(N°. IV.)
314 IV A—H. Staatsbegrooting voor 1833 en andere financiële ontwerpen van wet.
(IV H. Buitengewone oorlogsbehoeften in 1833: Beantwoording. — Wijzigingen in het ontw. v. wet tot daarstelling der middelen.)
Op art. 12 De intrekking van de certificaten tegen één percent, wanneer dezelve niet moeten dienen voor de verpligte heffing, komt regelmatig voor, ten einde niet onbepaald te laten circuleren een papier, waaraan men soms eene ingebeelde waarde toeschrijft. Even als in dit jaar wordt dezelve dus voorgedragen, terwijl het wegvallen van die bepaling eene wijziging van de evenredigheid der fournissementen zoude vereischen; dezelve schijnt voorts volkomen duidelijk en geene hoop te kunnen overlaten, dat, wanneer de verpligte heffing niet ten uitvoer gelegd wordt, er immer méér dan 1 pet. zal worden gerestitueerd, gelijk dit dan ook voor de certificaten van dit jaar geschieden zal, zonder dat het emplooi van deze laatsten bij den nieuwen maatregel eenigermate kan in aanmerking komen.
Art. 18. Hoegrootheid der te doene bijdragen. Opbrengst derzelve. § 1. Wegens de inkomsten zullen de bijdragen geregeld worden naar het volgend tarief: l 1 /, pet. van f «
I
„
Op art. 14. De bij de leening van 1832 ingetrokken effecten wegens al de fournissementen, die geschied zijn tot het einde van September jongstleden, zijn ter Algemeene Rekenkamer overgebragt ten bedrage van een kapitaal van f 26,301,700, houdende men met de verificatie en vernietiging van dezelve zich aldaar met ijver onledig, en zal de aankondiging der vernietigde nummers eerstdaags aanvangen. Op art. 18. De vaststelling der invordering van vier tiende gedeelten der verpligte heffing staat bepaaldelijk in verband met het gedeelte der behoeften, hetwelk bij de wet zoude worden beschikbaar gesteld; hst is zelfs geenszins te verwachten, dat de opbrengst daarvan boven die behoeften zal klimmen, uit hoofde ! van het ruime gebruik van certificaten, hetgeen ontwijfelbaar bij de eerste betalingen zal plaats hebben. Eindelijk wat aanbelangt den geuiten wensch, dat de wijze van voorziening in de buitengewone behoeften voor de volgende dienst wederom alvorens in comité-generaal ware overwogen, heeft men zich met voldoening herinnerd den gunstigen invloed, welken deze wijze van handelen vroeger heeft te weeg gebragt, en men zoude die voorzeker hebben nagevolgd, indien er reden van eenig nieuw project was geweest; dan, daar men de voorgestelde middelen beschouwt als eene voortzetting van die, welke over 1832 zijn aangenomen, heeft men geoordeeld, dat, vermits de zaak onder soortgelijke omstandigheden den bijval van de Staten-Generaal eenmaal heeft verworven, alsnu bij den gewonen vorm der overwegingen kon worden verbleven. 6 . OPGAVE VAN WIJZIGINGEN IN HET ONTWERP VAN WET tot daarstelling van middelen tot dekking der buitengewone Staatsbehoeften voor 1833. Art. 3, vierden regel, uit te laten het woord en; aldaar achter twintigste, te stellen: en dertigste. Art. 4, eerste zinsnede, vierden regel, in plaats van en, te stellen: alsmede, Aan het einde van art. 7, bijvoegen: Schatkistbiljetten zullen bij de fournissementen als gereed geld aangenomen worden. Art. 8, achtsten regel, achter de woorden: op een twintigste enz., in te voegen: op een dertigste aandeel van f20. Art. 13, in den derden regel, achter het woord: welke, invoegen : de beschikbaar gestelde of. Denzelfden regel, in plaats van het woord: de, te stellen: verminderde.
10 11
„
,
300 tot onder de f
500 inkomen.
500 ,
B
. •
800
„
800 „
,
. -
1,200
„
1,200 ,
,
, •
1,700
1,700 ,
„
„ -
2,400
2,400 , . , ' . .
3,500
3,500 ,
,
, -
5,000
5,000 „
„
„ -
7,000
7,000 „
„
, -
9,000
9,000 „
„
12,000
• 12,000 ,
,
, - 16,000
»
«
12
15,000 ,,
13
20,000 „
14
25,000 „
15 16
20,000
„
, " 30,000 „ - 35,000
- 35,000 »
«
»
40,000
17
„
,
- 40,000 ,
„
„ - 50,000
18
,
,
- 50,000 „
,
, - 60,000
19
,
,
- 60,000 „
,
, • 70,000
20
,
.
- 70,000
,
, - 80,000
21
„
„ - 80,000 ,
»
„ -100,000
22
„
,
-100,000 ,
,
,
23
„
„ -150,000 „
,
„ - 200,000
24
„
,
25,000
30,000 ,
n
n
„
-150,000 „
- 200,000 en daarboven.
§ 2. Wegens de bezittingen zal de belasting geheven worden op den volgenden voet: tot 1 pet. van f 500 tot onder de f 700 bezittingen. r
"
»
"
V
3•> ,»
»
700 „
,
» " 1000
- 1000 en daarboven.
De waarde der bezittingen genomen, zooals die bestaan zal op den lsten Januanj 1833. Vierden regel, uit te laten de woorden: volgens art. 1 dezer wet. § 3. De belasting zal moeten worden opgebragt in tien terArt. 17 en het slot uit te laten en te vervangen door de volgende mijnen, vervallende met: artikelen: Art. 17. Ingeval de inschrijvingen, bij art. 3 en 11 hierboven bedoeld, de gevorderde hoogte niet mogten bereiken, zal ieder ingezeten dezes Rijks, behoudens de uitzondering bij art. 20 bepaald, verpligt zijn tot het doen eener buitengewone bijdrage als don gratuit aan den lande, in zoodanige verhouding tot het bedrag zijner inkomsten en bezittingen staande, als bij het volgende artikel is uitgedrukt.
1 Maart
1833,
1 April
,,
1 Mei
„
1 Junij
„
1 Julij
„
1 Augustus
„
(N°. IV.)
315 IV A—H. Stautsbegrooting voor 1833 en andere financiële ontwerpen van wet. (IV H. Buitengewone oorlogsbehoeften in 1833: Wijzigingen in het ontw. v. wet tot daarstelling der middelen.)
