IWT-Studies
IWT-Observatorium
Innovatie Wetenschap Technologie KMO-innovatiebeleid levert toegevoegde waarde aan Vlaamse bedrijven
GUIDO SWILLEN
37
COLOFON
IWT-Studies worden uitgegeven door het IWT-Vlaanderen in het kader van het werkprogramma van het IWT-Observatorium. De auteurs zijn echter persoonlijk verantwoordelijk voor de standpunten die worden ingenomen bij de uitwerking van deze Studies. Redactie Ann Van den Bremt (secretariaat) Jan Larosse (coördinatie) Productie N’lil Copyright reproductie en gebruik is toegestaan mits bronvermelding.
IWT-Observatorium Jan Larosse, Coördinator Donald Carchon, Informatiesysteem Ann Van den Bremt, Secretariaat Henri Delanghe, Beleidsanalyse Bischoffsheimlaan 25 1000 Brussel Tel.: 02/209 09 00 Fax: 02/223 11 81 E-mail:
[email protected] Web-site: http://www.iwt.be Depotnummer: D/2002/7037/1 Verschenen in juni 2002
IWT-STUDIES > >> 37
INHOUD
ENGLISH ABSTRACT
4
S A M E N VAT T I N G
4
V O O RW O O R D
5
1. INLEIDING
6 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
Waarom KMO’s bereiken? Rechtstreekse KMO-ondersteuning Onrechtstreekse KMO-ondersteuning Evaluatie van KMO-programma’s 1994-1999 Vernieuwd KMO-programma 2001-2002
2 . O V E R Z I C H T VA N D E V I E R S P E C I F I E K E K M O - P R O G R A M M A’ S ( 1 9 9 4 - 1 9 9 9 ) 2.1 KMO-Haalbaarheidsstudie
Casestudie Orac NV Casestudie New Vertongen NV
2.2 KMO-Innovatieproject
Casestudie Abbeloos NV Casestudie Demasure Gebr. BVBA
2.3 KMO-Innovatie Vlaanderen (KIV)
Casestudie Cretel NV Casestudie Allaert Aluminium NV
2.4 MKB-programma (afkorting voor Midden en Klein Bedrijf)
Casestudie Clama Mattress Ticking Casestudie Arcomet NV
3 . V L A A M S E K M O ’ S E N H E T I W T- B E R E I K 3.1 Werk aan de winkel 3.2 Aandacht voor technologievolgers
4 . M E R I T- O N D E R Z O E K P O S I T I E F
KMO-Haalbaarheidsstudie KMO-Innovatieproject KMO-Innovatie Vlaanderen (KIV) MKB-programma 4.2 Directe projectfinancieringen zijn efficiënter dan fiscale maatregelen 4.3 De intermediaire organisaties hebben de doelgroep bereikt 4.4 Beleidsaanbevelingen
5. VERNIEUWD PROGRAMMA 2001-2002 TOT STIMULERING VAN INNOVATIE BIJ KMO'S
Een verruiming van het doelpubliek Verlaagde drempels Nieuw KMO-programma Situering van het vernieuwd KMO-programma
6. TOELICHTING BIJ HET VERNIEUWD KMO-PROGRAMMA 6.1 6.2 6.3 6.4
8
8 9 10
11 13 14
15 17 18
18 20 20
22
22 22 24
4.1 De vier KMO-programma’s hebben hun doelstellingen bereikt
5.1 5.2 5.3 5.4
6 6 7 7 7
KMO-Innovatiestudies type 1 KMO-Innovatiestudies type 2 en 3 KMO-Innovatieprojecten Achtergestelde leningen
BESLUIT
24 24 24 25 25 25 26 26 27
27 27 28 28 29
29 29 30 30 32
3
ENGLISH ABSTRACT
S A M E N VAT T I N G
This paper gives an overview of ten years SME support programs by the ‘Institute for Encouraging Innovation through Science and Technology in Flanders’. The presentation of the past SME support program 1994-1999 is illustrated by case studies. The effectiveness, efficiency and response of the SME support program 1994-1999 are evaluated by MERIT (Maastricht Economic Research Institute on Innovation and Technology). The Institute too has made a global evaluation over his various types of SME actions, including policy recommendations. On the basis of the two available evaluations the Flemish government has instructed the Institute to elaborate a new SME program 2001-2002 with easy accessible support for all types of SMEs willing to innovate and to acquire knowledge. Although the ‘customer satisfaction’ is considered good, the SME range of 150 projects a year with a total support of 255 million BEF (6,2 million EUR) (in 2000) within the past SME support program 1994-1999, is inadequate. In order to attenuate and even to dismantle the barriers that prevents SMEs from moving easily to innovation and knowledge, several conditions are necessary for the new program to stimulate innovation by SMEs. The first condition is a widening of the support for technological projects. In the past SME program support was often targeted towards high risk technological developments, but in the new SME support program there is room for innovation projects based on acquiring knowledge through a creative adoption of external technology. Second: non-technological dimensions can be taken into account, as far as they are integrated in technological innovation. Third: the innovation supporting activities that may benefit support, are to acquire knowledge too for the SMEs. The last condition is a maximum simplification of the administrative arrangements. The new program for stimulating technological innovation in SMEs has the intention to reach an operating speed of 400 SMEs a year. The total budget for the first two years is 800 million BEF (19,8 million EUR).
Deze IWT-studie geeft een overzicht van 10 jaar KMO ondersteuningsprogramma’s van het IWT. De voorstelling van de vroegere KMO-programma’s tussen 1994 en 1999 wordt geïllustreerd door case-studies. MERIT (Maastricht Economic Research Institute on Innovation and Technology) maakte in opdracht van de Vlaamse Regering een evaluatie van effectiviteit, efficiëntie en bereik van de KMO-ondersteuningsprogramma’s. Ook het IWT zelf maakte een globale evaluatie van de verschillende types KMOacties, met daarbij aansluitende beleidsaanbevelingen. De Vlaamse regering heeft het IWT opgedragen om op basis van deze twee evaluaties een nieuw KMO-programma uit te werken voor de periode 2001-2002, gemakkelijk toegankelijk voor alle types van KMO’s die willen innoveren en kennis verwerven. Alhoewel er een hoge ‘klantentevredenheid’ werd vastgesteld, was het KMO-bereik, met 150 projecten en een steunvolume van 255 miljoen BEF (6,2 miljoen EUR) (in 2000), onvoldoende. Het nieuwe programma moet beantwoorden aan verschillende voorwaarden om innovatie bij KMO’s te stimuleren en de drempels te verlagen of weg te nemen die KMO’s beletten om zich te engageren voor innovatie en kennisopbouw. De eerste voorwaarde is de verbreding van de steun voor technologische innovatie. In het verleden werd de steun vaak toegespitst op projecten met hoog technologisch risico; in het nieuwe programma is er ruimte voor projecten die gebaseerd zijn op creatieve verwerving van extern beschikbare technologie. Ten tweede: ook de niet-technologische dimensies komen in aanmerking, in zoverre ze geïntegreerd zijn met technologische innovatie. Ten derde: ondersteunende activiteiten die gesubsidieerd worden moeten ook de kennisbasis van de KMO versterken. En de laatste voorwaarde is een maximale administratieve vereenvoudiging. Het nieuwe KMO-programma ter stimulering van technologische innovatie bij de KMO’s heeft als doelstelling om - op kruissnelheid 400 KMO’s per jaar te bereiken. Het totale budget voor de eerste twee jaren bedraagt 800 miljoen BEF (19,8 miljoen EUR).
4
IWT-STUDIES > >> 37
V O O RW O O R D
Het IWT-Vlaanderen is in het najaar 2001 voor het eerst naar buiten gekomen met een media-campagne, gericht op de bekendmaking van zijn KMO-programma. Omdat de grote meerderheid van de Vlaamse ondernemingen KMO’s zijn, kan het IWT zijn missie van ‘aanmoediging van innovatie’ slechts vervullen indien nieuwe manieren worden gevonden om deze groep actoren te bereiken. Het beleid was toe aan stroomlijning, vereenvoudiging en verbreding. Het nieuwe KMO-programma heeft alleszins de ambitie om een aantal drempels te slechten. En ondanks de geleidelijke start heeft het programma in 2001 reeds 182 aanvragen voor innovatiesteun ontvangen, tegenover 75 het jaar voordien. Deze IWT-Studie geeft een overzicht van de evolutie van de KMO-aanpak van het IWT over de laatste 10 jaar en de lessen die hieruit zijn getrokken voor het nieuwe programma. Een ‘lerende overheid’ moet immers op systematische wijze zijn beleidspraktijk verwerken. Het IWT heeft daarom een eigen studie uitgevoerd over de KMO-programmaties die in de jaren negentig zijn ontstaan, complementair aan een studie van MERIT op vraag van de Minister van Innovatie, Dirk van
5
Mechelen. Om dit materiaal voor een geïnteresseerd publiek samen te vatten heeft het IWT beroep gedaan op een in de materie beslagen journalist die er met enige afstandelijkheid de voornaamste elementen uit heeft gedistilleerd. Het KMO-programma zet de deuren van het IWT-Vlaanderen wijd open voor projecten op initiatief van KMO’s, al dan niet in samenwerking met onderzoeksinstellingen. Maar ook in het kader van de nieuwe stroomlijning van het innovatiebeleid is er het nieuwe programma voor ‘Vlaamse Innovatie Samenwerkingen’ dat een belangrijk potentieel biedt voor de aanmoediging van innovatie bij KMO’s via intermediaire organisaties op het vlak van collectief onderzoek, clustervorming, advies en vorming. Deze aanmoediging van de ‘collectieve’ innovatie is een noodzakelijk complement van het KMO-innovatieprogramma dat de opbouw van de interne innovatiecapaciteit tot doel heeft. Het IWT verwacht in 2002 een verdere sterke groei van de samenwerking met innovatieve KMO’s, en zal ook verder het ‘beleidsleren’ over de effectiviteit van zijn ondersteuningsinstrumenten ontwikkelen.
Hoofdstuk 1
INLEIDING
> 1 . 1 . WA A R O M K M O ’ S B E R E I K E N ? Innovatie en kennis zijn belangrijke concurrentiefactoren van grote én kleine ondernemingen. Maar KMO’s hebben het moeilijker om kennis te verwerven en de risico’s van innovatie te dragen. Alhoewel er onder het begrip ‘KMO’1 een brede waaier aan bedrijfstypes schuil gaat, van oude ambachten tot hightech, hebben ze allen te maken met de typische voor- en nadelen van hun schaalgrootte. De praktijk leert dat KMO's aanzienlijke drempels moeten overwinnen voor ze overgaan tot innovatie. > 1.1.1. Enkele drempels:
1
Een KMO is een
bedrijf met minder dan 250 werknemers, met een jaaromzet van minder dan 40 miljoen of een balanstaal van minder dan 27 miljoen, dat voor niet meer dan 25% rechtstreeks of onrechtstreeks gecontroleerd wordt door een ander bedrijf dat geen KMO is. Een groter
1. Het tekort en zelfs het gebrek aan communicatie en informatie over innovatiemogelijkheden en kennisdomeinen wegens de meer beperkte middelen van KMO’s. 2. Vele KMO’s hebben te weinig leerervaring om nieuwigheden in hun bedrijf te kunnen integreren. Zij hebben ook dikwijls moeilijkheden om gekwalificeerd personeel aan te trekken. 3. KMO’s hebben minder ‘buffer’ en daardoor vooral behoefte aan rechtstreeks toepasbare innovatie en kennis, die op korte termijn in de productie kan worden ingeschakeld. Innovatie is veel meer ‘technologie-implementatie’, een leerproces om technische en organisatorische moeilijkheden te ondervangen. 4. De administratieve beslommeringen als KMO’s een beroep doen op ondersteuning. De inspanning voor een aanvraag bestaat uit een ‘vaste’ kost (onafhankelijk van de omvang) en een variabel deel. Dit vast gedeelte weegt zwaar op kleine projecten, en kan innovatie en kennis afremmen. 5. De moeilijke toegang tot de kapitaalmarkt voor KMO’s, vandaar het belang van rechtstreekse subsidiëring voor O&Oprojecten (onderzoek en ontwikkeling) en gekwalificeerd personeel.
aandeelhouderschap door banken of investeringsmaatschappijen wordt echter wel toegestaan.
Innovatie en kennis bij KMO’s zijn belangrijk omdat kleine en middelgrote ondernemingen de ruggengraat vormen van de Vlaamse economie voor de zes miljoen Vlamingen.
6
Deze bedrijven zorgen voor ongeveer de helft van de werkgelegenheid in de privésector of ruim 750.000 werknemers in Vlaanderen. Derhalve vormt de bevordering van innovatie en kennis bij KMO’s een van de belangrijkste doelstellingen van de Vlaamse overheid via het IWT-Vlaanderen. Daarbij is ook de bedoeling om de KMO’s te verweven in een ‘kennisnetwerk’, dat het permanent leren en verwerven van kennis aanreikt en stimuleert. In een studie heeft prof. Wim Meeusen (Universiteit Antwerpen) gewezen op het betrekkelijk hoog ‘stimulerend effect’ van de IWT-steun op de bestedingen voor ‘onderzoek en ontwikkeling’ (O&O) van KMO’s, zeker in vergelijking met de steun aan grote bedrijven (cfr. IWT-Studie nr. 33 – december 2000). Deze steun kan immers kettingreacties in KMO’s op gang brengen met gunstige vermenigvuldigingseffecten op de productie, de bedrijfsvoering en organisatie, en de algemene sfeer in de bedrijven. Als Vlaamse overheidsinstelling stimuleert en ondersteunt het IWT de technologische innovatie als ‘enig loket’ voor Vlaanderen. Het IWT is bij decreet van 23 januari 1991 opgericht. Zijn opdrachten zijn geherformuleerd in het innovatiedecreet van 18 mei 1999. Dit Innovatiedecreet geeft een nieuwe legale basis aan het ondersteuningsbeleid waarin niet enkel ‘Onderzoek en Ontwikkeling’ in aanmerking komt, maar de ondersteuning van het technologietraject wordt uitgebreid naar alle verbonden activiteiten. Dit ‘integraal innovatiebeleid’ komt bijzonder tegemoet aan de noden van de KMO’s, waarin deze activiteiten ook meer verweven zijn.
