Installatiehandleiding industriële bekabeling met Pyrotenax® MI-kabel Voor kabels met Alloy 825-kabelmantels
Thermal management solutions
NL-PyrotenaxMI-IM-INSTALL181 R1
Belangrijke voorzorgsmaatregelen
Pyrotenax®-kabels met minerale isolatie (MI) voor industriële bekabeling moeten worden geïnstalleerd volgens de vereisten van nationale en lokale richtlijnen en normen, de instructies voor installatie in deze handleiding en de specificaties van de klant. Lees deze belangrijke voorzorgsmaatregelen en volg de instructies voor installatie nauwgezet. • Zorg ervoor dat de kabel op de juiste manier is opgeslagen en in goede staat is wanneer u met de installatie begint. • Volg steeds de juiste veiligheidsvoorschriften wanneer u kabels installeert, volgens OSHA en andere nationale veiligheidsregels. • Bewaar kabels indien mogelijk binnen in een schone, droge, overdekte ruimte. • Bescherm blootliggende kabels tegen werkzaamheden in de omgeving of boven de kabel die de kabelmantel kunnen beschadigen. Doe dit eveneens tijdens het trekken van de kabel. • Trek kabels niet rond hoeken met scherpe randen, zoals hoeken in kabelgoten of andere obstructies. • Vermijd schade aan kabels door alle schurende oppervlakken of scherpe randen te verwijderen van het oppervlak of het steunsysteem. • Beschadigde kabels of componenten kunnen langdurige elektrische vonkoverslag of brand veroorzaken. Zet beschadigde kabels nooit onder stroom. Beschadigde kabels of afsluitingen moeten mogelijk worden gerepareerd of vervangen. Beschadigde kabels moeten door een gekwalificeerd persoon worden gerepareerd of vervangen. • Gebruik enkel staal of roestvrij staal voor het steunsysteem wanneer u kabels installeert die blootgesteld kunnen worden aan koolwaterstofbranden.
Inhoudsopgave 1 Algemene Informatie......................................................... 1–2 1.1 Gebruik van de handleiding............................................ 1 1.2 Veiligheidsrichtlijnen...................................................... 1 1.3 Goedkeuringen............................................................... 2 1.4 Garantie.......................................................................... 2 2 Inleiding............................................................................. 3-4 2.1 Algemeen........................................................................ 3 2.2 Kabels afgesloten in de fabriek...................................... 4 2.3 Kabels afgesloten ter plaatse........................................ 4 3 Opslag en behandeling..................................................... 5-10 3.1 Opslag............................................................................. 5 3.2 Behandeling................................................................... 7 4 Voor installatie................................................................11-14 4.1 Minimale installatietemperatuur................................. 11 4.2 Voorzorgsmaatregelen................................................. 11 4.3 Kabels afgesloten in de fabriek.................................... 12 4.4 Installatie-uitrusting.................................................... 12 4.5 Opstelling...................................................................... 13 5 Installatie........................................................................15-31 5.1 Algemene installatierichtlijnen.................................... 15 5.2 Aansluiting op aansluitkasten en andere apparatuur.................................................. 23 5.3 Installatie in gevarenzones.......................................... 26 5.4 Afsluitingen van MI-kabels beschermen tegen koolwaterstofbranden........................................ 28 5.5 Kabelafsluitingen......................................................... 30 6 Testen en in bedrijf stellen.............................................32-35 6.1 Testen........................................................................... 32 7 Gids voor probleemoplossing..........................................36-37 8 Bijlagen...........................................................................38-41 Bijlage A: Isolatieweerstand verbeteren.............................. 38 Bijlage B: Kabelinspectieverslag......................................... 40
iii
iv
1 Algemene informatie 1.1 Gebruik van de handleiding In deze handleiding wordt de opslag en installatie van Pyrotenax MI-kabels voor industriële bekabeling met Alloy 825-kabelmantel behandeld. Er wordt verondersteld dat alle kabels het juiste formaat hebben en dat de installatie correct is ontworpen. Installateurs moeten hiervoor opgeleid zijn en bekend zijn met de van toepassing zijnde richtlijnen en normen en algemeen aanvaarde goede praktijken voor de behandeling en installatie van elektriciteitskabels. Voor installaties of situaties die niet in deze gids worden behandeld, kunt u contact opnemen met Pentair Thermal Management voor meer informatie. Neem voor meer informatie contact op met: Pentair Thermal Management 7433 Harwin Drive Houston, TX 77036 V.S. Tel. +1 800 545-6258 Tel. +1 650 216-1526 Fax +1 800 527-5703 Fax +1 650 474-7711
[email protected] www.pentair.com
1.2 Veiligheidsrichtlijnen De veiligheid en betrouwbaarheid van een MI-kabelsysteem zijn afhankelijk van het correcte ontwerp en installatie van het systeem en het gebruik van de juiste materialen voor ondersteuning, evenals de kwaliteit van de geselecteerde kabel. Onjuist ontwerp of installatie of gebruik van foutieve steunmaterialen kan leiden tot een systeem dat niet naar wens werkt. In het geval van een brandwerend systeem werkt dit niet naar behoren in geval van brand. Installeer alle kabels volgens de recentste versie van de nationale richtlijnen en normen voor elektriciteit, zoals de Amerikaanse NEC (National Electrical Code) of de Canadese CEC (Canadian Electrical Code) en/of de bevoegde autoriteiten en de instructies in deze handleiding. • Opmerkingen zijn aangeduid als
Opmerking
• Belangrijke instructies zijn aangeduid als • Waarschuwingen zijn aangeduid als
Belangrijk
WAARSCHUWING
1
1.3 Goedkeuringen MI-kabels voor industriële bekabeling worden vervaardigd volgens internationale normen. • Kabels afgesloten in de fabriek zijn: gecertificeerd volgens cCSAus • Bulkkabels zijn: opgenomen in cULus en gecertificeerd volgens cCSAus • Afsluitkits voor afsluiting van bulkkabels ter plaatse zijn: gecertificeerd volgens cCSAus Opmerking: Afsluitingen gecertificeerd volgens ATEX zijn eveneens verkrijgbaar.
1.4 Garantie De Beperkte Garantie voor Pyrotenax MI-producten voor industriële bekabeling van Pentair Thermal Management is van toepassing op deze producten. Voor meer informatie over deze garantie kunt u de volledige versie lezen op www.thermal.pentair.com Belangrijk: De garantie en goedkeuring van Pentair Thermal Management gelden alleen als de instructies in deze handleiding en in de productverpakkingen worden nageleefd.
2
2 Inleiding 2.1 Algemeen Pyrotenax MI-kabels voor industriële bekabeling zijn vervaardigd met nikkel of met nikkel beklede koperen geleiders in een stevige mantel uit Alloy 825, in een uiterst compacte isolatie van magnesiumoxide (Figuur 1). Deze constructie en de aard van de gebruikte anorganische materialen geven MI-kabels de kenmerken die andere kabels overtreffen, zonder de noodzaak voor aanvullende bescherming zoals een kabelbuis. Een van de meest uitzonderlijke kwaliteiten van MI-kabels is de brandweerstand - de kabel zal niet branden, ontbranding veroorzaken, vlammen uitbreiden of rook of toxische gassen uitstoten. MI-kabels kunnen zowel binnen als buiten worden gebruikt voor toepassingen in industriële installaties. De kabels worden veelvuldig gebruikt in petrochemische fabrieken waar de integriteit van vermogen en elektriciteitskabels naar noodafsluitkleppen en nooduitrusting gegarandeerd moet worden tijdens een koolwaterstofbrand. De stevige constructie maakt de MI-kabel geschikt voor gebruik in gevarenzones, zodat het ontsnappen van explosieve gassen kan worden vermeden. Bovendien wordt de kabel gebruikt in pulp- en papierfabrieken, elektriciteitscentrales, mijnen en fabrieken waar weerstand tegen extreme hitte en corrosie vereist is. Voor meer informatie over het gebruik en de installatie van de MI-kabels, kunt u de van toepassing zijnde hoofdstukken van de NEC / CEC of buiten de VS en Canada andere nationale richtlijnen en normen voor elektriciteit raadplegen.
