c
Ë
nI
s
lympo
mA
o ED
lEmnos
o
Iolkos
AE
pElIon
gE
ï
s
thEssAlIË skyros
EU
Delphi IthAkA
Bo
IA
An
th
Ery
pE
thebe U
Athene
s
m
Aulis
mycene lo
po
n
Argos n
Es
sAlAmIs AEgInA
os pAros
pylos
sparta
krEtA
thrAcIË
kolchis
DArDAnIA
s
troje
sk
AmAnDro
s
ID
cyprUs
A
ph
thEnEDos
Athene
r
lyrnessos
y
g
lEsBos
s
m ys I Ë
I
Ë
ch
EE E z
pergamum
pAk
tolos
chIos
sAmos
kArIA
lykIA
rh
o
Do
s
nAxos
De strijd om Troje Wezens uit de Griekse mythologie verteld door Simone Kramer met illustraties van Els van Egeraat
Uitgeverij Ploegsma Amsterdam
Kijk ook op www.ploegsma.nl www.simonekramer.nl
978 90 216 1927 9 Tweede druk 2008 ISBN
© Tekst: Simone Kramer 2004 Research: Toon Kramer © Illustraties: Els van Egeraat 2004 Omslagontwerp: Steef Liefting Zetwerk: Studio Cursief © Copyright van deze uitgave: Uitgeverij Ploegsma bv, Amsterdam 2004 Alle rechten voorbehouden.
Inhoud De twistappel 5 Paris, een Trojaanse koningszoon 11 De eed van de Griekse vorsten 17 De verovering van Helena 24 De bondgenoten komen bijeen 30 De list van Thetis 34 De oversteek 39 Tegenwind 45 Agamemnons bedenkingen 53 De aankomst voor Troje 61 Het begin van de oorlog 67 Odysseus ‘verraadt’ Palamedes 73 Achilleus’ wrok 78 Het gevecht tussen Paris en Menelaos 85 Pandaros verbreekt de stilte 92 Opnieuw een tweegevecht 99 Zeus gaat naar de berg Ida 105 Spionnen 111 Hera en Poseidon 117 De dood van Patroklos 123 Het verdriet van Achilleus 129 De grote Hektor 135 Achilleus en Priamos 141 Het einde van twee Griekse helden 148 Philoktetes en de boog van Herakles 155
Het Palladion 161 Een beeld voor Athene? 166 De val van Troje 172 Woordenlijst 181
De twistappel
A
an een van de vele baaien langs de Griekse kust, niet ver van de berg Pelion, zat Peleus op een rots, diep in gedachten. Soms dwaalden zijn ogen over het blauw van de zee, of het wit van de kiezelstenen aan zijn voeten. Maar meestal keken ze recht naar de horizon, alsof daar zijn levensloop te zien was. Het verleden, het heden én de toekomst. Peleus, een zoon van de koning van Aegina, had al veel meegemaakt. In zijn jeugd was hij van huis weggelopen, jaloers op zijn oudere broer die de troon zou erven. Sinds die tijd had hij van de ene landstreek naar de andere gezworven. Wilde dieren en armoede hadden hem bedreigd en de vrouwen die hij tegenkwam, hadden hem diep teleurgesteld. De een na de ander had hem bedrogen. En nu dit! Peleus stond op en slenterde een eind langs het water. ‘Ga de mooie zeenimf Thetis vangen en trouw met haar.’ Dat was de boodschap die hij van de oppergod Zeus had gekregen. Zeus woonde op de berg Olympos met een aantal andere goden. Apollo hoorde daarbij, de god van de dichters en de geneeskunst, Aphrodite, de godin van de liefde, de oorlogsgod Ares en nog meer goden en godinnen die voor de Grieken erg belangrijk waren. Maar Zeus was onbetwist de oppergod. Peleus wist niet of de boodschap van Zeus een gunst, een verzoek of een opdracht was, maar voor trouwen voelde hij bitter weinig. Hij wilde het liefst nooit meer met een vrouw te maken 5
