoeg. Ja, er ontbraken nog wel vele bijdragen, maar dat gemis was niet te bespeuren. De zalen waren vol, uitstekend versierd, de voorwerpen met zorg en talent gerangschikt; alles even netjes en frisch en aanlokkend. Eere zij den wakkeren mannen, die aan het hoofd der Koloniale Afdeeling zoo waardig hebben getoond, dat de geest deivaderen hen bezielde. Met gemengde aandoeningen woonde ik de opening der Tentoonstelling bij. Ik houd niet van zulke plechtigheden, omdat er gewoonlijk meer schijn dan wezen in zit, —maar ze zijn onmisbaar. De opeenhooping van menschen, op zijn prachtigst uitgedost, zoo zelfs dat ze elkander aanziende, als de Romeinsche wichelaars, een glimlach niet kunnen onderdrukken, die toespraken, waarvan de meesten niets dan eenige klanken verstaan, dat woeste gedrang om eenige door geboorte, rang of nationaliteit gekenmerkte menschen zeer onbeleefd van nabij aan te gapen, — dat alles drukt mij neer, ergert mij, doch — ten onrechte — want ik doe immers ook mee! Neen, veeleer trek ik er eene leering uit: Uiterlijk vertoon moet er wezen en zal ook blijven, zoolang er menschen bestaan, — maar ook in die zaak is verbetering, ontwikkeling, beschaving noodig en in de eerste plaats : veredeling van ons schoonheidsgevoel, van kunstzin en smaak, ook in al onze openbare en bijzondere festiviteiten en plechtigheden. Daarom is de organisatie van feesten geen kleinigheid, en ik zag haar gaarne aan de hoogst ontwikkelden en meest begaafden in den lande opgedragen. Houden onze uiterlijke vertooningen wel gelijken tred met de verbazende vorderingen onzer wetenschap en de ontwikkeling van ons verstand? Mij dunkt dat de hooggeplaatste Aziaten, die de opening bijwoonden, hierover een juist oordeel zullen geveld hebben. Maar de oude Oranjezon, moedig strijdende tegen den ijzigen
3 nihilistischen Oosten-Meiwind, verlichtte vroolijk de bonte massa en de hooge witte biscuit-torens, die den hoofdingang met zijn assyrisch-perzischen voorhang bewaken ; en vooral scheen zij vriendelijk over het sierlijke gebouw in Oosterschen stijl, waar de Nederlandsche Koloniën zijn vertegenwoordigd.— Als ge geduld hebt, waarde lezer, en ik er tijd voor kan vinden, dan zullen wij dat gebouw eenige malen bezoeken en ook in de vreemde koloniën een blik werpen. De Vorstelijke Bezoekers waren heengegaan. De plechtigheid was geëindigd ; het gewone leven ving weer aan. De mariniers stonden marsclivaardig, en hun opwekkende iluitmuziek riep de oude helden-eeuwen van Nederland in 't geheugen. Het corps gewapende matrozen zat in schilderachtige houding langs den weg. In hun natuurlijke en ongedwongen pakjes maakten die flinke kerels op mij een zeer gunstigen indruk. Hun aanblik was mij een nieuwe hartsterking bij de sombere gedachten, die mij wel eens overvielen als ik dat gebouw van de Nederlandsche Koloniën aanschouwde. Ja, dat zijn je ware hollandsche soldaten! — Hoe netjes ook onze infanterie, cavallcrie, artillerie en genie , onze schutters zelfs er uitzien; zij zullen het niet kwalijk nemen als ik aan Janmaat heden den eerepalm toeken. Dat zijn de mannen, die ons de Koloniën hebben gegeven — en die ze voor ons zullen bewaren, — als wij liet verdienen. Reeds dadelijk bij het binnenkomen van het gebouw der Koloniale afdeeling, zien wij het Indisch karakter dat zoozeer van het Europeesche verschilt. Een warme tint ligt over die smaakvol geschikte groepen. Do kleuren zijn zacht, weinig schreeuwend, meer zooals de natuur ze gewoonlijk geeft. De voortbrengselen der natuur zijn met die der kunst in harmonie. Alles spreekt van een land, waar de natuur oppermachtig heerscht en de mensch met zijn beschaving slechts een onderdeel van haar is. Indië is een volkomen tegenstelling van Nederland, het land dat door kunst geworden is, door kunst behouden blijft, en waarin nagenoeg geen oorspronkelijke natuur meer te vinden is. 1*
4
0
Daarom is Indië voor Nederland zoo noodig, niet alleen om Nederland stoffelijk te bevoordeelen, maar vooral ook om een heilzame verruiming te geven aan den geest, die te midden van polders en dijken, weilanden en hakhout, slooten en hekken, vaak in angstige beklemming roept om een stukje Vrije Natuur! Wij doorwandelen de vriendelijke zalen om ons eenigszins te orionteeren , om een draad te vinden, die ons meer stelselmatig door dit doolhof zal voeren; doch de bonte menigte van zaken laat dit nog niet toe. De kostbare geweven en met goud geborduurde stoffen, de kunstig gesneden voorwerpen van hout en ivoor, smeed-, vlecht- en drijfwerk spreken van eene eigenaardige beschaving, en tusschen die schatten der kunst zien wij hier en daar ook welgelijkende beelden van de kunstenaars, voorstellingen van den Indischen mensch, van onze overzeesclie neven en nichten, van de volken met welke wij bijna driehonderd jaar in vriendschap of strijd hebben geleefd en die thans voor een groot deel aan ons gezag zijn onderworpen: de Javanen met hun kalme, goedaardige, gedienstige gezichten, den Sumatraan met zijn fiere houding en verstandige geslepen gelaatstrekken, die aan een langdurig verkeer met Arabië herinneren; den Dajak van Borneo, goedhartig, trouw, eerlijk, maar nog gebukt onder ' wreede en bloeddorstige gewoonten der halfbeschaving. Voor velen onzer is, helaas, de „Oost" nog een land, goed om koffie, suiker en tabak te leveren en bevolkt door „zwartjes," wilde menschen , die naakt loopen en er uitzien zooals de „Moriaan" op de herbergen en tabakswinkels. Voor velen onzer staat het gaan naar de Oost nog gelijk met een verbanning of uitwerping uit de samenleving, goed voor verloren zoons en lui die niet deugen willen. De lust voor de zeevaart neemt meer en meer af, en vooral het dienslneincn als „koloniaal" staat bij ons volk in diepe verachting. Kon ik hier opsommen, hoeveel waarlijk verdienstelijke mannen en edele karakters zich gevormd hebben in de rijen onzer Indische soldaten, in onzen zeemansstand, dan zouden wellicht vele
5 jongelieden bewaard blijven voor mislukking en verkwijning in hun eigen vaderland. Wat zegt ons die breede groep oude steenen afgodsbeelden met gedrochtelijke vormen? Men kan zien dat ze zeer oud zijn en eeuwen lang in den grond hebben gelegen. Zulke beelden worden in menigte op verschillende plaatsen van Java en ook op Sumatra, Madoera en Bali opgegraven, 't Zijn afgodsbeelden van de oude bewoners, behóorende tot een godsdienst die, behalve op Bali, sinds eeuwen door den Islam is vervangen. Die godsdienst is niet in onzen Archipel ontstaan, maar waarschijnlijk reeds in de eerste eeuwen onzer jaartelling door de Hindoes uit het vasteland van Indië aldaar ingevoerd. In de 7de eeuw moeten er reeds verschillende Hindoe-rijken op Java bestaan hebben. Groote steden hebben er toen gebloeid : een levendig verkeer bestond met het vasteland ; handel en scheepvaart, kunst en wetenschap bereikten toen op Java een groote hoogte, en vooral de bouw- en beeldhouwkunst stond onder de bijzondere bescherming der Hindoevorsten. In die beelden vinden we dan ook, hoewel eenigszins gewijzigd, de voorstellingen weer der oude Hindoegodsdiensten, het Brahmaïsme en daarop gevolgde Boeddhisme. Sommigen dier beelden stellen den god Siwa voor, de demonische natuurmacht, die alles voortbrengt en alles vernietigt ; hij draagt gewoonlijk een myterachtige diadeem en heeft vier armen als het beeld van geweldige kracht ; anderen verbeelden zijne vrouw Doerga, de godin des doods, meestal op een buffel gezeten; anderen den god Ganesa, hun zoon, het beeld der wijsheid en kunst met den olifantskop. De vreeselijk grijnzende monsters met de groote slagtanden en uitpuilende oogen zijn Raksasa's of booze geesten, dikwijls als tempelwachters gebezigd, gelijk onze leeuwen. Maar tusschen die monsterachtige gedrochten staat hier en daar een ander beeld met zachte, vriendelijke gelaatstrekken en met een soort van spits hoofddeksel getooid. Dat is Boeddha, de groote hervormer van den Indischen godsdienst, de
»
6 mensch, die door zelfopoffering rust en vrede bezorgde aan allen, die zijn leer huldigden, van den grootsten tot den armsten des volks. Gelijk alle edele godsdiensten, onder het volk gebracht, licht ontaardden tot beeidendienst en afgoderij, zoo was het ook' met het Brahmaïsme en Boeddhisme op Java. De dienst van Siwa, de meest zinnelijke vorm van het Brahmaïsme, heerschte daar alom en werd nooit geheel door het Boeddhisme overwonnen, ja schijnt zelfs kort voor de invoering van den Islam geheel de overhand te hebben gekregen. In de groote afdeeling, waar de boeken , kaarten , en platen over Indië zijn tentoongesteld, zult ge een rij van uitmuntende fotografiën zien van den reusachtigen tempel van Boro-Boedoer in de residentie Kgdoe op Java. Die trotsche bouwval vormt een breeden piramidalen vierhoek van ruim honderd voet hoogte, met zes terrassen, wier wanden met half verheven beeldwerk zijn versierd. De bouw van dezen tempel, het voortreffelijkste monument van het Boeddhisme op Java, wordt gesteld omstreeks de 8ste of de 9de eeuw onzer jaartelling. In de 15de eeuw begon het verval van den ouden godsdienst en de heerschappij van den Islam met den ondergang van het rijk Modjopahit. In de Tentoonstelling zijn ook afbeeldingen van den BoroBoedoer in zijn geheel, waaruit blijkt, hoe een bouwstijl, die op zinnebeeldig godsdienstige voorstellingen is gegrond, daardoor een karakter krijgt, eenheid en samenwerking der verschillende deelen, waaruit een aangename indruk ontstaat, die gunstig afsteekt bij de karakterloosheid van vele gebouwen uit andere perioden. Ook als voorbeeld van doelmatige architectuur heeft de Boro-Boedoer hooge waarde. Vergelijken wij aandachtig de versiering der Indische geweven en gebatikte stoffen met de oude Hindoe-architectuur, dan zien we een merkwaardige overeenkomst. Alleen de oude beelden zijn verdwenen en hebben plaats gemaakt voor sierlijke figuren. Want de Koran laat geen afbeeldingen van menschen of diei'en toe, en zoo is door den invloed van de
7 Mohammedaansche leer de eigenaardige stijl der Javaansche kunstvlijt geboren. Onze oppervlakkige beschouwing heeft ons dus heden geleerd , dat „de Oost" reeds een tijdperk van beschaving heeft gehad, toen onze voorvaderen nog half in de barbaarschheid verzonken waren, en dat de zoogenaamde „zwartjes" een geschiedenis hebben, rijk aan gebeurtenissen en overleveringen, innig samenhangend met die van het Arische of Indo-Germaansche ras, waartoe wij behooren.
II.
Gij zegt: Nationaal Belang zonder voordeel kan voor den koopman en den land-ontginner geen drijfveer zijn. Welnu: hier is Nationaal Belang en — hier is wat te verdienen.
In het midden van een der zalen staat een eenvoudige loket-kast, niet ongelijk aan die, waarin- op de spoorwegstations de plaatskaartjes bewaard worden. In elk der meer dan 200 loketten ligt een stukje onoogelijke bruine zelfstandigheid met een papiertje beplakt. De meeste bezoekers loopen die kast voorbij, want zij schittert niet door kleuren of sierlijkheid. Maar dit bescheiden uiterlijk spreekt van een degelijke gehalte. Niet minder dan 418 monsters g'tah-pertja en 96 monsters gom-elastiek, allen uit Nederlandsch-lndië, zijn daarin door de zorg van den Heer Hoofd-Inspecteur van den post- en telegraafdienst in Ned. Indie tentoongesteld.1) Zoo er een echt nationaal product door Nederlandsch-lndië wordt geleverd, dan is het de g'tah-pertja. Gutta-percha zegt de Engelschman ; wij gebruiken liever den Maleischen naam g'tah (gom) en Pertja (Sumatra). Sumatra-gom dus. Maar ook Borneo, Riouw, Banka, Celebes leveren deze nuttige grondstof. Nederlandsch Indië is de voornaamste voorraadschuur der G'tah-pertja voor den wereldhandel. ]
) Deze monsters bevinden zich thans door de welwillende beschikking der Regeering in het Koloniaal Museum te Haarlem.
!) Dat we nog veelal den naam van gutta-percha bezigen, is veroorzaakt door gedachtelooze navolging van de Engelschen. Want de Engelschman spreekt dien naam goed uit, en bij onze uitspraak is er een onnatuurlijke en boekjes-naam uit ontstaan. Zoo volgen wij ook de Engelsche schrijfwijze in »Penang", dat de Engelschman zeer juist aldus spelt omdat hij »Pinang" uitspreekt. Zoo hebben wij, waarschijnlijk van de Portugeezen, den boekjes-naam »Amboina" overgenomen in plaats van den eenvoudigen en waren naam »Ambon". Zoo zouden wij waarlijk van de G'tah-pertja afdwalen op de taalkunde. Doch neen ; in die verbastering der Nederlandsche spreektaal ligt de treurige waarheid, die ook uit al ons doen en laten blijkt, namelijk dat wij op den weg zijn om onze oorspronkelijkheid te verliezen. Nederland, dat eenmaal door zijn vrijheidszucht geheel Europa voorging, wordt meer en meer eene — slechte kopie van het buitenland. Ik spreek ditmaal niet over onze Yachtclub, tramways, café's, wandelpieren, cheques, maar ik kom terug op de g'tah-pertja. De g'tah-pertja is het gestolde melksap van een boom, de Dichopsis Gutta, behoorende tot de familie der Sapotaceeën, een der kolossale woudreuzen van de bosschen op Borneo en Sumatra. De inlandsche naam op Borneo is Njatoe, op Sumatra Balam. Er bestaan vooral op Borneo vele verscheidenheden, wier melksap een meerdere of mindere goede hoedanigheid bezit. Dit melksap vloeit uit insnijdingen , die in den bast worden gemaakt en wordt door de inlanders verzameld, gekookt en als een taaie lederachtige stof in den handel gebracht. Op Borneo wordt het meeste g'tah-pertja gewonnen door de Dajaks, die in groote gezelschappen, dikwijls van honderd man, maandenlange tochten in het binnenland ondernemen om dit voortbrengsel te ontginnen. Om het melksap te verkrijgen, hakken zij de boomen eenvoudig om, kerven den bast op verschillende plaatsen en vangen het melksap op in aarden vaten, kokosdoppen of groote bladen. Het koken geschiedt in groote ketels. De geheele bewerking is zeer ruw en het product daardoor
10 minder zuiver dan het bij eene meer doelmatige en wel overlegde bereiding zou zijn. De geheele ontginning is een roofbouw op groote schaal. De Dajaks behalen met hun ijver slechts een gering voordeel, en staan buitendien aan vele gevaren bloot, want onder hen heerschen nog de bloedige veeten, die in de middeleeuwen en vroeger ook onze voorvaderen steeds in staat van oorlog deden leven. De bloedwraak, die bij ons voorgeslacht slechts door den ijzeren arm van machtige wetgevers kon worden uitgeroeid, is bij hen nog in volle kracht en geeft aanleiding tot een eindeloozen stammen-oorlog. De wijze waarop die oorlog gevoerd wordt is merkwaardig. De naam »koppensnellen" heeft geen verklaring noodig. De afgehouwen hoofden der vijanden zijn het schoonste zegeteeken, en het drinken uit de schedels der verslagenen geschiedt er op de afschuwelijkste wijze. Doch ook alleen en voor eigen risico gaat de Dajak uit kopsnellen, en deze vorm is een volksgebruik, waarbij de jonge man bij zijn intrede in de maatschappelijke wereld de bewijzen levert van zijn behendigheid en moed. Eenige koppen gesneld te hebben, van wie dan ook, is de beste aanbeveling voor den jonkman bij zijn aanstaande bruid. In de binnenlanden van Borneo zijn dan ook de meeste huizen met gedroogde schedels op staken versierd. En toch zijn de Dajaks een goed slag van menschen. Eerlijk zijn zij in hooge mate; goedhartig en gastvrij ontvangen zij vreemdelingen, en de Europeaan heeft gewoonlijk niets van hen te vreezen, als hij eenigszins hun gebruiken eerbiedigt en met beleid met hen omgaat. En waar het aan ons Nederlandsch gezag gelukt is het koppensnellen uit te roeien en den Dajak te bewaren voor den verpestenden invloed van het Maleisch geboefte, dat zich vooral in de kustlanden ophoudt, is hij werkelijk een voorbeeld van arbeidzaamheid en huiselijkheid. Men achte daarom den invloed van ons gezag op Borneo niet gering, 't Is een kolossaal land, maar de invloed van een enkelen Europeaan kan daar uitgebreide landstreken
Il
regeeren. Nog te weinig worden de verdiensten erkend van velen onzer Oost-Indische Regeeringbeamten, die daar op afgelegen posten, alleen te midden van natuurvolken, de zachte en heilzame wetten der beschaving trachten in te voeren. Dikwijls wordt gesproken van onze dure verplichtingen jegens de inboorlingen — maar als men eens goed wist, wat het Nederlandsch gezag reeds op Borneo heeft uitgericht, dan zou men wel erkennen dat de Indische bezittingen niet, zooals sommigen meenen, te groot voor ons zijn — maar dat zij ons gegeven zijn als een vruchtbaar veld te bearbeiding, ook in zedelij ken zin, om geluk en vrede te stichten onder de menschen. De g'tah-pertja-ontginning levert thans voor Nederland bijna geene voordeelen op; verreweg de meeste g'tah wordt uit Borneo naar Singapore verzonden en komt op de Engelsche markt voor een waarde, die in de laatste jaren zelfs zes milioen gulden heeft bedragen. Ook hierin is Nederland zelfs in zijn eigen bezittingen door Engeland overvleugeld ; niet door gebrek aan middelen, maar door gebrek aan geestkracht om in het onmetelijk gebied van Indië nieuwe bronnen van volkswelvaart op te sporen. Dat doen de Engelschen ; dat hebben ze getoond door de vestiging op Serawak op Borneo's Westkust, en voor twee jaren door de oprichting der North-Borneo-Company in het noordelijkst gedeelte van het kolossale eiland. En als wij niet ijveriger worden, zal weldra geheel Borneo ons ontfutseld worden, alleen door onze eigene werkeloosheid. De g'tah-pertja-ontginning is een roofbouw op groote schaal. Duizende boomen worden jaarlijks omgehouwen, want voor een pikol g'tah rekent men dat ongeveer 100 boomen moeten geveld worden, en het tijdstip schijnt dus niet ver meer waarop deze nuttige en meer en meer toegepaste grondstof zal zijn uitgeput. Door mannen van ondervinding is bewezen, dat de g'tahpertja ook door aftapping kan verkregen worden zonder dat de boom sterft, en dat de boomen zeer goed kunnen worden aangeplant en betrekkelijk snel groeien, zoodat men na 10
12 jaren reeds het melksap in eenige hoeveelheid zou kunnen winnen. Degelijke en voortgezette proeven met die aanplanting zijn echter door ons nog niet genomen. Zeer zeker zou de g'tah-pertja-boom op Borneo, S u m a t r a , Riouw, Banka en ook op Java welig tieren, als men slechts de geschikte terreinen wist uit te kiezen en de aanplanting niet aan inlanders alleen overliet. Van onwaardeerbaar nut zal daarbij zijn het vestigen van proeftuinen in de hoofdplaatsen van het Nederlandsch gezag. Hierin zijn de Engelschen ons ook al ver vooruit; doch op dit onderwerp kom ik later terug. 1 ) De gom-elastiek, door de Engelschen zoo eigenaardig India Rubber genoemd, wordt op gelijke wijs als de g'tah-pertja verkregen, uit verschillende boomen, waarvan de meest bekende, de Ficus elastica, bij ons als sierplant wegens zijne groote glanzige lederachtige bladen algemeen geacht is. De Engelschen zijn druk bezig, in hunne overzeeschebotanische tuinen proeven met deze boomen te n e m e n , vooral met de zoogenaamde Para-gom-boomen, die de beste soort leveren en in Brazilië inheemsen zijn. De gom-elastiek van Borneo wordt verkregen uit een slingerenden heester, wiens dikke stammen buitengewoon veel melksap leveren. Het product is bij do Engelschen als Borneo-Rubber bekend. De inlanders noemen het G'tah Gitaan en G'tah Soesoe en de wetenschappelijke naam dier heesters is Willughbya. De eenvoudige loketkast wijst ons op drie plichten, die Nederland heeft te vervullen, wil het zijn plaats op koloniaal gebied handhaven: 1°. meerdere waardeering van Borneo; 2°. zorg dat de G'tah-pertja en de Gom-elastiek op den duur en in toenemende mate door onze koloniën geleverd worden, en 3°. opwekking van onze handelaren om deze producten meer en meer in Nederland in te voeren en aan onze nijveren om de bewerking daarvan op groote schaal te beproeven. ') "Volgens het jongste Koloniaal Verslag der Regeering worden thans in 's Lands Plantentuin proeven genomen met de cultuur van G'tah-pertja-boomen en is een deskundige naar Sumatra gezonden tot een nader onderzoek. Een verblijdend bericht!
III. Als de ware
slavernij was afgeschaft,
bloeien en Nederland
een groot Rijk
zon
Suriname
zijn.
Het wandelen langs eene Tentoonstelling geeft altijd een eigenaardige vermoeienis. Niet het lichaam, maar de geest wordt vermoeid; wij zien te veel op eens en zien daarom eigenlijk niets. Enkele zaken maken indruk op ons, maar te veel afleiding weerhoudt de bestendiging van dien indruk en daardoor de onderwijzing en ontwikkeling van ons verstand, die nooit vermoeien. Wij zijn als het kind dat haastig de bladen van zijn prentenboek omslaat en eindelijk, door den overvloed onverschillig, zich verveelt en het prentenboek wegwerpt. Wie zoo eene tentoonstelling bezoekt, deed wijzer thuis te blijven, want hij valt in een onverzadelijke zucht naar verscheidenheid van zeer kort en oppervlakkig genot, en gevoelt zich ten laatste even vermoeid en onvoldaan als het kind, dat zij n boek wegwerpt, of de toerist, die niet aan zijn eigen oogen, maar aan zijn Baedeker vraagt wat hij zien moet. Gij zijt vermoeid van al de bonte schatten van het Oosten en rust een wijl op de breede divans bij de zacht klaterende fontein in den sierlijken Moorschen binnenhof, 't Is er warm, maar dat hoort zoo bij eene voorstelling der tropische gewesten. Doch eer uwe oogen toevallenen hetTentoonstellingsplan uwe handen ontglipt, volg mij een poosje en verlaat het Oosten om een kijkje te nemen in het Westen, in het
14 „Occident", waar de zon ondergaat, in die verre gewesten over de zee, waar in lang vervlogen eeuwen de oostersche verbeelding zich de woningen der gelukzaligen dacht. Nederlandsen West-Indië is op onze Tentoonstelling uitstekend vertegenwoordigd, vooral wanneer we de inzendingen hier vergelijken met die op vorige wereldtentoonstellingen. Te Parijs in 1878 was slechts een zeer kleine en onvolledige verzameling, die in de verte geen denkbeeld gaf van den onuitputtelijken rijkdom dier door de natuur zoo gezegende landen, helaas door den mensch „mit seiner Qual" van een aardsch paradijs zoo vaak tot een hel gemaakt. Reeds dadelijk boeien ons de prachtige vlinders, de schelpen, de modellen van visschen , de vruchten, de schitterende vogels. Er is een vlinder, wiens onbeschrijfelijk blauwe metaalglans ons geheimzinnig aantrekt, als kwam hij werkelijk uit het land van eeuwige jeugd en schoonheid; er zijn vogels, wier gloeiend en toch niet hard, niet schreeuwend rood ons overtuigt, dat de poëzie der natuur oneindig ruimer en heerlijker is dan alle menschelijke kunst. Maar wc zijn geen goden, en ons is het niet gegeven, langer dan een oogenblik te vertoeven in de zaligheid van het reine aanschouwen : „Es schwinden, es fallen Die leidenden Menschen, Blindlings von einer Stunde zur a n d e r n . . . . " Werken moeten we, in het zweet van ons aanschijn, en de heerlijke gestalten der natuur omwerken tot prozaïsch brood, tot kleederen en tot al het speelgoed, dat de mensch zich heeft geschapen tot genot, omdat hij het edelste genot, de reine aanschouwing, met zijn kindsheid heeft verloren. In Suriname is hard gewerkt en veel „dagelijksch brood" voortgebracht onder het ijverig beheer onzer wakkere vaderen. Zeer groot is het aantal deftige Nederlandsche familiën, die hare deftigheid en welvaart voornamelijk aan Suriname te
»
H
«
15 danken hebben, niet aan het Suriname van heden, maar aan dat van voor honderd en tweehonderd jaar. Maar kleeft aan die welvaart niet het bloed en het zweet der arme negerslaven, vraagt ge met een bedenkelijk gezicht? Och, lieve lezer, dat onderwerp is tot vervelens toe behandeld , en de slavernij is in onze koloniën voor goed afgeschaft. Maar val uwe voorvaderen nu niet te hard. „Slavernij" is een leelijke naam, en het verkoopen van menschen, het straffen met de zweep zijn dingen, die in onze maatschappij niet meer geduld worden. Maar de Europeaan, hoe arbeidzaam en gehard , is tot den veldarbeid in de Tropische gewesten niet geschikt. Hij heeft daarvoor menschen van ander ras noodig en vond die voorheen in de Afrikaansche negers. Bij die negers heerschte en heerscht nog de slavernij van oudsher. De verschillende stammen leven met elkaar in oorlog en de wederzijdsche gevangenen zijn slaven, voornamelijk bestemd om bij groote feesten op gruwelijke wijze geslacht te worden ter eere van den grooten Negergod. De overgang van negerslaven in handen der Europeanen was dus voor de eersten eer eene verbetering van toestand, en op de plantages, waar zij goed behandeld werden, hadden zij werkelijk een voor hun ras dragelijk en onbezorgd leven. De neger is wel een „mensch", maar toch niet geheel als wij. Hij is kinderlijk, onbezorgd, weinig vooruitziend, altijd onder den indruk van het oogenblik; hij heeft bepaald behoefte aan gezag, aan leiding, hoe vaderlijker en ernstiger hoe beter. Hij is lui van natuur, en als hij door zachten dwang tot arbeiden wordt genoodzaakt en verder onbekommerd met zijn gezin leven kan, is hij veel gelukkiger dan wanneer hij volkomen gelijk gesteld wordt met den Europeaan. De afstammelingen der voormalige slaven in Suriname zijn thans vrij, en zwerven als Boschnegers in de wildernis. Zij arbeiden voor zich zelven niet meer dan hoog noodig is en zijn tot gewonen vrijen arbeid op plantages niet te bewegen. Om nu in de behoefte aan werkkrachten te voorzien , moeten met groote kosten Chineesche of Oostindische
16 inboorlingen (Koelies) worden aangevoerd, meerendeels door tusschenkomst van Engelsche ondernemers. ') Die Chineezen en Koelies worden niet verkocht, maar „gehuurd" voor een bepaalden tijd, om dan naar verkiezing naar hun land terug te keeren. De wet zorgt voor hunne rechten en waarborgt ze tegen mishandeling. Op deze wijze worden thans in Suriname weder eenige plantages bearbeid, maar de oude bloei der kolonie is op verre na niet teruggekeerd. Niet alleen de afschaffing der slavernij was de oorzaak van het verval, maar vooral de ongelukkige neiging der plantagebezitters in de vorige eeuw om, zoodra zij hun koetjes op het droog hadden, naar Nederland terug te keeren en het beheer hunner bezittingen aan zaakwaarnemers over te laten. Deze zorgden natuurlijk in de eerste plaats voor zichzelven en lieten eindelijk de plantages aan haar lot over. „Het oog des meesters maakt het paard vet." Dat vergeten wij thans ook te dikwijls. De voortbrengselen der plantages zijn thans voornamelijk cacao en suiker, en we zien daarvan ook fraaie monsters op de tentoonstelling. Voorheen werd vooral koffie gebouwd, doch die cultuur is zeer in verval ; ook katoen wordt hier en daar gekweekt en voor tabak is de bodem zeer geschikt ; doch het schijnt dat de cacao tegenwoordig de meeste voordeelen belooft. De cacaoboom (Theobroma Cacao) is een middelmatig hooge boom met fraaie groote bladen en vruchten, ongeveer zoo groot als een kleine komkommer. Hij groeit alleen in vruchtbare warme landen en eischt veel zorg, vooral ter bewaring tegen ongedierte. De zaden der vrucht, de cacaoboonen, leveren het bekende geurige deeg, waarvan chocolade wordt bereid. De Surinaamsche cacao is wellicht niet zoo algemeen geacht als die van Brazilië en Venezuela, doch evenwel zeer bruikbaar en vatbaar voor veredeling. ') De te Amsterdam gevestigde Vereeniging voor Suriname heeft zich in den laatsten tijd zeer beijverd voor een directen invoer van Chineozen.
