IWT-Studies
IWT-Observatorium
Innovatie Wetenschap Technologie Innovatie-inspanningen van Vlaamse ondernemingen: een exploratie van de CIS-3-enquête HENRI DELANGHE MARC TIRI JAN LAROSSE DONALD CARCHON
45
COLOFON
IWT-Studies worden uitgegeven door het IWT-Vlaanderen in het kader van het werkprogramma van het IWT-Observatorium. De auteurs zijn echter persoonlijk verantwoordelijk voor de standpunten die worden ingenomen bij de uitwerking van deze Studies. Redactie Ann Van den Bremt (secretariaat) Jan Larosse (coördinatie) Productie N’lil Copyright reproductie en gebruik is toegestaan mits bronvermelding.
IWT-Observatorium Jan Larosse, Coördinator Donald Carchon, Informatiesysteem Ann Van den Bremt, Secretariaat Bischoffsheimlaan 25 1000 Brussel Tel.: 02/209 09 00 Fax: 02/223 11 81 E-mail:
[email protected] Web-site: http://www.iwt.be Depotnummer: D/2003/7037/3 Verschenen in april 2003
IWT-STUDIES > >> 45
INHOUD
I N H O U D S TA F E L
3
ENGLISH ABSTRACT
4
V O O RW O O R D
5
1. ALGEMENE INLEIDING
7
1.1 Het begrip innovatie
7
1.2 Het meten van innovatie
9
2 . H I S T O R I E K VA N D E C I S - E N Q U Ê T E S
11
2.1 Administratief kader
11
2.2 CIS-1
11
2.3 CIS-2
13
2.4 Technologie-enquêtes
13
3 . M E T H O D O L O G I E VA N D E C I S - 3 - E N Q U Ê T E
15
3.1 Vragenlijst Eurostat
15
3.2 Vragenlijst IWT
15
3.3 Wijze van bevraging
18
3.4 Populatie, steekproef, respons
18
3.5 Kwaliteit van de data en datacleaning
20
3.6 Problemen
22
4 . A N A LY S E VA N D E R E S U LTAT E N
25
4.1 Profiel van de respondenten
26
4.2 Innovatieve ondernemingen: een gecombineerde innovatie-indicator
29
4.3 Opsplitsing van de gecombineerde innovatie-indicator
31
4.4 Productinnovatie
32
4.5 Procesinnovatie
45
4.6 Nog niet voltooide innovatieactiviteiten
51
4.7 Stopgezette innovatieactiviteiten
55
4.8 Gebruik van licenties
56
4.9 Innovatieactiviteiten en –uitgaven in 2000
57
4.10 O&O-inspanningen
61
4.11 Publieke financiering van innovatie
61
4.12 Innovatiesamenwerking
65
4.13 Informatiebronnen
66
4.14 Belemmerde innovatie-activiteit
69
4.15 Resultaten van innovatie
72
4.16 Technologieoverdracht
72
4.17 Niet-innovatoren
72
4.18 Innovatiebelemmerende factoren
75
4.19 Octrooien en andere beschermingsmethoden
75
5. CONCLUSIES
81 5.1 Methodologie
81
5.2 Resultaten
82
REFERENTIES
85
B I J L A G E 1 - TA B E L L E N P O P U L AT I E E N S T E E K P R O E F
87
BIJLAGE 2 - VRAGENLIJST
101
3
ENGLISH ABSTRACT
This report presents the first results of the third Community Innovation Survey (CIS-3) in Flanders. The report starts out by explaining the organisation of CIS-3 and the methodological choices made to improve the quality of data collection, given the unsatisfactory results of CIS-2. The innovation statistics resulting from CIS-2 implied that Flemish enterprises were not very innovative (innovation rates of 34% in manufacturing and 18% in services). These figures contradicted earlier Flemish surveys on the same subject. In the organisation of CIS-3 in Flanders, two particular types of problems therefore were addressed with care. First, as far as the content of the questionnaire is concerned, efforts were made to tackle the problem of the ‘flexibility of interpretation’ regarding the concept of ‘innovation’. For that reason, additional questions were introduced in order to clarify some borderline issues. For instance, an extra innovation category for only ‘slightly improved’ products and processes was added, in addition to the ‘new and significantly improved’ products and processes that usually only qualify as ‘innovative’. Furthermore an additional distinction was made between ‘technological innovations’ and ‘non-technological innovations’. Additional questions were also introduced to enable a better mapping of so-called non-innovators. Second, use was made of Computer Assisted Personal Interviews (CAPI). Reason for this was the strong suspicion that in CIS-2, many responses were submitted by lower management, which probably was tempted to avoid the administrative burden of filling in the complete questionnaire by immediately marking the firm as a ‘non-innovator’. Precisely in this respect of collecting data from companies’ top management, past experience with the CAPI-methodology had shown positive results, as compared to postal surveys. To ensure consistency of the results at the Belgian level - i.e. across the Flemish, Brussels and Walloon regions - the Flemish survey was first conducted as a postal survey, as did happen in the other regions (response rate of 25%). Afterwards, the non-respondents were
4
approached again for a non-response interview with the same content as the questionnaire following the CAPI-methodology (response rate of 29%). The report presents a first and descriptive analysis, comparing the answers in both data sets. The results (weighted for the population composition) show similarities and differences that need to be analysed in further detail. The overall innovation rate, resulting from the mailing response, is 61,2%, while for the CAPI response it is 70,9%. Moreover, the innovation rate is a composite indicator, in which statistical and other deviations can accumulate. This implies that difficulties exist in using these types of indicators for benchmarking. Multiple inconsistencies that result from the complexity and indetermination of new concepts such as innovation, present sometimes contradictions and shifts that are counterintuitive. Yet, at this stage, no option concerning the correction of the mailing results for non-response bias, or the integration of both sets of responses has been taken. On the other hand, the data collected present substantial new and interesting material to improve our understanding of the innovation process. At the same time, they confirm the general structural characteristics of the innovation process according to company size and industry or services sector. Further, they show that innovation expenditures account for about 4,3% of turnover. Technology is still the primary source of innovation for 90% of innovators. In 60% or more of the cases they develop these innovations themselves: 50% of the innovators have internal R&D (half of them on a permanent basis) and R&D accounts for about 2,2% of their turnover. But they do not innovate alone: 26% of the innovators have concluded cooperation agreements in the reference period 1998-2000. Next, the survey provides valuable insights into the obstacles to innovation that still remain and appear to affect small and medium-sized companies disproportionately. These include the lack of qualified personnel and suitable financing. In this way then, the results of the CIS-3 survey deepen our understanding of the innovation process and the role that the public sector can and must play herein in a very concrete and tangible way, offering a roadmap for future innovation policies.
