Interventie of Invasie Een frame analyse van de berichtgeving omtrent twee Israëlische oorlogen in Libanon, 1982 en 2006
Aline Idzerda student nr. 9927824 Pieter Aertszstraat 77-I 1073 SL Amsterdam
1
Inleiding Het conflict tussen de Palestijnen en Israël speelt al decennia lang een belangrijke rol in de internationale politiek. Sinds 11 september heeft het conflict een nieuwe dimensie gekregen in het bredere perspectief van de war on terror. Nu de tegenstellingen tussen oost en west op scherp lijken te staan biedt het conflict in Israël een miniatuur versie van het internationale conflict. De westerse wereld identificeert zich met de Israëli’s en de Islamitische wereld schaart zich achter de Palestijnse zaak. Beide partijen strijden om de hearts and minds van de rest van de wereld en hoe kan dit beter dan via de media? Joris Luyendijk noemt het conflict dan ook een mediaoorlog (Luyendijk, 2006: 114), waarbij de strijd via persbureaus en voorlichters uitgevochten wordt. Beide partijen proberen de wereld ervan te overtuigen dat zij het daadwerkelijke slachtoffer zijn in dit verhaal. Na een nieuwswaardige gebeurtenis worden razendsnel Israëlische perscentra opgezet waar journalisten van alle gemakken voorzien worden en hapklare nieuwsitems krijgen voorgeschoteld. “Geroutineerd werden de wereldmedia voorzien van alles wat ze nodig hadden, en meer: rechtenvrij archiefmateriaal van Israëlische soldaten die eerste hulp geven aan Palestijnen, telefoonnummers van woordvoerders die het regeringsstandpunt in elke grote taal en op gewenste lengte konden verwoorden...” (Luyendijk, 2006: 115) Zoals een Israëlische voorlichter het verwoordde: “Het gaat er niet om wat er is gebeurd, het gaat erom hoe het op CNN komt.” (Luyendijk, 2006: 118) Hoewel het Israëlische propaganda bureau Hasbara (Hebreeuws voor uitleggen of verklaren) befaamd is en de Palestijnen een grote achterstand hebben in te halen, beginnen ook zij het belang van beeldvorming via de media inmiddels in te zien. Hamas heeft een eigen televisiezender, Al Aqsa TV, evenals Hezbollah (AlManar). Deze zenders bereiken echter alleen de eigen achterban en leveren daarom publicitair weinig winst op. Dit in tegenstelling tot de Arabische televisiezender Al-Jazeera, die een groot bereik heeft in de Arabische wereld en die sinds kort ook een Engelstalige tak heeft opgericht. De zender onderscheidt zich van westerse media door de grote variëteit aan standpunten die aan bod komt. Zo heeft Al-Jazeera bronnen bij het Amerikaanse leger in Afghanistan, maar ook bij de Taliban. De zender oogst veel lof, zelfs bij Israëli’s: “Ze zijn beter dan de BBC en zeker zo goed als CNN” vindt Danny Seaman, directeur van het Israëlische Regeringsperskantoor. (NRC Handelsblad, 16 december 2006)
2
Beeldvorming is dus van groot belang in het Palestijns-Israëlische conflict. Daarbij spelen selectieprocessen in de journalistiek een belangrijke rol. Bijvoorbeeld door eenzijdig brongebruik. Interne factoren als politieke correctheid, het maatschappelijke klimaat en de persoonlijke afwegingen van de journalist werken door in de verslaggeving. Maar hoe staat het met de Nederlandse berichtgeving op dit gebied? In de publieke opinie omtrent Israël is het afgelopen decennium een omslag voelbaar geweest. Nederland, dat zich tot in de jaren tachtig identificeerde met het “kleine dappere Israël” is nu van alle EU landen het meest kritisch over Israël. (NRC Handelsblad, 6 augustus 2006) Het NIPO meldt dat sinds het uitbreken van het conflict tussen Israël en Hezbollah in Libanon 39 procent van de Nederlanders negatiever is gaan denken over Israël. (NRC Handelsblad, 6 augustus 2006) Hoe komt dit terug in de berichtgeving omtrent Israël, is ook daar een verandering zichtbaar? Om dit te toetsen is een vergelijking gemaakt tussen twee gebeurtenissen met duidelijke overeenkomsten, voor en na de omslag in de publieke opinie. In dit geval is gekozen voor de oorlog die Israël in 1982 voerde tegen de PLO in Libanon en de oorlog die Israël in 2006 in datzelfde land voerde tegen Hezbollah. In beide gevallen zette Israël de aanval naar eigen zeggen in als reactie op een terroristische dreiging aan zijn noordgrens. De analyse richt zich op de berichtgeving op de voorpagina van twee kranten, de Volkskrant en De Telegraaf, gedurende de eerste twee weken van het conflict. Methodologisch uitgangspunt is het begrip framing. Deze theorie gaat er van uit dat mensen bij de interpretatie van de wereld rond hen gebruik maken van een ‘framework’ of een interpretatieschema. Frames helpen de “afzender” een gebeurtenis in te pakken en de “ontvanger” deze te begrijpen en interpreteren. Bij het PalestijnsIsraëlische conflict spelen dergelijke frames een grote rol, beide partijen zijn er immers op uit de rol van slachtoffer toebedeeld te krijgen en proberen daarom het frame van de berichtgeving te beïnvloeden. Ook terminologie is hierbij van belang. Men kan spreken van “Israël” maar ook van de “zionistische entiteit” of van “bezet Palestina”. Zijn het de “bezette” of “betwiste” of “bevrijde” gebieden, of de Westelijke Jordaanoever, of Judea en Samaria of de Palestijnse gebieden? (Luyendijk, 2006: 132) Er zijn geen neutrale termen, in elk woord schuilt een onderliggende boodschap over wie het slachtoffer is en het recht aan zijn zijde heeft. Wat dit
3
betekent voor de verslaggeving in de twee genoemde perioden wordt in de volgende hoofdstukken onderzocht. Het eerste hoofdstuk geeft een schets van de politieke en historische context van de betrokken partijen, Israël, de PLO en Hezbollah. Om te kunnen begrijpen welke frames van invloed zijn op de berichtgeving omtrent deze actoren, is het nodig hun achtergrond te kennen. In het geval van Israël wordt specifiek gekeken op de verhoudingen met buurlanden omdat vooral de reputatie die het land op dit gebied heeft van invloed is op de beeldvorming wat betreft de twee oorlogen in Libanon. Daarna wordt in hoofdstuk 2 een toelichting gegeven van het begrip framing, in het bijzonder toegespitst op het Israëlisch-Palestijns conflict en wordt het methodologisch kader voor de analyse van de artikelen weergegeven. Omdat de media, waaronder ook de dagbladmarkt, tussen 1982 en 2006 aan grote verandering onderhevig is geweest, wordt in hoofdstuk 3 een korte schets gegeven van deze ontwikkelingen. De ontwikkelingen bij de Volkskrant en De Telegraaf worden in het bijzonder toegelicht. In de volgende twee hoofdstukken komen de uitkomsten van de analyse aan bod. Hoofdstuk 4 behandelt de berichtgeving in 1982, hoofdstuk 5 de berichtgeving in 2006.
4
§ 1.1 Beter een verre vriend dan een goede buur: De verhouding tussen Israël en zijn buurlanden
§ 1.1.1 De aanloop Het eeuwenoude land Palestina, in de Bijbel aangeduid als een land van melk en honing, was in werkelijkheid een smalle strook kaal en dor land met van malariamuggen vergeven moerassen. Toch was dit strookje land felbegeerd vanwege de strategische ligging, het vormde een landbrug tussen Afrika en Azië. Het was dan ook het strijdtoneel van vele oorlogen, tussen Farao’s, Perzen, Byzantijnen, Kruisvaarders, Arabieren en Turken, om er maar een paar te noemen. Uiteindelijk waren het de Britten die het gebied in de eerste wereldoorlog veroverden op de Turken en onder protectoraat stelden. (Bregman 2002: 1-2) In de jaren van het Britse protectoraat, tussen 1917 en 1948, begonnen de spanningen tussen de Arabieren en Joden in Palestina hoog op te lopen. Beide bevolkingsgroepen claimden een recht op het grondgebied op religieuze basis. De Arabische bevolking was echter altijd sterk in de meerderheid. Maar aan het einde van de 19e eeuw begon het Zionisme zich te ontwikkelen, onder invloed van toenemend antisemitisme in Europa, en ontstond de gedachte van een Joods thuisland in Palestina. Zionistische leiders meenden, of wekten de indruk, dat Palestina leeg en verlaten was: “A land without a people waiting for a people without a land”. (Christison, 1997: 48) Joodse immigranten begonnen toe te stromen, op de vlucht voor vervolging en vaak gestimuleerd door de politieke leiders in hun thuisland. De immigratie nam nog sterker toe toen de dreiging van het Nazisme in Duitsland begon te groeien. Tussen 1932 en 1938 arriveerden 200.000 Joodse immigranten in Palestina. (Bregman, 2002: 4) Demografisch had dit grote gevolgen. De joodse bevolking die in 1882 maar 4 procent van de totale bevolking bedroeg, vormde in 1939 rond de 30 procent. (Bregman, 2002: 5) Daarnaast begon dit ook geografische gevolgen te hebben, de joodse nieuwkomers kochten grote hoeveelheden land, onder andere met hulp van het in 1901 opgerichte Jewish National Fund, dat als taak had land op te kopen in Palestina. De Arabische bevolking maakte zich ernstige zorgen, zeker toen de Britse bezetter het idee van een Joods thuisland in Palestina langzamerhand ging steunen, onder andere met de Balfour declaration in 1917. In 1922 werd deze steun internationaal bevestigd door de League of Nations. Ondertussen namen de 5
spanningen tussen beide bevolkingsgroepen in Palestina toe en kwam het steeds vaker tot gewelddadige confrontaties. De Britten onderdrukten het geweld en probeerden in 1937 tot een permanente oplossing te komen door een voorstel tot de verdeling van Palestina in een Joodse en een Arabische staat. Hoewel de Joden het voorstel accepteerden waren de Arabieren niet bereid een deel van wat in hun ogen hun land was, in te leveren. (Bregman, 2002: 9) Na afloop van de tweede wereldoorlog en met het begin van de dekolonisatie was er voor de Britten geen reden meer om in Palestina te blijven. De net opgerichte VN boog zich over de kwestie en zond een commissie naar Palestina om met de verschillende partijen tot een oplossing te komen. De Arabieren weigerden mee te werken met de commissie en zetten zichzelf zo buitenspel. De commissie produceerde een lijvig rapport maar bleef verdeeld. Op 29 september 1947 stemde de Algemene Vergadering van de VN voor een resolutie die de verdeling van Palestina in twee staten beoogde. Jeruzalem en Bethlehem zouden onder controle van de VN komen te staan. Voor de Joden betekende de resolutie een grote politieke overwinning, terwijl de Arabieren het besluit ervoeren als een nederlaag en wraak zwoeren: “If the Jews are going to take our land then by God we will throw them into the sea.” (Bregman, 2002: 12) Hoewel de resolutie bedoeld was als een lange termijn oplossing, veroorzaakte deze op de korte termijn, in combinatie met de terugtrekking van de Britten uit Palestina, juist een verheviging van het conflict. De gewelddadigheden over en weer ontaardden in een burgeroorlog die bijna vijf maanden zou duren en zou uitlopen op een regionale oorlog. Op 14 mei 1948, nog voor de laatste Britse High Commissioner for Palestine zijn hielen had gelicht, verklaarde David Ben Gurion de onafhankelijkheid van de staat Israël. Een dag later vlogen Egyptische bommenwerpers die nieuwe natie binnen. (Bregman, 2002: 21-22)
§1.1.2 Onafhankelijkheidsoorlog of aam an-nakba,1948-1949 Terwijl de Egyptenaren in het zuiden oprukten, trokken in het oosten troepen van de Arabische Liga binnen. De Liga had een troepenmacht samengesteld uit Syrië, Irak, Libanon, Transjordanie en Saoedi-Arabië. Hoewel het leger van Israël feitelijk nog georganiseerd moest worden en aanvankelijk bestond uit een combinatie van verschillende milities, wist de nieuwe regering snel vrijwel de gehele bevolking te mobiliseren. Tegen het einde van de oorlog was de Israëlische troepenmacht dan ook 6
groter dan die van de Arabische landen. “The common impression that the heroic little Israeli army was fighting against tremendous odds was not altogether correct” (Glubb, 1958: 195, Bregman red.) In de loop van de oorlog werd door Ben Gurion de Israëli Defence Force (IDF) opgericht. Na meer dan een jaar vechten kwamen de Israëli’s als overwinnaars uit hun eerste oorlog. Belangrijke factor hierbij was de slechte organisatie en samenwerking van de Arabische landen, die hadden verwacht moeiteloos over de Israëli’s heen te walsen. Na de oorlog beheersten de Israëli’s 80% van het grondgebied, veel meer dan de 55% die hen door de VN in de partition resolution was toegewezen. De rest was inmiddels bezet door de Arabische buurlanden. De grote verliezers in deze oorlog waren dan ook de Palestijnen, die nu vluchtelingen waren in kampen in Gaza, op de Westelijke Jordaanoever en in verschillende buurlanden. Zij noemen 1948 dan ook aam an-nakba, het jaar van de ramp. (Bregman, 2002: 32) De Israëli’s betaalden een hoge prijs voor deze overwinning, 5.682 Israëli’s kwamen om het leven, 1% van de totale bevolking. Maar omdat de immigranten bleven binnenstromen had dit demografisch gezien weinig effect. Daarnaast had de mythevorming over de “heroïsche” oorlog juist een positief bindend effect op de jonge natie. (Bregman, 2002: 35)