17 Verschillende meelsoorten zijn tentoongesteld, bereid uit bananen, arrowroot (Maranta arundinacea), taaijers (Arum , zoete cassave (Manihot Janipha), bittere cassave (Manihot utilissima), broodvruchten (Artocarpus incisa) en Pataten (Batatas edulis). Deze meelsoorten worden veel door de boschnegers tot eigen gebruik gewonnen; ook van haar uitvoer kan voordeel voor den handel worden verkregen. De verzameling modellen van inlandsche vruchten van papier, door den heer Mattes vervaardigd, verdient zeer de aandacht. Zij geeft een goed denkbeeld van den rijkdom van gewassen, die tot een nuttig gebruik kunnen bestemd worden. De oorspronkelijke bosschen bevatten nog een ongekenden schat van voortbrengselen, die voor ontginning en cultuur geschikt zijn. Ik noem slechts het rek met parapluie-stokken, die, waarschijnlijk van een palmsoort afkomstig, recht, sterk en zeer bruikbaar schijnen. De industrie vau wandelstokken is, geloof ik, in ons land nog niet inheemsch. In de winkels zien we uit het buitenland ingevoerde wandelstokken tegen hooge prijzen te koop, doch meestal van Europeesch hout gemaakt. Zoowel Nederlandsch Oost-Indië als Suriname kunnen de schoonste rottans en andere kleine palmsoorten voor wandelsto kken leveren, en de bewerking zou vele handen bezig kunnen houden. Te Londen bestaat een wandelstokken-fabriek met ongeveer '200 arbeiders. De Surinaamsche woudboomen leveren uitstekende houtsoorten, waarvan vele door haar fraaie kleuren voor meubels geschikt zijn. Zij zijn hier door een groote verzameling flinke monsters vertegenwoordigd. ») Een allergewichtigst voortbrengsel van West-Indië is de olie, die uit verschillende zaden en vruchten kan gewonnen worden, en met het oog op vele industriën een groote toekomst heeft. Vooral de cultuur van grondnoten of aardnoten (Arachis hypogaea) is in de tropische landen zeer aan te bevelen. De nijverheid der inlanders van Suriname is vertegenwoor*) Deze monsters, ruim 180 in getal, bevinden zich thans in het Haarlemsen Museum. 2
18 digd door de eigenaardige dikbuikige en nauwhalzige kruiken met hare bruinroode versiering, door het vlechtwerk van verschillende plantenvezels en de beschilderde en met graveersel versierde kalebas-schalen. Ook zag ik zeer nette waaiers van de roode en blauwe vederen van Ara-soorten gemaakt, en kleedingstukken met borduursel en kralen grillig versierd. De Indianen en Boschnegers hebben veel aanleg tot kunstvlijt en knutselwerk. Die aanleg wordt grootendeels in de hand gewerkt door hun zucht tot gemakkelijke rust. Zoo was het ook bij ons in de middeleeuwen, toen de werklieden meer ieder in zijn eigen huis en voor zichzelven arbeidden; de aanleg tot snijden in hout en ivoor was toen veel grooter, en de gewrochten uit dien tijd wekken nog onze bewondering als voorbeelden van talent en geduld. De groote nijverheid, het fabriekswezen, is hierin doodend geweest voor de kunst. Doch wij wenschen geen vroegere toestanden terug. Wat wij wenschen is, dat ons jonge geslacht zijn aandacht niet alleen vestige op Oost-Indië, maar ook op Suriname — een land met een belangrijk verleden, maar ook met een veel belovende toekomst. De ontdekking en toenemende ontginning der goudvelden in de kolonie heeft een nieuwe periode in het leven geroepen ; de uitvoer neemt langzaam weer toe, de kans om „fortuin te maken" is er gewis even groot als in Noord-Amerika, waar velen onzer jonge landgenooten gaan worstelen om een bestaan. De vreemdeling lacht ons uit, omdat wij bij hem om brood komen vragen en ons eigen onmetelijk gebied over het hoofd zien. Daarom : Op naar de Oost ! maar ook op naar de West ! jeugdige zonen van Nederland. Zorgt dat beiden behouden blijven als ons rechtmatig erfdeel, en dat ook voor Nederland de woorden des dichters waarheid worden : „Orient und Occident Sind nicht mehr zu trennen."
IV. Wilt ge den inlander onderwijzen, waarheid.
geef hem natuur en
Van onze vroegste jeugd hebben wij Nederlanders vooral smaak en aanleg gehad om vreemde landen en volken te leeren kennen. We zijn met Robinson Crusoe groot geworden en het leven in de wildernis was onze ideale wereld. — Jammer dat die aanleg bij de meesten onzer op later leeftijd verloren ging, dat de veelbelovende knoppen zich niet tot bloemen ontwikkelden en dat het meerendeel onzer would-be Robinsons zijn geëindigd met prozaïsche baantjes in onze stille provinciesteden. — Hun vooral raad ik aan, de Tentoonstelling te bezoeken , en ik ben zeker dat een wandeling langs het gebouw der Koloniale Afdeeling hun weer terug zal brengen in de droomen hunner jeugd. De kleine kampong ter zijde van het gebouw is een kostbaar stukje „natuur en waarheid" bij de min of meer opgesierde voorstelling, die wij binnen de gebouwen zien. De woning uit de Padangsche bovenlanden doet ons denken aan een schip op palen. De versiering is karaktervol en natunrlijk en in overeenstemming met de schuin opgaande lijnen en de spitsen van het dak. De fraai geteekende randen en lijsten getuigen van kunstzin en bewijzen dat de Suma tranen niet alleen leven om te eten en te drinken, maar ook een hooger roeping kennen. „De mensch kan van brood alleen niet leven." Die spreuk blijft waar, zoolang er menschen zijn, en niet straffeloos wordt daartegen gezondigd. Waar de mensch 2*
20 zijn kunstzin verliest, waar hij onverschillig de vierkante troostelooze steenen hokken bewoont, die in lange kazerneachtige rijen onze groote steden ontsieren, daar daalt hij beneden het dier, dat naar eigen aard zijn eigen woning bouwt. De woning der Sumatranen staat op palen, een bouworde, oorspronkelijk bestemd om voor de overstroomingen der rivieren te beveiligen. De benedenruimte wordt gebruikt als bergplaats en stalling voor huisdieren, vooral kippen, wier talrijke aanwezigheid iets huiselijks en gezelligs aan de woning geeft. Het inwendige is niet ruim en in verschillende slaapplaatsen afgedeeld. Ook aan de versiering van die slaapplaatsen is veel zorg besteed. Bij den ingang zit een forsche levende haan op een hangenden stang evenals een papegaai. Dat is een vechthaan, want de Sumatranen zijn liefhebbers van hanengevechten. Hun strijdhanen hebben groote waarde en worden tot den kamp voorzien van scherpe stalen sporen, die de eigenaar zorgvuldig in fraai gesneden bamboe-kokertjes bewaart. Die hanengevechten geven tot allerlei spel en weddenschap aanleiding en zijn dikwijls als een verderfelijke uitspanning gebrandmerkt. Zeker, een haan is een gevoelend wezen, en de Sumatraan heof< niet in van Alphen gestudeerd: „Wie dat ik nimmer smart zie dragen;" maar wie de groote wedrennen in Europa heeft bijgewoond, zal moeten erkennen dat wij hem eigenlijk niets te verwijten hebben. Zoo is het ook met het spel. De Inlander is daarvan een hartstochtelijk minnaar en offert er alles voor op. Onze spelen zijn edeler; het vormen van combinaties met 52 verschillende grootheden en de wiskunstige berekeningen met ivoren ballen op groen laken zijn meer overeenkomstig onze beschaving, doch in beginsel staan wij nog niet veel hooger dan de zoon deiwildernis. De Atjehsche woning, die inwendig weinig van de Padangsche verschilt, betreden we met gemengde aandoeningen. Een lier en dapper volk woont in die huizen en wacht steeds op een Nederlandschen Wolseley. /
/y
a
*
:
,,...-
Mr*/ct-A,
2d Vriendelijk lacht ons de woning uit de Preanger Regentschappen toe, met het inlandsche vrouwtje aan haar weefgetouw. Die vrouw vertegenwoordigt onze moedertjes aan het spinnewiel, die haast tot de antiquiteiten zullen behooren. Rustig arbeidt ze voort en slaat weinig acht op de verschillende wijzen van aangaping, haar door de bezoekers vereerd. Ook op Java zullen de spinnende en wevende huismoeders eerlang wel tot de merkwaardigheden behooren. Plet weven en het batikken of kunstig verven van een kleedje kost veel tijd, dikwijls maanden arbeid, en de fabriekmatig gemaakte kleedjes worden goedkoop. De Javaan zal meer geld verdienen door^ zijn arbeid in de culturen en hij zal zijn kleedjes koopen; f maar dan houdt ook de huisarbeid en de kunst bij de vrouwen op, even als dit sedert meer dan eene eeuw bij ons liet geval is geweest. Waarschijnlijk zal men dan ook de Javaansche vrouwen leeren, om tot heil harer ziel eenige uren daags op de piano te tjengelen of mooie prenten te copieëren (hetgeen bij ons nog veelal voor teekenkunst doorgaat). In de groote open loods van inlandsen maaksel, dicht bij den ingang van het gebouw der Koloniale Afdeeling, is een belangrijke verzameling houtsoorten tentoongesteld, zoo ik meen afkomstig uit de Residentie Kediri ; flinke stammen , half doorgezaagd en blokken, die geschikt zijn tot proefnemingen. Als we bedenken dat Europa ongeveer '25 bruikbare houtsoorten telt, dan begrijpen we eerst de verbazende weelde der tropische natuur, die duizende houtsoorten levert, waarvan vele nog slechts bij inlandsche namen bekend zijn. Nu is het waar dat niet al deze soorten voor de nijverheid geschikt zijn en vele alleen voor brandhout dienen, maar het onderzoek van alle bekende soorten is noodig om eindelijk te kunnen uitmaken, welke de voorkeur verdienen. Het Djati- of Tekhout, dat ook in het gebouw door fraaie monsters is vertegenwoordigd, is vrij algemeen bekend. Het is afkomstig van een zwaren boom met groote ronde bladen, die op Java voornamelijk in den Oosthoek en verder op Sumatra en eenige andere eilanden en in Voor- en Achter-Indië
22 in het wild groeit. De boom (Tectona grandis) behoort tot de familie der Verbenaceëen, dezelfde waartoe de fraai gekleurde Verbena's onzer perk j es behooren , een verwantschap, die op de samenstelling van bloem en vrucht is gegrond. Zijn stam kan een hoogte van meer dan 30 Meter en een kolossalen omvang bereiken, zoodat planken van 1 Meter breed niet zeldzaam zijn. Gewoonlijk echter is de groei min" of meer bochtig en vertakken de stammen zich reeds op geringe hoogte '. In het droge jaargetijde verliest de Djati zijn blad en zien de bosschen er met die afgevallen bladen en bladerlooze takken troosteloos uit. Dan staan echter tusschen de Djati andere boomen met schitterende oranjeroode bloemen (Butea frondosa, inl. Plosso) in vollen bloei en vergoeden eenigszins den dorren aanblik. De. Djati-boom is de eenige die door onze Regeering in 't groot op Java wordt gekweekt en tot bosschen aangelegd, die het benoodigde voor 's lands dienst in Indië leveren. Naar Nederland wordt uit Java direct weinig Djati-hout aangevoerd. Het meeste, dat vooral in den scheeps- en rijtuigbouw hielte lande wordt gebruikt, is afkomstig uit Britsen-Indië, en wordt door tusschenkomst van Engeland ingevoerd. Behalve de Djati-boom zijn er in Ned. Indië vele houtsoorten, die vooral in de bijzondere streken, waar zij wild voorkomen, met voordeel zouden kunnen worden aangekweekt. Zoo groeit op Borneo overal een ijzerharde, zware houtsoort, Oenglin of Belian genoemd (Eusideroxylon Zwagerii), die algemeen voor huigbouw en vaartuigen wordt gebezigd en als Borneosch ijzerhout bekend is. De Dajaks makeirvan dit hout dunne platen (sirappen), die zij voor dakbedekking gebruiken en die' onverslijtelijk zijn. Een met zorg gebouwd huis van dit hout kan, volgens vertrouwbare mededeeling, 100 jaar blijven staan. Aan de lucht blootgesteld, wordt het zoo zwart als ebbenhout. 1
Zie het verdienstelijke werk: De Djati-boomen op Java, door J. W. II. Cordes.
23 Er zijn verschillende soorten, die als ijzerhout bekend staan, o. a. Nagasari (Mesua ferrea), waarvan de welbekende harde donkerbruine piekstokken afkomstig zijn, die door zeevaarders of militairen nu en dan uit Indië worden meegebracht, het kajoe Besi (Intsia ambonensis), het Merbou (Intsia palembanica) en het het Nanihout (Nania vera). Een der schoonste woudboomen van West-Java is de Raa (Altingia excelsa), een boom van meer dan 50 Meter, met zuilvormigen witachtigen stam en wijd uitgespreide kroon, die ook voortreffelijk hout levert. Voorheen was die boom het sieraad der bosschen van de berghellingen in Buitenzorw en de Preanger Regentschappen. Thans ziet men hem daar weinig meer, tengevolge van het ondoelmatig uitroeien door de inlanders. Over het algemeen verminderen de wilde bosschen op Java gaandeweg, om plaats te maken voor cultuur, maar ook voor eindelooze woeste vlakten met Alang-Alang-gras of Glaga, eene soort van wild suikerriet (Saccharum spontaneum) begroeid, waarin tijgers huisvesten en een onvruchtbare eentoonigheid heerscht. Het behoud der bosschen is vooral noodzakelijk voor de gebergten, omdat zij een gelijkmatigen toe- en afvoer van water verzekeren. Waar de bosschen op de gebergten zijn uitgeroeid, heersenen droogte en onvruchtbaarheid, afgewisseld door plotselinge en vernielende waterafstroomingen, die wijd en zijd het land verwoesten en op Java onder den naam „bandjir" zoo gevreesd zijn. Tot de fijnere houtsoorten behooren het zonnehout of Angsana (Pterocarpus) der Molukken, het Ambonsch wortelhout met de fraaie vezelachtige figuren, afkomstig van de breede uitwassen onder aan den stam van een Pterocarpussoort, het beroemde ebbenhout (Maba Ebenus) en het Sandelhout (Santalum album) welke beide niet in groote afmetingen voorkomen , het Kajoe gaboes (Alstonia scholaris) voor zeer lichte voorwerpen, en het gevlekte hout (Kajoe pellet) van de Kleinhovia hospita, een geelachtig hout met zonderlinge zwarte vlekken en figuren. De inlanders achten dit hout zeer hoog
24 en hechten aan die figuren een bijgeloovige beteekenis. Het dient hun vooral voor het maken van hun 'kris-scheeden en piekstokken. De meest vereerde boom in Ned.-Indië is de Waringin of Wringin (Ficus Benjamina), na verwant aan den heiligen Baniaanboom (Ficus religiosa) der Hindoes. Die boom heeft een verbazenden omvang van stam en kroon en uit zijne takken dalen luchtwortels neer, die op den grond gekomen, nieuwe stammen vormen. Zoo vormt een een enkele boom somtijds een geheel bosch. De Waringin wordt op de verzamelpleinen in de kampongs en op alle plaatsen, die in zekeren eerbied staan, gevonden en in waarde gehouden.
Y.
Het Boek der Planten is een kostelijk boek. Het ligt voor allen open en wie er in leest, wordt bewaard voor veel kivaad.
Het is een kenmerk van onzen tijd, dat de menschen niet meer opgewassen schijnen voor de kolossale instellingen, die zij zelven of hunne voorgangers hebben tot stand gebracht. Het oude sprookje van den toovenaarsleerling en den bezem wordt nu en dan waarheid. Onlangs hoorde ik een landgenoot, die in Indië lang gewoond heeft, beweren, dat ons koloniaal gebied te groot is en moest beperkt worden, omdat een behoorlijk bestuur niet mogelijk was. Heeft de man gelijk, dacht ik, dan zou daaruit volgen, dat Nederland zijne Koloniën voor een groot deel zou moeten verkoopen. Hoe kan een klein land van vier millioen zielen een gebied beheerschen, dat meer dan half Europa in oppervlakte' gelijk komt ? Schande over den Nederlander, die deze vraag ernstig meent, die daardoor een bewijs geeft van kortzichtig eigenbelang, van zwakheid en gemis aan geestkracht. Helaas, eenmaal heeft Nederland reeds zulk een bewijs van onvermogen gegeven, door den afstand der bezitting van de Afrikaansche kust. En de straf voor die zwakheid is niet uitgebleven. Engeland heeft gelijk gehad den ontaarden mededinger de taak op te dragen van koddebeier, om zijn vaarwater in Oost-Indië schoon te houden.
MaBBMBHMMBMH
26 Nog altijd zijn er landgenooten, die meenen dat Nederland zonder koloniën onafhankelijk zou blijven bestaan, dat er voor Nederland grooter belangen zijn dan de koloniale, dat de rol van Nederland als wereldstaat is uitgespeeld, en wij ons moeten scharen onder de banieren van Amerika, Engeland of Duitschland. Indië is de kurk waarop Nederland drijft. Aardige vergelijking, maar toch niet geheel juist. Want ik beweer dat Indië geen „kurk" en Nederland geen nachtpitje is. Doch nemen wij een oogenblik de juistheid der vergelijking aan, dan voeg ik er bij : De olie is opgebrand ; het pitje begint te spatten, de kurk schroeit olie, olie, in Godsnaam olie, of het lampje gaat uit! En olie is er, meer dan genoeg. Er is een' instelling in Ned.-Indië, wier overwegend belang slechts door weinigen wordt gewaardeerd, een instelling, die, gegrond op de natuurwetenschap, bestemd is om zegen en welvaart te verspreiden over den geheelen Archipel, om Javaan en Maleier nieuwe bronnen van bestaan te geven en aan Nederland duizendvoudig terug te geven de bescheiden onkosten, die het krenterig en schoorvoetend aan het onderhoud van die instelling heeft toegeworpen. Ik bedoel 's Lands Planlentuin te Buitenzorg. Gevestigd onder de regeering van Willem I, door den hoogleeraar Reinwardt, uitgebreid en verbeterd door den onvergetelijken Teysmann, is de tuin te Buitenzorg thans een der schoonste tuinen der wereld, een aardsch paradijs, dat eiken bezoeker met de heerlijkste indrukken van den tropischen plantengroei vervult en eene onuitputtelijke herinnering achterlaat. Daar ziet men op een betrekkelijk klein gebied, onder de bescherming van het paleis van den Gouverneur-Generaal, de boomen, planten en bloemen uit den geheelen Archipel in sierlijken aanleg, breede lanen en kolossale groepen bijeen. En behalve door den oppervlakkigen indruk op het gemoed, spreekt die tuin ook tot den denkenden geest.
^
27
De Buitenzorgsche tuin is niet, gelijk onze tuinen, opgevuld met veelkleurige, niets beduidende pronkerige kweekbloemen, in massa's tot sterren, halve manen en confituurtaarten vereenigd - waarbij, men alleen kan uitroepen : „heel aardig;" — maar hij leert ons de onuitputtelijke vormen kennen, die de natuur in hare geheime werkplaatsen bereidt, hij leert ons in die vormen den invloed van bodem en klimaat, de eerste beginselen van de zoo boeiende Geografie der Planten, — hij leert ons ook de onwaardeerbare stoffen kennen, die de planten voor onze huishouding kunnen opleveren en die wij moeten ontginnen, zullen wij voldoen aan onze verplichtingen jegens het volk, dat altijd roept om brood. Maar het volk vraagt meer dan brood; het vraagt ook „pret." De Romeinsche Keizers wisten dit zeer goed. 't Zou onzen Westerman nooit gelukt zijn, Natura Artis Magislra te maken tot de kostbare parel aan „Amstels kroon," ja, tot een der schoonste, zoo niet den schoonsten zoologischen tuin van Europa, indien hij daarin niet ook aan „Pret," die almachtige Godin des volks, een ruime plaats had gegeven en vele altaren gewijd. — Ja, onze Internationale Tentoonstelling zelve zou zonder haar niet mogelijk zijn geweest. Werd ook in 's Lands Plantentuin te Buitenzorg aan haar geofferd, zeer zeker zou die tuin bij het volk in Indië nog in veel hooger achting staan; maar tot heden staat daar alleen het beeld der Wetenschap, vijftig jaren trouw bewaard door den diep betreurden Teysmann, die van tuinmansjongen tot den aanzienlijksten rang in de wetenschap is opgeklommen, en thans waardig gehuldigd door zijn opvolgers, de beeren Treub en Burck. Dank zij hunne zorgen en de medewerking van Prof. Suringar, is 's Lands Plantentuin op de Tentoonstelling uitmuntend vertegenwoordigd door verzamelingen van gedroogde, doch zeer fraai opgemaakte planten en monsters van de voortbrengselen die zij opleveren.
28 In de eerste plaats vermeld ik de verzameling van gedroogde nuttige en merkwaardige planten met de daarbij behoorende vruchten en producten, in breede lijsten gevat, en zoo duidelijk ingericht, dat de beschouwer met een oogopslag (en dat is wat waard in onzen tijd) den vorm der plant en haar nut voor den mensch kan waardeeren. Die verzameling schittert niet door kleuren; bij haar kan men moeielijk zeggen „heel aardig," — bij haar geen sprake van „pret;" maar beproef eens, waarde man van „het voor zelfregeering rijpe volk," tien of twaalf dezer gedroogde schilderijen goed te bezien en te lezen wat er bij geschreven staat. De Latijnsche namen zullen u misschien terugschrikken, maar er is Hollandsch bij ; onthoudt dat of schrijf het op, en thuis komende zult gij een eigenaardig genoegen hebben (veel langer en blijvender dan „pret") , als gij lezende in uw dagof weekblad over indigo, kruidnagelen, kaneel, notenmuskaat, katoen, koffie, suiker, u de droge schilderijen der Tentoonstelling herinnert en u levendig voorstelt hoe de boomen en planten er uitzagen, die deze producten leveren, en dat die boomen en planten groeien in de Ned'erlandsche Koloniën , millioenen menschen brood verschaffen en duizenden uwer meer bevoorrechte landgenooten hebben rijk gemaakt. Maar gij meesmuilt wellicht,. zeggend : Wat denkt hij nu wel van mij? Dat wist ik allemaal reeds op school, — en onmiddellijk komen u de wandkaarten voor den geest, waarop groote, grijnzende apen, walvisschen, suikerbieten, struisvogels, kokospalmen, winterkoninkjes, tarwe, krokodillen en miereneters in gezellige eendracht srmenwonen en nog steeds het verstand der lagere-schoolbezoekertjes verbijsteren. Ga dan nog eens naar de Tentoonstelling, „man des volks," en aanschouw twaalf andere schilderijen : Daar hebt gij de kapok, een hoogen boom, met bladen die als de vingers der hand geplaatst zijn, witte bloemen en harde, lichtbruine, van boven en onder puntig uitloopende vruchten. Die vruchten bevatten het zachte witte pluis, dut bij groote massa's verzameld, in balen gepakt, als kapok in
29 den handel komt en gebruikt wordt om uwe bedden, kussens en meubelen op te vullen. De zaden tusschen het pluis worden afzonderlijk verzameld en leveren een gele uitmuntende olie, die voor lampolie en vele andere doeleinden dienstig is. De kapokboomen worden veel langs de wegen geplant, en daar zij meestal zeer recht opgroeien, gebruikt men ze in Indië als levende ielegraafpalen. Daar hebt ge den Oepasboom van Java, voorheen zoo berucht wegens zijn giftige eigenschappen. Reeds een kort verblijf onder den boom zou doodelijk zijn voor den onvoorzichtigen reiziger. Thans is bekend dat de boom wel een scherp en giftig sap bevat, doch voor 't overige bruikbaar hout levert en een sterken vezelachtigen bast, die uitgeklopt en gedroogd, een natuurlijk weefsel vormt. Hctsap wordt voor pijl ver gift gebezigd. De Benzoë-boom is beroemd wegens de welriekende hars, die uit insnijdingen in den stam wordt opgevangen en in vierkante blokjes in den handel komt; de Damraarboom, die de fraaie doorschijnende dammarhars voortbrengt, tegenwoordig vooral een zeer gewaardeerd handelsartikel ; de Ramehplant, een soort van netel, wier vezels bij groote sterkte tevens zoo fijn zijn, dat men daaruit stoffen kan maken, in qualiteit van het grofste zeildoek tot de zachtste zijde; de Sirih- of Betelplant, behoorende tot het pepergeslacht, en wier bladen met kalk en tabak het voor den inlander onmisbare opwekmiddel leveren, — dat, hoe walgelijk — in beginsel niet van ons tabakpruimen verschilt; de Cocaplant, die in Zuid-Amerika dezelfde roeping vervult en waarvan de bladen, naar men beweert, als kauwsel zoo opwekkend werken, dat de Peruaan daardoor dagen lang de vervelendste marsenen kan volhouden. Die Cocaplant, waarvan een paar fraaie exemplaren in het plantenhuis der tentoonstelling te zien zijn, wordt in Peru in het groot op plantages gekweekt, en hare bladen hebben wellicht ook in Europa een toekomst als middel tegen asthma en mogelijk ook als opwekmiddel voor de soldaten bij aanstaande Europeesche oorlogen.
yV' r
30
ir
De Ki boenaga (Calophyllum), een kolossale, prachtige boom, met lederkleurige, glanzend groene bladen en tallooze welriekende witte bloemen, groeit in den geheelen Archipel en op vele eilanden der Zuidzee. Zijn hout is fraai gevlamd en voor meubelen zeer geschikt ; de bast levert een hars en de vruchten een olie, die door de inlanders als geneesmiddel tegen uitslag wordt gebruikt. De Mangkoedoe (Morinda citrifolia), een boom aan de meekrap verwant, levert in zijn wortelbast een roode kleurstof, die in Indië algemeen tot het verven van kleedjes wordt gebruikt. De Cardamomplant wordt om hare aromatische en veel gebruikte zaden in Indië algemeen gekweekt; de Eucalyptus of gomboom, een reuzenboom uit Australië, tiert in sommige streken van Java goed; zijn gom is koortswerend en door zijn snellen groei en grooten omvang is hij uitnemend geschikt om voor de gezondheid schadelijke uitdamping van den bodem te voorkomen en dus dienst te doen als gezondheidsboom. Eindelijk zien wij de Hopea fagifolia, een grooten boom, uit wiens vruchten door de inlanders een vet bereid w o r d t , dat onder den naam Minjak Tangkawang uit Borneo in Singapore wordt uitgevoerd. Dat vet is van groote waarde in de huishouding en de nijverheid, zoowel voor kaarsen als voor machinesmeer. 1) Al deze nuttige planten en nog vele andere leert de inzending van 's Lands Plantentuin ons op de Tentoonstelling kennen — al is 't dan ook als droge raummiën. Wie ze goed wil leeren kennen, die moet naar Indië gaan. 's Lands Plantentuin is de beste leerschool. De kennis der Planten wordt door ons volk niet genoeg gewaardeerd. W i e onze veldbloemen onverschillig voorbijgaat, hoe zal hij belangstellen in den nog slechts ten deele bekenden rijkdom van de Indische plantenwereld? i
) Volgens eene mededeeling van den Heer Pierre, Directeur van den Plantentuin te Saigon (Cocliincliina), is het aantal boomen van de familie der Sapotaceeën, wier vruchten bruikbaar vet leveren, zeer groot.
