IX.02
Arts en politie consult
IX.02
Arts en politie
®KNMG uitgave - versie 3.0 Organisatie/Auteur: KNMG, Mr. E.J.C. de Jong, Laatst gewijzigd: 2000
1
IX.02
Arts en politie consult
Inhoudsopgave 1 Inleiding
3
2 Het beroepsgeheim van de arts: regels en uitzonderingen
4
3 Bevoegdheden van de politie
8
4 Specifieke onderwerpen
11
5 De arts als verdachte
15
®KNMG uitgave - versie 3.0 Organisatie/Auteur: KNMG, Mr. E.J.C. de Jong, Laatst gewijzigd: 2000
2
IX.02
Arts en politie consult
1 Inleiding Het komt regelmatig voor dat een arts tijdens zijn werkzaamheden te maken krijgt met de politie. Te denken valt aan situaties waarin de politie informatie over een patiënt wil hebben, bij een patiënt de bloedproef af wil nemen, of de kleding van een patiënt in beslag wil nemen. Ook kan de arts in de situatie terechtkomen waarin inschakeling van de politie nodig is om zichzelf, personeelsleden of andere patiënten tegen een gewelddadige patiënt te beschermen. Dergelijke situaties komen bijvoorbeeld voor op ziekenhuisafdelingen voor spoedeisende hulp of op afdelingen voor psychiatrie, maar ook in de huisartsenpraktijk, in de sfeer van de sociale geneeskunde of in de praktijk van de extramuraal werkzame vrijgevestigde specialist. Ook kunnen artsen geconfronteerd worden met vermoedens van kindermishandeling of andere misdrijven, waarbij de arts in gewetensnood kan komen te verkeren en het beroepsgeheim zou willen doorbreken om (potentiële) slachtoffers te beschermen. De KNMG krijgt regelmatig vragen over deze problematiek. Deze kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op de reikwijdte van de zwijgplicht van de arts, maar ook op de vraag in hoeverre het een arts is toegestaan om over een patiënt informatie aan de politie te verschaffen. Teneinde de arts in dergelijke situaties een handreiking te bieden is deze tekst geschreven. Rechten en plichten van de arts zullen daarbij het leidende thema zijn.
®KNMG uitgave - versie 3.0 Organisatie/Auteur: KNMG, Mr. E.J.C. de Jong, Laatst gewijzigd: 2000
3
IX.02
Arts en politie consult
2 Het beroepsgeheim van de arts: regels en uitzonderingen 2.1 Algemeen Het beroepsgeheim van de arts bestaat uit een zwijgplicht en een verschoningsrecht. De arts heeft een zwijgplicht met betrekking tot de kennis die hij bij de uitoefening van zijn beroep heeft verkregen. Deze zwijgplicht betreft niet alleen medische kennis, maar geldt ook ten aanzien van gegevens van andere, bijvoorbeeld persoonlijke of financiële aard. De zwijgplicht geldt in principe ten opzichte van iedereen en derhalve ook tegenover de politie. De achterliggende gedachte is, dat iedereen die medische hulp nodig heeft zich zonder vrees voor verhoor of aanhouding moet kunnen wenden tot een arts of ziekenhuis. De zwijgplicht heeft een wettelijke basis in met name het Wetboek van Strafrecht (art. 272), het Burgerlijk Wetboek (WGBO art. 7:457) en de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG art. 88). De zwijgplicht van de arts kan, of beter moet, ook jegens de rechter worden volgehouden. Wordt een arts door een rechter als getuige opgeroepen, dan heeft de arts het recht om te weigeren een getuigenis af te leggen, als dat ertoe zou leiden dat de arts zijn zwijgplicht zou moeten doorbreken. Dit recht heet het verschoningsrecht. Het is aan de rechter om te bepalen of het beroep op het verschoningsrecht zal worden gehonoreerd. Is dat niet het geval dan zal de arts alsnog moeten spreken. Het verschoningsrecht van een arts heeft nog twee belangrijke consequenties die in de volgende paragrafen besproken worden.
2.2 Geen aangifteplicht Ten eerste is een arts op grond van het verschoningsrecht vrijgesteld van de aangifteplicht. Dit betreft de plicht die in beginsel iedere burger in Nederland heeft om, indien men weet van een gepleegd ernstig misdrijf, hiervan aangifte te doen bij de politie. Die verplichting geldt echter niet als men zich vervolgens op grond van het verschoningsrecht zou kunnen onthouden van het afleggen van een getuigenis (art. 160 lid 2 Wetboek van Strafvordering (Sv)).
2.3 Geen inbeslagneming dossiers Bovendien is het zo dat bij personen die een verschoningsrecht hebben, geen inbeslagneming van ‘brieven of andere geschriften’ waarop het beroepsgeheim rust mag plaatsvinden. Dat betekent onder meer dat een medisch dossier zich niet leent voor inbeslagneming door politie, openbaar ministerie of rechter commissaris, tenzij degene die het beroepsgeheim in acht moet nemen daarvoor toestemming geeft (en dus zijn zwijgplicht doorbreekt) (art. 98 Sv). Een hulpverlener mag daarbij zelfs weigeren mee te werken aan doorzoeking en die weigering dient volgens de Hoge Raad door politie en justitie te worden geëerbiedigd, tenzij er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat het standpunt van de weigeraar onjuist is. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer de doorzoeking zich richt op persoonlijke bezittingen van de hulpverlener. De Hoge Raad heeft echter bepaald, dat inbeslagneming wél mag plaatsvinden in zeer uitzonderlijke omstandigheden waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt zo groot kan zijn, dat schending van het beroepsgeheim gerechtvaardigd kan zijn. Wannéér er echter sprake is van dergelijke zeer uitzonderlijke omstandigheden is door de Hoge Raad niet nader toegelicht. Dat is dan ook met enige regelmaat een punt van discussie. Punt van aandacht is nog dat het verbod op inbeslagneming volgens de letter van de wet alleen van toepassing is op ‘brieven en andere geschriften’. Dat zou betekenen dat andere patiëntgebonden materialen, zoals röntgenfoto’s en resten van afgenomen bloed, wel in beslag genomen zouden mogen worden. Aangenomen moet echter worden dat de strekking van de wet zodanig is dat het beslagverbod geldt voor alle soorten ‘gegevensdragers’ (scans, magneetbanden, rontgenfoto’s etc.). Of het beslagverbod zich ook zou uitstrekken over bloedmonsters, stoffelijke overschotten etc. is niet duidelijk. Het stelsel van de wet brengt met zich mee dat het belang van het beroepsgeheim prevaleert boven de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Alhoewel die regel helder lijkt, kunnen zich in de praktijk situaties voordoen waarin de arts in een dilemma komt te verkeren en zijn zwijgplicht zou willen doorbreken.
