INTENSE DENSE DEBATVERSLAG Aorta wil met de tentoonstelling Intense Dense graag laten zien hoe Utrecht omgaat met verdichting en hoe de inbreidingsopgaven van elkaar verschillen. Het debat dat in het kader van de tentoonstelling wordt gehouden, richt zich onder leiding van Wouter Veldhuis op de verhouding tussen uitbreiding en verdichting, op de werkelijke wensen van de bewoners en op de al dan niet noodzakelijke rol van gemeentebestuurders en ambtenaren. Voorafgaand aan het debat vertelt Rudy Uytenhaak over zijn publicatie en website Steden vol Ruimte. Harrie Bosch Jaco D. de Visser Paul van Someren Carel de Reus
Wethouder voor Ruimtelijke Ordening Utrecht Architect, JDdVarchitecten Sociaal-geograaf/planoloog, partner bij DSP-groep Projectontwikkelaar, directie Synchroon
Tentoonstelling Moderator
Marieke Berkens Wouter Veldhuis (architect en partner bij MUST, lid van Amsterdamse Raad voor de Stadsontwikkeling) Rudy Uytenhaak (architect en auteur Steden vol Ruimte) Martine Bakker
Inleiding Verslag
Het Utrechts Archief, 5 november 2008, 20.00-21.30 uur
1874 Ter introductie maakt Wouter Veldhuis een kort uitstapje naar het jaar 1874, toen de Vestingswet werd vastgesteld. In dat jaar zijn de steden van hun plicht ontheven om de vestingwerken te onderhouden en krijgen zij officieel toestemming de wallen te slechten, de grachten te dempen en het schootsveld te bebouwen. Dat laatste maakt de weg vrij voor stadsuitbreidingen buiten de singels, wat dan ook sindsdien gebeurt. Na ongeveer honderd jaar komt er een keerpunt in het denken over de uitdijende stad. Rond 1974 verzetten buurtbewoners zich tegen de sloop van de Nieuwmarktbuurt in Amsterdam. De stad wordt sindsdien beetje bij beetje herontdekt als prettige woonplek. Het beleid volgt, zoals altijd, zo’n tien tot twintig jaar later. In de afgelopen rijksnota’s wordt sterk gepleit voor verdichting. Maar hoe pak je dat aan? Kunnen we ruimte scheppen in de stad? En gaat dat niet ten koste van stedelijke kwaliteit? Steden vol Ruimte Rudy Uytenhaak laat tijdens zijn inleiding een reeks kaarten, modellen en grafieken zien die zijn gemaakt voor de publicatie en website Steden vol Ruimte. Hij wijst op de groeiende behoefte aan woonruimte per persoon en op de bevolkingstoename van de afgelopen eeuw. Het aantal mensen is verdrievoudigd, terwijl het aantal mensen per woning is gehalveerd. Daarbij komt het feit dat de behoefte aan woonoppervlak is verdubbeld. In totaal wordt er een factor twaalf aan extra ruimte gevraagd. Ook de gewenste ruimte om de woning heen is verdubbeld! Architecten dragen de oplossing van kleiner wonen aan. De ‘Partij van de Overbevolking’ stelt voor om terug te gaan naar de tien miljoen inwoners in het hele land. Bestuurders menen dat de hoeveelheid landbouw toch wel wat minder kan, terwijl de nota Randstad hoogbouw en Central Parcs aandraagt. Niet alleen de woningen, maar ook de winkels worden groter. Uytenhaak introduceert de tarratelescoop om het ruimtegebruik in de stad te onderzoeken. De tarratelescoop is een serie spreadsheets die kennis oplevert en evaluatie mogelijk maakt. Hier kan vervolgens beleid op worden afgestemd. Kennis omtrent stedelijk ruimtegebruik kan gebruikt worden om te sturen, afspraken te maken en toezicht te houden. Attractieve steden maak je door ruime woningen en een kwalitatief hoogstaande openbare ruimte te realiseren. Waarbij het publieke en private domein idealiter in elkaar doordringen. Uytenhaak beschrijft dichtheid met behulp van de rekenmodellen. Hierin zijn waarden als vloeroppervlak, tuin, weg, openbaar groen en water afgezet tegen nabijheid. Steden moeten