1 September 1833, 1 October
„
1 November
„
1 December
,
elke termijn tot het een tiende deel van het verschuldigde, naar ieder der beide grondslagen. Zullende het echter vrijstaan de niet vervallen termijnen vooruit te betalen. In verband met het bepaalde bij art. 2 der wet van heden, ter voorziening in de uitgaven, die het gevolg kunnen zijn van den voortdurenden staat van oorlog, worden voorloopig vier tienden invorderbaar verklaard. Het blijft echter aan den Koning voorbehouden, om, wanneer, ten gevolge van veranderde omstandigheden, de behoeften mogten verminderen, de invordering der toegestane gedeelten niet te doen plaats hebben of de betaling daarvan later te stellen. Datzelfde zal kunnen geschieden, wanneer de fournissementen in het tweede grootboek zoo vele beschikbare gelden mogten opleveren, dat een of meerdere termijnen van de belasting zouden kunnen worden ontbeerd; in dit een of ander geval zullen de vooruit betaalde, niet vervallen termijnen op aanvrage der belanghebbenden worden teruggegeven. Art. 19.
pligting tot opbrengst der belasting onderhevig, ten ware zij reeds een jaar en zes weken vóór de uitvaardiging dezer wet zoodanig hunne inwoning in en alle betrekking op dit land ter goeder trouw hebben verlaten, dat zij alhier geenerlei verblijf hebben overgehouden, noch gedurende gemelden tijd geene drie maanden binnen dit Rijk vertoefd hebben. Art. 23. Verschuldigdheid der belasting, ook door buiten dit Rijk woonachtiye Nederlanders. Zoodanige ingezetenen, welke zich voor het geheel of een gedeelte des jaars met der woon buiten 's lands hebben begeven, maar daarenboven ook eene inwoning binnen dit Rijk blijven behouden of zich aldaar jaarlijks drie maanden of langer (den tijd huns verblijfs in het geheel genomen) ophouden, zullen mede aan de belasting zijn onderworpen, al ware het ook, dat het elders gevestigde domicilium hen , buiten 's lands, aan gewone of buitengewone belastingen onderhevig deed zijn. Art. 24. Andere bepalingen van verschuldigdheid der belasting in zekere bijzondere gevallen. De belasting zal mede verschuldigd zijn:
Vrijstellingen. § 1. "Wegens elk minder bedrag dan van f 300 jaarlijksche inkomsten in het geheel of van f 500 bezitting in het geheel, zal de belasting niet zijn verschuldigd. § 2. Gestichten of administratiën van goederen, enkel tot onderhoud van behoeftigen of anderzin s adpiosusus bestemden dienende, zijn, wegens derzelver inkomsten of bezittingen, niet aan de belasting onderhevig. § 3. Desgelijks zijn daaraan, ter zake der inkomsten of bezittingen, onder hun beheer staande, niet onderworpen de provinciale, plaatselijke, gemeente-, dijk- en polderbesturen, mitsgaders die van kerken en armen. § 4. Eindelijk zal de belasting almede niet gevorderd worden van de zoodanigen, welke zich na de uitvaardiging dezer wet binnen dit Kijk met der woon nederzetten. Art. 20. Nadere bepaling wie de belasting schuldig zijn. Overigens zijn alle ingezetenen dezes Rijks, van wat jaren, kunne, stand of betrekking ook, hetzij tot een huisgezin behoorende, hetzij bij anderen of op zich zelve wonende, hetzij zij zelve hunne inkomsten of bezittingen beheeren, hetzij dat beheer aan anderen is opgedragen of dat zij onder voogdij of curatele staan, wegens hunne inkomsten en bezittingen aan de belasting onderhevig. Desgelijks zijn zulks alle andere dan bij de §§ 2 en 3 van art. 19 genoemde gestichten, administratiën en genootschappen, inkomsten of goederen bezittende, en bepaaldelijk ook zulke in openbare gestichten van welken aard ook geplaatste personen, welke inkomsten of bezittingen mogten hebben, welker bedrag hen in de termen van den aanslag in deze bijdrage zou moeten doen vallen. Art. 21. Belastingschuldigheid der boedels van overledenen. Wegens de boedels van overledene personen zal, bijaldien van dezelve tijdens de uitvaardiging dezer wet nog zooveel onverdeeld is, dat daaruit do belasting kan worden voldaan, dezelve belasting beide naar de inkomsten en bezittingen, op den voet bij art. 18 bepaald, afzonderlijk moeten worden betaald, zullende van de bezittingen de successie-regten, welke verschuldigd mogten zijn, kunnen worden afgetrokken. Art. 22. Verschuldigdheid der belasting door slechts tijdelijk afwezigen. Alle ingezetenen, zich elders bevindende, zijn mede aan de ver-
a. wegens de goederen, nagelaten bij ingezetenen dezes Rijks en onder beheerderen binnen hetzelve berustende, waartoe bij testament, als erfgenamen, personen zijn geroepen, die, na het vervullen van zekere voorwaarden of na verloop van een bepaald aantal jaren nog in leven zullen bevonden worden, zoodat het onzeker is wie de erfgenamen na verstrijking des bedoelden tijds wezen zullen, en of dezelve ingezetenen dezes Rijks zijn zullen of niet; b. wegens goederen, onder beheer van ingezetenen dezes Rijks gesteld of berustende en wier eigenaars, desgelijks ingezetenen van hetzelve geweest zijnde, reeds eenigen tijd vermist zijn geweest, schoon men niet weet, wie tot dezelve, indien de eigenaars niet opkomen, geregtigd zullen zijn. Art. 25. Vereenigde verschuldigdheid der belasting door gehuwden, enz. § 1. Echtelieden, in gemeenschap van goederen gehuwd, zijn aan de verpligting tot opbrengst der belasting onderhevig volgens het vereenigd bedrag hunner gezamenlijke inkomsten en bezittingen. Ingeval van huwelijk buiten gemeenschap van goederen, zal gelijke vereeniging van opbrengst plaats hebben, voor zooveel de inkomsten aangaat; uitgezonderd van zoodanige inkomsten der vrouw, als waarvan het afzonderlijk beheer en genot, volgens huwelijksche voorwaarde, aan haar zelve mogt zijn voorbehouden, zal de belasting afzonderlijk verschuldigd zijn. § 2. De vereeniging zal mede plaats hebben ten aanzien deiinkomsten en bezittingen van een onmondigen of anderen onder toezigt staanden persoon, wiens goederen onder verschillende administratiën gesteld zijn. Art. 26. Toekenning aan voogden enz. van het vermogen ter beleening of vervreemding der onder hun beheer staande goederen. Alle voogden, administrateurs en curatoren worden bjj deze gemagtigd, om, des noods, van de goederen hunner beheerden zoodanig gedeelte te vervreemden of te beleenen, als ter kwijting der belasting naar de bezittingen hunner beheerden vereiseht wordt. Zij zullen niet vermogen, wegens het door hen verrigte, tot deze opbrengst betrekkelijk, eenig loon ten laste hunner beheerden in rekening te brengen. De aanwijzing van het te vervreemden of te beleenen goed zal door eenen familieraad, volgens de bestaande wetgeving te zamengesteld en belegd, geschieden. Het houden van zoodanigen familieraad zal geheel kosteloos zijn en het deswege op te maken procesverbaal vrij van het regt van zegel en van registratie. Het verzoek om homologatie, het vonnis tot en de expeditie van dezelve, zullen eveneens vrij zijn van het regt van zegel en van registratie.
(M°. IV.)
316 IV A—H. Staatsbegrooting voor 1833 en andere financiële ontwerpen van wet. (IV H. Buitengewone oorlogsbehoeften in 1833: Wijzigingen in het ontw. v. wet tot daarstelling der middelen.)