®KNMG uitgave - versie 3.0 Organisatie/Auteur: KNMG, Mr. E.J.C. de Jong, Laatst gewijzigd: 2000
4
IX.02
Arts en politie consult
2.4 Doorbreking van de zwijgplicht De zwijgplicht mag slechts doorbroken worden als daarvoor een goede, bij voorkeur wettelijke, grond bestaat. De eerste grond kan zijn een wettelijke plicht tot het verstrekken van gegevens. De wet kent een beperkt aantal van dergelijke verplichtingen. Zo kent de Infectieziektenwet voor artsen de verplichting om bepaalde ziektegevallen te melden bij de directeur van de GGD. Er is echter geen enkele wettelijke regel die een arts verplicht aan politie of justitie gegevens over zijn patiënten te verstrekken. Ten tweede kan de zwijgplicht van de arts ten opzichte van derden, zoals de politie, worden opgeheven als de patiënt daarvoor toestemming geeft. De arts moet er echter van overtuigd zijn dat de patiënt deze toestemming uit vrije wil heeft gegeven en dat de patiënt overziet wat de gevolgen hiervan kunnen zijn. Zelfs wanneer de patiënt toestemming heeft gegeven is de arts niet verplicht om informatie te geven. Er kunnen namelijk goede gronden zijn om ondanks de toestemming van de patiënt toch te zwijgen. Dit kan het geval zijn wanneer de arts meent dat het verstrekken van inlichtingen ondanks de toestemming niet in het voordeel van de patiënt is, of wanneer de arts meent, dat de patiënt onder de gegeven omstandigheden deze toestemming niet ’weloverwogen’ heeft gegeven. Te denken valt aan situaties waarin de patiënt contusioneel is of waarin emoties een grote rol spelen. Ook kan bij de arts de indruk bestaan dat de patiënt onder druk is gezet. Ook wanneer een patiënt comateus of anderszins wilsonbekwaam is, blijft de zwijgplicht van de arts onverkort van kracht en mag er in principe slechts aan de vertegenwoordiger van de patiënt informatie worden verstrekt. Is de arts echter van mening, dat het verstrekken van informatie aan de vertegenwoordiger van een wilsonbekwame patiënt in strijd zou zijn met het goed hulpverlenerschap, dan dient ook ten opzichte van de vertegenwoordiger te worden gezwegen. Deze uitzondering is ook opgenomen in de wettelijke regeling van de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO). Een derde uitzondering op de zwijgplicht is de informatieverstrekking aan de zogenaamde functionele eenheid, ofwel die groep van personen die rechtstreeks bij een behandeling van een patiënt betrokken is. Aan hen mag de arts, zonder dat de patiënt daar expliciet toestemming voor geeft, die informatie verstrekken die deze personen voor een goede uitoefening van hun werk nodig hebben. Tot een functionele eenheid kunnen ook niet hulpverleners (bijvoorbeeld maatschappelijk werkers) behoren. In sommige gevallen zal daarom op grond van deze uitzondering enige informatie over een patiënt aan de politie mogen worden verstrekt, namelijk als de politie als hulpverlener optreedt (zie verder 2.7). Vervolgens kan erop gewezen worden dat de arts die verantwoording voor zijn handelen moet afleggen bij de tuchtrechter, de strafrechter of de civiele rechter, bij zijn verweer de gegevens van de desbetreffende patiënt mag gebruiken en deze gegevens ook mag overleggen aan degenen die hem bijstaan. Als laatste uitzondering op de regel moet genoemd worden de situatie dat de arts de ‘patiënt’ niet als behandelaar ontmoet, maar als een arts die ook of alleen het belang van een ander dient. Als voorbeeld kan genoemd worden de psychiater die in opdracht van de rechtbank een forensisch-psychiatrische rapportage over een verdachte schrijft. De rechtbank zal kennis moeten kunnen nemen van die rapportage, ook als de verdachte dat misschien niet wil.
2.5 Het conflict van plichten Ondanks bovengenoemde uitzonderingen op de regel van de zwijgplicht, kan het voorkomen dat een arts in een dilemma komt te verkeren wanneer in een concrete situatie het beroepsgeheim ervoor lijkt te zorgen dat een ander belang in gevaar komt. De arts zou dat andere belang ook willen dienen, maar stuit daarbij op de beperkingen die zijn zwijgplicht hem oplegt. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer de arts ontdekt dat een patiënt waarschijnlijk voornemens is een misdrijf te begaan. Een voorbeeld is het geval dat de huisarts bij een kind verwondingen ontdekt die op kindermishandeling wijzen terwijl de vermoedelijke daders ook tot het patiëntenbestand van de huisarts behoren. Een ander probleem ontstaat als een patiënt tegen een arts een voornemen kenbaar maakt waardoor een ander, indien dit voornemen daadwerkelijk wordt uitgevoerd, ernstig gevaar loopt. Dit kan het geval zijn bij een concreet voornemen iemand te mishandelen of te vermoorden, maar kan ook een meer abstracte vorm hebben. Bij het voornemen een brand te stichten, een bomaanslag te plegen, maar ook bij het aanstalten maken om onder invloed van alcohol een auto te gaan besturen, is niet op voorhand duidelijk of er slachtoffers gaan vallen.
®KNMG uitgave - versie 3.0 Organisatie/Auteur: KNMG, Mr. E.J.C. de Jong, Laatst gewijzigd: 2000
5
IX.02
Arts en politie consult Als een patiënt een voornemen tot een misdrijf uit tegenover de arts, kan een arts in ernstige gewetensnood komen, omdat er een conflict is tussen enerzijds de zwijgplicht en anderzijds de drang tot bescherming van de belangen van anderen. Erkend wordt, dat het de arts onder bepaalde voorwaarden toegestaan is om de zwijgplicht te doorbreken en anderen, zoals de politie, het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) of potentiële slachtoffers, te waarschuwen. (zie voor het doorbreken van het beroepsgeheim in het geval van kindermishandeling de KNMG Meldcode voor medici inzake kindermishandeling, KNMG, juli 2002). De grote vraag is uiteraard wanneer een dergelijke situatie zich nu voordoet. Het definitieve antwoord op die vraag bestaat vooralsnog niet. Een aantal indicaties kan wel worden genoemd. Zo zal het moeten gaan om een reëel risico op ernstig gevaar en moet vrijwel vaststaan dat dat risico daadwerkelijk en alleen door bemoeienis van de arts kan worden weggenomen. Bovendien zal de arts toch in ieder geval moeten overwegen om aan de patiënt toestemming te vragen, danwel moeten proberen de patiënt zelf het probleem te laten oplossen. Uit deze indicaties, maar ook meer in het algemeen, komt naar voren dat een doorbreking van de zwijgplicht met name geoorloofd kan zijn in situaties waarin een bepaalde gebeurtenis kan worden voorkómen. Is een misdrijf reeds gepleegd en kan de doorbreking van de zwijgplicht alleen nog maar een rol spelen in de opsporing of vervolging van de dader, dan wordt een schending van de zwijgplicht in het algemeen niet geoorloofd geacht. Mocht een arts tot het besluit zijn gekomen dat de gewetensnood zo groot is dat een schending van de zwijgplicht moet volgen, dan moet de arts zich afvragen welke gegevens aan wie doorgegeven mogen worden. Aangenomen moet worden, dat het om een zo beperkt mogelijk aantal (niet-medische) gegevens moet gaan die bovendien aan diegene moeten worden verstrekt die in staat is daar adequaat op te reageren. Bovendien wordt meestal geadviseerd dat de arts, indien dit enigszins mogelijk is, de patiënt van tevoren op de hoogte stelt van zijn voornemen om de zwijgplicht te doorbreken. De jurisprudentie op dit punt is schaars. In 1956 werd een klacht tegen een huisarts, die zijn zwijgplicht had geschonden door de politie te waarschuwen, ongegrond verklaard. De huisarts had een dronken motorrijder hulp geboden en daarnaast de politie gewaarschuwd om te voorkomen dat de motorrijder opnieuw aan het verkeer zou deelnemen. Deze schending van de geheimhoudingsplicht werd destijds door het tuchtcollege geaccepteerd. Het tuchtcollege was van mening dat de geheimhoudingsplicht van een arts wordt opgeheven in omstandigheden, waarin ernstig gevaar voor het leven van de in behandeling genomen patiënt of van anderen te vrezen is. Een geval van het doorbreken van de zwijgplicht bij het vermoeden van kindermishandeling deed zich in 1972 voor. Een arts had aan de Raad voor de Kinderbescherming melding gemaakt van de bevindingen van een team dat bij onderzoek van een 12-jarig meisje tot de conclusie was gekomen dat er sprake was van een ‘battered child syndrome’. De ouders van het meisje dienden een klacht in over deze doorbreking van de zwijgplicht, maar de klacht werd in twee instanties afgewezen. Het Centraal Medisch Tuchtcollege stelde, dat het beroepsgeheim niet absoluut is en dat de arts zelf moet beslissen of een schending van het beroepsgeheim gerechtvaardigd is. ‘Persoonlijk inzicht in die situatie en zijn eigen opvattingen omtrent ethiek, moraal en samenleving’ zullen de arts daarbij de weg moeten wijzen, aldus het tuchtcollege anno 1972.