31 Er is veel zoogenoemde wetenschap, die het hoofd bezwaart, doch de wetenschap der natuur verruimt het hoofd : wij leeren beter zien eu helderder oordeelen, en de Indische ambtenaar zoowel als de planter zullen er hun voordeel mee doen. In de Engelsche koloniën zijn en worden vele botanische tuinen opgericht als middenpunten van studie en onderzoek naar de waarde der plantaardige voortbrengselen. Reizigers bezoeken alle deelen dei' kolonie en brengen de gevonden schatten naar den tuin. Zoo deed ook eens Teysmann voor Buitenzorg. Maar die tuin is de eenige in Ned. Indië, en in Suriname, met een niet minder rijken plantengroei en een verbazend vruchtbaren bodem is geen plantentuin ! — En toch is de kennis der planten de eerste schrede tot het openen van vele bronnen van volkswelvaart. Waar de wetenschap door de regeering wordt beschermt, daar zal het volk haar eerbiedigen. Al begrijpt het de waarde niet van de wetenschap om haar zelfs wil, toch zal het de practische resultaten begrijpen, — vooral het Indische volk, dat de planten veel beter kent en veel meer liefheeft dan het onze. Zoo zal een geest van vrede worden gekweekt en de inlander ons bestuur' dankbaar waardeeren. Doch over de plantentuinen heb ik mijn laatste woord nog niet gesproken. In elke groote plaats, ja zelfs in elke gemeente van Nederland moest er een zijn.
xvuk
VI. De Natuurwetenschap
is de grootste kracht van een
koloniale natie.
Als men een eindweegs door de middengalerij van het hoofdgebouw heeft gewandeld, ziet men voor zich' een groote schilderij, voorstellende een blauwe zee en een groen land met boomen en bergen en vele teekenen van menschelijke bedrijvigheid. Die schilderij heeft meer waarde als uithangbord dan als kunstwerk, en dient met verschillende producten, waaronder kolossale stukken mahonie- en geelhout, tot aankondiging van een landbouwonderneming in de baai van Nipe op het eiland Cuba. Wij zijn hier in de spaansche koloniën, die in dit middenvak en de zijgalerij rechts door haar voortbrengselen zijn voorgesteld. Op de wereldtentoonstelling van 1878 te Parijs was Spanje goed vertegenwoordigd, doch van de Spaansche koloniën was daar weinig of niets te zien. Te Amsterdam is het juist omgekeerd. Van Spanje zelf niets dan een massa wijnsoorten ' en eene uitmuntende voorstelling van het kunstige inlegwerk van gouddraad op ijzer, een echt nationaal vak van kunstnijverheid. Dit is wel een van de vakken, waarin het handwerk bezwaarlijk door fabriekswerk in die volkomenheid zal kunnen verdrongen worden. Onbegrijpelijk is de handigheid, waarmee die Spaansche (eigenlijk Baskische) werkman het teere gouddraad in de bevalligste lijnen onafscheidelijk aan het ijzer weet te hechten, en zijn kalm geduld bewijst ons
33 dat de zuidelijke naturen in sommige 'opzichten meer voor rüstigen huisarbeid geschikt zijn dan de noordelijke. Het eenige waarover de man nu en dan een stille klacht uit, is dat door de voorbijgangers de vloer zoo wiebelt. De voortbrengselen van zijn arbeid zijn duur, maar toch niet te duur als kunstwerk. De tentoonstelling der Spaansche koloniën is eenvoudig, maar netjes gerangschikt en van goed gehalte. Zij omvat de producten van de eilanden Cuba en Portorico in West-Indië, de Filippijnsche eilanden in Oost-Indië, en het eiland FernandoPóo bij de westkust van Afrika. Deze koloniën zijn afzonderlijk voorgesteld door grondstoffen, natuurvoortbrengselen en nijverheid, en bare verzamelingen staan onder het bestuur van bijzondere commissiën. Een groote verzameling houtmonsters beslaat bijna de geheele oppervlakte langs een der zijwanden. Die houtmonsters, van Portorico afkomstig, zijn net bewerkt, half gepolitoerd en van wetenschappelijke en inlandsche namen als ook van opgave der hoogte en middellijn van den stam voorzien. Tot toelichting liggen daarbij twee groote herbaria met uitmuntend gedroogde takken, bladen en bloemen. Vooral het herbarium van de Inspectie van het berg- en boschwezen verdient bezichtigd te worden. Ook met kleuren geteekende afbeeldingen van planten versieren den wand, en vooral wat de Filippijnen betreft, kan men zien, dat het boschwezen en de kennis van nuttige planten daar zeer ter harte worden genomen. Dit blijkt vooral uit het boekje van Sebastian Vidal y Soler, den verdienstelijken directeur van den botanischen tuin te Manilla, getiteld: Resena de la' Flora del Archijoelago Filipino. Dit boekje, te Manilla gedrukt en een voorbeeld van nette typografische uitvoering, bevat een beknopt overzicht van den plantengroei der Filippijnsche eilanden, behandelt achtereenvolgens: I, het algemeen karakter van den plantengroei, in verband met de nabijliggende landen, met een statistieke lijst van familiën en geslachten; II, opgave over de botanische aardrijkskunde van den Archipel, boschflora, 3
34 landbouwllora, enz., met korte bijzonderheden omtrent elke plant. .Dit alles, in 61 bladzijden saamgevat, vormt een kostbaar handboekje, ook zeer bruikbaar voor Ned. Indië, omdat er veel overeenkomst in beide flora's heerseht. Zulk een boekje van Ned. Indië behoort nog steeds tot de vrome wenschen ! Midden in de galerij verheffen zich twee fraaie piramiden van schitterend witte, glanzige, lange vezelstof, op voetstukken van dik kabeltoirw. Die vezelstof is de Manilla-hennep r afkomstig van een banaan- of pisangsoort (Musa textilis), die op de Filippijnen zeer veel gekweekt wordt, en uit wier bast. door eenvoudige uitklopping van het celmoes, de vezel wordt bereid. Zeer groote hoeveelheden van die stof worden jaarlijks uit de Filippijnen uitgevoerd, meest naar de Londensche markt, en de bereiding neemt evenals de vraag steeds toe. Doch de ondernemers zien reikhalzend uit naar een geschikt werktuig om de vezel in 't groot te bereiden. Het kabeltouw is waarschijnlijk van een Agave (Pita) gemaakt, die veel in WestIndië, ook in onze Koloniën voorkomt, en op dezelfde wijs bewerkt wordt. Een dikke en zeer lange Rotan-stengel, die rondom de zoldering is opgehangen, spreekt van den woesten strijd in den tropischen plantengroei. Die lianen zijn nog heel wat anders dan ons klimop met zijn vriendelijk en huiselijk groen doof. Als zij eens een boom hebben aangegrepen en omwonden, dan heeft deze voor altijd zijn vrijheid verloren. Zijn keten valt niet af voor hij zelf in benauwden dwang is dood gekwijnd. Had Jean Paul ooit zulk een boomenmoordenares gezien, hij zou de teedere heldin van zijn Hesperus zeker niet Liane genoemd hebben. De wereldberoemde Havana- en Manilla-tabak en sigaren zijn slechts ,door weinig verzamelingen vertegenwoordigd, zoodat het groot belang van dit artikel niet genoeg op den voorgrond treedt. De oorzaak, waaraan de echte Havana-sigaren haar fijnen geur te danken hebben, schijnt in hoofdzaak te liggen in de zuivere en keurige bewerking. Op Havana is het sigarenmaken
35 een kunst en geen louter handwerk. Ook hier blijkt de geschiktheid van zuidelijke rassen voor rüstigen, met tact uitgevoerden huisarbeid. De binnenbladen moeten geheel vrij zijn van steeltjes en adertjes, en de sigaar wordt afgewerkt als op de draaibank. Terecht heeft men daarom een school voor sigarenmakers te Havana gevestigd. Die school staat onder toezicht der Regeering en levert aan de fabrikanten werklieden op een contract voor een zeker aantal jaren. Het moreel gehalte der sigarenmakers is echter op Cuba zeer laag, en moeielijkheden met het werkvolk zijn daar aan de orde van den dag. De tabaks-cultuur in Manilla schijnt thans een betere toekomst tegemoet te gaan. De tabak is reeds in de lGde eeuw op de Filippijnen ingevoerd; doch de cultuur verkreeg eerst groote uitbreiding sedert de gouverneur José Vasco y Vargas onder de Regeering van Karel III van Spanje haar tot een Rijksmonopolie maakte. Deze instelling „Estaneo" kwam na de overwinning van groote bezwaren tot stand, en gaf in het laatst der vorige en het begin van deze eeuw aan den Staat groote voordeelen, waardoor Spanje o. a. werd in staat gesteld tot den oorlog tegen Napoleon. Nog in 1854 was de productie van sigaren op de Filippijnen niet minder dan 573 millioen, waarvan 132 milliocn werd uitgevoerd. Toen ontving Spanje nog 135 millioen pond tabak voor de régie; doch van dien tijd af'verminderde de opbrengst door onhandige maatregelen van de Regeering. Weldra echter verwacht men de afschaffing van het Rijks-monopolie en daarmede een nieuw tijdperk van bloei voor de koloniale tabakscultuur. De klacht over uitputting der tabakslanden, die in onze Oost-Indische bezittingen van zoo groote beteekenis is, schijnt in Cuba en Manilla niet overwegend te zijn, doordat steeds voor behoorlijk bemesting gezorgd wordt. Dit is mij ten minste mondeling door een der Commissarissen van de Spaansche Koloniën medegedeeld. Rijst, koffie, suiker en cacao zijn in talrijke monsters uit 3*
36 al de Spaansehe Koloniën vertegenwoordigd. Van de Filippijnen is een belangrijke verzameling mineralen tentoongesteld, waaronder goud-, ijzererts, vulkanische gesteenten en zwavel ; van Portorico phorphorzure kalk van het naburig eiland Mona, die als rots-guano tegenwoordig een zeer belangrijk uitvoerartikel van de West-Indische eilanden is geworden. Een bekend artikel van uitvoer is ook de Guayava, een soort van confituur van de vrucht der Psidium Guava, die zoowel in Oost- als in West-Indië groeit. De kleederdrachten der inlanders worden door levensgroote beelden voorgesteld, en eenige groote albums metfotografiën geven een denkbeeld van de landschappen en stadsgezichten om en in Havana en Manilla. Vooral die van Manilla van Van Camp zijn zeer bezienswaardig. De nijverheid is vertegenwoordigd door modellen, toelichtende de toepassing der verschillende houtsoorten van Cuba voor het maken van geschut-affuiten en draagbare vuurwapens, door weef- en vlechtwerk van de inlanders en door een uit een boomstam uitgeholde kano. Talrijke boekwerken, meerendeels zeer net uitgevoerd, geven een overzicht van de literatuur over de tentoongestelde gewesten, en behalve op het reeds genoemde boekje over de flora der Filippijnen, vestig ik de aandacht op een zeer beknopte beschrijving van het eiland Portorico, die tot voorbeeld voor dergelijke korte overzichten kan worden aanbevolen. Beknoptheid, bondigheid, is de eisch des tijds, ook in beschrijvingen van de koloniën. Wij Nederlanders vooral lijden op dit gebied en op menig ander aan breedsprakigheid. Woorden zijn slechts hulpmiddelen,—de lovende gedachte, het zuivere beeld — daar komt het op aan. In 't algemeen maakte liet overzeesche Spanje op mij den indruk van een toenemenden geest van wetenschap en onderzoek : het wetenschappelijk gedeelte is met voorliefde behandeld. De algemeene catalogus draagt blijken van heldere opvatting en gezond overleg.
37 Kunnen wij voor onze koloniën iets van de Spanjaarden leeren? Onze koloniën zijn veel grooter; zij tellen zeker driemaal meer inwoners dan de Spaansche. In Spanje zijn de koloniën volkomen gelijk gesteld met de provinciën in het moederland. Zij worden op dezelfde wijs geregeerd a s Provincias Ultramarinas" (overzeesche provinciën). Onze kolomen hebben veel grooter beteekenis als bronnen van welvaart voor het moederland. Waarom kunnen wij ze ook met tot provinciën maken en als een groot geheel beschouwen met het moederland? . Spanje en Nederland hebben beide een roemrijk verleden. Zij vertegenwoordigden eenmaal twee lijnrecht tegenoverstaande beginselen - de monarchie en de republiek in baaimeest sprekenden vorm. Zij hebben eenmaal met elkander een reuzenstrijd gestreden, - thans zijn zij sinds lange ,aren goede vrienden. De geest der vrijheid is meer en meer m Spanje doorgedrongen, - en die fiere natie met haar j m sten blik, haar edele vormen, haar koel verstand, gaat zeker onder de banier der wetenschap een nieuwe toekomst tegemoet.
VIL Een nijver volk wanhoopt nooit.
Niet overal is het even druk en woelig op de tentoonstelling. Op sommige plaatsen is een onophoudelijk gedrang, zooals bij de diamanten en in de »Galerie du Travail", maar er zijn ook eenzame stille, plekjes, waar slechts nu en dan een enkel wandelaar afdwaalt, 't Is als in een groote stad. De Tentoonstelling heeft haar Kalverstraat, haar Heerengrachten, haar eenzame buitenwijken. Gelijk de grootste rijkdom eener stad niet altijd huist in de drukste buurten, waar het meest schittert van buiten, maar veeleer in de rustige wijken, waar de kapitalisten wonen, zoo ook hier. In de Fransche afdeeling der middengalerij ziet ge links een front van Majolica met het borstbeeld van Frans I (zoo ik meen). Achter dat front ligt een zijgalerij; doorloop die tot het einde, en gij zult komen in de stille buitenwijk der Fransche Koloniën. De Fransche Kolonien zijn voor een groot deel voorgesteld door de voortbrengselen uit liet plantenrijk, net en zorgvuldig in stopllesschen bewaard en op groote stellaadjes en langs den wand gerangschikt, houtmonsters en enkele voortbrenselen van nijverheid. Deze uithoek doet denken aan een groote drogisterij, en zeer weinig bezoekers blijven er langer dan eenige minuten om weder terug te keeren naar de oogver-
39 blindende massa's van glas en aardewerk, weefsels en snuisterijen, die de aangrenzende ruimte vullen. Alleen een kolossale opgezette Gorilla boeit het doortrekkend publiek. Ik heb mij zeer vermaakt met ongemerkt de gewaarwordingen te bespieden die dit dier bij de bezoekers opwekte; ik zag hooghartige verachting, pijnlijke spotternij, schaamvolle verbazing, half verloochend familie-zwak; maar het vermakelijkst waren'zij, die trotsch voorbij stapten, in zichzelven zeggende : »Wat heb ik met hem te doen; ik ken dien mensch niet." De Fransche Koloniën vormen een uitgespreiden kring rondom de aarde en grootendeels in het gebied der keerkringenIn Azië eenige bezittingen in voor- en achter-Indië, Pondichéry en Cochinchina, in de Indische Zee de eilanden Réunion, Mayotte, Nossi-Bé en Se. Marie de Madagascar; in Afrika de kustlanden van de Senegal en Gabon, in Amerika Fransch Guyana en de eilanden Martinique, Guadeloupe, St. Pierre en Miquelon, in Oceanië (of Polynésie) Tahiti en nieuwCaledonie. Algérie, als een overzeesche provincie, wordt met tot de eigenlijke koloniën gerekend. De producten van Pondichéry vertoonen veel overeenkomst met die uit Nederl.-Indië. Van de 100 houtmonsters noem ik vooral de Acacia arabica, die ook ik onze Oost uitstekend groeit, looistofhoudendenden bast en fijn en sterk hout en kostbare gom levert, en daarenboven dienen kan voor de cultuur van het lak-insect, waaraan, zooals men weet, de 200 gewaardeerde verfstof, stok- of stiklak en de schellak te te danken zijn. >) Bij de looistoffen zag ik een Casssia-bast(C. Tora) gebezigd om indigo-blauw te fixeeren, bij de gommen de bekende wierook (Boswellia thurifera). Vooral de verzameling gommen en harsen is rijk en leerzaam, en de opgaven van namen en afkomst getuigde dat zij niet door onkundigen was bijeengebracht. Bij de vezelstoffen zag ik de bekende Rameh en een J ) Sedert de Arabische gom meer en meer in prijs stijgt kan de cultuur van dien boom niet genoeg worden aanbevolen vooral ook voor Zuid-Afrika.
40 andere vezel (Urtica heterophylla), Kapoksoorten, vele Malvaceeën en vooral het zijdeachtig pluis van Asclepiadeeën , waarvan Beaumontia grandiflora door schitterenden glans uitmunt. Van Cochinchina waren 130 houtsoorten tentoongesteld, waaronder zeer fraaie donkerbruin gevlamde monsters. Uit deze kolonie komt de Gutte-gom (van Garcinia Morella) en een andere soort, die een groene kleur geeft. Onder de zeer talrijke producten van allerlei aard zag ik rhinoceroshuid en ohfantssnuiten voor lijm en als voedingsmiddel, een Strychnos Gaultheriana, als middel tegen »la lèpre et la rage", een nieuwe en rijkelijk gevende caoutchoucsoort (Parameria), een soort van plantaardig paardenhaar van een palm (Oncosperma filamentosa). Zeer leerzaam is de verzameling van Nieuw-Caledonië. Dat door de bannelingen zoo gehate land is rijk aan natuurvoortbrengselen. De natuur is er schoon; het karakter van den plantengroei vertoont overgang tot Australië. Veel boomen van de familie der Myrtaceeën met smalle en kleine harde bladen, waaronder de Eucalyptus of gomboom en de Melaleuca, en van de pijnboomen de Araucaria. De houtsoorten van Nouméa zijn zeer fijn en vast van weefsel. Ik telde 81 monsters, waaronder een zeer fraai notenachtig hout (Euphorbia Cleopatra), de fraai gevlamde Flindersia Fournieri en een reukhout (Santalum australicum). De Bankoelnoten (in Ned.-Indië Kgniiri) van Aleurites triloba, worden in de meeste Fransche koloniën gekweekt en leveren een algemeen geachte olie. Van mineralen was hier tentoongesteld het Garnieriet, een silicaat van nikkel en magnesia en grasgroen van kleur als malachiet. De kopra is een handelsartikel dat tegenwoordig snel in waarde toeneemt. Het is de in de zon gedroogde kern van de kokosnoot, die naar Europa wordt verzonden voor het fabriceeren van olie. De kokosolie werd vroeger in Indië bereid en in vaten verscheept, maar stond dan aan bederf bloot. Nu wordt de kern der vrucht in stukken geslagen,
41 in de zon gedroogd en los in de schepen geladen. Als de drogerij behoorlijk heeft plaats gehad, blijft de olie in de kern bewaard en wordt er in Europa uitgehaald. Oceanië verzendt reeds sedert jaren voor millioenen aan kopra; ook uit de Britsche koloniën wordt veel verzonden. In Nederlandsch-Indië is men in den laatsten tijd ook kopra gaan exploiteeren, doch nog in geringe hoeveelheid, en de bereiding der olie uit dit product schijnt hier nog niet bekend te zijn. De ontwikkeling en de voortvarendheid van de Franschen in de ontginning hunner Koloniën zijn voor ons in vele opzichten beschamend. Nederland komt altijd achteraan. Geestkracht is er genoeg bij sommige landgenooten, maar die geestkacht wordt verlamd door omslachtige en belemmerende formaliteiten op Koloniaal gebied. In Nederland vergeet men te veel dat de wet is om den mensch en niet de mensch om de wet. Bergen kostbaar papier worden jaarlijks vermorst aan nutteloos ambtgeschrijf ; onwaardeerbare uren gaan verloren in eindeloozen woordentwist, in commission en section — en toch komt er zoo weinig tot stand ; toch liggen stellig drie vierden onzer Koloniën braak en wachten vele energieke mannen te vergeefs op de toestemming, om in die rijk gezegende landen te mogen arbeiden en ontginnen naar hartelust. Zien wij wat de Franschen in hunne kleine Koloniën hebben gedaan; hoe zij daar woekeren met hun talent, hoe elk voortbrengsel met zorg wordt bestudeerd, om de eigenschappen te ontdekken die voor de nijverheid voordeel beloven, dan kunnen wij nog zeer veel van hen leeren. De verzameling van N.-Caledonië, met het fraaie reliefkaartje in 't midden, is een model voor alle museums van koloniale producten. Zulke kleine verzamelingen van de voornaamste voortbrengselen uit Ned.-Indië en Suriname moesten in elke stad van Nederland te bezichtigen zijn. Kopra, parelmoer, tripang, schildpad zijn de voornaamste uitvoer-artikelen van het vriendelijke eiland Tahiti. Vooral de uitvoer van kopra is daar hoogst belangrijk. Wat zouden
»
42 onze Moluksche eilanden niet kunnen opleveren als wij daar zoo ijverig konden zijn als de Franschen op hun gebied! Fransch-Guyana is, evenals N. Caledonië, een verbanningsoord voor misdadigers. Als wij letten op onze overvolle gevangenissen , op het ondoelmatige van de gevangenis als straf voor alle misdaden, dan geloof ik, verdient het deportatiestelsel ook bij ons ernstige overweging, zoowel in 't belang der openbare veiligheid als in het belang der misdadigers zelve. Zoo er ooit sprake kan zijn van »zedelijke verbetering der misdadigers", dan is deze alleen mogelijk door hen in een geheel nieuwe omgeving, een nieuw leven in te leiden. Fransch Guyana heeft 75 houtsoorten ingezonden, waaronder onze bekende Surinaamsche houtsoorten, letterhout, purperhart, groenhart, bolletree, maar bovendien ook eenige andere, waaronder vooral het ébène verte-grise, een zwarte houtsoort als ebbenhout, afkomstig van Tecoma Leucoxylon en het satiné in verschillende kleuren van Ferolia guianensis. Zeer fraai is ook de ébène verte-brune, een bruine houtsoort van Martinique. Bij de verzameling van MartiniqueGuadeloupe, vermeld ik vooral de Roucou (Anatto) de welbekende donkerroode kleurstof, die voor kaaskleursel enz. wordt gebezigd en wier handelswaarde steeds hooger wordt. De Roucou is afkomstig van de zaden der Bixa Orellana, een boom, die zoowel in Oost- als in West-Indië tiert en wiens cultuur zeer loonend zou kunnen zijn. Een waardig product der Fransche Antillen is ook het was van de wasplant (Myrica cerifera) een zuster van onze Gagel; niet minder de locus-hars en copal afkomstig van Hymenaea-soorten en de West-Indische G'tah-pertja van de Sapota Mulleri. Een sterke vanieljegeur kenmerkt de vitrine van het eiland Réunion (voorheen Bourbon) ten oosten van Afrika, waarin eene rijke verzameling vanielje een der voornaamste cultures van dit eiland voorstelt. Réunion heeft rok vele kostbare oliën ingezonden, waarvan ik hier noem: die van de Pignon d' Inde (Curcas purgans) voor de lederbereiding, van de Combara, voor parfumerie, van de Chardon (Argemone mexi-
',:; cana) een kostbaar siccatief voor schilderwerk en als vernis, de bekende pistache- of aardnoten-olie, de Ben-olie voor fijne werktuigen, en een aantal vluchtige; oliën voor de parfumerie. Niet minder trotsch dan Réunion op zijn vanille, mogen de eilanden St. Pierre en Miquelon (bij New Foundland) zijn op hun levertraan. Wat de Fransche ondernemingsgeest vermag, bewijzen die kleine, op de kaart bijna onmerkbare eilandjes, arm van bodem en met een schraal en ruw klimaat. Alleen de visscherij brengt daar jaarlijks ongeveer 8 millioen francs op, Niet minder dan 1800—1900 schepen bezoeken jaarlijks deze onherbergzame oorden. Doch den grootsten roem op koloniaal gebied heeft Frankijk zich verworven door de uitbreiding en ontwikkeling zijner bezittingen aan de Westkust van Afrika, en de Tentoonstelling van Senegal en Gabon zijn de kostbaarste monumenten yan moed, volharding en degelijke werkzaamheid. In die onuitputtelijke landen, waar tot voor weinige jaren slechts bloeddorstige negerrassen elkander eindeloos beoorloogden, waar de woeste Gorilla in de ondoordringbare wouden huist, daar heeft Frankrijk de baan gebroken en de toekomst van Afrika verzekerd. Van nu aan zal de onoverwinnelijke geest onzer beschaving met rassen spoed Afrika binnendringen en dit o-eheimvol werelddeel dienstbaar maken aan een nieuw menschengeslacht. Zal ik u thans de producten van Senegambië en Gabon opnoemen? Waarde lezer, dit vind ik even vervelend als gij. Palmolie, gom-elastiek, gom-copal, koffie, cacao, oliezaden, vezelstoffen, houtsoorten in menigte — 'tis hetzelfde thema van alle overzeesche tropische koloniën. Wilt ge iets extra's — daar hebt ge gelooide en bewerkte krokodillen- en slangenvellen, waarvoor de firma Adrian te Parijs beroemd is, maar waarvan de grondstof met de beschaving steeds zeldzamer zal worden, ten minste als men geen krokodillen en slangen gaat aanfokken. De koloniën zijn voor Frankrijk een bijzaak, maar een van groot belang, misschien grooter dan men vermoedt. Frankrijk's
M koloniaal gebied breidt zich gestadig uit; de handel neemt toe; de invoer uit de koloniën in 't moederland bedraagt nu reeds meer dan 100 millioen francs. Ik beschouw het bezit van koloniën voor Frankrijk als een zegen, vooral als de kolonisatiegeest meer in de bevolking doordringt. Wat Frankrijk thans noodig heeft, is nieuw leven, verjonging, een nieuwe revolutie, maar vreedzaam en zonder bloedvergieten. De bezielende geur der oorspronkelijke wouden van Afrika moet doordringen tot in het hart van liet oude Frankrijk; die oude wereld van overprikkelde weelde en woeste partijschap moet ineenstorten; en de geest der ware vrijheid, die zich alleen kan ontwikkelen door grondige studie der natuur, moet in het Frankrijk der toekomst opgaan. Als ge nu eens vermoeid zijt van het gegons inde middengalerij , ga dan in de kalme buitenwijk der Fransche koloniën een weinig rusten en gij zult bij nadenken erkennen, dat hier grooter schatten zijn dan de kostbaarste diamanten ; dat hier het eerste morgenlicht schijnt van een nieuwen, helderen dag in het leven van een groot volk.