§1.1.3 Gewapende vrede De Palestijnse vluchtelingen in de Israël omringende landen begonnen problemen op te leveren aan de grenzen. Sommige vluchtelingen drongen heimelijk Israël binnen om spullen terug te halen uit hun verwoeste huizen, maar soms kwam het ook tot geweldsuitbarstingen. Om dit geweld tegen te gaan, ontwikkelde Israël de “doctrine of retaliatory action”. (Bregman 2002: 50) Dit beleid kwam er op neer dat ook bij kleine provocaties hard teruggeslagen werd door de IDF. Niet alleen tegen de Palestijnse strijders, maar ook tegen de landen die hen onderdak boden. De eerste grote militaire actie die de IDF ondernam na de oorlog van 1948 was de “Sinai campagne” van 1956. In samenwerking met Engeland en Frankrijk werd een stokje gestoken voor de Egyptische president Nasser’s (die gesteund werd door de Sovjets) nationalisering van het Suez Kanaal. Deze episode van de Koude Oorlog zou de geschiedenis ingaan als de Suez crisis. Israël bezette de gehele Sinai woestijn en kreeg controle over het kanaal, maar trok zich uiteindelijk onder internationale druk terug. 7
§1.1.4 De Zes Daagse Oorlog 1967 De regio begon een rol te spelen in de Koude Oorlog tussen de VS en de USSR. De Sovjets wilden een oorlog uitlokken tussen Israël en door de Sovjets gesteunde buurlanden om te bewijzen dat de door hen geleverde wapens effectief waren en bovendien een tweede brandhaard creëren om de VS af te leiden van hun oorlog in Vietnam. De spanningen aan de grens tussen Egypte en Israël liepen op, onder andere door valse berichten van de veiligheidsdiensten, en beide landen begonnen met een troepenopbouw. Na een zenuwslopende stilte voor de storm besloot Israël op 5 juni 1967 tot een “pre-emptive strike”, en bombardeerde de Israëli Air Force de Egyptische militaire bases. De aanval was een overweldigend succes en schakelde de Egyptische luchtmacht vrijwel volledig uit. Grondtroepen trokken de Sinai woestijn binnen en bezetten het gehele gebied tot aan de oever van het Suez kanaal. (Bregman, 2002: 84) Diezelfde dag opende Jordanië het vuur aan de oostgrens, maar werd, mede door gebrek aan steun van de Egyptenaren, genadeloos verslagen. Aan Syrische zijde begon de oorlog pas op 8 juni. Hoewel Syrië zich aanvankelijk buiten de oorlog hield, gezien de dramatische aftocht van zijn bondgenoten Egypte en Jordanië, besloot de IDF deze kans te grijpen om de Golan Hoogte te bezetten, ondanks protesten vanuit de VN en de VS. Ook Syrië was niet opgewassen tegen de overmacht van de Israëlische luchtmacht. (Bregman, 2002: 86, 90)
§1.1.5 De Yom Kippoer Oorlog 1973 Tussen 1967 en 1970 vonden vele gewelddadige incidenten plaats aan de grens met Egypte die veel Israëlische soldaten het leven kostten. In reactie hierop voerde de Israëlische luchtmacht aanvallen uit diep in Egyptisch grondgebied. Deze “vergeten” oorlog had veel effect op de Israëlische publieke opinie en trok de heroïsche perceptie van oorlog in twijfel. In 1970 volgde Anwar el-Sadat Nasser op als president van Egypte. Hij deed een vredesvoorstel aan Israël, waarbij het Suez kanaal weer volledig in Egyptische handen zou komen. Ook de VS werden betrokken bij de onderhandelingen maar Israël weigerde uiteindelijk. Hierop begon Sadat met het voorbereiden van een oorlog. Hij ging een samenwerking aan met Syrië om een oorlog op twee fronten kunnen voeren. 8
Belangrijk element in deze aanval zou het verrassingsaspect zijn. Sadat, die het belang van tijdige mobilisatie voor de IDF (deze bestond immers grotendeels uit reservisten) kende, begon een misleiding campagne met behulp van dubbel agenten en valse waarschuwingen. De uiteindelijke aanval werd op de meeste heilige Joodse feestdag, Yom Kippoer, op 6 oktober, ingezet. De strategie had effect, de IDF was slecht voorbereid en de Egyptische troepen braken met gemak door de Israëlische linies in Sinai woestijn. Aan de Syrische grens waren de Israëlische troepen talrijker omdat recent verschillende schermutselingen hadden plaatsgevonden. Met luchtaanvallen werden de Syriërs en hun Irakese versterkingen verzwakt en na een week waren ze teruggebracht tot defensieve posities. Ook in de Sinai draaiden de rollen na aanvankelijke grote verliezen om toen de Israëlische troepen aangevuld werden met reservisten. De Egyptische troepen trokken verder de woestijn in, waar ze geen luchtdekking meer hadden van hun raketinstallatie en blootgesteld waren aan aanvallen van de Israëlische luchtmacht. De Israëli’s drongen de Egyptenaren terug tot achter de grens en uiteindelijk werd op 24 oktober een staakt-het-vuren afgekondigd. (Bregman, 2002: 141) Uiteindelijk waren de verliezen aan Arabische zijde veel groter en waren de Israëli’s ver binnengedrongen in zowel Egypte als Syrië. Toch zag de Egyptische president Sadat dit niet als een nederlaag, Egypte had bewezen de Israëli’s succesvol aan te kunnen vallen. Op 26 maart 1979 werd een vredesverdrag tussen de twee landen getekend, waarbij de Sinai woestijn teruggeven werd aan Egypte. (Bregman, 2002: 141-142)
§1.1.6 Oorlog in Libanon 1982 Al sinds de terugtrekking van Frankrijk uit Libanon in 1944 was de politieke situatie in dit land kwetsbaar. Meer dan 12 verschillende officieel erkende religieuze en sektarische groepen vormden een fragiele balans. Belangrijkste van deze groepen waren Maronitische christenen, soennitische en sji’itische moslims. De komst van een grote groep Palestijnse vluchtelingen in 1970 zette de verhoudingen onder druk. Deze vluchtelingen waren uit Jordanië verdreven na mislukte pogingen van Palestijnse milities het regime van de koning omver te werpen. PLO leider Yasser Arafat had zich vervolgens met zijn militie in het zuiden van Libanon gevestigd. (Bregman 2002: 145-146) 9
In 1975 brak een burgeroorlog uit in Libanon tussen rechtse christelijke milities en een alliantie van links-libanese milities en de PLO. Buurland Syrië greep in en vestigde verschillende bases in Libanon. Ook Israël raakte betrokken en begon de Maronitische milities met wapens te steunen. Na een terroristische aanslag bij Tel Aviv ging Israël nog een stap verder en bezette in een korte militaire operatie het gehele gebied tussen de grens en de Litani rivier in het zuiden van Libanon. De daar aanwezige PLO infrastructuur werd verwoest. Een confrontatie met de Syrische troepen in het gebied werd vermeden. Kort daarna trok Israël zich na een resolutie van de VN Veiligheidsraad terug uit Libanon en werd een VN vredesmacht (UNIFIL) geïnstalleerd die de PLO activiteiten in het zuiden van het land in de gaten moest houden. In de praktijk bleven er echter confrontaties plaatsvinden aan de grens, totdat Philip Habib, de speciale gezant van de VS, een staakt-het-vuren bewerkstelligde in 1981. (Bregman, 2002: 150-152) In 1981 begon premier Begin van Israël aan zijn tweede ambtstermijn en koos hij Ariel (Arik) Sharon als zijn minster van defensie. Sharon had als militair in hart en nieren met lede ogen aangezien hoe Syrië zich een positie verwierf in Libanon. Met name de Syrische raketinstallaties in de Beka’a vallei zag hij als een grote bedreiging. Daarnaast vreesde hij dat de PLO Libanon als basis zou gebruiken vanwaar Israël aangevallen kon worden en had hij weinig vertrouwen in het staakt-het-vuren van Habib. Vier maanden na zijn aanstelling als minister presenteerde Sharon zijn plan voor een militaire operatie tegen de PLO aan het kabinet. Hij lichtte ook de Amerikaanse regering, immers Israël’s belangrijkste bondgenoot, in over het plan. Hoewel er tegenstand was van beide partijen hield Sharon voet bij stuk en het wachten was nu op een aanleiding om de PLO aan te vallen. Die aanleiding werd gevonden. Op 3 juni 1982 werd er een aanslag gepleegd op de Israëlische ambassadeur in Londen. Hoewel de aanslag niet gepleegd werd door de PLO maar door een rivaliserende Palestijnse groepering kreeg de Israëlische luchtmacht opdracht PLO doelen in Libanon onder vuur te nemen. De PLO sloeg terug en vuurde raketten af op Israëlische nederzettingen in Galilea. Vervolgens autoriseerde het kabinet op 5 juni een militaire invasie in Libanon met de onschuldige naam “Operation Peace for Galilee”. (Bregman, 2002: 159) Het doel van de operatie werd als volgt geformuleerd:
10
“The IDF is entrusted with the mission of freeing all the Galilee statements from the range of fire of terrorists, their Headquarters and bases concentrated in Lebanon. During the implementation of the decision the Syrian army should not be attacked unless it attacks our forces. The State of Israel continues to strive to sign a peace treaty with independent Lebanon, while maintaining its territorial integrity.” (resolutie no. 676 van het kabinet, Bregman red.)
Hoewel niet gespecificeerd wordt hoever de troepen Libanon zullen binnendringen, had Sharon het tijdens de besprekingen gehad over een zone van 45 kilometer ten noorden van de grens die vrij gemaakt zou worden van terroristen. Dit zou al snel een illusie blijken. Op 9 juni trokken de Israëlische troepen de grens over. Ook vanaf zee werd de aanval ingezet. Verschillende Palestijnse bases werden ingenomen en de troepen trokken op naar Beiroet, waar ze aansluiting vonden bij de Maronitische milities. Tegen 1 juli was Beiroet bereikt, ondanks beloftes van Sharon over een beperkte invasie, en werd de stad omsingeld. De belegering zou zeventig dagen duren. In het kabinetsbesluit stond dat een militaire confrontatie met de Syrische troepen in Libanon vermeden zou worden, maar voor de militaire opperbevelhebbers bleek overduidelijk uit de plannen van Sharon dat dit onvermijdelijk was. Zoals hierboven duidelijk werd was een van Sharon’s doelen het vernietigen van de Syrische raketinstallaties in Libanon. Hij zocht daarom een aanleiding om met de Syriërs in gevecht te raken. Tussen 8 en 11 juni kwam het inderdaad tot een treffen in Jezzin, wat uiteindelijk leidde tot een luchtgevecht en tot de destructie van de Syrische raketinstallaties in de Beka’a vallei door de Israëlische luchtmacht. (Bregman, 2002: 169) Ondertussen sleepte de belegering van Beiroet zich voort. De Israëli’s wilden dat Arafat en zijn mannen de stad zouden verlaten maar die groeven zich juist in en mengden zich met de lokale bevolking. Omdat Sharon zijn soldaten niet wilde opofferen in eindeloze straatgevechten besloot hij tot het bombarderen van de delen van stad waar de PLO zich gevestigd zou hebben. Tegelijkertijd werd de belegering verhevigd door het afsnijden van de toevoer van voedsel, water en elektriciteit. Terwijl de belegering voortduurde groeide de oppositie tegen Sharon onder zijn eigen troepen. Uiteindelijk werd de situatie onhoudbaar en zond de Libanese regering een gezant naar Arafat met het verzoek Beiroet met zijn mannen te verlaten. Arafat
11
begreep dat het spel uitgespeeld was en stemde in. Toch stond Sharon nog een teleurstelling te wachten toen de beoogde nieuwe president van Libanon, Bashir Gemayel, vermoord werd. Nu werd een vredesakkoord tussen Israël en Libanon vrijwel onmogelijk. Om “de orde te herstellen” trokken Israëlische troepen op 16 september alsnog Beiroet binnen en bezetten voor het eerst in de geschiedenis een Arabische hoofdstad. (Bregman, 2002: 175) Wat volgde zou een zwarte bladzijde worden in de Israëlische geschiedenis die de internationale perceptie van Israël voorgoed zou veranderen. Tussen 16 en 18 september vielen Maronitische milities met goedkeuring van de Israëli’s de Palestijnse vluchtelingenkampen Sabra en Shatila binnen en richtten een ware slachtpartij aan. Hoewel de Israëli’s hier zelf niet aan deelnamen waren ze wel aanwezig in de kampen en gaven ze de milities artilleriedekking. Israël zou zich pas in 2000 volledig terugtrekken uit het zuiden van Libanon. De oorlog in Libanon had grote gevolgen voor Israël, zowel op nationaal als internationaal niveau. Internationaal gezien was hun reputatie ernstig geschaad en werd de invasie sterk veroordeeld. Nationaal was er een sterke verschuiving te zien in de bereidheid van Israëli’s om te vechten, zeker wanneer oorlog niet onvermijdelijk was maar een keuze van de militaire leiding. Veel reservisten hadden dienst geweigerd omdat ze tegenstander waren van de invasie in Libanon. Politieke en militaire leiders waren niet meer onaantastbaar en er werd stevige kritiek geuit en hevig gedemonstreerd. Ariel Sharon werd uit zijn functie verwijderd, maar zoals wij nu weten betekende dit geenszins het einde van zijn politieke carrière.