> 1.2. RECHTSTREEKSE KMO-ONDERSTEUNING
Sinds de oprichting in 1991 heeft het IWT reeds aanzienlijke inspanningen geleverd om de Vlaamse KMO’s te ondersteunen. In de voormalige autonome functie van het IWT en in EUREKA-projecten kwamen de KMO’s ook aan bod, maar langs deze kanalen werden eerder ‘hightech’ KMO’s bereikt. Voor KMO-projecten in de klassieke steunkanalen wordt de subsidie verhoogd met
HOOFDSTUK 1 > Inleiding
IWT-STUDIES > >> 37
10%. Zo kunnen projecten van industrieel basisonderzoek in KMO’s een subsidie krijgen van 60% i.p.v. 50%. Voor prototypeonderzoek krijgen KMO’s een subsidie van 35% i.p.v. 25%. In de afgelopen tien jaar ontstonden nieuwe financiële steunmogelijkheden aan KMO’s in verschillende rechtstreekse programma’s met specifieke indiening- en steunmogelijkheden:
> 1 . 4 . E VA L U AT I E VA N K M O - P R O G R A M M A’ S 1 9 9 4 - 1 9 9 9
In 2000 besliste de bevoegde minister om vier specifieke KMO-programma’s (KMO Haalbaarheidsstudie, KMO-Innovatieproject, KMO-Innovatie Vlaanderen, MKB-programma) extern te laten evalueren door MERIT (Maastricht Economic Research Institute on Innovation and Technology).
> 1.2.1. KMO-programma’s 1994-1999:
1. KMO-Haalbaarheidsstudie (sinds 1994);
2. KMO-Innovatieproject (sinds 1994); 3. KMO-Innovatie Vlaanderen of kortweg KIV-project (sinds 1997); 4. MKB-progamma (afkorting voor ‘Midden en Klein Bedrijf’ (sinds 1996). > 1.2.2. De mini-KMO-projecten aangeboden bij sommige clusterinitiatieven.
Ondanks deze meer op innovatiegerichte programma’s was het aantal bereikte KMO’s beperkt. De vier KMO-programma’s 1994-1999 vertegenwoordigen een steun-volume van 255 miljoen BEF op jaarbasis, een bedrag dat werd verdeeld over 108 KMO’s in het jaar 1999. Over de jongste jaren bedroeg het KMOaandeel in de totale O&O-bedrijfssteun door het IWT meer dan 25%, wat hoger is dan het KMO-aandeel in de O&O-bestedingen van het Vlaams bedrijfsleven. Inzake rechtstreekse IWT-subsidiëring kwamen in totaal zo’n 650 KMO’s aan bod over de periode 1992-1999, of ca. 55 procent van de door het IWT ondersteunde bedrijven.
> 1.3. ONRECHTSTREEKSE KMO-ONDERSTEUNING
Onrechtstreeks bereikt het IWT toch heel wat meer KMO’s via acties van technologieverspreiding en innovatiestimulering, eveneens in IWT-beheer. De gebruikerscommissies bij het HOBUfonds (dat bedrijfsgericht onderzoek stimuleert in het Hoger Onderwijs Buiten de Universiteit) bereikten zo’n 300 KMO’s in de periode 1997-1999. En de technologische adviseerdiensten van de collectieve centra en de clusterinitiatieven worden ingezet voor verscheidene ‘duizenden’ KMO’s.
7
De toenmalige Vlaamse minister van Economie, Dirk van Mechelen, is geïnteresseerd: 1. in de effectiviteit van de KMO-programma’s: in hoeverre hebben deze maatregelen hun oorspronkelijke doelstellingen bereikt? 2. in de efficiency: in hoeverre zijn deze directe subsidies efficiënter dan een algemene subsidie via een belastingverlaging? 3. en de respons: in hoeverre hebben de intermediaire organisaties de doelgroep bereikt en geholpen met het opstarten en uitvoeren van projecten? Ook het IWT zelf heeft tijdens de periode 1999-2000 een globaal evaluatierapport opgesteld over zijn onderscheiden KMO-acties (dus ruimer dan de vier KMO-programma’s voor rechtstreekse subsidiëring). Dit heeft geleid tot een advies met beleidsaanbevelingen door de Raad van Bestuur van het IWT op 15 juni 2000.
> 1.5. VERNIEUWD KMO-PROGRAMMA 2001-2002
Op basis van beide evaluaties gaf de voogdijminister opdracht aan het IWT om een vlot toegankelijk steunmechanisme uit te werken ten behoeve van gewone KMO’s die bereid zijn tot innovatie en kennisverwerving. Dankzij deze steun moeten de bedrijven op termijn toegevoegde waarde kunnen creëren. Door de verbetering van het steunaanbod moet de deelname betekenisvol hoger liggen dan bij de huidige KMO-programma’s. Dit vernieuwd programma is onder meer gesteund op: 1. Een versterking van het één-loket principe voor een coherent aanbod en promotie. 2. Een groter KMO-bereik door innovatiesteun op maat. 3. Administratieve vereenvoudiging. 4. Optimalisering voor het inschakelen van intermediaire organisaties en kenniscentra.
Hoofdstuk 2
O V E R Z I C H T VA N D E V I E R S P E C I F I E K E K M O - P R O G R A M M A’ S ( 1 9 9 4 - 1 9 9 9 ) M E T E N K E L E K O RT E C A S E S T U D I E S
Deze vier KMO-programma’s zijn: 1. KMO-Haalbaarheidsstudie; 2. KMO-Innovatieproject; 3. KMO-Innovatie Vlaanderen of kortweg KIV-project; 4. MKB-programma (afkorting voor ‘Midden en Klein Bedrijf’.
De helft van de aanvragen voor een KMOHaalbaarheidsstudie is afkomstig van bedrijven met een omzet kleiner of gelijk aan 50 miljoen BEF, dus de kleine KMO’s. En meer dan 90 procent van de projecten is afkomstig van bedrijven met ten hoogste 50 werknemers. Uit beide vaststellingen blijkt duidelijk dat de KMO-Haalbaarheidsstudie vooral aantrekkelijk is voor de kleinste bedrijven.
> 2.1. KMO-HAALBAARHEIDSSTUDIE Een KMO-Haalbaarheidsstudie is een korte, ‘voorbereidende voorstudie’ (max. 1 miljoen BEF) van een O&O-project. De resultaten moeten een KMO in staat stellen om verantwoord te beslissen of een geplande innovatie al dan niet kan worden doorgevoerd. In veel gevallen wordt het vervolgproject — een O&O-project — ingediend en uitgevoerd als een KMO-Innovatieproject. De KMO-Haalbaarheidsstudie en het KMOInnovatieproject vormen de twee poten van de ‘KMO-Aanpak’ die eind 1994 door het IWT werd op gang gebracht. Al kort na de introductie genoten de KMOHaalbaarheidsstudies een groeiende bijval zoals blijkt uit onderstaande tabel: Totaal 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 184
19
33
43
29
28
30
3
De relatieve terugval vanaf 1998 is vermoedelijk een gevolg aan het alternatieve aanbod van twee nieuwe KMO-programma’s: de KIV – en MKB-programmatypes.
FIGUUR 1 >
De evolutie van de toegekende steun: Jaar 1995
4.600.565
1996
14.008.356
1997
19.323.351
1998
12.956.484
1999
15.002.481
2000
4.150.063
Totaal
70.041.300
Voor de evaluatie van het programma maakte het IWT in 2000 een studie over de projecten die tot eind 1999 werden ingediend. De 153 ingediende aanvragen hebben geleid tot: 1. 119 goedgekeurde aanvragen; 2. 21 niet-goedgekeurde aanvragen; 3. 13 administratief afgesloten aanvragen. Van de 119 goedgekeurde projecten, waren er 103 afgewerkt op 31 december 1999. Onderstaande figuur 1 toont de globale beoordeling van de resultaten.
Globale beoordeling resultaten (Bron: IWT)
11% 3% 11% > Zwak 3% > Slecht 24% 62%
24% > Excellent 62% > Goed
8
Steunvolume
IWT-STUDIES > >> 37
HOOFDSTUK 2 > Overzicht van de vier specifieke KMO-programma’s (1994-1999)
Een analyse door de IWT-staf geeft de inschatting van een mogelijk vervolg op de projectresultaten van de haalbaarheidsstudie, zoals getoond in onderstaande figuur 2. Een paar sterke punten:
1. Naar inhoud is de KMO-haalbaarheidsstudie een zeer veelzijdig projecttype. 2. Als eerste trap van een ‘tweetrapssysteem’ met het KMO-Innovatieproject, is de KMO-haalbaarheidsstudie deels geslaagd, omdat 30 procent van de projecten al tot een vervolgproject (bijv. een O&O-project) heeft geleid, en dit voor 14 procent wordt verwacht. Een paar zwakke punten:
1. In verhouding tot het potentieel aan KMO-doelgroepen is het bereik zwak en is het aanbod weinig bekend. 2. Omwille van de eerder beperkte begroting is dit KMO-initiatief vooral aantrekkelijk voor kleine bedrijven, voornamelijk uit eerder traditionele sectoren (elektromechanica, materialen). > 2.1.1. Casestudie Orac NV: Haalbaarheidsstudie leidt tot nieuwe productlijn en verbeterde marktpositie
Dankzij dit project heeft de kunststofverwerker Orac (ca. 90 werknemers), gevestigd in Oostende, met de steun van het IWT de haalbaarheid nagegaan om gladde sierlijsten te produceren door middel van extrusie van
FIGUUR 2 >
geschuimde polymeren. De bedrijvigheid bestaat uit twee business units: Orac Decor voor binnenhuisdecoratie in kunststof (kroon en wandlijsten, zuilen, consoles...), en Orac Industries voor de toelevering van diverse toepassingen in kunststof aan de bouwsector. Centaal in deze haalbaarheidsstudie staat het bereiken van een oppervlakteaspect gelijkaardig aan pleisterwerk of gelakt hout, zoals men die imiteert met sierlijsten in polyurethaan, geproduceerd in batchprocessing. I W T- p r o j e c t :
1. Omschrijving en evaluatie van de risico’s. 2. Bepaling van de technologie om gladde sierlijsten te produceren met het uitzicht van pleisterwerk of gelakt hout. 3. Bepaling welk type polymeer op basis van de prijs per kg, het minimaal soortelijk gewicht, de brandnormen, de hechting van lakken en lijmen, en het gedrag bij eventuele buitentoepassingen. 4. Bepaling van het machinepark om enerzijds de productie, en anderzijds de afwerking uit te voeren. To e g e v o e g d e w a a r d e v o o r h e t b e d r i j f :
1. Deze haalbaarheidsstudie heeft geleid tot een nieuwe productietechnologie van sierlijsten voor de bouwsector en interieurdecoratie. 2. De studie heeft de onderneming overtuigd om — ondanks de vele onbekende technische problemen — toch door te zetten.
Mogelijk vervolg op haalbaarheidsstudie
12%
4% 12% > Geen vervolg
5%
4% > Europees project (effectief of verwacht)
7%
30%
30% > Vervolg in IWT project 14% > Verwacht nog vervolg in IWT project 28% > Verdere eigen engineering 7% > Investering
28%
14%
9
5% > Andere
HOOFDSTUK 2 > Overzicht van de vier specifieke KMO-programma’s (1994-1999)
3. Tegelijkertijd had het bedrijf een beperkte markstudie aangevat; waaruit een aantrekkelijk marktpotentieel bleek. 4. Vervolgens heeft Orac bij het IWT KMOInnovatieprojecten evenals prototypeonderzoeksprojecten aangevraagd en ook bekomen. 5. Mede door een pilotinstallatie werden de noodzakelijke proefnemingen en testen uitgevoerd, waardoor de onderneming het productieproces kon ontwikkelen en verfijnen. 6. Het uiteindelijk resultaat is een totaal nieuwe vestiging van ca. 7.000 m 2 en een investering van 130 miljoen BEF, die momenteel in proeffase operationeel is. 7. De producten worden met succes geïntroduceerd op de markt . > 2.2.1. Casestudie New Vertongen NV: Haalbaarheidsstudie leidt tot continue productinnovatie
De firma New Vertongen (20 werknemers), gevestigd in Puurs, is gespecialiseerd in het ontwerp en de productie van machines voor de houtverwerkende industrie, voornamelijk voor de aanmaak van ramen en deuren. Mede onder de impuls van IWT-haalbaarheidsstudies stelt men bij deze firma volgende accentverschuivingen vast: 1. Onderdelen worden maximaal aangekocht of uitbesteed. 2. Daar waar vroeger de meeste aandacht ging naar productie-engineering, wordt tegenwoordig veel meer aandacht besteed aan productinnovatie. Tachtig procent van de huidige omzet wordt gerealiseerd met producten die de jongste vijf jaar werden ontwikkeld. 3. Naast de verkoop van individuele modules richt men zich tegenwoordig op de realisatie van complexe geïntegreerde flexibele productiecellen voor houtbewerking met hoge toegevoegde waarde. In plaats van één bewerking te optimaliseren realiseert men op deze manier een globale oplossing voor de klanten. 4. Vroeger was de afzet vooral gericht op de binnenlandse markt. Tegenwoordig is meer dan 80% van de producten bestemd voor de export.