2.6 Informatie aan de politie Het is artsen zoals gezegd in beginsel niet toegestaan zonder toestemming van de patiënt aan de politie inlichtingen te verstrekken. Ook mededelingen over het al dan niet in het ziekenhuis of in de praktijk aanwezig zijn of geweest zijn van de betrokkene vallen onder het beroepsgeheim. Deze zwijgplicht geldt ook voor ander ziekenhuispersoneel en praktijkassistentes. Voor deze mensen geldt een eigen, dan wel afgeleid, beroepsgeheim. Het zal voor artsen en verpleegkundigen soms niet eenvoudig zijn het zwijgen te bewaren. De politie kan niet altijd begrip opbrengen voor de hulpverlener die weigert gegevens over een patiënt te verstrekken. Een voorbeeld uit de jurisprudentie laat dat zien. Een slachtoffer van een poging tot verkrachting had de dader zo hard in zijn tong gebeten dat deze vermoedelijk medische hulp nodig had. Het slachtoffer had dit aan de politie gemeld, die vervolgens bij het plaatselijke ziekenhuis informeerde of zich daar iemand gemeld had met een dergelijke verwonding aan de tong. Een dienstdoende verpleegkundige bevestigde dit, maar weigerde de naam van de man te noemen. Vervolgens nam de politiearts contact op met de dienstdoende arts van het ziekenhuis, die na aandringen van de politiearts wel de naam gaf. Zowel de verpleegkundige als de arts zwichtten dus - in strijd met hun zwijgplicht - voor de vragen van de politie.
®KNMG uitgave - versie 3.0 Organisatie/Auteur: KNMG, Mr. E.J.C. de Jong, Laatst gewijzigd: 2000
6
IX.02
Arts en politie consult
2.7 Medische informatie aan de politie De hiervoor genoemde onderwerpen hadden vooral betrekking op informatie die niet direct als medisch te duiden is. Het is echter ook denkbaar dat de politie echt medische informatie over een patiënt nodig heeft. In het bijzonder zal dit het geval zijn bij situaties waarin de patiënt slachtoffer is van een misdrijf of van een ongeval. De aard van het letsel van de patiënt kan dan voor de politie van betekenis zijn. Dit kan bijvoorbeeld van belang zijn voor de prioriteit die de politie aan opsporing van de dader geeft. In die zin kan het verstrekken van deze informatie ook voor de patiënt van belang zijn. Wanneer de politie informatie wil over het letsel dat iemand heeft opgelopen ten gevolge van een trauma, kan de behandelend arts gebruikmaken van het formulier zoals dat tot stand is gekomen tussen de betrokken ministeries, het Openbaar Ministerie en de KNMG. Het formulier is opgenomen in de ’KNMG-Richtlijnen inzake het omgaan met medische gegevens’, te bestellen via de Artseninfolijn 030-2823322. In de praktijk vervult de politie ook een rol als hulpverlener en kan zij in die functie behoefte hebben aan informatie over een patiënt. Zo zal de politie de taak hebben om in voorkomende gevallen de familie te waarschuwen wanneer iemand een ongeval is overkomen. In verreweg de meeste gevallen zal de politie reeds op de hoogte zijn van de identiteit van de patiënt en een globaal inzicht hebben in diens gezondheidstoestand. Bij het verstrekken van informatie aan de politie dient de arts er zich constant bewust van te zijn dat het verstrekken van inlichtingen zonder uitdrukkelijke toestemming van de patiënt formeel een schending van het beroepsgeheim oplevert. Wanneer de patiënt die toestemming niet kan geven, kan deze toestemming in sommige gevallen worden verondersteld. Degene die acuut in een ziekenhuis wordt opgenomen zal er over het algemeen geen bezwaar tegen hebben dat de arts de politie inschakelt om de familie van deze patiënt op te sporen en daartoe enige informatie aan de politie verstrekt. Dit zal echter niet in alle gevallen opgaan. Oplettendheid is daarom geboden.
2.8 De patiënt als bedreiging Helaas doen zich in de praktijk ook situaties voor waarin de arts en andere hulpverleners door een patiënt beledigd, bedreigd of zelfs mishandeld worden. Het moge duidelijk zijn dat het beroepsgeheim van de arts zich niet zover uitstrekt dat patiënten straffeloos tot zulke strafbare feiten kunnen overgaan. De arts zal hiervan dan ook in beginsel aangifte mogen doen en ook naam en adres van de dader mogen noemen. Het is in dat verband echter niet toegestaan om daarbij ook medische informatie over de patiënt aan de politie te verstrekken. Daarvoor zal de dader toestemming moeten geven. Bovendien is denkbaar dat in een concreet geval aangifte achterwege moet worden gelaten. Daarbij kunnen de aard, frequentie en gevolgen van het delict een rol spelen, of bijvoorbeeld de vraag of de bedreiging misschien het gevolg is van de (psychische) ziekte waaraan de patiënt lijdt. Min of meer hetzelfde geldt in situaties waarin de patiënt een bedreiging vormt voor andere patiënten. Die andere patiënten kunnen dan uiteraard zelf aangifte doen, maar soms zal ook de arts daarin een rol kunnen vervullen.
®KNMG uitgave - versie 3.0 Organisatie/Auteur: KNMG, Mr. E.J.C. de Jong, Laatst gewijzigd: 2000
7
IX.02
Arts en politie consult
3 Bevoegdheden van de politie 3.1 Inleiding In het vorige hoofdstuk is aangegeven dat een arts, ook al zou hij dat willen, vanwege zijn zwijgplicht de politie over het algemeen niet erg behulpzaam kan zijn bij met name haar taak als opsporingsinstantie. Ook is aangegeven dat het belang dat met het beroepsgeheim gediend wordt in zijn algemeenheid prevaleert boven het belang dat gediend wordt met het opsporen en vervolgen van verdachten van strafbare feiten. Dat bleek bijvoorbeeld ook uit de regel dat medische dossiers en andere geschriften waarop het geheim van toepassing is, in principe niet in beslag genomen mogen worden. Niettemin beschikt de politie over een aantal bevoegdheden op grond waarvan bijvoorbeeld patiënten in een ziekenhuis aangehouden kunnen worden. Die bevoegdheden zullen hieronder besproken worden. Politie en justitie moeten binnen die bevoegdheden hun werk verrichten. Treden zij daarbuiten dan loopt men het risico dat de rechter hen later terechtwijst. Dan kan het bijvoorbeeld gebeuren dat bewijs, als blijkt dat dit niet volgens de regels is verkregen, als ‘onrechtmatig verkregen’ wordt bestempeld. Bovendien dienen politie en justitie hun bevoegdheden op een behoorlijke wijze te gebruiken. Zo zal men het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging moeten naleven. Zo’n belangenafweging kan bijvoorbeeld zijn de afweging van enerzijds het belang dat een verdachte van een strafbaar feit zo snel mogelijk wordt aangehouden en anderzijds het belang dat een verdachte gezondheidsschade oploopt omdat die door de politie uit het ziekenhuis wordt meegenomen.