IWT-STUDIES > >> 45
V O O RW O O R D
De kracht én de zwakte van statistieken is dat zij een complexe realiteit samenballen in één cijfer. De resultaten van de Community Innovation Survey (CIS-3) die eind 2001 werd georganiseerd door het IWT voor de Vlaamse ondernemingen vertolken deze ambivalentie. Enerzijds zijn er belangwekkende cijfers te rapporteren: 61 % van de Vlaamse ondernemingen zijn innovatief te noemen volgens de CIS-definitie. Anderzijds wordt er ook verslag gegeven van de moeilijkheden om dit cijfer eenduidig te bepalen en van de conclusies die eraan verbonden kunnen worden. Alhoewel het niet gebruikelijk is dat een ‘onbesliste’ statistiek wordt gepubliceerd, geeft het IWT in deze eerste analyse van de enquêteresultaten in alle openheid inzage in het proces van de indicatorvorming. Dit is noodzakelijk om lessen te trekken en verdere vooruitgang te boeken in het ontwikkelen van een nieuw statistisch apparaat dat recht doet aan de complexe en moeilijk grijpbare realiteit ‘innovatie’. Sinds de publicatie van de resultaten van de vorige innovatie-enquête (CIS-2) door Eurostat, was het immers duidelijk dat voorzichtigheid geboden is bij het hanteren van nieuwe indicatoren zoals de ‘innovatiegraad’ (d.i. het aandeel innoverende ondernemingen in de totale populatie). Met een innovatiegraad van 34% in de verwerkende nijverheid kwam België (evenals Vlaanderen) achteraan in de internationale bench-marks, ondanks aanwijzingen dat dit cijfer niet betrouwbaar kon zijn. De pogingen om de kwaliteit van de dataverzameling te verbeteren, hebben deze keer wel geresulteerd in een cijfer dat beter aansluit bij de resultaten van de andere landen, maar geven nog geen uitsluitsel over de precieze oorzaken van de merkwaardige instabiliteit in de metingen van het fenomeen innovatie. In deze publicatie wordt dit duidelijk doordat naast de schriftelijke enquête, een tweede, bijna identieke bevraging, maar dan via interviews, werd georganiseerd die resulteerde in een (ook naar de populatie gewogen) innovatiegraad van 70%. De innovatiegraad is weliswaar een zogenaamde samengestelde statistiek, die dan ook
5
afzonderlijke onnauwkeurigheden cumuleert, maar daarom niet minder illustratief. Eén van de belangrijke conclusies van dit onderzoek is bijgevolg dat de nieuwe innovatiestatistiek in Vlaanderen, maar hier niet alleen, geconfronteerd wordt met verschillende problemen waaronder de grote ‘interpreteerbaarheid’ van het concept. Het concept innovatie heeft verschillende betekenissen: in functie van tijd (de referentieperiode waarin iets ‘nieuws’ gebeurt); volgens type (technologische innovatie, organisatorische innovatie); volgens toepassingsdomein (productinnovatie, diensteninnovatie, procesinnovatie); of naar impact (sterk verbeterde of totaal nieuwe producten en processen; nieuw voor het bedrijf of nieuw voor de markt). Maar zelfs indien de betekenis nauwkeurig afgebakend wordt dan blijft de toepassing van de definities sterk gekleurd door de context. Wat nieuw is in één periode is niet nieuw meer in een andere periode; in een land of sector waar een inhaalbeweging aan de gang is kan er dus meer ‘innovatie’ gebeuren dan in een ander land of sector die aan de wereldtop van de innovatie staan. En vanzelfsprekend is de appreciatie van wat ‘nieuw’ is afhankelijk van de informatie waarover de respondenten beschikken. Die contextualiteit speelt trouwens ook voor reeds meer gekende concepten als ‘onderzoek en ontwikkeling’. Met de CIS-enquêtes verschijnen er in de context van innovatie veel meer bedrijven die ‘O&O’ melden dan in de context van wetenschap en technologie waarin deze activiteiten traditioneel bevraagd worden. Dit duidt op de interpretatieruimte en duiding die dergelijke abstracte begrippen laten, want zij staan natuurlijk niet als zodanig in de boekhouding van de bedrijven. Het zal nodig zijn om zowel op Europees, nationaal als Vlaams niveau verder te werken aan de constructie van betrouwbare innovatiestatistieken. Het verslag van het parcours dat tot nu toe gevolgd werd, moet daar toe bijdragen. Maar nog belangrijker is dat in de toekomst de ondernemingen worden aangemoedigd om op eenvoudige en heldere wijze mee te werken aan dergelijk
VOORWOORD
onderzoek dat voor iedereen nuttige benchmarks moet opleveren. Nochtans zijn er uit het onderzoek ook een reeks robuuste resultaten af te leiden die belangwekkend zijn voor het innovatiebeleid, en nog meer zullen er volgen uit verder onderzoek. Sommige bevestigen de relatieve achterstand in innovatieactiviteit van kleinere ondernemingen, die daarom een specifieke doelgroep vormen voor de dynamisering van de economie. Maar het zijn de grote bedrijven en hoogtechnologische bedrijven die het meest mislukte innovaties kennen - logisch gezien zij er meer ondernemen - wat wijst op het risicovolle karakter van innovatie. Niet-innovatoren hebben meestal een strategie gericht op prijsconcurrentie en gaan de uitdaging om zich te differentiëren via nieuwe producten en processen dus te weinig aan. De innovatiebelemmeringen van zowel innovatoren als niet-innovatoren zijn gekend: beschikbaarheid van gekwalificeerd personeel wordt als eerste genoemd, maar de kosten van innovatie en de problemen van financiering komen daar prominent achter. Publieke steun in enigerlei vorm wordt dan toch door ca. 20% van de innovatoren genoemd als financieringsbron.