VIII. Engeland en Nederland zijn de beide machtigste Koloniale Staten. De macht van een Staat ligt niet in de grootte van gebied en bevolking, maar in verstandelijke ontwikkeling en zedelijken moed.
De Amsterdamsche Tentoonstelling is, zelfs in vergelijking met de laatste wereld-tentoonstelling te Parijs, vooral merkwaardig door de levende vertegenwoordigers van hier te lande meerendeels alleen uit boekjes gekende volksrassen, Chineezen, japanners, Maleiers, Javanen, Hindoes, Tunisiërs, Turken, Circassiërs, Negers, Indianen herinneren u daar bij elke wandeling aan den rijkdom van typen en karakters in het menschelijk geslacht. Aangenaam is het ook op te merken, dat ons publiek meer en meer aan die vreemde gezichten begint te gewennen, en niet meer met minachting op die buitenbroeders neerziet, ze niet meer gelijk stelt met rariteitenen wilde dieren. De eerste Chinees, die zich te Amsterdam vertoonde, had het hard te verantwoorden. Thans zien we nu en dan zelfs vermakelijke blijken van verbroedering en ontluiking van sluimerende sympathie tusschen China en Nederland. De Franschman noemt ons wel eens „les Chinois de l'Europe;" die vergelijking heeft wellicht eenigen grond, maar zal, hoe meer men China leert kennen, blijken in ons voordeel te zijn. De studie der zeden en gewoonten en van den godsdienst van dat kolossale volk leert ons de ernstige waarheid dat het ons in sommige opzichten ten voorbeeld mag zijn: niet alleen door werkzaamheid, nijver karakter,
46 0k d00r raatigheid tevflTÎ'met T" een 0 eenvoudig tevredenheid leven '
huiseUjkheid en
l i i k t h ^ V ' T e e n m e : k w a a r d i S boek onder handen (Jaarhjksche f esten en gebruiken der Emoy-Chineezen door J- J- M. de Groot, tolk der Chineesche taal te Pontianak Verf, Rat. genootsch. XLII) en daaruit gaat ons een S e r ' ch o p Mder ee i e > d i e w .. i n o n z e kigheid zoolang hebben miskend. Volgens den s c h e e r van Zedelijk g e h a l t e dei 1 dat T ' ChineezenzeHshooger dan da der Europeanen, en is dit onmiskenbaar door de statistiek der rechtsbedeeling in Ned. Indie aangetoond. d e C h i n e e S C h e emi J f t t T Z\dAi ë-»teninNed.-Indië S00rt b e h 0 0 r e n M ; 't ' d a n w e k t d i t «»denken. Maar ik had geen plan over de Chineezen te spreken De a et h n " hop fdit °^hiSc S ï ï L bracht T t Vmij stelling kapittel.
h
* * " * » de" Tentoon!
Er is in het Oosten nog een ander volk, niet minder merkwaardig dan de Chineezen, een volk dat in aantal weinig minder za, zijn dan alle volken van Europa te zamen ; ee, volk, welk geschiedenis opklimt tot een tijd toen Europa
Ook van dat volk zijn vertegenwoordigers op de Tentoon" d % ; « zult ze zien als gij van de middengalerij links Je afdeehng van Britsch-Indië binnentreedt. Die S e e i n g is -nvoudig, stil en ernstig. Zij geeft slechts gedeeltelijke denkbeeld van het ontzaglijk gebied, dat „the Indian Empire" omvat e n ™ de kostbare schatten, die dat gebied voor^eHindustan is de Perzische naam, waaronder dat gebied da zich uitstrekt van den Himalaya tot Kaap Comorin, van' oudsher bekend staat. Onze vaderen hebben eenmaal ook daar hunne nederzettingen gehad, in onze gouden eeuw, toen we gezag voerden op Ceylon, in Brazilië, aan de Kaap de Goede Hoop. Die üjden zijn voorbij ; de overwinningen van Nederland te land en ter zee, die wegens de waarde van ons volkska-
47 rakter zoo heilzaam zouden geworden zijn voor de geheele wereld, zijn in hare vaart gestuit. Reeds in den aanvang der 17de eeuw, toen Nederland als 't ware geroepen was om aan geheel Europa den toon te geven, ontloken met onzen bloei tegelijk die vale parasieten, die stinkende bacteriën, die eindelijk de overwinning behaalden en thans naar hartelust het ingewand des volks verteren — kleingeestige partijschap en godsdiensttwist, die allengs het (linke handelen van onze wakkere helden te land en ter zee kwamen vervangen. Als het Prins Maurits gegund ware geweest, de rol te vervullen van Frederik den Groote, dan zou Nederland thans een machtig Rijk zijn, dan zouden wij nu niet in weisprekenden ootmoed tegenover de vertegenwoordigers van vreemde natiën de vernederende erkentenis afleggen van onze vervallen grootheid. Maar nog lieden zullen de ware zonen van Nederland die erkentenis niet willen onderschrijven. Liever zullen wij de dijken doorsteken, de molens verbranden en met vrouw en kind de wijk nemen naar Indië, dan wanhopen aan de nieuwe en grootsche toekomst van Nederland! Nederland en Nederlandsen Indië zijn één ondeelbaar geheel ; dat geheel moet één Rijk worden dat waardig ter zijde staat van het Britsch „Indian Empire," en hulde moet gebracht worden aan den eersten grondlegger van dat Rijk, Prins Maurits. Zijn beeld moest prijken vóór het gebouw onzer Koloniale Tentoonstelling. Eere aan Jan Pieterszoon Koen ; maar zonder Maurits hadden we thans geen koloniën, waren we sinds lang bij het Duitsche Rijk ingelijfd. De meeste onzer Oost-Indische bezittingen hebben we in de eerste helft van den tachtigjarigen oorlog op do Portugeezen veroverd onder zijn flink bestuur; maar men vreesde het militarisme, en daardoor heeft men de toekomst van ons land verknoeid; men vreesde de heerschzucht van één groot man, en men ging weldra gebukt onder de heerschzucht van vele kleine mannekens. Ik ben wederom afgeweken. Ik keer terug tot Britsch-Indië,
48 tot dat kolossale gebied, door den Engelschman eerst van ons afgenomen, later meer en meer uitgebreid en, in spijt van verbazende moeielijkheden, van geweldige tegenwerking, met vuur en zwaard ten onder gebracht en geregeerd. Zouden wij Britsch-Indië beter regeeren, zouden onder ons bestuur aldaar geen hongersnooden, geen opstanden plaats hebben? Ik durf het niet beweren. Maar dit geloof ik wel: de Engelschman is een uitstekend kolonist, maar in het beheeren van een Indisch wingewest staat hij bij ons achter. Wij geven der inlandsche bevolking meer wat haar toekomt, en al de onheilen, die wij zelven in den laatsten tijd in Indië ondervinden, komen wellicht uit te groote zucht om John Buil na te apen en een Europeesch regeerings-systeem te willen handhaven bij een Oostersch volk. Britsch-Indië omvat verschillende klimaten. De vochtige neerslag uit de golf van Bengalen, verdicht tegen de ijzige toppen van den Himalaya, geeft aan Sikkim een vruchtbaar maar altijd regenachtig klimaat; de Pandjab, het gebied der vijf groote rivieren, is van ouds een rijk en vruchtbaar land, overvloeiend van graanvruchten. Het eigenlijk Vóór-Indische schiereiland heeft in het midden een hoog vlak en brandend heet gebied, het gebied der „jungles" , ondoordringbaar struikgewas, waar de tijger huist en de mensch sleehts door wetenschap en kunst zijn oogsten behaalt. Ceylon, het vaderland der kaneel, eenmaal een parel aan de zoo erg gehavende koloniale kroon van Nederland, en het gebied van Singapore (Straits Settlements) worden niet onder het Indische Rijk begrepen, maar als koloniën beheerd. De voortbrengselen van dit onmetelijk gebied omvatten bijna alles wat de natuur der keerkringen leveren kan, en alleen de dorre Catalogus van de Britsch-Indische grondstoffen vormt een statig boekdeel. Op de Tentoonstelling ziet ge ze in zeer bescheiden pakjes en flesschen uitgestald. Mijn oppervlakkige schets is niet bestemd om u de verbazende massa's graan, koffie, thee, rijst, suiker, katoen, tabak, zijde, opium, verfwaren, drogerijen, in juiste getallen
49 op te geven; ik zal slechts hier en daar het oog vestigen op enkele voorstellingen, die de Tentoonstelling ons geeft. In de eerste plaats op de fraaie verzameling zijden stoffen, vervaardigd uit het product der wilde zijderupsen, ingezonden door Wardle & Co. Sedert eenige jaren is men ijverig bezig om de cultuur van in het wild op allerlei boomen levende vlindersoorten aan te moedigen, die een zijde leveren, wel niet zoo fijn als die der moerbei-rups, maar rijker van opbrengst, gemakkelijker te bewerken en geschikt voor belangrijke toepassingen. Vooral de fluweelachtige pluiszijde voor wintermantels, afkomstig van de Tusserzijderups (Antheraea Mylitta) verdient zeer de aandacht. Deze zijdecultuur wordt in sommige streken door de inlanders als bijzaak gedreven en is voor onze Oost- en West-Indiën zeker aan te bevelen. Verder de talrijke monsters schellak en stoklak, afkomstig van het lak-insect, dat op Acacia's en andere boomen door de inlanders wordt gekweekt en hun goede voordeelen aanbrengt. Mijn hooggeachte en diepbetreurde vriend Teysmann schreef mij menigmaal, dat de cultuur van dit insect op Java schatten zou aanbrengen, doch dat de te zeer op koffie, suiker en tabak gevestigde koloniale aandacht daarvoor geen plaats had. De Pinangnoten (van een palmsoort Areca Catechu) een algemeen geachte grondstof als looimiddel en voor andere induslrieele doeleinden, vormen een zeer belangrijk artikel van uitvoer uit Britsch-Indië. Ook uit Nederlansch-Indië, met name uit Noord-Atjeh, worden jaarlijks verbazende hoeveelheden Pinangnoten uitgevoerd naar Singapore (in 1882 0,506,783 pikols), dus ten voordeele van den Engelschen handel. Atjeh kost ons veel geld, veel bloed, veel tranen, en Engeland gaat met de Pinangnoten heen! De theecultuur in de koelere bergstreken van Britsch-Indië is door talrijke monsters en door eene aardig thee-salon vertegenwoordigd. Gaarne brengen we daar met een kop thee hulde aan Albion, — den oppermachtigen heerscher in dat 4
50 artikel — zoo zelfs, dat onze Javaansche theeplanters gedwongen zijn hun product onder Engelsche merken in den handel te brengen. Maar wat mij het meest aantrekt in de afdeeling BritschIndië , zijn de heerlijke voortbrengselen der inlandsche nijverheid , de tapijten en borduursels, de fijn ingelegde voorwerpen van schildpad, parelmoer, sandel- en ebbenhout, de rijk gesneden meubels uit het donkerbruine hout der Dalbergia;de schitterende metalen vazen, wier vorm en bewerking getuigen van een eeuwenoude kunst, van den bloeitijd der Hindoevolken. Die volken hebben aanspraak op onze belangstelling: zij zijn ons nauw verwant. Dezelfde'geest, die eenmaal onze Arische voorvaderen bezielde, leeft nog in hun klassieke taal, in hun wijsgeerige godsdienst. Eeuwen vóór de stichting van het Christendom huldigden zij een leer, die zelfverloochening en algemeene menschenliefde stelde als de hoogste idealen, en nog leeft in het hart van alle echte Hindoes de laatste spreuk, de slotsom der Vedanta : „Als alle hartstochten zwijgen, dan wordt de sterfelijke onsterfelijk ; als alle banden van het hart zijn verbroken, dan wordt de sterfelijke onsterfelijk." Ik vroeg aan een der inlandsche, rij k getulbande opzichters, waar hij het beter vond : te Amsterdam of in Indië ? O, in India Sir! En wanneer gaat ge naar Indië terug? I count the days Sir! Eighty days.
IX.
Tusschen Nederland en Australië bestaat nog geen rechtslreeksch handelsverkeer.
In het midden der hoofdgalerij, tusschen kleurige vluggen , zien wij de namen Victoria en New South Wales. Een reusachtige vergulde obelisk herinnert ons aan de verbazende massa goud, alleen door de kolonie Victoria geleverd, enter zijde staan de welgelijkende beelden van een Nieuw-Hollandsch echtpaar ; de man met de moordende boemerang in de hand, woest en baardig van uiterlijk, en turende in de verte of hij ook een welkom stuk wild ziet naderen. Ter zijde zit de wombat, een van die zonderlinge dieren, die een tijdperk, geologisch van het onze geheel verschillende, vertegenwoordigden , een tijdperk, waarin de natuur als 't ware zocht naar nieuwe en meer volkomen vormen. We zijn in Australië: uitgestrekte vlakten en glooiende heuvels, thans overal met vruchtbare graanvelden en groene weiden bekleed. De plantenwereld is er zeer rijk en eigenaardig; het wilde landschap is als een groot park, hier en daar met groepen kolossale boomen, somtijds 2P0 à 300 voet hoog, wier smalle, harde, hangende blaadjes met de reusachtige dikke stammen een vreemde tegenstelling vormen. Dat zijn de Eucalypten, de gomboomen, wereldberoemd om hun kostbaar hout en hunne welriekende, heilzaam werkende en bederfwerende hars. De kleine planten hebben meestal fijngevormde , levendig gekleurde bloemen en kleine harde blaadjes. 4*
52 De flora van Australie vormt een zeer op zich zelf staand geheel ; zij is als 't ware eene bijzondere schepping en geheel in overeenstemming met den bodem, waar zij ontstaan is. De natuur is vriendelijk en zonnig, het klimaat zacht en ongeveer gelijk aan dat van Zuid-Europa, doch 's zomers warmer en 's winters minder koud. Een nieuwe beschaafde maatschappij heeft zich daar in korte jaren gevormd. De Angelsaksische stam, zoo nauw aan ons verwant en eenmaal over Nederland westwaarts getogen, is in zijn onophoudelijk voorwaarts streven in andere werelddeelen zegevierend opgetreden, — eerst in Noord-Amerika, daarna in Australië, — met nieuwe jeugdige kracht. De naam »Koloniën", dikwijls oneigenaardig toegepast voor tropische wingewesten, is hier volkomen op zijn plaats. N. Zuid Wales en Victoria zijn koloniën in den waren zin des woords en zeer zeker model-kolouiën voor alle natiën, die kolonisatie tot haar doel stellen. De kolonie N. Zuid Wales heeft haar ontstaan te danken aan de vestiging van een verbanningsoord, en het deportatiestelsel heeft zeer zeker gunstig gewerkt op de eerste kolonisatie. Thans stuurt Engeland geen misdadigers meer naar het vaste land van Australië - gehoor gevende aan den wellicht billijken wensch der bevolking. De opkomst der kolonie Victoria is van veel later dagteekening, en in de eerste plaats te danken aan de ontdekking van den verbazenden goud-rijkdom. Dat de goudontginning gunstig werkt op de snelle kolonisatie en de uitbreiding van nijverheid en handel, is daar afdoende en schitterend aangetoond. De gang van zaken is natuurlijk en overeenkomstig de wereldgeschiedenis. Ruwe en bandelooze woestelingen banen den weg voor helere en vreedzame geslachten, en naarmate de pioniers meer en meer in het binnenland verdwijnen, ziet men de kustlanden allerwege met graanlanden, groene weiden en groote steden bedekt. Zoo zijn Sydney en Melbourne ontstaan, steden, die met de beste zetels der beschaving in Europa kunnen wedijveren.
53 Beide koloniën zijn op onze Tentoonstelling zeer goed vertegenwoordigd. De groote waarde van de Australische granen en de Australische wol is algemeen bekend, en beide artikelen wegen reeds zeer zwaar in den wereldhandel. Het graan komt het Amerikaansche nabij, is zuiver en h a r d , en draagt de kenmerken van een gunstig en regelmatig klimaat. De wol, in talrijke inzendingen tentoongesteld, heeft zeker weinig aantrekkelijks voor het groote publiek, maar is voor deskundigen en vooral voor onze jeugdige handelaars een der belangrijkste onderwerpen van studie. Vergeten we ook niet het verduurzaamde vleesch, afkomstig van de ontelbare kudden die in dat heerlijke land geweid worden, en den wijn, die meer en meer een onderwerp van ijverige cultuur wordt, vooral sedert de Phylloxera in Europa zulke groote verwoestingen aanricht. Ziehier eenige ronde getallen van den uitvoer uit Victoria in 1881 : Tarwe voor /' 8,280,000. Wol » » 05,400,000. Goud » » 19,750,000. Oliën » » 30,000,000. Wijn » » 500,000. Van N. Z. Wales bedroeg de gezamenlijke uitvoer in 1881 ruim £ 1 6 , 0 0 0 , 0 0 0 of ƒ192,000,000. De uitvoer van al de Australische koloniën in den wereldhandel wordt geschat op meer dan 480,000,000 gulden. De veestapel bedraagt thans 78.156.000 schapen, 8.294.000 stuks hoornvee, 1.215.000 paarden en 1.000.000 varkens. Hierbij zijn ook de jongere koloniën Queensland en West-Australië gerekend, die op de Tentoonstelling weinig of niet zijn vertegenwoordigd. De tonnemaat in al de havens van Australië bedroeg iri 1882 9.504.000 ton. Dat droomde onze brave schipper Willem .Tansz. niet, toen hij in 1606 met zijn scheepje het Duyfken (de Engelschen spellen altijd the D wy f hen!) Australië ontdekte ; dat droomden Tasman, Edel, Van Diemen en zoovele andere energieke voorvaderen niet, toen zij in hun nationalen trots het nieuwe
u werelddeel »Nieuw-Holland" noemden. Kwamen zij weer, zij zouden zich verblijden over hunne voor de geheele wereld zoo gewichtige ontdekkingen; zij zouden zich schamen over hunne nazaten: Nederland heeft geen regelrecht verkeer met Australië! De naam Nieuw-Holland is met den roem van Oud-Holland ondergegaan. Maar met Coen zeggen wij : desespereert niet. De Amsterdamsche tentoonstelling zal niet te vergeefs gehouden zijn, als slechts tien Nederlandschejongelieden zich vastelijk voornemen, in het voetspoor der vaderen te treden en Nederland te doen deelnemen aan de Australische vaart. Niet praten van bezwaren, van concurrentie met Engeland, van het verlaten van vader en moeder, huis en haard. De gansche aarde is onze werkplaats, en het Nederlandsche element is nog te goed om in mulle kantoren en rookerige bierknijpen begraven te worden. Veel, zeer veel is bij aandachtige studie in de Australische verzamelingen te leeren. Van de mineralen van N. Z. Wales, noem ik in de eerste plaats de kolossale stukken Boghead, een soort van steenkool, Kerosene shale, uitstekend voor de gasfabricage, koper-, tin- en goudertsen, ijzer, bismuth, asbest, antimonium, diamanten, topazen en berylen. Vooral de geologische wetenschappelijk geordende verzamelingen en de rijke voorstelling van de tin-productie verdienen de aandacht. Van de plantaardige voortbrengselen valt dadelijk een echt Australisch product in het oog, de gom van den grasboorn (Xanthorrhoca hastilis) voor het vervaardigen van vernis en fijne zeepen, de fijne, harde en gomrijke houtsoorten (Brush wood, Marble wood, Sassefras), de producten van het dierenrijk, de uitstekend bewerkte huiden en vellen. Ook de nijverheid der kolonie is goed vertegenwoordigd door wollen stoffen, matwerk, ingelegd hout en vooral door de fraaie fothografische afbeeldingen der Australische landschappen. Niet minder rijk is Victoria vertegenwoordigd. De tentoonstelling te Melbourne heeft daar grooten invloed gehad tot het verkrijgen van uitstekende inzendingen. Hier bevelen wij
55 de bezichtiging aan van de nette verzameling oliën. Ik telde daarbij een achttal Eucalyptus-soorten met verschillende preparaten , alleen in de geneeskunde of voor industrieele doeleinden aanbevolen ; hars van Dammara Vitiensis, Gum Myale van een Acacia, Murray pure gum, India Rubber van Ficus macrophylla, talrijke zaden van nuttige gewassen, arrowroot, verfstoffen, en vooral de verzameling houtsoorten. Van deze noem ik Victoria Iron bark (Eucalyptus Sideroxylon), het Norfolk Bloodwood (Balaghia lucida) de Moreton Bay Pine, (Araucaria Cunnighamii), Sterculia acerifolia, Laportea gigas en talrijke Melaleuca's en Eucalypten, de kenmerkende boomen van Australië. Allen onderscheiden zich door vastheid en fijnheid van nerf. Hoezeer zij voor meubelen geschikt zijn , bewijst een breede portiek, geheel uit inlandsche houtsoorten gemaakt. Een herbarium van inlandsche planten en bloemen ligt voor u open, en gij zult dadelijk het eigenaardig karakter der flora zien. Dat karakter is bevallig, fijn, nuffig, geheel tegenovergesteld aan vooze, waterachtige grofheid. Ook op den mensch, vooral den weeken, vochtrijken Hollander, moet de Australische natuur heilzaam werken. De talrijk ingezonden wijnsoorten zijn in schitterend aangekleede flesschen tentoongesteld. Over de hoedanigheid kan alleen de Jury beslissen. Men heeft wel eens gezegd, dat de Australische wijn een aardsmaak heeft; maar hoe dit zij, ik hoop hartelijk dat hij een toekomst heeft, en dat het publiek eindelijk zal begrijpen hoezeer het dagelijks, tot schade van beurs en gezondheid, jammerlijk wordt beetgenomen met allerlei rood en wit kunstvocht, dat ten spot van allen eerlijken handel, onder de meest poëtische namen voor wijn wordt opgedischt. Niet alleen in het geestelijke, maar ook in het stoffelijke moet het jong geslacht vragen om »zuivere W aar" — en daarvoor moedig breken met mooie namen, conventies en andere halfverrotte zotlieden van onzen tijd. In de eerste plaats dus zorgen voor goed en zuiver eten en drinken. »Mens sana in corpore sano." Ik keur het dus ook volstrekt niet goed, dat de Australische
56 wijnbouwers die oude dwaasheden volgen en hunne waar onder allerlei versleten oude namen aanbieden, zooals: Hermitage, Sauterne, Riesling, Pedro Ximenes, Shiraz, Tokay, Muscatel enz. Waarom niet : Dumolly, Lilydale, Emu Creek , Bealiba, Nagambie? De uitkomst zou hun leeren dat hun vrees voor inpopulariteit ongegrond was en de »Weltgeschichte" ook hier »das Weltgericht" is. Vooraan, bij de ingang tot de zijgalerij der beide zusterkoloniën is een aanplakbiljet geplaatst, getiteld : Government Emigration. Overtocht voor personen niet boven de 35 jaar £ 5 (/'60). Kinderen van 3—14 jaar half geld. Personen boven de 35 jaar £15 (/180). Dienstboden £ 2 (/24). Dus een goedkoope landverhuizing op groote schaal, onder bestuur van den Staat. De landverhuizers worden ondersteund door den algemeenen agent of zijne beambten te Londen. Bij aankomst in de kolonie wordt verlof gegeven, aanboord te blijven gedurende een week, wanneer zulks noodig is ; alleen de ongehuwde vrouwen worden veertien dagen in het immigrantenhuis gehuisvest. Landverhuizers naar de binnenlanden hebben vrij vervoer met den spoorweg. In 1881 zijn ruim 24,000 landverhuizers uit Groot-Brittannië naar Australië vertrokken. Voor alle welvarende en bloeiende Staten is kolonisatie een levensvraag tot voorkoming van overbevolking. Indië is voor kolonisatie van Europeanen wel eens ongeschikt geacht ; maar Australië is evenals Zuid-Afrika door de natuur daartoe aangewezen, en Engeland heeft er het dubbele voordeel bij, dat de overbevolking wordt getemperd en het Britsche element in de kolonie wordt versterkt. Het bezoek der Australische koloniën is opwekkend en bemoedigend , bij het langzaam ineenstorten eener oude en versletene wereld. Het vijfde werelddeel, het eerst door Willem Jansz. van Amsterdam en zijn Dug f ken begroet, is een land deitoekomst, en hartelijk zeggen wij bij het afscheid: Advance AusU'alia !
X. Waarom waait de Nederlandsche vlag niet meer op alle zeeën? Waarom is de Nederlandsche koopman niet meer geeërd door alle handeldrijvende natiën?