10
IWT-project:
1. Financiering van een ‘Haalbaarheidsstudie betreffende het gebruik van aluminium voor de kolom, dubbele schuif en dwarse slede voor penmachines’. 2. Het eerste idee voor deze KMOhaalbaarheidsstudie is ontstaan in december 1995. Op dat moment was ‘New Vertongen’ net van start gegaan uit de oude onderneming ‘Vertongen’. Naar aanleiding van een trillingsprobleem op een penmachine werd contact opgenomen met het WTCM (Collectief Onderzoekscentrum van Agoria voor de sectoren Metaal- en Kunststofproducten, Machinebouw, Elektro & Informatie- en Communicatietechnologieën, en Transportmiddelen). Dit trillingsprobleem werd opgelost. 3. Het voorstel van het WTCM was om het probleem fundamenteler aan te pakken en na te gaan op welke manier het dynamisch gedrag van de machines verder kon verbeterd worden, zodat men ten opzichte van de concurrentie een competitief voordeel kon opbouwen. 4. Uit een eerste brainstorming is het idee gegroeid om geëxtrudeerde aluminium profielen aan te wenden voor bepaalde kritische delen (de kolom, de dubbele schuif en de dwarse slede). Dit idee was zeker nieuw en grensverleggend voor deze sector. Het was ook niet duidelijk of de vooropgestelde doelstellingen wel haalbaar waren (stijfheid met een factor vier verhogen en de massa van deze onderdelen met een factor vier verminderen). 5. Dankzij deze KMO-haalbaarheidsstudie en het partnership met het WTCM werd een context gecreëerd waardoor het mogelijk was om het dynamisch gedrag van de machines grondiger te bestuderen in functie van de vooropgestelde doelstellingen. 6. Uiteindelijk bleek het weliswaar onmogelijk van gietijzer door aluminium te vervangen voor de kolommen in de penmachines, maar dit werd bijkomstig in het licht van de behaalde resultaten. Nooit had de verkoop van penmachines deze vlucht kunnen nemen indien de stabiliteit niet gevoelig was verbeterd.
HOOFDSTUK 2 > Overzicht van de vier specifieke KMO-programma’s (1994-1999)
To e g e v o e g d e w a a r d e v o o r h e t b e d r i j f :
1. Op het eerste zicht is deze KMO-haalbaarheidsstudie schijnbaar mislukt want tegenwoordig worden voor de bovenvermelde opgesomde onderdelen géén aluminium extrusieprofielen gebruikt. Bij nader toezien is deze KMO-haalbaarheidsstudie echter één van de meest interessante studieprojecten die de firma New Vertongen heeft uitgevoerd. 2. Via het partnership met het WTCM heeft men een heel duidelijk beeld gekregen van het dynamisch gedrag van de machines. Het huidig ontwerp van de machines is nog steeds gebaseerd op de toen ontwikkelde technologietransfer. Door eenvoudige aanpassingen is men er in geslaagd om te komen tot een veel stabielere werking. Een gevolg hiervan is een duidelijke verhoging van het kwaliteitsimago. Zonder deze verbeteringen (en de daarop volgende andere innovatieprojecten) had de verkoop van de machines van New Vertongen na 1995 nooit zo’n vlucht kunnen nemen. 3. Dankzij deze eerste KMO-haalbaarheidsstudie heeft New Vertongen een interessante formule ontdekt waardoor het mogelijk was om intensiever samen te werken met het WTCM. Dit heeft sindsdien geleid tot de realisatie van drie KMO-innovatieprojecten en nog een tweede KMO-haalbaarheidsstudie. 4. In 1996 werd in samenwerking met het WTCM een KMO-innovatieproject (‘Flexibele cel voor het produceren van houten deuren’) opgestart. In dit project werd belangrijk onderzoek verricht met betrekking tot de verbetering van de kwaliteit bij het profileren van hoge, korte stukken. De kennis die opgebouwd werd in dit project vindt men nog steeds terug in de machines die vandaag gebouwd worden. 5. In 1998 werd met medewerking van het WTCM een tweede KMO-innovatieproject opgestart (‘Penboor-profileermachine’). Door de realisatie van een prototypemachine heeft men nieuwe inzichten gecreëerd waarvan er tot op vandaag in het productgamma van New Vertongen spin-offs terug te vinden zijn (o.a. de ‘dubbele penmachine’ en de ‘penmachine met automatische draaiinrichting voor zware houten balken’).
11
IWT-STUDIES > >> 37
6. In 1999 werd in partnership met het WTCM een tweede KMO-haalbaarheidsstudie opgestart waarbij werd nagegaan op welke manier het konterhout op een penmachine zou kunnen vervangen worden. Het vooropgestelde idee bleek niet onmiddellijk haalbaar, maar uit deze haalbaarheidsstudie is er een interessant nieuw idee ontstaan. Voor het realiseren van een eerste geïntegreerd prototype werd in 2000 een KMO-innovatieproject ingediend (en door het IWT goedgekeurd). Opmerking:
1. Uit bovenstaande lijst blijkt dat het succes nooit op voorhand gegarandeerd kan worden. Het is precies om de risico’s van deze projecten gedeeltelijk te ondervangen dat er een IWT-subsidie wordt verleend. Wat wel op voorhand kan worden gegarandeerd, is dat gedurende de looptijd van deze projecten telkens heel wat knowhow wordt opgedaan, die ook nuttig is in vervolgprojecten. 2. Na afloop van elk innovatieproject werden in het verleden steevast plannen gemaakt voor nieuwe innovatieprojecten. Eind 2001 is dit niet anders. Er is een nieuw innovatieproject in voorbereiding voor 2002. 3. Op deze manier is het voor een KMO mogelijk om producten met een hoge toegevoegde waarde op de markt te zetten waarmee men de internationale concurrentie aankan.
> 2 . 2 . K M O - I N N O VAT I E P R O J E C T Een KMO-Innovatieproject is een O&Oproject over een ‘technologisch probleem’ waarvoor geen pasklare oplossing extern beschikbaar is. Het accent ligt op een nieuwe ontwikkeling. Het maximaal budget van een KMOInnovatieproject bedraagt 15 miljoen BEF, waarvoor een toelage van 35% wordt toegekend, of een lening van maximaal 80% van de aanvaarde kosten, met een brutosubsidie-equivalent van 35%. In tegenstelling tot de KMO Haalbaarheidsstudie kan bij een KMO-Innovatie-
HOOFDSTUK 2 > Overzicht van de vier specifieke KMO-programma’s (1994-1999)
project het resultaat wel bestaan uit een fysische zaak, zoals een prototype van een nieuw of verbeterd product, proces of dienst. Onderstaande tabel toont het jaarlijks aantal ingediende aanvragen: Totaal 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 274
FIGUUR 3 >
3
51
45
47
43
35
39
11
De 224 ingediende aanvragen (tot eind 1999) hebben geleid tot: 1. 161 goedgekeurde aanvragen; 2. 38 niet-goedgekeurde aanvragen; 3. 25 administratief afgesloten aanvragen. Van de 161 goedgekeurde projecten, waren er 132 afgewerkt op 31 december 1999. Onderstaande figuur 3 toont de globale beoordeling van de resultaten.
Ook bij dit KMO-initiatief is de relatieve terugval vanaf 1999 vermoedelijk een gevolg van het alternatieve aanbod van twee nieuwe KMO-programma’s: de KIV– en MKB-programmatypes.
Voor een raming van de mogelijke effecten van de projectresultaten werden de invloed op de omzet, werkgelegenheid, export en netwerkvorming bekeken.
Ongeveer 90% van de projecten wordt ingediend door bedrijven met minder dan 50 werknemers. Dit KMO-initiatief richt zich dus bij uitstek op kleine bedrijven.
De mogelijke stijging van de omzet werd als het belangrijkst ervaren, gevolgd door een stijging of stabilisering van de werkgelegenheid en een stijging van de export.
De evolutie van de toegekende steun:
In volgende tabel wordt nog een overzicht gegeven van de ‘aard’ van de projectresultaten van de 132 afgewerkte projecten: zoals vermeld in de overeenkomst, vervolgens zoals ervaren op het einde van het project, en een projectie binnen 3 jaar. Dit overzicht is gebaseerd op een analyse door de IWT-staf.
Jaar
Steunvolume
1994
1.196.250
1995
66.264.678
1996
126.973.012
1997
118.351.418
1998
78.319.270
1999
84.242.988
2000
14.961.911
Totaal
490.309.527
Globale beoordeling resultaten
5%
4%
5% > Zwak 4% > Slecht 32% > Excellent 32% 59%
12
59% > Goed
IWT-STUDIES > >> 37
HOOFDSTUK 2 > Overzicht van de vier specifieke KMO-programma’s (1994-1999)
TABEL >
Voorzien in overeenkomst
Bereikt op het eind van het project
Te verwachten binnen 3 jaar
Productvernieuwing/-verbetering
50
48
30
Procesvernieuwing/-verbetering
23
22
9
Demonstrators of pilootfase
14
34
5
Nieuwe licenties
-
1
3
Nieuwe octrooien
6
11
1
Publicaties
1
4
1
Verbeterde/nieuwe knowhow
14
42
2
Verbeterd management/ kwaliteitsbeheer
-
3
1
Nieuwe (verbeterde) strategische allianties
1
1
7
Andere
2
3
4
Een paar sterke punten:
1. KMO-Innovatieprojecten worden vooral ingediend door kleine KMO’s uit traditionele sectoren die dit projecttype aangrijpen om vooral hun productengamma uit te breiden, i.p.v. het volledig te vernieuwen of procesverbeteringen in te schakelen. 2. De resultaten van de KMO-Innovatieprojecten worden door de meerderheid van de deelnemende KMO’s als ‘goed’ tot ‘zeer goed’ ingeschat. Een paar zwakke punten:
1. In verhouding tot het potentieel aan KMO-doelgroepen is het bereik zwak en is het aanbod weinig bekend. 2. KMO’s met meer dan 50 werknemers zijn ondervertegenwoordigd. > 2.2. Casestudie Abbeloos NV: Productinnovatie van bedrukte badstoffen om de marktpositie te verbeteren en productie in Vlaanderen te behouden
Door dit KMO-Innovatieproject inzake geavanceerde druktechnieken op badstoffen is het textielbedrijf Abbeloos (ca. 150 werknemers), gevestigd in Dentergem, erin
13
geslaagd om binnen een beperkte tijdspanne (twee jaar) een waaier van nieuwe producten te ontwikkelen. Waar tot enkele jaren geleden uitsluitend de pigmentaire druktechnologie gangbaar was, hebben nieuwe druktechnieken, ontwikkeld met IWT-steun, de marktpositie aanzienlijk verbeterd. I W T- p r o j e c t :
1. Het bedrijf de financiële middelen aanreiken voor twee KMO-Innovatieprojecten inzake geavanceerde druktechnieken op badstoffen. 2. Een eerste project laat toe om de traditionele pigmentaire kleurstoffen (op de badstof wordt een pasta uitgesmeerd die na het drogen hard aanvoelt), te vervangen door reactieve kleurstoffen waardoor het product zeer zacht blijft. 3. Een tweede project maakt het mogelijk om via quadrichromie (vierkleurendruk) foto’s over te brengen op badstof. To e g e v o e g d e w a a r d e v o o r h e t b e d r i j f :
1. Dankzij het IWT is de firma erin geslaagd om binnen een korte termijn van twee jaar een waaier van nieuwe producten te ontwikkelen.
HOOFDSTUK 2 > Overzicht van de vier specifieke KMO-programma’s (1994-1999)
2. Het bedrukken van badstoffen met reactieve kleurstoffen en de quadrichromie vervangt grotendeels de pigmentaire druk, die nog een fractie vertegenwoordigt van de omzet in bedrukte artikelen (samen goed voor ca. 100 miljoen BEF). 3. Via deze belangrijke technologische innovaties is het voor het bedrijf ook mogelijk geweest om licenties zoals Pokémon, Disney, Teletubbies enz. te verwerven. 4. De reactieve druktechnologie laat productontwikkelingen toe die op termijn van levensbelang zijn voor het bedrijf. Productinnovatie is immers de enige mogelijkheid om te kunnen blijven concurreren met de lage loonlanden, en de productie van bedrukte badstoffen te kunnen behouden in Vlaanderen. Opmerking:
In het najaar van 2001 zijn innovatieve ideeën van het bedrijf in een nieuw dossier aan het IWT voorgesteld. Het bedrijf denkt bijvoorbeeld aan een handdoek die langer fris blijft door een bijkomende specifieke behandeling. Zo’n project zou zonder IWT-steun moeilijk van de grond komen. > 2.2.2. Casestudie Demasure Gebr. BVBA: KMO-Innovatieproject laat toe om complexe 3D-ontwerpen voor veranda’s uit te voeren op een geïntegreerd bewerkingscentrum
De firma Demasure Gebr. (42 werknemers), gevestigd te Tiegem, ontwerpt, produceert en assembleert veranda’s in aluminium. Met behulp van in het project ontwikkelde CADsoftware, wordt voldaan aan de vereiste flexibiliteit die nodig is om de ideeën van de klant, de technische haalbaarheid en de eventuele afwijkingen van de onderbouw te verzoenen. Het KMO-Innovatieproject beoogde de ontwikkeling van een prototypemachine die deze bewerkingen kan uitvoeren. Waar een dergelijke technologische aanpak in een aantal sectoren reeds ingang vond is een dergelijk concept innovatief voor de verandabouw.
2. Naast de ontwikkeling van een aangepaste CAD-omgeving dient een bewerkingscentrum te worden ontwikkeld die de resulterende profielbeschrijvingen kan interpreteren en de nodige bewerkingen op één enkel bewerkingscentrum uit te voeren. 3. Het project beoogt de ontwikkeling van een prototypemachine die deze bewerkingen zal uitvoeren. Kritische aspecten in de ontwikkeling van dit prototype zijn de conceptuele opstelling van de verschillende assen, de automatische opspanning en de CNC-assensturing. 4. Het project beoogt een ingrijpende technologische verbetering om het bedrijf toe te laten een uiterst complex driedimensioneel ontwerp voor een veranda te herleiden tot elementaire profielen en bewerkingen, deze bewerkingen uit te voeren op een geïntegreerd bewerkingscentrum om ze vervolgens, conform een aangepaste planning, te assembleren en te monteren. Waar een dergelijke technologische aanpak in een aantal sectoren reeds ingang vond is het concept innovatief voor de verandabouw. 5. Het project beoogt immers naast de verwerking van de standaardproblemen ook en vooral de verwerking van de uitzonderingen en de specifieke aanpassingen die in elke veranda voorkomen. Eens de veranda geassembleerd, moet deze immers voldoen aan alle randvoorwaarden inclusief uitzonderingen en specifieke aanpassingen, zoals die voortvloeien uit de omstandigheden waarin de veranda moet worden gemonteerd. Toegevoegde waarde voor het bedrijf:
1. Een verbeterde interne efficiëntie door de integratie van ontwerpbewerkingen, het stockbeheer, de machinesturingen en de volledige planning. 2. Een verhoging van de veiligheid voor de machineoperator door een vermindering van de manuele interventies. 3. Meer tijd voor controle van de afgewerkte producten. 4. Minder beschadiging van de profielen.