6
Meer dan de helft van de niet-innovatoren neemt zich voor om de komende jaren aan O&O te doen. We weten dat dit een belangrijke voorwaarde is tot creatie en absorptie van kennis nodig om te kunnen innoveren. Het is hier dat het IWT zijn rol kan spelen als stimulator. We krijgen uit de enquête ook signalen over het toenemend belang van uitbesteding van O&O en samenwerkingsakkoorden voor innovatie. Omgekeerd dragen innoverende bedrijven hun nieuwe technologieën vooral over via contacten met andere bedrijven. Ook op gebied van netwerkvorming kan het IWT zijn stimuleringsbeleid versterken om de achteroplopende ondernemingen een duw in de rug te geven en de voortrekkers toe te laten hun positie te consolideren. Deze Studie biedt door de samenhang van thema’s dus een rijke bron aan inzichten over sterkten en zwakten. Indicatoren zijn dan ook geen onbetwistbare ‘feiten’, maar elementen voor een positiebepaling van het beleid. Dat is wat deze Studie kan bijdragen. Zoals steeds is verder onderzoek nodig voor de nieuwe vragen die worden opgeworpen.
Paul Zeeuwts Directievoorzitter
Hoofdstuk 1
ALGEMENE INLEIDING
Innovatie is een belangrijk en complex fenomeen dat beter begrepen moet worden. Enerzijds om bedrijven toe te laten innovatiever te worden en anderzijds om de overheid toe te laten een doeltreffender innovatiebeleid uit te stippelen. Een beter begrip van het fenomeen innovatie vereist een accuratere meting van innovatie. Een belangrijk meetinstrument daartoe is de Community Innovation Survey (CIS) (hierna CIS-enquête genoemd) die uitgaat van Eurostat, de statistische dienst van de Europese Commissie. Deze bijdrage presenteert een eerste, descriptieve analyse van de resultaten van de CIS-3-enquête, de derde CIS-enquête gehouden in Vlaanderen sinds het begin van de jaren 1990 (de CIS-1-enquête werd gehouden in 1993 en de CIS-2-enquête in 1997). De CIS-3-enquête werd afgenomen in 2001 en heeft betrekking op innovatieactiviteiten tijdens de periode 1998-2000. De belangrijkste resultaten van de enquête worden hier op relatief eenvoudige wijze via analyse van kruistabellen weergegeven zonder gebruik te maken van regressies of econometrische modellen. Dergelijke analyses zullen echter aan bod komen in latere studies. In Bijlage 3 vindt u ook een overzicht van een aantal belangrijke indicatoren uit deze studie. In het vervolg van deze inleiding wordt kort ingegaan op de achtergronden van de enquête. Eerst wordt aandacht besteedt aan het concept innovatie, de problematiek van het meten van innovatie (met name eerdere pogingen om innovatie te meten via O&O- en octrooigegevens) en de origine van de CIS-enquête. Een tweede hoofdstuk geeft noodzakelijke informatie over de organisatie van dergelijke enquêtes in België en de ervaringen met eerdere CISenquêtes. Dan volgt een derde hoofdstuk over de gebruikte methodologie voor de CIS-enquête in Vlaanderen waar aandacht besteed wordt aan de gebruikte vragenlijst, de populatie waarvan vertrokken werd bij de CIS-3-enquête, de getrokken steekproef, de aangewende bevragingsmethoden en de bereikte responsgraad.
7
Het vierde hoofdstuk vormt de kern van deze Studie: de resultaten van de CIS-3enquête. In dit hoofdstuk wordt, na een summiere schets van het profiel van de respondenten van de enquête, nagegaan welke bedrijven in de periode 1998-2000 nieuwe of sterk verbeterde producten en/of productieprocessen introduceren en wat de aard van die innovaties is. Vervolgens worden, waar mogelijk, antwoorden gezocht op een aantal relevante vragen inzake de inputzijde van de innovaties. Welke financiële middelen worden door zogenaamde innovatieve bedrijven geïnvesteerd in innovatie en hoeveel personeel wordt ingezet? Wordt er op een permanente basis aan Onderzoek en Ontwikkeling (O&O) gedaan door innovatieve bedrijven of louter occasioneel? Ontvangen innovatieve bedrijven publieke financiering voor hun innovatie-activiteiten? Werken innovatieve bedrijven vaak samen met andere bedrijven of instellingen op vlak van innovatie? Welke informatiebronnen wenden ze aan? Worden ze misschien op één of andere wijze gehinderd in hun innovatieactiviteiten? Welke zijn de belangrijkste resultaten en effecten van innovatie? Bovendien wordt aandacht besteed aan de karakteristieken van bedrijven die niet innoveren. Tenslotte worden voor zowel innovatieve als niet-innovatieve ondernemingen de belangrijkste problemen met betrekking tot innovatie besproken alsook de methoden die aangewend worden om innovaties te beschermen.
> 1 . 1 H E T B E G R I P I N N O VAT I E Innovatie is een erg actueel onderwerp. Maar wat wordt er verstaan onder innovatie? Dit is geen onbelangrijke vraag, vermits het antwoord op deze vraag een directe impact heeft op datgene wat men dient te meten en de wijze waarop men dit doet. De resultaten hiervan zullen dan op hun beurt een belangrijke input vormen voor het uitbouwen van een aangepast innovatiebeleid. Een gangbare definitie van innovatie is
HOOFDSTUK 1 > Algemene inleiding
1
TETHER (2001).