Alloy 825-mantel Isolatie uit magnesiumoxide (MgO) Massieve geleiders uit nikkel of met nikkel bedekt koper Figuur 1: MI-kabel voor industriële bekabeling
3
2.2 Kabels afgesloten in de fabriek Kabels afgesloten in de fabriek kunnen na ontvangst zonder aanpassingen worden aangesloten op aansluitkasten en andere apparatuur. Bij de standaardafsluiting in de fabriek wordt een epoxy afdichtmiddel gebruikt, te zien in Figuur 22 op pagina 30. De kabels worden geleverd met een metalen identificatieplaatje met de specificaties en goedkeuringen van de kabel.
2.3 Kabels afgesloten ter plaatse Kabels die ter plaatse worden afgesloten, worden geleverd met tijdelijke afsluiterkapjes die krimpen bij hitte en de uiteinden afdichten tegen binnendringen van vocht. Afsluitkits voor installatie ter plaatse zijn verkrijgbaar met epoxy afdichtmiddel of grijs afdichtmiddel, te zien in Paragraaf 5.5, pagina's 30 en 31. Deze moeten geselecteerd worden op basis van de toepassing. Identificatieplaatjes worden niet bijgeleverd.
4
3 Opslag en behandeling Door de robuuste constructie zijn de Pyrotenax MI-kabels voor industriële bekabeling de perfecte oplossing voor alle industriële toepassingen, ongeacht hoe extreem de omstandigheden zijn. Bepaalde richtlijnen voor opslag en behandeling dienen echter gevolgd te worden om de kans op schade aan de kabel te minimaliseren.
3.1 Opslag Om ze te beschermen tegen fysieke schade en de omgeving, inspecteert u de kabels bij ontvangst en neemt u de volgende maatregelen voor opslag in acht.
Eerste inspectie Bij ontvangst van de kabels: • Inspecteer de in de fabriek aangebrachte bescherming rond de kabel op sporen van schade tijdens transport. Laat de bescherming zo lang mogelijk rond de kabel zitten. • Controleer indien mogelijk de kabelmantel op sporen van schade tijdens het transport. • Controleer dat de afsluitingen of bij hitte krimpende afsluiterkapjes niet beschadigd of verwijderd zijn of ontbreken. • Controleer dat de kabels afgesloten in de fabriek correct gelabeld zijn en de juiste fittingen voor de aansluiting van kabelwartels hebben. • Controleer met een megohmmeter de isolatieweerstand (IR) op de aanwezigheid van vocht in de kabel (bij schade aan de mantel, afsluiterkapjes of aansluitklemmen kan er vocht in de kabel dringen). Zie Hoofdstuk 6 voor testrichtlijnen en noteer de resultaten van de tests in het Kabelinspectierapport in Bijlage B. Als er vocht aanwezig is, volgt u de instructies in Bijlage A om het vocht te verwijderen of kunt u contact opnemen met Pentair Thermal Management voor hulp.
5
Richtlijnen voor opslag • Bewaar alle kabels indien mogelijk binnenshuis op een schone, droge plaats en bescherm ze tegen vocht, gereedschap, vallende objecten, chemische lekken, rijdende voertuigen en andere gevaren. • Bewaar kabels afgesloten in de fabriek zo dat de afsluitpot en de flexibele uiteinden niet beschadigd worden. • Verwijder de bij hitte krimpende afsluiterkapjes niet van de kabel tot de kabel klaar is om te worden afgesloten. • Bewaar spoelen of haspels niet op elkaar gestapeld. • Bewaar spoelen of haspels niet liggend. Bewaar spoelen rechtopstaand en haspels rechtopstaand op hun zijkant (Figuur 2). • Zorg ervoor dat beide uiteinden van de kabel goed zijn vastgemaakt aan de zijkant van de haspel. • Bewaar haspels op een vaste, indien mogelijk verharde, ondergrond of op planken, zodat de haspels niet gaan rotten.
Laad en bewaar haspels rechtopstaand op hun zijkant en zet ze stevig vast.
Zware haspels kunnen beschadigd raken als ze plat liggen.
Goed
Fout
Figuur 2: Bewaar haspels rechtopstaand op hun zijkant
6
3.2 Behandeling Spoelen en haspels verplaatsen Gebruik en installeer de kabels binnen de geschikte temperatuurgrenzen (Zie Paragraaf 4.1 op pagina 11). Gebruik spoelen en haspels met gereedschap en apparatuur die hiervoor ontworpen is. Laat de spoelen en haspels niet naar beneden vallen, in het bijzonder van vrachtwagens of ander transportmateriaal. Til de kabelhaspels en de spoelen zo op dat het hijstoestel geen rechtstreeks contact maakt met de kabel of de bescherming rondom de kabel. Dit geldt eveneens voor ander gereedschap/ apparatuur waarmee de haspels of de spoelen worden verplaatst. Spoelen kunnen op een rijplateau worden geplaatst. Behandel haspels zo dat er zo weinig mogelijk slijtage of fysieke schade kan worden toegebracht aan de haspel en de kabel. Neem voorzorgsmaatregelen om ervoor te zorgen dat de zijkant van een haspel de kabel op een andere haspel niet kan raken of beschadigen. Opmerking: Als een haspel of spoel valt of de bescherming rondom de kabel beschadigd is, moet de kabel worden onderzocht op schade. Zie hiervoor Hoofdstuk 7: Gids voor probleemoplossing. Beschadigde kabels moeten mogelijk worden gerepareerd of vervangen. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met uw lokale vertegenwoordiger. De volgende hijsmethodes voor haspels worden aanbevolen (Figuur 3): • Schuif een geschikte en correct vastgemaakte as door het gat in de haspel en til de haspel op met hijsbanden. Gebruik hiervoor een kraan of zwenkarm of gelijkaardige apparatuur. Gebruik een spreidbalk of gelijkaardig gereedschap, zodat de hijsbanden zo weinig mogelijk tegen de zijkant van de haspel aan drukken. • Verplaats kleinere, smallere haspels met een heftruck. Plaats de vorken van de heftruck zo dat de hijsdruk op beide zijkanten van de haspel drukt en niet op de kabel.
7
Haspels kunnen met een correct vastgemaakte as door beide zijkanten worden opgetild.
Til niet op aan één zijkant van de haspel. Kabel of haspel kan beschadigd raken.
Plaats beide zijkanten van de haspel op de vorken.
Zorg ervoor dat de vorken het kabeloppervlak of de folie rond de haspel nooit raken.
Laad haspels van een vrachtwagen via een laadklep, hijstoestel of heftruck. VOORZICHTIG LATEN ZAKKEN.
Goed
Laat haspels nooit vallen.
Fout
Figuur 3: Wat WEL en NIET mag wanneer u haspels verplaatst:
8
• Rol de haspels als u ze over korte afstanden moet verplaatsen. Rol ze in de richting waarin de kabel niet afrolt (zie Figuur 4), zo wordt de kabel aangespannen en komt de kabel niet losser te zitten. Het wordt aanbevolen dat oppervlakken waarover de haspels worden gerold hard, vlak en vrij van rommel zijn, zodat de kabel niet wordt beschadigd. Rol de haspel in de richting aangeduid door de pijl.