hebben. En een nimf was niet eens een gewone vrouw, het was een halfgodin. Wie weet wat voor ellende dat zou opleveren! Maar ja... ‘Of het nu om een gunst, een verzoek of iets anders gaat,’ dacht Peleus, ‘een uitspraak van Zeus kan ik niet naast me neerleggen.’ Hij draaide zich om en liep regelrecht naar de grot aan het einde van de baai, waar Thetis altijd haar middagdutje deed. Een paar meter van de ingang bleef hij aarzelend staan. Nimfen lieten zich niet makkelijk vangen en zeenimfen al helemaal niet! Goden en halfgoden die met water te maken hadden, beschikten over geheimzinnige talenten, dat wist Peleus heel goed. Hij moest het voorzichtig aanpakken. Op zijn tenen sloop hij de grot binnen. In het schemerdonker tekenden zich de brokkelige wanden af. Veel meer kon hij niet onderscheiden. Maar toen hij wat aan het duister gewend was, zag hij achter in de grot de nimf die roerloos lag te slapen. Haar hoofd rustte op een van haar blanke armen, haar lange blonde haren golfden over de grond. 6
Peleus hield zijn adem in. ‘Wat is ze mooi,’ dacht hij, ‘nog veel mooier dan ik me had voorgesteld.’ En opeens waren zijn twijfels verdwenen. Hij deed een paar passen naar voren, hij nam de nimf in zijn armen... en toen gebeurde datgene waar hij bang voor was geweest. Thetis werd onmiddellijk wakker en nam een andere gedaante aan. Eerst veranderde ze in vuur. Felle vlammen sloegen om Peleus’ schouders, zijn haren schroeiden, hij kneep zijn ogen dicht, maar hij liet niet los! Vervolgens werd ze een leeuwin, die grommend en brullend hapte naar de keel van haar aanvaller. In doodsangst klemde Peleus het dier zo stevig vast, dat ze beiden naar adem snakten. Het duurde een paar seconden... toen kronkelde er plotseling een giftige slang om hem heen, en daarna had hij een inktvis te pakken die venijnige zwarte wolken op hem afspoot. Maar het hielp allemaal niets. In welke gedaante Thetis zich ook voordeed, Peleus hield haar in een ijzeren greep en op het laatst liet ze zich zonder verzet in zijn armen hangen. Samen zegen ze neer op de bodem van de grot om daar te blijven liggen in een langdurige omhelzing. ‘Thetis, trouw met me,’ fluisterde Peleus ten slotte, en tot zijn grote vreugde stemde ze toe. Het duurde wel een tijdje voor de bruiloft van Peleus en Thetis gevierd kon worden, want het feest vergde nogal wat voorbereiding. Omdat de bruid een nimf was, moesten er namelijk niet alleen stervelingen, maar ook goden worden uitgenodigd. Op de grote dag was de bruiloftszaal vol feestgangers. Zeus en zijn vrouw Hera waren van de Olympos gekomen, Aphrodite natuurlijk, en Athene, de godin van de wijsheid. Hermes was er, de god van de handel en de reizigers. En verder waren er ook nog goden en halfgoden die niet op de Olympos woonden. Tussen 7
de gewone stervelingen gingen zij vrolijk pratend en dansend rond. De enige die geen uitnodiging had gekregen, was Eris, de godin van de twist. ‘We kunnen op ons feest geen ruzie gebruiken,’ hadden Peleus en Thetis tegen elkaar gezegd, ‘dus we vragen haar niet.’ Dat was niet zo’n verstandige beslissing geweest! Toen Eris merkte dat ze was overgeslagen, begon ze van woede te koken, en op het moment dat ze zeker wist dat de bruiloft in volle gang was, sloop ze erheen. Ze gluurde om een randje van een gordijn
naar al die mensen en goden, die met elkaar spraken zonder dat er een kwaad woord viel. ‘Dat zal niet lang meer duren,’ mompelde Eris vergenoegd. Het volgende ogenblik rolde er iets over de vloer van de feestzaal, tot vlak voor de voeten van de zeegod Nereus, de vader van de bruid. Verbaasd raapte hij het voorwerp op. Het was een appel, een gouden appel! In het glimmende oppervlak waren woorden gekrast. ‘Voor de mooiste’ stond er. Nereus hield de appel omhoog. ‘Voor de mooiste!’ riep hij, en