§1.1.7 De Intifada 1987 – 93 en 2000 – 2005 In 1989 kregen de Israëli’s te maken met een geheel nieuwe vorm van oorlog, de Palestijnse opstand – Intifada – in de bezette gebieden. De aanloop was een lange reeks van gewelddadige incidenten tussen Palestijnen en Israëli’s, en uiteindelijk was het een botsing tussen een Israëlische auto en een truck met Palestijnse arbeiders in de Gaza strook die de bom deed barsten op 8 december 1987. Gewelddadige protesten braken uit, er werden stenen gegooid naar Israëlische soldaten en wegen werden gebarricadeerd. De soldaten wisten niet goed hoe op deze opstand gereageerd moest worden, ze hadden weinig middelen om de menigte uiteen te drijven. De IDF was in feite te machtig en te goed bewapend om deze simpele vormen van protest te bestrijden. Er werden meer manschappen naar de bezette gebieden gestuurd en de 12
controle werd verscherpt, bijvoorbeeld door de instelling van een avondklok. De Palestijnen gingen zich echter steeds beter organiseren en uiteindelijk kwam er pas officieel een einde aan de intifada met het tekenen van het Oslo akkoord. Het effect van de eerste intifada op de Israëlische maatschappij was groot. “There seemed to be a collective mental block in Israel ... The Jewish public tended to repress the Palestinian issue entirely, relating to the territories as though they were a distant land.” (Schiff & Ya’ari, 1989: 40, Bregman red.) Nu werden de Israëli’s met hun neus op de feiten gedrukt en geconfronteerd met het geweld dat binnen hun grenzen plaatsvond. Ook realiseerde men zich dat er wel degelijk sprake was van een Palestijnse natie, in tegenstelling tot wat veel leiders hun hadden willen doen geloven. (Bregman, 2002: 201) De intifada verhevigde de polarisatie tussen de linkse “duiven” en de rechtse “haviken”. De aanleiding tot de tweede of “Al-Aqsa” intifada kwam van niemand minder dan Ariel Sharon. In juli 2000 vonden vredesonderhandelingen plaats in Camp David tussen president Barak van Israël en Yasser Arafat, onder leiding van de Amerikaanse president Clinton. De onderhandelingen liepen op niets uit en dit zorgde voor frustratie en onderlinge spanningen in Israël. Een bezoek van Sharon, een controversiële figuur om redenen die hierboven duidelijk geworden zijn, aan de Tempelberg in Jeruzalem was de vonk die het vuur aanstak. Wat begon met stenen gooien escaleerde tot hevig geweld tussen de IDF en de Palestijnse opstandelingen. Vreselijke televisiebeelden van een 12 jarig Palestijns jongetje dat met kogels doorzeefd werd gooiden olie op het vuur. In tegenstelling tot de eerste intifada, waarbij het protest gericht was tegen de Israëlische soldaten, richtten de Palestijnen zich nu ook tegen de joodse nederzettingen. Bovendien maakten zij nu wel gebruik van wapens. Tijdens de eerste intifada was het een strategische beslissing geweest geen gebruik te maken van wapens om de Israëli’s geen excuus te geven terug te schieten. De Israëli’s kregen nu daarnaast te maken met meer negatieve publiciteit, door nieuwe Arabische zenders als Al Jazeera die de Palestijnse kant van verhaal belichtten. Om het internationale gezichtsverlies te beperken koos Israël voor een gerichte tactiek: de liquidatie van Palestijnse leiders. Grote veranderingen vinden plaats gedurende deze intifada. Sharon wordt premier van Israël, Mahmoud Abbas wordt de eerste gekozen premier van de Palestijnse gebieden en Yasser Arafat overlijdt op 75 jarige leeftijd in een ziekenhuis 13
in Parijs. Uiteindelijk wordt er in februari 2005 een officieuze wapenstilstand afgekondigd door Abbas en Sharon. In de zomer van 2005 besluit Sharon ondanks grote tegenstand tot ontruiming van de Israëlische nederzettingen en terugtrekking van de troepen uit de Gaza strook. Deze “onwaarschijnlijke vredesduif” (in de woorden van the Economist) wordt kort hierna echter geveld door een beroerte en laat een gat achter in de Israëlische politiek dat maar moeilijk opgevuld kan worden. Als beruchte hardliner die desondanks bereid was toe te geven aan de Palestijnen stond hij feitelijk boven de partijen.
§1.1.8 Invasie in Libanon 2006 Na de ontruimingen blijft het onrustig in de Gaza strook en het Israëlische leger trekt opnieuw met groot materieel het gebied binnen. Tegelijkertijd ontwikkelt zich een conflict met Hezbollah strijders aan de grens met Libanon. Israëlische nederzettingen worden met raketten beschoten en twee Israëlische soldaten worden door Hezbollah gekidnapt. De regering, onder leiding van premier Olmert, besluit hierop hard terug te slaan. Op 13 juli begint de Israëlische luchtmacht met grootschalige bombardementen op Libanon, met name op Beiroet. Doel is de infrastructuur, waar Hezbollah gebruik van maakt, te verwoesten. Een invasie van Libanon door grondtroepen volgt ongeveer een week later. De Hezbollah strijders, onder leiding van Nazrallah, vuren in reactie katoesja raketten op Noord-Israël af en raken verwikkeld in een guerrilla oorlog met de IDF. De Internationale reactie veroordeelde beide partijen en sprak zorg uit over het lot van de Libanezen. Op 11 augustus neemt de VN een resolutie aan in een poging een einde te maken aan het geweld. De resolutie eist ontwapening van Hezbollah, terugtrekking van de Israëlische troepen en de installatie van Libanese soldaten en een VN vredesmacht in het zuiden van Libanon. Zowel de Israëlische als de Libanese regering accepteren de resolutie binnen enkele dagen. De oorlog, die iets meer dan een maand geduurd had, bracht enorme schade toe aan de Libanese infrastructuur en kostte meer dan 15.000 levens, voornamelijk onder Libanese burgers. Het conflict zette de oost – west verhoudingen wederom op scherp en leverde een nieuwe deuk op in het imago van Israël.
14
§ 1.2 Geschiedenis van de PLO “Yasir Arafat’s moment of victory and moment of surrender were one and the same as he shook hands with Israeli Prime Minister Yitzhak Rabin on September 13, 1993. Standing on the White House lawn in Washington, D.C., the PLO leader accepted peace with Israel almost forty years after his organisation began its struggle to destroy that state.” (Rubin, 1994: x)
In 1964 werd in Oost-Jeruzalem onder toeziend oog van de Egyptische president Nasser en de Arabische Liga de Palestine Liberation Organisation (PLO) opgericht, als de enige legitieme vertegenwoordiging van het Palestijnse volk. De leiding kwam in handen van Shuqayri, een protégé van Nasser. Een paar jaar eerder had een andere leider binnen de Palestijnse beweging, Yasser Arafat, zijn eigen groepering opgericht in Kuweit. Deze militante groepering, Fatah, combineerde antizionisme met marxisme en stelde dat de Joden geen natie vormden en geen recht hadden op het grondgebied Palestina. Arafat ziet niks in de nieuwe PLO, die een samenwerking met de Arabische landen onderschrijft. Hij is voorstander van zelfstandige actie en ziet een guerrillatactiek als de enige optie voor de Palestijnen. Pas dan zullen de Arabische landen hen te hulp schieten, is zijn voorspelling. (Rubin, 1994: 9) Arafat verwierf steeds meer faam in de Arabische wereld met zijn ondergrondse acties in de bezette gebieden. In 1969 was hij in staat het leiderschap van de PLO op te eisen en werd Fatah de dominante stroming binnen de PLO. (Rubin, 1994: 19) Arafat zou tot zijn dood in 2004 het gezicht van de PLO blijven. Vanaf eind jaren zestig begonnen groepen binnen de PLO gebruik te maken van terroristische acties. Voornaamste doelen waren Israëlische burgers en militairen. Het gebruik van deze tactieken was een weloverwogen keuze van de PLO-leiders en geen oncontroleerbare emotionele reactie op de onderdrukking. Deze tactiek bracht grote nadelen met zich mee. Door de jaren heen bleek de macht van de Israëli’s maar weinig aangetast en was het tegelijkertijd desastreus voor het imago van de Palestijnen, die nu bekendstonden als kapers en terroristen. (Rubin, 1994: 24, 25) Tot 1971 baseerde de PLO zich in Jordanië, maar als gevolg van een grootschalige internationale vliegtuigkaping sloeg de vlam in de pan. De PLO werd een bedreiging voor het bewind van koning Hussein en na een maand van gewelddadigheden die bekend werd als “Black September” werd de PLO door het leger verdreven uit Jordanië. (Rubin, 1994: 36)
15
De PLO nam haar toevlucht in Libanon en zette het militair en politiek hoofdkwartier op in Beiroet. Het politiek zwakke Libanon bood de PLO een goede uitvalsbasis. In de daarop volgende jaren werden de banden tussen PLO en de Palestijnen aangehaald en werd er een alliantie gesloten met Moskou. (Rubin, 1994: 43) In de periode tussen 1971 en 1974 bereikte de internationale terroristische campagne van de PLO een hoogtepunt. Liquidaties, vliegtuigkapingen en bombrieven volgden elkaar op. (Rubin, 1994: 37) De meest dramatische van deze aanslagen was die op het Israëlische Olympische team in Munchen in 1972. Vanaf 1974 was de PLO ook vertegenwoordigd in de Verenigde Naties. Aanvankelijk als observer, maar vanaf 1976 mocht de delegatie deelnemen aan debatten, hoewel zonder stemrecht. Ondertussen baarde de troepenopbouw van de PLO in het zuiden van Libanon Israël grote zorgen. Op 6 juni staken Israëlische troepen de Libanese grens over en trokken in razend tempo op naar Beiroet. De PLO werd verdreven en bleef geïsoleerd en getraumatiseerd achter. Ze zetten een nieuw hoofdkwartier op in Tunis. (Rubin, 1994: 57, 58) Vijf jaar later werd de PLO verrast door de intifada, die de Palestijnse zaak internationaal gezien weer op de kaart zette. De opstand veranderde het imago van de Palestijnen, van terroristen naar slachtoffers. (Rubin, 1994: 86) Hoewel de rol van de PLO in de intifada in eerste instantie beperkt was, wist de organisatie wel mee te liften op het media succes. De opstand luidde ook veranderingen in binnen de PLO. De organisatie realiseerde zich dat de destructie van Israël een dood spoor was en begon open te staan voor een twee staten oplossing, zoals voorgesteld in VN resolutie 181 (die stamde uit 1947). (Rubin, 1994: 98, 99) Het hierop volgende vredesproces onder leiding van de VS duurde van 1988 tot 1990 maar liep op niets uit, onder andere door interne tegenstrijdigheden binnen de PLO. In 1993 lukte het wel een overeenkomst te bereiken en werden de Oslo akkoorden gesloten. De Palestijnen kregen het recht tot zelfbestuur in Gaza en in Jericho op de Westelijke Jordaanoever en de Palestinian Authority werd hiertoe opgericht. De PLO verhuisde naar Ramallah op de Westelijke Jordaanoever en in januari 1996 werd Arafat verkozen tot president.
16
De voorwaarden die Israël had gesteld voor het accepteren van een Palestijnse staat waren democratisering en het afzweren van terroristische acties. Er bleven echter gewelddadigheden over en weer plaatsvinden en in 2000 brak een tweede intifada uit. In een poging een oplossing te vinden voor het Palestijns Israëlische conflict ontwikkelden de VS, de EU, de VN en Rusland in 2002 een roadmap for peace. Volgens dit plan moest er een Palestijnse premier gekozen worden om de macht van Arafat in te perken en moesten alle terroristische activiteiten gestaakt worden. Israël stelde hier tegenover dat zij de Palestijnse regering zou accepteren en steunen en dat de nederzettingen politiek gestaakt zou worden. Mahmoud Abbas werd de nieuwe premier van de Palestijnse gebieden, maar de terroristische aanslagen hielden aan. In 2004 overleed Yasser Arafat en Abbas nam zijn rol als leider van de PLO over. Ondertussen won de Islamitische beweging Hamas gestaag steun in de Palestijnse gebieden. In 2005 trok Israël zich terug uit de Gaza strook en werden de Israëlische nederzetting ontruimd. De Palestinian Authority nam de autoriteit in het gebied over. In januari 2006 wint Hamas een absolute meerderheid (76 van de 132 zetels in het Palestijnse parlement) bij de verkiezingen en lijkt het monopolie van de PLO definitief doorbroken. Later dat jaar verklaren Abbas en de Israëlische premier Olmert de roadmap weer op te zullen pakken, maar kort daarop breekt een confrontatie uit tussen Hamas en het Israëlische leger in Gaza. Tegelijkertijd raakt Israël slaags met Hezbollah in Libanon en begint een nieuwe spiraal van geweld.