Figuur 4: Haspel rollen
Kabelhaspel afrollen • Rol de kabel niet af of breng de kabel voor installatie niet over naar een andere haspel, zodat de kabel niet harder en dus minder gemakkelijk te installeren wordt. • Plaats een haspelsteun wanneer u de kabel van de haspel afrolt; kabels die in spoelen geleverd worden, kunnen met een afrolhaspel worden afgerold (zie Figuur 5). Zorg ervoor dat iemand de spoel of haspel draait terwijl de kabel wordt afgerold. Zo wordt het eenvoudiger om de kabel af te rollen en vermijdt u dat de kabel draait, buigt of knikt. • Gebruik de geschikte voorzorgsmaatregelen bij het afrollen van de kabel (zie Paragraaf 4.2 op pagina 11). • Behandel de kabel voorzichtig tijdens het afrollen om schade door knikken of buigen met een straal kleiner dan de minimum trekstraal te vermijden (zie Tabel 2 op pagina 18). • Zorg ervoor dat de kabel niet gedraaid is tijdens installatie. • Rijd of stap niet over de kabel, versleep de kabel niet over scherpe objecten of onderwerp de kabel niet aan andere behandelingen die schade kunnen veroorzaken.
9
Haspel
Goed
Fout
Spoel
Goed Figuur 5: Kabel afrollen van de haspel/spoel
10
Fout
4 Voor installatie Kabelinstallaties moeten vooraf gepland worden, zodat ze correct uitgevoerd kunnen worden. Het is belangrijk ervoor te zorgen dat de personeelsleden goed opgeleid en gekwalificeerd zijn voor de specifieke taken die ze uitvoeren. Alle van toepassing zijnde regels en voorschriften, met inbegrip van federale, provinciale en lokale wetgeving, moeten gevolgd worden. Voor meer informatie over de installatie van MI-kabels kunt u contact opnemen met de technische dienst van Pentair Thermal Management, zie hiervoor Paragraaf 1.1.
4.1 Minimale installatietemperatuur Voor MI-kabels wordt een minimale installatietemperatuur van −40°C (−40°F) aanbevolen.
4.2 Voorzorgsmaatregelen Bij de installatie van Pyrotenax MI-kabels voor industriële bekabeling moeten alle van toepassing zijnde voorzorgsmaatregelen in acht genomen worden, waaronder de OSHA-voorschriften en andere van toepassing zijnde nationale veiligheidsvoorschriften. Bovenop de standaardveiligheidsvoorschriften, dient het volgende in acht te worden genomen: • Neem acceptabele voorzorgsmaatregelen om schade aan de kabel te vermijden ten gevolge van zware slagen met scherp gereedschap en trekken over scherpe objecten. • Trek de kabels niet rond hoeken met scherpe randen, zoals hoeken in kabelgoten of andere obstructies. • Trek alle kabeldiameters één voor één, met de hand. • Leid de kabels met de hand rondom hoeken en gebruik hiervoor wijde bochten. • Gebruik het juiste formaat van katrollen of hijsblokken om de richting te veranderen van horizontaal naar verticaal. • Bescherm blootliggende kabels tegen werkzaamheden in de omgeving van of boven de kabel die deze kunnen beschadigen. • Trek kabels niet met een straal kleiner dan de minimum trekstraal (zie Tabel 2 op pagina 18). • Zorg ervoor dat alle gereedschappen die gebruikt worden tijdens de kabelinstallatie goed werken. Voor meer hulp bij het trekken van kabels kunt u contact opnemen met de technische dienst van Pentair Thermal Management, zie hiervoor Paragraaf 1.1.
11
4.3 Kabels afgesloten in de fabriek Voor de installatie van lange stukken kabel moet u een korte PVC-buis bevestigen aan de uiteinden afgesloten in de fabriek om de afsluiters en flexibele uiteinden te beschermen (zie Figuur 6). Gebruik minimaal 25 mm (1 inch) PVC-buis of groter als een kabelwartel van 25 of 32 mm (1 of 1–1/4 inch) is geleverd. Zo vermijdt u schade aan de afsluiters en uiteinden tijdens de installatie. Verloopstuk (van pvc-buis naar kabelwartel)
In de fabriek afgesloten MI-kabel
Kabelwartel
Uiteinde pvc-buis met schroefdraad
25 mm (1 inch) min. pvc-buis
Figuur 6: Afsluiters en uiteinden beschermen
4.4 Installatie-uitrusting Trekuitrusting Het wordt aanbevolen dat alle kabelformaten één voor één met de hand op hun plaats worden geleid, met gebruik van trekkoorden die stevig vastgemaakt worden aan het kabeluiteinde. Leid kabels met de hand rondom hoeken en gebruik hiervoor wijde bochten. Mechanische trekuitrusting, zoals trektoestellen, wordt niet aanbevolen.
Katrollen Gebruik indien nodig katrollen of hijsblokken met de juiste diameter, om schade aan de kabel te vermijden.
Trekkoord Gebruik een niet-elastisch trekkoord met voldoende capaciteit voor de krachten nodig om de kabel te trekken. Het wordt aanbevolen dat het trekkoord vastgemaakt wordt aan de kabelmantel met een reeks van zes halve steken en de knopen en het koord moeten met tape vastgemaakt worden aan de mantel, zodat het koord niet kan bewegen tijdens het trekken. Wanneer u kabels trekt aan het uiteinde afgesloten in de fabriek, moet u ervoor zorgen dat het uiteinde beschermd is met een korte PVC-buis (zie Figuur 6 op pagina 12) en het trekkoord goed is vastgemaakt aan de kabelmantel, zodat de afsluiting niet wordt beschadigd. Installeer eventuele kabelgrepen, wartels en trekogen volgens de instructies van de fabrikant.
12
4.5 Opstelling Controleer dat kabelgoten, hangende en andere steunsystemen aanvaardbaar zijn voor u begint met trekken. Installeer de permanente steunen correct om ervoor te zorgen dat de kabelgoot, de hangende of andere steunsystemen stevig vast zitten, zodat de steunen en de kabel geen schade ondervinden bij het trekken. Controleer voor de installatie dat de kabel(s) geïnstalleerd kan (kunnen) worden volgens de ontworpen route en de minimale vereisten betreffende de buigstraal. Als het praktisch niet mogelijk is de kabel volledig van de haspel af te nemen, plaatst u de haspel met katrollen of hijstuigen zoals in Figuur 7 op pagina 14. De eerste katrol moet hoger dan de steun worden geïnstalleerd. Gebruik een roller aan het begin en einde van het kabelgoot- of hangsysteem. De opstelling moet ervoor zorgen dat de kabel niet meer gebogen of geknikt is dan de minimale trekstraal (zie Tabel 2 op pagina 18) of onderworpen wordt aan een buitensporige draaikracht. Beperk de spanning die nodig is om een kabel te trekken als volgt: • Trek in de juiste richting. Indien praktisch mogelijk is moet er begonnen worden met trekken aan het kabeluiteinde dat de minst grote bochten heeft en moet naar het kabeluiteinde met de grootste bochten toegewerkt worden. In verticale stukken wordt trekken naar boven toe verkozen. • Beperk het aantal bochten en het aantal graden per bocht wanneer er aan de kabel wordt getrokken. Probeer hiervoor de meest rechte route met het minste aantal bochten te vinden.
13
Mantel
Roller
Goed
Fout
Figuur 7: Opstelling haspel
Plaats ervaren waarnemers langs de route waar de kabel getrokken wordt en laat ze contact houden (visueel, via radio of telefoon) met andere leden van het team.