meteen werd het doodstil. De mooiste. Wie was dat? Thetis, de bruid? Zij was mooi – dat leed geen twijfel – maar niet zo mooi als een echte godin. Tenminste, dat vonden de godinnen zelf. Met de stilte was het gedaan. De een schreeuwde nog harder dan de ander dat de appel voor haar was, en als een grote kluwen drongen ze allemaal om Nereus heen. Het was een geduw en gekijf van jewelste. De arme Nereus keek hulpzoekend rond en Zeus vond dat het tijd werd om in te grijpen. Hij stond op van zijn erezetel en schraapte zijn keel. Langzaam werd het voor de tweede keer stil. ‘Luister,’ zei de oppergod. ‘In deze zaal bevinden zich drie godinnen die voor de appel in aanmerking komen. Hera, Aphrodite en Athene. Maar wie van hen de allermooiste is, zou ik niet kunnen zeggen.’ ‘Ik wel! Ik wel!’ riepen de aanwezigen, en het gekijf begon opnieuw. ‘Stilte!’ donderde Zeus. Hij had er nu werkelijk genoeg van. ‘Ik geef toe dat het een moeilijke keuze is, maar op deze manier komen we er niet uit. Voor een goed oordeel hebben we iemand van buiten nodig, een sterveling die zo eerlijk is als goud.’ Hij wendde zich tot de god van de reizigers. ‘Hermes, ga naar de berg Ida en haal daar Paris, de zoon van de koning van Troje.’
10
Paris, een Trojaanse koningszoon
T
roje lag aan de westkust van Phrygië, waar nu Turkije ligt. Het was een welvarende stad met hoge zware muren, grote paleizen en een wirwar van straten. Honderden jaren geleden was Troje door een handjevol mensen gesticht. Een paar huizen, een muur van opgestapelde stenen – veel meer was het niet geweest. De nederzetting was door brand in de as gelegd en iets groter weer opgebouwd. Er waren aardbevingen gekomen, vloedgolven hadden de muren geteisterd, oorlogen waren gevoerd... In de loop van al die jaren was Troje vele malen verwoest, maar bij elke opbouw verrees een stad die groter en machtiger was dan de vorige. Het huidige Troje werd geregeerd door koning Priamos. Onder zijn heerschappij bloeide de stad als nooit tevoren en in heel Klein-Azië gold Priamos als een machtig man. Hij had niet minder dan vijftig dochters en vijftig zonen. Eén van die zonen woonde als herder op de berg Ida, niet ver van de stad. Dat was Paris, de goudeerlijke sterveling die nu door Hermes gehaald moest worden. Maar hoe kwam een zoon van de machtige koning van Troje als eenvoudige herder op de berg Ida terecht? Daar ging een hele geschiedenis aan vooraf. Vlak voor de geboorte van Paris had Hekabe, de vrouw van Priamos, een nachtmerrie. Ze droomde dat haar zoontje werd geboren, dat hij steeds groter en sterker werd en dat door zijn toedoen de stad Troje ooit tot de grond toe zou afbranden. 11
In de dagen daarna kon ze het beeld van die verwoeste stad maar niet van zich afzetten. Ze zag er zo bleek en zorgelijk uit, dat Priamos vroeg wat haar scheelde. Hekabe vertelde het hem met tegenzin. Ze was bang dat de koning harde maatregelen zou nemen. En haar angst was niet voor niets! ‘We kunnen het risico niet lopen dat je droom uitkomt,’ zei Priamos beslist. ‘Zodra de jongen geboren is, zal ik hem naar de berg Ida laten brengen. Daar gaat hij vanzelf dood, van honger en kou, en wij hoeven ons geen zorgen meer te maken.’ Hekabe huilde en smeekte, maar het hielp niet. Het plan van de koning stond vast. Het pasgeboren jongetje werd aan de oude herder Agelaos ge12