Art. 27. Vrijdom van registratie^ en hypotheek-reyten, bij opneming van gelden tot voldoening der belasting. Ingeval van opneming van gelden, hetzij door administratiën of bijzondere personen, ter voldoening der belasting, zal de akte deswege, mits notarieel verleden wordende, van het registratieregt vrij zijn en deswege alzoo alleen het zegelregt zijn verschuldigd, mits voor den notaris, bij wien de akte wordt verleden, onder eede of, de godsdienstige gezindheid des belanghebbenden geene eedsaflegging gedoogende, met ware woorden in plaats van onder eede , verklaard worde, dat de opgenomene penningen enkel tot voldoening dezer belasting en tot geene andere einden hoegenaamd gebezigd zullen worden. Bij verpanding van onroerende goederen, zal vrijdom van hypotheek-regt worden genoten, doch het zegelregt en het loon des hypotheek-bewaarders verschuldigd zijn.
des echter, dat, zoo eenig gedeelte der genoemde gebouwen tot woning wordt gebezigd, de huur van zoodanig gedeelte in degewone inkomsten des gebruikers zal worden medegerekend. § 3. Ouders, beneden de f 2,400 zuivere inkomsten hebbende, zullen, bij de berekening van hun verschuldigde, van die inkomsten mogen aftrekken f 50 voor ieder hunner kinderen, hetwelk, geen eigen middelen van bestaan bezittende, alsnog geheel ten laste der ouders is. Art. 30. Wat door bezittingen in het algemeen verstaan wordt.
De belasting naar de bezittingen zal worden geregeld naar eenen te maken overslag van het zuiver beloop der waarde van ieders bezittingen, daaronder begrepen alle eigendommen en actiën, zoo roerende als onroerende, mitsgaders lijfrenten, tontines, contracten van overleving en preebenden, haaf en vee, gereed geld, gemaakt Art. 28. en ongemaakt goud en zilver, juweelen, kostbaarheden, huismeubelen en lijfstoebehooren, en, in het algemeen, alles wat Wat door inkomsten in het algemeen verstaan wordt. bezittingen of eigendommen, hetzij rentegevende of niet, kan ge§ 1. De belasting naar de inkomsten zal worden geregeld vol- noemd worden, zonder eenige uitzondering hoegenaamd; zullende gens den gemaakten overslag van het beloop der inkomsten, welke het echter een iegelijk vrijstaan, van de waarde zijner bezittingen door ieder ingezeten dezes Rijks in 1832 genoten is, daaronder of eigendommen af te trekken allerlei schulden, welke hij te begrepen: alle dag- en huurloonen, pensioenen , preebenden, lijf- zijnen laste zoo binnen als buiten 's lands zoude mogen hebben. en andere renten, tontines, contracten van overleving, de inkomArt. 31. sten van fidei-commissaire en usu-fructuaire goederen. De renten en uitdeelingen op aandeelen in naamlooze maatBegrooting der waarde van effecten, losse goederen enz. schappijen en inkomsten van sociëteiten in commandite. De huur, winsten, baten en voordeelen van verhuurde panden. § 1. In de voor gezegden overslag te doene begrooting van de De winsten, baten en voordeelen van vaste goederen of panden waarde der binnen- of buitenland'sche obligatiën, der aandeelen in ia eigen gebruik. De renten van inlandsche en vreemde fondsen en van hypothe- naamlooze maatschappijen en van andere aan dagelijksche afwisseling van prijs onderhevige effecten, zal tot grondslag worden ken op plantaadjen enz. in Nederlandsche of vreemde koloniën. De interessen van alle kapitalen en effecten, in eigendom of genomen de door daartoe gestelde makelaars te Amsterdam, op last der Regering uitgegeven prijscourant van de waarde derzelve vruchtgebruik bezeten. De bezoldigingen en voordeelen, aan ambten, bedieningen en op den eersten Januarij 1833. commissiën van welken aard ook verbonden. § 2. Ten opzigte van goederen, zoo binnen als buiten 's lands De winsten, voortvloeijende uit de uitgeoefend wordende beroepen, bedrijven, neringen en hanteringen, geene uitgezonderd. en in 's Rijks of vreemde koloniën, waarvoor geen koers of prijsEn, in het algemeen, alle opkomsten, onder welke benaming courant bestaat, zullen worden gevolgd de prijzen der laatste ook, door de kostwinning des bijdrage-schuldigen opgeleverd wor- koopen en verkoopen, welke van dergelijke goederen door anderen dende of uit welken hoofde of op welke wijze ook genoten of gedaan zijn, of wel die, waarvoor men dezelve ten tijde van den overslag zoude willen of op primo Januarij voormeld zoude hebben verkregen. willen afstaan. § 2. Wegens alle vaste goederen, in eigendom bezeten en bij § 3. Goederen, die eenig gevaar of risico loopen, gelijk schepen den belastingschuldige in persoonlijk gebruik, zal het inkomen worden begroot naar het beloop der huur of pacht, welke van die en koopmanschappen, die zich in zee bevinden ten tijde dat de goederen zoude kunnen worden genoten, wanneer dezelve aan overslag gemaakt wordt, zullen worden geschat naar het beloop van den prijs waarvoor dezelve verzekerd zijn, of, in zooverre anderen wierden verhuurd of verpacht. dezelve niet of niet voor het geheel of de volle waarde zijn verzekerd, naar mate die in gemoede door de loopende risico minder Art. 29. waardig geacht worden, dan zij zulks anders zijn zouden. Nadere bepalingen omtrent de wijze van begrooting der inkomsten. § 4. Inschulden, uitstaande gelden, actiën en credieten ten laste § 1. Van de inkomsten zullen niet mogen worden afgetrokken van bijzondere personen, zoo binnen als buiten 's lands , die twijfelde bijdragen in de Rijks-geldleening, in 1832 betaald, evenmin achtig zouden mogen zijn, zullen kunnen worden berekend naar als eenige personele belasting, indirecte of andere algemeene of de waarde, waarop men die in gemoede schat. plaatselijke belasting of omslag, voorts ook geenerlei vermindering § 5. De goederen, waarvoor de bezitter eene bijzondere gehechtvan de waarde der goederen, noch eenige verteringen. heid heeft, zullen echter niet hooger dan tot den gewonen prijs § 2. Daarentegen zullen van de inkomsten mogen worden afge- of waarde behoeven geschat te worden. trokken: Art. 32. 1°. de jaarlijksehe Lasten, met welke de goederen zelve bezwaard Begrooting der waarde van landerijen enz. zijn, de daarop bij algemeene of bijzondere verbanden gevestigde renten en uitkeeringen. mitsgaders de interessen van opgenomen § 1. Tot vinding der waarde van losse landen, die verhuurd kapitalen; of verpacht worden, van eeuwige renten, grondpachten en den 29. de huurprijs der landerijen, welke alleen voor het beroep eigendom van beklemde landen, zal men iedere vijf gulden zuiof bedrijf en tot bekoming van inkomsten in huur worden gebruikt, vere jaarlijksehe huur, na aftrek van alle lasten en ongelden — doch geenszins van eenige tuinen of buitenplaatsen, voor vermaak berekenen op honderd gulden kapitaal. of eigen gebruik geschikt; § 2. Verhuurde boerenplaatsen en boerderijen, met huizen be3°. de huur van gebouwen, uitsluitend voor trafieken of fabrieken zwaard, zullen ter vinding van derzelver waarde geschat worden bestemd en dienende; die van boeren-schuren, onder het bedrijf des tot honderd gulden kapitaal wegens iedere zes gulden zuivere landmans begrepen, doch alleen met betrekking tot hem, welke jaarlijksehe huur derzelve, na aftrek van alle lasten en ongelden de fabrieken, trafieken of landen zelve gebruikt, en niet van zoo- als voorschreven, doch zonder aftrek van eenige kosten van herdanige eigenaars, welke dezelve als rentgevende goederen verhuren; stel of vernieuwing.