§ 1.3 Hezbollah De sjiieten waren eeuwenlang een achtergestelde en arme minderheid in Libanon. Hun basis lag in het zuiden van het land en hoewel Beiroet meedeed met de vaart der volkeren en zelf een mondaine badplaats werd, bleef het sji’itische zuiden onderontwikkeld en agrarisch. Naarmate de invloed van de PLO in het zuiden van Libanon groter werd de plaatselijke bevolking steeds meer het slachtoffer van diens strijd met Israël. De Iraanse revolutie van 1979 gaf sjiieten in de hele wereld een impuls om zich te emanciperen en vond ook in Libanon weerklank. Wanneer Israël in 1982 de PLO uit het zuiden verdrijft zijn de sji’itische bewoners aanvankelijk blij met de nieuwe situatie. De dominantie van de PLO voelde als een bezetting. Maar als snel slaat de vreugde om in haat wanneer ook Israël zich 17
als een bezetter gaat gedragen en de bevolking tot collaboratie probeert te dwingen. Veel sjiieten waren naar Beiroet gevlucht en realiseerden zich dat ze zouden moeten vechten om hun land te behouden. De Palestijnse ervaringen leerden dit. Wat begon als een kleine groep activisten groeide gestaag. Er werd een officiële verzetsbeweging opgericht, de Lebanese National Resistance (LNR), die gedomineerd werd door AMAL een bestaande sji’itische militie uit het zuiden. De verzetsbeweging noemt zichzelf vanaf 1985 Hezbollah, de partij van God. Het doel van de beweging is het verdrijven van Israël en andere westerse invloeden uit Libanon. (Jaber, 1997: 20) Zoals de naam al doet vermoeden is de grondslag Islamitisch. Hezbollah wordt aanvankelijk alleen door Iran gesteund, later ook door Syrië. Het
belangrijkste
en
vernieuwende
wapen
van
Hezbollah
zijn
zelfmoordaanslagen. Jonge sji’itische mannen rijden in auto’s gevuld met explosieven in op Israëlische wachtposten of tanks en stierven als menselijke bommen. Deze tactiek was nog nooit eerder toegepast en leverde veel publiciteit op. (Jaber, 1997: 22) In de tweede helft van de jaren `80 wordt de invloed van Hezbollah duidelijk voelbaar in het zuiden van Libanon. Strenge Islamitische regels worden toegepast, alcohol wordt verboden evenals koffiehuizen en de voorheen levendige badplaatsen zijn nu uitgestorven. De regio lijdt onder de strenge regels en de isolatie, in feite is het een oorlogsgebied geworden. In 1988 breekt er daadwerkelijk oorlog uit tussen het door Syrië gesteunde AMAL en Hezbollah. De inzet is controle over Zuid-Libanon en Hezbollah komt als winnaar uit strijd. De beweging was nu sterker en had aan respect gewonnen onder de lokale bevolking. Wanneer in 1992 de leider van Hezbollah, Abbas Musawi, door Israël geliquideerd wordt, neemt Sayyed Hassan Nasralllah zijn rol over. Hezbollah hecht veel belang aan haar imago en kent het belang van publiciteit. Na eerder een radiostation te hebben opgericht volgt in 1989 een televisiezender, AlManar (het baken). (Jaber, 1997: 42) Israël en de VS zien Hezbollah als een puur terroristische organisatie en de EU beschouwt delen van de beweging als terroristisch. Toen Israël zich in 2000 daadwerkelijk terugtrok uit Libanon zag Hezbollah dit als een overwinning. De beweging bleef echter wel doorgaan met het uitvoeren van guerrilla-acties, nu gericht tegen het noorden van Israël. Hezbollah geeft als reden hiervoor het feit dat er nog steeds leden van hun organisatie in Israëlische 18
gevangenissen zitten. In 2004 wordt door de VN een resolutie aangenomen die de eist dat de beweging de wapens neerlegt, maar deze ontwapening wordt niet uitgevoerd. In 2006 ontvoert Hezbollah twee Israëlische soldaten. Het doel is de soldaten te ruilen tegen medestrijders die gevangenzitten in Israël. Israël slaat hard terug en valt Libanon binnen om een einde te maken aan de machtspositie van Hezbollah. Na een maand strijd neemt de VN een resolutie aan die de terugtrekking van Israël en de ontwapening van Hezbollah eist. De resolutie wordt geaccepteerd maar het is de vraag of de zwakke regering van Libanon de ontwapening van Hezbollah kan afdwingen.
19
§2.1 Theorie Framing Het concept van ‘frame’-analyse werd in 1974 door Goffman geïntroduceerd. Hij stelt dat mensen bij de interpretatie van de wereld rond hen gebruik maken van een ‘framework’ of een interpretatieschema. De manier waarop een onderwerp wordt voorgesteld, zorgt er vaak voor dat latere verhalen over datzelfde onderwerp in dezelfde lijn geïnterpreteerd zullen worden als het eerste verhaal. Hierdoor worden bepaalde aspecten meer of minder geaccentueerd. Tijdens het leven accumuleert iedereen informatie en bijhorende beelden. Deze worden een deel van het interpretatieve kader en worden gebruikt om de nieuwe informatie te ‘kaderen’ (Graber, 1995: 101-102). Het concept framing speelt een rol binnen verschillende theoretische vakgebieden en dit leidt tot verschillende definities. Wat al deze definities gemeen hebben is dat gesteld wordt dat frames een aspect benadrukken boven de ander en zo de “afzender” helpen een gebeurtenis in te pakken en de “ontvanger” helpen deze te begrijpen en interpreteren. Binnen het vakgebied van de communicatie wetenschappen stelt de Vreese dat framing nauw verbonden is met het vermogen van nieuws om invalshoeken te bieden, beelden te scheppen en bepaalde issues te benadrukken. (Lippman, 1922, de Vreese red.) Op deze manier spelen de media een aanzienlijke rol bij het doorgeven en weergeven van informatie aan het publiek en wordt framing een “packaging tool”: “Frames can define problems, diagnose causes, make moral judgments [and] suggest remedies”. (Entman, 1993, McQuail 2000: 343 red.) De gebeurtenissen die door de media worden beschreven, en de invalshoeken van waaruit deze verhalen verteld worden, zijn nooit een weergave van alle mogelijke gebeurtenissen of van alle mogelijke invalshoeken. Gebeurtenissen als zodanig hebben geen intrinsieke waarde. Slechts wanneer ze ingepakt worden in een betekenisvol kader kunnen ze worden georganiseerd en kunnen er coherente interpretaties worden gemaakt. (de Vreese 2003: 5, Gamson, 1989: 157). Dit geldt voor journalisten die keuzes moeten maken wat betreft de informatie die ze weergeven en hoe ze die organiseren en in beeld brengen. Op zich is dit geen probleem. Journalisten moeten beslissingen maken over welke informatie naar voren gebracht wordt en hoe en tegelijkertijd heeft iedereen kaders nodig om de wereld om ons heen te begrijpen en te plaatsen. Maar het consequent framen van nieuws kan een sterk middel zijn om nieuws te sturen. Verschillende 20
wetenschappers stellen zelfs dat de organisatie of structuur van informatie, het frame van een nieuwsbericht, even belangrijk is als de inhoud. (Kennamer, 1992: 6, Cerulo, 1998: 22) Als we aannemen dat de media de voornaamste bron van informatie vormen, kunnen we stellen dat het framen van gebeurtenissen een manipulatieve werking kan hebben die meningen kan vormen en veranderen. (de Vreese, 2003: 24)
§1.2 Generic vs. Issue specific frames Omdat verschillende takken van wetenschap zich bezig hebben gehouden met frames, is er een groot aantal frames gedefinieerd die kunnen worden toegepast op verschillende onderwerpen. De Vreese (2005) stelt een onderscheid voor tussen generic (algemene) frames en issue-specific frames die gericht zijn op specifieke gebeurtenissen of teksten. Generic frames overstijgen de thematiek van het bestudeerde onderwerp en kunnen op verschillende gebieden geïdentificeerd worden. Het conflict frame is een voorbeeld van een dergelijk frame. (de Vreese, 2005: 54) Een issue specifieke aanpak geeft de mogelijkheid diep in te gaan op details die speciaal van belang zijn voor het onderwerp dat bestudeerd wordt. Maar dit voordeel brengt ook een nadeel met zich mee, deze gerichte issue aanpak maakt het moeilijk om te generaliseren en theorie te ontwikkelen. Dit maakt onderzoekers kwetsbaar voor het verwijt dat het frame aangepast wordt aan het materiaal van studie en dat op deze manier wel erg makkelijk precies gevonden wordt waarnaar gezocht werd. (de Vreese, 2005: 55) Een voor deze studie relevant voorbeeld van het gebruik van issue specific frames is het onderzoek van Cohen en Wolfsfeld naar framing van de intifada.
§1.3 Framing van het Israëlisch-Palestijns conflict Het westers discours over het Midden-Oosten en de islamitische wereld wordt vooral bepaald door dichotomieën: wij versus zij. Dit uitsluitingsmechanisme zorgt voor zelfidentificering: wij zijn wat de ander niet is. Het verschil tussen ‘wij’ en de ‘ander’ wordt voornamelijk bepaald door groepsrelaties die zich structureren volgens thema’s als ras, religie, afkomst en taal. De ‘wij’-groep wordt gevormd door diegenen die allen dezelfde karakteristieken vertonen. Iemand die significant (in de ogen van de ‘wij’-groep) verschilt, wordt onderdeel van de grote ‘zij’-groep. 21
De Europese ‘wij’- groep bezit kwaliteiten zoals rationaliteit, vredelievendheid en logica in tegenstelling tot de niet-Europese ‘zij’-groep die geen van deze deugdzame eigenschappen bezitten (Said, 1981: 2-7). De Arabische wereld wordt in het westers discours ondergebracht in de ‘zij’-groep en wordt als ‘islam’ gelabeld. Dit heeft natuurlijk een identificerende functie voor het Westen: het creëert de basisidee van islam versus het Westen (Said, 1995: 8-12). De beelden van de Palestijnen blijven gefragmenteerd tussen een voorstelling van zowel slachtoffers als schurken, zowel hulpeloze vluchtelingen als gevaarlijke terroristen... (Zaharna, 1995: 46-47). De Palestijnen blijven gecompromitteerd, agressief en anders dan de ‘normale westerlingen’. Het beeld van Israël in het Westen is niet veel positiever, maar de identificatie van de westerse kijker met het beeld van de Israëli’s verloopt weliswaar vlotter (Said, 2001). Joris Luyendijk verwoordt dit fenomeen in de huidige situatie als volgt: “Israël produceert westerse literatuur en films, heeft beroemde klassieke musici, het voetbalt mee in de Champions League en zingt mee bij het Eurovisie Songfestival. Autochtone Nederlanders lijken gewoon meer op Israëliërs dan op Palestijnen, en daardoor komt het Israëlische lijden beter over.” (Luyendijk, 2006: 143) Hij haalt een voorbeeld aan van een Palestijnse begrafenis, die ontaardt in een “hysterische puinhoop”. Voor journalisten is het vrijwel onmogelijk om aan hun westerse publiek over te brengen welk verdriet er schuilt achter deze hectiek. “Kwetsbaarheid toon je niet, dus rouwen doen Arabieren thuis. Maar daar staan geen camera’s”. (Luyendijk, 2006: 144) Ook de christelijke achtergrond van de westerse wereld speelt een rol bij de perceptie van het conflict. Het referentiekader waarbinnen het PalestijnsIsraelische conflict geplaatst wordt stamt nog van voor de oprichting van Israël. Het
kreeg
vorm
toen
westerse
wetenschappers,
christelijke
pelgrims,
missionarissen en reizigers Palestina bezochten in het midden van de negentiende eeuw. Zij brachten hun impressies over aan lezers en religieuze gemeentes in Europa en Amerika. Het beeld dat zij schetsten van Arabieren was bijna zonder uitzondering negatief en neerbuigend, in hun ogen hoorden Arabieren en Moslims immers niet thuis in het heilige land. Een lange voorgeschiedenis van vijandelijkheid tussen het westerse Christendom en de oosterse Islam, met name sinds opkomst van Islam en de kruistochten, stond wederzijds begrip in de weg.
22
“That Palestine lay in the hands of infidel Muslims horrified many Americans.” (Christison, 1997: 47) Voor veel Amerikanen en Europeanen sloot het Zionisme goed aan bij hun christelijke ideeën over wie recht had op het Heilige Land. Omdat het Heilige Land speciale betekenis had voor westerse Christenen, werden Palestijnen voorgesteld als “aliens in their own land”. (Christison, 1997: 48).