3.2 Toegang tot ziekenhuis of praktijk Een ziekenhuis of een huisartsenpraktijk is geen ruimte waar iedereen zich zomaar binnen mag gaan, ook al lijkt dat er soms wel op. Gasten die niet welkom zijn kan de toegang geweigerd of ontnomen worden, desnoods met behulp van de sterke arm van de politie. Ook de politie echter heeft niet altijd zonder meer toegang tot praktijk of ziekenhuis. Weliswaar gelden voor dergelijke ruimten niet de strenge eisen die gelden voor het binnentreden van woningen, maar dit betekent niet dat de politie zonder meer een ziekenhuis of huisartsenpraktijk mag binnengaan, althans niet zonder toestemming van, bijvoorbeeld, de directie. Als de politie hiertoe gelegitimeerd wil overgaan, moet zij daarbij een doel voor ogen hebben dat in de wet omschreven is en waartoe de politie de bevoegdheid heeft. Zo’n bevoegdheid bestaat bijvoorbeeld voor het aanhouden van een verdachte. Indien de politie zich niet op een bevoegdheid uit de wet kan beroepen, heeft de politie niet meer rechten dan ieder ander. Dan kan de directie van een instelling, of de huisarts, weigeren de politie toe te laten. Dit zou het geval kunnen zijn als de politie laat blijken een patiënt te willen spreken zonder dat zij voornemens is deze ook aan te houden. Als de patiënt dan aangeeft dat hij dat niet wil, moet de instelling weigeren de politie bij deze patiënt toe te laten. Het goed hulpverlenerschap brengt met zich mee dat ervoor gewaakt wordt dat een patiënt met de politie geconfronteerd wordt als hij dit niet wenst en er ook geen wettelijke bevoegdheid bij de politie is. De bevoegdheid die de politie moet hebben om tegen de wil van een patiënt of de instelling een patiënt te mogen bezoeken, hoeft niet op schrift getoond te kunnen worden of aan andere vormvereisten te voldoen. Daardoor zal het vaak moeilijk zijn om uit te maken of de politie in een concreet geval handelt op basis van een wettelijke bevoegdheid. Men kan de politie naar het doel van het bezoek vragen en bij twijfel contact opnemen met de superieuren van de politieambtenaren. Of dit in de praktijk een reële optie is valt te bezien. Met betrekking tot de huisartsenpraktijk gelden in principe dezelfde regels als voor het binnentreden van ziekenhuizen of andere instellingen. Voorwaarde is dat de praktijk afgescheiden dient te zijn van de woning van de huisarts. Wanneer de praktijk echter slechts bereikbaar is via de woning van de huisarts, dan gelden de regels die van toepassing zijn op het binnentreden van een woning. Deze regels houden in, dat de politie slechts een woning tegen de wil van de bewoner mag binnengaan, als er een schriftelijke machtiging is van de procureur-generaal bij het gerechtshof, de officier van justitie, of de hulpofficier van justitie. Alleen in situaties waarin ‘ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen en/of goederen’ dreigt mag de politie ter voorkoming van dat gevaar ook
®KNMG uitgave - versie 3.0 Organisatie/Auteur: KNMG, Mr. E.J.C. de Jong, Laatst gewijzigd: 2000
8
IX.02
Arts en politie consult zonder machtiging een woning zonder toestemming van de bewoner binnengegaan. Rechters en leden van het Openbaar Ministerie hebben in veel gevallen ook toegang tot woningen zonder machtiging. Het is niet duidelijk of verpleeghuizen, verzorgingshuizen of andere instellingen waarin patiënten/bewoners soms langdurig verblijven als ‘woningen’ worden aangemerkt. Dit zal mede afhankelijk zijn van de omstandigheden, bijvoorbeeld de duur van het verblijf, de aanwezigheid van eigen meubilair, het al dan niet aanhouden van een ‘normale’ woning, en dergelijke. Als de politie twijfelt of het in dat concrete geval om een woning gaat, zal zij waarschijnlijk het zekere voor het onzekere nemen en de voorschriften voor het binnentreden van woningen in acht nemen.
3.3 Spreken van patiënten Het komt regelmatig voor dat de politie een patiënt in een instelling wil bezoeken om enige vragen te stellen. De patiënt kan dan zowel verdachte als getuige zijn. Voor de goede orde: ook een slachtoffer valt als een getuige te bestempelen. Wanneer de politie een patiënt om deze reden wil bezoeken zal de politie dit voornemen meestal kenbaar maken aan de behandelend arts, al dan niet via het verplegend personeel. Het is echter ook mogelijk dat dit buiten de behandelend arts om plaatsvindt. Afspraken hierover op instellingsniveau kunnen nuttig zijn, zodat de behandelend arts in ieder geval op de hoogte is van een dergelijk bezoek door de politie. Dit zou bijvoorbeeld van invloed kunnen zijn op de gemoedstoestand van de patiënt. Als de politie zich meldt zal het duidelijk moeten zijn dat de patiënt met naam en toenaam bij de politie bekend is en dat men weet dat de betrokkene in dit ziekenhuis verblijft. Is dit niet het geval dan mag men in beginsel aan de politie die inlichtingen niet verstrekken. Als de behandelend arts meent dat het medisch gezien niet verantwoord is dat een patiënt door de politie bezocht wordt, heeft de politie - zoals hierboven beschreven - tegen de wil van de directie of patiënt alleen toegang tot de patiënt als de politie over een aanvullende bevoegdheid uit de wet beschikt. Alleen het willen spreken van een patiënt is onvoldoende reden om een patiënt tegen diens wil te bezoeken. Dit is ook het geval als er medisch gezien geen bezwaar is tegen een bezoek door de politie. Maakt de politie wel gebruik van een bevoegdheid die uit de wet voortvloeit, bijvoorbeeld om een verdachte patiënt aan te houden, dan kan de politie de toegang tot de patiënt niet ontzegd worden, ongeacht of er medische bezwaren zijn of niet.
3.4 Staande houden Het Wetboek van strafvordering bepaalt, dat iedere opsporingsambtenaar bevoegd is een verdachte naar zijn naam, voornaam, geboortedatum, geboorteplaats en woon- of verblijfplaats te vragen en hem daartoe staande te houden. Iemand is verdachte als er een ’redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit’ bestaat. Is de vervolging eenmaal begonnen - dat is het moment waarop een rechter, meestal de rechter-commissaris, bemoeienis met de zaak krijgt dan is de verdachte degene tegen wie de vervolging is ingesteld. De verdachte hoeft aan ’uitnodiging’ te blijven staan geen gehoor te geven en mag doorlopen. Voor sommige patiënten zal dit ’doorlopen’ echter praktisch gezien onmogelijk zijn. Dit laat onverlet dat zij niet tot antwoorden verplicht zijn.
