Architecten, sociale verandering en de ‘Spirit of the place’ Mathias Lehner was de concluderende spreker op de Erasmus Descartes conferentie ‘Architecten en sociale verandering’ in het Institut Neerlandais in Parijs op 19 november 2010 jl. Een vraaggesprek.
U bent een architect, die geïnteresseerd is in communicatie. U bent partner in het multidisciplinaire ontwerpbureau lehner gunther. Ook leidt u het Podium voor Architectuur Haarlemmermeer en Schiphol. Hoe werd u spreker op de Erasmus Descartes conferentie in Frankrijk? Toen het Institut Neerlandais mij benaderde was ik zeer verheugd om te mogen spreken. Tegelijkertijd stond ik natuurlijk voor een haast onmogelijk opgave, namelijk een hele dag van inspirerende voordrachten en spannende discussies samen te vatten. Gelukkig mocht ik dat in het Nederlands doen, en was er simultaan vertaling. Ik was altijd al geïnteresseerd om architectuur uit te dragen bij een breed publiek. Bij het Podium voor Architectuur – een regionaal architectuurcentrum met een internationaal netwerk – doe ik precies dat. Wij organiseren bijvoorbeeld debatten, expertmeetings en educatieve activiteiten en bereiken zo ’n 15.000 mensen per jaar. Voor mijn voordracht op de conferentie gaf het Institut Neerlandais mij het thema ‘spirit of the place’ mee. Dat thema past bij de architectonische ontwerpen die wij met ons bureau lehner gunther vervaardigen, en het onderzoek dat wij hebben gedaan naar de relatie tussen de mens en de locatie. Met als titel ‘Thuis in de polder, hechten aan een plek’ werd laatst nog een kleine publicatie uitgegeven door WSF Flevoland. Is sociale verandering een fenomeen dat zich tot Nederland en Frankrijk beperkt? Net voor deze Parijse conferentie kwam ik terug van een meerdaagse conferentie van architectuurorganisaties in Chicago, waar ik een kleine presentatie mocht geven over een social network voor architectuurcentra (www.netwerkac.nl), dat wij hebben opgezet. De internationale conferentie werd georganiseerd door de AAO, de Association of Architectural Organisations. Het was bijzonder interessant te zien hoe er op de globale economische malaise werd gereageerd. De deelnemers uit Nederland waren vrij nuchter. De Engelsen waren vrij pessimistisch – ook al probeerden zij de immense bezuinigingen als uitdaging te omschrijven. Want in het Verenigd Koninkrijk wordt op cultuur met 30% gekort en op communities, maar ook op social housing met 75%. Over sociale veranderingen gesproken! Er wordt in Engeland dus in ieder geval geen sociale woningbouw meer gepleegd in de komende jaren. De Amerikanen waren van dat pessimisme natuurlijk iets minder gecharmeerd, hoewel door een professionele fundraiser nog van een terugloop van middelen werd gesproken. Want goede architectuur en het werk van de Amerikaanse architectuurinstellingen wordt toch grotendeels van particulieren betaald. Dat moet ook wel, zo werd verteld, want 39 van de 51 staten in de VS zijn op dit moment zo goed als failliet. Maar om u een idee te geven, er gaan zo ’n 300 miljard om per jaar in de Amerikaanse charity, en daarvan gaan zo ’n 12 miljard naar cultuur en kunst en dus ook architectuur. Zoals gezegd, neemt dat bedrag echter met zo ’n 10% af in dit kalenderjaar. Dat komt omdat de steeds ouder wordende, welvarende Amerikaanse particulieren het geld voor hun oude dag nodig hebben en minder giften geven. Wat de niet welvarende steeds ouder wordende Amerikanen in hun pensioen doen is onduidelijk, maar ik vrees het ergste. Ik noem dat zeker ook een aspect van sociale verandering. Overigens werd er door een conferentiedeelnemer gemeld, dat Frankrijk juist zijn budget voor cultuur heeft verhoogd. U sprak over het