“de capaciteit om nieuwe kennis toe te passen om productiviteit te verhogen en nieuwe producten en diensten te creëren1.” In elk geval duikt het begrip innovatie veelvuldig op in de media en is het de aanleiding voor een aantal in het oog springende overheids- en privé-initiatieven. Zo werd in 1999 in Vlaanderen een ‘Innovatiedecreet’ goedgekeurd en in 2002 een eerste aanzet gegeven tot het sluiten van een ’Innovatiepact’ tussen overheid, bedrijfswereld en universiteiten. In datzelfde jaar verbinden de lidstaten van de Europese Unie zich ertoe binnen afzienbare tijd 3 procent van hun BNP aan O&O te besteden, ter bevordering van de innovatie.
2
KLEINKNECHT en anderen (1999).
3
4
TETHER (2001).
BAUMOL (2002).
De actualiteit van innovatie houdt verband met het steeds groter economisch en sociaal belang dat er wordt gehecht aan het fenomeen innovatie. Zo vindt Kleinknecht op basis van empirisch onderzoek, dat innovatieve bedrijven een significant hogere groei van de omzet en de werkgelegenheid realiseren dan niet-innovatoren; kwalitatief betere banen scheppen; exportintensiever zijn; meer winstgevend zijn; en meer winstgevend blijven in tijden van recessie2. Tether vertolkt de consensusopvatting wanneer hij innovatie beschouwt als de belangrijkste motor voor lange-termijn competitiviteit, groei en werkgelegenheid3. En volgens het recente boek van de gerenommeerde econoom Baumol is voortdurende innovatie, een toestand van dynamisch onevenwicht, verantwoordelijk voor de voortdurende verhoging van de productiviteit en levensstandaard sinds de Industriële Revolutie. Dit onderscheidt bovendien het kapitalistische van andere economische systemen4. Innovatie heeft dus een grote invloed op de huidige en toekomstige slagkracht van de Vlaamse economie. Bedrijven moeten daarom innovatiever worden en meer inspelen op de nieuwe mogelijkheden die door technologische ontwikkelingen worden geboden. De rol van de overheid hierin, is het uitstippelen van een specifiek en aangepast innovatiebeleid en het ontwikkelen van een mix van hierop afgestemde beleids-
8
instrumenten om de bedrijven optimaal te ondersteunen: de barrières voor innovatie wegnemen en de ontwikkeling, adoptie en diffusie van technologie stimuleren. Innovatie is echter een complex fenomeen, waar zowel bedrijven als overheid het moeilijk mee hebben. Deze complexiteit vertaalt zich o.a. in het ontbreken van een lineair verband tussen innovatie-input, innovatie-output en economische valorisatie. Tegelijkertijd zijn er een aantal belangrijke nieuwe en radicale verschuivingen in de randvoorwaarden en contextvariabelen omtrent de productie en disseminatie van innovatie: de toenemende globalisering van markten; de toename van strategische allianties; de opkomst van nieuwe landen als technologische concurrenten; de toegenomen internationalisering van bedrijven en hun onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten; de groeiende kosten van onderzoek; en een grotere nadruk op sociale factoren (zoals bijvoorbeeld werknemersparticipatie en arbeidsduurvermindering) en de zorg voor het milieu. Deze fenomenen hebben de context waarin wetenschap, technologie en innovatie met elkaar interageren fundamenteel herschapen. Het belang en de complexiteit van innovatie vragen om een beter begrip van dit fenomeen. Een beter begrip van het fenomeen veronderstelt een betere meting. In het geval van innovatie betekent dit in de eerste plaats een goed inzicht hebben in diverse aspecten ervan, zoals de inputs van bedrijven in innovatie (interne en externe O&O-bestedingen, O&O-personeel), hun informatiekanalen, hun partners, de hindernissen en obstakels, de outputs (nieuwe producten en processen), de gevolgen van innovatie, en de economische valorisatie daarvan (extra omzet, tewerkstelling, etc.), en de (publieke) financiering van innovatie. Bovendien moeten deze inzichten vergeleken kunnen worden met ervaringen in andere ondernemingen, sectoren, regio’s en landen om op die manier benchmarking toe te laten en de innovatieprestatie van de Vlaamse ondernemingen naar waarde te kunnen schatten.
IWT-STUDIES > >> 45
HOOFDSTUK 1 > Algemene inleiding
> 1 . 2 H E T M E T E N VA N I N N O VAT I E
5
De ‘technology
balance of payments’, of technologiebetalingsbalans, meet de import en de export, met andere woorden de interna-
Het onderzoek naar de correcte meetbaarheid van innovatie is een relatief jonge discipline, die echter in volle beweging is. Dit is het gevolg van de nauwe wisselwerking die er bestaat tussen de dominantie van bepaalde modelmatige innovatie-inzichten in een tijdvak en de wijze waarop innovatie overeenkomstig deze visie gemeten wordt. Tot de jaren 1990 domineert de zogenaamde ‘lineaire’ of ‘technology-push’ visie op innovatie waardoor onderzoekers en beleidsmakers vooral afhankelijk blijven van zogenaamde indirecte indicatoren van innovatie: O&O-gegevens (input van middelen en personeel) en octrooigegevens (intermediaire gegevens). Andere traditionele indicatoren van innovatie zijn de zogenaamde ‘technology balance of payments’ 5 en de handel in hoogtechnologische producten. Om de ontwikkeling en eigenheid van de CIS-enquête beter te kunnen plaatsen bespreken we hieronder een aantal voor- en nadelen van het gebruik van O&O-gegevens en octrooigegevens.
tionale transfers van technologie: licenties,
1.2.1 Het gebruik van O&O-gegevens
patenten, know-how en onderzoek, en technische bijstand. Het verschil met O&Obestedingen is dat het bij de technologiebetalingsbalans gaat om technologie klaar voor gebruik in productie. 6
KLEINKNECHT
en anderen (1999). 7
Citatie: het aantal
maal dat een patent wordt geciteerd door andere patenten.