geven, die elke dag de berg opging om runderen te weiden. Zoals hem was opgedragen, legde hij het kind op een eenzame plek neer. Maar hoe verder de dag verstreek, hoe onrustiger Agelaos werd. Hij ging hoger de berg op dan anders. Hij schreeuwde luider tegen zijn dieren dan gewoonlijk. Toch was het net of hij voortdurend het klaaglijke gehuil van een pasgeboren kind hoorde. De volgende dag trok hij nog verder weg. Maar zijn onrust bleef. Hij kon het niet helpen, hij moest terug naar de plek waar hij de baby had neergelegd. Toen hij het struikgewas naderde, hoorde hij niets. ‘Waarschijnlijk is het arme schepsel opgevreten door een leeuw,’ dacht Agelaos. Hij boog een paar takken opzij... Daar lag het jongetje rustig te slapen. Zeus had er vanaf de Olympos op toegezien dat deze zoon van Priamos in leven zou blijven. De herder pakte het kind op, nam het mee naar huis en beschouwde het als zijn eigen zoon. Toen Paris groot werd, leerde hij hoe hij het vee moest verzorgen, waar de vruchtbaarste berghellingen waren en op welke plekken roofdieren op de loer konden liggen. Samen met Agelaos trok hij dag in dag uit over de Ida. Van zijn hoge afkomst wist hij niets. Hij kende geen ander leven dan het bestaan op de berg en dat beviel hem best. Hij hield van de buitenlucht, hij hield van zijn dieren en bovendien had hij een geliefde – de waternimf Oinone, die bij een beek in het dal woonde. Naast de jeugdige herder stond nu plotseling Hermes, de god van de reizigers en boodschapper van Zeus. Van de plek bij de berg Pelion, waar de bruiloft van Peleus en Thetis werd gehouden, was hij in een oogwenk naar de Ida gevlogen. ‘Paris,’ zei Hermes, ‘Zeus laat je halen om een probleem op te 13
lossen.’ In het kort legde hij uit waar het om ging. Paris was diep onder de indruk. Hij voelde zich gestreeld, maar tegelijk was hij bang. ‘Dat kan ik toch nooit,’ dacht hij. ‘Een probleem oplossen voor al die belangrijke mensen en goden. En Zeus is er ook. De oppergod! Hem durf ik al helemaal niet onder ogen te komen.’ Hij aaide over de kop van een van zijn stieren en zweeg. ‘Kom,’ zei Hermes, die wel begreep wat de jongen dwarszat, ‘ga nu maar mee. Zeus heeft gezegd dat hij jou nodig heeft omdat je goudeerlijk bent. Dat is toch zo?’ ‘O ja!’ zei Paris haastig. ‘Eerlijk ben ik wel, en als Zeus denkt dat ik kan beoordelen wie de mooiste godin is, dan eh... nou ja, dan wil ik wel meegaan.’ Toen Paris met Hermes de bruiloftszaal binnenkwam, durfde hij niet op of om te zien. Zijn begeleider nam hem bij de hand en voerde hem mee. ‘Hier is de oppergod,’ fluisterde hij. ‘Vooruit, jongen, kijk hem aan.’ Paris beefde van angst, maar hij sloeg de ogen op en keek. Hij zag een rijkversierde zetel, hij zag een gouden scepter die glinsterde als een bliksemflits, hij zag een mooi gewaad met daarboven een grote baard... Hij zag het gezicht van Zeus! ‘Welkom jongeman,’ zei de oppergod. ‘Het verheugt mij dat je gekomen bent. Je weet wat je te doen staat?’ Paris knikte. Zeus gaf hem de gouden appel waar ‘Voor de mooiste’ op stond. Toen wees hij op de plek rechts van zijn zetel. Daar zaten Hera, Aphrodite en Athene op een rij, en de een was nog mooier dan de ander. Paris stond een tijdje met open mond naar hen te staren. Hoe 14