Bijlagen. Vel 80.
(N8. IV.)
317
IV A—H, Staatsbegrooting voor 1833 en andere financiële ontwerpen van wet. (IV H. Buitengewone oorlogsbehoeften in 1833: Wijzigingen in het ontwerp v. wet tot daarstelling der middelen.)
Art. 33. Begrooting der waarde van verhuurde huizen en gebouwen. De waarde van verhuurde huizen en andere gebouwen in steden, dorpen en ten platte lande, waarbij geen land gebruikt wordt, zal worden berekend naar derzelver zuivere jaarlijksche huur, na aftrek van alle lasten en ongelden als voorschreven, doch zonder aftrek der kosten van herstel of vernieuwing, en voorts op den voet van het volgende tarief: De huur f f 50 of minder bedragende, wordt iedere f 10 huur De huur boven de f 50, doch beneden do f 100 bedragende, wordt iedere f 9 huur De huur f 100 of meer bedragende, wordt iedere f 8 huur
Zullende de zuivere jaarlijksche inkomsten van tontines, contracten van overleving en preebenden berekend worden naar derzelver opbrengst gedurende het jaar 1832. Art. 37. Waaruit de belasting op de bezittingen van minderjarigen bestreden moet worden. Wegens goederen, toekomende aan minderjarigen, wier ouders of langstlevende derzelve de vruchten of interessen genieten tot onderhoud hunner kinderen, zal de belastiag uit het kapitaal dezer laatste en niet uit de interessen worden bestreden.
berekend Art. 38. op f 100 hoofdsom.
Art. 34. Welk jaar tot bepaling der huren genomen zal worden. Tot bepaling der huren, in de beide voorgaande artikelen bedoeld, zullen die over den jare 1832 tot grondslag genomen worden. Art. 35. Begrooting der waarde van onverhuurde vaste eigendommen. § 1. De waarde der niet verhuurde, maar door de eigenaars zelven gebruikt of bewoond wordende, zoo ook der ledig gestaan of geene inkomsten opgebragt hebbende vaste eigendommen, zooals boerenplaatsen, landerijen (beklemd of niet beklemd, of ook in erfpacht gebruikt), buitenplaatsen, huizen en gebouwen, zal worden berekend op gelijken voet, als hierboven bij art. 3 § 2 is bepaald ten aanzien der voorwerpen, aldaar vermeld. § 2. Op denzelfden voet zal mede worden berekend de waarde van bosschen en veenlanden, mitsgaders van zoodanige gronden of landen, welke, uit hoofde dat in dezelve steen-, pan-, tigchelof pijpaarde gevonden wordt, eene meerdere waarde bezitten, dan waarvan de huurder genot heeft. Art. 36. Berekening der waarde van lijfrenten, enz. De lijfrenten, mitsgaders de zuivere inkomsten van tontines, contracten van overleving en prabenden, zullen voor de regeling der bijdrage naar de bezittingen worden berekend op den navolgenden voet: Op lijven van 1 tot 20 jaren oud gevestigd, door vermenigvuldiging van derzelver bedrag met 10. Op lijven van 20 tot 30 jaren oud gevestigd, door vermenigvuldiging van derzelver bedrag met 9. Op lijven van 30 tot 40 jaren oud gevestigd, door vermenigvuldiging van derzelver bedrag met 8. Op lijven van 40 tot 50 jaren oud gevestigd, door vermenigvuldiging van derzelver bedrag met 7. Op lijven van 50 tot 55 jaren oud gevestigd, door vermenigvuldiging van derzelver bedrag met 6. Op lijven van 55 tot 60 jaren oud gevestigd, door vermenigvuldiging van derzelver bedrag met 5. Op lijven van 60 tot 65 jaren oud gevestigd, door vermenigvuldiging van derzelver bedrag met 4. Op lijven van 65 tot 70 jaren oud gevestigd, door vermenigvuldiging van derzelver bedrag met 3. Op Ijjven van 70 tot 75 jaren oud gevestigd, door vermenigvuldiging van derzelver bedrag met 2. Op lijven van boven 75 jaren oud gevestigd, door vermenigvuldiging van derzelver bedrag met 1. HANDELINGEN DER STATEN-GENEKAAL. ZITTING '1832—1833.
Door wien de belasting op het eigendom van fideï-commissaire of in lijftogt of vruchtgebruik gegevene goederen wordt betaald, en door wien dezelve moet worden gedragen. Van het kapitaal der in fideï-commis, lijftogt of vruchtgebruik bezetene goederen, waarvan de verwachting of het eigendom aan ingezetenen dezes Rijks behoort, zal de belasting op de bezittingen mede door den fiduciairen erfgenaam of den lijftogter of vruchtgebruiker betaald worden, op gelijken voet als van alle andere goederen, doch afzonderlijk en behoudens verhaal ten laste van dengenen , welke in der tijd bevonden zal worden fideï-commissaire erfgenaam te zijn, of van hem, aan wien het eigendom behoort, welk verhaal zal plaats hebben tijdens de overlevering of uitkeering der goederen. Art. 39. Wijze, waarop de belasting, in het vorig artikel vermeld, voorshands zal kunnen worden terugbekotnen. Ten einde voorloopig vergoeding van het volgens art. 38 betaalde te erlangen, zal door den fiduciairen erfgenaam of den lijftogter of vruchtgebruiker, ofwel door hem , die met het bestuur der goederen belast is, zooverre het mogelijk is met voorkennis van dengeen, die de verwachting der erfenis heeft of den eigendom der goederen toekomt, zoo veel van die goederen mogen worden verkocht of wel daarop, met bijzonder verband van de goederen, zoo vele gelden opgenomen, als het voor de belasting betaalde zal beloopen; zullende door de regtbank van eersten aanleg van het ressort der woonplaats van dengeen, welke de belasting heeft voorgeschoten, gezegde verkoop of beleening worden toegestaan op het schriftelijk verzoek van den belanghebbende, het openbaar ministerie gehoord, en des noods onder zoodanige voorzorgen, als dienstig zullen bevonden worden; de schrifturen, tot deze zaken betrekkelijk, zullen vrij zijn van het regt van registratie. Art. 40. Instelling van commissiën. Tot verijdeling van mogelijke afwijkingen, kwade trouw of verkeerdheden in betrekking tot deze bijdragen, zullen commissiën worden te zamengesteld ter beoordeeling van de aangifte der bijdrage-schuldigen, tot het doen verhoogen der aanslagen, uit te gering geoordeelde aangifte gesproten, mitsgaders tot het aanslaan der geheel nalatigen in de aangifte. Art. 41. Verdeeling van iedere provincie in districten. Daartoe zullen de Gedeputeerde Staten van iedere provincie, en in Holland die van Noord- en Zuid-Holland afzonderlijk, hun gewest in zoovele districten verdeelen, als zij met het meeste gerief hunner onderhoorigen overeenkomstig oordeelen; des echter, dat ieder district, voor zooverre plaatselijke omstandigheden zulks niet verhinderen, gemiddeld 7000 zielen bevatte; zullende, buiten door Gedeputeerde Staten erkende noodzakelijkheid, geen district zich over minder dan 5000 noch over meer dan 12000 zielen kunnen uitstrekken. Grootere gemeenten zullen tot dat einde in twee, drie of meerdere districten worden verdeeld. Art. 42. Districts-commissiën. Over ieder district benoemen Gedeputeerde Staten uit zoodanige
318
(*•. iv.)