O&O-gegevens zijn lange tijd de basisinputindicator voor innovatiemeting geweest. Ze hebben immers een aantal voordelen die maken dat ze veel gebruikt werden én worden in beleidsanalyses: ze worden reeds sinds de jaren 1950 regelmatig verzameld (zodat in toenemende mate tijdreeksen beschikbaar komen) en dit bovendien op een internationaal geharmoniseerde wijze. Toch hebben O&O-gegevens ook een aantal nadelen. Eerst en vooral geven ze enkel een aanduiding van op wetenschap en technologie gebaseerde innovatie en bijgevolg aanleiding tot een vertekening naar kennis- en technologie-intensieve sectoren. Niet-technologie-intensieve industriële sectoren en diensten worden verwaarloosd. Bovendien geven O&O-data ook een onvolkomen aanduiding van technologische innovatie: (1) het gaat om inputs, en inputs kunnen meer of minder efficiënt worden gebruikt; (2) O&O is niet de enige innovatie-input (verder onderscheidt men design; proefproductie; markt-
onderzoek; scholing; en investeringen in vaste activa die direct verband houden met nieuwe producten); (3) het aandeel nietO&O-innovatie-inputs ligt hoger in dienstensectoren dan in industriële sectoren, dus een beperking tot O&O onderschat de innovatie in diensten; (4) er zijn ernstige problemen met het meten van O&O in kleinere bedrijven; met als gevolg een onderschatting van innovatie in kleine bedrijven en in sectoren met veel kleine bedrijven; (5) het verlenen van overheidssteun heeft een impact op het rapporteringsgedrag, zodat men zich kan afvragen hoe de werkelijke evolutie verloopt6. 1.2.2 Het gebruik van octrooigegevens
Waar O&O-gegevens lange tijd als enige inputindicatoren worden gebruikt, verkeren octrooigegevens in dezelfde positie wat (intermediaire) outputindicatoren betreft. Hun voordeel is dat ze een alternatief voor en aanvulling op het werken met O&O-gegevens zijn. Tevens zijn ook van octrooigegevens lange historische tijdreeksen beschikbaar. Bovendien zijn er geen problemen met geheimhouding en kunnen de data naar technologische gebieden gesplitst worden. Tot slot lenen de data zich voor citatieanalyses7. Maar soortgelijke problemen als bij O&Ogegevens doen zich ook hier voor. Ook bij octrooien geldt immers dat niet-formele kenniscreatie niet in aanmerking wordt genomen. Als gevolg hiervan treedt er dus opnieuw een vertekening op naar kennis- en technologie-intensieve sectoren en is er een verlies aan informatie voor niet-technologieintensieve sectoren en diensten. Tevens geldt dat octrooien een onvoldoende aanduiding geven van technologische innovatie: (1) niet alle uitvindingen en innovaties worden geoctrooieerd; (2) het merendeel van de octrooien worden nooit omgezet in commercieel haalbare producten. En zelfs als ze worden omgezet zeggen patenten niets over commercieel succes. Het is in die zin een intermediaire output. Maar een belangrijke stap voorwaarts was het gebruik van citaties als een gewicht bij de analyse van patentdata, vermits er immers een grote correlatie bestaat tussen het commercieel succes van
Zie FWO-publicaties: Bestedingsanalyse 1991-2000, Jaarverslag 2000 en Jaarverslag 2001. Benno Hinnekint, FWO-Vlaanderen (www.fwo.be)
9
HOOFDSTUK 1 > Algemene inleiding
8
KLEINKNECHT en
een product en het aantal patenten gewogen via citaties, (3) de neiging om een innovatie te octrooieren varieert sterk over sectoren; met als gevolg dat de verhouding tussen innovaties en octrooien vertekend is naar branches; (4) octrooien zijn niet het belangrijkste instrument om innovaties te beschermen; (5) de verhouding tussen innovaties en octrooien is vertekend naar bedrijfsgrootte: kleine bedrijven vragen systematisch minder octrooien aan dan grote; (6) indien kleine bedrijven octrooieren, vragen zij octrooien in relatief grotere getallen aan (drempelprobleem en informatiekosten); (7) de verhouding tussen innovaties en octrooien is vertekend naarmate bedrijven al of niet samenwerken op vlak van O&O met anderen: bedrijven die O&O-samenwerkingsverbanden aangaan octrooieren systematisch meer, aangezien zij hun meest kostbare vindingen willen beschermen, alvorens deze open te leggen aan de samenwerkingspartner8.
anderen (1999). 9
OECD/EUROSTAT (1997),
The Measurement
Bovenstaande beperkingen van O&O- en octrooigegevens geven aanleiding tot de zoektocht naar een betere methode om innovatie te meten.
of Scientific and Technological
Collecting and Interpreting Technological Innovation Data: Oslo Manual, Paris: OECD.
Een belangrijke stap naar de directe meting van innovatie is de redactie (in het kader van de OESO) van het zogenaamde Oslohandboek9, een belangrijke internationale bron van richtlijnen betreffende de definitie en meting van innovatie-activiteiten. De klemtoon van dit handboek ligt, zoals bij O&O- en octrooigegevens, op technologische innovatie. Maar het handboek beschouwt technologische innovatie als een proces dat veel verder gaat dan enkel O&O, en zowel inputs als outputs omvat. Er wordt ook een zinvol onderscheid gemaakt tussen product- en procesinnovatie. Productinnovatie wordt gedefinieerd als het introduceren op de markt van technologisch nieuwe of sterk verbeterde producten en procesinnovatie als het introduceren op de markt van nieuwe of sterk verbeterde productieprocessen.