globale perspectief. Maar u gaf toch juist aan dat de ‘spirit of the place’ juist van belang was in tijden van sociale verandering? Het begrip ‘spirit of the place’ of ‘genius loci’ komt uit de Oudheid, en had daar de betekenis van een geest of god die een plek beschermde. Tegenwoordig gebruiken wij die uitdrukking meer om het karakter of de sfeer van een plek aan te duiden. De Noorse architect Christian Norberg-Schulz schreef in 1980 een architectuurtheoretisch boek getiteld ‘Genius loci – Towards a phenomenology of architecture’. Hij bedoelt de eigenheid van een locatie en onderzoekt hoe je vanuit filosofisch oogpunt hiermee als architect om kan gaan. Vanuit stedenbouwkundig perspectief wordt het werken met de spirit of the place vaak als alternatief gezien van de tabula rasa, een aanpak die inhoudt dat het ontwerpen ten koste van het bestaande from scratch, dus opnieuw begint. Zelf zie ik de genius loci als een leverancier van waardevolle ingrediënten voor het ontwerpproces. Daarmee bedoel ik de gelaagdheid van een locatie, die ondermeer bestaat uit de topografie en andere fysieke
1
eigenschappen maar ook immateriële kwaliteiten zoals de geschiedenis, typische gebruiken en oral history. Er zijn dus meer dingen dan je als architect tijdens een kort locatiebezoek of op tekeningen kan ontdekken. Bij de spirit of the place hoort de sociale dimensie van de mensen die op of rondom een plek wonen onlosmakelijk bij. Sociale veranderingen hebben dus invloed op de spirit of the place, en het is de moeite om er bij stil bij te staan. Staan architecten dan niet voldoende stil bij sociale veranderingen en de ‘spirit of the place’ in deze tijden van sociale verandering? Als wij in de geschiedenis kijken dan zien wij dat architectuur regelmatig inspeelde op sociale veranderingen; sterker nog, architecten beoogden sociale verandering door hun ontwerpen. De Moderne en zeker het begin van de 20e eeuw zijn tot inbegrip geworden voor het streven naar een ideaalbeeld van de maatschappij en de mens. Dat begon op de schaal van de stad maar vertaalde zich door tot in het interieur. Ik herinner mij altijd nog de ‘Zimmer für einen jungen Mann’, de kamer voor een jongeman, die wij op de TU in Wenen getoond kregen, waarin in het kader van de volksgezondheid zo ’n klimrek met houten horizontale staven aan de wand werd geschroefd naast een basketbalnet. Er werden toen zelfs plattegronden getekend voor dag- en nachtgebruik van woningen. Waar de juiste panelen uitgeklapt dienden te worden, en waar een door de architect bedacht gordijn een afscheiding moest creëren. Het ideaalbeeld van de architect overtrof daarbij de bouwkundige realiteit en ons huidig begrip van comfort of privacy. De architect als bedenker van de nieuwe wijzer van samenleven. Deze gedachten begonnen op kleine schaal, maar werden door gezet tot op de schaal van de stad. Niet in laatste plaats tijdens het congres international d’Architecture modern (CIAM) verloren de architecten echter het contact met de mens die zij voor ogen hadden en de menselijke schaal uit de ogen. Het is vandaag de dag ook wel geestig om te bedenken, dat de ideeën van de CIAM werden in de hete zomermaanden van 1933 bedacht op een cruiseschip in de Middellandse zee. De opvarende architecten waren letterlijk losgeslagen van de mens aan land en de locaties waarvoor zij deze opvattingen ontwikkelden. De onzalige gevolgen van deze visie werden aan het begin van de Erasmus Descartes conferentie breed uitgemeten. Architect Stéphane Gruet toonde Le Mirail, een nieuwbouwwijk in Toulouse die in de jaren zestig van de architecten Candilis, Josic en Woods werd ontworpen. Zoals Gruet ons anekdotisch liet weten had