IWT-project:
1. Het bedrijf de financiële middelen verschaffen voor een ingrijpende technologische verbetering voor de productie van veranda’s.
14
Opmerking:
1. Het project gaf zelfs aanleiding tot een tweede IWT-project dat een automatische
IWT-STUDIES > >> 37
HOOFDSTUK 2 > Overzicht van de vier specifieke KMO-programma’s (1994-1999)
herkenning én invoer van de verschillende profielen uit het gamma mogelijk maakte. 2. Demasure is niet enkel een bedrijf dat aan innovatie doet door technologieimplementatie. Dit ‘leertraject’ getuigt niet alleen van een ver doorgedreven automatiseringsgraad, maar tevens van een sterke vooruitgang op hoogtechnologisch CAD/CAM-gebied. Het concept van complexe volautomatische profielverspaning is immers niet uitsluitend voorbehouden voor de aluminium sector. De andere twee KMO-intiatieven zijn programma’s die innovatie bij KMO’s willen bevorderen, en waarbij naast het IWT ook andere intermediaire instanties — onder meer kenniscentra — zijn betrokken. Het gaat bijv. om collectieve centra (Centexbel, WTCB, WTCM), industriële hogescholen, VITO, IMEC of een andere onderzoeksinstelling.
> 2 . 3 . K M O - I N N O VAT I E V L A A N D E R E N O F K I V- P R O J E C T
Onderstaande tabel toont het jaarlijks aantal ingediende aanvragen: Totaal
1997
1998
91
7
20
1999 33
2000
2001
15
16
Een KMO-Innovatie Vlaanderen of KIV-project wil onder meer de drempel overstijgen om ‘gekwalificeerd personeel’ aan te trekken door de aanwerving te bevorderen van hooggeschoolden in KMO’s als voorbereiding of uitvoering van een innovatieplan. Het KMO-type waarop KIV-projecten zich richten, zijn bedrijven voor wie het formuleren en uitwerken van een innovatieplan een eerste ervaring is. Dit in tegenstelling met de doelgroepen van KMO-Haalbaarheidsstudies en KMO-Innovatieprojecten die voornamelijk uit KMO’s bestaan die al ervaring hebben met het opstarten en uitvoeren van innovatieprojecten. Een intermediair kenniscentrum helpt de KMO bij de definitieve formulering van het innovatieplan. Deze instelling zorgt ook voor een geschikte begeleiding voor de KIVprojectverantwoordelijke. De subsidie is een forfaitaire loonsubsidie van
15
een jaar voor de aanwerving van een hooggeschoolde door het bedrijf (900.000 tot 1.450.000 BEF afhankelijk van leeftijd/diploma). Na dit jaar wordt de verdere tewerkstelling van de betrokkene bij de KMO beoogd, maar niet financieel gesteund. Daarnaast is er een forfaitaire subsidie voor het kenniscentrum dat het project indient (125.000 BEF), en voor het kenniscentrum dat het bedrijf begeleidt bij de uitvoering (525.000 BEF voor de eerste 12 maanden). Deze begeleiding duurt maximaal 18 maanden, en kan dus doorlopen in een tweede fase van zes maanden na het eerste werkjaar. Hiervoor kan het bedrijf 350.000 BEF ontvangen voor verdere begeleiding door het kenniscentrum. Onderstaande tabel situeert het aantal deelnemende en afgewezen bedrijven: 1997
1998
1999
Tot.
Aanvragende bedrijven
7
20
33
60
Gesteunde bedrijven
6
17
27
50
Niet aanvaarde projecten
0
2
2
4
1
1
4
6
Door aanvrager teruggetrokken projecten
Meer dan 90% van de aanvragen is afkomstig van bedrijven met maximaal 50 werknemers. Het merendeel van deze bedrijven kreeg voor de eerste maal steun bij het IWT. Zes bedrijven dienden voordien een IWT-project in: vier een KMO-Innovatieproject en twee een KMO-Haalbaarheidsstudie. Twee bedrijven met een lopend KIV-project dienden een haalbaarheidsstudie in, 1 een MKB-programma en 1 een KMO-Innovatieproject. De verdeling van het budget voor de 50 gesteunde bedrijven op 31 december 1999 is weergegeven in de volgende tabel: de gemiddelde steun voor een project bedraagt dus 1.974.000 BEF. Van de 40 projecten die op 31 december 1999 waren opgestart, waren er 11 uitgevoerd
HOOFDSTUK 2 > Overzicht van de vier specifieke KMO-programma’s (1994-1999)
op die datum. In één geval werd de samenwerking gestopt na een jaar. Het verloop van de samenwerking wordt als volgt ingeschat door de IWT-staf (figuur 4): In onderstaande tabel wordt nog een overzicht gegeven van de ‘aard’ van de projectTABEL >
Steun voor personeelskosten in het bedrijf Projecten met overeenkomsten
Steun voor begeleiding door het kenniscentrum
Totaal
34.122.054
33.966.642
68.088.696
Projecten in behandeling bij de voogdij
6.305.677
5.931.095
12.236.772
Projecten goedgekeurd, nog niet gestart
9.143.695
9.230.616
18.374.311
49.571.426
49.128.353
98.699.779
Totaal
Voorzien in overeenkomst
FIGUUR 4 >
resultaten van de 50 afgewerkte projecten: zoals vermeld in de overeenkomst, vervolgens zoals ervaren op het einde van het project, en een projectie binnen 3 jaar. Dit overzicht is gebaseerd op een analyse door de IWT-staf.
Bereikt op het eind van het project
Te verwachten binnen 3 jaar
Productvernieuwing/verbetering
6
5
1
Procesvernieuwing/verbetering
6
3
4
Verbeterde/nieuwe knowhow
8
8
-
Verbeterd management/ kwaliteitsbeheer
5
3
3
Andere
-
1
-
Verloop van de samenwerking
18%
0%
0% > Slecht 9% > Excellent
9%
18% > Zwak 73% > Goed
73%
16
HOOFDSTUK 2 > Overzicht van de vier specifieke KMO-programma’s (1994-1999)
Voor dit KMO-initiatief was oorspronkelijk een bedrag van 200 miljoen BEF vastgelegd over een periode van twee jaar. Eind 1999 was daarvan minder dan de helft (98.699.779 BEF) definitief vastgelegd voor individuele projecten. Een paar sterke punten:
1. Dit KMO-initiatief biedt mogelijkheden voor projecten die niet kunnen binnen de klassieke O&O-steun, zowel inzake type bedrijven (vaak KMO’s uit eerder laagtechnologische sectoren), als inzake inhoud van de projecten (klemtoon op een aanwerving, mogelijkheid tot uitbouwen van een breed innovatieplan. 2. Het feit dat iemand in dienst wordt genomen, geeft een andere dimensie aan geslaagde KIV-projecten. De verworven competentie blijft dan in het bedrijf, wat een versterking op langere termijn kan betekenen. 3. Het begeleidend kenniscentrum kan een fundamentele bijdrage leveren tot de innovatie in een bedrijf. Een paar zwakke punten:
1. In verhouding tot het potentieel aan KMO-doelgroepen is het bereik zwak. 2. De aanwerving van de projectverantwoordelijke via het kenniscentrum was omslachtig. Rechtstreekse aanwerving heeft dit opgelost. 3. Maar de omstandigheden op de arbeidsmarkt hebben de aanwerving van gekwalificeerd personeel ten zeerste bemoeilijkt. 4. Er zijn geen aanwijzingen dat de intermediairen sterk bijdragen tot de communicatie van de maatregel naar een bredere groep van bedrijven. > 2.3.1. Casestudie Cretel NV: KIV-project bevordert ontwerp en bouw van nieuwe vacuümverpakkingsmachines voor de vlees- en visverwerkende sector
Machinebouwer Cretel, gevestigd te Eeklo, kon met behulp van een KIV-project van het IWT begin 1998 een industrieel ingenieur in dienst nemen voor een studie over vacuümtechnologie bij de constructie van machines voor de voedingsindustrie. Cretel (ca. 41 werknemers) is gespecialiseerd in de fabricage van fileermachines en verpakkingstoestellen voor de voedingsindustrie.
17
IWT-STUDIES > >> 37
IWT-project:
1. Subsidiëring van een industrieel ingenieur elektromechanica gedurende één jaar voor een studie over de bestaande vacuümtechnologie. Na dit jaar kon de betrokken persoon in dienst blijven. 2. Als erkende cluster heeft Clusta vzw (Cluster van Staalplaatproducenten en Staalplaatverwerkers) ingestaan voor de begeleiding. Deze begeleiding werd voor een periode van 18 maanden gesubsidieerd. 3. Dit onderzoek heeft geleid tot het ontwerp, de ontwikkeling, de prototypes en de eerste productie van nieuwe vacuümverpakkingsmachines voor de vlees- en visverwerkende sector. Toegevoegde waarde voor het bedrijf:
1. Het verzamelen van alle technische gegevens over vacuümtechnologie, met inbegrip van een onderzoek naar bestaande patenten. 2. Een inventarisatie van de noden inzake vacuümtechnologie voor de vlees- en visverwerkende sector. 3. Omzetting van deze noden naar eigenschappen waaraan nieuwe vacuümverpakkingsmachines moeten voldoen. Bij deze omzetting moet rekening worden gehouden met de reglementering en normering binnen de voedingsindustrie (ook wereldwijd) en met de prijs. 4. Deze eerste KIV-projectfase heeft dus een grondige knowhow opgeleverd inzake machinale vacuümverpakking. 5. Dit heeft rechtstreeks geleid tot een tweede fase, nl. het ontwerp, de ontwikkeling, de prototypes en de eerste productie van nieuwe vacuümverpakkingsmachines voor vis- en vleesverwerking maar ook tot andere doeleinden. 6. Momenteel worden drie nieuwe types vacuümverpakkingsmachines door Cretel gebouwd in roestvrij staal met zeer hoogstaande technische eigenschappen. In een verder stadium zullen deze machines worden aangeboden met automatische aan- en afvoer. 7. Cretel mag zelfs pretenderen dat hij een machine bouwt die door haar technische eigenschappen deze van de (buitenlandse) concurrentie overstijgt, en andere en bredere markten kunnen worden aangepakt.
HOOFDSTUK 2 > Overzicht van de vier specifieke KMO-programma’s (1994-1999)
8. De commercialisering verkeert nog in het beginstadium. Enkele machines zijn reeds in gebruik en voldoen totaal aan de gestelde eisen. Derhalve is het teststadium voorbij en kan met vertrouwen de industriële bouw en verkoop worden aangevat sinds augustus 2001. Opmerking:
Naast dit KIV-project heeft dit bedrijf ook nog een MKB-project en een KMOInnovatieproject verkregen rond visfileermachines. > 2.3.2. Casestudie Allaert Aluminium NV: KIV-project voor het opzetten van een flowline en van de diversificatie voor het productaanbod van aluminium schrijnwerk
Aluminiumverwerker Allaert (ca. 45 werknemers en enkele zelfstandige onderaannemers), gevestigd te Harelbeke, kon met IWTsteun een industrieel ingenieur in dienst nemen voor de studie en uitwerking van een innovatieplan. Het betreft de integratie van de flowline en de diversificatie van het productaanbod door combinatie van maatwerk en serieproductie voor aluminium schrijnwerk. Deze firma is gespecialiseerd in de fabricage en plaatsing van aluminium schrijnwerk voor de bouwsector. I W T- p r o j e c t :
1. Subsidiëring van een industrieel ingenieur bouwkunde gedurende één jaar voor het opzetten van een flowline-concept voor standaardproducten en de begeleiding van deze ingenieur door het WTCM (Agoria). 2. Hierbij wordt de lijnopzet gedefinieerd voor productgroepen waarvoor: • diversificatie minder belangrijk is, • de prijs de belangrijkste succesfactor is, • duidelijke potentiële groei aanwezig is. 3. Het tweede deel van dit KIV-project had betrekking op: • interne informatisering, • bedrijfsanalyse, • onderdelen voor integratie, • lastenboek + long list van de software leveranciers, • evaluatie van offertes en demo’s. Toegevoegde waarde voor het bedrijf:
1. Het flowline-concept is volledig uitge-
18
werkt en gedefinieerd, waarbij een grondige knowhow is verworven over: • de woningbouwmarkt en zijn evolutie, • het aandeel van aluminiumschrijnwerk in het totaal van het schrijnwerk en zijn evolutie, • het bepalen van de procesflow, cyclustijden, off-line activiteiten... 2. Binnen het bedrijf is een netwerk opgestart met interactie van volgende afdelingen: • prijscalculatie, • verkoop, • productievoorbereiding, • magazijnbeheer, • planning.
> 2.4. MKB-PROGRAMMA Onderstaande tabel toont het jaarlijks aantal ingediende aanvragen: Totaal
1997
1998
58
5
22
1999
2000
31
0
2001 0
Binnen het raam van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) werd het zogenaamd communautair MKB-initiatief (MKB staat voor Midden en Klein Bedrijf) als een specifiek programma opgezet, ten gunste van de KMO's in de betrokken gebieden. De projecten worden in gelijke mate gefinancierd met Europese en Vlaamse middelen. Een MKB-programma is gericht op KMO’s die — evenals de ‘KIV-bedrijven’ — de noodzakelijke vaardigheden en expertise ontbreken om eigen onderzoek uit te voeren. Maar in tegenstelling tot de ‘KIV-bedrijven’ zijn de ‘MKB-bedrijven’ gesitueerd in minder ontwikkelde regio’s, en zich vaak minder bewust van het innovatiebelang voor de competitiviteit van hun bedrijf. Daarom wordt een verhoogd steunpercentage toegekend van maximum 70% van de personeelskosten en 35% van de werkingskosten. Het doel van het MKB-initiatief is het bevorderen van innovatie bij deze KMO-groep door samenwerking met de collectieve of gelijkgestelde onderzoekscentra. De begeleider uithet kenniscentrum moet — vertrekkend van een probleem — de capaciteit en het bewustzijn van de KMO voor innovatie vergroten.