IV A—H. Staatsbegrooting voor 1833 en andere financiële ontwerpen van wet. (IV H. Buitengewone oorlogsbehoeften in 1833: Wijzigingen in het ontwerp v. wet tot daarstelling der middelen.)
dier ingezetenen van hetzelve, die door hunne braafheid, kunde en gegoedheid de meeste aanspraak hebben op het vertrouwen hunner mede-burgeren, drie of vijf commissarissen tot onderzoek nopens de rigtige aangifte voor de bijdrage, en één derzelve in het bijzonder tot het waarnemen der werkzaamheden van secretaris bij de commissie. Art. 43. Provinciale commissi'ën, § 1. Voor iedere provincie (die van Holland gesplitst als boven) benoemen Gedeputeerde Staten uit de ingezetenen, bovengemelde vereischten bezittende, vijf provinciale commissarissen, en één hunner tot het waarnemen der werkzaamheden van secretaris bij dezelve. § 2. Gedeputeerde Staten benoemen wijders uit hun midden eene commissie van drie leden, tot het einde in art. 54 vermeld. Art. 44. Verpligting tot aanvaarding der commissie. Beëediging.
daarop in geen geval ter billijking van een verzuim van aangifte beroepen mogen, maar verpligt zijn bij het bestuur hunner gemeente zich van een biljet, als voorschreven, te voorzien. § 3. Gelijke verpligting rust op hen, welke als voogden, administrateurs of curatoren of in eenige andere betrekking aan de belasting voor derden onderworpen zijn, zoomede op zoodanige gehuwde mannen, aan wier vrouwen, op den voet als bij art. 25 § 2 bepaald, het afzonderlijk beheer en genot van het geheel of een gedeelte harer goederen is voorbehouden. § 4. Bij ontdekking, dat iemand, in de termen van het bepaalde bij de twee voorgaande §§ vallende, geen aangiftbiljet binnen acht dagen na het rondbrengen der biljetten in de wijk zijner woning had aangevraagd en ingeleverd, zal aan den zoodanige alsnog een bescmjvingsbiljet, ter invulling en inlevering binnen andere acht dagen, worden toegezonden en hij wegens zijn gezegd verzuim en onverminderd de boete, waarin hij, krachtens § 1 van art. 46 of § 2 van art. 50, mogt komen te vervallen, worden gestraft met een boete, ten beloope van twee malen de belasting, die hij zal blijken te zijn verschuldigd ; des echter, dat deze boete iD geen geval meer zal kunnen bedragen dan f 1000 of minder dan f 20.
§ 5. De gemeentebesturen doen, ieder in den zijnen, de vereischte afkondiging, zoo ter herinnering hunner onderhoorigen § 1. Niemand zal mogen weigeren de aan hem, volgens de arti- aan derzelver verpligtingen, krachtens de bepalingen van dit arkelen 42 of 43, opgedragene commissie te aanvaarden. De namen tikel, als ter hunner nadere bekendmaking met de termijnen, der weigerachtigen zullen aan den Koning worden opgegeven, en ! dientengevolge in iedere gemeente voor de afhaling en de inleindien zij, na van wege denzelven tot de aanvaarding te zijnaan- vering der biljetten vastgesteld, mitsgaders der plaats, waar die gemaand, in de weigering volharden zonder het aanvoeren van inlevering geschieden moet en waar de noodige bladen ter invulwettige redenen, door den Koning goedgekeurd, worden beboet ling kunnen verkregen worden. met eene som, gelijkstaande met hunne verschuldigde belasting op de bezittingen en inkomsten, en zulks hoogstens tot f 3000. § 6. Genoemde besturen leggen aan de districtscommissiën naauwkeurige en volledige lijsten over van alle personen, aan welke § 2. De leden der districts-commissiën en die der provinciale zij aangiftbiljetten hebben doen uitreiken of die dezelve, als vooreommissiën leggen, alvorens hunne werkzaamheden te aanvaarden, schreven, hebben afgehaald. te weten, de districts-commissiën in handen van den vrederegter des kantons, waarin hun district gelegen is, de provinciale comArt. 46. missiën , bij § 1 van art. 43 vermeld, voor de regtbank van eersten aanleg in de hoofdplaats der provincie of in de plaats van Terugbezorging der aangiftbiljetten. het verblijf der Gedeputeerde Staten, en de eommissiën, bij § 2 van hetzelfde artikel genoemd, voor den Gouverneur der provincie, § 1. Uiterlijk binnen acht dagen na de gedane uitreiking of den eed of, de godsdienstige gezindheid zich daartegen verzet- afhaling der aangiftbiljetten zullen de ingezetenen die biljetten, tende, de verklaring met ware woorden af, van striktelijk te zullen behoorlijk ingevuld, onderteekend en, voor zoover bij dezelve is te geheim houden al hetgeen hun, in hunne hoedanigheid, nopens kennen gegeven, dat de geheimhouding verlangd wordt, verzegeld, den staat van de inkomsten en bezittingen der ingezetenen zal doch dan ook van buiten van de aanduiding hunner namen en kennelijk worden, en van, in hunnen arbeid, met alle mogelijke woonplaatsen voorzien, bij het plaatselijk bestuur moeten terugregtvaardigheid en onzijdigheid te zullen te werk gaan. bezorgen, om aan de commissie te worden overgelegd, en zulks Yoorschrevene eeds-aflegging of verklaring geschiedt geheel op eene boete van f 5 bij verzuim van zoodanige inlevering. kosteloos, de akte, deswege op te maken, is, evenmin als de commissie van aanstelling, aan het regt van zegel of registratie § 2. Voogden, administrateurs en curatoren teekenen, als zooonderworpen. danig, de aangiften voor hunne pupillen of beheerden. De getrouwde vrouwen, bij § 3 des onmiddellijk voorgaanden artikels vermeld, Art. 45. doen zulks nevens derzelver mannen. Aan hen, die niet kunnen schrijven of teekenen, is het vrij Uitgifte der beschrijvingsbiljetten. gelaten, de invulling en onderteekening hunner aangifte, in hunnen naam, aan twee andere personen op te dragen. § 1. Zoodra mogelijk, nadat de Koning de noodzakelijkheid zal hebben bepaald om tot de vordering van de belasting naar de § 3. Ingeval de bijdrageschuldigen, door welke geheimhouding inkomsten en bezittingen over te gaan, doen de gemeentebesturen, verlangd wordt, mogten wenschen hunne belasting in twee, drie ieder in den zijnen, aan de woningen van alle ingezetenen uit- of zelfs in vier aanslagen verdeeld te zien, geven zij dat verlangen reiken beschrijvingsbiljetton, ingerigt naar het hiernevens