14
5 Installatie Als u deze instructies voor installatie volgt, zal de installatie van de MI-kabels een goed resultaat opleveren. Voor meer informatie over de juiste installatietechnieken kunt u contact opnemen met de technische dienst van Pentair Thermal Management, zie hiervoor Paragraaf 1.1.
5.1 Algemene installatierichtlijnen • Als de kabel mogelijk beschadigd kan worden, kunt u deze beschermen met een metalen afscherming zoals een hoekijzer of U-staal. • Metalen steunen, kabelmantels en andere metalen kabelschermen moeten aan elkaar vastgemaakt worden en aangesloten worden op alle kasten, fittings en rekken zodat elektrische continuïteit kan worden gegarandeerd. • Zorg ervoor dat de integriteit van behuizingen en ander uitrusting niet in het geding komt als u gaten moet boren.
Vochtabsorptie De magnesiumoxide-isolatie van de MI-kabel is hygroscopisch en kan vocht absorberen bij blootstelling aan de lucht, waardoor de IR kan dalen. Een lage IR kan worden gecorrigeerd zoals beschreven in Bijlage A.
Expansie en Vibratie Waar kabels kunnen uitzetten of inkrimpen bij temperatuurschommelingen of wanneer de kabels worden aangesloten op vibrerende apparatuur, kan het nodig zijn voorzorgsmaatregelen te treffen om mechanische schade aan de MI-kabel te voorkomen. Zie Paragraaf 5.2 op pagina 23 en Paragraaf 5.3 op pagina 26 voor meer informatie.
Apparatuur aarden De Alloy 825-mantel van de MI-kabel moet geaard worden, maar mag niet worden gebruikt als geleider om de uitrusting te aarden. Voor de juiste aarding van de uitrusting gebruikt u een geleider in de mantel of gebruikt u een afzonderlijke geleider.
De kabel rechttrekken en afwerken De kabel kan met de hand of een "deadblow"-hamer en een blok hout worden rechtgetrokken, zoals te zien in Figuur 8. Gebruik geen metalen hamer. Deze kan lelijke deuken veroorzaken die niet kunnen worden verwijderd. Wanneer de kabel geïnstalleerd is, kunt u roestvrij stalen banden of kabelklemmen gebruiken om de kabel vast te maken aan de goot en u te helpen om een mooi uitziende, afgewerkte kabel te verkrijgen.
15
“Deadblow”-hamer Houten blokken
Figuur 8: MI-kabel rechttrekken en afwerken
Buigstraal De minimale buigstraal voor permanente buiging van de Pyrotenax MI-kabel is terug te vinden in Tabel 1, hoewel wordt aanbevolen de bochten zo groot mogelijk te houden. Wanneer kleinere bochten noodzakelijk zijn, kan gereedschap voor het buigen van leidingen (zie Figuur 9) worden gebruikt, maar wees voorzichtig dat de kabels niet minder dan de minimale buigstraal worden gebogen. Tabel 1: Minimale buigstraal voor permanente buiging B.D. kabel (buitendiameter) 19 mm (0,75 inch) en kleiner
6 keer de kabeldiameter
Groter dan 19 mm (0,75 inch)
12 keer de kabeldiameter
16
MI-kabel
Gereedschap om buizen te buigen
Figuur 9: Gebruik gereedschap om leidingen te buigen voor kleinere bochten
De verhouding tussen de kabeldiameter en de minimale buigstraal is terug te vinden in Figuur 10. Wanneer kleine bochten nodig zijn, probeer dan niet de volledige bocht in één beweging te maken. Buig de kabel beetje bij beetje. Vorm de kabel geleidelijk tot de uiteindelijke vorm wordt bereikt. Als u de kabel klaarmaakt om een schakelkast / apparatuur binnen te gaan via een kabelwartel, moet er ten minste 50 tot 75 mm (2 tot 3 inch) rechte kabel zijn tussen de kabelwartel en de laatste bocht zodat de kabelwartel gemakkelijk uit de schakelkast / apparatuur kan worden verwijderd.
(zie Tabel 1)
Opmerking: Buigstraal weergegeven voor kabels van 19 mm (0,75’’) en dunner
B.D. kabel
Figuur 10: Minimale buigstraal
17
De kabel in de juiste positie trekken Voor een eenvoudige installatie wordt aangeraden dat de kabels volledig van de haspel of de spoel afgewikkeld worden en in een rechte lijn worden gelegd, met het te trekken uiteinde het dichtst bij het invoerpunt in het steunsysteem (kabelgoot, hangsysteem enz.). Bevestig het trekkoord aan het kabeluiteinde zoals beschreven in Paragraaf 4.4. Trek de kabel met de hand langs de gewenste route. Gebruik personeel om de kabels rondom hoeken te leiden en gebruik hiervoor wijde, met de hand gevormde bochten. Buig de kabel niet met een straal kleiner dan de minimale trekstraal (zie Tabel 2) wanneer u de kabel in de juiste positie trekt. Wanneer u van een horizontale naar een verticale trekrichting gaat, gebruik dan katrollen of hijswerktuigen om de kabel rond de bocht te leiden. Nadat de kabel volledig in de juiste positie getrokken is, kan deze netjes in de goot of het hangsysteem worden geplaatst. Als u een kabel installeert met slechts één uiteinde dat in de fabriek is afgesloten en u de nodige vrije ruimte heeft, wordt het aanbevolen dat u de kabel begint te trekken bij het begin van de apparatuur, zoals een klepactuator, en dat de kabel van het niet-afgesloten uiteinde af wordt getrokken. Zo wordt de kans op schade aan het afgesloten uiteinde kleiner. Tabel 2: Minimale trekstraal B.D. kabel (buitendiameter) 19 mm (0,75 inch) en kleiner
12 keer de kabeldiameter
Groter dan 19 mm (0,75 inch)
24 keer de kabeldiameter
Meeraderige kabel Meeraderige kabels worden vaak gebruikt in industriële bekabelingen. Kabels kunnen worden aangesloten op een aansluitkast, klepactuator of apparatuur die is goedgekeurd voor de classificatie. Zie Paragrafen 5.2, 5.3 en 5.4 op pagina's 23 tot 29 voor meer informatie over het aansluiten van meeraderige MI-kabels op aansluitkasten en andere apparatuur. Zorg er bovendien voor dat de installatie voldoet aan de van toepassing zijnde vereisten van de NEC / CEC of andere nationale richtlijnen en normen voor elektriciteit.
Brandalarm- en communicatiekabel met getwist aderpaar Een kabel met een getwist aderpaar wordt op dezelfde manier geïnstalleerd als meeraderige kabels. Bij het installeren van circuits waarbij kabels met een getwist aderpaar nodig zijn, zorgt u ervoor dat de kabelparameters compatibel zijn met de apparatuur.