IWT-STUDIES > >> 37
HOOFDSTUK 2 > Overzicht van de vier specifieke KMO-programma’s (1994-1999)
Onderstaande tabel situeert het aantal deelnemende en afgewezen bedrijven: 1997
1998
1999
Tot.
Aanvragende bedrijven
5
22
31
58
Gesteunde bedrijven
5
19
27
51
Niet aanvaarde projecten
0
2
4
6
0
1
1
2
Door aanvrager teruggetrokken projecten
Meer dan 90% van de aanvragen is afkomstig van bedrijven met maximaal 50 werknemers. Het merendeel van deze bedrijven (42) kreeg voor de eerste maal steun bij het IWT. In totaal werd voor de 58 projecten ca. 153 miljoen BEF steun toegezegd, voor een aangevraagde begroting van ca. 265 miljoen BEF. Dit brengt het gemiddelde steunpercentage voor deze projecten op 58%. Van de 50 projecten die op 31 december waren opgestart, waren er 19 voltooid op die datum, en 31 in uitvoering. Volgens de IWT-staf verliep de samenwerking bij de 19 voltooide in één geval excellent, in 16 gevallen zonder meer goed, en in twee gevallen was het project nooit gestart.
In onderstaande tabel wordt nog een overzicht gegeven van de aard van de projectresultaten van de 58 afgewerkte projecten: zoals vermeld in de overeenkomst, vervolgens zoals ervaren op het einde van het project, en een projectie binnen 3 jaar. Dit overzicht is gebaseerd op een analyse door de IWT-staf. Voor 21,1% van de projecten wordt een zinvolle exploitatie op korte termijn verwacht, en voor 47,4% op middellange termijn. Uit een eerste analyse van 14 projecten door de IWT-staf blijkt dat van ongeveer 60% een stijging van de omzet en een positieve evolutie van de werkgelegenheid wordt verwacht. Een positieve evolutie van de export en de netwerkvorming wordt op basis van de beperktere beschikbare gegevens tot nu toe voor respectievelijk ongeveer 40% en 30% verwacht. Voor dit KMO-initiatief was oorspronkelijk een bedrag van 153 miljoen BEF vastgelegd. Eind september 1999 was dit bedrag definitief vastgelegd door 58 projecten. Een paar sterke punten:
1. Binnen de gegeven tijdsruimte zijn de middelen voor het MKB-programma volledig opgebruikt, in die mate zelfs dat een aantal steunbare projecten via andere kanalen moesten worden opgevangen.
TABEL >
Voorzien in overeenkomst
Bereikt op het eind van het project
Te verwachten binnen 3 jaar
Productvernieuwing/verbetering
10
4
7
Procesvernieuwing/verbetering
6
4
7
Demonstrators of pilootfase
4
4
-
Nieuwe patenten
-
-
1
Verbeterde/nieuwe knowhow
10
7
3
Verbeterd management/ kwaliteitsbeheer
4
3
1
19
HOOFDSTUK 2 > Overzicht van de vier specifieke KMO-programma’s (1994-1999)
2. MKB-programma’s hebben duidelijk bijgedragen tot een samenwerking met het IWT van heel wat bedrijven uit eerder traditionele sectoren en de ondersteuning van hun innovatie-inspanningen. 3. Dankzij het MKB-initiatief zijn een aantal ‘nieuwe’ bedrijven bereikt. Een paar zwakke punten:
1. Het MKB-programma heeft geen eigen profiel kunnen uitbouwen. De MKBregeling is in vele gevallen een gunstiger optie voor de begunstigde bedrijven (shoppen in functie van het subsidieniveau). 2. De sensibilisatie uitgevoerd in het kader van MKB staat niet in verhouding met het succes van de respons. 3. Er is een sterke concentratie van projecten bij enkele intermediairen. > 2.4.1. Casestudie Clama Mattress Ticking: MKB-project laat ontwikkeling toe van innovatieve matrastijk
Textielfirma Clama Mattress Ticking (ca. 100 werknemers), gevestigd in Ieper, kon dankzij een MKB-project beter inspelen op de vraag van de markt voor matrastijk. Dit heeft geleid tot de ontwikkeling van innovatieve producten, en een aanpassing van de bestaande productontwikkelingmethodes en –procedures. De bedrijvigheid situeert zich uitsluitend in het vervaardigen van kwalitatief hoogwaardige jacquard matrastijk, waarvan 98 % voor de wereldwijde export is bestemd. Het project werd uitgevoerd in samenwerking met Centexbel, het onderzoekscentrum voor de textielindustrie, en een marktanalysebureau. I W T- p r o j e c t :
1. Het aanreiken van de financiële middelen om op korte termijn innovatieve matrastijk te ontwikkelingen. 2. In een eerste fase is een marktanalyse en een analyse van het consumentengedrag uitgevoerd in samenwerking met Centexbel en een marktanalysebureau. 3. In een tweede fase zijn de gekwantificeerde gegevens omgezet in richtlijnen m.b.t. grondstoffen, processen en afwerking. Op basis van een evaluatiematrix is vervolgens een experimenteel proefplan opgesteld. 4. Hierbij is het opstellen van een data-
20
bestand met alle relevante informatie belangrijk geweest voor het verdere productinnovatieproject. To e g e v o e g d e w a a r d e v o o r h e t b e d r i j f :
1. Op basis van de marktanalyse is nagegaan welke nieuwe functionaliteit voor een aantal producten kon worden gecreëerd. Op de markt kan men twee stromingen onderscheiden: enerzijds de goedkopere basisproducten waarbij prijs, kwaliteit en service doorwegen, en anderzijds het segment van het topgamma, waar naast kwaliteit en service, ook innovatie en functionaliteit in mindere mate primordiaal zijn. 2. Door de realisatie van proefweefsels, zijn empirische relaties vastgelegd tussen grondstof, proces en afwerking, en de functionele eigenschappen van het product. Dit is uitgemond in de slogan: "Clama, at the top of sleeping comfort..." 3. Naast de ontwikkeling van proefstalen zijn, in functie van de eisen normen vooropgesteld, die de basis hebben gevormd voor een lastenboek en technische fiches. 4. Door de verworven kennis kon beter worden ingespeeld op de vraag van de markt, wat heeft geleid tot de ontwikkeling van innovatieve producten, en een aanpassing van de bestaande productontwikkelingmethodes en –procedures. 5. Dit O&O-project is voor de KMO van levensbelang om competitief te kunnen blijven op de wereldmarkt. > 2.4.2. Casestudie Arcomet NV: Ontwerp van een zelfmonterende torenkraan opent nieuw marktsegment
De ontwikkeling van een nieuw type zelfmonterende torenkraan was de opdracht bij de uitbouw van een eigen engineeringafdeling bij de firma Arcomet (ca. 40 werknemers), gevestigd in Paal. Hierdoor kan deze enige Belgische constructeur van torenkranen, in de toekomst zelf het volledige productontwikkelings- en productwijzigingsproces beheersen, zonder afhankelijk te zijn van buitenlandse engineeringbureaus. IWT-project:
1. De financiële ondersteuning liet toe om een radicaal nieuw concept te ontwikkelen.
HOOFDSTUK 2 > Overzicht van de vier specifieke KMO-programma’s (1994-1999)
Het systeem om de kraan te monteren zit in de kraanconstructie zelf. Hierdoor is een extra hydraulische kraan om de torenkraan te monteren overbodig. Het openvouwen van de kraanconstructie gebeurt zodanig dat het mogelijk is een kraan van groot formaat op een heel beperkte oppervlakte op te stellen, zodat gebouwen of andere kranen tijdens de montage eenvoudig worden ontweken. 2. Begeleiding door het WTCM (Agoria) bij het project en de uitbouw van een eigen O&O-afdeling. To e g e v o e g d e w a a r d e v o o r h e t b e d r i j f :
1. De uitbouw van een eigen O&O-afdeling die wordt ingeschakeld voor nieuwe productontwikkelingen. 2. Een snellere doorlooptijd voor nieuwe producten en bij (klantspecifieke) ontwerpwijzigingen. 3. Opening van een nieuw marktsegment van zelfmonterende torenkranen met een haakhoogte van 36 m en een capaciteit van
21
IWT-STUDIES > >> 37
1,5 ton op de giekpunt (45 m), die te situeren zijn in het onderste gamma van de grote bovendraaiende torenkranen. 4. Transport op één oplegger en montage zonder bijkomende hydraulische kraan. 5. Montage en demontage in een minimum van tijd: bestemd voor werven van korte duur, moeilijk toegankelijke werven, binnenstadsrenovatie en de groeiende verhuurmarkt. Opmerking:
1. De financiële ondersteuning van het IWT heeft toegelaten een eigen O&Oafdeling voor innovatieve ontwikkelingen op te starten. 2. Dit MKB-project heeft een vervolg gekend in een IWT-Prototypeproject. 3. De firma heeft ook reeds een KMOInnovatiestudie Type 1 goedgekeurd gekregen, in het kader van het vernieuwd IWT-programma tot stimulering van innovaties bij KMO’s.
Hoofdstuk 3
V L A A M S E K M O ’ S E N H E T I W T- B E R E I K
> 3.1. WERK AAN DE WINKEL Onderstaande tabel uit het evaluatierapport van het IWT, laat duidelijk zien dat er nog heel wat werk aan de winkel is voor de Vlaamse overheid en haar innovatieagentschap IWT om de technologische innovatie bij duizenden Vlaamse KMO’s aan te zwengelen. Om het KMO-bereik te berekenen heeft het IWT de klasse van ’technologie-ontwikkelaars’ opgesplitst in de categorie ‘spin-offs’ (nieuwe bedrijven uit universitaire onderzoeksgroepen) en de categorie ‘NTBF’ (New Technology Based Firms). Op grond van recent onderzoek door het IWT-Observatorium kon een lijst van Vlaamse spin-offs worden samengesteld. In totaal werden 102 spin-offs in Vlaanderen geïdentificeerd, waarvan 98 technologiegerelateerde spin-offs. Internationaal onderzoek heeft uitgewezen dat in de meeste regio’s spin-offs ongeveer een vierde uitmaken van alle ‘technologieontwikkelaars’. Wat betreft de ‘technologievolgers’ bereikt het IWT alleen de potentieel innovatieve KMO’s. Voornamelijk de vier KMOprogramma’s 1994-1999 (KMO-Haalbaarheidsstudie, KMO-Innovatieproject, KIV- en MKB-programma’s) hebben ‘technologievolgers’ aangetrokken, onder meer omwille van de lagere toetredingsvoorwaarden. NTBF’s en spin-offs (in de tabel onder eenzelfde noemer als ‘technologieontwikkelaars’ vermeld) worden vooral teruggevonden bij het EUREKA-initiatief en de programma’s
Technologieontwikkelaars
Spin-offs
binnen de autonome IWT-functies. Dit wijst erop dat deze KMO’s veel meer internationaal georiënteerd zijn dan KMO’s uit de categorieën ‘vooroplopende technologiegebruikers’ en ‘technologievolgers’. Het IWT heeft reeds een adequaat aanbod in deze categorie van technologie-ontwikkelaars. In de periode 1992-2000 werd voor ca 2,7 miljard BEF steun verleend aan spinoffs. Bovendien hebben ‘technologieontwikkelaars’ veel minder nood aan KMOspecifieke programma’s dan de twee andere KMO-categorieën (‘vooroplopende technologiegebruikers’ en ‘technologievolgers’).
> 3.2. AANDACHT VOOR ‘TECHNOLOGIEVOLGERS’
Om zijn bereik bij KMO’s te verruimen in het kader van het vernieuwd programma 2001-2002, kan het IWT niet anders dan opschuiven naar rechts in de tabel en zich richten naar ‘vooroplopende technologiegebruikers’ (ca. 3.000 bedrijven), en vooral naar ‘potentieel innovatieve KMO’s’ (ca. 11.000 bedrijven) in de groep van ‘technologievolgers’.
Het is immers zo dat voornamelijk ‘technologievolgers’ drempels moeten overwinnen vooraleer te innoveren of kennis te verwerven: 1. Vooral hun kleine schaal is nadelig voor hun innovatie en kennisverwerving. 2. Zij wensen rechtstreeks toepasbare innovatie en kennis, die in de productie kan worden ingeschakeld via een leerproces om de technische en organisatorische moeilijkheden te ondervangen.
Voorop lopende technologiegebruikers
Overige NTBF’s
Geschat aantal KMO’s
98
300
2.700-4.050
IWT-bereik
47
75
344
22
Technologievolgers
Potentieel innovatieve KMO’s
Nietinnovatieve KMO’s
11.000
12.000
337
--
IWT-STUDIES > >> 37
HOOFDSTUK 3 > Vlaamse KMO’s en het IWT-bereik
3. Zij hebben moeilijkheden om gekwalificeerd personeel aan te trekken. 4. Financiering is dikwijls een probleem voor bedrijven met een beperkte kapitaalsbasis. 5. Hun administratieve beslommeringen moeten worden beperkt als zij een beroep doen op ondersteuning.
23
Deze drempels kunnen mede worden overschreden door een vernieuwd programma tot stimulering van innovatie dat alle steunmaatregelen integreert, en tegelijk veel maatwerk toelaat om tegemoet te komen aan de verzuchtingen van talrijke KMO’s.