ge- bij derzelver aangiftbiljet te kennen. voegde model en hoofdzakelijk geschikt ter vermelding daarin van het beloop zijner inkomsten en van het bedrag der waarde § 4. De plaatselijke besturen geven, wegens elk ingeleverd zijner bezittingen. aangiftbiljet, kosteloos een bewijs van ontvangst aan den belangDe belastingschuldigen, die in de vrijwillige negociatie volgens hebbende. art. 3 of 11 hebben deel genomen tot een hooger bedrag in gereeden gelde dan zij in de belasting zouden verschuldigd zijn, § 5. De aangiftbiljetten worden, naar gelang van derzelver zullen de vrijheid hebben, om, zonder opgave van het beloop opvolgelijke ontvangst bij de plaatselijke besturen, door dezelve hunner inkomsten of van het bedrag der waarde hunner bezittin- aan de districtscommissiën overgelegd. gen, te verklaren, dat de door hen als voormeld voor gereed geld ingeschreven som of een gedeelte daarvan, waarvan het beloop Art. 47. zal moeten worden opgegeven, het door hen verschuldigde in de belasting overtreft, met aanbieding, om zulks, des gevorderd, Sommatie der nalatigen door de commissie. aan de commissie nader te doen blijken, en behoudens verpligting tot overlegging aan dezelve der certificaten tot het aangeDe districtscommissiën van de plaatselijke besturen, de bij het wezen bedrag, na afloop der gedane fournissementen. vorig artikel vermelde lijsten en biljetten ontvangen hebbende, I doen, na verloop des termijns, bij § 1 van dat artikel bepaald, § 2. Zij, die geen aangiftbiljet ontvangen hebben, zullen zich j en van nog drie dagen bovendien, de nalatigen in de inlevering
(»». IV.)
319 IV A—H. Staatshegrooting voor 1833 en andere financiële ontwerpen van wet. (IV H. Buitengewone oorlogsbehoeften in 1833: Wijzigingen in het ontwerp v. wet tof daarstelling der middelen.)
van hunne aangiften sommeren, om dezelve alsnog aan het bestuur hunner gemeente binnen vier dagen over te leggen, onder tekennengeving, dat zij, bij gebreke daarvan, ambtshalve door de commissie zullen worden aangeslagen, onverminderd de boete, volgens § 1 bovengenoemd verschuldigd. Art. 48. Verdere werkzaamheden der commissiën; schifting der gedane aangiften; aanslag der bijdrage-schuldigen naar aanleiding derzelve of dienaangaande nader gegevene inlichtingen. § 1. Naar gelang van derzelver ontvangst, worden de aan giftbiljetten door de districts-commissie geopend, geschift, en zoodanige aangiften, welke haar voorkomen aan geene bedenking onderhevig te zijn, gebragt naar omstandigheid op het een of het ander der kohieren, ingerigt op den voet van het bepaalde bij art. 52 , terwijl zij tevens de yereischte aanslagbiljetten overeenkomstig dezelve I opmaken, verzegelen (dit laatste voor zooveel de aangiftebiljetten i zulks gedaan waren) en door het gemeentebestuur aan de belas- , tingschuldigen doen uitreiken. § 2. Ingeval de commissie op de aangegevene bedragen bedenkingen heeft, deelt zij die aan den belastingschuldige, ter verschijning voor dezelve opgeroepen, mede en vraagt hem de noodige ophelderingen. Hiermede genoegen nemende, brengt zij de verschuldigde belasting dadelijk op het kohier, tevens aan den belanghebbende zijn aanslagbiljet of biljetten uitreikende. § 3. Ingeval de commissie in de gegevene ophelderingen niet berust, zal zij den belanghebbende mondeling uitnoodigen, om over acht dagen voor haar nogmaals te verschijnen. Indien de bedenkingen alsdan worden opgeruimd, handelt de commissie, als bij de vorige § is bepaald. § 4. De oproeping volgens § 2 geschiedt ten minste drie dagen te voren, tegen bepaalden dag en uur en, voor zoover de aangiften zijn verzegeld geweest, bij verzegelde biljetten. De belanghebbende, niet aan de oproeping voldoende, wordt hem door de commissie eene tweede in gelijker voege toegezonden. § 5. De belastingschuldigen hebben de bevoegdheid, om een derden persoon te magtigen, om voor de commissie te verschijnen, mits zulks doende bij behoorlijke procuratie, welke niet aan het regt van zegel, noch aan dat van registratie zal zijn onderworpen. De commissie zal echter, zulks noodzakelijk of nuttig oordeelende, na den procuratiehouder te hebben gehoord, de belastingschuldigen in persoon voor zich kunnen ontbieden. Art. 49. Overgifte der kohieren aan den ontvanger. Naar gelang van derzelver voltooijing, stellen de commissiën de kohieren, door haar onderteekend, ter hand aan den ontvanger, om door denzelven te worden ingevorderd. Art. 50. Aanslagen ambtshalve. § 1. Ambtshalve, en tot zoodanig bedrag als vermeend zal worden te behooren, zullen door de districts-commissiën worden aangeslagen:
De aanslagen dergenen, die ondanks de daartoe volgens art. 48, §§ 2 en 3, gedane oproeping en uitnoodiging in gebreke zijn gebleven, om voor de districts-commissie op den daartoe bepaalden tijd te verschijnen, worden te dier zake, en voor zooverre zij geene voor de commissie voldoende reden van hun afwezen blijven opgeven, verhoogd met de helft van derzelver bedrag als boete, welke echter hoogstens f250 zal kunnen en minstens f5 zal moeten bedragen. Wegens iedere, krachtens §§ 2 en 4 van art. 48 gedane eerste schriftelijke oproeping, die van des belanghebbenden opkomst niet wordt achtervolgd, en wegens elke tweede in allen gevalle, zal te zijnen laste 60 centen voor kosten op de kohieren worden uitgetrokken. § 3. De aanslagen, bij de twee vorige §§ vermeld, wordon van wege de commissie dadelijk aan de belanghebbenden bekend gemaakt, en zulks tegen bewijs van ontvang en bij verzegelde biljetten, voor zoover de aangiften verzegeld zijn geweest. § 4. De belanghebbenden kunnen zich binnen acht dagen daarna, ter zake van hunnen ambtshalve gedanen aanslag in de belasting, bij de provinciale commissie in reclame voorzien, mits van die reclame gelijktijdig een afschrift aan de district-commissie inzendende, welke alsdan haar met redenen gestaafd berigt wegens de zaak, zoodra mogelijk, aan de provinciale commissie inzendt. § 5. Geen berigt van gedane reclame in voege voormeld binnen den daartoe gestelden termijn