een van de architecten zich later laten ontvallen dat hij zich in de schaal had vergist. Frank Wassenberg van het Nicis instituut liet de herontwikkeling van de Amsterdamse Bijlmermeer zien. Het project, dat nog niet afgesloten is, hoewel er als meer dan twee decennia gesloopt en herbouwd wordt, zal volgens Wassenberg minimaal 30.000 euro per woning aan kosten voor herontwikkeling veroorzaken. Het is interessant op te merken, dat parallel aan de CIAM Charta van Athene door Frank Lloyd Wright ook naar een architectonisch en maatschappelijk ideaal werd gezocht. Vanaf 1932 publiceerde hij zijn eigen idealen voor stedenbouw, architectuur en levensstijl – Usonian houses and Broadacre City - die hij juist stoelde op de topografie en bijvoorbeeld het gebruik van plaatsgebonden materialen. Maar in de laatste jaren horen wij juist veel over sociaal betrokken architecten die inspelen op sociale verandering. Dat klopt. Architecten kunnen heel goed met mensen in gesprek gaan om specifieke, doelmatige en ontwerpen te bedenken en uit te voeren. In extreme omstandigheden hebben architecten laten zien, dat zij zelfs zonder middelen, in korte tijd bijzondere oplossingen kunnen voorstellen, die breed door de toekomstige bewoners gedragen werden. Overstromingen, aardbevingen, grote armoede – er zijn meer voorbeelden hoe architecten in tijden van crisis met de gevonden omstandigheden en de behoefte van de mensen woningen kunnen realiseren, die ook als ensemble en als stedenbouwkundig geheel aansluiten bij de – ook sociale – behoeften van de mensen. Deze rol van de architect wordt ook gethematiseerd in de huidige expositie ‘Small scale, big change’ in het Moma in New York. De tentoonstelling toont elf projecten voor underserved communities op vijf continenten en illustreert daarmee de herbeleving van het ideaal uit de moderne om een betere samenleving mogelijk te maken, maar dan minder utopisch en dichter bij de mens zelf. “Small Scale, Big Change presents radically pragmatic, “acupunctural” projects—limited interventions with wide-reaching effects”, schrijft het Moma hierover. Het is opmerkelijk, dat architecten dit soort 'sociaal geëngageerd' werk vaak pro deo uitvoeren. Dus zonder honorarium. In de VS is er zelfs een Stichting die architecten pro deo aan het werk zet. Het gaat daarbij om situaties met sociale spanningen, sociale ongerechtigheid of andere sociale problematiek, dus gebouwen voor opdrachtgevers die om een architectonische oplossing snakken, maar geen geld hebben. Hoewel dit initiatief met de mooie naam ‘Pro Bono’ vaak de schaal van het gebouw, en dus de architectuur niet overstijgt is het effect ervan te vergelijken met een vliegwiel, het gaat om ‘transformatorhuizen’ zoals een tentoonstelling van een Amsterdamse architectuurgalerie het enkele jaren geleden noemde. Pro Bono laat architecten uitblinken in
2
maatschappelijk betrokken projecten, die op het gebied van duurzaamheid, participatie, kostenefficiëntie en maatschappelijke betrokkenheid voorbeeldstellend zijn. Vaak betreft dat opgaven in de bestaande stad, in een bestaande wijk, waar het – in ieder geval met een groep bewoners – niet zo goed gaat. Dat sluit natuurlijk mooi aan bij een andere these die op de conferentie werd geuit, namelijk het idee, dat zeker in Nederland de grote opgave in de bestaande stad ligt, voornamelijk in de delen die nog helemaal niet zo oud zijn. De directeur van het Stimuleringsfonds Janny Rodermond had dit al bij de perspresentatie van de conferentie in Amsterdam enkele weken van tevoren gesteld, en eigenlijk de meeste gepresenteerde projecten tijdens de conferentie bevestigden dat. Francis Rambert, directeur van het Institut