§1.4 Methode Al deze factoren hebben al jaren, of zelfs al eeuwen, invloed op de frames die gekozen worden in de berichtgeving over het Israëlisch-Palestijnse conflict. Toch lijkt er iets veranderd te zijn in de afgelopen decennia. Nederland was jarenlang bij uitstek pro-Israëlisch. Uit schuldgevoel over de tweede wereldoorlog en uit respect voor het doorzettingsvermogen van de Israëli’s. “Nederlanders herkenden zichzelf in het kleine, dappere Israël dat zich zo goed wist te verweren tegen die grote en gemene Arabieren. Zo hadden zij zich zelf in de Tachtigjarige oorlog tegen de Spanjaarden verweerd.” (Koelewijn, NRC Handelsblad, 5 augustus 2006) Premier van Agt noemde Israël in 1982 nog “een broeder in benauwenis” en verdedigde de moordpartijen in vluchtelingenkampen Sabra en Shatila voor de Tweede Kamer. Inmiddels schaamt hij zich daar naar eigen zeggen diep voor. (Koelewijn, NRC Handelsblad, 5 augustus 2006) Er lijkt iets veranderd te zijn de laatste jaren. “Deze week meldde het onderzoeksbureau TNS NIPO dat 39 porcent van de Nederlanders sinds het conflict tussen Israël en Hezbollah in Libanon negatiever over Israël is gaan denken ... In 2003 zei 74 procent van de Nederlanders dat ze Israël als het grootste gevaar voor de wereldvrede zagen.” (Koelewijn, NRC Handelsblad, 5 augustus 2006) Israël geniet niet meer de onvoorwaardelijke steun van het westen en dit komt ook tot uiting in de media. Om te toetsen of er werkelijk iets veranderd is in de manier waarop berichtgeving omtrent Israël geframed wordt zijn twee vergelijkbare incidenten nodig, een aan het begin van deze veronderstelde periode van verandering en een in de huidige situatie. De invasie in Libanon in 1982 en 2006 biedt zo’n vergelijking. In beide gevallen viel Israël het buurland binnen, naar eigen zeggen om de terroristische bedreiging in het zuiden uit te roeien, met grote internationale ophef tot gevolg. Natuurlijk hebben er tussen de twee cases grote veranderingen plaatsgevonden in de wereld, het einde van de koude oorlog, om maar iets te noemen. Toch zijn er 23
duidelijke parallellen zichtbaar die een vergelijking rechtvaardigen. In beide gevallen Viel Israël Libanon naar eigen zeggen binnen om terroristische elementen in het zuiden, die het noorden van Israël bedreigden, op te ruimen. Hoewel deze groepringen het doelwit van de operatie waren, was de Libanese bevolking tweemaal het kind van de rekening. De infrastructuur werd verwoest, Beiroet werd hevig gebombardeerd en er vielen vele slachtoffers aan Libanese kant. De internationale verontwaardiging was dan ook groot, zowel in 1982 als in 2006. De twee oorlogen hadden dan ook ernstige gevolgen voor het imago van Israël. Wanneer we nu de hypothese handhaven dat het imago van Israël in 1982 duidelijk positiever was dan in 2006, is het interessant dit te toetsen aan de hand van de berichtgeving omtrent de twee oorlogen. Om een zo breed mogelijk maatschappelijk veld te beslaan is er voor gekozen de berichtgeving te analyseren in twee kranten die zich zowel politiek als journalistiek aan tegenovergestelde zijden van het spectrum bevinden: de Volkskrant en De Telegraaf. Voor de selectie van de artikelen zijn twee criteria gehanteerd. Ten eerste is er een tijdlimiet vastgesteld: de analyse richt zich op de eerste twee weken van het conflict, vanaf het moment dat de Israëlische troepen de grens overschrijden. De keuze voor de eerste weken is gemaakt omdat het nieuws in deze periode nog “vers” is en er dus veel over gepubliceerd wordt. Daarnaast is twee weken genoeg om de meningsvorming op gang te laten komen en een wat genuanceerder beeld te krijgen van het conflict. Ten tweede worden alleen artikelen op de voorpagina in beschouwing genomen (met het eventuele vervolg op de buitenland pagina). Deze beperking poogt de focus op hard nieuws te leggen. Om de verslaggeving omtrent de invasies van Israël in Libanon te analyseren, is het nodig twee tegenovergestelde frames te formuleren. Een in het voordeel van Israël en een in het voordeel van de door Israël bestreden groepering, in 1982 de PLO, in 2006 Hezbollah. Dit zijn extremen, waar in werkelijkheid waarschijnlijk nooit helemaal aan voldaan wordt. Aan de hand van deze ideaaltypische frames worden categorieën gedefinieerd die aangeven hoe deze frames tot uiting komen in de berichtgeving. Door het tellen van de uitingen van de twee frames kan vastgesteld worden of een van twee frames dominant is in de berichtgeving en in welke mate. In navolging van Cohen en Wolfsfeld wordt bij de analyse gebruik gemaakt van issuespecific frames. Het Israëlisch-Palestijns conflict brengt een zeer specifiek pakket van vooronderstellingen en frames met zich mee en is daardoor moeilijk te vangen in een generic frame (bijvoorbeeld in een conflict frame). Dit zou geen recht doen aan de 24
nuances van de verhouding. Bovendien biedt een issue-specific frame de mogelijkheid dieper in te gaan op details die relevant zijn voor het specifieke onderwerp. (de Vreese, 2005: 55)
Israël De Israëli’s hebben het recht zich tegen terroristische aanvallen te verdedigen. Na eeuwen van vervolging hebben zij in Israël een thuis gekregen. Het is logisch dat zij deze verworvenheid met hand en tand verdedigen. Het land vormt een haven van democratie en vooruitgang in het Midden Oosten en wordt voortdurend bedreigd door anti-westerse elementen.
Palestijnen De Palestijnse bevolking is jarenlang weggedrukt en verdreven uit hun eigen land. Tegen de brute onderdrukking van het sterke Israël, dat gesteund wordt door het westen, kunnen zij maar weinig in het geweer brengen. In een poging de aandacht te vestigen op hun zaak brengen zij het ultieme offer in zelfmoordaanslagen. Zij zijn verworden tot vluchtelingen in hun eigen land, onderdrukt en genegeerd.
Om de frames in de berichtgeving te meten is een aantal categorieën gedefinieerd. Deze categorieën zijn in de onderstaande tabel weergegeven.
Categorie
Israël
Palestijnen (PLO/Hezbollah)
Aantal citaten Locatie berichtgeving
Israël
Libanon
Invasie
guerrillastrijders
Noemen slachtoffers Personalisering slachtoffers Identificatie Negatieve terminologie
bolwerken terroristen Positieve terminologie
vergelding
25
(legitimatie) Citaten internationale politici
vergoelijking
veroordeling Israëlisch geweld
Koppen “loaded modifiers”
Israël slachtoffer
Palestijnen Libanon slachtoffer
Referentie geschiedenis
Holocaust
(legitimiteit, zelfbeschikking)
vluchtelingenstatus onderdrukking
De eerste drie zijn vrij eenduidig: (1) het aantal citaten dat van beide kanten gegeven wordt (ongeacht de inhoud van het citaat); (2) de plaats van waaruit de verslaggeving gedaan wordt, Israël of Libanon (artikelen die een combinatie zijn van informatie van persbureaus en dus geen duidelijke plaats van herkomst hebben worden hier buiten beschouwing gelaten); (3) Het noemen van de slachtoffers, hoe vaak wordt er melding gemaakt van het aantal slachtoffers van deze partij in het conflict. De volgende categorieën vereisen een korte toelichting. Personalisering slachtoffers – Bijvoorbeeld: “...het offensief, dat al aan ruim 70 Libanezen het leven heeft gekost.” versus “In de Israëlische plaats Meron trof een raket een huis, waardoor een grootmoeder en haar 4-jarige kleinzoon zwaargewond raakten en later aan hun verwondingen bezweken.” (De Telegraaf, 15 juli 2006) Door het geven van details krijgen de slachtoffers een gezicht en kan de lezer zich met hen identificeren. Identificatie – Bovenstaande categorie impliceert ook identificatie, maar in dit geval gaat de berichtgeving nog een stap verder en wordt bewust een link gelegd tussen de lezer en de partij in kwestie. Treffend voorbeeld hiervan is een artikel van De Telegraaf met als kop: “Nederland favoriet bij Israëlische soldaten” (De Telegraaf, 16 juni 1982). Negatieve Terminologie – Veel terminologie is niet neutraal maar geeft een oordeel over de betrokken partijen. “The use of various names for events [also] reflects the tendency to grant (or deny) some legitimacy to the actions taken...” (Roeh & Nir, in Cohen & Wolfsfeld, 1993: 18) Voorbeelden hiervan zijn “invasie” met betrekking tot Israël, en woorden als “terroristen” en “guerrillastrijders” met betrekking tot de PLO en Hezbollah.
26
Positieve Terminologie – Andersom kan de woordkeuze ook juist een positief en legitimerend effect hebben, zoals bij het woord “vergelding”. Deze term veronderstelt dat het gaat om een reactie op een eerdere aanval. Citaten Internationale Politici – Gedurende beide conflicten is er veel ophef op internationaal niveau. Er worden dan ook regelmatig citaten gegeven van vooraanstaande politici zoals de secretaris-generaal van de VN en de president van de VS. Belangrijk hierbij is voor welke citaten gekozen wordt, worden de acties van Israël veroordeeld of juist goedgepraat of door de vingers gezien? Koppen “loaded modifiers” – Roeh & Nir besteden bij hun onderzoek naar framing van de intifada bijzondere aandacht aan koppen, met name aan het gebruik van beladen bijwoorden ofwel “loaded modifiers”. Zij stellen dat de korte stijl van koppen normaal gesproken weinig ruimte toestaat voor dergelijke bijwoorden. “This is reflected by a tendency to omit adjectives, adverbs and existential verbs ... The addition of a loaded modifier, a rare feature in headlines, indeed endows the text with an added measure of drama.” (Roeh & Nir, in Cohen & Wolfsfeld, 1993: 183, 184) Het is daarom veelzeggend wanneer een van de partijen een dergelijk oordeel in een kop krijgt toebedeeld. Referentie geschiedenis – Cohen & Wolfsfeld benadrukken het belang van bestaande frames: “what are the existing frames that the parties bring to the relationship? ... Neither media frames nor personal frames are created out of thin air; each new frame grows out of an old one.” (Cohen & Wolfsfeld, 1993: xviii) Door het aanhalen van de geschiedenis kan het frame dus bevestigd worden. Goed voorbeeld hiervan is het refereren aan de Holocaust, dit bevestigd het frame van Israël als slachtoffer.