genereus zijn. De stad kan een weldadig bad van inspirerende gebeurtenissen en activiteiten zijn. Nabijheid is dan aantrekkelijk, je wilt altijd nabij je ‘voeding’ zijn, net als een vogeltje in zijn nest. En wij voeden ons nu eenmaal niet alleen met eten, maar met alle dingen die ons energie gven. Wij willen in de buurt zijn van de gebeurtenissen waar wij ons aan laven, in de buurt van het ‘bad van de stad’. Nabijheid is de magneet van de stad, maar heeft ook een nadeel, namelijk dat je dicht op elkaar woont, met als gemis meters, licht en privacy. Over de beheersing van die nadelen, zoals het achteruitgaan van de lichtinval, moeten architecten nadenken. Er is nog veel te leren over hoe weefsels de lichtinval beïnvloeden. Hier kunnen simulatiemodellen van gemaakt worden. Dat kan ook met geluidsoverlast en privacy. De bepalingen van de woningwet zijn achterhaald en kortwieken ruimtelijk denken. Het geheim van de stad is de diversiteit. Kennis omtrent dichtheid en ruimtelijke kwaliteit draagt bij aan die diversiteit. Als je het fenomeen goed bestudeerd, blijkt dichtheid niet per se te resulteren in hoogbouw. Het is zelfs naïef om te denken dat stapelen per se tot grote dichtheid zal leiden. Met een paar grafieken ‘voor de echte nerds’ behandelt Uytenhaak de vragen die gesteld zouden moeten worden wanneer het om dichtheid gaat: welk waardepatroon hebben de bewoners, wie wil je bedienen, hoeveel mensen wil je bedienen. De verhoudingen tussen kavel, weefsel en buurt variëren aan de hand van de antwoorden op die vragen. Op eenzelfde oppervlak kan met een stratenstad, een parkstad of een tuinstad eenzelfde dichtheid bereikt worden. Het gaat om het dimensioneren in verschillende maten, afgestemd op het waardepatroon van de mensen. Op die manier hebben de mensen wat te kiezen en dat is belangrijk. Dichtheid hoeft luxe en mooi wonen helemaal niet te bijten. In de huidige cultuur willen mensen graag in de stad wonen, maar die mensen worden niet of nauwelijks bediend. Al het ‘bethagedoe’ van deze grafieken kan ‘de intuïtie voor dichtheid’ vergroten. Wetenschap kan bijdragen aan een verbetering van het ambacht van de architect. Op www.stedenvolruimte.nl kan iedereen er zelf mee aan de slag. Het is niet alleen een onderzoeksinstrument, maar moet ook een databank worden. Het nut van woningbouw (en bakfietsen) in Rijnenburg Wouter Veldhuis gaat er net als Rudy Uytenhaak vanuit dat mensen tegenwoordig graag in de stad wonen. Hoe ga je daarmee om? Utrecht heeft 100.000 potentiële nieuwe inwoners. Dat zijn hoogopgeleide mensen, die in een spannende stad willen wonen, niet in de file willen staan, kortom de bakfiets- en smartrijders. Zet Harrie Bosch niet in op teveel fronten, door hoogstedelijkheid na te streven in Leidsche Rijn, iets bijzonders in Rijnenburg en verdichting in de oude stad? Heb je Rijnenburg wel nodig om de doelgroep te bedienen? Harrie Bosch antwoordt dat de opgave in Leidsche Rijn een gegeven is, net als de compacte stad. Leidsche Rijn ontwikkelt zich goed in vinextermen. De compacte stad en de vinexopgave concurreren niet met elkaar. Rijnenburg krijgt een heel ander woonmilieu dan Leidsche Rijn en de binnenstad. Daar is nadrukkelijk de keuze gemaakt voor extensief bouwen en wonen in het landschap. In zijn toekomstvisie rijden overigens in alle stadsdelen bakfietsen, dus niet alleen in de oude stad. In Rijnenburg moet wel goed gekeken worden naar de verdeling van de woningen over het land, naar de dichtheid die gekozen wordt. Iets anders is de omgang met de bestaande stad. Overvecht is niet gewild, maar toch reageren er minstens vijftig woningzoekenden op ieder flatje dat er vrijkomt. Door die druk op de markt is de woningprijs hoog, maar het handhaaft ook de kwaliteit. Intensieve herstructurering Bij de herstructurering in de naoorlogse wijken zoals in Zuilen, is het volume per woning wel vergroot, maar het aantal inwoners is gedaald. Wouter Veldhuis vraagt Carel de Reus of dat een gemiste kans is. Die wil eerst nog even kwijt dat hij het verhaal van Rudy Uytenhaak fascinerend vond. De boodschap die hij eruit haalt, is dat er per woning meer ruimte nodig is. Daar is de afgelopen twintig jaar dus niets mee gedaan. De woningen zijn zelfs kleiner geworden. Waardoor de grote woningen weer extra duur werden. De kwaliteit van Nederland ligt volgens hem in de afwisseling van steden en stadjes met daartussen groengebied. Verdichten in de steden is nodig, ook voor de consument die nu een twee-onder-een-kap in het groen wil. Een hoge dichtheid bijt de groenvoorziening in principe niet. Maar daar moeten we nog veel doen. Dat kan je niet oplossen in Zuilen, waar ook nog heel andere problemen spelen. Er zijn meer partijen nodig, er moet gezamenlijk aan worden gewerkt door het