Hoofdstuk 4
M E R I T- O N D E R Z O E K P O S I T I E F
In 2000 besliste de bevoegde minister om de vier specifieke KMO-programma’s 1994-1999 (KMO-Haalbaarheidsstudie, KMO-Innovatieproject, KMO-Innovatie Vlaanderen, MKBprogramma) extern te laten evalueren door MERIT (Maastricht Economic Research Institute on Innovation and Technology). De vragen waren: 1. Hebben de vier KMO-initiatieven hun doelstellingen bereikt? 2. Zijn directe subsidies efficiënter dan algemene subsidieregelingen? 3. Zijn de intermediaire organisaties geslaagd in het bereiken van de doelgroep? Het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap heeft het IWT gevraagd MERIT te assisteren bij de dataverzameling en de data-analyse. Deze bijstand heeft ook betrekking gehad op de selectie van 60 bedrijven, onderverdeeld in vijf ‘onderzoeksgroepen’: vier groepen KMO’s die hebben deelgenomen aan één van de vier KMOprogramma’s 1994-1999 (met positieve of negatieve beslissing), en een vijfde groep KMO’s die aan geen enkel initiatief heeft deelgenomen, waarbij ervan is uitgegaan dat zij wel kennis hebben van de steunmogelijkheden. Vervolgens heeft het Ministerie deze bedrijven een brief gestuurd waarin het belang van hun deelname aan dit onderzoek is beklemtoond. Van de 60 aangeschreven KMO’s hebben er uiteindelijk 48 meegedaan aan een grondige bevraging. Van deze 48 hebben er 36 deelgenomen aan de KMO-programma’s (6 aan KMO-Haalbaarheidsstudies, 14 aan KMO-Innovatieprojecten, 12 aan KIV-projecten en 4 aan MKB-projecten). De twaalf overige KMO’s hebben aan geen enkel initiatief deelgenomen. Uit zijn evaluatie heeft MERIT ‘drie conclusies’ getrokken met ‘beleidsaanbevelingen’.
plan, het definiëren van een technologisch probleem, enz... — zijn bereikt. Vooral bedrijven die hebben deelgenomen aan ‘KIV-projecten’ en het ‘MKB-programma’ zijn tevreden. Drie op vier van de ‘KIVbedrijven’ zeggen dat het ingediende project heeft geleid tot een meer strategische aanpak van hun O&O, het verruimen van het innovatief denken, en het zelf ontwikkelen van nieuwe productmarktcombinaties. Drie op vier van alle KMO’s die een MKBprogramma hebben ingediend, zeggen dat het project hun technologische slagkracht heeft versterkt en hun blik verruimd. Twee op drie van de KMO’s die hebben deelgenomen aan een ‘KMO-Haalbaarheidsstudie’ zeggen dat zij werkplannen hebben leren opstellen voor de invoering van nieuwe producten, technologieën of diensten binnen hun bedrijf. De helft van de KMO’s die hebben deelgenomen aan een ‘KMO-Innovatieproject,’ zegt dat ze dankzij hun deelname een indirecte omzetstijging met een hogere winst hebben bereikt. Twee op drie stellen dat het ingediende project heeft bijgedragen tot de versterking van hun technologisch vermogen. > 4.1.1. KMO-Haalbaarheidsstudie
KMO’s die hebben deelgenomen aan een ‘KMO-Haalbaarheidsstudie’ vinden de duur van het project (negen maanden) te kort, en de totale begroting (maximaal 1 miljoen BEF) niet toereikend. Daarnaast moet de projectbegeleiding meer technologischinhoudelijk dan enkel administratief van aard zijn. Positief zijn de bedrijven over de mogelijkheid tot voorbespreking van de project-aanvraag met het IWT. Zij beklemtonen allen het nut ervan, omdat zo’n voorbespreking hen veel tijd kan sparen. > 4.1.2. KMO-Innovatieproject
> 4 . 1 . D E V I E R K M O - P R O G R A M M A’ S HEBBEN HUN DOELSTELLINGEN BEREIKT
De oorspronkelijke doelstellingen van de KMO-programma’s — onder meer het schrijven van een haalbaarheidsstudie, het doen van een O&O-project, het ontwerpen van een prototype, het opstellen van een innovatie-
24
KMO’s die een ‘KMO-Innovatieproject’ hebben uitgevoerd, zeggen dat zij een prototype, proces of dienst hebben kunnen ontwikkelen, ofwel een bestaand product, proces of dienst hebben kunnen verbeteren. Op de vraag of zij zonder dit initiatief een O&O-project zouden hebben gestart, waren de meningen verdeeld. Een aantal meende van wel, terwijl een aantal andere bedrijven
IWT-STUDIES > >> 37
HOOFDSTUK 4 > MERIT-onderzoek positief
het belang beklemtoonde van overheidssteun aan KMO’s om dergelijke projecten op te starten. Zij vinden de projectduur van achttien maanden over het algemeen niet te kort. Ook de totale begroting (maximaal 15 miljoen BEF) vinden zij over het algemeen toereikend. Evenals de ‘KMO-Haalbaarheidsbedrijven’, zijn deze KMO’s positief over de mogelijkheid tot voorbespreking van de projectaanvraag.
maanden) te kort. Tevens vindt de helft de totale begroting van een project (maximaal 10 miljoen BEF) niet toereikend. Ook hier vinden de KMO’s dat de projectbegeleiding meer technologisch dan administratief zou moeten zijn.
> 4 . 2 . DIRECTE PROJECTFINANCIERINGEN ZIJN EFFICIËNTER DAN FISCALE M A AT R E G E L E N V O O R H E T O P B O U W E N VA N L E E RV E R M O G E N BIJ KMO’S
> 4.1.3. KMO-Innovatie Vlaanderen (KIV)
De deelnemende KMO’s waren zeer positief over de verplichte samenwerking met de onderzoekscentra (de intermediairen). Dankzij deze samenwerking hebben zij nieuwe kennis in huis gehaald, waarover zij vroeger niet beschikten. Voorts hebben de KMO’s geleerd innovatieplannen beter op te stellen en uit te voeren. In de toekomst verwachten zij dat hun KIV-ervaring het aantrekken van hoger technisch geschoolden zal vergemakkelijken, en de algemene slagkracht van het bedrijf zal vergroten. Toch wensen de KMO’s dat ook de meer commerciële aspecten van een innovatie zouden mogen worden onderzocht door de aangeworven hoger technisch geschoolden. Op de vraag of men zonder het KIV-project geen hoger geschoolden in dienst zou hebben genomen, luidde het antwoord ‘neen’. De KIV-bedrijven vinden de duur van het project (twaalf maanden) te kort en de totale begroting (maximaal 650.000 BEF) niet toereikend. Daarnaast zou de projectbegeleiding meer technologisch moeten zijn dan administratief. > 4.1.4. MKB-programma
Ook hier waren de deelnemende KMO’s zeer positief over de verplichte samenwerking met de onderzoekscentra, omdat hun innovatiebewustzijn is toegenomen. Ook zij menen, dat ze zonder het MKB-programma zich niet zouden hebben afgevraagd wat innovatie voor hun bedrijf kan betekenen. In tegenstelling tot bedrijven die hebben deelgenomen aan de drie bovenvermelde KMO-programma’s, hebben de MKBbedrijven de meeste moeite met administratieve rompslomp. Zij vinden de duur van een project (twaalf
25
Twee op drie KMO’s verkiezen een directe projectfinanciering via de vier KMOprogramma’s 1994-1999 boven meer algemene fiscale maatregelen (bijv. belastingaftrek voor O&O-uitgaven). Hoewel belastingmaatregelen voordelen kunnen hebben (bijv. minder administratieve rompslomp en meer zekerheid over geldteruggave) komt het belangrijk ‘leeraspect’ als toegevoegde waarde totaal niet aan bod, aldus luidt het antwoord van het merendeel van de bevraagde bedrijven in het MERIT-onderzoek. Dit leren kan toegevoegde kennis omvatten zoals: 1. Het analyseren van een probleem. 2. Het zoeken naar geschikte onderzoekspartners, bijv. door het contacteren van onderzoekscentra. 3. Het gericht zoeken naar expertise. 4. Het uitwerken van een ontwikkelingsproject. 5. Het testen van oplossingen, bijv. door laboratoriumproeven of het bouwen van een prototype. 6. Het bestuderen van een ‘innovatieplan’ in een ruimer kader, waarbij rekening wordt gehouden met het financieel, organisatorisch en personeelsbeleid. 7. Door de ondersteuning gedurende de uitvoering van het project door intermediaire organisaties en het IWT, kan de KMO nieuwe ervaring, nieuwe contacten en nieuwe kennis opdoen. Meer in het algemeen ziet de meerderheid van de bevraagde KMO’s een ‘publieke overheidsrol’ weggelegd bij de ondersteuning van innovatieprocessen, onder meer: 1. Het ontwikkelen van nieuwe producten of processen.
HOOFDSTUK 4 > MERIT-onderzoek positief
2. Het commercialiseren van nieuwe of verbeterde producten, processen of diensten. 3. En het begrijpen en het toepassen van beschikbare technologieën. Uit deze antwoorden leidt MERIT af dat de KMO’s behoefte hebben aan geschikte beleidsinstrumenten die hen ondersteunen. Belastingmaatregelen zijn in dat opzicht minder geschikt om dat te bereiken, omwille van het ontbreken van ‘leeraspecten’.
Beide groepen zijn kritisch over de meer technologisch-inhoudelijke ondersteuning vanuit de intermediairen, zoals het helpen inschatten van de projectkosten en de projectplanning, het zoeken naar geschikte technologische partners. Bij het uitvoeren van het project botsen zij op problemen waarover zij graag met een ‘sparring partner’ zouden willen spreken.
> 4 . 4 . BELEIDSAANBEVELINGEN > 4.3. DE INTERMEDIAIRE O R G A N I S AT I E S H E B B E N D E DOELGROEP BEREIKT
In tegenstelling tot de KMO-Haalbaarheidsstudie en het KMO-Innovatieproject, kan een project in het kader van een KIV- of MKBprogramma alleen worden aangevraagd door een collectief of gelijkgesteld onderzoekscentrum, dat de KMO begeleidt tijdens de uitvoering. Over het algemeen wordt de administratieve ondersteuning van de projectaanvraag en de projectafwikkeling door de intermediairen zeer gewaardeerd door KMO’s die hebben deelgenomen aan KIV- of MKB-programma’s. Toch hebben de MKB-bedrijven de meeste moeite met administratieve aspecten.
26
Als slot van zijn onderzoek formuleert MERIT een aantal beleidsaanbevelingen met het oog op een vernieuwd KMO-programma, waaruit volgende twee belangrijke aanbevelingen: 1. In de eerste plaats een afdoende externe communicatie zowel vanwege het IWT als vanwege de intermediairen. Hierbij moet zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van de ‘bedrijfseigen’ kanalen in een ‘bedrijfseigen taal’. 2. MERIT beveelt ook de noodzaak aan van ‘maatwerk in het beleid’, onder meer in functie van de verschillen in innovatief en technologisch vermogen tussen de KMO’s, die niet als een homogene groep mogen worden benaderd.
IWT STUDIES > >> 37
Hoofdstuk 5
VERNIEUWD PROGRAMMA 2001-2002 TOT STIMULERING VA N I N N O VAT I E B I J K M O ' S
> 5 . 1 . E E N V E R R U I M I N G VA N H E T D O E L PUBLIEK
De analyse en de aanbevelingen van het globaal evaluatierapport van het IWT zijn gelijklopend met de bevindingen van de externe evaluatie door MERIT (zie hoofdstuk vier). Er worden tevens suggesties geformuleerd voor een betere KMO-aanpak. De IWT-aanbevelingen beklemtonen de noodzaak van een attractiever en ruimer bekend steunaanbod. Hoewel uit de MERITevaluatie blijkt dat de ‘klanttevredenheid’ groot is, moet een KMO-bereik van 150 projecten per jaar met een totaal steunbedrag van 255 miljoen BEF (1999) als ontoereikend worden beschouwd (zie hoofdstuk drie: Vlaamse KMO’s en het IWT-bereik). Toch is het KMO-aandeel in de IWT-steunverlening aan bedrijven ruimer (nl. 30% in 1999 of ca. 1,2 miljard BEF). Maar dit betreft vooral steun aan hightech KMO’s (technologieontwikkelaars) binnen de algemene O&O-steunverlening. De gewone/traditionele KMO’s worden onvoldoende (rechtstreeks) bereikt. In totaal zijn ca. 1.500 KMO’s klant van het IWT, waarvan 650 via rechtstreekse projectsubsidiëring over de periode 1992-1999. Onrechtstreeks wordt wel nog een veelvoud hiervan bereikt via dienstverlening van door het IWT gesteunde intermediairen en kenniscentra. Het IWT schat de potentiële KMO-doelgroep (vooroplopende technologiegebruikers en technologievolgers met innovatiebereid-
heid) op ca. 14.000 (3.000 + 11.000) KMO’s (zie schema). Dit betekent niet dat deze groep integraal ‘klant’ zal worden bij het IWT. De behoefte aan O&O-projecten is eerder discontinu: vele bedrijven zijn een tijdje bezig met het ‘verteren’ van een project vooraleer een nieuw te starten. Dit hangt samen met een beperkte ‘absorptiecapaciteit’ in O&O en innovatiemanagement. Dat is ook één van de redenen waarom een grote groep van deze ondernemingen het moeilijk heeft zijn eerste project bij het IWT in te dienen. De Minster van Innovatie en Wetenschapsbeleid, Dirk Van Mechelen, heeft het IWT opgedragen om het aantal te bereiken KMO’s in de komende twee jaar te verdubbelen.