3.5 Aanhouden en verhoren Aanhouden houdt in dat desnoods met geweld een verdachte wordt vastgehouden en vervoerd voor verhoor. Zowel bij ontdekking op heterdaad als daarbuiten kan een opsporingsambtenaar ter aanhouding van een verdachte ‘elke plaats betreden’. Dit betekent, dat om een verdachte aan te houden, ook een patiëntenkamer in een ziekenhuis of een spreekkamer in een huisartsenpraktijk binnengetreden mag worden. Aanhouding vindt plaats om een verdachte voor te geleiden voor een (hulp)officier van justitie, door wie de verdachte verhoord zal worden. De voorgeleiding hoeft niet meteen op de aanhouding te volgen, maar mag ook weer niet te lang op zich laten wachten. Dit betekent, dat een patiënt die in een ziekenhuis is opgenomen reeds tijdens de opname aangehouden kan worden, maar pas later voorgeleid hoeft te worden. Overigens kan het verhoor eventueel ook in het ziekenhuis zelf plaatsvinden. Een verdachte kan zich niet aan een verhoor onttrekken, maar de verdachte is ook niet verplicht om antwoord te geven. Nadat een verdachte is aangehouden kan deze vervolgens ‘in verzekering worden gesteld’ en daarna eventueel in preventieve hechtenis worden genomen. Ook getuigen, onder wie ook slachtoffers worden verstaan, kunnen in een ziekenhuis aan een verhoor worden onderworpen mits dit plaatsvindt in het kader van een gerechtelijk vooronderzoek. Een gerechtelijk vooronderzoek
®KNMG uitgave - versie 3.0 Organisatie/Auteur: KNMG, Mr. E.J.C. de Jong, Laatst gewijzigd: 2000
9
IX.02
Arts en politie consult wordt ingesteld door een rechter-commissaris en dient om in een bepaalde zaak zoveel helderheid te scheppen dat het Openbaar Ministerie kan beslissen of tot verdere vervolging wordt overgegaan. Het kan ook dienen om de rechter, die uiteindelijk over een zaak moet beslissen, informatie te geven over bijvoorbeeld de persoon van de verdachte en/of de toerekeningsvatbaarheid. Getuigen die in het kader van een gerechtelijk vooronderzoek worden verhoord zijn, in tegenstelling tot verdachten, wel tot spreken verplicht. Wanneer de behandelend arts van mening is dat het medisch gezien niet verantwoord is om een patiënt aan te houden en/of te verhoren, dan moet hij dit de politie duidelijk maken. De politie hoeft zich echter niet aan het advies van de behandelend arts te houden en kan ondanks de bezwaren tot aanhouding overgaan. Soms zal ook het advies van een forensisch geneeskundige gevraagd worden alvorens tot aanhouding wordt overgegaan.
3.6 Bewaking van de patiënt door politie In sommige gevallen zal de politie tot bewaking van een patiënt in een ziekenhuis of eventueel in een huisartsenpraktijk willen overgaan. Wanneer het gaat om een verdachte, dan zal de bewaking er meestal op gericht zijn om te voorkomen dat deze op de vlucht slaat. Bewaking kan ook geïndiceerd zijn om de patiënt te beschermen, bijvoorbeeld omdat de vrees bestaat dat deze (opnieuw) het slachtoffer van een misdrijf wordt. Meestal zal de politie zonder grote problemen in staat gesteld worden een patiënt te bewaken. Zeker in het geval dat de politie een patiënt wil bewaken om hem te beschermen, brengt de zorg van een goed hulpverlener met zich mee dat men de politie daartoe in de gelegenheid stelt. Gaat het echter om een patiënt die als verdachte wordt aangemerkt waarbij de bewaking dient om te voorkomen dat de patiënt op de vlucht slaat, dan is een instelling alleen verplicht de politie ter bewaking van de patiënt toe te laten als deze in verzekering is gesteld of in preventieve hechtenis is genomen. Als dit niet het geval is, kan de directie van een instelling de politie toestaan om een patiënt te bewaken, maar is men daartoe niet verplicht. In dergelijke gevallen zal rekening gehouden moeten worden met de vraag of de behandeling en verzorging van de betrokkene of van andere patiënten hierdoor niet in gevaar komt. Omdat de politie bij patiënten die in verzekering zijn gesteld of in preventieve hechtenis zijn genomen geen gehoor hoeft te geven aan eventuele bezwaren van een behandelend arts of van de instelling, verdient het de voorkeur dat ten aanzien van deze situaties afspraken worden gemaakt met het regionale politiekorps. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren door de directie van een instelling.
3.7 Inbeslagneming van goederen van patiënten Soms zal de politie bepaalde zaken in beslag willen nemen, zoals de kleding van de verdachte, of goederen die door een misdrijf verkregen zijn. Voor het in beslag nemen van goederen door de politie bestaan geen vormvereisten. Zo is er bijvoorbeeld geen schriftelijke machtiging vereist. Wel dient de politie tegelijkertijd met de inbeslagneming ook een andere bevoegdheid uit te oefenen, zoals het staande houden of aanhouden van een verdachte, of het uitvoeren van een doorzoeking. Het kan ook gaan om ontdekking op heterdaad. Gaat het niet om een verdachte, maar om het slachtoffer van een misdrijf, dan is voor de inbeslagneming vereist dat de betrokkene hiervoor toestemming geeft, of dat de rechter-commissaris hiertoe heeft besloten. ls een slachtoffer buiten bewustzijn, of anderszins niet in staat hiervoor toestemming te geven, dan zal die toestemming door de politie verondersteld kunnen worden, of kan de familie om toestemming worden gevraagd. De meeste slachtoffers zullen ermee instemmen dat hun kleding of andere materialen gebruikt worden om de dader op te sporen. Vatbaar voor beslag zijn bijvoorbeeld kleding van de patiënt, sleutels, wapens, drugs, enzovoort. Het is verstandig om, als er goederen in beslag genomen worden, de politie om een schriftelijk bewijs te vragen, waarin staat welke goederen meegenomen worden. Op deze manier wordt voorkomen dat de instelling of de arts later aansprakelijk wordt gesteld voor het verlies van deze goederen.
®KNMG uitgave - versie 3.0 Organisatie/Auteur: KNMG, Mr. E.J.C. de Jong, Laatst gewijzigd: 2000
10
IX.02
Arts en politie consult
4 Specifieke onderwerpen 4.1 Drugkoeriers Het is geen onbekend fenomeen, dat het smokkelen van drugs plaatsvindt door de drugs in te slikken danwel vaginaal of anaal in te brengen. Zowel behandelend artsen als artsen die als forensisch geneeskundige optreden kunnen hiermee geconfronteerd worden. Dit kan het geval zijn wanneer de inhoud van het materiaal vrijkomt, of als het materiaal obstructie of beschadiging veroorzaakt. Ook bij lichamelijk onderzoek van een verdachte door een forensisch geneeskundige kunnen dergelijke middelen aangetroffen worden. Wanneer tijdens onderzoek of behandeling in het lichaam van een patiënt een zakje met verdovende middelen aangetroffen wordt, betrapt de arts iemand op heterdaad bij het plegen van een strafbaar feit. Hieruit volgt, dat de arts net als iedere burger gerechtigd is om de drugs in beslag te nemen en bij zich te houden tot het aan de politie overhandigd kan worden. Dit zal in het geval de middelen worden aangetroffen in het kader van een onderzoek door een forensisch geneeskundige ook meestal het geval zijn. Gaat het echter om de situatie dat de middelen in het kader van een geneeskundige behandeling worden aangetroffen, dan valt deze wetenschap onder het beroepsgeheim. In Nederland prevaleert het beroepsgeheim in beginsel boven de opsporing van misdrijven en daarom kan in dergelijke gevallen de arts de verdovende middelen alleen aan de politie overhandigen zonder nadere mededeling te doen over de vindplaats. Het verdient in dergelijke situaties aanbeveling de middelen pas aan de politie te overhandigen nadat de patiënt het ziekenhuis verlaten heeft. Ondertussen kunnen de verdovende middelen door de ziekenhuisapotheker bewaard worden. Een probleem is, dat het een apotheker weliswaar is toegestaan om over een bepaalde hoeveelheid middelen die onder de Opiumwet vallen te beschikken, maar dat levering via een drugkoerier daartoe uiteraard niet de geëigende weg is. De normale procedure is met vele waarborgen omgeven teneinde controle mogelijk te maken. Dat is bij bovengenoemde ‘levering’ niet het geval. Aangezien daardoor door de apotheker officieel een strafbaar feit wordt begaan - het aanwezig hebben van verdovende middelen - is het van belang dat de directie van een instelling, maar eventueel ook huisartsen, over deze situaties duidelijke afspraken maakt met de politie, zodat later geen problemen kunnen ontstaan. Een andere oplossing is dat de gevonden verboden middelen - eventueel na overleg met de patiënt - weggegooid worden. Daarmee is contact met de politie niet nodig en wordt voorkomen dat het middel bewaard moet blijven tot de patiënt ontslagen is. Bovendien wordt voorkomen dat de verdovende middelen in het criminele circuit terechtkomen. In zeer uitzonderlijke omstandigheden kan de gevonden stof teruggegeven worden. Te denken valt aan de situatie dat de hulpverleners worden bedreigd, of dat de betrokkene zelf aan duidelijke bedreigingen bloot staat. Duidelijk moet echter gesteld worden, dat het teruggeven van verdovende middelen formeel een misdrijf oplevert. Het teruggeven kan dan ook alleen plaatsvinden als door de omstandigheden het teruggeven gerechtvaardigd kan worden. Het is dus niet zo, dat de arts verplicht is de middelen terug te geven aan de patiënt. Het effectueren van het eigendomsrecht wordt beperkt door de strafrechtelijke bezwaren die tegen het aanwezig hebben van verdovende middelen als heroïne, cocaïne en dergelijke bestaan. In beginsel zou een patiënt via de civielrechtelijke weg de verdovende middelen van een ziekenhuis kunnen terugvorderen, maar dit lijkt gezien de openbaarheid van dergelijke procedures geen verstandige actie. Hetzelfde geldt voor een eis tot schadevergoeding wegens het verlies.