27
§ 3.1 Grote veranderingen in het mediaveld Vanaf begin jaren tachtig vonden er grote veranderingen plaats in de dagbladmarkt. Er kwam een golf van fusies op, vooral in de jaren negentig, die het landschap dramatisch zou veranderen. Waren er in 1980 nog 23 dagbladondernemingen, die 43 zelfstandige titels uitgaven; in 2000 gaven de 8 resterende ondernemingen 32 dagbladen uit. Ondanks deze concentratie bleef het gevreesde verlies van pluriformiteit uit. Een grote commerciële onderneming bleek wel degelijk de kwaliteit en de interne pluriformiteit van de pers te kunnen bevorderen. De schaalvergroting bracht financiële slagkracht met zich mee, adverteerders konden beter worden bediend en grote investeringen waren makkelijker te realiseren. (Wijfjes, 2004: 419, 420) Hierdoor konden de redacties groeien en was het zelfs noodzakelijk naar ruimere behuizing te zoeken, wat een verhuizing van de binnenstad naar kantoorpanden in de buitenwijken betekende. De grote redacties maakten verregaande professionalisering en specialisering mogelijk. Het aantal redactionele pagina’s steeg en er de krant werd ‘intern pluriform’; verschillende meningen kregen de ruimte op de opiniepagina’s en in de bijlagen. (Wijfjes, 2004: 421) Toch konden deze positieve ontwikkelingen enkele fundamentele problemen niet verbloemen. De opkomst van andere mediavormen en een veranderende bevolking zette de dagbladen onder druk. (Wijfjes, 2004: 423) Bevolkingsgroepen als allochtonen en jongeren bleken moeilijk te bereiken en de televisie en internet waren geduchte concurrenten. Het internet vormde een eigen wereld, waar nieuws voor het oprapen lag en velen voorspelden de ondergang van de krant. NRC Handelsblad hoofdredacteur Ben Knapen wees deze voorspelling van de hand en stelde dat de burger helemaal geen behoefte had aan het iedere dag zelf samenstellen van het nieuws. “Een burger zoekt een coherent referentiekader, gemaakt door intelligente journalisten met een oog voor betrouwbaar nieuws en gevoel voor stijl.” (Wijfjes, 2004: 431) De onderlinge concurrentie nam toe, in de strijd om de schaarse lezer. Het wedstrijdelement dat dit met zich mee bracht was niet nieuw, de snelste en de beste willen zijn hoorde vanouds bij de journalistieke cultuur. Maar de race leidde ook tot eenvormigheid en kon daarmee nadelige gevolgen hebben voor cultuur en maatschappij. (Wijfjes, 2004: 436, 437) Mediatheoretici signaleerden mediahypes: een bepaald onderwerp krijgt buitengewone aandacht in de media en er ontstaat een 28
zichzelf versterkende spiraal van nieuws. Deze hypes geven een vertekend beeld van de werkelijkheid. Waar bleef de identiteit van kranten in al dit concurrerende mediageweld? In het nieuwe zakelijke en individualistische klimaat was geen plaats meer voor ideologie die als een zeef de dagelijkse gebeurtenissen kon terugbrengen tot een ordelijk wereldbeeld. De nieuwe strategie was het combineren van een aantal publiekswensen onder een titel tot een geheel dat voor een groot publiek aantrekkelijk was. (Wijfjes, 2004: 452)
§ 3.2 de Volkskrant De Volkskrant, die van oorsprong verbonden was aan de katholieke zuil, maakte zich halverwege de jaren zestig los van deze achtergrond en ontwikkelde zich tot een ongebonden dagblad dat de agenda van progressief Nederland ging vertolken. De krant zette zich steeds feller af tegen het katholicisme en het gezag en uitte steun en bewondering voor progressieve partijen en groepen. Engagement was de inspiratiebron voor een generatie nieuwe Volkskrant journalisten. Deze inhoudelijke metamorfose ging ook gepaard met een drastische verjonging van de redactie. (Wijfjes, 2004: 330) De nieuwe generatie schopte tegen heilige journalistieke huisjes zoals het streven naar objectiviteit. Zij stelden dat het beter was altijd voor een standpunt of gezindheid uit te komen dan je als journalist te verschuilen achter een ideaal dat de lezer zand in de ogen strooide. Adjunct-eindredacteur van de Volkskrant Jan Blokker verwoordde het in 1984 als volgt: “Zogenaamde objectiviteit leidt tot ANP-proza, telextaal, tot waardevrije, kouwe kopij.” (Wijfjes, 2004: 345) Uit een onderzoek van de Leidse universiteit naar de rol van de journalistiek tijdens de kroning van Beatrix in 1980 bleek dat slechts een klein deel van de journalistiek ageerde tegen de autoriteiten en opkwam voor de actievoerders en radicalen. Maar deze kleine groep had wel een zodanige invloed dat hun berichtgeving tot maatschappelijke en politieke onrust leidde. Ook de Volkskrant werd tot deze groep gerekend die zijn aandacht bij voorkeur op de demonstranten richtte. (Wijfjes, 2004: 366) In 1995 kreeg een nieuwe hoofdredactie de leiding over de Volkskrant. Sinds de wisseling was de redactie erop gericht het anders, beter en leuker te doen dan vroeger. Men probeerde de krant om te vormen van wat een “zure betweterkrant” – 29
een restant uit het linkse verleden – genoemd werd, tot een “newsy verslaggeverskrant”. Er moest geconcurreerd worden op toon en smaak, niet meer op engagement en ideologie. Dat de krant slechts een geringe oplagedaling kende in een periode van sterke daling in de dagbladmarkt, bewijst dat deze strategie relatief succesvol was. (Wijfjes, 2004: 455)
§ 3.3 De Telegraaf Vanaf de jaren vijftig maakte De Telegraaf een spectaculaire groei door. Na een moeizame tijd na de oorlog waaraan de krant een slechte reputatie had overgehouden volgde een gigantische sprong naar de oude positie van het grootste dagbladconcern van Nederland. De populaire krant groeide in oplage van 291.000 in 1960 naar 717.000 in 1975. (Wijfjes, 2004: 331) De Telegraaf speelde handig in op de wensen van de moderne lezer, die niet alleen informatie maar ook amusement wilde. De krant werd opgeluisterd met bijlagen over allerhande onderwerpen en met een bijlage in kleur. In de periode vanaf 1980 vielen de grote cultuurverschillen tussen dagbladen weg en kwam de nadruk meer op professionaliteit en prestatie te liggen. Tekenend hiervoor was het feit dat De Telegraaf steeds meer geaccepteerd raakte als een succesvolle krant met neus voor nieuws en begrip voor de publiekwens. Waar de krant vroeger steevast in het verdomhoekje zat en in verband werd gebracht met het foute oorlogsverleden, sensatiezucht, onderbuikgevoelens, commercie en rechtse politiek, werd de krant nu juist geprezen. Om de durf en nieuwsgerichtheid van de verslaggevers,
het
informatienetwerk,
publiekswervende
emotieverhalen
en
eigenzinnige standpunten en opmaak. Bij de georganiseerde journalistiek (NVJ en Raad voor Journalistiek) liet de krant zijn gezicht weer zien. De Telegraaf was nu een succesverhaal en andere kranten begonnen zelfs elementen van de krant over te nemen. Bijvoorbeeld nieuws op het gebied van amusement, maar ook meer nadruk op persoonlijkheden en emoties en meer gebruik van kleur en illustraties. Maar ook De Telegraaf
was
aan
verandering
onderhevig
en
nam
genres
over,
zoals
achtergrondartikelen en nieuwsanalyses. (Wijfjes, 2004: 455, 456)
30
§ 4.1 Analyse berichtgeving De Volkskrant 1982 Aantal artikelen op de voorpagina: 15, in de periode van 7 juni tot en met 21 juni 1982.
Categorie
Israël
Palestijnen
Aantal citaten
37
28
Locatie berichtgeving
1
1
Noemen slachtoffers
5
11
Personalisering slachtoffers
1
0
Identificatie
0
0
Negatieve terminologie
33
19
Positieve terminologie (legitimatie)
5
2
Citaten internationale politici
3
14
Koppen “loaded modifiers”
0
1
Referentie geschiedenis
0
3
(legitimiteit, zelfbeschikking)
Aantal citaten Het aantal citaten gaat hier redelijk gelijk op voor beide kanten. Aan Israëlische zijde worden veel politici en bevelhebbers van het leger geciteerd en als bron gebruikt. Aan Palestijnse zijde komt de informatie van “officiële Palestijnse bronnen”, het Palestijnse persbureau WAFA en PLO-leider Yasser Arafat.
Locatie berichtgeving Opvallend is dat de Volkskrant voor de artikelen op de voorpagina vrijwel alleen gebruik maakt van persberichten. De artikelen zijn samengesteld uit informatie van Reuter (toen nog zonder s), AFP en AP. De informatie is afkomstig uit Jeruzalem, Damascus en Beiroet en dit komt de evenredige vertegenwoordiging van alle partijen in conflict ten goede. Twee artikelen uit deze selectie zijn afkomstig van correspondenten. De eerste uit Jeruzalem, van vaste correspondent Eddo Rosenthal. De tweede vanuit Beiroet, door Jan Keulen. Deze artikelen vertonen geen grote verschillen in framing met de
31
rest van de berichtgeving, alleen hebben in het artikel van Jan Keulen de Palestijnse bronnen wel duidelijk de overhand.
Noemen slachtoffers Er worden duidelijk meer slachtoffers genoemd van Palestijnse en Libanese zijde. Maar dit valt grotendeels toe te schrijven aan externe factoren. Ten eerste zijn er simpelweg meer slachtoffers aan die kant, omdat de oorlog op Libanees grondgebied gevoerd wordt. Ten tweede zijn de Israëlische bronnen zeer terughoudend bij het geven van cijfers op het gebied van slachtoffers. Hiervan wordt in de berichtgeving ook melding gemaakt: “Israël doet geen mededelingen over verliezen aan eigen zijde”. (de Volkskrant, 8 juni 1982)
Personalisering slachtoffers Van personalisering van de slachtoffers is bij de Volkskrant in geen sprake. De enige keer dat een slachtoffer met naam en toenaam genoemd wordt is het geval van generaal-majoor Jekutiel Adam. Dit kan echter worden toegeschreven aan de nieuwswaarde van het feit dat hij de hoogste Israëlische officier is die ooit op het slagveld gevallen is.
Identificatie Hiervan is geen sprake in de berichtgeving van de Volkskrant.
Negatieve Terminologie Omdat veel militaire termen een negatieve bijklank hebben, zijn deze cijfers waarschijnlijk een lichte overschatting van de negatieve terminologie ten opzichte van Israël. Maar er zijn wel degelijk duidelijke voorbeelden te vinden: woorden als “invasiemacht” wijzen Israël aan als agressor. Andere voorbeelden zijn: “Vanuit zee en vanuit de lucht werd het zuiden van de stad door de Israëli’s bestookt” en “... de Beka’a vallei waar de Israëli’s woensdag ... raketinstallaties vernielden.” (de Volkskrant, 11 juni 1982) Neutrale termen zouden in deze gevallen termen als “aangevallen” en “uitgeschakeld” zijn. Ook aan Palestijnse zijde is sprake van negatieve terminologie. Termen als “Palestijnse bolwerk” en “guerrillastrijders” heb een negatieve lading. Daarnaast wordt hun geloofwaardigheid in twijfel getrokken door constructies als: “De 32
Palestijnen beweerden ... dat zij de kuststrook nog steeds onder controle hebben.” (de Volkskrant, 8 juni 1982)
Positieve terminologie Voor beide zijden wordt maar weinig gebruik gemaakt van positieve terminologie in de Volkskrant. Een mooi voorbeeld van terminologie die de acties van Israël legitimeert is het feit dat er gesproken wordt van een “Israëlische militaire interventie”. (de Volkskrant, 11 juni 1982) Deze term suggereert dat er ingegrepen wordt in een bestaand conflict en dat de invasie van Israël een respons is op een problematische situatie. Een voorbeeld van terminologie die de slachtoffer rol van Palestijnen en Libanezen bevestigd is de manier waarop de inname van de stad Tyrus beschreven wordt. Er wordt gesproken van een “ historische havenstad” en even later van een “in lichterlaaie staande stad” waarvan de bevolking gevlucht is naar Rode Kruis opvangkampen op het strand. (de Volkskrant, 9 juni 1982)
Citaten Internationale Politici Verreweg de meeste geciteerde politici veroordelen de acties van Israël. Internationaal gezien was de enige partij die duidelijk de kant van Israël koos de VS. Gezien de internationale situatie kunnen we aannemen dat deze verdeling (3 positieve versus 14 negatieve citaten) een weergave is van de heersende meningen.
Koppen met “loaded modifiers” Het enige geval van een kop met een “loaded modifier” pakt uit in het voordeel van de Palestijnen. De kop “Israël loopt Palestijnse bolwerken onder de voet” (de Volkskrant, 8 juni 1982) drukt de overmacht van het Israëlische leger uit en bevestigt de slachtofferrol van de Palestijnen.
Referentie Geschiedenis In de berichtgeving zijn drie verwijzingen te vinden naar de geschiedenis en politieke context van het conflict, die alledrie de achtergrond van de Palestijnse zaak belichten. Belangrijk is wel om aan te merken dat het in al deze gevallen gaat om citaten. De verklaring van Paus Johannes Paulus II dat er geen vrede kan zijn in het Midden Oosten tenzij de identiteit van de Palestijnen wordt veiliggesteld wordt aangehaald. 33
(de Volkskrant, 14 juni 1982) En de Egyptische president wordt geciteerd wanneer hij de PLO aanbiedt in Cairo een voorlopige regering te vormen om “de politieke strijd voort te zetten. (de Volkskrant, 21 juni 1982) Tenslotte wordt vermeld dat Arafat naar eigen zeggen bereid is mee te werken aan een vredesplan mits hij een rol krijgt in het overleg over de autonomie van de Palestijnen op de westelijke Jordaanoever. (de Volkskrant, 21 juni 1982)
§ 4.2 Analyse berichtgeving De Telegraaf 1982 Aantal artikelen op voorpagina: 12
Categorie
Israël
Palestijnen
Aantal citaten
33
10
Locatie berichtgeving
7
3
Noemen slachtoffers
3
6
Personalisering slachtoffers
1
3
Identificatie
5
2
Negatieve terminologie
16
13
Positieve terminologie (legitimatie)
16
2
Citaten internationale politici
3
7
Koppen “loaded modifiers”
0
2
Referentie geschiedenis
3
1
(legitimiteit, zelfbeschikking)
Aantal citaten Bij De Telegraaf is er een groot verschil zichtbaar tussen het aantal Israëlische bronnen en de citaten van Palestijnse zijde. Opvallend is het grote aantal citaten van officiële Israëlische bronnen, met name minister van defensie Ariel Sharon krijgt veel ruime in de berichtgeving. Het is opvallend dat wel de regeringen van Syrië en Libanon veelvuldig aan het woord komen, maar de PLO en de Palestijnen nauwelijks als bron gebruikt worden.
34
Locatie berichtgeving De Telegraaf heeft bijna uitsluitend artikelen van correspondenten. Het grootste deel van de verslaggeving wordt gedaan door Judith van de Berg in Jeruzalem. Daarnaast is er een speciale verslaggever in Beiroet, Joost C. De Ruiter, die er een zeer persoonlijke stijl op na houdt. De nadruk op Israëlische bronnen wordt waarschijnlijk veroorzaakt door de locatie van de verslaggever, en draagt dus bij aan een eenzijdige belichting van het conflict. De correspondent in Beiroet heeft een verhalende stijl die weinig met objectieve verslaggeving te maken heeft. Hij kiest niet consequent partij maar het proIsraëlische frame heeft in zijn berichtgeving toch duidelijk de overhand.
Noemen slachtoffers Ook bij De Telegraaf zijn de Palestijnse en Libanese slachtoffers in de meerderheid, om dezelfde redenen die bij de Volkskrant van toepassing zijn. Toch is het verschil hier aanzienlijk minder groot, waaruit we kunnen afleiden dat er minder melding gemaakt wordt van de slachtoffers in Libanon.