> 5.2. VERLAAGDE DREMPELS Om de drempels (zie inleiding: Waarom KMO’s bereiken?) te verlagen en zelfs weg te werken vooraleer KMO’s vlotter overgaan tot innovatie en kennisverwerving, zijn enkele ‘voorwaarden’ noodzakelijk voor een vernieuwd programma tot stimulering van innovatie bij KMO’s: 1. De subsidieerbare technologische projecten worden verruimd. Daar waar vroeger uitsluitend ‘risicovolle’ technologieontwikkelingen als project werden gesubsidieerd, kunnen nu ook innovatieprojecten aan bod komen die gericht zijn op kennisverwerving via de creatieve toepassing van extern beschikbare technologie. Deze creatieve ‘technologie-
Prioritaire KMO-doelgroepen
technologie-ontwikkelaars (ca. 400) vooroplopende technologiegebruikers (ca. 3000)
prioritaire doelgroep
technologievolgers met innovatiebereidheid (ca. 11.000)
potentiële indieners in het programma
overige KMO-bedrijven
27
HOOFDSTUK 5 > Vernieuwd programma 2001-2002 tot stimulering van innovatie bij KMO's
implementatie’ is immers de belangrijkste vorm van technologische innovatie bij KMO’s. 2. Naast technologiegerichte activiteiten kunnen ook niet-technologische aspecten worden onderzocht (bijv. de marktkansen voor een innovatie), voor zover deze geïntegreerd zijn met de technologische innovatie zelf. Voor het succes van een innovatieproject vormen deze aspecten een geheel. 3. Steunbare innovatiebedrijvigheden moeten ook kennisverwervend zijn voor de KMO. Essentieel is dat het innovatieproject de ‘leercapaciteit’ van de KMO versterkt. Hierbij is de samenwerking met de intermediaire organisaties van groot belang 4. Een maximale administratieve vereenvoudiging, waarbij het IWT het enige subsidiëringloket is. Zo wordt bijv. de verantwoording van kosten flink vereenvoudigd.
> 5.3. NIEUW KMO-PROGRAMMA Op 15 december 2000 is het nieuwe KMO-programma goedgekeurd door de Vlaamse regering met een budget van 800 miljoen BEF voor de periode 2001-2002. Het nieuwe programma herleidt de vier bestaande KMO-programma’s 1994-1999 tot één transparant programma. Het opzet van het nieuwe programma is om op kruissnelheid minstens het bereikte aantal KMO’s per jaar te verdubbelen. De filosofie van het nieuwe programma is om via een generiek aanbod van specifieke steunmaatregelen voor alle KMO’s zoveel mogelijk ‘op maat’ ondersteuning te bieden. 1. Het nieuwe KMO-programma staat open voor alle ondernemingen die aan de administratieve toelatingsvoorwaarden voldoen, zonder onderscheid van sector of type. 2. De steun wordt verleend op ‘competitieve’ basis. De selectie gebeurt op objectieve grondslag. 3. Het nieuwe programma is een gestroomlijnd geheel van de beste elementen uit
28
de vorige programma’s, verrijkt met nieuwe kenmerken om een uitgebreider technologietraject van een verruimde doelgroep te ondersteunen 4. In het nieuwe KMO-programma zijn vier ondersteuningsvormen opgenomen die tegemoet komen aan verschillende innovatienoden. Door de juiste keuze en door ‘combinaties’ van projecten biedt het technologiebeleid steun ‘op maat’.
> 5 . 4 . S I T U E R I N G VA N H E T V E R N I E U W D KMO-PROGRAMMA
Het nieuwe programma bestaat uit vier onderdelen, die verder worden besproken: • KMO-Innovatiestudies type 1; • KMO-Innovatiestudies type 2; • KMO-Innovatiestudies type 3; • KMO-Innovatieprojecten; • Achtergestelde leningen Het programma is sinds maart 2001 in voorbereiding. Het IWT heeft handleidingen en aanvraagdocumenten opgesteld in samenspraak met KMO’s en met intermediairen en kenniscentra gericht op KMO’s. Samen met die organisaties heeft het IWT ook een uitgebreide externe communicatie aangevat. Dit programma staat echter niet alleen in de inspanningen van de Vlaamse Regering en het IWT om beter in te spelen op de noden van de KMO’s. Er zijn immers verschillende andere acties die ook gericht zijn op de aanmoediging van technologiediffusie bij KMO’s, zoals het HOBU-Fonds en de programma’s van technologische dienstverlening. De Vlaamse regering heeft ook een nieuw programma voor ‘Vlaamse Innovatie Samenwerkingen’ opgestart dat eveneens een stroomlijning beoogt van de bestaande ondersteuning aan het collectief onderzoek, advies en innovatiestimulering die voor een groot deel op een KMO-publiek zijn afgestemd.
IWT STUDIES > >> 37
Hoofdstuk 6
TOELICHTING BIJ HET VERNIEUWD KMO-PROGRAMMA
> 6 . 1 . K M O - I N N O VAT I E S T U D I E S T Y P E 1 1. Omschrijving: KMO-Innovatiestudies type 1 zijn grondige technologische adviezen die integraal worden uitgevoerd door erkende kenniscentra. Deze studies kunnen een ‘eerste aanzet’ vormen op een technologische vraag over een mogelijke innovatie van een product, proces of dienst. Het verder uitdiepen van deze verworven kennis of het verder uitwerken in een concrete product-, proces- of dienstinnovatie, kan dan eventueel het onderwerp zijn van een ruimere KMO-Innovatiestudie (type 2 of 3) of KMO-Innovatieproject. Voorbeeld: Een KMO brengt een bepaald product op de markt dat om diverse redenen (klanteneisen, concurrentie, strengere normen en reglementeringen…) aan grondige vernieuwing toe is. Men weet van het bestaan van een (nieuwe) technologie die een belangrijke meerwaarde aan het product zou kunnen toevoegen. Het bedrijf heeft echter onvoldoende kennis van deze technologie om deze zonder meer direct te kunnen gebruiken in de betrokken specifieke toepassing. Een korte studie bij een kenniscentrum dat deze technologie beheerst en voor de KMO de specifieke toepasbaarheid ervan onderzoekt, kan dan een eerste stap betekenen in de realisatie van het nieuwe of vernieuwde product. Immers, ofwel is de KMO dan direct met kennis van zaken op de goede weg geholpen voor het verdere vervolg, ofwel is het bedrijf — zo de studie een negatief advies oplevert — gespaard gebleven van dure en nutteloze investeringen.
2. Begroting: minimaal EUR 4.000,-. 3. Steun: 60% van de aanvaarde kosten met een maximum van EUR 5.000,-. 4. Looptijd: maximum 6 maanden. 5. Aantal: per kalenderjaar kunnen maximaal 2 KMO-Innovatiestudies (type 1) gesteund worden.
> 6 . 2 . K M O - I N N O VAT I E S T U D I E S TYPE 2 EN 3
1. Omschrijving: • KMO-Innovatiestudies type 2 en 3 zijn (voor)studies van beperkte omvang, die tot doel hebben na te gaan of
29
en op welke wijze een innovatie kan gerealiseerd worden. Met (voor)studies wordt bedoeld: alle studieactiviteiten die moeten voorafgaan aan de daadwerkelijke uitvoering van de geplande innovatie. De resultaten van deze voorstudie moeten een bedrijf toelaten op verantwoorde wijze te beslissen of al dan niet zinvol kan worden verdergegaan met een bepaalde technologische vernieuwing, en zo ja, op welke wijze deze geplande innovatie het best kan uitgevoerd worden. Met andere woorden, een innovatiestudie levert een bedrijf in principe geen concreet resultaat op onder de vorm van bijv. een prototype, maar reikt wel de noodzakelijke kennis aan om gericht de verdere innovatieactiviteiten op te starten. • Een KMO-Innovatiestudie type 2 betreft typisch een ruimere (voor)studie waarbij een bedrijf ‘zelf’ over de nodige competentie beschikt en die dus hoofdzakelijk zelf in eigen beheer uitvoert. • Een KMO-Innovatiestudie type 3 betreft een ruimere (voor)studie waarbij een ‘eigen’ inbreng gecombineerd wordt met een noodzakelijke en substantiële ‘externe’ inbreng. Deze inbreng door derden moet noodzakelijk zijn: d.w.z. de externe inbreng moet een duidelijke meerwaarde opleveren ten opzichte van een door het bedrijf zelf uitgevoerde studie. Deze inbreng door derden moet tevens substantieel zijn: d.w.z. tenminste 1/3de van de kosten voor de studie moet worden besteed aan deze derden. Voorbeeld: Een KMO brengt machines op de markt voor de voedingsindustrie. Omwille van de steeds strenger wordende eisen op het vlak van hygiëne en gezondheid en omwille van de vraag van de klanten naar steeds meer performante en snellere machines, ontstaat er bij de KMO een nood om zijn machines te verbeteren of te vernieuwen, wil hij op termijn zijn marktaandeel veilig stellen. Nemen we als probleemstelling voor het verdere vervolg van het verhaal bijvoorbeeld de machinesnelheid. Binnen het huidige concept van de te verbeteren machine komt een ‘simpele’ vervanging van de huidige aandrijving door een snellere, niet zonder meer in aanmerking.
HOOFDSTUK 6 > Toelichting bij het vernieuwd KMO-programma
Trillingsproblemen kunnen ontstaan, verhoogde slijtage van bepaalde onderdelen kan optreden, traagheidskrachten spelen een beperkende rol, sommige deelfuncties van de machine (bijv. een mechanisch detectiesysteem) kunnen te traag reageren met alle mogelijke gevolgen. Kortom, een nieuw concept voor de machine moet uitgewerkt worden, waarbij bijv. de toepasbaarheid van voor het bedrijf nieuwe materialen voor bepaalde machineonderdelen (bijv. lichtgewicht composieten, slijtvaste deklagen, ...) en/of nieuwe technologieën (bijv. laseroptica-detectie) vooraf moeten bestudeerd worden. Deze aan de eigenlijke ontwerp- en ontwikkelingsfase van een vernieuwde machine voorafgaande verkennende studies, vallen onder de definitie van een KMOInnovatiestudie.
gamma uit te breiden. Hij gaat in de realisatie van deze machine echter niet verder dan wat zijn collega-concurrent in Vlaanderen reeds aanbiedt. Met andere woorden, hij imiteert eigenlijk een reeds extern beschikbaar product. Dergelijke ontwikkeling kan niet voor steun bij het IWT in aanmerking komen. De machinebouwer zou echter de lat ook beduidend hoger kunnen leggen dan wat zijn collegaconcurrent reeds aanbiedt. Hij zou zijn machine kunnen ontwikkelen via een vernieuwend technologisch concept waardoor deze machine duidelijk vaststelbare voordelen zou bezitten, zoals bijv. meer flexibiliteit, lager energiegebruik, hogere robuustheid, enz. Dergelijke innovatieve ontwikkeling zou dan wel als KMO-Innovatieproject in aanmerking kunnen komen.
2. Type 2: • Begroting: minimaal EUR 12.000,-. • Steun: 60% van de aanvaarde kosten met een maximum van EUR 15.000,-. • Looptijd: maximum 12 maanden. • Aantal: per kalenderjaar kunnen maximaal 2 KMO-Innovatiestudies (type 2 en 3 samen) gesteund worden.
2. Begroting: minimaal EUR 50.000,- tot maximaal EUR 500.000,-. 3. Steun: een toelage van 35% van de aanvaarde kosten. 4. Looptijd: maximum 24 maanden. 5. Aantal: per kalenderjaar kunnen maximaal 2 KMO-Innovatieprojecten gesteund worden.
3. Type 3: • Begroting: minimaal EUR 20.000,-. • Steun: 60% van de aanvaarde kosten met een maximum van EUR 25.000,-. • Looptijd: maximum 12 maanden. • Aantal: per kalenderjaar kunnen maximaal 2 KMO-Innovatiestudies (type 2 en 3 samen) gesteund worden.
> 6 . 3 . K M O - I N N O VAT I E P R O J E C T E N 1. Omschrijving: KMO-Innovatieprojecten zijn gericht op het uitwerken van een concrete innovatie, waarvoor naar een technologische oplossing moet worden gezocht en de noodzakelijke kennis moet worden verworven. Het tot stand brengen van de innovatie (een nieuw of verbeterd product, proces of dienst) en de bijhorende kennisopbouw/verwerving geschiedt daarbij typisch door middel van technologische ontwikkelings- en/of implementatieactiviteiten. Voorbeeld: Een machinebouwer wil een machine ontwikkelen om zijn bestaande product-
30
> 6.4. DE ACHTERGESTELDE LENINGEN 1. Omschrijving: Een achtergestelde lening stelt middelen voor de financiering van innovatie beschikbaar die worden opgenomen als ‘quasi eigen vermogen’ in de balans van de onderneming. Omdat de overheid zich achter alle andere schuldeisers plaatst wordt de solvabiliteit van de onderneming niet verzwakt. Achtergestelde leningen zijn ‘geduldig kapitaal’ dat niet op korte termijn opeisbaar is en dat de onderneming toelaat in periodes van kredietschaarste verder te investeren in vernieuwing. 2. Modaliteiten: • De aanvraag voor een achtergestelde lening dient uit te gaan van het bedrijf en dient steeds gekoppeld te zijn aan een nieuw IWT-Innovatieproject volgens de modaliteiten beschreven in het O&OFinancieringsbesluit van de Vlaamse regering van 5 oktober 2001 en in het Programma tot stimulatie van technolo-
HOOFDSTUK 6 > Toelichting bij het vernieuwd KMO-programma
•
•
•
•
•
gische innovatie bij KMO's (besluit Vlaamse Regering van 15 december 2000). Een KMO kan een achtergestelde lening aanvragen in het kader van een IWT innovatiedossier ten bedrage van 80% (verminderd met het subsidiepercentage) van de totale projectkost. Het maximumbedrag van de achtergestelde lening bedraagt EUR 750.000,-. Er zal een intrest aangerekend worden van 4% bovenop de Europese referentieintrestvoet voor België met betrekking tot langetermijninvesteringskredieten. De achtergestelde lening wordt toegekend voor de looptijd van het O&Oproject vermeerderd met 3 jaar. Na deze periode start de afbetaling van de lening gedurende de volgende 3 jaar. Voor de schuldaflossingen zijn volgende afbetalingsschema’s mogelijk: constante driemaandelijkse afbetalingen; progressieve driemaandelijkse afbetalingen volgens een contractueel vastgelegd schema. Het dient echter vermeld dat vervroegde terugbetaling ook steeds mogelijk is en dit op gelijk welk tijdstip gedurende de looptijd van de lening. Voor het verkrijgen van een achtergestelde lening wordt een financiële analyse gemaakt die vereist dat: het bestaande kapitaal dient volstort te zijn; het bedrag van de achtergestelde lening
31
IWT-STUDIES > >> 37
mag het bedrag van het Eigen Vermogen op datum van de aanvraag niet overstijgen; inclusief de achtergestelde lening moet de solvabiliteit van de startende onderneming die geen positieve cash flow genereert minstens 50% bedragen, voor een onderneming die nieuwe activiteiten wenst op te starten en reeds een positieve cash flow genereert uit de bestaande activiteiten, dient de solvabiliteit inclusief de achtergestelde lening minstens 40% te zijn. • De verwachte cash flow dient van zodanige omvang te zijn dat de schuldaflossingen met voldoende zekerheid kunnen gebeuren. Tevens dienen zich geen bekende vingerwijzingen voor te doen inzake de kwaliteit van het management. • Indien de onderneming nalaat de terugbetalingen tijdig te verrichten, zal zij hiertoe met een aangetekend schrijven formeel in gebreke worden gesteld. IWT-Vlaanderen beslist welke verdere juridische stappen worden overwogen. In elk geval is een verwijlinterest verschuldigd vanaf het moment van verzoek tot betaling tot op de dag van de effectieve betaling die gelijk is aan de wettelijke interestvoet die op het ogenblik van het schrijven van toepassing is vermeerderd met twee procent.