1.2.3 Het Oslo-handboek
Activities. Proposed Guidelines for
men naar een bredere benadering van innovatie met de introductie van het concept van “National Innovation System” (NIS). Daaraan gekoppeld groeit ook de vaststelling van de nood aan complementaire indicatoren gelet op het complex, niet-lineair karakter van het innovatieproces waarbij O&O en octrooien slechts 1 dimensie inhouden.
In de late jaren 1980 en aan het begin van de jaren 1990 leidt de onvrede met het lineaire model van innovatie tot een meer realistische benadering van het fenomeen. Er wordt verder gekeken dan het bedrijf en “technology push”, namelijk naar feedback van de markt en “technology pull”. Ook evolueert
10
Een lacune in het handboek is dus dat niettechnologische innovatie (i.e. puur organisatorische of managementinnovatie) niet wordt behandeld, hoewel het handboek wel aangeeft dat technologische en organisatorische innovatie in sterke mate met elkaar verband houden en verder denkwerk hieromtrent in het vooruitzicht stelt.
H I S T O R I E K VA N D E C I S - E N Q U Ê T E
Hoofdstuk 2
10
CIS wordt geïnitieerd
De CIS-enquêtes zijn rechtstreeks gebaseerd op het Oslo-handboek. Dit betekent dat zij vooral handelen over technologische innovatie (product- en procesinnovatie). Tegelijkertijd echter voldoen de CIS-enquêtes aan een groeiende vraag en nood om afstand te nemen van ad hoc, idiosyncratische, twijfelachtige, locale dataverzamelingen en te komen tot een regulier, gestandaardiseerd, kwalitatief hoogstaand enquête-instrument met een brede geografische toepasbaarheid om zo te komen tot internationale benchmarking.
en uitgevoerd door Eurostat en DGXIIII en uitgevoerd onder de aegis van het European Innovation Monitoring System (EIMS). Het wordt ontwikkeld tussen 1991 en 1993 in samenwerking met
Niet-technologische innovatie wordt echter onderbelicht. Bovendien wordt de enquête aanvankelijk (CIS-1) uitsluitend afgenomen in de verwerkende nijverheid en niet in de dienstensector. Later (CIS-2 en 3) wordt de dienstensector weliswaar toegevoegd aan het doelpubliek, maar met een onvoldoende aanpassing van de vraagstelling aan de specifieke eigenheid van de dienstensector.
onafhankelijke experten en de OESO. Gebaseerd op de OECD richtlijnen voor het verzamelen en interpreteren van data over technologische innovatie (Oslomanual) wordt een gemeenschappelijke vragenlijst ontworpen.
De eerste CIS-enquête wordt georganiseerd in 1992.10 Omdat men wel een gestandaardiseerde vragenlijst heeft maar geen gestandaardiseerde populatiebepaling en steekproeftrekking, laten de resultaten van CIS-1 echter geen gemakkelijke vergelijking toe tussen landen (EU (1997): 228). De verwachting was dat CIS-2 wel meer vergelijkbaarheid zou toelaten (EU (1997): 228), maar ook bij CIS-2 is vergelijkbaarheid een probleem.
> 2 . 1 A D M I N I S T R AT I E F K A D E R
11
CFS-Stat: Commissie voor Federale Samenwerking Overleggroep
De CIS-enquête wordt uitgevoerd in opdracht van de Europese Commissie (Eurostat). Op Vlaams niveau belast de Minister-president van de Vlaamse regering, na de verschuiving van de bevoegdheid voor innovatie naar regionaal niveau begin jaren 1990, het IWT met de uitvoering van bedrijfsenquêtes over innovatie en onderzoek en ontwikkeling (O&O) in opdracht van internationale instellingen zoals OESO en EU, en dus ook met de uitvoering van de CIS-enquêtes.
Inventaris en Statistieken inzake O&O.
Aanvankelijk was het echter nog wat zoeken hoe de samenwerking op Belgisch zie Jaarverslag IWT. Dirk Maeckelberghe, IWT-Vlaanderen (www.iwt.be)
11
niveau het best georganiseerd wordt. Eerst waren de regionale overheden contractant van Eurostat (CIS-1). Maar omdat dit moeilijkheden gaf voor de samenstelling van een nationale statistiek werd dan weer voor CIS-2 enkel de Federale overheid als contractant genomen. Wat CIS-3 betreft, gebeurt de uitvoering van de enquête in België in overleg tussen de federale en regionale overheden, maar hoofdcontractant met Eurostat zijn de Federale Diensten voor Wetenschappelijke, Technische en Culturele Aangelegenheden (DWTC). Alle betrokken partijen plegen overleg in het kader van CFS-Stat11 over vragenlijst, steekproeftrekking, dataverzameling en datacorrectie. Vervolgens verzamelen en corrigeren Gemeenschappen en Gewesten de gegevens om ze dan aan de DWTC toe te leveren voor het opstellen van een Belgische databank, waarna de DWTC ze aan Eurostat overmaakt. IWT-Vlaanderen staat in voor de ontsluiting van de gegevens op Vlaams niveau.