4.2 Wapens Een zelfde soort probleem als hiervoor beschreven kan zich voordoen als ontdekt wordt dat een patiënt wapens bij zich draagt. Dit is een iets lastiger situatie, omdat het zo kan zijn dat het wapenbezit niet strafbaar hoeft te zijn. Het kan immers zo zijn dat de betrokkene voor het dragen van een wapen een vrijstelling heeft. Wanneer de patiënt buiten bewustzijn is zal het ziekenhuis het wapen in ieder geval op een veilige plaats mogen bewaren. Daarenboven moet aangenomen worden dat het ook wel toegestaan is het wapen bij de politie in te leveren. Als de patiënt dan uit het ziekenhuis ontslagen wordt kan hij het wapen bij de politie ophalen. Mocht de patiënt bij binnenkomst niet buiten bewustzijn zijn en zich tegen afgifte van het wapen te verzetten, dan heeft het ziekenhuis weinig mogelijkheden. Wel kan overwogen en zo mogelijk met de patiënt besproken worden, dat het bezit van het wapen een te gevaarlijke situatie voor de andere patiënten en/of het personeel oplevert, dat inschakeling van de politie niet uitgesloten moet
®KNMG uitgave - versie 3.0 Organisatie/Auteur: KNMG, Mr. E.J.C. de Jong, Laatst gewijzigd: 2000
11
IX.02
Arts en politie consult worden. Dat zou weliswaar een schending van de zwijgplicht betekenen, maar zoals al eerder aangegeven, kan dat in sommige situaties verdedigbaar zijn. Ook zou een overweging kunnen zijn dat de behandelingsovereenkomst met de patiënt indien zijn gezondheidstoestand dat enigszins toelaat, vanwege het wapenbezit zo snel mogelijk wordt beëindigd.
4.3 De arts als forensisch geneeskundige Artsen kunnen ook met politie of justitie te maken krijgen als zij taken verrichten als forensisch geneeskundige. Zowel artsen uit de curatieve sector als artsen die als sociaal-geneeskundige werkzaam zijn kunnen forensische taken verrichten. Dergelijke taken zijn bijvoorbeeld: het optreden als gemeentelijk lijkschouwer; onderzoek en rapportage met betrekking tot slachtoffers van misdrijven of verdachten; rapportage en verrichtingen op grond van art. 26 Wegenverkeerswet (bloedproef, zie paragraaf 4.5); afname van lichaamsmateriaal bij verdachten ten behoeve van DNA-onderzoek (zie paragraaf 4.6); hulpverlening aan arrestanten/gedetineerden. Met name voor artsen uit de curatieve sector is van belang dat de forensisch geneeskundige rol die zij op bepaalde momenten vervullen een wezenlijk andere is dan de rol als huisarts of specialist. Over het algemeen moet worden aangenomen, dat het niet wenselijk is dat bij een patiënt curatieve en forensisch-geneeskundige taken door dezelfde arts worden verricht. Dit zou namelijk kunnen leiden tot een inbreuk op de vertrouwensrelatie tussen patiënt en arts, mede omdat bij forensisch-geneeskundige taken het beroepsgeheim niet onverkort van toepassing is. Dit laat echter onverlet, dat het in sommige gevallen niet mogelijk zal zijn om een aparte arts voor de forensisch-geneeskundige taken in te schakelen. Dan zal het aan de arts zijn om de patiënt duidelijk te maken welke functie hij of zij op dat moment vervult, zodat daarover bij de patiënt geen misverstand kan bestaan. Ook in relatie met de curatieve sector, bij wie bijvoorbeeld inlichtingen worden gevraagd, zal de arts duidelijk moeten maken dat deze een forensisch-geneeskundige rol vervult (zie ook onder Medische informatie aan politie, paragraaf 2.7). Forensisch-geneeskundig onderzoek bij verdachten dient niet primair het belang van de patiënt/verdachte. De forensisch geneeskundige handelt in dienst van justitie en het belang van justitie is niet gelegen in het bevorderen van de gezondheid van een verdachte van een strafbaar feit. Soms zal een forensisch geneeskundige gevraagd worden bij een verdachte van bijvoorbeeld drugsmokkel enig onderzoek te verrichten naar de aanwezigheid van drugs in het lichaam van de verdachte. Daarbij is niet alles toegestaan, althans niet als de verdachte zelf geen toestemming voor die handelingen geeft. In zo’n geval namelijk moet een handeling bij een verdachte, ook als die door een arts plaatsvindt, op een wettelijke grondslag rusten. Is die wettelijke grondslag er niet, dan mag een handeling tegen de wil van de betrokkene niet plaatsvinden.
4.4 Onderzoek aan het lichaam De huidige wetgeving staat onderzoek aan het lichaam bij verdachten op verschillende plaatsen toe. Zo kan de (hulp)officier van justitie bij het bestaan van ernstige bezwaren tegen een verdachte bepalen, dat hij aan zijn lichaam of aan zijn kleding zal worden onderzocht. Ook de rechter-commissaris heeft in het kader van een gerechtelijk vooronderzoek de mogelijkheid om te bevelen dat een verdachte tegen wie ernstige bezwaren bestaan, of anderen van wie vermoed wordt dat zij sporen dragen van een strafbaar feit, ’aan hun persoon’ zullen worden onderzocht. Dit artikel laat de mogelijkheid open, dat ook een slachtoffer tegen diens wil aan een onderzoek aan het lichaam wordt onderworpen. Gaat het om verdachten van een misdrijf ingevolge de Opiumwet, dan is een opsporingsambtenaar bevoegd deze verdachte aan lichaam en kleding te onderzoeken. De vraag wat onder onderzoek aan het lichaam mag worden verstaan is door de rechter als volgt beantwoord. Niet toegestaan is radiologisch of invasief onderzoek met behulp van medische apparatuur. Wel is toegestaan dat een verdachte aan een manueel rectaal of vaginaal onderzoek wordt onderworpen. Inmiddels is er een wetsontwerp op grond waarvan ook radiologisch en echografisch onderzoek tot de mogelijkheden zou gaan behoren.
4.5 Ademanalyse en bloedproef Al geruime tijd geleden is door de rechter bepaald, dat het afnemen van bloed en ander lichaamsmateriaal zonder toestemming van de verdachte niet toegestaan is als daarvoor geen specifieke wettelijke regeling bestaat. In reactie daarop zijn twee wettelijke regelingen tot stand gekomen die deze mogelijkheid wel bieden.