Achter Australië ligt een doolhof van kleine tentoonstellingen uit verschillende overzeesche gewesten — te klein om een goed denkbeeld van die gewesten te geven. In vergelijking van de rijke verzamelingen van de Europeesche Staten , van China en Japan, zijn die afdeelingen slechts te beschouwen als acte de présence, en moet de bezoeker dit wel bedenken, om niet met minachting neer te zien op de buiten-Europeesche maatschappij. Het donkere hoekje, aan Siam gewijd, geeft geen begrip van het heerlijke panorama van Siam's hoofstad Bangkok, dat van oudsher onze zeevaarders met bewondering heeft vervuld. Het eerste gezicht van Bangkok, met zijn tallooze tempels, vergulde koepeldaken en omhoog rijzende pagoden moet tooverachtig zijn en een diepen indruk achterlaten op het voor kunstgevoel vatbaar gemoed. Hebt ge de Haarlemsche vleeschhal wel eens goed gezien? Hoe langer ge aandachtig dat onbeschrijfelijk schoone gebouw beschouwt, hoe grooter uwe bewondering van de overal te voorschijn komende stoute gedachten, geestvolle grepen, woeste verbeelding, streng in toom gehouden door een beleidvol beginsel. Hoe langer gij staart, hoe meer het gebouw begint te leven. Nergens, zelfs in de meest ontwikkelde en zinrijkste gewrochten der Gothiek, ziet gij zulk een levend beeld
58 als de Haarlemsche vleeschhal. Indien de hoogste opgaaf der bouwkunst is, een bezield gebouw een levend wezen van steen, den mensch gelijk, in persoonlijkheid en karakter, voort te brengen, dan is die opgaaf in de vleeschhal uitgevoerd. De hedendaagsche Haarlemmers, die de vleeschhal onverschillig voorbijwandelen, die onnadenkend en tuk op dadelijk voordeel, de schoonste overblijfselen der oude bouwkunst afbreken en de gruwelijkste producten van moderne warhoofdigheid daarvoor in de plaats zetten, ontvangen van tijd tot tijd gevoelige ribbestooten van den smaakvollen vreemdeling. Maar niet alleen bij de Haarlemmers, helaas, in 't geheele land heerscht in de bouwkunde een grenzenlooze anarchie. Weinig beter zijn wij dan de Turken, die uit de heerlijkste overblijfselen der Grieksche oudheid hun moskeeën bouwden. Op de vleeschhal staat het veelbeteekenend jaartal 1603. Dat was de tijd toen onze zeevaart zich met onoverwinnelijke kracht begon te ontwikkelen, toen de geest der oude Noormannen, na eeuwen van onderdrukking, in onze Hollanders en Zeeuwen begon te herleven en zich te verspreiden over de geheele aarde, en tevens de tijd, dat de ware, de onvergankelijke Nederlandsche kunst begon te ontluiken. Vergeten we niet, dat Jan Huigen van Linschoten de eerste wegwijzer is geweest van de Nederlandsche Oost-Indievaarders, en dat zijn vaderstad, Haarlem, zeker meer aan hem te danken heeft dan het schrale walvischkaakbeen op het Stadhuis. Zon het vermetel zijn te beweren dat onze vaderen bij het ontwerpen van de vleeschhal en andere dergelijke gebouwen uit dien tijd, en later in hunne zoo hoog geroemde meubels zijn bezield geweest door de indrukken, die hunne zeevaarders medebrachten uit het verre Oosten? Is er niet iets in dien voorgevel, in de talrijke spitsen, in den geheelen aanblik ) dat aan den Indischen pagodenstijl, aan Siam en Bangkok herinnert? Van de weelde der achter-Indische bouwkunst geeft het model Siameesch paleis op de Tentoonstelling geen volkomen
59 denkbeeld, en ik geloof, dat als Siam zooveel had ingezonden als China, er voor onze kunst merkwaardige studiën zouden te maken zijn. De nuttige voortbrengselen van Siam zijn in uitstekende monsters vertegenwoordigd. Siam is beroemd, niet alleen voor het hoofdartikel rijst, maar ook voor de zeer ontwikkelde nijverheid, die van oudsher daar is uitgeoefend. De prachtige met weerschijn geverfde zijden stollen, herten- en roggenvellen en sappanhout werden reeds door onze voorvaderen van Siam uitgevoerd. Visscherij wordt er op uitgebreide schaal gedreven, en van de tentoongestelde producten, vestig ik vooral de aandacht op de gedroogde roggen- en haaien vellen, visch-olie en tripang. Verder zijn er monsters benzoë-hars, indigo, aardnoten , betel- of pinangnoten, zout, gambier, stoklak, talk, gutte-gom, houtsoorten, waaronder vooral Tek (Djati) en Marit, het laatste fraai bruin gevlamd. De Engelsehe kolonie, het eiland Mauritius, is alleen vertegenwoordigd door suiker en eenige exemplaren van de zoogenaamde dubbele kokosnoot (Lodoicea Sechellarum), meer bepaald van de Seychellen afkomstig. De naam Mauritius is door onze vaderen ter eere van Prins Maurits aan dit eiland gegeven (zoo heette ook een der eerste Oostindievaarders De Mauritius). Frankrijk veranderde dien naam in He de France, en Bernardin de St. Pierre vereeuwigde het door zijn onsterfelijken roman »Paul et Virginie". Later verviel het eiland weder aan Groot-Brittannië, en hebben de Engelschen den eersten naam en Nederland's eer hersteld. Van Siam en Mauritius komen wij door Zwitserland met tien stappen in Brazilië. Achter de beroemde Geneefsche zakuurwerken zien wij een verzameling uit de werkplaats der tropische natuur, Braziliaansche vogels en insecten, benevens bloemen en sieraden uit schitterende veeren en in alle metaalkleuren blinkende kevers, kunstig bewerkt. Twee dames uit Rio Janeiro, aan wie deze zending toebehoort, zijn voordurend met bloemenmaken bezig, en ik acht deze echt
60 vrouwelijke kunst nergens beter vertegenwoordigd. Noch de kunstbloemen uit Parijs, noch de notemuskaat- en kruidnagelboompjes, door de Ambonsche dames uit vederen gemaakt, kunnen met de Braziliaansche wedijveren. Het oog is niet te verzadigen van de onbeschrijfelijke kleuren der colibri's harmonisch saamgebracht tot bloemen uit een fabelland. Wellicht vindt een of ander vogel- en keverbeschermer het jammer, dat die fraaie diertjes worden opgeofferd aan de menschelijke weelde, en er is wel eenige grond voor deze uiting van medegevoel voor al wat leeft. Ik ben zelfs bereid hem geheel toe te geven ; maar dan ook geen opoffering meer van eenig dier hoegenaamd. Dan ook geen côtelettes en robe de chambre, geen chaponneaux aux truffes, geen cailles au naturel, geen foie gras de Strasbourg, dan geenpelsjasmeer die u 's winters zoo deftig maakt, dan geen veertje meer op uw hoed, dames, geen jonge geitjes meer geslacht voor uw glacé-handschoenen ; want het is alles weelde ; gij kunt er best buiten. Van al de voortbrengselen van Brazilië, te Amsterdam ten toongesteld, is de koffie het belangrijkst. Niet minder dan 1003 monsters, vertegenwoordigende 961 plantages, geven een denkbeeld van de groote uitgebreidheid der Braziliaansche koffiecultuur. De geheele uitvoer van koffie uit Brazilië bedroeg in 1882 368.225.400 kilo. Volgens de statistische opgaven in den catalogus, bedraagt het aandeel van Brazilië in den algemeenen aanvoer van koffie 60 pCt. en dat van Java slechts 15 à 16 pCt. Aan Nederl.-Indië wordt dan ook de welgemeende raad gegeven om niet meer te denken aan concurrentie met Brazilië, maar zich eenvoudig te regelen naar dien machtigen producent. Een ander hoofdartikel van den uitvoer is gom-elastiek, afkomstig van Hevea-soorten en onder den naam van Paragom als een der beste soorten bekend. De uitvoer van gomelastiek uit Para bedroeg in 1882 ruim 43 millioen gulden. Van toenemend belang zijn dan ook de Piassavavezels, die tegenwoordig algemeen voor borstelwerk worden gebruikten
(il
-afkomstig zijn van een zeer algemeen in Brazilië voorkomende palmsoort (Leopoldinia Piassaba), en de Maté, een soort van thee, van de gedroogde bladeren der Ilex paraguensis, die door de Zuid-Amerikanen als volksdrank ver boven onze thee gesteld wordt en eene groote toekomst schijnt te belooven. In een rapport, bij den catalogus gevoegd, wordt door Dr. Couty, professor aan de polytechnische school te Rio, de groote waarde der maté als volksvoedingsmiddel aangetoond, en die toekomst voorspeld, voornamelijk op grond van den geringen prijs, waarvoor zij verkrijgbaar is (35 francs de 100 kilo in de liavenplaatsen. De uitvoer van maté uit Brazilië bedroeg in 1882 30 millioen kilo. Van uitgebreide toepassing is de waspalm (Copernicia cerifera), die voor zich alleen het volgende levert: bouwhout, vezelstof, was, hars, wijn, azijn, stroo voor vlechtwerk, voedzaam meel en zeep. Aan was heeft deze palm alleen in de provincie Ceara meer dan twee millioen kilo jaarlijks opgebracht. Andere artikelen van uitvoer zijn de ivoornoten, ook afkomstig van een palmsoort (Phytelephas), de roucou (verfstof) en de gom-copal; verder suiker, katoen en tabak, waarvan de opbrengst in de laatste jaren is toegenomen. Brazilië, reeds in 1570—80 het doel der Nederlandsche zeevaarders, is de eenige tropische overzeesche bezitting, die zich onder Europeesch bestuur tot een Keizerrijk (thans met 12 millioen inwoners) heeft weten te verheffen. De aristocratische en minder woel/.ieke geest der Portugeesche nationaliteit is daarvan zeker de oorzaak. De Spaansche koloniën in Zuid-A merika sukkelen allen meer of min aan een soort van buikpijn: de republiek is voor de monarchale ingewanden der Spaansche kolonisten nog altijd een onverteerbare kost. Onder de Spaansche republiekjes, die nog het beste figuur maken en het minst over de ingewanden klagen, verdienen Uruguay en de Argentijnsche republiek de aandacht. De laatste is niet op de tentoonstelling vertegenwoordigd, maaide Republica Oriental del Uruguay heeft zeer haar best gedaan, en wij brengen hulde aan den ijver en de zorg, waar-
62 mede de voornaamste voortbrengselen hier worden vertoond. De grootste rijkdom van Uruguay is de veestapel, die bijna 7 millioen runderen, H/a millioen paarden en 20 millioen schapen telt. De uitvoer van gezouten en verduurzaamd vleesch, huiden en wol en eenige minder belangrijke artikelen bedroeg in 1880 ruim 39 millioen dollars. De wol en de huiden zijn op de Tentoonstelling door talrijke monsters vertegenwoordigd, die het bewijs leveren, dat ook de bewerking dezer grondstoffen in Uruguay niet ten achteren is gebleven" De hoofdplaats Monte Video schijnt in bloei en vooruitgang waardiglijk met hare rijkere zuster aan de overzijde der Plata-rivier, Buenos-Aires,'te wedijveren, en als de inwoners slechts willen inzien dat er geen beter politiek is dan rustige nijverheid, dan zal ook voor Spaansch-Amerika eenmaal een meer duurzaam gelukkige periode aanvangen. Minder gelukkig is de jeugdige republiek Haïti. Ook die Staat, eenmaal opgerezen uit de bouwvallen eener Fransche kolonie, en gevestigd op een bodem met veel onschuldig bloed doorweekt, is nog niet tot duurzame ontwikkeling gekomen. Ook voor het negerras is de republiek zwaar te verteren. Haïti is door onverwachte politieke gebeurtenissen met zijn inzending niet gereedgekomen, en de kleine maar sierlijk uitgestalde afdeeling der Tentoonstelling is door de vrijgevigheid van den Consul-Generaal te Brussel, uit zijn eigene verzameling beschikbaar gesteld. Koffie, vezelstof, vooral Pita (van Agave), fijne houtsoorten, tabak, katoen, suiker en meel zijn de voornaamste artikelen van uitvoer. Merkwaardig is ook eene volledige verzameling munten en penningen van de republiek sedert hare vestiging, en ineen afzonderlijk boekje beschreven. De schoone, maar in den laatsten tijd door vele rampen geteisterde Britsche kolonie Jamaica is ook in deze buurt door een kleine verzameling vertegenwoordigd. Behalve de wereldberoemde rum, zijn suiker en koffie de voornaamste artikelen van uitvoer. Ook de kina wordt er met goed gevolg gekweekt, en uit de reeks der ten toon gestelde bijpro-
63 ducten kan men zien, dat de vestiging van een botanischen tuin daar gunstig heeft gewerkt. Engeland's streven in zijn koloniën is thans meer dan ooit, door wetenschappelijk onderzoek den weg te bereiden voor handel en nijverheid. En in dit onderzoek staat de botanie bovenaan; de kennis der gewassen, wier cultuur toch eigenlijk de hoofdbron van welvaart is. Geen landbouw, geen houtteelt, geen ontginning van boschproducten, zonder botanie, en vooral niet zonder dat gedeelte dier wetenschap , dat meer bepaald aan de nuttige toepassing der planten in de menschelijke huishouding is gewijd. Hartelijk juich ik de talrijke congressen toe, tijdens de tentoonstelling gehouden en nog te houden ; maar vooral met betrekking tot de koloniën ware een botanisch-agronomisch congres zeer wenschelijk geweest. Nederland had daarbij veel kunnen leeren, want de Nederlanders, hoe wetenschappelijk ook ontwikkeld, zoeken nog te weinig naar het verband der verschillende wetenschappen met elkaar en met het menschelijk leven. Eerst daardoor kan de gulden spreuk waarheid worden, die ik op een groot gesticht van onderwijs heb gelezen: Mens agitât molem.
XL Van Afrika
begint de Victorie.
Kennis van landen en volken is de geliefde wetenschap onzer jeugd, maar helaas te vaak verstikt onder allerlei overtollig onderwijs. Velen onzer, in hun jeugd niet te verzadigen van die wetenschap, waren bij hun intrede in de wereld reeds volkomen onverschillig daarvoor en opgevuld met een ballast van geleerdheid, die eigenlijk weer moet worden afgeleerd, zullen wij als nuttige en verstaanbare leden der menschelijke samenleving optreden. Gelukkig begint onze tijd te veranderen, en ik wanhoop niet, dat de Amsterdamsche Tentoonstelling aan velen de oogen zal geopend hebben voor de ware belangen der menschheid, voor den duren plicht, ons als handeldrijvende natie opgelegd, om mee te werken tot dien schoonen bond van alle natiën, die algemeene welvaart en algemeenen vrede beoogt. De oudste overleveringen van alle volken spreken van een gouden eeuw in het verleden; wat wij wenschen, is een gouden eeuw der toekomst. Afrika is thans vooral het doel der wetenschappelijke onderzoekingen tot voorbereiding van die toekomst, een prachtig gebied van arbeid voor alle beschaafde natiën, eeuwen lang slechts hier en daar aan de buitenzijde bekend; thans met moed en geestkracht van alle zijden binnengedrongen. In onze jeugd dweepten wij met Mungo Park en Caillé ; hoe is
65 in later tijd het aantal voorvechters vermeerderd ! Livingstone, Barth, Cameron. Schweinfurth, Baker, Speke, Grant, Von Heuglin, Jonkvrouw Tinne, onze moedige landgenoote, en zoovele anderen. Mogen die onsterfelijke namen ons jeugdig geslacht bezielen. Half verscholen tusschen de groote mogendheden van Europa, is het land der Farao's slechts door een paar kleine winkels van reukwerk en snuisterijen vertegenwoord. Die reukwerkverkooper, in zijn grijzen kaftan met gekruiste beenen op zijn tafel gezeten, herinnert ons aan de Duizend en één Nacht; doch achter zijne uitstalling zien wij een weinig sprekende en door de meeste bezoekers voorbijgewandelde verzameling, die ons den rijkdom der voortbrengselen van Egypte, Nubië,' Sennaar en Abbessinië doet waardeeren. Die monsters, afkomstig uit het laboratorium van den Khedive, vertoonen ons wat er al zoo op den bazar van Cairo wordt verkocht. De oude eerbiedwaardige producten van Egypte, Indië en Arabië: aloë, myrrhe, sandelhout, wierook, drakenbloed, muscus, Mekka-balsem, amber, henna, cassia, Arabische gom, sennebladen, sesam-olie, tarwe, durra-gierst, allerlei boonsoorten, komijn, koriander. mosterdzaad, de bedwelmende hasjish, de jujubes, reuk-oliën van allerlei planten en bloemen, de bamié-zaden (Hibiscus esculentus), een algemeen gebruikt voedingsmiddel, rijst, suiker en alkohol; de bekende roos van Jericho; verder vele geneeskrachtige wortels en zaden van onbekende planten, en een nette verzameling van natuurlijke historie. Als merkwaardigheid: „le beau Joseph", écume solidifiée de la Mer Rouge en „ongles du diable", vruchten of vruchtschillen van een onbekende plant. Dringen wij van Egypte Nijl-opwaarts Afrika binnen, en beschouwen wij de niet minder merkwaardige verzameling uit Soedan en van de Somalikust, ingezonden door de Société de Géographie commerciale te Parijs en te vinden op het binnenplein van het Museum, bij de ethnographische tentoonstelling. Die verzameling is bijeengebracht in Egyptisch-Soedan en van de Blauwen en Witten Nijl door den Heer L. Vossion, Vice5
66 Consul van Frankrijk te Khartoem, en aan de Société geschonken door den Heer Revoil. Voor den handel is hier veel belangrijks. Prachtige monsters wierook, elemi-gom, Khartoem-gom, katoen, nabak (jujube van Zizyphus Spina Christi), Somali-indigo, aloe, tamarinden, gom-elastiek van Carpodium dulce, Hiptis spicigera, een nieuw oliezaad, dat tweemaal 's jaars oogst geeft ; dadels van Goundela, Baracouni en Djohona , in drie qualiteiten, vruchten van den Doem-palm, van de Baobab, de Heglig (Balanites aegyptiaca) als dadels bereid, aardnoten, watermeloenen, boonen in talrijke soorten, uitstekende granen, kortom eene verzameling nog rijker en oorspronkelijker dan de Egyptische. Egypte is nog steeds, dank zij de levenwekkende wateren van°den Nijl, een vruchtbaar land, dat onder een Europeesch bestuur tot nieuwe welvaart zou kunnen geraken. Hoe meer men echter het grootendeels nog onbekende binnenste van Afrika nadert, hoe vruchtbaarder en rijker het land is. De inlandsche bevolking, die in de kustlanden door het verkeer met het Turksch en Arabisch element zeer is bedorven, en voor vreemde bezoekers gevaarlijk kan zijn, is meerbmnenwaarts zachtaardiger, en in sommige streken, waar zij eeuwen lan"- in hare vreedzame dorpen een eenvoudigen maar dankbaren landbouw drijft, werkelijk in een toestand van welvaart en beschaving, die men oppervlakkig in dit geheimvol werelddeel niet zou vermoeden. Rijke en vruchtbare bouwlanden, door oorspronkelijke wouden afgewisseld, bedekken daar het terrein en belooven bij toenemend verkeer een nieuwe toekomst aan den Europeeschen handel. Voor die toekomst is het gebied van Zanzibar aan de Oostkust allergewichtigst. Van hier uit gingen no" kort geleden groote handelswegen tot in het hart van Afrika. Door de verhindering van den slavenhandel is de bloei van Zanzibar achteruitgegaan, doch gelukt het eenmaal aan Europeeschen invloed de oude drukke gemeenschap met het binnenland te herstellen, dan belooft Zanzibar een deigrootste stapelplaatsen van Afrika te worden. Uitvoer-arti-
07
kelen zijn vee, katoen, hoorns, huiden, verf hout, gom-elastiek, copal, ivoor, palmolie en palmpitten. - De fotografische afbeeldingen, gevoegd bij de verzameling van de Société de Géographie commerciale, doen ons eenige typen zien van de bevolking, van de Afrikaansche binnenlanden, ook van de Niam en dwergrassen, waaromtrent de oude overleveringen lang voor fabels zijn gehouden. Van de Vereeniging Mozambique en de firma H-. P. N. Muller te Rotterdam, die Nederland op Afrika's Oostkust waardiglijk vertegenwoordigen, zijn in de ethnografische verzamelingen op het binnenplein van het museum eenige fraaie voorwerpen van inlandsche nijverheid tentoongesteld. Zij voeren voornamelijk palmolie, ivoor, koffie en stofgoud uit. Aan Afrika's Westkust, in het Congo-gebied wordt de eer van ons land en van onzen handel met nieuwe kracht gehandhaafd door de nieuwe Afrikaansche Handelsvennootschap, en haar toenemende bloei bewijst, dat do Nederlandsche handel zich niet tot onze koloniën behoeft te beperken. De voorname producten zijn palmolie, gom-elastiek (van Landolphiasoorten), gomcopal, ivoor, sesamzaad, aardnoten en koffie. Volgens vertrouwbare berichten behoort het grootste aantal factorijen en handelsposten in dit gebied aan bovengenoemde Vereeniging. Haar bloei -moge het kenmerk zijn van een nieuw tijdperk, waarin de degelijke handel meer en meer de zwendelarij en speculatie-geest zal vervangen. Die zwendelarij is nooit aan de Nederlanders eigen geweest, maar door vreemde elementen, vooral in de vorige eeuw hier overgebracht, die, misbruik makende van de gemakzucht der rijk geworden landzaten, helaas op schrikbarende wijs begonnen te woekeren , en ons land en onzen ouden goeden naam aan den rand van een afgrond hebben gebracht. Gelukkig is hun rijk thans voor goed uit, en wie dat nog niet begrepen heeft, kan het op de tentoonstelling leeren. Te vergeefs zal men daar zoeken naar de afdeeling : Effecten
en Obligation. 5*
68 Ook de Nieuwe Afrikaansche Handels-vennootschap is in de Ethnografische Verzameling door voorwerpen van inlandsche kunstvlijt vertegenwoordigd. Eindelijk zijn wij gekomen aan onze dappere broeders, aan de kleine en bescheiden inzending van de Transvaal-Republiek, bewaakt door de levensgroote beelden van twee harer moedigste verdedigers. Dreigend staan zij daar met het geweer in de hand, als riepen zij: Raak me eens aan als ge durft! en onwillekeurig krijgt men eerbied voor de verzameling net gerangschikte voortbrengselen, die onder hunne hoede is geplaatst. Maïs en granen zijn uitstekend; goud-erts en struisveeren vertegenwoordigen twee beroemde bronnen van welvaart; verder ziet men mineralen, vooral kobalt-ertsen, ijzersteen, grafiet, asbest, w a s , tabak, fraaie vogelhuiden, hoorns, gedroogde vruchten, koffie en wijn. De wol is een hoofdartikel. Vee- en schaapskudden zijn de voornaamste bezitting der boeren. ) Zuid-Afrika is een Nederlandsche kolonie, zoo goed als Australië oen Engélsche is. W a r e zij aan Nederland gebleven, dan zou zij thans vooral voor de verdere kolonisatie voor ons van onschatbare waarde zijn. Moesten we nu nog eens »Koloniën verdeelen" met Engeland, zooals vroeger, dan /.on Zuid-Afrika ons zeker worden toegewezen, omdat de Kaap thans geen belangrijk punt voor .de scheepvaart meer is als voorheen ; doch nu is het voor zoo iets te laat. — Hoe vrij onze Afrikaansche boeren nu ook zijn, onder de Britsche bescherming blijft de betrekking met ons altijd gedwongen. Of er werkelijk een levendig verkeer tusschen Nederland en Zuid-Afrika zal ontstaan, moet de tijd leeren, en ik hoop het zeer. Doch het nationaal gevoel kan niet uitsluitend den weg wijzen. Gezonde handel moet op zuiver stoffelijke beginselen berusten. ') De zeldzame verzameling mineralen is door de Commissie der Z.-Afrikaansclie Republiek aan liet Koloniaal Museum te Haarlem geschonken.
69 Men moet ook de Z. Afrikaners niet al te zeer met Nederlanders vereenzelvigen. Al is hun taal met de onze verwant, zij zijn daarom evenmin Nederlanders als de Noord-Amerikanen Engelschen of de Peruanen Spanjaarden zijn. Wat hun aard aangaat, verschillen zij ook vrij wat van ons volk en dat ondervinden vooral onze jeugdige landgenooten, die ginds een bestaan willen zoeken. Ware Nederland niet zoo bitter klein gebleven, niet tegengehouden door inwendige verdeeldheid in zijne ontwikkeling tot een machtigen Staat, had het Nederlandsche element zich kunnen uitbreiden over de koloniën, zooals het Engélsche en Spaansche element, dan zou Zuid-Afrika thans niet de eenige echt Nederlandsche kolonie zijn! Maar ook dit doet ons nog niet wanhopen aan beter toekomst. De tentoonstelling lokt duizende vreemdelingen hier, en die duizenden zullen het vrij wel eens zijn in hun oordeel, dat wij nog lang geen versletene en ontzenuwde natie, geen uitgebrande krater zijn. Overal zullen zij erkennen, dat er leven is en ontwikkeling en vele kiemen tot verdere ontwikkeling. Nog onlangs zeide mij een Duitscher: »Gij hebt een heerlijk land en in uwe koloniën een onbegrensden horizont."
XII. Meer dan goud.
In de Antillische Zee, dicht bij de kust van Venezuela, ligt het klein en rotsig eiland Aruba, vroeger beroemd door zijn goudrijkdom en daarom waarschijnlijk eerst Oruba genoemd, thans van weinig beteekenis; een Nederlandsche bezitting, maar in Nederland ternauwernood bekend. De bodem is steenachtig, de plantengroei schraal, de bevolking een gemengd ras, met veel Indiaansch bloed, — meer arm dan rijk, in schralen landbouw en huisarbeid haar bestaan zoekende. Dit eilandje is op de Tentoonstelling door een merkwaardige inzending vertegenwoordigd, bijeengebracht door den Heer A. J. van Koolwijk, R. K. Pastoor te Oranjestad, de hoofdplaats der bezitting. Die inzending is in kleine bescheidene ileschjes en bakjes geplaatst en lokt weinigen aan, maar zij is zoo rijk en leerzaam , dat, als men de grootte van het eiland in aanmerking neemt, wellicht geen rijker inzending op de geheele tentoonstelling is aan te wijzen. Niet het goud is het voornaamste voortbrengsel van den bodem, maar de fosforzuré kalkgesteenten, die in uitgestrekten lagen op het eiland worden gevonden en de grondstof leveren voor de kunstmeststof, die in den handel als rotsguano bekend is. In de laatste jaren is dit voortbrengsel
71
op verschillende West-Indische eilanden in het groot ontgonnen, en op Aruba is door een nieuwe onderneming, de Arubaphosphaat-maatschappij, in de eerste 6 maanden van 1882 met 23 schepen reeds niet minder dan 14,716,15 Kub. meter fosforzure kalk uitgevoerd. De goud-ontginning is in den laatsten tijd wel hervat, maar de uitkomsten schijnen niet aanmoedigend te zijn, misschien door de groote kosten aan de bewerking verbonden in verhouding tot de opbrengst. De verzameling oliën en vetten uit het planten- en dierenrijk toont Ons, dat het kale rots-eiland toch voor de cultuur van- sommige gewassen zeer goed geschikt is en die cultuur zeker voordeelen moet opleveren, bij de weinige behoeften der bevolking en dus geringe kosten aan arbeidsloon. Wij noemen als de belangrijkste, de kokosolie, de pindaof aardnoten-olie , de cabin-olie, Copaïfera officinalis, de behenolie (van Moringa pterigosperma), olie van kasjoepitten, kalbasolie (van Crescentia Cujete), jojoli- of sesarnolie, karpat-olie (van Ricinus), schildpad-olie, haai-olie, slangenvet (van Scincus medicinalis), leguaanvet, (Iguana delicatissinia), vet van de heremietkreeft (Soldaatje, Pagurus Bernhardus), visch-olie (van Hemiramphus Brownii). De meeste dezer oliën worden als geneeskrachtig gebruikt. — Van gom men en harsen noemen wij de wit-sandelhoutgom, afkomstig van Icica heptaphylla, een gomsoort, die in West-Indië, ook in Suriname algemeen voorkomt en een aromatischen geur bezit, zoodat zij ook als wierook kan gebruikt worden ; de kasjoegom (van Anacardium occidentale), die de Arabische gom als hechtmiddel overtreft en veel bij het maken van kunstbloemen gebezigd wordt, de bekende wajakahars (van Guajacum officinale), de Kivie- en jonkman-gom (van Mimosasoorten) ook surrogaten voor Arabische gom, de Spaanschejuffrouw-was (van een Cactus-soort, Cereus curassavicus), met suiker gekookt heilzaam voor borstaandoeningen. Verfstoffen vinden wij in het delfstoflenrijk op Aruba vertegenwoordigd door monsters oker en verf-aarde, hematiet,
72 bloedsteen-verf en koperoxyde, en in het plantemijk door verschillende monsters. Vooreerst de pinda-bast (van de Aardnoten), volgens de bijgevoegde meedeeling een verfstof op linnen onuitwischbaar, de gele verf van besoea (Krameria ixina), de roode kleurstof van den wortel eener Ratannasoort, het kinarood van de Coccoloba uvifera (inlandsehe druif), de purperverf van den macapruimbast (Spondias Mombin), verschillende verfsoorten, hoebada, hoeang gato, en mangle (van Rhizophora), roode verfstof van de kivie (Mimosa salinarum), gele van pam du diabel (Miranda Royoc), violette van korstmossen (Rots-Monki, Roccella tinctoria), in den handel als orseille bekend, en eindelijk de verfstoffen uit de vruchtschil (rood) en de stekels (geel) van den Cereus heptagonus. De roode verfstof uit de vrucht wordt gebruikt om fijn gebak te kleuren. Vergeten we ook niet de bekende aloë-hars als verfstof en in de geneeskunde in gebruik, en die in groote hoeveelheid op onze West-indische eilanden, Curaçao, Bonaire en Aruba kan gewonnen worden. Volgens de beschrijving, is ongekookt aloësap krachter dan gekookt. Van houtsoorten vermelden wij geel meubelhout, Paloe di Bonaire, het geelhout (Maclura tinctoria), een bekend handelsartikel : de Bignonia stans (Kibra hacha), het Brazielhout (Caesalpinia echinata), de divi divi (Caesalpinia coriaria), waarvan het hout een roode en de vruchten een zwarte kleurstof leveren. Ook goede vezelstoffen levert het eiland op. Het pita-vlas (van de Agave americana) dient tot bereiding van zeer sterk en duurzaam touwwerk, de zijde-katoenboom (Asclepias gigantea) levert in zijn vruchten een zacht, zijdeachtig pluis, dat tot het weven van zeer fijne stoffen kan dienen ; de bladen van den Mauritiapalm worden gespleten tot stroo, voor het vlechten van hoeden, sigarenkokers en mandjes. Uit het melksap van bovengenoemde Asclepias kan ook een soort gom-elastiek bereid worden. De Heer Van Koolwijk heeft zich hiervan persoonlijk overtuigd.