> 2.2 CIS-1 Zoals eerder vermeld, wordt de CIS-1 enquête afgenomen in 1993 als ‘pilotenquête’. Ze heeft betrekking op de jaren 1990-1992. Het IWT treedt op als contractant op Vlaams niveau. De eigenlijke uitvoering van de CIS-1 enquête werd door het IWT in opdracht gegeven aan Professor Dr. Koenraad Debackere en zijn team. Er wordt vertrokken van een door het NIS gegenereerde gestratificeerde steekproef van 1.335 bedrijven uit de verwerkende nijverheid in Vlaanderen met Nace-codes 2000, 3000 of 4000. Het antwoordpercentage bedraagt 47.6% (589 bedrijven), niet slecht voor een uitgebreide en niet wettelijk verplichte enquête, en ook vergelijkbaar met andere Europese landen, maar toch enigszins problematisch vanuit statistisch oogpunt. Daarom wordt na afloop van de enquête een beperkte non-respons-analyse uitgevoerd. Daaruit blijkt dat het onwaarschijnlijk is dat een afwezigheid van innovatieve activiteiten een systematische bias heeft geïntroduceerd bij niet-respondenten. Het niet deelnemen
HOOFDSTUK 2 > Historiek van de CIS-Enquête
aan de enquête kan dus niet worden verklaard door een systematische afwezigheid van innovatieve activiteiten bij niet respondenten. Bijgevolg bevestigt dit de representativiteit van de enquête-resultaten. Enkele belangrijke resultaten van de CIS-1enquête zijn de volgende12: 12
DEBACKERE en FLEURENT
• 61% van de respondenten verklaart in de periode 1990-1992 bezig te zijn geweest met het invoeren van technologisch nieuwe producten, diensten of processen. • 51% verklaart aan O&O te hebben gedaan. Het O&O-budget bedraagt in 1992 gemiddeld 130.000 BF per werknemer of 2.8% van de omzet. • De relatie tussen de grootte van de ondernemingen en de omvang van hun innovatie- of O&O-budget verloopt volgens het patroon van een omgekeerde U. De ondernemingen tussen de 100 en de 200 werknemers kennen met een O&O-budget van gemiddeld 6.7% van hun omzet de grootste O&O-intensiteit.
- Inzake bescherming van de resultaten van het innovatieproces is er weinig belangstelling voor de formele technieken zoals octrooien en registratie en is er een voorkeur voor geheimhouding en tijdsvoorsprong. Dit kan eveneens wijzen op de relatief geringe formele kenniscomponent in het innovatieproces en het groot belang van kennis gedragen door de mensen binnen de bedrijven zelf. • De vraag over de wijze van overdracht van de technologische kennis, sluit aan bij de voornoemde tendensen. Opgedeeld naar geografische oorsprong van deze externe kennis is het aantrekken van gekwalificeerd personeel veruit de belangrijkste bron van verwerving en overdracht van kennis in België (bij 38% van de innovatieve bedrijven). Op Europese schaal is echter de aankoop van specialistische apparatuur veruit de belangrijkste bron van kennisverwerving (bij 46% van de innovatieve bedrijven). Technologische kennis is nog veelal ‘belichaamde kennis’ in de Vlaamse industrie.
• De drie belangrijkste informatiebronnen bij het innovatieproces zijn respectievelijk deze binnen de eigen onderneming, binnen de groep en de klanten/afnemers. De diffusie van de wetenschappelijke kennis uit onderzoeksinstellingen lijkt in Vlaanderen nog een probleem: universiteiten en instellingen voor hoger onderwijs krijgen slechts een 10de plaats op 13.
• Tot slot bieden de antwoorden op de vraag over de knelpunten in het innovatieproces ook stof tot nadenken omdat hier de antwoorden van de innovatieve ondernemingen kunnen vergeleken worden met die van de niet-innovatieve ondernemingen. Deze laatsten blijken andere accenten te leggen waarbij het ontbreken aan gelegenheid tot samenwerking met andere bedrijven en onderzoeksinstellingen een belangrijker knelpunt is dan bij de reeds innovatief actieve bedrijven. Door beide groepen wordt echter de te lange terugverdien-periode van de immateriële investering als voornaamste knelpunt opgegeven, wat ook kan geïnterpreteerd worden als een probleem van korte termijndenken, of een gebrek aan financiële hefboom.
• Dit beeld wordt gecomplementeerd door het antwoord op de vraag naar de objectieven van innovatie: daar blijken het behoud en/of uitbreiding van het marktaandeel en de verhoging van de productkwaliteit de hoogste prioriteit te krijgen.
De bovenvermelde resultaten zijn licht problematisch in die zin dat ze waarschijnlijk een overschatting inhouden van het innovatief karakter van de Vlaamse bedrijven: “Het hoge aantal bedrijven die signaleren dat zij met “O&O” bezig zijn duidt op een zekere
• De verschillen tussen bedrijven naar grootte zijn statistisch minder relevant dan deze naar sector. De bedrijven in de sectoren voeding, textiel, leder- en schoennijverheid scoren het zwakst (zij maken meer dan de helft uit van de steekproef en ook nog 40% van de bedrijven die aan O&O doen).
12
IWT-STUDIES > >> 45
HOOFDSTUK 2 > Historiek van de CIS-Enquête
overschatting die wellicht te maken heeft met de wijze waarop deze activiteit geïnterpreteerd wordt. Er is immers binnen de gestelde vragen een onderscheid gemaakt tussen enerzijds onderzoek en ontwikkeling, en anderzijds innovatie van nieuwe producten en processen. Positief gesteld kan men deze mogelijke overschatting echter ook interpreteren als een openheid van een grote groep ondernemingen voor de noodzaak om zich technologisch te vernieuwen”.
> 2.3 CIS-2 De CIS-2-enquête werd uitgevoerd door de DWTC in 1997 voor de periode 1993-1995. In tegenstelling tot de uitvoering van de CIS-1enquête, waarbij geen problemen werden ondervonden, was dat wel het geval bij CIS2. Ondanks een hoge respons van 60% kwam men daarmee in de innovatiestatistiek van Eurostat tot een onrealistisch lage innovatiegraad van 34% in de verwerkende nijverheid en 18 % in de dienstensector. Maar uit vergelijking met andere informatiebronnen (technologie-enquêtes in de jaren negentig, zie verder) en uit internationale vergelijkingen (ongeloofwaardige ranking van België op de hoogte van Portugal, Turkije en Mexico) blijkt dat de statistieken die door Eurostat afgeleid werden uit de CIS-2-enquête niet betrouwbaar zijn. Een belangrijke aanduiding is het zeer grote verschil tussen de innovatiegraad die berekend werd uit de 60% respons (26% voor de verwerkende nijverheid) en deze uit de nonresponsenquête bij 10 % van de nonrespons (44% van die ondernemingen zijn innovatief!). De herweging door Eurostat tot de uiteindelijke 34% innovatiegraad is dan een antwoord op een probleem van vertekening door verschillende samenstelling van de twee deelpopulaties. Maar die hypothese dat niet-respondenten zoveel innovatiever zouden zijn dan de respondenten kan niet worden onderscheiden van de hypothese dat er een verschil in antwoordgedrag bestaat tussen ondernemingen die een volledige vragenlijst moeten invullen (respons) en degene die een korte vragenlijst moeten/mogen invullen (non-respons). De rapportering bij de respons kende immers een
13
opvallend hoge item non-respons en tevens bleek die uit te gaan van ‘ongeschikte’ contactpersonen (b.v. bij de boekhouding) die niet geïnformeerd en/of gemotiveerd zijn om een accuraat antwoord te geven. Nietinnovatief zijn is administratief de makkelijkste/kortste manier voor het beantwoorden van het formulier!
