ADVIES VAN DE CEL GEZONDHEIDSBELEID DRUGS INZAKE COCAÏNE
Volgens het jaarverslag van het Europees Waarnemingscentrum voor Drugs en Drugsverslaving (2007) is in veel Europese landen een stijging te zien van het aantal behandelaanvragen voor cocaïnegebruik. Cocaïne staat nu – na cannabis - in Europa op de tweede plaats van de illegale drugs waarvoor een behandeling gevraagd wordt. De Cel Gezondheidsbeleid Drugs oordeelde dat het belangrijk was om zich over het onderwerp te buigen met het oog op eventuele beleidsmaatregelen. 1. Inleiding Eerst en vooral is het van belang eraan te herinneren dat het de norm is om niet te gebruiken en dat cocaïnegebruik de gezondheid schade toebrengt. De effecten van het product zijn niet alleen afhankelijk van de dosis, de gebruiksfrequentie en de gebruikswijze, maar ook van het individu, van zijn psychische toestand, zijn persoonlijkheid, zijn gemoedsgesteldheid en zijn verwachtingen ten aanzien van het product. Regelmatig gebruik van cocaïne kan leiden tot een fysieke en psychologische afhankelijkheid. Doorgaans wordt cocaïne meerdere keren versneden om het handelsvolume te verhogen (amfetamines, lokale verdovende middelen, suikers, maagzout, aspirine, paracetamol, cafeïne, …). Onversneden cocaïne heeft de volgende uitwerkingen op de gezondheid: • risico op ademhalings- of longproblemen • risico op hartritmestoornissen en hartvermoeidheid • risico op neurologische stoornissen • risico op psychologische stoornissen (verstoorde affectiviteit, verstoorde gemoedsgesteldheid, geheugenstoornissen, hallucinaties, paranoia, gevoel van achtervolging, depressie, …) • risico op achteruitgang van de levensstijl (relationele, financiële, sociale problemen, …). Men moet weten dat cocaïne ons lichaam geen extra energie geeft, maar wel een subjectief gevoel van extra energie lijkt te geven. Cocaïne stimuleert integendeel de hersenen om meer energie vrij te maken dan gewoonlijk. Indien het gebruik herhaald wordt, dan raakt ons lichaam uitgeput. 2. Epidemiologie Op het vlak van gebruik: Wat het gebruik in 2000 bij de algemene bevolking betreft, was uit een studie1 gebleken dat 8,2% van de volwassenen tussen 18 en 55 jaar minstens één keer in hun leven geëxperimenteerd hadden met cocaïne. 2,7% van de respondenten van deze studie hadden cocaïne gebruikt tijdens de 12 maanden die aan de studie voorafgingen. De gemiddelde leeftijd voor het eerste gebruik was 21 jaar.
1
Patesson, R., Steinberg, P. (2000). Enquête sur les Belges et les drogues. Rodin Stichting
Uit het rapport 2006 « Belgian National Report on Drugs » van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid blijkt dat 10% van de mensen die de vzw Modus Vivendi aantrof in recreatieve settings (het uitgaansmilieu), tijdens de voorbije maand cocaïne hadden gebruikt. Het onderzoek « Partywise » van de VAD laat eveneens een stijging van het gebruik in recreatieve settings zien tijdens het voorbije jaar (11,3% in 2003 tegenover 17,1% in 2007). In 2006 spoten in de Vlaamse Gemeenschap 64,4% van de mensen uit een spuitenruilprogramma cocaïne en nam 50% eveneens crack. Op het vlak van behandelaanvragen: Het « Belgian National Report on Drugs » 2007 geeft aan dat volgens de gegevens van het Waals Gewest en het Vlaams Gewest cocaïne in 2004 de tweede stof, na opiaten, was waarvoor men een behandeling vroeg. Cocaïne vertegenwoordigde 17% van de behandelaanvragen in de residentiële hulpverlening en 10% van de behandelaanvragen in de ambulante hulpverlening. 63% van de mensen die een behandeling voor cocaïne vroegen, gebruikten dagelijks. Bovendien wijzen alle cijfers uit datzelfde rapport van 2006 op een stijging de laatste jaren van de geregistreerde behandelaanvragen in verband met cocaïne in ons land: in de MPG2 nam het aantal mensen dat opgenomen is met een primaire of secundaire diagnose voor misbruik of afhankelijkheid van cocaïne tussen 1997 en 2006 sterk toe. Bovendien stelt men vast dat 10,6% van de patiënten van de MSOC’s uit het Vlaams Gewest in 2003 voornamelijk hulp zochten voor cocaïne, tegenover 5,9% in 2000. Conclusie: Deze gegevens zijn echter onvoldoende om een duidelijk beeld te krijgen van de problematiek: de recente gegevens waarover men beschikt, hebben immers enkel betrekking op behandelaanvragen in gespecialiseerde centra. Een deel van de gebruikers zit niet in deze cijfers vervat, namelijk de goed geïntegreerde gebruikers die geen zorgvrager zijn, ook al gebruiken ze regelmatig. Bovendien gaan veel cocaïnegebruikers naar hun huisarts en zijn ze niet opgenomen in de statistieken. We stellen vast dat deze gebruikers om hulp beginnen te vragen wanneer de psychologische afhankelijkheid bijzonder groot wordt en hun gebruik sociale gevolgen begint te hebben. Er kan echter een lange periode zitten tussen het begin van het gebruik en het begin van de problemen. Deze gebruikers zullen bovendien veeleer geneigd zijn om zich tot hun behandelende geneesheer te wenden in plaats van naar gespecialiseerde centra te gaan. Ze beschouwen zichzelf immers niet als drugsverslaafden maar als occasionele, recreatieve of regelmatige gebruikers die in bepaalde periodes de controle kunnen verliezen over hun gebruik. 