openbaar bestuur van de gemeente en de provincie en de bewoners, ontwerpers en corporaties, met een heel andere strategie. Daar is nog een hele weg te gaan. De tentoonstelling maakt duidelijk dat vooral de vrijkomende gebieden in de stad worden bebouwd, dus de makkelijke plekken zoals voormalige industrieterreinen. Als er een slag gemaakt moet worden, dan zullen de dubbeltjes omgedraaid moeten worden, dan moet je de stad omploegen. Bij herstructurering is het nu nog meer een kwestie van verdunning dan verdichting. Daarom blijven nieuwbouwwijken misschien ook wel nodig. Harrie Bosch haalt de term ‘intensieve stad’ aan, wat hij een hele goede benaming vindt. Hij is blij dat er in Utrecht nog van die makkelijke plekken zijn. Daar kan tenminste gebouwd worden zonder veel druk van bijvoorbeeld omwonenden. Hij ziet voor zich dat sommige wijken, zoals Lombok, in de toekomst een soort museum zijn. Maar de herstructureringswijken kunnen veel intensiever worden. Kwaliteit moet steeds worden afgewogen tegen kwantiteit. Utrecht blijft verjongen en daarmee komt er ook een groeiende groep starters die lang op zichzelf blijven wonen. Een deel van die groep kun je accommoderen in kleinere eenheden. Maar studio’s van 25m2 zijn ongewenst. Wat wel kan zijn woninkjes van 30 tot 50m2 in de ring rond de binnenstad. We moeten die factor 24 (uit het verhaal van Uytenhaak) terugdwingen! Op een kwalitatief slimme manier. Vraagt verdichting om een regionale oplossing Paul van Someren vindt dat de aanpak van Uytenhaak in Watergraafsmeer goed werkt. Maar in Amsterdam en Utrecht krijg je die opgave niet weggezet. Hij vindt het een vreemde aanname om landschap per se te moeten sparen. Met het landschap moet je ook wat doen. Je kunt het Groene Hart best bebouwen want er zitten ook hele lelijke plekken in. Waarom zitten we alleen over Utrecht te praten? Dit soort opgaven zijn geen stadskwesties, wat dit betreft is het gewoon een grote stad. Zo moeten we het ook definiëren en benaderen. Veldhuis zegt dat de prijs per woning in Almere wel de helft is van een woning in Amsterdam, dus je kunt constateren dat er een enorme run is op de stad. En willen die mensen straks wel bij Woerden wonen? Jaco de Visser denkt dat prijs van huizen in de steden kunstmatig hoog wordt gehouden. Op het moment dat we een plan met de allure van het deltaplan maken, waarin vaststaat hoeveel woningen per jaar er in de steden bijgebouwd gaan worden, is dat probleem opgelost. We kunnen blijkbaar in een weekend een bank redden, dus we zouden ook in een weekend een beslissing kunnen nemen om er 50.000 woningen bij te bouwen. Dat is in Utrecht heel haalbaar, helemaal als Lage Weide erbij wordt betrokken. Op dit moment wordt de prijs van een kavel bepaald door wat er maximaal mogelijk zou zijn qua bebouwing, maar wat niemand wil. Het instrumentarium van Uytenhaak maakt het mogelijk om ook andere factoren te benoemen en de prijs mede te laten bepalen. We moeten gewoon even beslissen dat we Lage Weide gaan bebouwen. En het Veemarktterrein zou De Visser nou juist niet bebouwen, omdat zo’n plek deel is van het weldadige bad van de stad. Zonder een gezellige automarkt om de hoek wordt het een monotone stad. Harrie Bosch wil niet alles op het niveau van de Randstad bekijken. De regionale schaal vindt hij wel geschikt. Momenteel wordt er ook al samen met Houten en Nieuwegein gekeken naar de A12-zone. De gemeentes kijken samen naar wat in het tussenliggende gebied mogelijk is. Dat kan daar zonder de pijn die bij verdichting hoort. Lage Weide is echt nodig voor de industrie, maar de facto is Bosch