ontvangende, beschouwt de districtscommissie de belanghebbenden als in derzelver aanslag te berusten. Die aanslagen worden door haar gebragt op een aanvullings-kohier, hetwelk zij aan den ontvanger ter invordering overlegt. Art. 51. Uitspraak der provinciale commissiën. § 1. Binnen veertien dagen na ontvangst der stukken, doet de provinciale commissie uitspraak op de aan haar ingediende reclames, waaromtrent des noods nog eerst een nader berigt van de districts-commissie door haar wordt ingewonnen. Die uitspraak, welke beslissend zal zijn en waarbij de aanslag wel zal kunnen worden verminderd, maar niet verhoogd, wordt door haar ter kennisse gebragt, zoo van de commissie als van den belanghebbende. § 2. De boeten , opgelegd in evenredigheid van de verschuldigde belasting aan hen, welke aanvankelijk verzuimd hadden een besehrijvings-biljet aan te vragen (art. 45 § 4), aan hen, die na ondergane sommatie achterlijk waren gebleven hun beschnjvingsbiljet in te leveren (art. 50 § 2, eerste zinsnede) en aan hen, welke op de gedane eerste en tweede oproeping niet voor de commissie zijn verschenen (art. 50 § 2 tweede zinsnede), zullen bij geheele of gedeeltelijke inwilliging van de reclames der belanghebbenden tegen de hoegrootheid der belasting in gelijke evenredigheid worden verminderd, behoudens de minima, daarvoor bij art. 45 § 4, art. 50, § 2 eerste zinsnede, en art. 50, § 2 tweede zinsnede, mede bepaald. § 3. Naar gelang der hij de districts-commissie opvolgelijk ontvangene kennisgevingen van de bij de provinciale commissie gevallene uitspraken op de bij dezelve ingediende reclames, vervaardigt dezelve deswege nadere aanvullings-kohieren, die zij mede aan den ontvanger ter invordering ter hand stelt, de aanslagbiljetten tevens aan de belastingschuldigen doende afgeven. Art. 52.
a. zij, die, ondanks de sommatie, hun volgens art. 47 gedaan, j Inrigting der kohieren en der aanslagbiljetten. in gebreke blijven hunne aangifte, behoorlijk ingevuld en geteekend, binnen den aldaar bepaalden termijn aan het bestuur hunner § 1. De aan de ontvangers uit te reiken kohieren zullen wezen gemeente over te leggen; tweederlei. Op de eene zullen worden gebragt de belastingschuldigen, b. zij, in betrekking tot wier aangiften de zich opgedaan die de geheimhouding niet, op de andere, zij, die dezelve wel hebbende bedenkingen bij de daarover krachtens §§ 2 en 3 van hebben verlangd. Eerstgemelde kohieren zullen behelzen aanduiding: art. 48 aangelegde tezamenkomsten niet zijn kunnen worden uit den weg geruimd. o. der volgnommers; § 2. De aanslagen der onder letter a van § 1 bedoelden zullen i met eene aan derzelver bedrag gelijke som als boete, ter zake van b. van de namen der belastingschuldigen; hun begaan verzuim, worden verhoogd; des echter dat die boete in geen geval f 500 zal kunnen te boven gaan, noch minder c. der belasting in evenredigheid der inkomsten en bezittingen mogen bedragen dan f 10. in ééne som;
(N9. IV.)
320 IV A—H. Staatsbegrooting voor 1833 en andere financiële ontwerpen van wet. (IV H. Buitengewone oorlogsbehoeften in 1833: Wijzigingen in het ontwerp v. wet tot daarstelling der middelen.)
d. der verschuldigde boeten, daaronder begrepen die, volgens § 1 van art. 44 verbeurd, en der kosten. Laatstgenoemde kohieren zullen gelijke aanduidingen inhouden, doch met weglating der namen.
aanzien hunner persoonlijke aanslagen, schriftelijk zal mogen plaats hebben; terwijl voorts de reclames wegens de persoonlijke aanslagen van de leden der provinciale commissie zullen moeten worden ingediend bij de Gedeputeerde Staten der provincie. Art. 55.
§ 2. Een dubbel van het laatstgemelde kohier, doch waarop ook de namen der belastingschuldigen voorkomen, benevens het bedrag van de belasting naar de inkomsten en bezittingen afzonderlijk, blijft onder de commissie berusten en dient tot opsporing der belastingschuldigen, in geval van achterlijkheid in de voldoening; te welken einde de ontvanger eene lijst van de nommers der na afloop van de daarvoor gestelde termijnen geheel of gedeeltelijk onbetaald geblevene aanslagen aan de commissie zal inzenden. De commissie zal de belanghebbenden bij besloten biljet aanmanen, om alsnog hun verschuldigde binnen acht dagen tijds te voldoen, en na verloop van dien tijd de namen der alsdan nog achtergeblevenen aan den ontvanger opgeven. § 3. De aanslagbiljetten volgens eerstgemelde kohieren bevatten de aanduiding der volgnommers, der namen en der verschuldigde sommen; die naar de laatstgemelde, slechts de vermelding der nommers en der sommen.
Bijzondere bepalingen ter voorziening in de gevallen van verandering van woonplaats en van dubbele woonplaats. § 1. Verandering van woonplaats, staande de beschrijving en hare gevolgen, ontslaat den belastingschuldige geenszins van de voldoening aan zijne verpligtingen, volgens deze wet, daar ter plaatse, waar hij bij den aanvang der beschrijving woonachtig was, dat is, waar hem een aangiftbiljet is uitgereikt. § 2. Geen vertrek naar buiten 's lands eens belastingschuldigen, die zijnen geheelen aanslag nog niet betaald heeft, zal worden gedoogd, zonder vooraf gestelden borgtogt ten genoegen des ontvangers voor de nog verschuldigde belasting, waartoe de belanghebbende door beslag op zijne goederen zal worden genoodzaakt.
§ 4. Naar aanleiding van het bij § 4 van art. 46 bepaalde, zullen de laatstgemelde kohieren voor iederen belastingschuldige zoo vele artikels behelzen als hem, volgens zijn verlangen, afzonderlijke aanslagbiljetten mogten zijn uitgereikt.
§ 3. Ingeval van voortdurende dubbele woonplaats, zullen de belastingschuldigen zich in die gemeente voor de belasting aangeven, waar zij het hoogst in de personele belasting zijn aangeslagen, mits in de tweede woonplaats van het doen hunner aangifte in de eerste, des noods door vertooning aan de districts-commissie van het deswege te verkrijgen bewijs, doende blijken.
Art. 53.
Art. 56.
Bijzondere bevalingen in betrekking tot voogdijen, administratiën, enz.
Door wien de invordering geschiedt.