kon hij in vredesnaam zeggen wie van de drie godinnen de mooiste was? Aphrodite met haar lelieblanke huid, Athene met haar smaragdgroene ogen of Hera met haar prachtige zwarte haar! ‘Zou ik misschien ieder afzonderlijk mogen bekijken?’ fluisterde hij ten slotte. Zeus stemde toe en Paris werd naar een aparte kamer gebracht. Hij zette zich op een bank en legde de appel naast zich op een tafeltje. De eerste die de kamer binnenkwam, was Hera. Maar vóór Paris goed had kunnen kijken, zei ze: ‘Als je mij kiest, mag je regeren over heel Azië en bovendien schenk ik je alle rijkdommen die je maar wilt.’ Nu was Paris inderdaad zo eerlijk als goud. Hij weigerde zich te laten omkopen. Verontwaardigd verzocht hij om de volgende godin. Dat was Athene. Ook zij beloofde hem van alles: kracht, schoonheid, een helder verstand... De jongen toonde geen belangstelling. Toen kwam Aphrodite. Zij zei niets. Tenminste, in het begin. Heel langzaam kwam ze op Paris af. Ze draaide sierlijk voor hem heen en weer, ze keek hem aan vanonder haar lange wimpers, ze streek hem onder de kin. Toen fluisterde ze: ‘Als je mij kiest, zal ik zorgen dat je later trouwt met het mooiste meisje van de wereld. Ze is een Spartaanse prinses en haar naam is Helena. Wat denk je ervan?’ Paris haalde diep adem. Zijn hand ging als vanzelf naar de appel op het tafeltje naast hem. Hij pakte hem op, hij aarzelde nog... ‘Zeg het eens,’ zei Aphrodite, ‘wie is de mooiste godin?’ ‘U!’ zei Paris. 15
Het volgende ogenblik stormde Aphrodite de kamer uit, de feestzaal in. De gouden appel hield ze triomfantelijk boven haar hoofd. Paris had zijn keuze gemaakt.
16
De eed van de Griekse vorsten
O
ver de stad Sparta, die op de Peloponnesos lag, het grootste schiereiland van Griekenland, regeerde koning Tyndareus. Hij was een belangrijk heerser, want hij bezat een groot leger, veel landerijen en vee, goud, zilver en andere kostbaarheden. Verder had hij zes kinderen. Twee jongens en vier meisjes. Over zijn zoons en drie van zijn dochters maakte de koning zich geen zorgen, maar over zijn jongste dochter Helena wel! Helena was het kind van zijn vrouw Leda en Zeus. Zeus mocht dan een god zijn, af en toe verscheen hij op aarde als een dier of een mens. Zo kon hij vrijen met een sterfelijk wezen en daar kwam nogal eens een kind van. Voor Leda had de oppergod zich veranderd in een prachtige witte zwaan. Ze had het dier niet kunnen weerstaan en na verloop van tijd was Helena geboren. Dat Helena zijn eigen kind niet was, vond Tyndareus niet erg. Het probleem was dit: prinses Helena was zó mooi dat haar bewonderaars zich letterlijk om het paleis verdrongen. Er bevonden zich op dit moment in Sparta meer dan dertig mannen die de koning om de hand van zijn jongste dochter hadden gevraagd. Griekse prinsen en vorsten waren het. Diomedes van Argos, Patroklos uit Thessalië, Ajas van Salamis, Palamedes van Euboia, Idomeneus van Kreta... Bijna alle gegadigden waren rijk en machtig genoeg om als toekomstige echtgenoot van Helena in aanmerking te komen. Allemaal 17