het wel eens met De Visser, dat vitaliteit belangrijk is. Het is dus verstandig om te kijken hoe de stad in elkaar zit en te zoeken naar plekken waar zonder veel gedoe nog veel mogelijk is. Dat kan dan massief en massaal zoals bij de MAX, of zoals in Parkhaven. De rol van de overheid Volgens Veldhuis hoor je vaak dat herstructureren en verdichten zo ingewikkeld is, dat de overheid daarbij onontbeerlijk is. Wordt het beter als je het om zou draaien, en het aan de markt over zou laten? Carel de Reus denkt dat ontwikkelaars op een te beperkte manier naar de stad kijken. Voor de ontwikkeling van Den Haag is bijvoorbeeld een complete visie gemaakt. Die visie gaat over meer dan woningen – ook over voorzieningen, startende ondernemers en dergelijke. Het is heel prettig om deelprojecten binnen een visie te ontwerpen, het kan goed helpen. Bij dit soort projecten is het ook nodig om zoet en zuur te
verbinden. Dat kun je niet aan de markt overlaten. Zo kun je niet met steden omgaan. Dat is niet het vak van ontwikkelaars. Als Veldhuis vraagt of het dan een culturele opgave is, zegt De Reus dat draagvlak bij de bevolking ook belangrijk is. De gemeente moet daarin een sturende rol hebben. Ontwikkelaars kunnen wel kennis inbrengen in dat proces. Jaco de Visser vraagt zich af, met het oog op genoemde voorbeeld van Den Haag, of er in Utrecht wel voldoende visie is. Van De Reus hoeft het vanavond niet specifiek over bepaalde steden te gaan. Het is in het algemeen moeilijk om een visie vol te houden. In Den Haag was er veel draagvlak, omdat de visie was opgesteld samen met ontwikkelaars, bewoners en andere partijen. Volgens De Visser is er in steden als Den Haag, Amsterdam en Rotterdam meer bestuurlijke kennis en continuïteit om een visie op te stellen en te handhaven, ondanks de wisselingen in de politiek. Hij pleit voor een structurele inzet om de stad te verbeteren en een visie te realiseren. Veldhuis denkt dat het probleem bij Utrecht misschien is dat er drie bestuurslagen vlak bij elkaar zitten. En in Amsterdam lijkt een mentaliteitsverandering gaande. De omliggende gemeentes willen sinds kort weer geassocieerd worden met de stad. Naar aanleiding van dit voorbeeld van de succesvolle promotie van de metropoolregio Amsterdam zegt Harrie Bosch dat de stadsregio Utrecht nog zeker een inhaalslag moet maken om deze regio met één sterke identiteit en gezamenlijke agenda op de kaart te krijgen. De ontwikkelingen die in Utrecht gepland waren, zijn gewoon uitgevoerd. Die ontwikkelingen hebben helemaal geen last gehad van bestuurswisselingen. Hij denkt wel dat het nadenken over de kwaliteit en de dichtheid van de stad op een hoger ambitieniveau zou kunnen gebeuren. Hij wil het hoger op de agenda plaatsen. Wat wil de bewoner? Paul van Someren mist de bewoner in het verhaal. Wat willen de mensen? Is er te weinig differentiatie of zijn er te weinig grondgebonden woningen? Een grote groep wil het Almeremodel, dus het saaiere huis. Dan kom je in de stad niet goed weg. Harrie Bosch denkt dat je dan in Utrecht wel goed weg komt, omdat Maarssenbroek, Leidsche Rijn, Nieuwegein en Houten vol staan met eengezinswoningen. Veldhuis denkt dat het toch ook wel spannend kan zijn om juist in de stad te proberen te verdichten met grondgebonden woningen. De Visser denkt dat het Almeremodel een modegril is. Als er een leuk televisieprogramma zou komen waarin appartementen worden gepropageerd, dan zijn appartementen opeens gewild. Harrie Bosch noemt Parkhaven een goed verdichtingsgebied voor gezinnen. De dichtheid is gerealiseerd met een andere verhouding tussen privé en openbaar, niet met hoogbouw. Carel de Reus noemt de bebouwing aan de binnenhoven in Berlijn een geslaagd voorbeeld van stedelijke verdichting voor gezinnen. Maar volgens Paul van Someren willen mensen geen diversiteit om in te wonen. Ze willen er wel zijn voor een dagje, als bezoeker, maar ze willen er niet wonen. Rudy Uytenhaak zegt dat mensen divers zijn. Er moeten meer smaken in de