®KNMG uitgave - versie 3.0 Organisatie/Auteur: KNMG, Mr. E.J.C. de Jong, Laatst gewijzigd: 2000
12
IX.02
Arts en politie consult Het afnemen van de zogenaamde bloedproef in het kader van verdenking van het rijden onder invloed van alcohol, is geregeld in de Wegenverkeerswet. Bij verdenking zal de betrokkene in beginsel aan een onderzoek van ademlucht (ademanalyse) worden onderworpen. Het is echter mogelijk dat een verdachte niet mee kan werken aan een dergelijk onderzoek, bijvoorbeeld omdat deze buiten bewustzijn is, of wanneer het aannemelijk is dat het verrichten van een ademanalyse medisch gezien onwenselijk is. Wanneer ademanalyse om welke reden dan ook niet mogelijk is, kan een verdachte worden onderworpen aan een bloedproef. Ook het afnemen van bloed kan medisch gezien niet wenselijk worden geacht. Te denken valt aan een verdachte die lijdt aan hemofilie. De beoordeling of het afnemen van de bloedproef medisch gezien verantwoord is wordt door degene die het bloed moet afnemen, in casu de forensisch geneeskundige, verricht. In voorkomende gevallen zal dit in overleg met de behandelaar kunnen gebeuren. Een mogelijkheid is ook dat er geen medische bezwaren tegen de bloedproef zijn, maar dat de verdachte zijn medewerking hieraan weigert. Hierover kan gezegd worden, dat een verdachte weliswaar verplicht is aan een bloedproef mee te werken, maar dat medewerking niet met geweld afgedwongen kan worden. Het niet meewerken aan de bloedproef is zelf wel strafbaar en kan bestraft worden met een sanctie die gelijk is aan de sanctie die staat op het delict dat door de bloedproef bewezen moet worden. Dit betekent, dat iemand die verdacht wordt van het rijden onder invloed ook zonder bloedproef vervolgd en veroordeeld kan worden, namelijk vanwege het weigeren aan de bloedproef mee te werken. Wanneer een patiënt buiten bewustzijn is, of anderszins niet in staat is zijn toestemming voor de bloedproef te geven, is het toch toegestaan om bij de patiënt bloed af te nemen. Dit bloed mag echter pas onderzocht worden als de patiënt de mogelijkheid heeft gehad zijn toestemming daartoe te geven. Geeft de patiënt/verdachte deze toestemming niet, dan mag het bloed niet gebruikt worden. De bloedproef mag niet door een behandelend arts worden afgenomen; dit dient door een door de politie daartoe aangewezen onafhankelijk arts gedaan te worden. Het is niet toegestaan dat de handeling opgedragen wordt aan verpleegkundigen die de zorg voor de patiënt hebben. Wanneer in het kader van de behandeling het bepalen van het alcoholpromillage eveneens geïndiceerd is, mag de uitslag zonder toestemming van de patiënt niet gebruikt worden voor forensische doeleinden. Ook is het mogelijk dat de politie behoefte heeft aan een urineonderzoek van een patiënt/verdachte. Ook hiervoor geldt dat afname ervan geen taak is van behandelend artsen. Voor het - in het kader van strafrechtelijk onderzoek naar het rijden onder invloed - afnemen van bloed of urine bij een overledene is, evenals bij de gerechtelijke sectie, geen vervangende toestemming van de nabestaanden nodig. Wel zal een bevel van de officier van justitie of van de rechter nodig zijn.
4.6 Afname lichaamsmateriaal voor DNA-onderzoek bij verdachten Op 1 september 1994 is een wettelijke regeling met betrekking tot het afnemen van DNA-materiaal ten behoeve van strafrechtelijk onderzoek van kracht geworden. Wanneer er ernstige verdenkingen zijn dat een verdachte een zwaar misdrijf heeft gepleegd kan de rechter commissaris een bevel geven dat celmateriaal van de verdachte wordt afgenomen teneinde het DNA-profiel hiervan te bepalen. Dit bevel kan echter pas gegeven worden nadat de rechter-commissaris de verdachte gehoord heeft, dan wel in de gelegenheid heeft gesteld om gehoord te worden. De verdachte kan zich hierbij door een advocaat laten bijstaan. Als de rechter-commissaris inderdaad een dergelijk bevel heeft gegeven wordt dit medegedeeld aan de verdachte vóórdat het lichaamsmateriaal wordt afgenomen. De verdachte kan namelijk in hoger beroep gaan tegen het besluit van de rechter-commissaris. Dit alles impliceert dat de verdachte bij bewustzijn moet zijn en dat afname van lichaamsmateriaal voor DNA-onderzoek bij een wilsonbekwame in beginsel niet toegestaan lijkt. Hierover bestaat echter geen consensus. DNA-onderzoek wordt bij voorkeur gedaan met een bloedmonster van de verdachte. De bloedafname dient door een arts, in casu een forensisch geneeskundige, gedaan te worden. Wanneer dit niet mogelijk is kunnen ook haarwortels of wangslijm gebruikt worden. Ook het afnemen van deze materialen dient door de forensisch geneeskundige te gebeuren. In tegenstelling tot de bloedproef ter bepaling van het alcoholpercentage, kan afname van lichaamsmateriaal ten behoeve van DNA-onderzoek wel afgedwongen worden met behulp van de sterke arm. De vraag of artsen hieraan zouden moeten meewerken is in 1992 onderwerp van gesprek geweest binnen het KNMG-hoofdbestuur en in de Algemene Vergadering. Het hoofdbestuur heeft hierover destijds als standpunt ingenomen, dat de medewerking van
®KNMG uitgave - versie 3.0 Organisatie/Auteur: KNMG, Mr. E.J.C. de Jong, Laatst gewijzigd: 2000
13
IX.02
Arts en politie consult artsen aan het afnemen van lichaamsmateriaal bij verdachten tegen hun wil onder voorwaarden niet op medisch-ethische bezwaren zou stuiten. Deze voorwaarden waren onder andere dat het moest gaan om verdenking van zeer zware misdrijven en dat het afgenomen materiaal alleen gebruikt zou worden voor het doel waarvoor het afgenomen is, namelijk identificatie en derhalve na de test en eventuele contra-expertise vernietigd diende te worden. Aan deze voorwaarden is in de wettelijke regeling voor het merendeel voldaan.
®KNMG uitgave - versie 3.0 Organisatie/Auteur: KNMG, Mr. E.J.C. de Jong, Laatst gewijzigd: 2000
14
IX.02
Arts en politie consult
5 De arts als verdachte Artsen kunnen in het kader van hun beroepsuitoefening ook als verdachte met de politie te maken krijgen. Delicten die in het verleden ten laste zijn gelegd aan artsen zijn bijvoorbeeld dood door schuld, zwaar lichamelijk letsel door schuld, het afgeven van een valse geneeskundige verklaring of het plegen van ontucht met een patiënt. Daarnaast hebben de strafzaken inzake euthanasie en andere vormen van levensbeëindiging regelmatig de aandacht getrokken. Strafbare feiten zijn met name opgenomen in het Wetboek van Strafrecht, maar ook in andere wetten zijn bepaalde delicten omschreven, zoals in de Wet op de lijkbezorging, de Wet BOPZ en de Wet BIG. Naast de bepaling in de wet welk handelen of nalaten strafbaar is, wordt tevens aangegeven wat daarvoor de maximale straf kan zijn.