d’Architecture Francaise liet een herontwikkelde flat in Parijs van Lacaton Vassal zien, architect Winy Maas toonde in de aftrap van de conferentie zijn plan voor Grand Paris, dat juist binnen de huidige contouren blijft. Ook de Franse architecten Dominique Alba, Michel Bertreux en Tania Concko toonden projecten binnen de bestaande stad. Maar op de vraag terug te komen of architecten kunnen inspelen op sociale veranderingen. Het is niet de vraag, óf architecten kunnen inspelen op sociale veranderingen of uitdagingen. Architecten kunnen dat. Het gaat erom, of zij deze opdracht meekrijgen en de desbetreffende rol in het proces krijgen – of opeisen. Benutten architecten in Nederland hun rol in het bouwproces dan niet voldoende? Als leider van een architectuurcentrum met een internationaal netwerk kan ik deze vraag vanuit een internationaal, vergelijkend perspectief beschrijven. Om een extreem voorbeeld te noemen: in Oostenrijk kan de architect failliet gaan als het bouwproces verkeerd verloopt of er planningsfouten optreden. Daarom moeten architectuurstudenten ook een diploma halen in bouwrecht en procesbegeleiding, de zogenaamde toelating tot het beroep ‘civiele technicus’. In Duitsland kan een bewoner gerust na jaren de architect nog aanspreken op een lekkende balkondeur. In Nederland was het daarentegen tot nu toe veel eenvoudiger ingericht voor de architect. Inschrijven bij het bureau architectenregister en direct beginnen. De verantwoordelijkheid in het proces is gelimiteerd tot het bedrag van het honorarium, de aannemer heeft een CAR (Construction All Risk) verzekering voor de risico’s tijdens de aanbouw. In de praktijk zien wij vaak dat de architect een voorlopig ontwerp maakt en mogelijk een definitief ontwerp. Maar dan ‘kan’ de aannemer het best zelf. Soms wordt er ook een ‘design&construct’ methode gekozen, die de architect een bescheiden rol geeft. Nieuwe vormen van rechtsverhouding tussen de architect, een groter consortium en de klant binnen een DBFMO-contract (Design, Build, Finance, Maintain en Operate) bieden hier echter mogelijkheden. Omdat er in zo ’n constructie de levering van een dienst (bijvoorbeeld huisvesting) voor 20 of 30 jaar wordt afgesproken, wordt er anders over een ontwerp nagedacht en kunnen grotere investeringen in het begin over een langere periode worden terugverdiend – dat komt niet tenslotte ook de architectuur ten goede. Om te werken binnen een DBFMO contract heeft een architect toch enige ervaring in het vak nodig. Waar is hier de rol van jonge architecten? Om in te spelen op sociale veranderingen is het nodig dat de architect de rol krijgt die hij of zij nodig heeft. En ja, het niet kunnen opeisen van die rol heeft ook te maken met de eigen kunde. Maar die kennis kan ook een jonge architect inwinnen van ervaren collega’s. En ervaren architecten kunnen juist van hun jonge architecten leren. Als we dat beeld van een mentor gebruiken, zou je kunnen spreken van up-mentoring en down-mentoring. Maar ook juist lateral mentoring, het halen van kennis van de locatie uit de wijk en van de bewoners is een belangrijk element. Hebt u zelf ervaring met deze wijze van kennisoverdracht? De analyse die ik net probeerde samen te vatten is natuurlijk niet nieuw, maar de architectenwereld is, zeker in Nederland, al bezig om tot vernieuwing te komen van de positie van de architect. Ook architecten zelfs beschrijden nieuwe wegen en benaderen het vak vanuit een socialer, of communicatiever perspectief. Een van de inspiratiebronnen voor ons bureau om in 2006 de OntwerpBus – een rijdend architectenbureau voor werk op locatie en participatie met de bewoners – te ontwikkelen was een advertentie van een