18
Enkelvoudige geleider Kabels kunnen in drie- of viervoud (omvat een neutrale kabel) of als alternatief zij-aan-zij worden getrokken. De drievoudige / viervoudige configuratie wordt aanbevolen om de mantelstroom het beste op te heffen. Wanneer enkelvoudige geleiders een ijzerhoudende of metalen behuizing binnenlopen, moeten voorzorgsmaatregelen worden genomen om hittevorming door inductie te voorkomen. Het wordt aanbevolen dat de kabels worden aangesloten op nietmagnetische roestvrijstalen aansluitkasten en behuizingen. Voor meer informatie over het afsluiten van enkelvoudige geleiders kunt u contact opnemen met de technische dienst van Pentair Thermal Management, zie hiervoor Paragraaf 1.1. Alle geleiders van dezelfde schakeling en indien gebruikt ook de geaarde geleider (neutraal) en alle geleiders die de apparatuur aarden, moeten in dezelfde kabelgoot liggen of gebundeld worden met de kabels in een hangsysteem of gelijkaardig systeem, tenzij anders toegestaan volgens de NEC / CEC of andere nationale richtlijnen en normen voor elektriciteit. Deze vereisten zijn afzonderlijk van toepassing op parallelle schakelingen. Voor geleiders die parallel worden samengevoegd, moeten de van toepassing zijnde hoofdstukken van de NEC / CEC of andere nationale richtlijnen en normen voor elektriciteit worden geraadpleegd. Meervoudige schakelingen moeten op de juiste afstand van elkaar liggen omwille van de continu toelaatbare stroom van de leiding. Wanneer onafhankelijke schakelingen gewenst of vereist zijn, moet u deze correct scheiden van elkaar en van andere elektrische schakelingen. Bundel enkelvoudige MI-geleiders samen om de 61 cm (2 ft) over de volledige lengte van de kabel, in groepen met één geleider per fase, de neutrale (indien gebruikt) en de geleider die de apparatuur aardt. Gebruik hiervoor roestvrijstalen banden of roestvrijstalen aanpasbare klemmen. Zo houden de kabelmantels over de volledige lengte van de kabel contact, wat mantelstroom tot een minimum beperkt en de kabels stabiliseert in geval van kortsluiting of brand. Wanneer parallelle kabels nodig zijn, moeten kabelbundels in de VS 2,15 keer de kabeldiameter van elkaar verwijderd liggen (2 keer de kabeldiameter in Canada). Volg de van toepassing zijnde vereisten van de NEC / CEC of andere nationale richtlijnen en normen voor elektriciteit.
Blootgestelde of oppervlakte-installaties De componenten gebruikt om de kabels te ondersteunen over de volledige lengte moeten van staal of roestvrij staal zijn. Op plaatsen waar kabels blootgesteld kunnen worden aan koolwaterstofbranden, moeten de componenten van het steunsysteem voldoen aan UL1709, "Rapid Rise Fire Tests of Protection Materials for Structural Steel". Het materiaal van de componenten van het steunsysteem moet geselecteerd worden op basis van de omgeving waarin het wordt geïnstalleerd, aangezien het de hoge temperaturen bij een koolwaterstofbrand en/of de schadelijke invloeden in corrosieve gebieden moet kunnen weerstaan.
19
Zorg ervoor dat het materiaal gebruikt om de kabels te ondersteunen compatibel is met de kabelmantel. Opmerking: Voor brandwerende installaties mag u geen materialen gebruiken zoals aluminium, geelkoper, roodkoper, plastic, lood, hout enz. aangezien deze materialen bij brand snel hun eigenschappen verliezen. Om te voldoen aan de vereisten van het bekabelingssysteem inzake last, moet het steunsysteem stevig zijn en de belasting kunnen dragen. Ondersteun de kabels op horizontale en verticale stukken volgens de vereisten inzake spreiding van de NEC / CEC, overige nationale richtlijnen en normen voor elektriciteit of de specificaties van de klant. Besteed vooral aandacht aan brandwerende installaties. Het kan immers nodig zijn de steunen minder ver uit elkaar te plaatsen dan vereist in de NEC / CEC of andere nationale richtlijnen en normen voor elektriciteit. Er kunnen verschillende methoden voor ondersteuning worden gebruikt. Kabelgoten worden echter aanbevolen, aangezien deze overal verkrijgbaar zijn en installateurs er bekend mee zijn.
Kabelgoot In Figuren 11 en 12 ziet u twee typische installatiemethoden voor kabelgoten met een goottype dat op een open ladder ligt. In Figuur 11 wordt de kabelgoot ondersteund door middel van een hangsysteem met staven en balken. In Figuur 12 wordt de goot ondersteund met stalen I‑balken. Volg de installatieinstructies van de fabrikant van de kabelgoot om de goot te installeren. Installeer de kabelgoot volledig voor u de MI-kabels installeert. Metalen kabelgootsystemen moeten elektrisch continu en effectief geaard zijn volgens de vereisten van de NEC / CEC of andere nationale richtlijnen en normen voor elektriciteit. Installeer de kabels zo dat de mantels goed elektrisch in contact komen met de goot. Overlaad de kabelgoot niet; volg de vereisten inzake belasting van de NEC / CEC of andere nationale richtlijnen en normen voor elektriciteit wanneer u kabels installeert in kabelgoten. Zie pagina's 18 en 19 voor meer informatie over de installatie van enkelvoudige en meeraderige MI-kabels voor industriële bekabeling.
20
Zorg ervoor dat indien mogelijk extra kabellussen langs de lengte van de kabelleiding lopen voor onderhoudsdoeleinden. Bind de kabellussen samen met roestvrijstalen aanpasbare klemmen of spandraad. Houd de diameter van de lussen zo groot als praktisch gezien mogelijk is. In de toekomst kan de extra kabel tijdens onderhoud, vervanging of verplaatsing van apparatuur worden gebruikt om onderhoud uit te voeren aan de apparatuur of deze opnieuw te bekabelen zonder dat de kabel moet worden vervangen. Nadat de kabels op hun plaats zijn getrokken, maakt u deze om de 61 cm (2 ft) vast aan de sporten van de kabelgoot met roestvrijstalen spandraad of aanpasbare klemmen. Zo verkrijgt u een nette installatie en kunnen de kabels niet meer bewegen. Bij verticale kabels zorgt dit er bovendien voor dat het gewicht van de volledige kabellengte niet moet worden gedragen door het bovenste stuk van de kabel. Voor meer informatie over de installatie van kabelgoten kunt u contact opnemen met de technische dienst van Pentair Thermal Management, zie hiervoor Paragraaf 1.1. Spreiding ondersteuning volgens de NEC/CEC, andere nationale richtlijnen en normen voor elektriciteit of specificaties van de klant.
Stalen of roestvrijstalen kabelgoot vastgemaakt aan stalen kanaal
Lus voor onderhoud (een of meer lussen in de kabel)
Stalen staaf stevig vastgemaakt aan bovenliggende structuur
Aarding
Stalen kanaal MI-kabel om de 61 cm (2 ft) vastgemaakt aan sporten van de goot
Figuur 11: Typische installatie van kabelgoten met hangsysteem
21
Stalen of roestvrijstalen kabelgoot vastgemaakt aan ondersteunende I-balk
Spreiding ondersteuning volgens de NEC/CEC, andere nationale richtlijnen en normen voor elektriciteit of specificaties van de klant. Lus voor onderhoud (een of meer lussen in de kabel) Aarding
MI-kabel om de 61 cm (2 ft) vastgemaakt aan sporten van de goot
Stalen ondersteunende I-balken stevig aan de grond verankerd
Figuur 12: Typische installatie van kabelgoten met stalen I‑balken
Hangsysteem Een typische installatie van een hangsysteem ziet u in Figuur 13. Volg de installatie-instructies van de fabrikant van het hangsysteem om het systeem correct te installeren. Het hangsysteem maakt de plaatsing van lussen voor onderhoud niet zonder meer mogelijk (zie Figuren 11 en 12). Als er lussen nodig zijn voor onderhoud, vervanging of verplaatsing van de apparatuur, kunt u de kabels in een kabelgoot plaatsen. Installeer het hangsysteem volledig voor u de MI-kabels installeert. Overlaad het hangsysteem niet. Bij brand zal het stalen kanaal gaan doorhangen (doorbuigen) met mogelijke schade aan de kabels tot gevolg. Zie pagina's 18 en 19 voor meer informatie over de installatie van enkelvoudige en meeraderige MI-kabels voor industriële bekabeling.