Personalisering slachtoffers In een van de vier gevallen van personalisering gaat het om dezelfde generaal majoor Adam die in de Volkskrant beschreven werd en kan dit dus worden toegeschreven aan nieuwswaarde. Er is hier echter ook sprake van personalisering van Palestijnse slachtoffers. Correspondent Joost de Ruiter heeft het over kampen waar “Palestijnse vrouwen en kinderen uit elkaar gescheurd” worden door Israëlische bombardementen. Hij beschrijft de “donkere ogen” in kinderen in een van de ziekenhuizen in zo’n kamp en vertelt over hun verwondingen (“sommige van die kinderen hebben geen handen meer, anderen zijn blind...”). (De Telegraaf, 14 juni 1982)
Identificatie De gevonden gevallen van identificatie zijn ook toe te schrijven aan Joost de Ruiter. In zijn artikel met de veelzeggende kop: “Nederland favoriet bij Israëlische soldaten” beschrijft hij hoe hij in een Israëlische legerpost om de hals gevlogen wordt door verschillende Israëlische soldaten. De een heeft een Nederlandse vrouw (“dochter van 35
jachtvlieger Jack Philips, die tijdens de tweede wereldoorlog een persoonlijke vriend van Prins Bernhard was...”), een ander heeft in een bloembollenkwekerij in Nederland gewerkt en doet de hartelijke groeten aan zijn voormalige baas. (De Telegraaf, 16 juni 1982) In hetzelfde artikel komt ook de andere partij aan bod. De Ruiter beschrijft een “mager jongetje” dat de wacht houdt bij een PLO post. Deze Samir heeft een moeder in Nederland die inmiddels hertrouwt is met een Nederlander (“Tonny”). “Als de vrouw van Tonny ergens in Nederland dit verhaal ooit leest, kan ik haar verzekeren dat haar zoon Samir nog steeds van haar houdt”. (De Telegraaf, 16 juni 1982)
Negatieve terminologie De negatieve terminologie gaat voor beide partijen redelijk gelijk op. Zo wordt gesproken van “Israël’s agressie” (De Telegraaf, 15 juni 1982) en de term “Palestijnse guerrillastrijders” komt veelvuldig voor.
Positieve terminologie Hier is wel een duidelijk verschil zichtbaar. Er wordt veel gebruik gemaakt van positieve terminologie ten opzichte van Israël. Duidelijk voorbeeld hiervan is een artikel met de kop “Israël rolt in hoog tempo Palestijnse vestingen op”. De constructie van de kop roept een associatie op met het oprollen van een crimineel netwerk en deze vergelijking wordt in het artikel verder doorgetrokken met termen als “onschadelijk maken” en guerrilla’s die “opgepakt” worden. Er wordt gesproken van “spectaculaire successen” die geboekt zijn door het Israëlische leger. (De Telegraaf, 8 juni 1982) Ook het gebruik van de term “veiligheidsgordel” (De Telegraaf, 12 juni 1982) bevestigt en legitimeert het Israëlische standpunt dat zij zich moeten verdedigen tegen guerrillastrijders in Libanon.
Citaten Internationale Politici Zoals hierboven aangegeven is sprak de internationale politiek zich over het algemeen sterk uit tegen Israël. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de negatieve citaten ten opzichte van Israël hier de overhand hebben. Toch moet aangemerkt worden dat de Volkskrant twee keer zoveel negatieve citaten aanhaalt als De Telegraaf, hoewel het aantal positieve citaten bij beide gelijk is. 36
Koppen met “loaded modifiers” Beide gevallen van “loaded modifiers” benadrukken de slachtofferrol van de Palestijnen: “Israël’s piloten zaaien verderf in kampen van vluchtelingen” (De Telegraaf, 14 juni 1982) en “Massale vlucht uit Beiroet”. (De Telegraaf, 21 juni 1982)
Referentie Geschiedenis Hier slaat de balans door naar de Israëli’s, met als sterkste voorbeeld een verwijzing naar de Holocaust van Joost de Ruiter. Hij schrijft dat hij tijdens een bombardement plotseling moet terugdenken aan “andere kampen tijdens een andere oorlog” toen gesproken werd over een “laatste oplossing”. (De Telegraaf, 14 juni 1982) In een ander bericht wordt Sharon geciteerd wanneer hij weigert te onderhandelen met “terroristen die als enig doel de vernietiging van de staat Israël hebben.” (De Telegraaf, 12 juni 1982) De slachtofferrol van Israël wordt op dezelfde manier bevestigd met een citaat van Iraanse zijde waarin opgeroepen wordt tot een “heilige oorlog” tegen Israël. (De Telegraaf, 8 juni 1982) De enige referentie aan de politieke context van de Palestijnen wordt net als in de Volkskrant geleverd door de Egyptische president Mubarak, die de PLO uitnodigt naar Cairo te verhuizen. (De Telegraaf, 21 juni 1982)
37
§ 5.1 Analyse berichtgeving de Volkskrant 2006 Aantal artikelen op de voorpagina: 14, in de periode 13 tot en met 25 juli 2006.
Categorie
Israël
Palestijnen
Aantal citaten
13
6
Locatie berichtgeving
5
7
Noemen slachtoffers
21
18
Personalisering slachtoffers
3
4
Identificatie
0
0
Negatieve terminologie
15
8
Positieve terminologie (legitimatie)
5
0
Citaten internationale politici
6
6
Koppen “loaded modifiers”
0
4
Referentie geschiedenis
1
1
(legitimiteit, zelfbeschikking)
Aantal citaten Israël is duidelijk in het voordeel wat citaten betreft. Israëlische politici krijgen regelmatig het woord en krijgen de kans hun perspectief in niet mis te verstane bewoordingen te schetsen. De Israëlische premier Olmert heeft het over de “bloeddorstigheid en wreedheid” van de aanvallen van Hezbollah en trekt een vergelijking met de Israëlische aanpak: “We zien hier een verschil met onszelf, aangezien wij handelen met voorbeeldige voorzichtigheid en respect voor de onschendbaarheid van menselijk leven.” (de Volkskrant, 17 juli 2006) Dat bij deze voorzichtige aanpak ook burgers sneuvelen wordt een paar dagen later rechtgepraat door de minster van Buitenlandse Zaken Tzipi Livni: “Als je naast een jongen woont die een raket in zijn kelder of onder zijn bed heeft, dan kun je helaas slachtoffer worden van bijkomende schade.” (de Volkskrant, 20 juli 2006) Deze citaten schetsen echter bepaald geen rooskleurig beeld van Israëls beleid. Er wordt in de berichtgeving voldoende melding gemaakt van de schade en slachtoffers in Libanon om de woorden van premier Olmert op z’n minst met een korrel zout te nemen. Het artikel waarin het bovenstaande citaat aangehaald wordt,
38
wordt bovendien begeleid door een foto van een verwoeste straat in Beiroet. Het is dus maar de vraag of het pro-Israël frame door deze citaten ondersteund wordt. Wel opvallend daarentegen is hoe weinig Nasrallah, de leider van Hezbollah, direct aan het woord komt. Bovendien zijn de citaten die aan bod komen negatief van aard. Voorbeeld hiervan is het statement van Nasrallah over het bereik van zijn raketten: “Geloof me dat we Haifa zullen bereiken en zelfs verder zullen reiken.” (de Volkskrant, 15 juli 2006)
Locatie berichtgeving In tegenstelling tot de situatie in 1982 worden er nu door de Volkskrant wel veelvuldig artikelen van correspondenten op de voorpagina geplaatst. Op een na zijn alle artikelen dor correspondenten op locatie geleverd. De verhouding tussen Jeruzalem en Beiroet gaat vrijwel gelijk op, zeker wanneer in acht genomen wordt dat het merendeel van de oorlogshandelingen in Libanon plaatsvindt.
Noemen slachtoffers Hoewel het verschil tussen het aantal genoemde slachtoffers niet erg groot is, moet hierbij wel opgemerkt worden dat het aantal slachtoffers aan Libanese zijde vele malen hoger was. Op 20 juli staat het aantal Israëlische doden op 29, op 24 juli ligt aan Libanese zijde het dodental naar schatting boven de 375. (de Volkskrant, 20 juli en 24 juli 2006)
Personalisering slachtoffers Voor beide zijden geldt dat vooral het lot van de vluchtelingen vanuit een persoonlijk perspectief beschreven wordt. Correspondent Ferry Biederman heeft het over “Families met kinderen, opa’s en oma’s, met hoogstens een paar kussens om op te zitten”. (de Volkskrant, 17 juli 2006) Deze families zijn hun huizen in Beiroet ontvlucht en voelen zich veiliger in het park dan in hun eigen huis. Zijn collega in Jeruzalem, Alex Burghoorn, reist af naar Safed in het noorden van Israël. Meer dan 40 procent van de 27.000 inwoners heeft de stad verlaten, “vooral families met jonge kinderen.” Hij citeert een jongen die ondanks het luchtalarm niet naar binnen gaat: “Ik moet zien hoe ze mijn stad bestoken.” (de Volkskrant, 19 juli 2006)
39
Identificatie Hiervan is geen sprake in de berichtgeving van de Volkskrant.
Negatieve Terminologie Er is veel negatieve terminologie die Israël aanduidt als agressor en een oordeel geeft over de hoeveelheid geweld die gebruikt wordt. Dit komt naar voren in termen als: “een verwoestend offensief” (de Volkskrant, 14 juli 2006) . Ook het feit dat burgerdoelen getroffen worden krijgt nadruk: “beschietingen op woonwijken” (de Volkskrant, 15 juli 2006) en “buitenwijken die door Israël aan pulp worden geschoten.” (de Volkskrant, 17 juli 2006) Hezbollah heeft te maken met negatieve terminologie als “bolwerken” en “trainingskampen”, termen die inmiddels gemeengoed zijn geworden met dank aan de global war on terror.
Positieve Terminologie De positieve terminologie ten opzichte van Israël uit zich vooral in het aanwijzen van Hezbollah als de aanstichter van het conflict. Soms zeer letterlijk: “de provocatie van Hezbollah die de aanleiding vormde voor de nieuwe geweldsronde” (de Volkskrant, 14 juli 2006). Soms indirect wanneer Nasrallah geciteerd wordt: “Kort daarop tartte hij Israël door te dreigen met meer raketaanvallen...” (de Volkskrant, 15 juli 2006) Er is geen sprake van positieve terminologie ten opzichte van Hezbollah.
Citaten Internationale Politici In deze categorie gaan beide partijen gelijk op. Interessant is dat door veel politici de schuld voor het geweld bij Syrië en Iran gelegd wordt. De G8 wijst ook op de schuld van Hezbollah: “De G8-leiders hebben zondag in St.-Petersburg de ‘extremisten’ van Hezbollah en Hamas de schuld gegeven van de crisis in Libanon en Israël.” (de Volkskrant, 17 juli 2006) Daarnaast valt een citaat van een Libanese minister op: “We hebben onszelf voor de gek gehouden door te denken dat het Hezbollah-probleem wel weg zou gaan.” (de Volkskrant, 17 juli 2006) Hiermee legt ook hij de schuld bij Hezbollah en niet bij Israël. Ten slotte een eervolle vermelding voor president Bush met een citaat tegen wil en dank. Hij realiseerde zich niet dat zijn microfoon open stond tijdens een lunch 40
met de Engelse premier Blair op de G8-top en gaf de volgende analyse van het conflict: “Hezbollah moet stoppen met deze shit.” (de Volkskrant, 18 juli 2006)
Koppen met “loaded modifiers” In verschillende koppen wordt de slachtofferrol van de Libanezen en de gewelddadigheid van de Israëli’s benadrukt: “Explosies galmen constant door Beiroet” (de Volkskrant, 17 juli 2006), “Families ontvluchten kapotgeschoten shi’itische buitenwijken” (de Volkskrant, 17 juli 2006) en “Libanon beleeft bloedigste oorlogsdag”. (de Volkskrant, 20 juli 2006) Er zijn geen koppen met “loaded modifiers” die het pro-Israëlische frame ondersteunen.
Referentie geschiedenis In een artikel van 18 juli [in de Volkskrant] schetst Ferry Biederman de politieke context waarbinnen Hezbollah in Libanon opereert. Hij noemt het “een land vol ongerijmdheden”. Binnen het precaire evenwicht in de Libanese politiek zijn de wapens van Hezbollah een compensatie voor de onevenredige vertegenwoordiging van de shi’ieten. Met als kop “Israël wil ‘As van het Kwaad’ uitroeien” (de Volkskrant, 18 juli 2006) belicht Alex Burghoorn de manier waarop Israëlische politici hun conflict in Libanon plaatsen binnen de global war on terror. Hij citeert premier Olmert die in een tv-rede de vraag stelt “stemmen we er in toe te leven onder de dreiging van deze As van het Kwaad of verzamelen we onze innerlijke kracht en tonen we vastberadenheid en gelijkgezindheid.” Volgens de premier zijn Hezbollah en Hamas “onderaannemers van Syrië en Iran.” (de Volkskrant, 18 juli 2006)
§ 5.2 Analyse berichtgeving De Telegraaf 2006 Aantal artikelen op de voorpagina: 6, in de periode 13 tot en met 26 juli.
Categorie
Israël
Palestijnen
Aantal citaten
3
1
Locatie berichtgeving
1
3
Noemen slachtoffers
1
2
41
Personalisering slachtoffers
2
0
Identificatie
0
0
Negatieve terminologie
2
2
Positieve terminologie (legitimatie)
3
0
Citaten internationale politici
0
0
Koppen “loaded modifiers”
0
0
Referentie geschiedenis
0
0
(legitimiteit, zelfbeschikking)
Aantal citaten Aan Israëlische zijde wordt vooral premier Olmert geciteerd. Onder andere wanneer hij belooft dat Israël’s reactie op de Hezbollah ontvoering “erg, erg, erg pijnlijk zal zijn.” (De Telegraaf, 13 juli 2006) Nasrallah wordt eenmaal geciteerd, hij verklaart “klaar te zijn voor een totale oorlog met Israël.” Deze uitspraak wordt ook gebruikt als de kop van het artikel: “Hezbollah: totale oorlog” (De Telegraaf, 15 juli 2006) en draagt daarmee eerder bij aan een pro-Israëlisch dan aan een pro-Hezbollah frame.