7:: De senne-plant (Cassia Senna) groeit op Aruba in het wild en zou aldaar op groote schaal kunnen worden aangekweekt, omdat de plant zelfs met groote droogte welig tiert. De bladen worden gezegd voor medicinaal gebruik krachtiger te werken dan de gewone senne-bladen van den handel. De Heer Van Koolwijk acht een scheikundig onderzoek zeer gewenscht. r ik ben nog niet aan het einde van de opsomming van Aruba's schatten. Nog onlangs ontving ik op het Koloniaal Museum te Haarlem een nieuwe bezending van den onvermoeiden pastoor. Daarbij zijn weder nieuwe oliezaden, o. a. mispelpitten, olie- en was-gevend; voorts zout, limoensap , zeer goed uitziende sponsen, een roode verfstof, die op maisstokken bij groote droogte door een insect worden afgescheiden, evenals het stoklak in Oost-Indiö; eindelijk de van ouds beroemde purperslak met de kleurstof daaruit bereid en de sepia van den inktvisch. Nu heb ik nog niet genoemd talrijke voortbrengselen van Suriname, Curacao en de naburige kust van Venezuela, waarvan Aruba zeer goed een kleine stapelplaats zou kunnen worden, zooals cacao, locusliars (gom-copal) en roekoe of annatto, de bekende roode verfstof voor kaaskleursel. De lange lijst van voortbrengselen schijnt vervelend ; maar ik heb haar met opzet gegeven om te doen zien, wat de menschelijke vlijt van een schralen en karig bedeelden bodem kan oogsten. Aruba is zeker de minst gezegende van alle Nederlandsche bezittingen. Suriname heeft een onuitputtelijken bodem, Curaçao is, als havenplaats, met meer handel en bedrijvigheid bevoorrecht: maar het kleine Aruba belooft nog meer in de toekomst, zoolang daar mannen wonen als de Heer van Koolwijk, die nauwlettend alles opmerken en voor het geringste nog een nuttige toepassing trachten te vinden, — niet tot eigen bate, maar in belang der bewoners van het kleine eiland. — Die bewoners hebben een sober bestaan en trachten voornamelijk met het vlechten van rnandewerk en hoeden hun kost te verdienen. — De eigen-
74 aardige, ronde, in elkander sluitende, fijn gevlochten en sierlijk rood, geel en groen geverfde mandjes, die nu en dan uit West-Indië als curiositeiten worden medegebracht, worden grootendeels op Aruba vervaardigd. — De grondstof is het hout der mangleboomen (Rhizophora), wier zonderlinge groei de eerste aandacht van den Europeeschen bezoeker bij het aan wal komen trekt. Kleine boomen, wier wortels boven het zeestrand als scheepstouwen staan uitgespannen, en die korte gedrongen, dikwijls bochtig groeiende stammetjes dragen, kenmerken dit geslacht en vele andere geslachten der Rhizophoreeën. Tusschen die uitgespannen wortels spoelt het zeewater af en aan, en bfj eb krioelt het daar van allerlei zee- en schelpdieren, die rottende een ondragelijken stank verspreiden. De Rhizophoreeën zijn een treilend beeld van de wording van eigenaardige plantenvormen in den strijd om het bestaan. Zij groeien zoowel in West- als in Oost-Indië en komen ook op Java veelvuldig voor. De Arubaneezen splijten het hout tot fijne reepjes en verven het met verschillende kleuren: geel met een afkooksel van batataheel, een knolgewas van de vaste kust van Venezuela, en aluin, rood met een afkooksel van brazielhout met aluin, blauw met blauwsel, dat met een bevochtigd lapje er op gewreven wordt, en groen door het bovenvermelde geel met blauwsel te verinengen. De nesten van 12 of minder in elkander sluitende mandjes zijn het gewone artikel dat meest op Aruba wordt gemaakt; echter kunnen de mandenmakers zich ook zeer goed op andere vormen toeleggen, en de zending op de Tentoonstelling geeft het bewijs dat hunne proeven alle aanmoediging verdienen. Het is een der liefste wenschen van den Heer van Koolwijk, dat voor dezen echt inlandschen tak van kunstvlijt een vaste en geregelde afzet in Nederland worde gevonden, waardoor de nijverheid van Aruba tot groote welvaart zoude geraken. — De mandjes, die ter verkoop bestemd waren, zijn nagenoeg alle op de Tentoonstelling en in het Koloniaal Museum verkocht; een bewijs dat de waar gewild is; en werkelijk zijn deze mandjes een sierlijk
7.-> en altijd bruikbaar huisraad tot berging van de kleinigheden onzer dames. Ik hoop dus hartelijk, dat aan den wensch van den waardigen inzender spoedig worde voldaan en een of ander geacht handelshuis daartoe in rechtstreeksch verkeer met. Aruba zal willen .treden. l) De ware handel versmaadt ook het kleine niet. En wie weet of, wanneer de rechtstreeksche handel van Nederland met overzeesche gewesten allengs weder hersteld wordt, — het mandenwerk van Aruba niet een hoogst belangrijk ruilartikel zal worden? Die rechtstreeksche handel is, helaas, in de laatste vijftig jaren hard achteruitgegaan. Meer en meer is Nederland, zelfs voor zijn eigen koloniale producten, afhankelijk geworden van Engeland. Behalve koffie en tabak ontvangen wij de meeste overzeesche voortbrengselen uit de tweede h a n d , en daardoor zijn de Engelschen ons ook in waren-kennis ver vooruit. Niet de aanleg ontbreekt ons, maar sleur en gemakzucht, en vooral eene eenzijdige kleingeestige opvoeding en te theoretisch onderwijs deden ons allengs in krenterige kleinheid opdrogen. In staatswetenschap, spitsvondige „juristerei", économie politique, ja zelfs in literatuur en muziek hebben wij het ver gebracht; gansche avonden zullen we redeneeren over de beste wijze van »regeeren", over de »rechten des volks", over »koloniale politiek", over de »sociale quaestie" ; — maar als ons gevraagd wordt over handelswaren en hare afkomst, over de voortbrengselen van Indië, China, Amerika, Australië, over het karakter van den plantengroei en den toestand van cultuur en ontginning in de verschillende tropische gewesten, — dan staan wij met den mond vol tanden. — Van Nederland kan men in dit opzicht ook zeggen: »Ik hoor wel kakelen, maar ik zie geen eieren". ') Die wensch is thans vervuld. Het onlangs opgericht Nederlandsch Handelsmuseum heeft zijne tusschenkorast aan den Heer van Koolwijk verleend. — Ik begroet de oprichting van dat Museum als den eersten stap om Nederlands rechstreekschen overzeeschen handel te herstellen en ons onafhankelijk te maken van de Britsche overmacht.
76 Laat ons een voorbeeld nemen aan den waardigen geestelijke van Aruba! Te midden van zijn hoogere roeping heeft hij 't niet beneden zich geacht, ook op de stoffelijke belangen zijner gemeente te letten, en met een vorsehend oog na te gaan wat hun schraal bedeeld eiland tot hun nut en welvaart kan opleveren. Oliën, vetten, vezelstoffen, verfstoffen, mineralen , alles heeft hij nagegaan en met groote zorg verzameld , beschreven en overgezonden, en de talrijke inlichtingen, die ik van hem ontving, zijn de bewijzen dat hij zijn volkje waarlijk lief heeft. De Jury der Tentoonstelling vereerde hem met de Gouden medaille, de Nederlandsche Maatschappij van Nijverheid benoemde hem tot haar eerelid ; maar grootere voldoening zal hij smaken van de overtuiging, dat de ware weldadigheid den medemensen verheft en veredelt door nijveren arbeid. Dat is de geestelijke der toekomst. Op hem past liet woord : »Over weinigen zijt gij getrouw geweest."
XIII. Wie zijn de barbaren?
Na lange rondzwerving in de vreemde koloniën, kwam ik terug in de Nederlandsche koloniale afdeeling en aanschouwde deze nu meer met oordeel des onderscheids. Ik zag nu, dat de stijl van het gebouw wel Indisch, maar eigenlijk BritschIhdisch is. Ik zag daarin geen ondeugende toespeling; och neen. 't Zou ook moeilijk zijn, een zoo groot gebouw in echt Nederlandsch-Indischen stijl te maken, want de bouwkunde der Javanen, Maleiers en Dajaks bepaalt zich tot zeer bescheiden woonhuizen, stallen, schuren en rijstpakhuizen ; de moskeeën zijn naar het gewone Oostersche model. De architectuur dezer woningen is wel zeer eigenaardig, en vooral de Sumatrasche en Dajaksche huizen munten door sierlijk snijwerk uit, maar een toepassing dier versiering in het groot zou alleen mogelijk zijn voor een buitengewoon genie, dat, vervuld van den indruk dier motieven, een eigen ontwerp van een groot gebouw, geschikt voor Europeesche toestanden, leveren kan. Wellicht zijn zulke geniën reeds aan het ontluiken. De oude bouwkunst van Java, wier overblijfsels wij vooral in den Boro-Boedoer bewonderen, is van Hindoeschen oorsprong en hoogstwaarschijnlijk door Hindoesche kunstenaars bewerkt. In Hindostan bestaan nog volksliederen, waarin
7S gewaagd wordt van de duizende bouwlieden, die in lang vervlogen eeuwen naar Java waren uitgezonden. Maar wie daarom zou willen beweren , dat bij de bewoners van Ned.-Indië geen eigenaardige kunstzin bestaat, dien verzoek ik, aandachtig de Ned. Koloniale Afdeeling binnen te wandelen en rechts en links te beschouwen. Talrijke vitrines, gevuld met katoenen en zijden versierde stoffen, vertoonen daar iets geheel anders dan de manufacturen in het hoofdgebouw. Let eens op de zachte, meest doffe kleuren, zoo weldadig voor het gezicht in vergelijking met de harde, schreeuwende en het oog bijtende anilineverven in de Europeesche Afdeelingen. Zij zijn alle uit plantaardige stoffen gewonnen; het rood van de stoklak, den Mangkoedoe-wortel en het sappanhout, het rose van de saffloer, het geel van de curcuma, het blauw van de indigo, het bruin van den sogabast. ' t Zijn de kleuren der n a t u u r , zooals zij die in haar landschappen vertoont, en bij de aanwending tot versiering is ook die wet der natuur gevolgd, die de schelste kleuren meest op de kleinste oppervlakten beperkt. Let eens op de versiering met goud- en zilverdraad, en ge ziet dezelfde orde, die in de n a t u u r de zilveren randjes om de wolken, de gloeiende diamanten op het jonge gras toovert. Wij Europeanen zijn de eigenlijke barbaren. Wij letten niet meer op de n a t u u r , maar copieeren voorbeelden uit boekjes met gekleurde prentjes; wij versieren onze meubels en ons huis niet meer, zooals onze Noorsche en Saksische voorvaderen, naar de ingeving van onze verbeelding, maar naar een versleten vuil papiertje, dat eenmaal uit een kunstjournaal is geknipt en nu voor jaren dienst doet. Onze volksaard spreekt niet meer uit onze versiering, maar de zeer verbasterde nalatenschap van Italiaansche, Romeinsche en Grieksche meesters, vermengd met veel Chineesch en Japansch. Beschouwen wij dan zeer nauwkeurig de kostbare verzamelingen van Java, Borneo, S u m a t r a , de Molukken, en wij zullen bij elk ras een karakter leeren kennen uit zijne kleeding en zijn sieraden. De figuren der Javaansche sarongs
79 zijn meestal voorstellingen van voorwerpen en vormen der natuur, tot kunstvormen herleid door de fantazie der inlanders; en die 'herleiding is voor ons even onbegrijpelijk als hunne muzikale compositien op de Gamelang, wier afgebroken toonen nu en dan tusschen het tentoonstellingsgegons worden gehoord. Toch herkent men den draak, het algemeene oudIndische beeld, afgeleid van de slangen en de krokodil, de jonge bamboe-spruiten, als spitse piramiden, meest voor randen der sarongs in gebruik, de bloemen van de katoenplant , van den kanarieboom, de tjampaka, de groote Malvaachtige waroe-bloemen, de manga-vrucht, de pisang, de blimbing — hoe langer men aanschouwt, hoe meer leven ' en natuur op het Javaansche kleed. Dat is geen naturalisme, geen Zola-isme, dat de natuur ruw en onveranderd als door een trechter weergeeft! Juist het omgekeerde, en hier leert men met de kunst ook het leven van den kunstenaar en zijn verborgenste gedachten kennen; hier ziet men hoe godsdienstige leerstellingen een machtigen invloed kunnen hebben op de kunst van een geheel volk. Want de Koran verbiedt, in navolging der Mozaïsche wet, het maken en vereeren van beelden, het naturalisme in de kunst. Van daar een strijd in het gemoed des kunstenaars , en door dien strijd, door die onderdrukte begeerte naar eigen schepping, komt het karakter te voorschijn, een nieuwe natuur, geheel in overeenstemming met den Javaanschen mensch. Staan wij technisch hooger dan de inlanders? Eer ge te spoedig die vraag te onzer gunste uitmaakt, bezie de bezending zilverwerk van de Padangsche bovenlanden op Sumatra, rechts in de eerste zaal, de Dajaksche wapens in de kampong Nggara op Borneo gesmeed, het stroovlechtwerk in de meeste zalen tentoongesteld, de vischnetten van Banka, de uit zeepolypen (ini. akar bahar) bewerkte bruinzwarte armbanden en andere versierselen van hetzelfde eiland en het snijwerk op de ontelbare voorwerpen van hout, huisraad, beeldjes, modellen, die door alle zalen zijn verspreid.
80 Dat alles is met gebrekkige werktuigen bearbeid ; ook hier is de mensch de hoofdpersoon en het werktuig zijn dienaar. Hoe anders in Europa, waar meer en meer de machine regeert en de mensch alleen nog maar noodig is om stangen te verschuiven en aan kranen te draaien. Dit is geen gekkemij: zelfs in zedelij ken zin, in het sociaal en staatsieven wordt die toenemende macht van het oorspronkelijk ondergeschikte, de machine-regeering, een bedenkelijk verschijnsel. Ik was eerst bevreesd dat de indruk der voortreffelijke kunstwerken van Britsch-Indië, voorgesteld in al hun zuiverheid door de verzamelingen van South Kensington en den Prins van Wales, mijn ingenomenheid met de kuns*t onzer Ned.-Indische broeders zou verflauwen. Integendeel, na herhaalde vergelijking, na lange overweging, blijft die ingenomenheid niet alleen dezelfde, maar heb ik vooral in de Javaansche kunst eene oorspronkelijkheid meenen te vinden, die haar een eervolle plaats in de rij der volksstijlen vaardig maakt. Bij de Hindoes en Perzen een ideale bloemversiering in overeenstemming met de gezuiverde begrippen eener onnaspeurbaar oude wijsbegeerte, bij de Javanen een kinderlijke voorstelling, maar karaktervol door een meer afgezonderd leven en den invloed van een later aangenomen godsdienst. Oostwaarts in den Archipel verandert dat karakter allengs en nadert tot den grilligen, maar zeer bevalligen stijl der Polynesische volken. Zoo ziet men in de kleedingstoften van de eilanden Flores, Timor en Savoe een telkens wederkeerend motief van versiering, dat spoedig den oorsprong van het voorwerp verraadt. Hetzelfde ornement is op het Koloniaal Museum zeer schoon te zien op een stuk geweven stof van de Sangir-eilanden. Tot de schoonste, volledigste en met de meeste zorg bewerkte verzamelingen behoort mijns inziens die van het eiland Banka. Alle voorwerpen van beschrijvingen voorzien en behoorlijk in afdeelingen gescheiden, geen slordige wanorde, geen bewijs van onnadenkende overhaasting, geen machinewerk »om er af te zijn", zonder kennis van zaken bijeen-
SI geraapt, geen nuttelooze uitstalling van curiositeiten, die de menigte aangaapt, zonder iets hoegenaamd er van te leeren maar een nauwgezet gekozen verzameling van nuttige grondstoffen, landbouw- en mijnproducten en volksvlijt. Ginds bewonderen wij den mineralen rijkdom van het beroemde tin-eiland en de duidelijke voorstelling van de bewerking en de opbrengst van dit nuttig metaal, hier zien wij eene nette verzameling houtsoorten, een twintigtal deibeste voor huisbouw, meubelwerk en scheepmakerij , met een herbarium van de takken en bladen der boomen ; zeer merkwaardige verzamelingen van nog niet onderzochte plantaardige vetsoorten, van zoo groot gewicht voor de nijverheid, harssoorten, waarbij vele nog niet bierbekende, g'tah-pertja en gom-elastiek, was, honig, boschvruchten en rottan-soorten ; verder huisraad, muziekinstrumenten, modellen van woningen, prachtig bewerkte kleedingstoffen, alles te samen een deileerzaamste inzendingen die ik op de Tentoonstelling gezien heb. Vooral de bijgevoegde etiketten en naamlijsten zijn van groot belang. Wat baat het of men al veel moois en belangrijks ziet, als men niet weet van waar het komt en hoe het genoemd wordt? Niet minder leerzaam is de aanlokkende vitrine met de voortbrengselen der muskaatnoten-cultuur op het eiland Banda. Een kunstnoten muskaatboom van groene vederen met vruchten van papier-maché getrouw nagemaakt, is omringd van prachtige monsters noten, foelie, notengelei, notenzeep, foelie-olie, noten-confituren en gereedschappen tot het plukken der noten in gebruik. De Molukken, vooral de Banda-eilanden, zijn nog het vaderland van de noten-cultuur, die met de kruidnagelteelt eens een zoo belangrijke rol in onze koloniale geschiedenis heeft gespeeld en nog een rijke bron van inkomsten is, en tevens een der aangenaamste afdeelingen van den kolonialen landbouw. Op de Banda-eilanden heeft deze cultuur in 1881 ongeveer 10.000 pikols noten opgebracht, vertegenwoordigende een waarde van een millioen guldens, be6
82 halve de foelie. Ook op Sumatra's Westkust, en in Menado breidt de cultuur van noten zich uit. Niet ver van deze inzending zien wij de vitrine met de kina-basten, op Java in de Gouvernementscultuur gewonnen. Het overbrengen van den voor den zieken mensch onmisbaren kinaboom uit Peru en Bolivia naar Java is een schoone daad geweest van de Nederlandsche Regeering, een daad, die na langdurigen arbeid door een gunstige uitkomst is beloond, zoo zelfs, dat de kina-cultuur thans als een winstgevende bouw op Java meer en meer door particuliere ondernemers wordt gedreven. Voor het heil der menschheid werken en. daarbij voor zichzelven nog voordeel behalen, dat komt niet dikwijls op deze wereld voor. Ja, sommige menschen zouden het u zelfs kwalijk nemen, zoo diep wortelt de overtuiging, dat weldoeners der menschheid gewoonlijk miskenning en ondank inoogsten. De hemel der kina-kweekers is echter niet onbewolkt, en de vrees, dat de scheikunde eenmaal kinine zal maken uit andere grondstoffen, blijft bestaan. Wij zijn aan het einde van een lange galerij genaderd. Grijnzend begroet ons een bataljon geraamten, kop omhoog, in onberispelijke houding, met de armen tegen 't lijf, als grenadiers van den ouden Frits. Zij stellen voor wat er van onze Indische broeders na den dood overblijft — nu ja, — maar zij vertoonen ons ook dat het verschil der menschen in rassen innig samenhangt met den bouw van hun gebeente, dat harde, hechte, eeuwen trotseerende raam- en balkwerk, waarop het zoo teeder en samengesteld lichaam van vleesch en bloed is bevestigd. Gelijk wij de boomen 's winters herkennen aan hun dorre takken, zoo herkent de anatoom den mensch aan zijn kale beenderen. Die geraamten bewaken zwijgend een wereld van papier. Een verbazende literatuur, in alle vakken van wetenschap, toont ons dat de Hollanders in hun beheer van Indië misschien nog meer gesproken en geschreven dan gehandeld hebben. Geografie, meteorologie en aardmagnetisme, voorstellingen
XI!
van het terrein, geologie, mineralogie, opvoeding en onderwijs, staatkunde, wetenschappelijk onderzoek in het algemeen. Hier ziet men ook teekeningen, platen, fotografieën met de nauwkeurige afbeeldingen van landschappen, gebouwen, menschen, boomen, planten en vruchten. Hier kan iemand, die Indië nooit bezocht heeft, zich een juiste voorstelling maken van den oppervlakkigen aanblik dier eigenaardige wereld. Vooral raad ik hem, wat den ouden tijd betreft, kennis te maken met de verzameling teekeningen in O. I. inkt, van het oude Batavia en andere vestigingen der O. I. Compagnie ; daarbij zijn gezichten op de kust van Malabar, op Ceylon, in Nagapatnam en Bengalen. Die O. I. Compagnie was toch een geweldig en machtig lichaam ! Men beschuldigt haar zoo dikwijls; maar beschuldigt men daarmede niet een groot deel van Nederland's roemrijke opkomst na de vestiging zijner onafhankelijkheid? De O. I. Compagnie had voorzeker hare gebreken: »les défauts de ses vertus," maar verdragen wij diezelfde gebreken niet nog heden ten dage van onze zuster en aartsvijandin van den beginne: Brittannia? Engeland's streven was de vernietiging onzer O. I. Compagnie. Van Jan Pieterszoon Koen tot den edelen Zoutman, van Jacatra tot Doggersbank, heeft Engeland niet opgehouden, van elke zwakheid gebruik te maken om ons op koloniaal en handelsgebied te overvleugelen. En in dien bitteren strijd op leven en dood (thans in den vreedzamen vorm van concurrentie) zijn wij nog; maar wij geven het niet op!