Geene voogden, administrateurs, curatoren of andere voor derde personen belastingschuldigen zullen eenige boeten of kosten, door hun verzuim of nalatigheid in betrekking tot deze belasting verbeurd of veroorzaakt, bij de rekening van hun beheer in uitgave mogen brengen, maar zullen die boeten en kosten door hen zelven moeten worden gedragen. De aanslagbiljetten van alle rekenpligtige personen in hunne hoedanigheid en voor zooverre dezelve de geheimhouding mogten hebben verlangd, zullen, nadat daarop de betalingen bij den ontvanger zullen zijn bewerkstelligd, aan de districts-commissiën worden vertoond, om daarop melding te maken van den naam desgenen, voor wien het biljet is uitgegeven; zonder zoodanige aanwijzing op de biljetten zullen de gedane betalingen niet in rekening behoeven te worden geleden.
Alle schrifturen, de uitvoering dezer wet betreffende, zijn vrij van registratie en van het regt van zegel.
Art. 54.
Art. 58.
Aanslagen der leden van de districts- en provinciale commissiën.
Vernietiging van alle papieren, tot de belasting betrekkelijk.
De leden der districts-commissiën leveren hunne aangiften in bij de provinciale commissiën; die dezer laatste doen zulks bij de volgens § 2 van art. 43 benoemde commissie uit Gedeputeerde Staten. Ten aanzien der eerstgemelde gaan op de provinciale commissiën en met betrekking tot laatstgenoemde gaan op de commissiën uit Gedeputeerde Staten de werkzaamheden over, die de districtscommissiën ten aanzien der belastingschuldigen in het algemeen te verrigten hebben; des echter, dat het onderhoud tusschen de leden der districts-commissiën en de provinciale commissiën, ten
De aangiftbiljetten, de kohieren en alle aanteekeningen daartoe betrekkelijk, mitsgaders de certificaten, bij de commissie ingetrokken, worden door dezelve verbrand, twee maanden na den afloop des laatsten termijns van de opbrengst der belasting. Van deze verbranding zal door de commissie een proces-verbaal, op den gedanen eed, worden gemaakt en aan den Gouverneur der provincie ingezonden.
De invordering der bijdrage geschiedt door zoodanige van de ontvangers der directe Rijks-belastingen, welke Wij daartoe zullen aanwijzen, op denzelfden voet en met gelijke regten als bij de wetten op de directe belastingen zijn vastgesteld. De ontvangers zullen de naar art. 12 in betaling bekomene certificaten dadelijk voor verder gebruik onvatbaar maken. Art. 57. Vrijdom van alle schrifturen, de uitvoering dezer wet betreffende, van zegel- en registratie-regt.
Lasten en bevelen enz.
G E M E E N T E
MODEL-AANGIFTE. Artt. 47 en 48 der wet. N. N. Gij wordt bij deze, krachtens art. 45 der wet van den jl., (Staatsblad n°. ), uitgenoodigd, tot het getrouw, naauwkeurig en volledig beantwoorden der volgende vragen: 1°. Hoe groot is het bedrag uwer inkomsten?
Bijlagen. Vel 81.
(N°. IV.)
321
IV A—H. Staatsbegrooting voor 1833 en andere financiële ontwerpen van wet. (IV H. Buitengewone oorlogsbehoeften in 1833: Wijzigingen in hot ontw. v. wet tot daarstelling der middelen. — Centraal verslag.)
2°. Hoe groot is de waarde uwer bezittingen? NB. Ingeval gij in de vrijwillige negotiatie, volgens art. 3 of 11 der wet, hebt deel genomen tot een hooger bedrag in gereeden gelde dan uw verschuldigde in de belasting zou bedragen, zult gij de vrijheid hebben, om zonder invulling van antwoord op de vragen 1°. en 2°. hierboven gedaan, de verklaring te teekenen, aan den voet dezer voor dat geval geplaatst, behoudens verpligting tot overlegging aan de commissie voor de belasting der certificaten uit de vrijwillige negotiatie, tot het aangewezen bedrag na afloop der gedane fournissementen. 3*. Welke betrekkingen van voogd, administrateur of curator enz. bekleedt gij, ter zake van welke gij, krachtens art. 46, § 2, in verband met artt. 20, 2 1 , 22, 23 en 24 der wet, verpligt zijt in deze belasting eene aangifte voor derden te doen ? En voor welke gij die aangifte alzoo mede binnen den gestelden termijn zult inleveren? 4°. Welke beroepen en bedrijven oefent gij uit? 5°. Welke personen, met u verwant of niet, afzonderlijke in' komsten of bezittingen hebbende, en ten aanzien van welke gij tot het doen der aangifte voor deze belasting niet zijt gehouden, wonen ten uwen huize? 6°. Verkiest gij deze uwe aangifte en de verdere behandeling uwer zaken wegens deze heffing te hebben geheim gehouden of niet? 7°. Zoo gij de geheimhouding verkiest, wordt gevraagd, of gij uwe bijdrage in twee, drie of vier aanslagen begeert te hebben gesplitst, dan wel verlangt, dat daarvan op het kohier slechts een aanslag geschiede? Ik ondergeteekende verklaar op mijn eer en geweten, dat de opgaven, in antwoord op de 1ste en 2de vragen hierboven door mij gedaan, niet geringer zijn gesteld, dan eene in gemoede en met alle mogelijke naauwkeurigheid gemaakte berekening mijner inkomsten en bezittingen vorderde; mitsgaders dat de gegeven antwoorden op de drie daarop volgende vragen volkomen overeenkomstig de waarheid zijn. den Ik ondergeteekende verklaar op mijn eer en geweten: a. dat de som, tot welker voldoening in gereeden gelde ik in de vrijwillige negotiatie volgens art. 3 of 11 der wet van den heb ingeschreven (of een gedeelte daarvan) ten bedrage van mijn verschuldigd in de . . belasting, bij de opgemelde wet vastgesteld, overtreft; met aanbieding om zulks, des gevorderd, aan de commissie voor de belasting nader te doen blijken; b. dat de gegeven antwoorden op de 3de, 4de en 5de vragen volkomen overeenkomstig de waarheid zijn. den NB. Bovenstaand model zal van eene zoo beknopt en volledig mogelijke opgave van de bepalingen der wet, zooveel de bijdrageschuldigen daarbij belang hebben, worden vergezeld.
7. VERSLAG DER CENTRALE AFDEELING, omtrent de beide beschikbaarheid over 1833 voor vier, in plaats van zes maanden, wetsontwerpen betreffende de buitengewone behoeften en middelen daar zij geene overwegende reden zag, waarom aan het deswege vrij algemeen geuit verlangen niet zoude kunnen worden voldaan. over 1833 (uitgebragt in de zitting van 14 November 1832). Ten aanzien van de wet op de middelen heeft een lid der De volgende zijn de nadere aanmerkingen, welke door de Af- Eerste Afdeeling eene nota bijgevoegd, welke men aan des Mideelingen, na kennisneming van de Gouvernenients-antwoorden, nisters aandacht aanbeveelt. zijn voorgedragen.
Nota i . De Eerste Afdeeling heeft de antwoorden aangenomen voor kennisgeving; doch zij bleef bij de beperking volharden van de 1IANDELINGEN DER STATEN-GENERAAL. ZITTING 1832—1833.
Een lid vermeent alsnog, dat de wet ten aanzien van inschnj-