22
Nadat de kabels op hun plaats getrokken zijn, maakt u de kabels aan het kanaal vast met stalen of roestvrijstalen buisklemmen met een bout. Stem het formaat van deze klemmen af op de buitendiameter van de kabel of kabelbundel. Zo verkrijgt u een nette installatie en kunnen de kabels niet meer bewegen. Bij verticale kabels zorgt dit er bovendien voor dat het gewicht van de volledige kabellengte niet moet worden gedragen door het bovenste stuk van de kabel. Voor meer informatie over deze installatiemethode kunt u contact opnemen met de technische dienst van Pentair Thermal Management, zie hiervoor Paragraaf 1.1. Stalen staven stevig vastgemaakt aan op brandveiligheid gekeurde structuur Spreiding ondersteuning volgens de NEC/CEC, andere nationale richtlijnen en normen voor elektriciteit of specificaties van de klant.
Stalen pijp / buisklem met bevestigingen
Stalen of roestvrijstalen kanaal Meeraderige MI-kabel Eenaderige MI-kabel
Roestvrijstalen banden/ klemmen om de 61 cm (2 ft) tussen sporten
Stalen of roestvrijstalen borgringen en moeren
Figuur 13: Typische installatie met hangsysteem
5.2 Aansluiting op aansluitkasten en andere apparatuur Als de aansluitkasten ondergronds of te laag bij de grond worden geplaatst, kan er vocht in de aansluitkasten dringen, met defecte kabels tot gevolg. Alle aansluitkasten moeten bovengronds worden gemonteerd. Alle kabels of buizen die naar aansluitkasten leiden, moeten zo worden geïnstalleerd dat er geen water kan binnendringen. Vermijd de aansluitkast van bovenaf te openen. Zo kan er immers water binnendringen. Neem de passende maatregelen om ervoor te zorgen dat er geen vocht wordt verzameld op de bodem van de aansluitkast.
23
Sluit de MI-kabels aan op aansluitkasten, motoren of andere apparatuur geschikt voor de classificatie van het gebied (gevaarlijk of niet-gevaarlijk) en de verwachte omgevingsomstandigheden (corrosief, nat, enz.). Metalen aansluitkasten worden aangeraden, aangezien de kabelmantel via de kabelwartel geaard kan worden met de aansluitkast. Als er geen metalen aansluitkasten worden gebruikt, moet de kabelwartel worden aangesloten op een aardingssysteem (Figuur 14) om ervoor te zorgen dat de kabelmantel geaard is.
Figuur 14: Typisch aardingssysteem (alleen voor niet-metalen behuizingen)
Installeer de "pot" zodat deze boven de onderkant van de aansluitkast uit komt (zie Figuren 15 en 16) om te vermijden dat vocht via condensatie het oppervlak van de pot verontreinigt. Schroef de kabelwartel in het aansluitstuk van de aansluitkast en schroef de compressiemoer aan (achterste moer op de kabelwartel) tot het moment vermeld op het identificatieplaatje geleverd bij de in de fabriek afgesloten kabel of kit voor afsluiting ter plaatse. Zo zorgt u ervoor dat de kabelmantel correct geaard is en maakt u een geschikte vlamweg in gevarenzones. Opmerking: Beperk handelingen met de kabeluiteinden, zodat deze niet breken.
24
Metalen aansluitkast
Aardingsschroef
Pot - uiteinde boven onderkant van aansluitkast
Aansluitstuk met schroefdraad Pot Kabelwartel MI-kabel Figuur 15: Aansluiting op metalen aansluitkast
Niet-metalen aansluitkast
Aardingsschroef
Pot - uiteinde boven onderkant van aansluitkast
Aardingssysteem met schroefdraad Pot Kabelwartel MI-kabel
Figuur 16: Aansluiting op niet-metalen aansluitkast
25
Voor buiteninstallaties vormt u een grote, U-vormige afdruiplus (zie Figuur 17) of een grote afdruip- / expansielus (zie Figuur 18) op plaatsen waar de kabels worden aangesloten op de aansluitkast en andere apparatuur. Zo vermijdt u dat eventueel vocht, dat langs de kabelmantel loopt en verzameld wordt bij het aansluitpunt, via het aansluitstuk de aansluitkast binnendringt.
Kabelwartel Aansluitkast MI-kabel
Afdruiplus Figuur 17: Afdruiplus bij aansluitpunt op aansluitkast.
5.3 Installatie in gevarenzones De MI-kabel is stevig opgebouwd, zodat ontploffende gassen of dampen en vloeistoffen onder continue druk er niet doorheen kunnen dringen. Als de kabel afgesloten is met een afsluiting goedgekeurd voor gevarenzones, blokkeert de MI-kabel de gasweg en wordt deze gebruikt voor de bekabeling van apparatuur en aansluitkasten in gevarenzones. Hierbij zijn geen buizen en speciale pakkingen nodig. MI-kabels kunnen worden gebruikt in plaats van gevlochten flexibele koppelingen op plaatsen waar een beperkte flexibiliteit nodig is. Op plaatsen waar de afsluiting wordt onderworpen aan vibraties, zoals bij de aansluiting op een motor, wordt een grote expansielus, zoals te zien in Figuur 18, aanbevolen. Bij aanzienlijke vibraties van het differentieel, moet de kabel worden afgesloten in een aansluitkast naast de vibrerende apparatuur en moet de uiteindelijke aansluiting via een flexibele buis en/of kabel worden uitgevoerd.
26
Kabelwartel
MI-kabel
Grote expansielus 5 aangesloten kabels
Explosievrije motor
Figuur 18: Expansielus aan het kabeluiteinde om vibraties te absorberen
Om de MI-kabel aan te sluiten op een aansluitkast of andere apparatuur goedgekeurd voor gebruik in gevarenzones, schroeft u de kabelwartel in het geschroefde aansluitstuk en draait u aan tot het aanbevolen moment. Als u de kabel ter plaatse afsluit, moet u ervoor zorgen dat u de juiste afsluitkit gebruikt voor de classificatie van de zone (zie Figuur 22 op pagina 30 en Figuur 23 op pagina 31). Gebruik de overtollige kabel als lus, zoals te zien in Figuur 19. Alle installaties moeten voldoen aan de van toepassing zijnde vereisten van de NEC / CEC en andere van toepassing zijnde nationale of lokale richtlijnen en normen.
Explosievrije aansluitkast Vijf aangesloten kabels
Aansluitstuk
Schroef kabelwartel vast tot aanbevolen moment
Vorm overtollige MI-kabel tot een lus
Figuur 19: Aansluiting MI-kabel op aansluitkast
27
5.4 Afsluitingen van MI-kabels beschermen tegen koolwaterstofbranden Hoewel de MI-kabel blijft werken bij blootstelling aan brand, moeten de afsluitingen ervan wel beschermd worden tegen brand. Om de functie van de afsluitingen te behouden in installaties waarbij ze mogelijk blootgesteld worden aan een koolwaterstofbrand, moeten de afsluitingen worden beschermd met een passief brandwerend systeem, zoals een harde / halfharde behuizing, flexibele behuizing of een brandvertragende verf (zoals K‑MASS®), in staat om de verwachte temperaturen te weerstaan. Voor andere brandwerende applicaties waarbij de afsluitingen beschermd moeten worden kunt u contact opnemen met de technische dienst van Pentair Thermal Management, zie hiervoor Paragraaf 1.1. Opmerking: Aansluitkasten, actuatoren, kleppen enz. moeten beschermd worden zoals vereist door de klant. In Figuren 20 en 21 bevinden de aansluitkast en de klepactuator zich in de zone met brandgevaar en zijn ze beschermd met brandvertragend materiaal. In beide gevallen moeten de kabelwartels (afsluitingen) van de MI-kabel worden beschermd met een gelijkaardig brandvertragend materiaal aan de aansluitpunten op de aansluitkast en de actuator. Het brandvertragend materiaal dat de kabelwartels beschermt is zo door de fabrikant gevormd dat het de aansluiting volledig omvat. Installeer het brandvertragend materiaal volgens de installatie-instructies van de fabrikant. Verzegel alle openingen en pakkingen rond het brandwerende systeem met een geschikte brandwerende afkitting.