3. Preventie/interventie in een vroeg stadium Er bestaan een aantal initiatieven op het vlak van primaire preventie, maar wat preventie betreft, ligt de moeilijkheid in het feit dat cocaïnegebruik vaak niet dagelijks is. Men gebruikt vooral tijdens het weekend – wanneer men geld heeft – maar de fasen komen dichter bij elkaar te liggen, ook al gebeurt dit geleidelijk. Zo kan men lange tijd niet meer gebruiken en dan weer beginnen, in compulsieve fasen. Deze mensen beschouwen zichzelf dus niet als afhankelijk en voelen zich niet aangesproken door de klassieke preventieboodschappen. Voor dit gebruikersprofiel (recreatieve gebruikers) kan men vooral aan risicobeperking doen teneinde niet-problematische gebruikers informatie te geven en hulpmiddelen aan te bieden om te voorkomen dat hun gebruik tot grote sociale
2
Minimale Psychiatrische Gegevens: registratie van de behandelingen in algemene ziekenhuizen, psychiatrische ziekenhuizen, initiatieven van beschut wonen en psychiatrische verzorgingstehuizen
2
gezondheidsproblemen leidt zoals sociale uitsluiting, verslaving, aids- en hepatitisbesmetting, risicozwangerschappen, overdosissen enz. Toch is er heel wat werk te verrichten op het vlak van preventie, want het cocaïnegebruik lijkt momenteel wat te worden gebanaliseerd. Er moet dus aan herinnerd kunnen worden dat het de norm is om niet te gebruiken. Wat dit betreft, hebben de media een belangrijke rol te vervullen, onder andere bij de verspreiding van beelden van en informatie over cocaïnegebruik. In elk geval zou cocaïnepreventie geïntegreerd moeten worden in de algemene drugpreventie, d.i. op het niveau van de hele bevolking. Een aantal online-interventies (zelftest en onlinehulp) toonden al positieve en bemoedigende resultaten voor de toekomst. 4. Behandeling Aangezien veel cocaïnegebruikers zich niet als afhankelijk beschouwen, zijn ze meer geneigd om naar hun huisarts te gaan in plaats van naar een gespecialiseerd centrum. Toch staan huisartsen vaak machteloos tegenover deze problematiek. Er bestaat immers geen duidelijke gedragslijn die moet worden gevolgd bij de behandeling van problematisch gebruik en afhankelijkheid van cocaïne. In 2007 toonde een studie3 immers aan dat er weinig interventies zijn op het vlak van psychosociale follow-up waarvan de effectiviteit wetenschappelijk bewezen is. Bovendien heeft tot op heden geen enkel onderzoek kunnen aantonen dat de ene methode doeltreffender zou zijn dan de andere. Individuele therapie, groepstherapie en hervalpreventie zouden echter doeltreffende methodes zijn bij de behandeling van problemen in verband met cocaïnegebruik. Er moet worden opgemerkt dat de meeste methodes voor psychosociale follow-up zeer algemeen zijn en betrekking hebben op de behandeling van problemen in verband met het gebruik van eender welke pyschoactieve stof. Deze methodes zijn dus niet specifiek gericht op problemen in verband met cocaïnegebruik. Wat vooral essentieel is bij een therapeutische behandeling, is dat de sessies regelmatig plaatsvinden, elkaar kort opvolgen - vooral in het begin van de behandeling –en dat de behandeling op lange termijn gezien wordt. Een aantal gedragsgerichte therapieën zoals « cue exposure », « community reinforcement approach » en « contingency management » lijken voldoende ontwikkeld om als veelbelovend en efficiënt beschouwd te kunnen worden. De bekomen resultaten zullen dus aan een analyse moeten worden onderworpen en men zal de beschikbaarheid van eventuele bewijzen van een gegronde doeltreffendheid moeten opvolgen. Ook op farmaceutisch vlak is er geen specifiek geneesmiddel tegen cocaïneverslaving, noch enig substitutiemiddel, beschikbaar. Niettemin kan gebruik worden gemaakt van de huidige neuroleptica of antidepressiva in combinatie met een (psycho)therapeutische aanpak. Problemen inzake cocaïnegebruik moeten dus op een globale manier worden aangepakt, en deze aanpak verschilt sterk van wat gedaan kan worden voor bijvoorbeeld opiaten.