6*
XIV. De roemrijkste loopbaan voor Nederlands pelijke mannen ligt op Koloniaal gebied.
wetenschap
De verzameling Ned.-lndische mineralen aan het einde van de zijgalerij, geeft wel geen volkomen denkbeeld van den rijkdom des bodems, maar toch een goed overzicht van die mineralen, welke inzonderheid door de Nederlanders met voordeel in ludië worden geëxploiteerd: tin en steenkolen. De eilanden Banka en Billiton zijn, zooals men weet, de hoofdplaatsen der ontginning van het tin, dat daar hoofdzakelijk in den vorm van fijne korrels (stroomtin) uit den bodem wordt uitgespoeld of uitgewasscheu. Daartoe dienen de werktuigen, waarvan op de tentoonstelling verschillende modellen zijn te zien. De hoofdwerkzaaniheden zijn het aanleggen van kanalen om het noodige stroomende water te verkrijgen, het opvoeren van het water daarin en het uit wasschen en smelten van het uitgegraven erts. De bewerking geschiedt alleen door Chineezen, op hunne eigenaardige wijze, die practisch voldoende schijnt en daarom niet door Europeesche bewerking wordt vervangen. De tinontginning op Banka is uitstekend voorgesteld door de inzendingen van den mijn-ingenieur D. de Jongli Hz., uitvoerig toegelicht in den catalogus. Behalve de modellen van smelthutten , ovens, trap-raderen, kettingpompen, ziet men ook duidelijke voorstellingen der grond- en erts-lagen zooals die boven elkander liggen, eene
85 groote verzameling monsters ertsen en een statige pyramide, voorstellende de dagelijksche opbrengst van tin op het eiland Banka. De Gouvernements-tinontginning op Banka dagteekent van het jaar 1821; in de laatste jaren bedroeg zij 67,400 pikols (de pikol = 00 kilo) per jaar. Eerst in 1852 werd tot de ontginning van Billiton concessie verleend, en tegenwoordig bedraagt de opbrengst daar 67,000 pikols gemiddeld per jaar. Op Banka geschiedt de tin-ontginning nog van Regeeringswege, op Billiton door een particuliere maatschappij. Alzoo twee kleine eilanden leveren tegenwoordig millioenen aan waarde en geven ons tevens het eervol diploma van mijnbouwende natie, dat we in vorige eeuwen niet bezaten. Nederland heeft thans een uitstekend corps mijn-ingenieurs; de geologie en de mineralogie hebben als wetenschappen hier het burgerrecht gekregen, en het Jaarboek voor het Mijnwezen in Ned.-Indië wordt door ieder beschaafd Nederlander begroet als een schitterend bewijs, dat Nederland's roem op wetenschappelijk gebied oneindig veel aan Nederl.-Indië te danken heeft. Nooit kan te veel geld door de Regeering aan dergelijke werken worden uitgegeven. Die uitgaven worden tienvoudig vergoed door de hoogere waarde, die Nederland in de rij der beschaafde volken bezit. Behalve het tin noemden we nog de steenkolen; ook een ontginning der 19e eeuw. Deze ontginning heeft nog in lang niet de uitgebreidheid die zij verdient. Borneo is een onuitputtelijk steenkolenland, en slechts een enkele rmjn Oranje-Nassau te Pengaran (Z. O. Afdeeling) wordt van' Staatswege geëxploiteerd. Op Sumatra, in het Ombiliëngebied in de Padangsche Bovenlanden zijn rijke steenkolenlagen ontdekt, en ook aan Borneo's Oostkust heeft men in den laatsten tijd meer en meer de aandacht aan het onderzoek van den grooten rijkdom aan kolen gewijd. Do kolossale monsters steenkool van Ombiliën en Sambalioeng zijn daarvan de bewijzen. Hoe belangrijk de ontginning van steenkool in Ned.-Indië rnoet worden, blijkt ons als we begrijpen, dat de
86 stoomvaart steeds toeneemt, dat nieuwe stoomvaartlijnen steeds te wachten zijn en dat de steenkolen tot heden grootendeels uit Europa in Indië worden aangevoerd. Ook- marmer en bouwsteen kunnen door Indië worden geleverd. Een bewijs daarvan is het fraaie stuk marmer van Patjitan op Java, dat echter meer een curiositeit is, want de ontginning geschiedt niet i n ' t groot. Vooral Sumatra levert uitstekende soorten van bouwsteen, en deze zouden zeer goed voor de openbare werken kunnen gebezigd worden. Echter worden jaarlijks nog steeds scheepsladingen klinkers en moppen uit Nederland naar Indië verzonden! Zoo gaan er meer vaderlandsche kleingeestigheden naar Indië, terwijl we vergeten dat daar de bouwkunst bloeide toen onze vaderen nog in arme hutten woonden, en dat de Hindoesche bouwlieden geen klinkers en moppen gebruikten, maar hunne tempels bouwden uit de grondstof, die zij op Java vonden en die daar in onmetelijken voorraad aanwezig is. Ook goud is in den Archipel overal te vinden. De goudmonsters van Sumatra toonen, dat een Europeesche wijze van ontginnen wellicht ongekende schatten aan goud zou kunnen te voorschijn brengen. Borneo moet nog rijker bodem hebben, doch tot heden wordt het goud daar slechts door inlanders en Chineezen gewonnen, evenals de diamanten en verdere edele en onedele mineralen, die Ned.-Indië behalve tin en steenkolen oplevert. De goud-del vingen in Suriname zijn ook door een schitterend monster vertegenwoordigd, doch van de gesteldheid van den bodem in die kolonie is, behalve de gouddistricten, zeer weinig bekend. »De Nederlandsche West-Indische bezittingen zijn,' in weerwil van den zich in de laatste jaren uitbreidenden mijnbouw, geologisch nog in het geheel niet onderzocht." Deze lakonische verklaring sluit het overzicht van Groep 1, Klasse 4, in den Catalogus. Ik bewonder den moed en de volharding der Nederlandsche jonge mannen, die in een tweede overwintering in de poolstreken hun leven hebben gewaagd; en ik bewonder niet
87 minder de voorstanders van onzen nationalen roem op wetenschappelijk gebied, die een gedeelte van hun vermogen aan die .stoute onderneming ten offer brachten; doch ik vraag: Is daardoor niet eenige onbillijkheid gepleegd aan onze koloniën? Is het wetenschappelijk onderzoek daar, op ons eigen gebied, reeds zoo ver gevorderd, dat wij ook buiten dat gebied onze kostbare krachten mogen ten beste geven? Is Nederland niet aan de beschaafde wereld verplicht dat inde allereerste plaats de kennis van de natuur in zijn koloniën worde uitgebreid? Ik hoop dat de ontzettende uitbarsting van Krakatau een wenk zal zijn die de Nederlandsche natuurenderzoekers weder brengt op het gebied, waar zij behooren te werken. Die ramp is reeds beschouwd als een straf des hemels. Ik beschouw haar als een roepstem aan de wetenschappelijke mannen van Nederland, om meer en meer werkzaam te zijn in die nog in vele opzichten zoo weinig bekende natuur van onze koloniale wereld. Geen andere natie mag ons daarin vooruit zijn! Ja, ik weet wel dat er dikke boeken over koloniale onderwerpen worden volgeschreven, dat er vooral op literarisch gebied veel wordt gewerkt; maar waar het in de eerste plaats op aankomt, dat is de kennis deinatuur , van den bodem, van plantengroei, dierenwereld, klimaat en voortbrengselen. Reeds is de grond voor die onderzoekingen gelegd door de voortreffelijke kaart van Java, bewerkt op het wereldberoemde. Topografisch bureau aan het Departement van Oorlog. Die reusachtige kaart is het bewijs dat degelijkheid, nauwkeurigheid en volharding nog altijd onze nationale eigenschappen zijn. Op den rijkdom van de plantenwereld in Ned.-Indië heb ik reeds meermalen gewezen. De prachtige verzameling afbeeldingen, ingezonden door den oud-Gouverneur-Generaal Baron Sloet van de Beele, en de niet minder fraaie platen van het werk van Mevrouw Hoola van Nooten, geven van dien rijkdom slechts een gering denkbeeld. Bedenken wij dat van de planten van Nederl.-Indië zeker niet meer dan 1/10 gedeelte beschreven is; dat Borneo, Celebes, vele Mo-
-
88 luksche en kleine Soenda-eilanden, Timor en Nieuw-Guinea slechts hier en daar aan de kusten zijn onderzocht, dat zelfs Java en Sumatra botanisch nog slechts voor een gedeelte bekend zijn; — bedenken wij dat, terwijl het aantal houtsoorten in Europa zeker niet meer dan 50 bedragt, in ons Koloniaal Museum dit aantal reeds meer dan 2000 is, dan begrijpen wij hoe noodig het is dat meer en meer alle wetenschappelijke krachten worden ingespannen, om dien rijkdom te onderzoeken en te ordenen tot een overzienbaar en meer en meer bevattelijk geheel. Bouwstoffen levert de tentoonstelling in menigte ; al is ook de kennis aangaande de inlandsche volken, hetethnografisch gedeelte daar het ruimst vertegenwoordigd. Niet ver van de mineralen zien wij eene verzameling bontgekleurde zonneschermen, inlandsche payongs, netjes geplaatst op rekken, en oppervlakkig een bewijs dat de inlander zijn huisraad gaarne in eigenaardige kleuren versiert. Die versiering heeft echter een beteekenis en verschilt voor de hoogere en lagere rangen der inlandsche maatschappij. Een gouden zonnescherm kenmerkt den hoogsten rang, en de mindere rangen zijn door min of meer breede ringen van verschillende kleuren aangeduid. Deze officieele versiering is verschillend in de residentiên en in de vorstenlanden. Op een der. rekken zag ik voor een ontvanger der belastingen een rooden payong met een goud randje, en voor een beambte zonder rang een zwarten met dito randje. Men kon in Nederland eens een proef nemen om dergelijk officieele parapluies voor de verschillende standen voor te schrijven; dit zou het eentonige van onze grauwe regendagen zeer vervroolijken. Ook de inlanders hebben hunne tooneelvoorstellingen en hun poppenkast. De meest gewone vorm is de Wajangvertooning met platte, beweegbare poppen uit buffelleer gesneden , die voor een scherm worden bewogen, zoodat aan de eene zijde de poppen, aan de andere de schaduwbeelden (zooals onze Chineesche schimmen) worden gezien. Als ik wel heb,
89 aanschouwen de mannen gewoonlijk de poppen en de vrouwen de schaduwen. De poppen stellen menschelijke figuren voor , bont gekleurd en van monsterachtigen vorm ; de tooneelstukken bewegen zich op een zeer zinnelijk gebied en hangen aan elkaar van liefdesgeschiedenissen, tot in de kleinste en meest materiêele bijzonderheden uitgewerkt; voorts geduchte vechtpartijen en krachtdadige ingrijping van hoogere machten, reuzen, goede en booze demonen. Vele Wajangverhalen bevatten episodes uit de voorvaderlijke hindoesche heldendichten, de Ramajana en Mahabbarata, en zijn daardoor voor de studie van taal en letterkunde belangrijk. De voorstelling wordt door muziek begeleid en duurt gewoonlijk zeer lang. De voorliefde van den inlander om rustig in een half droomenden toestand het gewone leven te vergeten, billijkt zijn gehechtheid aan die voor ons eentonige voorstellingen. Ook met poppen in den vorm als bij ons Jan Klaassenspel worden door de inlanders tooneelstukken opgevoerd. Van dergelijke poppen is slechts een enkel stel op de Tentoonstelling ingezonden ; zij stellen personen uit een oud heldendicht voor , Arjoena, Mintoredja, Soembadra, Poerabaya ; de aangezichten zijn rood, wit of blauw geverfd en zeer karikatuurachtig. Zou het vermetel zijn, te beweren dat door een doelmatige verbetering en aanmoediging van het Javaansche tooneel, iets tot opwekking van kunstzin en veredeling van het volk kan worden gedaan.' Niet in eens, maar geleidelijk zou men in het oude Wajangspel wellicht een betere richting kunnen brengen, door die voorstellingen aan te moedigen, die de minst verbasterde, oude en eerwaardige overleveringen van den Boeddhistischen tijd weergeven, die eindelijk meer en meer de edele en zuivere kern van het Boeddhisme te voorschijn deden komen en alzoo het volk tot wezenlijk begrip brachten van het indrukwekkende opschrift in de 12de eeuw onzer jaartelling boven de poort van een Javaanschen tempel gebeiteld: »Laat in uw hart de »bede om vernietiging uwer dierlijke natuur ontkiemen, »opdat deze poort zich slechts voor stille tevredenheid opene-"
XV. Spreek niet van armoede in Nederland, zoolang in de Koloniën nog één bunder lands onbebouwd ligt.
Koffie, thee en kruidenierswaren, tabak en sigaren, ziet daar de hoofdbestanddeelen van elke welgeordende koloniale tentoonstelling. Hoe aanlokkend ook de bijgerechten zijn, de hoofdschotel is en blijft zeer prozaïsch, dat wat werkelijk de grootste voordeelen geeft aan 's menschen arbeid. Die hoofdschotel is in de Nederlandsche koloniale afdeeling eenigszins door den grooten overvloed van bijgerechten overschaduwd, of juister: Er staan te veel bouquetten op den disch, zoodat men het eten eigenlijk niet zien kan. Hier en daar rijst een statige vitrine omhoog, met stopen stolpflesschen van allerlei formaat, die echter de aandacht van het groot publiek weinig trekken: „Allemaal koffie! 't lijkt wel een kruidenierswinkel!" Deze uitroep kan men, vooral op Zondag, elk oogenblik bij die statige glazen kasten hooren. Doch zij denken er niet aan, als zij straks vol bewondering voor de schitterende equipages en rijk gekleede heeren en dames op zij gaan, dat een groot deel van dien glans van de koffie komt, van de groote Indische culturen, wier nederigste vertegenwoordiger, de kruidenierswinkel, tot in de kleinste1 gemeenten ons aan de groote waarde onzer koloniën herinnert. Wie ons Nederlanders noemt een volk van kruideniers, heeft niet geheel ongelijk; maar nog tienmaal, honderdmaal
94 liever een volk van kruideniers dan een volk van Proletariers, werkstakers, politiseerende vagebonden, zooals in de naburige landen. De ware Nederlander is een »burgerman", een koning in zijn eigen kleinen kring, een persoonlijkheid op zichzelf en geen deeltje van een brammenden zwerm. Onderscheid van stand is hier niet nationaal ; verstand en bekwaamheid moeten elks maatschappelijke waarde bepalen. De koffieplant stamt, zooals men weet, uit Arabie en Afrika, en het gebruik der koffie als volksdrank is een nalatenschap van Mohammed, die zijn volgers den wijn verbood. Echter komen ook wilde koffiesoorten in den Maleischeh Archipel voor, zooals de Coffea elongata, C.densillora en C.glabra op Sumatra, Java en Borneo, ontdekt door onzen beroemden Nederlandschen botanicus Dr. J. J. Korthals. Nu ik dezen naam noem, kan ik niet nalaten hulde te brengen aan de beide nog levende Con'pheën der Nederlandsch-Indische botanie, Dr. Korthals' en Dr. Hasskarl, de eerste een der ijverigste leden van de Natuurkundige Commissie, eenmaal dooi' Willem 1 benoemd tot onderzoek van Nederl.-IndiS, de tweede de grondlegger der cultuur van de kina op Java. Nederland vergeet vaak, dat zijn ware »groote mannen" niet »vooraanzitten in de synagoge", maar dikwijls in vergeten hoekjes hun veel bewogen leven herdenken. De koflie is een lief boompje me't donkergroene glanzige bladen, witte bloemen en roode bes-achtige vruchten, die de nuttige koffieboonen bevatten. Op de Tentoonstelling zijn vele koffieboompjes te zien, maar ze zijn niet erg voordeelig en geven geen goed denkbeeld van het prachtig gezicht eener kofiie-plantage. De bereiding der koffie geschiedt op tweeërlei manier: bij de gewone worden de vruchten, nadat de schil door broeiing eénigszins losgeweekt is, eenvoudig gedroogd en daarna ontbolsterd ; bij de West-Indische bereiding worden de vruchten dadelijk ontbolsterd en de boonen daarna door wassching van de aanklevende slijmige massa ontdaan. Het vleezige omhulsel bevat gewoonlijk twee boonen (eigenlijk pitten of
92 steenen), die elk in een dun schilletje, de hoornschil, bevat zijn. Tegenwoordig wordt bij de bereiding deze hoornschil dikwijls om de boonen gelaten. De aldus verzonden koffie heet »in de hoornschil gedroogd." Zij behoudt beter haar kleur en kracht en wordt in Nederland van dè hoornschil bevrijd. Bij de mannetjes- of parelkoffie zit door vergroeiing slechts éen rondgewassen boon in eiken bolster. De koffiemakelaars onderscheiden vele verscheidenheden naar de kleur der boonen. Om de waarde van de koffie-opbrengst van Ned.-Indië te begrijpen, diene, dat die in de laatste jaren gemiddeld op ruim 60 millioen kilogrammen kan berekend worden, waarvan 50 millioen uit de Gouvernements-cultuur, zoodat een waarde van 60 millioen gulden niet te hoog geraamd is voor den schat, die Ihdië jaarlijks alleen aan koffie aan onzen handel levert. De koffie heeft groote schatten in Nederland gebracht. Eerst had de Staat het monopolie van alle koffie op .lava; thans mogen ook particuliere ondernemers door de koffie rijk worden; beide stelsels kunnen vrij wel samengaan : Ned.Indië heeft ruimte genoeg. Bij het Rijks-monopolie (cultuurstelsel) is de inlander verplicht, als een soort van belasting, koffie te leveren tegen een door de Regeering vastgestelden prijs; is die prijs billijk in verhouding tot de behoefte van den inlander, dan zijn de verkregen winsten voor het Rijk genoegzaam gerechtvaardigd, en behoeven wij volstrekt geen gewetensbezwaren te hebben over 's lands welvaart ten koste van den arbeid der inlanders. »Het zweet van den armen Javaan" is een soort van werptuig geworden, waarmede in politieke en religieuse twisten vreeselij k is gebombardeerd. De Javaan zweet zoowel voor 's lands cultuur als voor de particuliere, maar zijn arbeid, zelfs de verplichte, is licht in vergelijking van dat wat hier door ons wordt verricht. Te hooge loonen zijn voor hem gevaarlijk, omdat hij in zijn rijk gezegende natuur niet denkt aan sparen of kapitaal vormen, maar zijn geld spoedig in kort genot zal opmaken.
93 Het nadeel van een algemeen Rijks-monopolie ligt mijns inziens niet in onderdrukking van den inlander, maar in verlammende werking op de particuliere geestkracht. Onder liet cultuurstelsel is de bevolking van Java verbazend toegenomen , maar onze handel en scheepvaart zeer achteruitgegaan, en nog heden ontbreekt hier de gewenschte ondernemingszucht, om in de koloniën partij te trekken van de gelegenheid, ons volk bij uitnemendheid aangeboden, om voordeelen te behalen door handel en cultuur. Wat echter den inlander aangaat, zoo geloof ik dat een cultuurstelsel, gezuiverd van alle misbruik, de voor hem heilzaamste en voor het Rijk voordeeligste wijze van belasting is, die ooit is uit te denken. Ook bij de Boschnegers in Suriname zou zulk een systeem een wonderlijk gunstigen invloed kunnen uitoefenen. Buizende luie en lastige vagebonden zouden daardoor aan geregelden arbeid, aan orde en huiselijkheid worden gewend. Maar zoo iels ligt wellicht niet meer in den geest des tijds Wij zijn reeds te veel gewend aan ledige schatkisten en tekorten. Daarom vertiendubbelde werkzaamheid voor particuliere ondernemingen en opheffing van alle belemmeringen, die deze nog zoo vaak in de koloniën ondervinden ! Maar de koffie is voor den Javaan slechts een bijzaak: zijn voorname voedsel is de rijst, dit beroemde graangewas, dat geheele landstreken met liefelijk zeegroene tinten bekleedt en waarmede zoo gezegd het leven der inlanders zoo geheel en al vervuld is, als ons volk met zijn aardappelen. Gelijk onze negenwekers, wolkammers en muizen, zoo heeft de Javaan nog veel talrijker verscheidenheden van zijn geliefde rijst. De voorname typen zijn de gewone rijst, de bergrijst, die spoedig rijpt en in koel klimaat gekweekt wordt, en de vette rijst (këtan), die meer kleefstof bevat en daardoor ook als stijfsel en bindmiddel wordt gebruikt. Ook heeft men zwarte en roode rijst, die echter tot de mindere soorten behooren. De rijstcultuur wordt op Java nog op de voorvaderlijke wijs, gemeenscliappeiijk gedreven; zij geschiedt óf op natte
94 velden, die kunstmatig onder water worden gezet (sawahs) of op gewone velden, die hun water van den hemel ontvangen (ladangs). De rijst wordt op Java gesneden, aar voor aar, en niet gemaaid. Dit snijden geschiedt meerendeels door vrouwen, en bij de opening van den rijstoogst gaan in sommige streken de dochters van het dorpshoofd vooruit om met sierlijke mesjes (àni àni) de eerste aren te snijden. De te veld staande en gesneden rijst heet pàdi, en wordt in schuren bewaard. De rijst wordt droog gekookt of gestoomd en door luchtige mandjes boven een koperen ketel (prioq), en niet zooals bij ons met water of melk gekookt tot een papje. De inlandsche rijsttafel is vrij wat eenvoudiger en zeker ook gezonder dan de overladen rijsttafel der Indo-Europeeërs. Als men slechts de eenvoudige leefwijze der inlanders volgt en daarbij niet opziet tegen beweging in de vrije lucht, kan men in Indië even gezond blijven en oud worden als in Nederland. Ik weet dit van wijlen mijn vriend Teijsmann, die meer dan 50 jaar in Indië heeft gewoond. Een der grootste verdiensten van dien niet genoeg gewaardeerden man was de algemeene invoering van eetbaar meel gevende k nol gewassen, zooals de Cassave, die bij het mislukken van den rijstoogst hot volk voor hongersnood bewaren. Ook de talrijke boonsoorten in allerlei kleuren, die ge op de Tentoonstelling ziet, dienen meerendeels als een bijkomend voedingsmiddel. Suiker is door talrijke inzendingen van zeer fraaie monsters vertegenwoordigd ; ook van het suikerriet ziet men een groep gedeeltelijk nog levende stengels. De suiker-cultuur op Java behoorde vroeger ook tot het Rijks-cultuurstelsel, en de bevoorrechten die in dien goeden tijd een concract met de Regeering mochten sluiten, hebben niet weinig welvaart en weelde in Nederland gebracht. In 1890 zullen echter alle nog bestaande contracten ophouden. De opbrengst van suiker op Java is nog zeer belangrijk-en bedroeg in 1881 niet minder dan 287.529.000 kilo.
95 De suiker wordt, zooals men weet, door koking uit het rietsap verkregen en de bewerking verschilt weinig van die der beetwortelsuiker in Europa. In de fabricage worden gedurig nieuwe verbeteringen aangebracht, en zoowel in de Koloniale Afdeeling als in de Machinegalerij der Tentoonstelling, zijn daarvan de zwijgende en ratelende bewijzen te vinden. Talrijke verzamelingen indigo-monsters toonen, dat deze uit het gedroogde sap der indigo-bladen bereide verfstof nog een zeer uitgebreide bestemming heeft, en den geweldigen wedijver der Aniline-kleuren moedig weerstaat. Maar de scheikunde is een lastige mededingster ; zij tracht meer en meer alle nuttige voortbrengselen zonder behulp van de langzaam groeiende en zuinig afmetende planten te bekomen uit algemeen in de natuur verspreide grondstoffen. Wellicht ontdekt zij eenmaal een algemeen voedingsmiddel voor den mensch, dat hem evenals gas en water door buizen wordt toegevoerd, en alle bakkers, slagers , keukens en keukenmeiden, ja, allen landbouw en zelfs de koloniale tentoonstellingen overbodig maakt. Dan zullen ook koffie, suiker, rijst overbodig worden, maar het ergst van alles zal wel voor velen het gemis zijn van hun dierbaar kopje thee! Gelukkig is het maar een droom, en verheugen we ons in het gezicht der sierlijk uitgestalde flesschen met Java-thee, vertegenwoordigende een kleine maar met groote zorg gedreven cultuur der bergstreken van de Preanger. De theecultuur is een der aangenaamste en voor den inlander zeer geschikte landbouwbedrijven op Java ; zij geschiedt geheel door vrije arbeiders. Van al de Indische cultures is zeker de tabaksteelt het kolossaalst op de Tentoonstelling vertegenwoordigd, niet alleen door honderde monsters, maar door een levensgroot model tabaksplantage. Nu, de voordeelen dier cultuur zijn kolossaal genoeg geweest, eerst op Java, thans op Sumatra, waar tegenwoordig Deli de kroon spant. De achteruitgang
96 der Javaansche tabakscultuur is aan verschillende omstandigheden te wijten : aan de algemeene voorkeur thans aan Dehtabak, vooral voor sigaren-dekblad, gegeven, doch ook aan verarming van den bodem, minder zorgvuldige cultuur en te groote productie van slechte waar. De tabak is eene uitputtende plant voor den bodem en alleen bemesting en wisselbouw kunnen daarin duurzame goede oogsten verzekeren. Ook hier geldt de oude en verstandige raad : »Wat je ook maakt, al zijn het zwavelstokken , zorg dat je de beste maakt." De onderwerpen, die ik in deze schets slechts oppervlakkig heb aangeroerd, verdienen meer dan ooit de aandacht van het Nederlandsche volk, vooral van het jongere geslacht. De kennis van den landbouw en den handel in onze koloniën moest op alle lagere en middelbaren scholen een ruime plaats innemen en sommige vakken van onderwijs vervangen , die voor het werkelijke leven onzer meeste landgenooten hoegenaamd geen nut hebben. Uitstekende handleidingen bezitten we thans in het groote werk van den Heer K. W. van Gorkom, »de Oost-Indische cultures", en in de eerste gedeelten van den »beschrijvenden Catalogus van het Koloniaal Museum," door denzelfden schrijver in beknopter vorm bewerkt. Het aantal bewoners van den Ned.-Indischen Archipel wordt thans op 30 millioen berekend. . Beseffen wij dus de waarde van den landbouw in die vruchtbare en grootendeels woestliggende streken in vergelijking van het nietig plekje, dat wij hier met kunst en vliegwerk boven water houden.