28
Stalen I-balk steunstructuur
Verzegel alle openingen en afdichtingen met brandwerende afkitting Kabelwartels voor een MI-kabel met individuele brandvertragende beschermingskappen
Meeraderige MI-kabel Aansluitkast beschermd met brandvertragend materiaal
Kabelwartels voor meervoudige MI-kabels met een enkele brandvertragende beschermingskap
Figuur 20: Kabelwartels in aansluitkast brandwerend maken
Actuator beschermd met brandvertragend materiaal
Meeraderige MI-kabel (voor stroom en controle)
Kabelwartels voor MI-kabels met een brandvertragende beschermingskap Verzegel alle openingen en afdichtingen met brandwerende afkitting
Figuur 21: Kabelwartels in actuator brandwerend maken
29
5.5 Kabelafsluitingen MI-kabels voor industriële bekabeling worden meestal geleverd met in de fabriek geïnstalleerde afsluitingen. Bij ontvangst ter plaatse zijn deze kabels klaar voor aansluiting op aansluitkasten en andere apparatuur. Wanneer ter plaatse afgesloten kabels nodig zijn, zijn er twee soorten Pyropak®-afsluitkits verkrijgbaar, afhankelijk van de zoneclassificatie. De Pyropak-kit met epoxy-afdichtmiddel (Figuur 22) wordt gebruikt om kabels af te sluiten in ongevaarlijke zones, Indeling 2, of gevaarlijke zones van Indeling 1. De Pyropak-kit met grijs afdichtmiddel (Figuur 23) wordt gebruikt om kabels af te sluiten in ongevaarlijke zones, Indeling 2, of gevaarlijke zones van Indeling 2. Voor de installatie van de afsluitingen ter plaatse, controleert u de kabel met een 500 V megohmmeter om ervoor te zorgen dat de IR binnen een aanvaardbaar bereik ligt (zie Hoofdstuk 6). Volg de instructies bij de Pyropak-kits om de kabel af te sluiten. Huls en mof Kabelwartel Potten
Epoxyafdichtmiddel
Figuur 22: Afsluitkit met epoxy-afdichtmiddel
30
Huls en mof Kabelwartel Potten
Grijs afdichtmiddel
Figuur 23: Afsluitkit met grijs afdichtmiddel
31
6 Testen en inbedrijfstelling Pentair Thermal Management raadt aan dat het Kabelinspectierapport in Bijlage B wordt ingevuld tijdens het testen en in bedrijf stellen en dat dit wordt bewaard voor toekomstig raadplegen.
6.1 Testen Voer een visuele inspectie uit van de kabels en afsluitingen en controleer de isolatieweerstand (IR) voor u ze onder stroom zet.
Visuele inspectie • Voer een visuele inspectie uit van de kabelmantel en de aansluitingen op de kabel en controleer op fysieke schade. Beschadigde kabels moeten worden gerepareerd of vervangen. • Controleer dat er geen vocht aanwezig is in de aansluitkasten en andere behuizingen. • Zorg ervoor dat de elektrische aansluitingen vast zitten en geaard zijn. • Zorg ervoor dat de kabel de juiste identificatie van de schakeling draagt en dat er aan de kabels geen ongeoorloofde wijzigingen zijn aangebracht. • Controleer dat alle aansluitkasten geschikt zijn voor de zoneclassificatie en correct verzegeld zijn en dat de kabelwartels vast zitten en correct in de aansluitkasten geplaatst zijn.
IR-test De IR-test wordt uitgevoerd met een megohmmeter en test de integriteit van de kabel tussen de geleiders en de kabelmantel en tussen de aderparen in meeraderige kabels. Als de afsluitingen of bij hitte krimpende afsluiterkapjes beschadigd zijn, ontbreken of verwijderd zijn, kan er vocht in de minerale isolatie dringen, met lage IR-waarden als gevolg. Voor u in de fabriek afgesloten kabels test, veegt u beide uiteinden van de kabelmantel, pot en uiteinden met een schone, droge doek af, om eventueel vocht te verwijderen, wat foutieve resultaten kan opleveren (zoals lage IR-waarden). Wanneer u niet-afgesloten kabels test, kan het nodig zijn om de bij hitte krimpende afsluiterkapjes te verwijderen en de kabelmantel aan beide uiteinden een eindje te strippen. Zo zorgt u ervoor dat de geleiders de kabelmantel niet raken en dat ze van elkaar gescheiden zijn. Wanneer de test is afgerond, verzegelt u de uiteinden opnieuw.
32
Testapparatuur 500 Vdc megohmmeter (gekalibreerd).
Testcriteria De minimale isolatieweerstand voor een schone, droge en correct geïnstalleerde kabel moet voldoen aan onderstaande waarden, ongeacht de kabellengte. • Bij ontvangst van kabels (eveneens bij afsluiten van kabel in bulk). - In een warme, droge omgeving moeten de IR-waarden 200 MΩ of hoger bedragen. - Buiten of binnen in natte of vochtige omstandigheden moeten de IR-waarden steeds boven 100 MΩ liggen. - Grote verschillen in waarden tussen gelijkaardige kabels onder gelijkaardige omstandigheden moeten onderzocht worden. • Voor de eerste opstart (inbedrijfstelling) - minimaal 25 MΩ. • Na onderhoud of reparatiewerkzaamheden - minimaal 25 MΩ. Opmerking: Bij lage IR-waarden moet u de kabel drogen volgens de instructies in Bijlage A.
Reparaties Gebruik alleen Pyrotenax MI-kabel en componenten wanneer u een beschadigde kabel vervangt. Reparaties mogen alleen worden uitgevoerd door opgeleid personeel en volgens de vereisten van Pentair Thermal Management. Test het systeem opnieuw na reparaties. WAARSCHUWING: Beschadigde kabels of componenten kunnen langdurige elektrische vonkoverslag of brand veroorzaken. Zet beschadigde kabels nooit onder stroom. Beschadigde kabels of afsluitingen moeten mogelijk worden gerepareerd of vervangen. Beschadigde kabels moeten door een gekwalificeerd persoon worden gerepareerd of vervangen.
Testprocedure De aansluiting van de megohmmeter om de IR van de MI-kabel tussen de geleiders en de kabelmantel en tussen aderparen te controleren, is te zien op Figuur 24.
33
IR-test (isolatieweerstand) 1. Stel de testspanning van de megohmmeter in op 0 Vdc. 2. Sluit de positieve (+) (aarding) kabel aan op de kabelmantel. 3. Sluit de negatieve (-) (lijn) kabel aan op een geleider. 4. Schakel de megohmmeter aan en stel de spanning in op 500 Vdc; breng de spanning gedurende een minuut aan. De naald van de meter beweegt normaal gezien niet meer. Een snelle afwijking duidt op een kortsluiting. Noteer de waarde van de isolatieweerstand. Deze waarde moet overeenstemmen met de waarden onder Testcriteria. 5. Schakel de megohmmeter uit. 6. Als u een eenaderige geleider test, ga dan naar Stap 7. Als u een meeraderige geleider test, ga dan naar Stap 8. 7. De test is voltooid. Als de megohmmeter niet vanzelf ontlaadt, moet u de faseaansluiting ontladen met een hiervoor geschikte aardingsstaaf. Koppel de megohmmeter los. 8. Als u een meeraderige geleider test, herhaalt u Stappen 3 tot 5 voor de overblijvende geleiders. 9. Vervolgens verwijdert u de positieve (+) (aarding) kabel van de kabelmantel en sluit u deze aan op een van de andere geleiders. 10. Test de kabel zoals aangeduid in Stappen 3 tot 5. 11. Herhaal voor alle aderpaarcombinaties. 12. De test is voltooid. Als de megohmmeter niet vanzelf ontlaadt, moet u de faseaansluiting ontladen met een hiervoor geschikte aardingsstaaf. Koppel de megohmmeter los.