woningbouwcorporatie, die een vacature had voor een architect/socioloog. De betekenis van de mens en de plek lijkt mij cruciaal voor de te vinden nieuwe rol van de architect in de ‘nieuwe architectuur’ waar wij naar toe willen. Vanuit mijn beperkt perspectief omdat ik zelf alleen architect ben, heb ik geprobeerd een aantal richtlijnen te identificeren, die voor de architect en het ontwerp van belang zouden kunnen zijn, een aantal kernwoorden staan in de onderstaande tabel, die is opgemaakt na aanleiding van de publicatie ‘Thuis in de polder. Hechten aan een plek’. Maar er is bij meer architectenbureaus de nieuwe wind van de participatie te bespeuren. Sommige zetten kunst in, anderen gaan activistisch te werk. Een mooi voorbeeld zijn de architectenbureaus ONIX en DAAD met hun werk op locatie. Tijdens het onderzoek- en ontwerpproject ‘Nieuwe Erven’ werden in 2009 de ontwikkelingen
3
voor kleine dorpen in Midden-Drenthe verkend. Zij hebben hiervoor een witte ‘Keet’ gebruikt, waarin zij de dorpsbewoners vroegen om hun ‘persoonlijk bestemmingsplan’. De ontwikkeling van dit soort gereedschappen voor communicatie en ontwerp is ook hard nodig. Om terug te komen op de Stichting Pro Bono in de Verenigde Staten: in de prachtige publicatie van hun werk zijn ook de geschatte advieskosten van de architect in opgenomen. Daaruit blijkt, dat de kosten van de in deze gevallen gratis geleverde werkzaamheden hoog zijn. Voor kleinere projecten is het honorarium bijna zo hoog als de kosten voor de uitvoering. Beperken zich deze verandering tot de praktijk van de architecten? Naast de architecten en de opdrachtgevers zijn andere partijen geïnvolveerd bij sociaal betrokken architectuur. Architectuurcentra, zij het lokaal of nationaal, hebben toegang tot de bewoners en kennen hun locatie bij uitstek. Architectuurinstellingen kunnen vanzelfsprekend bijdragen aan de kwaliteit aan de gebouwde omgeving. Belangrijk zijn daarbij de inter- en proactieve programma’s. De centra kunnen samen met de architecten een proactieve rol spelen. Het Podium voor Architectuur organiseert sinds jaren, soms ook in samenwerking met de BNA, een jaarlijkse architectenworkshop over een actueel vraagstuk. Deze workshops hebben geen directe opdrachtgever, maar komen voort uit de kennis van en de studie naar een plek. Toch is er brede belangstelling voor de resultaten van de workshop. Dit concrete voorbeeld over de bijdrage van architectuurinstellingen aan het werk van architecten in tijden van sociale verandering kan mijns inziens niet onderschat worden. Er zijn dan ook verschillende programma’s die op proactieve wijze de kennis van de architecten naar voren brengen, zoals het atelier van de ongevraagde voorstellen van het Nai, studio of unsollicited architecture. Tot slot, wat waren de belangrijkste punten, die tijdens de conferentie naar voren kwamen? Als wij het werk van architecten principieel onderverdelen in enerzijds het proces en anderzijds het product, dan zijn er voor beiden een aantal punten dat door meerdere sprekers zijn aangesproken. Wat het proces betreft is de betekenis van de individuele plek en de individuele mens in een architectonisch project belangrijk. In tijden van crisis en bij gebreke van top-down bepaalde, grootschalige visies zal – wederom – het belang bij bottom-up initiatieven en kleinschaligheid terugkomen. De economische malaise is dus niet alleen gevaar, maar ook juist een kans, zoals ook het Chinese begrip voor crisis uit deze twee tekens is opgebouwd: gevaar én kans. De economische crisis veroorzaakt dat de opgaven in overzichtelijke deelprojecten en locatiegebonden interventies worden onderverdeeld, wat voor alle betrokkenen