5.1 Opsporingsonderzoek De arts die verdacht wordt van het plegen van een strafbaar feit zal meestal in eerste instantie met de politie te maken krijgen. Als de politie op redelijke gronden vermoedt dat dit het geval is kan zij de arts als verdachte staande houden of aanhouden. Staande houden zal bij de strafbare feiten waarmee de arts in zijn beroepsuitoefening te maken krijgt zelden van toepassing zijn. Aanhouding geschiedt om een verdachte naar een plaats van verhoor te geleiden. Ook is het mogelijk dat men niet aangehouden wordt, maar wordt ’uitgenodigd’ om naar het politiebureau te komen om verhoord te worden. Men is niet verplicht aan een dergelijke uitnodiging gehoor te geven, maar het gevolg zal meestal zijn dat men aangehouden wordt en met een politieauto naar het bureau wordt gebracht. Over het algemeen zal het daarom verstandig zijn om aan het verzoek van de politie of justitie te voldoen. Een verdachte kan maximaal zes uur voor verhoor worden vastgehouden. De tijd tussen 24.00 en 9.00 uur wordt in principe niet meegerekend, tenzij ook tijdens deze uren een verdachte verhoord wordt. Een verdachte mag zich wel vrijwillig langer aan een verhoor blootstellen. Een verhoor vindt plaats door een officier van justitie of een hulpofficier van justitie. Hulpofficier van justitie kan bijvoorbeeld een bepaalde opsporingsambtenaar zijn die aan bepaalde vereisten van opleiding en ervaring voldoet. Tijdens het verhoor - en verder in beginsel gedurende het gehele proces van voorbereidend onderzoek en het onderzoek door de rechtbank - kan een verdachte zich laten bijstaan door een advocaat. Een verdachte kan zich niet aan een verhoor onttrekken, maar er is voor de verdachte geen plicht tot antwoorden. Dit moet de verdachte voor het verhoor duidelijk worden gemaakt. Na het verhoor zal een verdachte meestal weer mogen vertrekken. Het is echter ook mogelijk dat een verdachte wordt vastgehouden en in verzekering wordt gesteld. Dit kan plaatsvinden op bevel van een (hulp)officier van justitie. De inverzekeringstelling kan maximaal drie dagen duren en kan slechts in uitzonderingsgevallen een maal worden verlengd door de officier van justitie (niet door een hulpofficier). Inverzekeringstelling is alleen mogelijk bij de meer ernstige strafbare feiten. Ook tijdens de inverzekeringstelling kan de verdachte aan een verhoor worden onderworpen. Bestaan na de inverzekeringstelling zwaarwichtige redenen (bijvoorbeeld vluchtgevaar) om een verdachte nog langer vast te houden, dan kan de rechter-commissaris een bevel tot bewaring geven. Bewaring is een vorm van voorlopige hechtenis, evenals de eventueel hieropvolgende gevangenhouding op bevel van de rechtbank. In de meeste gevallen echter waarin een arts als verdachte wordt aangemerkt zal het niet nodig zijn deze langer vast te houden en zal deze na verhoor weer mogen gaan.
5.2 Gerechtelijk vooronderzoek Niet zelden zal in het geval dat het gaat om een zaak waarbij een arts als verdachte wordt aangemerkt een gerechtelijk vooronderzoek worden ingesteld. Een gerechtelijk vooronderzoek wordt op vordering van de officier van justitie ingesteld door een rechter-commissaris en dient om in een bepaalde zaak helderheid te scheppen, zodat het Openbaar Ministerie kan beslissen of tot verdere vervolging wordt overgegaan. Het kan ook dienen om de rechter die uiteindelijk over een zaak moet beslissen informatie te geven over bijvoorbeeld de persoon van de verdachte en/of de toerekeningsvatbaarheid. Tijdens een gerechtelijk vooronderzoek kunnen de verdachten (als die bekend zijn), getuigen en deskundigen worden gedagvaard en kunnen bepaalde dwangmiddelen worden toegepast die buiten het
®KNMG uitgave - versie 3.0 Organisatie/Auteur: KNMG, Mr. E.J.C. de Jong, Laatst gewijzigd: 2000
15
IX.02
Arts en politie consult gerechtelijk vooronderzoek niet toegestaan zijn. Te denken valt aan een doorzoeking of het afluisteren van telefoongesprekken. Soms zal aan de verdachte meegedeeld worden dat tegen hem of haar een gerechtelijk vooronderzoek ingesteld is. Dit is in ieder geval verplicht op het moment dat een verdachte voor het eerst door de rechter-commissaris verhoord wordt. Daarvóór is dit niet verplicht, omdat anders het gerechtelijk vooronderzoek veel aan waarde zou kunnen verliezen (bijvoorbeeld bij het afluisteren van de telefoon). Als het gerechtelijk vooronderzoek gesloten wordt moet dit aan de verdachte worden medegedeeld. Op een gegeven moment zal de officier van justitie moeten besluiten of een verdachte verder vervolgd moet worden. Als dat inderdaad het geval is wordt meestal tot dagvaarding overgegaan. Ook kan de officier van justitie beslissen dat van verdere vervolging wordt afgezien (sepot), eventueel onder voorwaarden waaraan de verdachte moet voldoen. Na dagvaarding wordt de zaak voorgelegd aan de rechtbank, die de zaak ter terechtzitting in behandeling zal nemen.
5.3 Wanneer een advocaat inschakelen? Bijstand door een advocaat is in (de voorbereiding van) een strafzaak niet verplicht. Men heeft echter wel het recht om zich bij te laten staan door een advocaat en deze bijstand kan zeer nuttig zijn. Advocaten zijn echter duur en daarom is het afsluiten van een rechtsbijstandsverzekering zeker het overwegen waard. De polisvoorwaarden van zo’n verzekering zijn daarbij wel van belang. Verzekeraars vergoeden namelijk gewoonlijk niet de kosten van rechtsbijstand bij vervolging wegens een delict dat opzettelijk is gepleegd, bijvoorbeeld het opstellen van een valse geneeskundige verklaring. In geval van euthanasie of hulp bij zelfdoding vergoeden sommige rechtsbijstandsverzekeraars alleen de kosten van een advocaat als de arts zich heeft gehouden aan de KNMG-zorgvuldigheidscriteria. Verzekeringen voor rechtsbijstand (en beroepsaansprakelijkheid) kunnen ook collectief worden afgesloten. Binnen ziekenhuizen of instellingen is dat vaak het geval. Een verdachte die niet van zijn vrijheid is beroofd kan uiteraard altijd contact opnemen met een advocaat. Een algemene regel over het moment waarop men dat het beste kan doen is er niet. Dit zal afhankelijk zijn van zowel de omstandigheden als van de persoon om wie het gaat. Het lijkt echter verstandig om op het moment dat men verhoord zal gaan worden de hulp van een advocaat in te roepen. Ook de mededeling dat een gerechtelijk vooronderzoek is ingesteld kan een goede reden zijn voor contact met een advocaat. In gevallen waarin het bijvoorbeeld gaat om levensbeëindiging bij een patiënt of vergelijkbare moeilijke beslissingen, kan ook overleg van tevoren wenselijk zijn. Advisering bij dergelijke beslissingen wordt voor bij de federatie KNMG aangesloten artsen gratis gegeven door de artseninfolijn (030-2823322). Op het moment dat men aangehouden wordt is het verstandig om een advocaat in te schakelen. Vanaf het moment dat men van zijn vrijheid wordt beroofd, heeft men recht op een advocaat, die in beginsel vrije toegang tot de verdachte heeft. Wordt men na aanhouding in verzekering gesteld en heeft men geen eigen advocaat of is die niet aanwezig, dan wordt een advocaat toegevoegd. Deze kan dan later eventueel door de eigen advocaat vervangen worden.
®KNMG uitgave - versie 3.0 Organisatie/Auteur: KNMG, Mr. E.J.C. de Jong, Laatst gewijzigd: 2000
16