hadden ze de prachtigste geschenken aangeboden en de mooiste beloften gedaan. ‘Maar als ik haar aan een van hen geef, worden de anderen kwaad,’ dacht Tyndareus. ‘Niet alleen op mij, maar ook op degene die ik heb uitgekozen. Daar komt narigheid van, misschien zelfs wel oorlog!’ Hij peinsde en piekerde, hij deed geen oog meer dicht. Maar gelukkig kwam er hulp. Een van de aanbidders van Helena was Odysseus, de koning van het eiland Ithaka. Hij was niet zo rijk en machtig als de anderen, maar wel bijzonder slim en vindingrijk. Hij wist dat prins Menelaos de meeste kans maakte. Ten eerste omdat hij buitengewoon rijk was, ten tweede omdat zijn broer Agamemnon, de koning van Mykene, al getrouwd was met een andere dochter van Tyndareus en ongetwijfeld een goed woordje voor hem zou doen. ‘De mooie Helena krijg ik van mijn leven niet, maar ik kan hier misschien wel iets anders regelen,’ zei Odysseus bij zichzelf. Hij diende zich aan bij het paleis en even later zaten Tyndareus en zijn gast tegenover elkaar. ‘Geachte koning Tyndareus,’ begon Odysseus, ‘u weet natuurlijk dat uw dochter Helena de meest begerenswaardige prinses is van heel Griekenland. Het spreekt vanzelf dat veel mannen met haar willen trouwen.’ ‘Zeg dat wel,’ zei Tyndareus somber. ‘Ikzelf zou dat ook wel willen,’ ging Odysseus verder, ‘maar ik besef dat mijn afkomst te gering is om schoonzoon te worden van zo’n invloedrijk man als de koning van Sparta. Ik zal u dan ook niet lastigvallen met een verzoek om Helena’s hand, maar ik heb wel een andere vraag.’ Koning Tyndareus knikte welwillend. Elke aanbidder die afviel, was meegenomen. 18
‘Ik heb mijn oog laten vallen op Penelope, de dochter van uw broer Ikarios,’ zei Odysseus. ‘Als u hem zou willen vragen of ik met Penelope mag trouwen, dan zal ik u raadgeven bij de keuze van een man voor Helena. Want dat u daar een probleem mee heeft, begrijp ik heel goed.’ Tyndareus was onder de indruk van de verstandige jonge koning. Hij hoefde dan ook niet lang over het voorstel na te denken. ‘Ik ga morgen naar mijn broer,’ beloofde hij. De volgende avond wachtte Odysseus hem op bij de poort van het paleis.
‘Het is in orde,’ zei Tyndareus. ‘Je krijgt Penelope. En nu wil ik graag je goede raad horen.’ Een week later heerste er op het marktplein van Sparta een drukte van belang. Uit straten en stegen waren de mensen toegestroomd om te zien wie de echtgenoot van Helena ging worden. Zodra de keus gemaakt zou zijn, zouden ze gaan feestvieren. Het volk groepte aan een kant van het plein samen. Aan de andere kant waren in een halve kring de bewonderaars van de prinses opgesteld en in het midden stonden Tyndareus en Helena. ‘Je mag een man uitzoeken,’ had de koning tegen zijn dochter gezegd. ‘Ik roep al je aanbidders bij elkaar en dan moet je maar zien.’ Hij had nog wel een paar keer uitgeweid over het edele karakter en de vele rijkdommen van prins Menelaos van Mykene. ‘Maar je mag het helemaal zelf weten,’ eindigde hij telkens weer. Helena zelf te laten kiezen, dat was het eerste deel van de raad die Tyndareus van de sluwe Odysseus had gekregen. Zo zou niemand zich tegen hem keren. Maar het belangrijkste, het tweede deel, kwam nu. De koning liep op de rivalen af en zei: ‘Allemaal hebben jullie mij om de hand van mijn dochter Helena gevraagd, maar slechts één van jullie kan de gelukkige worden.’ De mannen keken naar elkaar met blikken die niet veel goeds beloofden. ‘Luister naar wat ik heb besloten,’ ging de koning verder. ‘De man die straks door mijn dochter zal worden gekozen, mag met haar trouwen, op één voorwaarde. Eerst moet ieder van jullie zweren dat hij de echtgenoot van Helena te hulp zal komen als hem iets wordt aangedaan. Zijn jullie daartoe bereid?’ De aanbidders begonnen te mompelen. Ze keken nu niet 20