XVI. Liever een graf onder de palmen, dan een verbeuzeld leven in 't Vaderland.
De hoekgalerij der Nederlandsche koloniale afdeeling, waar in het midden de opgezette dieren, plantaardige voortbrengselen en aan de wand de prachtige gekleurde afbeeldingen van bloeiende en vruchtdragende gewassen prijken, vormt een goed geheel. Daar wordt de aandacht niet, zooals in de andere gedeelten, door een heirleger van modelletjes, huisraad, afgodsbeeldjes en snuisterijen verstrooid. »Wilde dieren" zijn nog altijd het gewone schrikbeeld voor velen onzer landgenoten, die van de koloniën geen voldoend begrip hebben. »Ik waag mijn zoon niet onder de wilde dieren, menscheneters en zwartjes", is het gewone slotwoord van vele rechtschapen ouders, als hun veelbelovende lieveling maar een zweem van geneigdheid betoont om naar de Oost te gaan. Zelfs de lust voor de zeevaart, al onze echte landskinderen eigen, wordt te vaak door ouderlijke bekrompenheid onderdrukt. Wat is het gevolg: De Nederlandsche jongeling blijft in het land; de drang naar ruimte en beweging wordt allengs verstikt; aan het kleine gewend, blijft hij zelf klein; in plaats van het volle leven van Moeder Aarde, kiest hij de bleeke, bloedelooze schim van datieven.— Zoo gaat ons volkskarakter verloren en wordt Nederland rijp voor aanhechting aan een der groote naburen. En onze Indische bezittingen vragen altijd nog om meer ontginning, onze meer en meer toenemende stoomvaartlijnen 7
98 moeten hun stuurlieden en machinisten uit den vreemde ontbieden; onze koopvaardijschepen zijn bevolkt met vreemde matrozen ! Brave ouders! zijn er niet enkele onder u, die op de Tentoonstelling een zekere wroeging hebben gevoeld, dat zij hun zonen hebben teruggehouden van een mannelijke en fiere loopbaan in gindsche gewesten? Zijn er niet enkelen die tot zichzelven de vraag richten : Is het zooveel beter onder het oog van vader en moeder weg te kwijnen dan door de tijgers opgegeten of door de zee verzwolgen te worden? Het gevaar van door wilde dieren te worden gedood, is echter in Ned.-Indië voor Europeanen zeer gering. Het aantal inlanders zelfs, dat jaarlijks door tijgers, krokodillen en slangen wordt gedood, is, in vergelijking met het cijfer deibevolking, ten minste in de door ons bestuurde streken, zeer matig, en veelal zijn onvoorzichtigheid en onachtzaamheid schuld van de ongelukken die nu en dan voorkomen. Veel nut voor handel en nijverheid leveren de wilde dieren niet op. Tijger- en berenvellen zijn in Ned.-Indië geen gewoon handelsartikel; de wilde varkens leveren uitmuntend vleesch, en de fraaie horens der laatstgenoemden zijn een -vezocht' sieraad onzer voorportalen. Die van het waterhert (Cervus equinus) zijn donkerbruin, die van het gewone hert (O. Russa) meer lichtbruin ; de kleine muntjak (C. Muntjac) is een allerliefst diertje, welks hoorns op die der gemzen o-elijken. Klein en zeer sierlijk is ook het Javaansch muskusbokje, waarvan, evenals van de civet, een soort van muskus wordt verkregen. De voornaamste tijgersoorten zijn de gestreepte konmgstnger, de gevreesde Matjan lorèk, wiens naam de inlander nie°t durft noemen, de fraai gevlekte panter, de zwarte panter, een verscheidenheid van den vorigen en veel groote, wilde katten. De Maleische beer is klein en veel minder ^vaarlijk dan zijn verwanten in andere klimaten. De krokodillen zijn zeker wel de gevaarlijkste vijanden van den inlander, die te zorgeloos zijn badplaats kiest. De giftige
99 slangen zijn veel minder talrijk dan de onschadelijke en de dood door slangenbeet komt zeldzaam voor. De soms reusachtig groote sawah-slang (Python), verwant aan de Amerikaansche boa, met haar fraai geteekend vel, is niet giftig en doet hoofdzakelijk schade aan kippen en kleinere dieren. Voor industrieele toepassing is haar vel wel het best van alle slangenvellen geschikt; doch de bewerking is in onze looierijen nog niet beproefd. Spinnen, schorpioenen, duizendpooten, zijn zeker leelijke beesten, die in het begin den Europeaan schrik kunnen aanjagen, doch groote slachtingen richten zij niet onder het mensclnlom aan ; hunne beten veroorzaken slechts tijdelijke ongesteldheid. De ergste vijanden van den mensch zijn in lage streken de muskieten en in de bosschen de bloedzuigers, doch zij zijn meer lastig dan gevaarlijk. De groote wilde zoogdieren trekken zich meer en meer voor den Europeaan in de bosschen en wildernissen terug ; in de omstreken der grootere steden worden zij met meer aangetroffen. Schitterende verzamelingen van vogels en vlinders herinneren ons, dat het aantal onschadelijke dieren veel grooter is dan der schadelijke. Vooral de Molukken en Nieuw-Guinea zijn het vaderland van prachtige vogels, waaronder de paradijsvogels en de Epimachus-soorten den eersten rang bekleeden. Jammer dat er uit zucht naar gewin, en ten behoeve der Europeesche musea, te veel jacht op dio schoone dieren gemaakt wordt, waardoor ze ook al meer en meer in't binnenland terugtrekken en zelfs hier en daar zeldzamer worden. Een der grootste en fraaiste vogels is do Argus-fazant of koewan van Sumatra. Een merkwaardige eigenschap van dezen vogel is, dat hij van alle vogels het eerst een aanstaande aardbeving voorspelt en zijn geschreeuw in den nacht gewoonlijk dit natuurverschijnsel aankondigt. Deze opmerking is mij door wijlen mijn vriend Teysmann meegedeeld en door mijn zoon bevestigd. Minder bekend is ook het nut, dat de inlander van apen T
100 weet te trekken, door die af te richten op bet plukken van klappernoten. Een goed gedresseerde aap kan op deze wijs den kost voor zijn heer verdienen, zeker op nuttiger wijze dan bij ons op een draaiorgel te zitten of in menschelijke kleeding rond te huppelen, ten spot van de goede natuur, die hem zijn doelmatig pelsje gaf. Wij menschen beschouwen ons altijd als de volmaaktste wezens der natuur en huiveren van het denkbeeld eener verre verwantschap met den Orang-oetan (niet Orang-oetang, dit beteekent: schuldenaar, debiteur), den boschmensch, dien de inlander niet tot de apen rekent. Als de Orang-oetan redeneeren kon , zou hij van ons zeggen : Die wezens zijn onvolmaakt, want ze hebben kleeren noodig, zij kunnen uit de natuur niet klimmen ; zelfs loopen leeren ze langzaam. Zij moeten hun voedsel kunstig met vuur klaar maken ; zij staan bloot aan verveling, aan gewetenswroeging, aan knagend verdriet, aan het helder vooruitzicht van lijden en dood. En hoe moet het oordeel over ons zijn van dien schitterenden goud-groenen vlinder, wiens kort maar weinig gevoelend leven als een schoone droom in het helle zonlicht tusschen welriekende bloemen voorbijvliegt! Niet ver van de Indische dierenwereld zien wij het niet minder schoone plantenrijk door talrijke afbeeldingen vertegenwoordigd. Wie echter zich de Indische natuur voorstelt als een paradijsachtig landschap vol bloemen, kleuren , geuren en vogelen-gezang, die zal zich teleurgesteld voelen. De Indische boomen hebben meerendeels aanblijvende dofkleurige lederachtigè bladen en missen het frissche aanzien van onze eiken en beuken in de lente; de bloemen ziet men zelden in een wild bosch. Zij zitten gewoonlijk te hoog om goed gezien te kunnen worden, en door het halfdonker, dat gewoonlijk in een tropisch woud heerscht, vallen de kleinere bloemen weinig in het oog. Alleen op meer open plaatsen, aan boschranden, ziet men nu en dan de schitterende bloemen, die wij in onze warme trekkassen bewonderen. Een Indisch woud is een woeste chaos van verwarringen,
101 een ondoorbringbaar vlechtwerk van slingerplanten, die van stam tot stam rondkruipen, soms met dreigende stekels gewapend, stap voor stap moeten weggekapt worden om een pad voor de reizigers te banen. De groote bladen zijn meestal verwaaid en gescheurd, de kleinere bestoven en beslijkt; het geheel veroorzaakt eer vrees en huivering dan genot. Doch als men in de verte de grootere woudreuzen aanschouwt, wier stammen lijnrecht omhoog rijzen, en wier ronde kruinen hoog boven het andere geboomte in groenen en rozenrooden gloed in het zonlicht schitteren, als daarbij als achtergrond een spitse kegelvormige vuurberg zijn dunne rookkolom omhoog zendt in de helderblauwe lucht, dan gevoelt men dat het verhevene werkelijk nog iets anders is dan het schoone. Vriendelijker en lachender zijn de bewoonde streken, waaide inlander zijn geliefde vruchtboomen en zijn welriekende tuinbloemen heeft geplant. Met de welriekende, lichtgele tjampàka en witte melàti-bloemen versiert hij zich liet haar, en de melàti of Indische jasmijn (Jasminum Sambac) is in het leven der Javanen een onmisbaar kleinood. De meest geliefde vruchten van den inlandschen boomgaard zijn op de Tentoonstelling allen zoowel in afbeelding als op spiritus te zien. De mangies (mangostan) is wel de meest beroemde; zij heeft een dikke bruine schil en wit sappig vleesch, dat in smaak de aardbezie, de perzik en de ananas moet overtreffen ; de pisang of banaan (Musa) is de nuttigste en meest voorkomende. Zij wordt rauw en gekookt, gebakken en gebraden gegeten; zij is met de rijst het dagelijksche voedsel voor oud en jong, rijk en arm, en wordt in onuitputtelijken overvloed voortgebracht. De mangga's of manggapruimen zijn groote, welsmakende vruchten, waarvan talrijke verscheidenheden van meer of min groenachtige kleur worden gegeten; de djamboes zijn fraaier van kleur doch meer waterig van smaak, de boea nonna en advokaat zijn groote ronde vruchten, de laatste wordt gewoonlijk met maderawijn vermengd gegeten. De doerian is een groote vrucht met groene stekelachtige schil en week zacht vleesch, een groote lekkernij
102 voor hen die aan den afschrikkenden stank kunnen gewennen. De blimbing is een kleinere spits-langwerpige vrucht, frisch en zuurachtig van smaak, evenals de boeni, die een lange tros van verschillend gekle'urde bessen vormt. Een der meest geliefde vruchten is de ramboetan, wier schil oranjerood van kleur en met lange vezeltjes bedekt is. Ook de bekende granaatappel wordt in Indië veel gekweekt. De Indische oranje-appelen hebben een groenachtige kleur; de pompelpoes is een groote geelachtige oranje-appel, die ook op alle tafels voorkomt. De opgenoemde vruchten vormen nog slechts een klein gedeelte van den rijkdom van den Indischen boomgaard. Terwijl ons nagerecht hoogstens een tiental vruchtsoorten kent, bevat de Indische disch een veel ruimer keus en heeft men er het geheele jaar door een afwisselenden overvloed. Twee merkwaardige en nuttige planten, door afbeeldingen en voortbrengselen vertegenwoordigd, zijn de peper en de gambir. De peper is een slingerplant, wier ronde vruchtjes aan lange aartjes of katjes groeiende, het bekend handelsartikel zijn, waarvoor onze vaderen hunne eerste gevaarvolle reizen naar Oost-Indië maakten. De eerste ladingen, die in 't begin der 17e eeuw te Amsterdam werden aangevoerd, bestonden uit peper, kruidnagelen en foelie. Oost-Indië was destijds »het peperland". Toen was het een natuurlijke wensch als men sommige menschen naar het peperland wenschte ; doch ook thans heeft die wensch eenigen zin, want het eigenlijke peperland is Noord-Sumatra, inzonderheid het gebied van Atjeh. Uit Atjeh worden nog groote hoeveelheden peper, in 1881 voor ruim 2Vâ millioen gulden, verscheept, niet naai' Batavia, maar naar Pinang, op Britsch koloniaal gebied. Ik heb reeds vroeger gewezen op het feit, dat, terwijl wij ontzettende schatten in Atjeh aan den oorlog ten koste leggen, de voordeden van het noodlottig bezit dier landstreek hoofdzakelijk ten goede komen van Engeland. De zwarte en witte peper komen van dezelfde plant; de witte is de ontbolsterde vrucht.
103 De gambir is ook een slingerplant, wier bladen uitgekookt, een samentrekkend sap geven, dat gedroogd en tot koekjes geperst, een uitstekend looimiddel is, en in groote hoeveelheden uit hetzelfde gebied naar Pinang en Singapore wordt uitgevoerd. De kruidnagelen zijn de gedroogde, ongeopende bloemknoppen van een boompje, dat met de notemuskaat het meest in de Molukken, vooral op Ambon, wordt gekweekt. Voor den invoer van de peper en de kruidnagelen, gebruikte men hier sommige inlandsche planten als specerij. In het schilderachtig dorpje Wijk aan Zee groeit nog tusschen de heggen der tuintjes een plant met lichtgroene bladen en uitgespreide trossen van kleine witte bloemen. Dit is het peperkruid of de armenpeper (Lepidium latifolium), die in ouden tijd wegens den scherpen smaak der bladen als peper gediend heeft. In onze zeedorpen vindt men nog de meeste overblijfsels van oude volksgebruiken.
XVII. Nederlanders, blijft getrouw aan uwen landaard! heeft een roemrijk verleden, maar ook een groote komst, als ge maar wilt. —
Hij toe-
Jacht, visscherij en inzameling van boschproducten zijn in Ned.-Indië drie hoofdbronnen van volksbestaan. Vooral de visscherij is daar in zeer ontwikkelden toestand, en wij staan verbaasd over de verscheidenheid van middelen, waardoor de inlander de visschen weet te bemachtigen. De kolossale vischfuiken of sero's, gevormd uit staketsels van bamboe, beslaan soms eene uitgestrekte oppervlakte, en zijn evenals de kleine fuiken zeer kunstig en doelmatig saamgesteld. Maar vooral verdienen de netten de aandacht, die van een lijne en zeer sterke vezelstof vervaardigd, in bewerking en doelmatigheid in vele opzichten modellen kunnen heeten. Het aantal eetbare vischsoorten in Indië is onnoemelijk. Het prachtwerk van wijlen prof. Bleeker heeft de geleerde wereld overstelpt met afbeeldingen van vele honderde soorten , van den eenvoudigsten tot den meest grilligen vorm, en prijkende in onbeschrijfelijk schitterenden kleurenglans. De weelde der tropische natuur spreekt ook in de bewoners deizee. Onze Noordsche zeeën zijn doodsch en eentonig in vergelijking van het kleurenparadijs, dat men in Indië op stille dagen in de diepte der zee kan aanschouwen. Visch, zoowel versch als gedroogd, is, vooral op de kustlanden, het dagelijksch voedsel van den inlander. Maar behalve de dagdijksche visscherij voor eigen behoefte, bestaat
105 in Indië ook een groote visscherij, die met vele schepen wordt uitgeoefend: de Tripang-vangst. De tripang of zee-egel, zeekomkommer, (fransen Bèche de mer) behoort tot de stekelhuidige dieren van het geslacht Holothuria. 't Zijn korte, dikke, komkommervormige, soms gestekelde, afzichtelijk zwabberige dieren, die, gedroogd en gerookt, een zeer gezocht en winstgevend handelsartikel opleveren. De tripang-visscherij wordt vooral door de Makassaren en Boegineezen in de Oostelijke zeeën, meest in de nabijheid van N. Guinea, uitgeoefend, en Makassar is een der voorname stapelplaatsen van het product, dat veel naar China wordt uitgevoerd. De gedroogde en gerookte tripang heeft, behalve haar onoogelijk uiterlijk, een voor Europeanen ondragelijken stank, zoodat uitvoer naar Europa wel niet denkbaar is. Uit garnalen bereidt de inlander een soort van deeg, trassi, onmisbaar op elke rijsttafel, maar voor den Europeaan in 't begin door den onaangenamen geur afschuw wekkend. Vieze vischluchtjes schijnen den Javaan evenmin als den Chinees te hinderen, en onze scharretjes zijn een van de beste lekkernijen , die Nederland hun kan aanbieden. Voor de vischnetten is grondstof in onuitputtelijken voorraad aanwezig. De boomen en planten, wier bastvezels tot touw of garen kunnen bewerkt worden, zijn in Indië nog niet geteld. Tegenover onze Europeesche vezelstoffen, vlas en hennep, zet de Indiër honderde even uitmuntende, j a , sterkere en duurzamer vezelsoorten, wier verzameling hem weinig moeite kost. Uit 's Lands Plantentuin te Buitenzorg zijn op de Tentoonstelling alleen 104 verschillende monsters ingezonden; de verzameling op het Koloniaal Museum bedraagt vele honderde soorten. De vezelstof uit ananasblad levert een zeer fijnen zijdeachtigen draad, en wordt tot het weven van dunne goederen voor luchtige kleedingstukken veel gebezigd. De schil der kokosnoot levert een sterke, helderbruine vezel, die hier te
106 lande tot matten wordt bewerkt; de vezels der bananenstengels zijn lang, wit en glanzig, en worden van de Filippijnen in massa uitgevoerd als Manillahennep ; de bamboevezels geven een ijzersterk touw en dienen ook voor het maken van papier. Van het bamboe-stroo worden op Java zeer fijne hoeden gevlochten, een industrie, die wel aanmoediging verdient. Ook voor allerlei vlechtwerk van stroo en gespleten rottan is de inlander uistekend geschikt. Van dezen aanleg geeft de Tentoonstelling ons bij eiken stap de overtuigende blijken. Een zeer nuttige vezelstof is de gomoetoe, de zwarte paardehaarachtige zelfstandigheid, die van de bladscheeden der Aren-palmen wordt verkregen. Deze dient tot dakbedekking en geeft aan de inlandsche huizen dien eigenaardigen tooi, die eenigszins aan onze rietdaken herinnert. Maar vooral is de gomoetoe belangrijk door de eigenschap, dat zij bestand is tegen den invloed van het water en dus uitstekend dienstig voor de bekleeding der onderzeesche telegraafkabels. De Rameh is een veelbesproken gewas, waarvan men groote verwachtingen heeft gekoesterd. Zij behoort tot de Netels, doch hare bladen zijn niet met de venijnige brandhaariges onzer netels voorzien. De stengel-bast levert een zeer lange en sterke vezel, die schitterend wit van kleur, geschikt is tot de fijnste fabricage, zoowel als tot het sterkste zeildoek en zeer goed geverfd kan worden. De inlanders, vooral op Java en Sumatra, kweeken de Rameh op hun erven en bewerken daaruit hun garen voor kleeding en vischnetten. De bewerking der vezels geschiedt uit de hand, doch vordert veel tijd, omdat de gomachtige deeltjes van den buitenbast van de vezels moeten gescheiden worden. Roting, zooals bij ons vlas en hennep, is in Indië wegens het warme klimaat zeer bezwaarlijk: de vezels zouden te spoedig tot ontbinding overgaan. Men heeft daarom begrepen, dat om Rameh-vezel spoedig in groote hoeveelheden te leveren, een machinale bewerking der sten-
107 gels onontbeerlijk is. Ook in Britsch-Indië *s deze vraag zeer ernstig opgevat, want sedert onheugelijke jaren wordt ook daar evenals in China een verscheidenheid van Rameh gekweekt, die, niet zoo uitmuntend als de Javaansche, toch een gezocht product levert; hetzelfde dat oudtijds den naam van neteldoek heeft in het leven geroepen en dat m de vorige eeuw allengs door de katoen is verdrongen. Is eene doelmatige machinale bewerking eenmaal toegepast, dan heeft de rameh zeker een groote toekomst en kan zij op hare beurt den boventoon verkrijgen, vooral omdat de bewerking van katoen en zijde omslachtig en kostbaar is. Aan de oplossing van dit vraagstuk wordt nog steeds gearbeid, doch ook de cultuur der plant is een onderwerp, waaromtrent grondig onderzoek wenschelijk is. De rameh verlangt een voedzamen, niet te drogen bodem en een zeer zorgvuldige cultuur, en de proefnemingen op hoogere, droge gronden hebben tot teleurstelling geleid. In Frankrijk, Spanje en Amerika worden voor de cultuur en bewerking der rameh met grooten ijver proeven genomen. De Fransche werktuigen schijnen nog voor verbetering vatbaar; onze landgenoot Van der Ploeg behaalde eene premie bij den wedstrijd van werktuigen in Britsch-Indië; op Java en Sumatra gaat men steeds voort met proefnemingen, 'doch het artikel rameh is nog niet op de handelsmarkt bekend. Wordt eenmaal het probleem opgelost, dan zal voor Ned.-Indië een nieuwe en winstgevende cultuur in 't leven komen. Overdrijving van de teelt van een vezelgewas kan echter schadelijk worden voor de inlandsche bevolking, in zoover zij de teelt der onmisbare voedingsmiddelen verdringt. De inlander ziet er ook geen heil in, meer van die gewassen te kweeken dan voor eigen gebruik noodig is. Van katoencultuur begrijpt hij minder de waarde dan van suiker en koffie. Er is een Agave-soort op Java, uit wier bladen, na uitklopping een sterke, glanzige vezel kan worden verkregen, (Nanas Sabrang). Teysmann kon echter de Javanen niet bewegen, zich aan de bewerking te wijden, omdat het sap prikkelend werkte op hun huid.
108 Behalve de ananas-, agave- en netelsoorten, geven ook de wilde vijgeboomen, de broodboomen, de pandans en vooral de gewassen uit de familie der Malva's uitstekende vezelstof. De waroe-boom, met zijn groote geelachtige bloemen, groeit overal, gelijk hier de wilgen, en zijn bast is een gewenscht hulpmiddel als men op het oogenblik geen touw bij de hand heeft. Tot de boschproducten, wier ontginning den inlander voordeel geeft, reken ik in de eerste plaats, behalve de gëtah-pertja en gom-elastiek, de gom- en harssoorten, die als dàmar en gom-copal in den handel bekend zijn. Wat de pijnboom is voor de noordelijke landen, dat is voor N.-Indië de damar, die, hoewel eigenaardig van vorm, bij de pijnboomen behoort. De gom-copal komt van verschillende boomsoorten ; in Oost-Indië vooral van Vatica-soorten ; in West-Indië van Hymenaea-soorten ; doch het aantal en de juiste afkomst is nog niet uitgemaakt. De Rottan (niet rottang, veel minder rotting) zijn palmsoorten die óf korte, slanke, óf dunne en zeer lange stengels vormen, die dikwijs met scherpe stekels gewapend, de bosschen als lianen doorslingen en zich tot de toppen der boomen omhoog werken. De lange dunne stengels, die hier te lande bij groote ladingen worden aangevoerd, zoowel als de sterkere, kortere, die veel naar Londen en Hamburg worden verzonden voor wandelstokken, zijn allen van de rottan-palmen afkomstig. Van sommige soorten leveren de vruchtjes eene roode kleurstof, als drakenbloed bekend. De ontginning der rottan-stengels wordt hier en daar op zoo'n uitgebreide schaal gedreven, dat men ernstig bevreesd werd voor uitroeiing, en zelfs aanplanting van rottanpalmen als wenschelijk heeft aanbevolen. Doch die bedenking is natuurlijk noodzakelijk, overal waar de mensch allengs heer wordt van de woeste natuur. Olie en vet worden in de nijverheid hoe langer hoe meer gewenschte grondstoffen. Meer en meer rijst de vraag en zoekt het menschelijk vernuft nieuwe hulpbronnen. Alle drie rijken der natuur worden aangesproken, en vooral het
109 plantenrijk levert een verbazende massa. Behalve de kokosnoot, zijn er in Indië tallooze vruchten, waaruit olie wordt verkregen, en de Afrikaansche oliepalm groeit er goed. Bijna al het vet voor onze stearinefabrieken komt van de oliepalm en wordt meest over Liverpool ingevoerd. Ook Ned.-Indië zou, door aanmoediging van de kweeking van den oliepalm, schatten aan deze grondstof kunnen opbrengen. De inlanders zijn zeer bedreven in het bereiden van welriekende en geneeskrachtige oliën. De heerlijke canangaolie wordt bereid uit een bloem, de sereh-olie uit den weiriekenden wortel eener grassoort, de kajoepoetie-olie uit de harde, kleine bladen van een boompje, de tjendana-olie uit sandelhout, de cassia-olie uit eene kaneelsoort, minjak tankawang en minjak tangkallak, uit verschillende boomvruchten, zijn algemeen gebruikte vetsoorten. Doch het aantal nog niet onderzochte plantaardige oliën en vetten is nog veel grooter dan van de bekende. Honig en was worden in Indië nog meerendeels verzameld, gelijk in overouden tijd in Europa, uit de boomholten, waarin de wilde bijen nestelen. De bijen worden voor de inzameling door rook verdreven, waarbij allerlei bijgeloovigeceremoniën plaats hebben. Noemen we nu nog den kamferboom van Sumatra en Borneo, wiens product duurder wordt betaald dan Japansche kamfer en waarvan de aanplanting, ook wegens het kostbare en duurzame hout, meermalen is aanbevolen. Omtrent al deze voortbrengselen en nog vele andere, die in onze Oost- en West-Indiën kunnen gewonnen worden, vindt men meer uitvoerige meedededingen in het onlangs uitgekomen boekje van Dr. D. de Loos, »de vetten, was, aetherische oliën, harsen en gom van het Koloniaal Museum." Onze vluchtige beschouwing van de Koloniale Afdeeling is geëindigd. De Tentoonstelling wordt gesloten en er is ook. reeds genoegd van gezegd. Van alles wat de Tentoonstelling ons geleerd heeft, moge
no deze les den diepsten indruk bij ons volk hebben gemaakt, dat Nederland een Koloniale Staat bij uitnemendheid is en elke afwijking van dit oorspronkelijk karakter, elke naäping van niet-koloniale natiën voor ons noodlottig moet zijn. Zal Nederland onafhankelijk blijven en het Nederlandsche element zich uitbreiden, dan moet de koude onverschilligheid wijken, die Nederland van zijn koloniën vervreemdt, dan moet ieder Nederlander begrijpen dat hij verantwoordelijk is voor het welzijn van minstens zeven Indische Nederlanders, dan moet Nederland niet vier millioen, maar vier-en-dertig millioen bewoners tellen. Want Nederland heeft van alle Koloniale Staten nog het best voor het welzijn zijner inlandsehe bevolking gezorgd. In de Engelsche koloniën wordt de inlander verdrongen, in de Fransche wordt hij met kanonnen en bajonetten ten onder gebracht, in de Spaansche verliest hij zijn karakter en vormt met den overwinnaar een gemengd ras; maar Nederland bestuurt hem met zijn eigen wetten, laat hem de overoude zeden en gewoonten behouden, houdt zijn taal en godsdienst in eere, en door dit wijs beleid heeft Nederland zijn ouden goeden naam bewaard. Daarom moeten ook de Koloniën hier geen onderdeel zijn, maar de hoofdzaak; daarom moet de groote kracht van onze nijverheid, onzen landbouw en onzen handel op de Koloniën gericht worden. Met blindheid zijn ze geslagen, die meenen dat een Nederland zonder koloniën mogelijk ïs: zij zijn als het keffertje dat den leeuw vergeet, die het beschermt. Zij waardeeren niet wat eenmaal Engeland's grootste staatsman Lord Brougham heeft gezegd: »Het bezit van koloniën heeft Nederland de kracht gegeven om zijne plaats bij de groote machten van Europa te behouden. Het heeft Nederland bewaard voor inlijving bij naburige Staten, voor verval en terugkeer tot weinige visschersdorpen. Geen natie van Europa is zoozeer afhankelijk van koloniaal Staatsbeleid als Nederland. In geen land hebben koloniale bezittingen zulk een groote waarde."
Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van Nijverheid.
K0L0IIAAL M¥SI¥M op het P A V I L J O E N te H A A R L E M . Het Museum is d a g e l i j k s geopend van 10—4 ure. Donateurs en Donatrices der Nederlandsche Maatschappij van Nijverheid hebben vrijen toegang met begeleidend gezelschap. Leden der Maatschappij met eene Dame. Vrije toegang wordt verleend aan L e e r l i n g e n d e r s c h o l e n , mits in niet te groot aantal en onder behoorlijk geleide, en aan personen, die voor längeren tijd het Museum wenschen te bestudeeren met het voornemen zich in Ned. Indië te vestigen. N i é u w e en b e l a n g r i j k e k o l o n i a l e v o o r t b r e n g s e l e n worden door de Maatschappij wetenschappelijk onderzocht en beschreven n haar Tijdschrift, dat ieder lid gratis ontvangt. De K o l o n i a l e b o e k v e r z a m e l i n g is steeds ten dienste van belanghebbenden. B ij d r a g e n voor het Museum, zoowel in geld als in voorwerpen, monsters en stalen van voortbrengselen uit de Nederlandsche Overzeesche Bezittingen en Kolonien, worden met erkentelijkheid ontvangen. Allen die in het behoud en de uitbreiding van het Museum belang stellen, worden dringend verzocht, zich aan te melden als D o n a t r i c e s , D o n a t e u r s of L e d e n der Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van Nijverheid. F. W. VAN EEDEN, HAARLEM.
Algemeen Secretaris tier Maatschappij, Directeur van het Koloniaal Museum.
Nederlandsche Maatschappij ter Bevordering van Nijverheid. K O L O H U U MUSEUM. BESCHRIJVENDE CATALOGUS VAN HET MUSEUM, tevens Handleiding tot de kennis der voortbrengselen van de Nederlandsche Overzeesche gewesten. E e r s t e d e e l , e e r s t e s t u k , bevattende de artikelen : Koffie, Thee, Cacao en Vanielje, door K. W . VAN GORKOM, Oud-Hoofdinspecteur der cultures in Ned. Indië en Eerelid der Maatschappij prijs f 0,75 Voor de Leden der Maatschappij » » 0,50 E e r s t e d e e l , t w e e d e s t u k , bevattende de artikelen: f 1,— Kina en Suiker, door K. W . vvN GOKKOM Voor de Leden » °,80 Ook a f z o n d e r l i j k v e r k r i j g b a a r : BESCHRIJVING DER KOFFIE
f
Voor de Leden BESCHRIJVING DER T H E E
»
BESCHRIJVING DER CACAO EN VANIELJE
Voor de Leden
»
0,20
» 0,15
BESCHRIJVING DER VETTEN , W A S , AETHERISCHE OLIËN , HARSEN EN GOM »
Voor de Leden
0,30
» 0,2o
BESCHRIJVING DER KINA
»
Voor de Leden
0,60
» °^0
BESCHRIJVING DER SUIKER
»
0,60
» °'5r
'
BESCHRIJVING DER SPECERIJEN
»
0,2o
» °> 2Ü
Voor de Leden BESCHRIJVING DER TABAK
»
Voor de Leden OVERZICHT
0.25
» Ü,2U
Voor de Leden
Voor de Leden
0.30
» 0,25
MO
» 0,oo
VAN HET MUSEUM ALS LEIDDRAAD VOOR DE
BEZOEKERS , 2° druk
Voor de Leden en Bezoekers
» 0.30
van het Museum..
» v,to
Verkrijgbaar aan het Museum en bij DE ERVEN LOOS J ES te Haarlem en voorts bij alle Boekhandelaren des Rijks. Leden der Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van Nijverheid gelieven hun bestellingen te doen aan DE ERVEN LOOSJES door tusschenkomst van de Secretarissen van hunne Departementen of den Algenieenen Secretaris te Haarlem.
Gedrukt bij de Erven Loosjes te Haarlem.