etalage! Met honderd jaar woningwet hebben we in Nederland alleen maar eengezinswoningen en portiekwoningen gebouwd. Die zijn dan ook heel goed uitgewerkt, maar dat is niet divers. Verscheidenheid betekent dat er iets te kiezen valt. Een gebied moet wel karakter hebben, dus voldoende kritische massa, om je er thuis te voelen. Nederland is daar analfabeet in geworden. De voeling met de mensen moet beter. Herstructureren betekent volgens Paul van Someren bijna automatisch mengen en mixen. Hij ziet liever ‘ons soort mensen’ in plukjes bij elkaar, dus in blokken en straten. Dat klinkt volgens Veldhuis als een pleidooi voor de naoorlogse wijken, maar Van Someren vindt dat daar juist teveel verschillende mensen een portiek moeten delen. Bosch wil in grote wijken wel een bepaalde diversiteit. Al hoef je niet deur aan deur te mengen. In Utrecht is het sowieso minder nodig. Echt onwenselijk qua menging, is kamerbewoning in gezinswijken. Carel de Reus zegt dat IJburg een interessante testcase is. Rudy Uytenhaak weet dat niet zeker, omdat hij denkt dat de elite meer kan hebben. Wat wil de ontwikkelaar? Jaco de Visser hoort als architect veel te vaak van ontwikkelaars dat de markt iets niet zou willen. Hij weet zeker dat de markt bepaalde dingen wél wil. Je kunt een bepaalde dichtheid afspreken en dan voor de afzonderlijke woningen een afbouwpakket aanbieden. Dat lijkt in de
ogen van de ontwikkelaars een onrealistisch plan. Maar het zou volgens De Visser juist heel goed werken. Carel de Reus ziet dit soort voorbeelden vaak mis gaan omdat het bedoeld is voor stedelijk gebied, maar dan wordt toegepast in een vinexwijk. Wonen gaat niet alleen over vloeroppervlakte, de locatie hoort ook bij de keuze. Bosch zegt dat het in Spangen goed heeft gewerkt, met de tot casco gestripte woningen. Dus wat voor een rol speelt de locatie daar? De Visser zegt dat de ontwikkelaars niet weten voor wie ze bouwen, zoals bijvoorbeeld het geval is in Nieuwegein Centrum. Er wordt onvoldoende onderzoek gedaan. Het resultaat is dan veel van hetzelfde en dus hoge (afbreuk)risico’s. Van Someren denkt dat IJburg als voorbeeld misschien niet goed is, vanwege de enorme schaal van wonen, werken en voorzieningen. Marieke Berkens noemt De Oude Kaart, die is samengesteld door Fons Asselbergs. Daarop staan alle lege plekken in Nederland, want dat bleek helemaal niet goed in kaart gebracht te zijn. Ze vraagt zich af of er in Utrecht wel genoeg overzicht is. Harrie Bosch zegt de stad wel te kennen. Misschien is nu nog niet bekend wat er gaat gebeuren, of is dat nog helemaal niet aan de orde. Maar de plekken zijn zeker bekend. Bij ontwikkelingen wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de karakteristieken van het gebied. Bij het Jongeriusterrein blijven de villa en een deel van de bedrijfsruimte bijvoorbeeld bewaard. Aan de Cartesiusweg blijven de oude bedrijfsgebouwen bewaard, hoe krakkemikkig die hallen er nu ook bijliggen. De Visser vraagt waarom er geen stedenbouwkundig plan gemaakt kan worden waarin je alle hallen van het Jongeriusterrein laat staan. Je kunt er in de toekomst waarschijnlijk meer mee dan je je nu kunt voorstellen. Die functie kan er dan later in, tegen de tijd dat het aan de orde is. Maar dan staan die hallen er tenminste nog. Bosch zegt dat de Jongeriushallen geen betekenis hebben. Ze hebben weinig toegevoegde waarde voor het gebied, in tegenstelling tot die aan de Cartesiusweg. De Visser zegt dat de fabriekshallen op het Jaffaterrein aan de Groeneweg ook gesloopt zijn, terwijl daar nu juist mooi het winkelcentrum in had gekund. Je moet gezoneerd ontwikkelen. Niet meteen alles een bestemming geven. Je moet een ontwikkeling ook de kans geven om te rijpen. Wouter Veldhuis besluit met de opmerking dat het belangrijk is om van een onderbuikgevoel te komen tot een tastbaar gevoel. Wanneer het gaat over dichtheid, moet er zeker nagedacht worden over meer kwaliteit, op allerlei manieren. De website Steden vol Ruimte kan daar goed bij helpen.