3
Sabbe, B., Broekaert, E., Pham, T., Vanderplasschen, W. (2007). Evidence-based werken in de verslavingszorg: een stand van zaken. Federaal Wetenschapsbeleid.
3
Bovendien kan het bij de behandeling interessant zijn om een onderscheid te maken tussen verschillende risicogroepen cocaïnegebruikers: •
personen die (zeer) occasioneel gebruiken: zij die af en toe gebruiken om een leed te compenseren, om te blijven functioneren (bv.: om stress te overwinnen, …);
•
personen die regelmatig gebruiken, en eventueel afhankelijk zijn, maar geen bijbehorende psychologische of psychiatrische problemen hebben;
•
personen die regelmatig gebruiken, en eventueel afhankelijk zijn, en die wel één of meerdere bijbehorende psychologische of psychiatrische problemen hebben. Voor deze derde groep is het van fundamenteel belang tegelijk de psychologische of psychiatrische problemen te stabiliseren wanneer men overgaat tot de behandeling van de afhankelijkheid. 5. Algemene conclusies en advies
Gelet op al deze elementen geeft de Cel Gezondheidsbeleid Drugs de volgende adviezen: •
Er zouden op regelmatige basis meer gegevens verzameld moeten worden m.b.t. cocaïnegebruik bij de algemene bevolking, en in het bijzonder bij bepaalde specifieke doelgroepen (volwassenen tussen 25 en 35 jaar), en m.b.t. de profielen van deze gebruikers en hun gebruiksgewoonten. Het kan ook belangrijk zijn om de trends op lange termijn, en meer bepaald de gevolgen van gebruik op jonge leeftijd, in te schatten. Tot slot kan het interessant zijn om de mogelijke methodes te evalueren om gegevens inzake gebruik bij de algemene bevolking in te zamelen. Toch is het van belang om in aanmerking te nemen dat het niet gemakkelijk is om een optimale inschatting te maken van de gebruiksprevalentie. Bij enquêtes maken veel gebruikers immers niet altijd hun gebruik bekend, en zich baseren op het aantal behandelaanvragen is niet altijd verstandig aangezien de meeste cocaïnegebruikers pas in een vergevorderd stadium een behandeling vragen, wanneer de gevolgen te belangrijk worden.
•
Aangezien we denken dat een bepaald type gebruiker (de recreatieve gebruikers) niet naar de gespecialiseerde centra gaat wanneer zijn gebruik problematisch wordt, zou het nuttig zijn om er bij behandelende geneesheren naar te informeren of deze gebruikers veeleer bij hen aankloppen, en in welke mate. Is dit het geval, dan zou het bovendien nuttig zijn om deze artsen aan te leren hoe ze problemen in verband met het gebruik van stimulerende middelen moeten aanpakken, want de aanpak hiervan verschilt sterk van die voor opiaten.
•
Teneinde duidelijker gedragslijnen te hebben die moeten worden toegepast in geval van problemen met cocaïnegebruik, is het van belang om de projecten voor de toepassing en de evaluatie van specifieke zorgmodellen te ondersteunen en op te volgen, en ook te kijken naar wat in het buitenland op dit vlak gerealiseerd wordt.
•
Het lijkt wenselijk om naar de algemene bevolking/de niet-gebruikers toe de duidelijke boodschap te geven dat niet gebruiken de norm is en gebruiken de gezondheid schade toebrengt. Naar gebruikers uit het uitgaansmilieu toe of andere regelmatige gebruikers die hun gebruik niet als problematisch beschouwen, zal deze boodschap niet aanslaan. De nadruk dient vooral te liggen op het beperken van de risico’s. 4
Programma’s voor risicobeperking zouden moeten worden ontwikkeld en ondersteund, zoals interventies in recreatieve settings (het uitgaansmilieu) om de gebruikers op de plaats zelf van gebruik te informeren, specifieke opvangplaatsen en infopunten voor recreatieve gebruikers die zichzelf niet in een klassiek gespecialiseerd centrum zien, en voor deelnemers aan een spuitenruilprogramma, waardoor niet alleen aids- of hepatitisbesmetting kan worden voorkomen, maar spuiters, die vaak zeer gemarginaliseerd zijn, ook voor het eerst in contact kunnen komen met het sociaal-sanitaire zorgnetwerk. Cocaïnepreventie zou altijd geïntegreerd moeten worden in de algemene drugpreventie, d.i. op het niveau van de hele bevolking. •
Teneinde cocaïnegebruik te denormaliseren, zouden de media ook een expliciete ethiek moeten aannemen waarbij de verspreiding van beelden waarop het gebruik van cocaïne voorkomt, beperkt wordt.
16.12.2008
5