voordelen oplevert: minder bouwkosten, overzichtelijkere schaal en betrokkenheid van alle spelers in het proces. Daarbij wordt steeds duidelijker, dat het proces al een product is. Na elke fase, na elke kleine ingreep is er een nieuw resultaat, dat mogelijk voor langer of korter als eindbeeld moet kunnen dienen. Met het oog op een sociaal, financieel en ecologisch duurzame ontwikkeling zullen projecten op verschillende momenten in het proces al een aantrekkelijk of acceptabel tussenresultaat hebben. Architectenwerk zal weer complexer worden en minder sexy. Maar naast een vluchtig foto in een architectuurblad zal architectuur een veel groter impact hebben. Architecten zullen meer multidisciplinair gaan werken en ook proactief voorstellen doen. Om dit momgelijk te maken ligt er een taak voor de opdrachtgevers, maar ook de architecten zelf. Ook is meer onderzoek nodig, dat aantoont wat de meerwaarde van goede architectuur is voor de mens. Voor de zorgsector zijn hier in de afgelopen jaren grote stappen gezet, en het is ondertussen wetenschappelijk aantoonbaar dat patiënten bijvoorbeeld beter en sneller genezen in goede zorgarchitectuur. Ik verwijs hier dan ook graag naar het werk van Engelse organisatie Places Matter, die probeert de economische waarde van een goed ontwerp aan te tonen. Wat het product van architecten, het ontwerp voor een gebouw, betreft zal er meer nadruk komen op menging. Mening van functies, maar ook menging van verschillende woonvormen in een gebouw. Er zullen kleinschaligere ontwerpen komen, zoals Winy Maas het noemde: “in de kieren van de stad”. Ontwerpen zullen flexibel moeten zijn en het buzzword is transformatie. Daarnaast zal concreet meer aandacht zijn voor concrete onderdelen van het ontwerp zoals de stoep, de straat en de plint, zoals ook Marlies Rohmer opmerkte. Hieraan kan ik toevoegen, wat in Chicago gezegd werd over de rol van de architecten in deze tijd van sociale verandering. Wat het proces betreft zullen architecten meer gaan samenwerken. Meer onderzoek doen. Meer Low-Tech en Low-Cost dan Hi-Tech verkennen. Aan diversificatie werken, dus andere en verschillende soorten opdrachten dan ontwerpwerk aannemen of bedenken. Nieuwe opdrachtgevers zoeken. Gratis werken in Pro
4
Bono constructies. Wat het ontwerp betreft werd er een hele reeks van ‘re’s’ genoemd: restore, renovate, refresh, res-use, refurbish. De conclusie in Chicago werd eigenlijk heel mooi verwoord door een van de sprekers: “Gentlemen, we don’t have any money, we have to start to think!” De Amerikanen gingen dat natuurlijk toppen met “Think faster! Think better!” Zelf denk ik dat het, geheel conform de tijdsgeest, in de komende tijd ook voor architecten en opdrachtgevers van cruciaal belang zal zijn om te horen wat hun klanten van hun producten vinden. Dat geldt voor de fase van het ontwerp maar ook voor de terugkoppeling na oplevering. Deze belangrijke input kan je intern evalueren mee nemen naar vervolgopdrachten. Voor veel vormen van dienstverlening en uiteenlopende producten is het al lang vanzelfsprekend om, niet tenslotte ook via de zogenoemde nieuwe media om feedback en ‘Testimonials’ te vragen, die ook als oriëntatie kunnen dienen voor nieuwe klanten. Waarom wordt eigenlijk niet aan bewoners gevraagd wat zij van hun woning, van hun wijk vinden na het eerste jaar dat zij er wonen? Zoals ik het las in het informatiepakket van de vliegmaatschappij waar ik laatst mee vloog, zullen ook architecten gaan vragen: We would like to ask you for your comments to improve our services. Please let us know! Hartelijk dank voor het gesprek. Wilt u reageren op dit interview? Dan kunt u mailen naar
[email protected]
3386 woorden
5