BESLUIT
Uit het overzicht van de vier specifieke KMOprogramma’s 1994-1999 in hoofdstuk twee blijkt duidelijk dat het KMO-innovatiebeleid van de Vlaamse overheid via het IWT toegevoegde waarde aan Vlaamse bedrijven oplevert. Dat wordt ook aangetoond door het MERIT-onderzoek (zie hoofdstuk vier). In dit onderzoek wordt beklemtoond dat directe projectfinancieringen efficiënter zijn dan fiscale maatregelen om toegevoegde waarde te genereren voor KMO’s. Bij projectfinancieringen — zoals de vier specifieke KMO-programma’s 1994-1999 en het vernieuwd programma 2001-2002 tot stimulering van innovatie bij KMO’s — komen immers het belangrijke leeraspect en de kennisverwerving als toegevoegde waarden voluit aan bod. Niet alleen wordt de KMO via de diverse programma’s aangemoedigd tot een gestructureerde werkwijze om zijn innovatiepotentieel te versterken, maar ook de interactie met intermediairen en het IWT spoort een bedrijf aan tot bijkomende leermogelijkheden. Het nieuwe KMO-programma kadert in: 1. de globale sanering en vereenvoudiging van de in de jaren negentig nieuw ontwikkelde maatregelen ten gunste van O&O en innovatie, 2. en de implementatie van het Innovatiedecreet van 1999, dat een nieuwe wettelijke basis heeft gegeven aan een bredere innovatiesteun. De vertaling van een integraal innovatiebeleid in de praktijk vergt echter een omschakeling van procedures en werkstijl. De analyse en de aanbevelingen van het globaal evaluatierapport over KMO’s door het IWT zijn gelijklopend met de bevindingen van de externe evaluatie door MERIT. De IWT-aanbevelingen beklemtonen de noodzaak van een attractiever en ruimer bekend steunaanbod. Hoewel uit de MERIT-evaluatie blijkt dat de ‘klanttevredenheid’ groot is, moet een KMO-bereik van 150 projecten per jaar met een totaal steunbedrag van 255 miljoen BEF (1999) als ontoereikend worden beschouwd (zie hoofdstuk drie: Vlaamse KMO’s en het IWT-bereik).
32
Het IWT schat de potentiële KMO-doelgroep (vooroplopende technologiegebruikers en technologievolgers met innovatiebereidheid) op ca. 14.000 (3.000 + 11.000) KMO’s. Toch is het KMO-aandeel in de IWT-steunverlening aan bedrijven ruimer dan het aandeel van de KMO’s in de O&O- en innovatiebestedingen in de Vlaamse economie als geheel (nl. 30% in 1999 of ca. 1,2 miljard BEF). Maar dit betreft vooral steun aan hightech KMO’s (technologieontwikkelaars) binnen de algemene O&O-steunverlening. De gewone/traditionele KMO’s worden onvoldoende (rechtstreeks) bereikt. In totaal zijn ca. 1.500 KMO’s klant van het IWT, waarvan 650 via rechtstreekse projectsubsidiëring over de periode 1992-1999. Onrechtstreeks wordt wel nog een veelvoud hiervan bereikt via dienstverlening van door het IWT gesteunde intermediairen en kenniscentra. Om de drempels te verlagen en zelfs weg te werken vooraleer KMO’s vlotter overgaan tot innovatie en kennisverwerving, zijn enkele ‘voorwaarden’ noodzakelijk voor een vernieuwd programma tot stimulering van innovatie bij KMO’s. 1. In de eerste plaats worden de subsidieerbare technologische projecten verruimd. Daar waar vroeger bij de vier specifieke KMO-programma’s 1994-1999 uitsluitend ‘risicovolle’ technologieontwikkelingen als project werden gesubsidieerd, kunnen in het vernieuwd KMO-programma 2001-2002 ook KMO-Innovatiestudies en KMO-Innovatieprojecten aan bod komen die gericht zijn op ‘kennisverwerving via de creatieve toepassing van extern beschikbare technologie’. 2. Naast technologiegerichte activiteiten kunnen in het vernieuwd KMO-programma ook niet-technologische aspecten worden onderzocht (bijv. de marktkansen voor een innovatie), voor zover die geïntegreerd zijn met de technologische innovatie zelf. 3. In het vernieuwd KMO-programma moeten de steunbare innovatiebedrijvigheden ook kennisverwervend zijn voor de KMO. Deze kennis kan immers een zeer gunstige weerslag hebben op de productie, de bedrijfsvoering en organisatie, en de competitiviteit van het bedrijf in het algemeen.
IWT-STUDIES > >> 37
4. Tot slot is ook een maximale administratieve vereenvoudiging in het vernieuwd KMO-programma opgenomen, waarbij het IWT het enige subsidiëringloket is. Zo wordt bijv. de verantwoording van kosten flink vereenvoudigd, waardoor ook het subsidieniveau toeneemt met gemiddeld 15%. Deze vier voorwaarden zijn verwerkt in de handleidingen van het vernieuwd programma tot stimulering van innovatie bij KMO’s. Op 15 december 2000 is het nieuwe KMO-programma goedgekeurd door de Vlaamse regering met een budget van 800 miljoen BEF voor de periode 2001-2002. Het opzet van het nieuwe programma is om op kruissnelheid het aantal bereikte KMO’s per jaar te verdubbelen. Het vernieuwd KMO-programma omvat
33
KMO-Innovatiestudies type 1, 2 en 3, en KMO-Innovatieprojecten. Het programma is opgestart in maart 2001 en sinds eind 2001 volledig operationeel. Het IWT heeft handleidingen en aanvraagdocumenten opgesteld in samenspraak met KMO’s en met intermediairen en kenniscentra gericht op KMO’s. Samen met die organisaties zal het IWT ook een uitgebreide externe communicatie uitbouwen. Het nieuwe KMO-programma is een sleutelelement voor het vernieuwd innovatiebeleid van de Vlaamse regering waarin diffusie en toepassing van technologie, op maat van de verschillende types bedrijven in Vlaanderen, een prominente plaats krijgen naast creatieve technologieontwikkeling.
R E E D S V E R S C H E N E N B I J H E T I W T- O B S E RVAT O R I U M
VTO-STUDIES:
1/
Het Vlaams Innovatiesysteem: een nieuw statistisch beleidskader 1annex/ Theoretische en empirische bouwstenen van het ‘Vlaams Innovatie Systeem’
2/
Innovatiestrategieën bij Vlaamse industriële ondernemingen
3/
Octrooien in Vlaanderen: technologie bekeken vanuit een strategisch perspectief Deel 1: Octrooien als indicator van het technologiesysteem
4/
De impact van technologische innovaties op jobcreatie en jobdestructie in Vlaanderen
5/
Strategische verschillen tussen innovatieve KMO’s : Een kijkje in de zwarte doos
6/
Octrooien in Vlaanderen: technologie bekeken vanuit een strategisch perspectief Deel 2: Analyse van het technologielandschap in Vlaanderen
7/
Diffusie van belichaamde technologie in Vlaanderen: een empirisch onderzoek op basis van input/outputgegevens 7 annex/ Methodologische achtergronden bij het empirisch onderzoek naar de Vlaamse technologiediffusie
8/
Schept het innovatiebeleid werkgelegenheid?
9/
Samenwerking in O&O tussen actoren van het “VINS”
10/ Octrooien in Vlaanderen: technologie bekeken vanuit een strategisch perspectief Deel 3: De internationale technologiepositie van Vlaanderen aan de hand van octrooi posities Deel 4: Sporadische en frequent octrooierende ondernemingen : profielen 11/ Technologiediffusie in Vlaanderen. Enquêteresultaten - Product- en diensteninnovatie: evolutie 1992-1994-1997 12/ Technologiediffusie in Vlaanderen. Enquêteresultaten - Hoogtechnologische producten: evolutie 1992-1994-1997 13/ Technologiediffusie in Vlaanderen. Enquêteresultaten - Procesautomatisering: evolutie 1992-1994-1997 14/ Technologiediffusie in Vlaanderen. Methodologie en vragenlijst 15/ Financiering van innovatie in Vlaanderen. Het aanbod van risicokapitaal. 16/ Product- en diensteninnovativiteit van Vlaamse ondernemingen. Enquêteresultaten 1997 17/ Adoptie van procesautomatisering en informatie- en communicatietechnologie in Vlaanderen. Enquêteresultaten 1997 18/ Performantieprofiel en typologie van innoverende bedrijven in Vlaanderen. Waarin verschillen innoverende bedrijven van niet-innoverende bedrijven. Enquêteresultaten 1997 19/ De werkgelegenheidsimpact van innovatie: is de aard van de innovatie-strategie belangrijk? 20/ Samenwerking in O&O tussen actoren van het “VINS” Deel 2: Samenwerking in een aantal specifieke technologische disciplines
I W T- S T U D I E S : 21/ Clusterbeleid: Een innovatie instrument voor Vlaanderen?
Reflecties op basis van een analyse van de automobielsector 22/ Benchmarken en meten van innovatie in KMO’s 23/ Samenwerkingsverbanden in O&O en kennisdiffusie 24/ Financiering van innovatie in Vlaanderen. De venture capital sector in internationaal
perspectief 25/ De O&O-inspanningen van de bedrijven in Vlaanderen - De regionale uitsplitsing van
de O&O-uitgaven en O&O-tewerkstelling in België 1971-1989 26/ De O&O-inspanningen van de bedrijven in Vlaanderen - Een perspectief vanuit de
enquête voor 1996-1997 27/ Identificatie van techno-economische clusters in Vlaanderen op basis van input-output-
gegevens voor 1995 28/ The flemish innovation system : an external viewpoint 29/ Geïntegreerd innovatiebeleid naar KMO’s toe. Casestudie: Nederland 30/ Clusterbeleid als hefboom tot innovatie 31/ Resultaten van de O&O-enquête bij de Vlaamse bedrijven 32/ ‘Match-mismatch’ in de O&O-bestedingen van Vlaamse en Belgische bedrijven in termen
van de evolutie van sectoriële aandelen 33/ ‘Additionaliteit’- versus ‘substitutie’-effecten van overheidssteun aan O&O in bedrijven in
Vlaanderen: een econometrische analyse aangevuld met de resultaten van een kwalitatieve bevraging 34/ Het innovatiebeleid in Ierland als geïntegreerd element van het ontwikkelingsbeleid: van
buitenlandse investeringen naar ‘home spun growth’ 35/ ICT Clusters in Flanders: Co-operation in Innovation in the New Network Economy 36/ Het fenomeen spin-off in België
Biografie GUIDO SWILLEN Guido Swillen is freelance journalist, en al ruim 25 jaar gespecialiseerd in technologie en wetenschap. Hij is auteur van het boek ‘De Digitale toekomst’, dat is geschreven in samenwerking met IMEC. Tevens is hij uitgever van de veertiendaagse Engelstalige nieuwsbrief voor technologie ‘Inno-News’.
WAT I S H E T I W T Het Instituut voor de Aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen (IWT-Vlaanderen) is een autonome overheidsinstelling, opgericht in 1991 door de Vlaamse regering, voor de ondersteuning van de industriële O&O in Vlaanderen. Hiervoor beschikt het IWT-Vlaanderen over verschillende financieringsinstrumenten waarmee jaarlijks bijna 200 miljoen euro financiële steun wordt verleend. Daarnaast is er ook dienstverlening aan de Vlaamse bedrijven op het gebied van technologietransfert, partner search, voorbereiding van projecten in Europese programma’s, enz....
WAT I S H E T I W T O B S E RVAT O R I U M Het Innovatie-Wetenschap-Technologie (IWT) Observatorium is een afdeling van het IWTVlaanderen, gericht op beleidsondersteuning d.m.v. beleidsindicatoren en beleidsstudies. Het IWT-Observatorium organiseert technologie-enquêtes en verzamelt indicatoren over O&O- en innovatie-inspanningen van de bedrijven in Vlaanderen. De belangrijkste opdracht van het IWT-Observatorium is echter de organisatie van innovatiestudies, met steun van externe onderzoeksgroepen, voor de verdieping van de kennis over het Vlaams Innovatiesysteem, benchmarking met buitenlandse (beleids)ervaring, introductie van nieuwe inzichten uit de innovatietheorie, ontsluiting van de gegevens van gespecialiseerde enquêtes en databanken. Tot eind 1998 stond het IWT-Observatorium bekend onder de naam Vlaams Technologie Observatorium (VTO).