34
500 1000 1500 2000 2500
500 1000 1500 2000 2500
Figuur 24: IR-test tussen kabelmantel en geleider en tussen aderparen
35
7 Gids voor probleemoplossing Probleem Isolatieweerstand is minder dan verwacht
Kortsluitingen en rechtstreekse aardingsfouten
36
Mogelijke oorzaken
Oplossing
1. Regen of veel vocht. 2. Knikken of sneden in de kabelmantel, vocht aanwezig. 3. Geknikte of ingedrukte kabel. 4. Vonkvorming door schade aan de kabel. 5. Lasspatten. 6. Vocht aanwezig in aansluitklemmen of tijdelijke afdichting. 7. Schade aan aansluitklemmen of tijdelijke afdichting.
(1) Droog uiteinde en oppervlak van afdichting. Inspecteer elektriciteitskast op vocht of tekenen of sporen daarvan. Droog de aansluitingen en test opnieuw. (2, 3, 4, 5) Zoek het beschadigde deel van de kabel door een visuele inspectie van de kabel uit te voeren en de plaats van de fout op te sporen. Repareer of vervang de kabel of neem contact op met de technische dienst van Pentair Thermal Management voor hulp. (6) Verwijder aansluitklemmen of tijdelijke afdichting. Droog de kabel volgens de procedure in Bijlage A. Vervang aansluitklemmen of afdichting. (7) Vervang aansluitklemmen of afdichting.
1. Fysieke schade aan de kabel veroorzaakt een rechtstreekse kortsluiting van de geleider naar de mantel. 2. Verkeerd uitlijnen van de geleiders binnen de afdichting of verkeerd en onnauwkeurig voltooien van de procedure voor het strippen van de mantel tijdens het afsluiten. 3. Geleiders ingekort tot mantel wanneer geknipt in de fabriek (enkel voor nietafgesloten kabels).
(1) Controleer op zichtbare tekenen van schade rond gebieden waar onderhoud is uitgevoerd. Repareer of vervang beschadigde kabel en/of aansluitklemmen. (2) Herstel de afsluiting. (3) Verwijder kortsluiting en dicht het uiteinde opnieuw af.
37
8 Bijlagen Bijlage A: Isolatieweerstand (IR) verbeteren Opdat de MI-kabel goede prestaties blijft leveren, moet de kabel op de juiste manier worden opgeslagen en moeten de uiteinden verzegeld blijven. Beschadigde afsluitingen of bij hitte krimpende afsluiterkapjes die beschadigd of verwijderd zijn of ontbreken, zorgen ervoor dat de isolatie uit magnesiumoxide (wit poeder) vocht kan opnemen, wat de IR verlaagt. De kabel moet "opgewarmd" worden om het vocht te verwijderen en de IR terug te brengen naar een aanvaardbaar niveau. Als de IR bij een test van de in de fabriek afgesloten kabel onder de aanvaardbare limieten ligt (zie Hoofdstuk 6), moeten de kabelafsluitingen worden verwijderd voor de kabel opgewarmd wordt. Volg de instructies in de gids voor probleemoplossing in Hoofdstuk 7 voor u de afsluitingen verwijdert. Opmerking: Normaal gezien dringt vocht niet verder dan 300 mm (12 inch) in de kabel. Als er vocht in de kabel wordt gedetecteerd, kunt u een zuurstofacetyleenbrander of een MAPP-gasbrander met een grote vlam gebruiken om de kabel op te warmen, te beginnen op 300 mm (12 inch) van het uiteinde. Schuif geleidelijk aan op naar het kabeluiteinde toe. Alloy 825-kabelmantels moeten worden verhit tot ze een doffe, rode kleur krijgen. Zorg ervoor dat u een bepaald deel van de kabelmantel niet oververhit. Dit kan de kabel beschadigen. Verplaats de vlam met korte zwaaibewegingen, verhit ongeveer 50 mm (2 inch) kabel tegelijk en herhaal dit 4 tot 5 keer. Verschuif de vlam naar het kabeluiteinde toe, zoals te zien op Figuur A.1. Verschuif de vlam niet in de omgekeerde richting; zo wordt het vocht verder in de kabel gedreven. Breng de vlam geleidelijk naar het kabeluiteinde toe, terwijl u de korte zwaaibewegingen van de brander behoudt (Figuur A.2). Als u te snel naar het kabeluiteinde toe verhit, loopt u de kans dat u het vocht overslaat en het verder in de kabel drijft. Herhaal bovenstaande procedure verschillende keren. Begin steeds op 300 mm (12 inch) van het kabeluiteinde.
38
Herhaal 4 tot 5 keer 50 mm (2 inch)
Figuur A.1: Verhit 50 mm (2 inch) tegelijk
50 mm (2 inch)
Figuur A.2: Verschuif de vlam naar het uiteinde toe
Wanneer deze voor het eerst verhit wordt, zal de IR-waarde van de kabel dalen. Nadat de vlam verwijderd is en de kabel afkoelt, zal de IR-waarde verhogen tot een aanvaardbaar niveau, als het vocht er is uitgedreven. Wanneer u hiermee klaar bent, kunt u de IR controleren met een 500 Vdc megohmmeter. Volg hiervoor de instructies in Hoofdstuk 6. Als u met een afgeschermde kabel met gedraaid aderpaar werkt, moet u ook de IR-waarde testen tussen de mantel en de binnenste afscherming. Verzegel het kabeluiteinde opnieuw met krimpkousen met lijm aan de binnenkant tot u klaar bent om de kabel af te sluiten.
39
Bijlage B: Kabelinspectieverslag Fabrikant/model megohmmeter Datum laatste kalibratie megohmmeter TEST ISOLATIEWEERSTAND (Ontvangst van kabels) Opmerking: Zie Hoofdstuk 6 voor minimale IR-waarden Referentienr. kabel
Identificatienr.
IR geleider
Uitgevoerd door
Onderneming
Bijgewoond door
Onderneming
Pentair Thermal Management 2415 Bay Road Redwood City, CA 94063-3032 V.S. Tel. +1 800 545-6258 / +1 650 216-1526 Fax +1 800 527-5703 / +1 650 474-7711
[email protected] / www.thermal.pentair.com
40
Instelling spanning: 500 Vdc Nauwkeurigheid / volledige schaal
tot mantel
IR geleider tot geleider
Datum
Datum Datum
Canada Pentair Thermal Management 250 West St. Trenton, Ontario Canada K8V 5S2 Tel. +1 800 545-6258 Fax +1 800 527-5703
41
www.thermal.pentair.com Worldwide Headquarters
Tel: 800-545-6258 Tel: 650-216-1526 Fax: 800-527-5703 Fax: 650-474-7711
[email protected]
Europe, Middle East, Africa (EMEA) Tel: +32 16 213 511 Fax: +32 16 213 603
[email protected] Canada Tel: 800-545-6258 Fax: 800-527-5703
[email protected]
All Pentair trademarks and logos are owned by Pentair or its global affiliates. Pentair reserves the right to change specifications without prior notice. © 2013 Pentair.
Thermal management solutions
NL-PyrotenaxMI-IM-INSTALL181 R1