Locatie Berichtgeving Het grootste deel van de berichtgeving wordt gedaan vanuit Beiroet. Hierbij moet ook vermeld worden dat twee van de zes geanalyseerde artikelen uitsluitend berichten over de evacuatie van Nederlanders en andere westerlingen uit Libanon.
Noemen slachtoffers Met zulke kleine aantallen kan hier weinig over gezegd worden. Meer relevant is dat de weinige Israëlische slachtoffers die genoemd worden op een andere manier belicht worden dan de Libanese slachtoffers, zoals hieronder blijkt.
Personalisering slachtoffers Een artikel van 15 juli biedt een mooi voorbeeld. Er wordt gesproken over “het offensief, dat al aan ruim 70 Libanezen het leven heeft gekost.” In de daarop volgende alinea wordt melding gemaakt van enkele Israëlische slachtoffers: “In de Israëlische
42
plaats Meron trof een raket een huis, waardoor een grootmoeder en haar 4-jarige kleinzoon zwaargewond raakten en later aan hun verwondingen bezweken.” (De Telegraaf, 15 juli 2006)
Identificatie Hiervan is geen sprake in de berichtgeving van De Telegraaf.
Negatieve Terminologie Ten opzichte van Israël blijft de negatieve terminologie vrij beperkt met termen als “aanval” en “binnenvallen”. Wat betreft Hezbollah is de terminologie meer veelzeggend, bijvoorbeeld de manier waarop hun leider wordt getypeerd: “Nasrallah, de man die verantwoordelijk is voor de ontvoering van twee Israëlische soldaten.” (De Telegraaf, 15 juli 2006)
Positieve Terminologie De slachtofferrol van Israël wordt benadrukt met koppen als “Raketten afgevuurd op Israël” (De Telegraaf, 14 juli 2006). Daarnaast wordt Israël aangeduid als “bondgenoot” in het kader van een bemiddelingspoging van Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Rice. (De Telegraaf, 25 juli 2006)
Citaten Internationale Politici Hiervan is geen sprake in de berichtgeving van De Telegraaf.
Koppen met “loaded modifiers” Hiervan is geen sprake in de berichtgeving van De Telegraaf.
Referentie Geschiedenis Hiervan is geen sprake in de berichtgeving van De Telegraaf.
43
Conclusie
Het uitgangspunt van dit onderzoek was de verandering die de afgelopen twintig jaar is opgetreden in de publieke opinie in Nederland omtrent Israël. Begin tachtiger jaren waren Nederlanders nog uitgesproken pro-Israëlisch terwijl nu uit onderzoekt blijkt dat Nederland van alle EU landen het meest kritisch staat ten opzichte van Israël. (NRC, 6 augustus 2006) Dit leidde tot de hypothese dat deze omslag ook gereflecteerd zou worden in de berichtgeving omtrent Israël in Nederlandse kranten. Als casus werden de twee oorlogen die Israël in Libanon voerde, in 1982 en 2006, genomen. De berichtgeving op de voorpagina van twee kranten, de Volkskrant en De Telegraaf, werd vergeleken.
Vorm De twee kranten verschillen sterk in stijl en dit komt duidelijk naar voren in de berichtgeving omtrent Israël. De Telegraaf heeft een persoonlijke een emotionele aanpak die een hoogtepunt vindt in de artikelen van de speciale verslaggever in Beiroet, Joost C. De Ruiter. Zijn artikelen staan bol van beeldspraak en wollig taalgebruik en benadrukken de banden tussen Nederland en Israël. Maar hij heeft ook oog voor het menselijk leed van Libanezen en Palestijnen, hoewel de balans uiteindelijk door lijkt te slaan naar Israël. Daarnaast is in de berichtgeving van De Telegraaf ook een mate van respect voelbaar voor de Israëlische militaire macht die met onwaarschijnlijke snelheid door Libanon oprukt. De Ruiter schrijft over de Israëlische luchtmacht: “met een trefzekerheid alsof het om een spelletje darts ging, hebben een paar Israëlische F-16’s op enkele honderden meters afstand onafzienbare rollen armdikke, geteerde kabels als een reuzenlucifer aangestoken.” (De Telegraaf, 11 juni 1982) In 2006 heeft De Telegraaf een meer zakelijke stijl, vergelijkbaar met die van de Volkskrant. Het persoonlijke element is ook minder aanwezig, correspondenten en verslaggevers worden niet meer met naam genoemd. Maar inmiddels lijkt het buitenlandse nieuws grotendeels van de voorpagina te zijn verdrongen. Slechts 6 artikelen omtrent de oorlog in Libanon halen pagina 1, waarvan 2 volledig gewijd zijn aan de evacuatie van Nederlanders uit Beiroet en dus geen informatie over het conflict bevatten.
44
De Volkskrant werkt in 1982 vrijwel volledig met persberichten wat betreft de artikelen op de voorpagina. Van de 15 artikelen zijn er slechts twee afkomstig van correspondenten, 1 van Eddo Rosenthal uit Jeruzalem en 1 van Jan Keulen uit Beiroet. Ook dit draagt bij aan de zakelijke stijl waarin weinig ruimte is voor emotie en identificatie met beide partijen. Aan deze stijl lijkt in 2006 weinig veranderd. Opvallend is echter dat inmiddels juist wel gebruik wordt gemaakt van correspondenten en verslaggevers. Van de 14 artikelen is er slechts één niet afkomstig van een (met naam vermelde) correspondent. Alex Burghoorn doet verslag vanuit Jeruzalem en Ferry Biederman vanuit Beiroet. Deze verandering zou een uiting kunnen zijn van het nieuwe imago van de Volkskrant als “newsy verslaggeverskrant”.
Inhoud Uit de analyse komt naar voren dat in De Telegraaf in beide perioden de nadruk ligt op het Israëlische perspectief. In 1982 scoort de krant in vijf van de tien categorieën hoger voor het Israëlische frame. Vooral de hoge score voor Israël wat betreft positieve terminologie, 16 voor Israël versus 2 voor de Palestijnen, is veelzeggend. Er wordt veel gebruik gemaakt van terminologie die de acties van Israël legitimeert of in een positief daglicht stelt. Zo wordt bijvoorbeeld gesproken van “spectaculaire successen” op militair gebied (De Telegraaf, 8 juni 1982) en de “veiligheidsgordel” ten noorden van de grens met Libanon (De Telegraaf, 12 juni 1982). Ook wat betreft de bronnen en citaten ligt de nadruk bij de krant sterk op Israël in 1982. In deze categorie is de verhouding 33 voor Israël versus 10 voor de Palestijnen.
Officiële
Israëlische
vertegenwoordigers
zoals
ministers
en
legeraanvoerders krijgen veel ruimte om hun standpunt toe te lichten. In 2006 scoort de krant slechts in 3 van de 10 categorieën in het voordeel van het Israëlische frame. Omdat het om een zeer beperkt aantal artikelen gaat is het lastig hier conclusies uit te trekken. In 4 van de categorieën is geen enkele score te noteren. Toch is het opvallend dat wederom in de categorieën positieve terminologie (5/0) en aantal citaten (3/1) het Israëlische perspectief de boventoon voert. Ook is in deze artikelen een zeer illustratief voorbeeld te vinden van personalisering van Israëlische slachtoffers (zie ook §2.4). De Volkskrant scoort in 1982 in 3 van de 10 categorieën hoger voor het Israëlische frame. Wat betreft citaten is het grootste verschil zichtbaar, met 37 45
Israëlische citaten versus 28 Palestijnse. Toch blijven in alle categorieën de verschillen vrij klein en dit suggereert dat de verslaggeving behoorlijk in balans is. Geen van de twee frames voert duidelijk de boventoon. In 2006 is de situatie vergelijkbaar. Wederom is het Israëlische frame in 3 van de 10 gevallen gebruikt. De verschillen lijken echter eerder groter dan kleiner te zijn ten opzichte van 1982. De citaten zijn met 13 tegen 6 opnieuw in het voordeel van Israël. Ook wat betreft positieve terminologie is het verschil aanzienlijk, 5 voor Israël versus 0 voor de Palestijnen. Deze grote verschillen zijn voor een deel te verklaren uit het feit dat Hezbollah een andere rol speelt ten opzichte van Israël dan de PLO. Dat de strijd van Hezbollah tegen Israël niet als een rechtmatige strijd gezien wordt heeft implicaties voor bronnengebruik en voor de legitimiteit die aan de aanval van Israël wordt toegekend. Toch is het opvallend dat een oorlog die zo duidelijk veroordeeld is door de internationale politiek en publieke opinie in positieve termen beschreven wordt. Daarbij is de aanmerking op zijn plaats dat er ook veel gebruik gemaakt wordt van negatieve terminologie ten opzichte van Israël (15/8) in de berichtgeving van de Volkskrant.
Uiteindelijk luidt de conclusie dat de toon van de berichtgeving in deze twee kranten bij lange na niet zo sterk veranderd is als de publieke opinie. Hoewel De Telegraaf in 2006 minder openlijk het Israëlische frame onderschrijft dan in 1982, is er nog steeds een hang naar de Israëlische zijde. Dit komt tot uiting in bronnengebruik en de manier waarop de slachtoffers worden beschreven. De Volkskrant blijft vrij constant en kiest zowel in 1982 als in 2006 niet duidelijk partij. Gezien de reputatie als “betweterskrant” in de zeventiger en tachtiger jaren is dit wel lichtelijk verbazend. Maar misschien was juist de linkse achterban van de krant al vroeg genezen van het geloof in de morele onaantastbaarheid van Israël. Wie wint de mediaoorlog in Nederland? In 1982 waren de Israëli’s nog duidelijk aan de winnende hand, maar tegenwoordig is die vraag minder makkelijk te beantwoorden. Hoewel de berichtgeving meer in balans lijkt blijft het voor de westerse wereld makkelijker om zich te identificeren met de Israëli’s. Hasbara speelt hierop in en nog steeds is de invloed van de Israëlische persvoorlichters groot, zo blijkt uit het boek van Joris Luyendijk. Misschien dat Al-Jazeera english de verhoudingen
in
deze
strijd
eindelijk
recht
kan
trekken. 46
Bibliografie
Bardoel, J., Vos, C., van Vree, F. en Wijfjes H., “Journalistieke cultuur in Nederland” (2002) Amsterdam, Amsterdam University Press
Bregman, A., “Israel’s Wars, A History since 1947” (2002) New York, Routledge
Cerulo, K.A., “Deciphering Violence: the Cognitive Structure of Right and Wrong” (1998) New York, Routledge
Christison, K., “U.S. Policy and the Palestinians: Bound by a Frame of Reference”, Journal of Palestine Studies, Vol. 26, Issue 4 (Summer, 1997), 46-59
Cohen, A. & Wolfsfeld, G., “Framing the Intifada: People and the Media” (1993) New Jersey, Ablex Publishing Corporation
Entman, R.M., “Framing: Toward clarification of a fractured paradigm”, Journal of Communication, Vol. 43 (1993), 51 – 58
Gabriel, R., “Operation Peace for Galilee, The Israeli-PLO War in Lebanon” (1984) New York, Hill and Wang
Gamson, W.A., “News as Framing: Comments on Graber”, American Behavioral Scientist, Vol. 33 (2) (1989), 157 – 161
Garschagen, O., “Slachtoffer Israël: Propagandamachine Hasbara moet de wereld van het Israëlische gelijk overtuigen”, NRC Handelsblad, 5 augustus 2006
Graber, D., “Mass media and American Politics” (1997) Washington DC, CQ Press Van Gorp, B., “ Where is the Frame? Victims and Intruders in the Belgian Press Coverage of the Asylum Issue”, European Journal of Communication, Vol. 20(4) (2005), 484-507
47
Jaber, H., “Hezbollah, born with a vengeance” (1997) London, Fourth Estate Ltd.
Kennamer, D.J., “Public opinion, the press and public policy” (1992) Westport, Praeger
Koelewijn, J., “Van pro naar anti”, NRC Handelsblad, 5 augustus 2006
Laffin, J., “The War of Desperation, Lebanon 1982-85” (1985) London, Osprey Publishing Ltd
Lippmann, W., “Public Opinion” (1922) New York, Harcourt Brace & Co.
Luyendijk, J., “Het zijn net mensen: beelden uit het Midden Oosten” (2006) Amsterdam, Uitgeverij Podium
McQuail, D., “McQuail’s Mass Communication Theory” (2000) London, Sage
Rubin, B., “Revolution Until Victory? The Politics and History of the PLO” (1994) Cambridge, Harvard University Press
Said, E.W., “Orientalism. The Western conceptions of the Orient” (1981) London: Penguin Books
Said, E.W., “Covering Islam. How the media and the experts determine how we see the rest of the world” (1997) New York, Random House Inc.
Schiff, Z. and Ya’ari, E., “Israel’s Lebanon War” (1984) New York, Simon and Schuster
De Vreese, C.H., “Framing Europe: Television News and European Integration” (2003) Amsterdam, Aksant
De Vreese, C.H., “News framing: Theory and typology”, Information Design Journal, (2005), 51-62 48
Wijfjes, H., “Journalistiek in Nederland 1850 – 2000, Beroep, Cultuur en Organisatie” (2004) Amsterdam, Boom
Zaharna, R.S., “The Palestinian leadership and the American media: changing images, conflicting results” (1995) in: Kamalipour, Y.R., “The US media and the Middle East. Image and perception” (1991) Miami, Florida International University Press
49