> 2.4 TECHNOLOGIE-ENQUÊTES Naast de CIS-enquêtes, werd in 1992, 1994 en 1997 een ‘Technologie-enquête’ georganiseerd die werd geconcipieerd door de Stichting Technologie Vlaanderen (onderdeel van de SERV – Sociaal-Economische Raad voor Vlaanderen) op een moment dat er nog geen sprake was van een Europese innovatie-enquête. De Vlaamse enquête was ook meer gericht op diffusie en gebruik van technologie, maar stelde ook een vraag naar innovatieactiviteit als het op de markt brengen van ‘nieuwe of sterk verbeterde producten’ en ‘nieuwe of sterk verbeterde diensten’. De referentieperiode voor deze product- en diensteninnovatie bedroeg echter geen drie jaar zoals in de CIS-enquête, maar slechts twee jaar. Ondanks deze kortere referentieperiode werd in 1997 voor de jaren 95-96 (dus gelijktijdig met de CIS-enquête) een innovatiegraad genoteerd van 47% bij de kleine bedrijven (met minder dan 50 werknemers) en 66% bij de grote bedrijven, wel te verstaan enkel voor producten en diensten (procesinnovaties werden niet op gelijkaardige wijze onderzocht). Zie IWTstudie Bourdeaud’hui. De enquête werd afgenomen bij een steekproef van 1776 bedrijven uit alle sectoren (of 11% van de beschouwde populatie van 16.351 vestigingen; 70% respons op de getrokken steekproef) via persoonlijke interviews bij productieverantwoordelijken. Er werd daarbij uitgegaan van de assumptie dat per cel 35 observaties voldoende zijn voor een representatief resultaat (onder assumptie van een normaal verdeelde populatie). Zoals gezegd is deze enquête niet helemaal vergelijkbaar met de CIS-enquête (vestigingen ipv ondernemingen op hoofdzetel; kor-
HOOFDSTUK 2 > Historiek van de CIS-Enquête
tere referentieperiode; …). Eerst werd gevraagd of het bedrijf concrete producten op de markt bracht, respectievelijk diensten, en vervolgens werd gevraagd of er in dat gamma vernieuwingen waren aangebracht (verder gespecificeerd naar de daarbij gebruikte technologieën). Van de 56% ondernemingen die producten verkochten, waren er 62,4 % die innoveerden; van de 66% die (ook) diensten aanboden, waren er 46,9% innovatoren. De innovaties werden echter voornamelijk als ‘niet-technologisch’ beschreven. Slechts 25% van de kleine en 40% van de grote ondernemingen signaleerden ‘technologische innovaties’ in de
14
laatste twee jaar. Het aandeel van de onveranderde producten of diensten in het gamma bleef toch respectievelijk 70% voor de producten en 79% voor de diensten. Opvallend is dat de algemene innovatiegraden merkwaardig stabiel bleven in de jaren negentig: na een lichte terugval genoteerd in de enquête 1994 (over de voorgaande periode van economische recessie), kwamen ze in 1997 terug op het niveau van 1992. Deze informatie gaf dus wel een voldoende aanwijzing dat de resultaten van CIS-2 problematisch waren.
IWT-STUDIES > >> 45
Hoofdstuk 3
M E T H O D O L O G I E VA N D E C I S - 3 - E N Q U Ê T E
In 2001 werd de CIS-enquête reeds voor de derde keer georganiseerd. Ditmaal in overleg tussen de verschillende Belgische overheden. De uitwerking van de methodologie voor de CIS-3 steunt op de ervaring opgebouwd tijdens de vorige enquêtes. Enerzijds verstrakte Eurostat de richtlijnen voor een geharmoniseerde methodologie in alle landen. Met het verschijnen van het ‘Groenboek voor Innovatie’ in 1995, waarmee het innovatiethema prominent op de beleidsagenda werd geplaatst, werd immers de CIS-enquête hét instrument voor Europese bench-marking. Anderzijds nam CFS-Stat, en het IWT in het bijzonder, een aantal maatregelen om de kwaliteit van de resultaten te verbeteren.
> 3 . 1 V R A G E N L I J S T E U R O S TAT De Eurostat-vragenlijst bestaat uit volgende delen: 1. Algemene informatie over de onderneming (naam; adres; hoofdactiviteit van de onderneming; deel van een groep; belangrijke veranderingen in de onderneming over de laatste 3 jaar; gemiddelde levensduur van het belangrijkste product van de onderneming; belangrijkste afzetmarkt van de onderneming) 2. Economische basisgegevens over de onderneming (omzet; export; bruto materiële investeringen; werknemers; hoger opgeleiden; vrouwelijke hoger opgeleiden) 3. Innovatie • Product-innovatie (laatste 3 jaar) • Proces-innovatie (laatste 3 jaar) • Nog niet voltooide (laatste jaar) of stopgezette innovatieactiviteiten (laatste 3 jaar) • Innovatieactiviteiten en –bestedingen (laatste 3 jaar) • Intern onderzoek en experimentele ontwikkeling (laatste 3 jaar) • Effecten van innovatie (laatste 3 jaar) • Publieke financiering van innovatie (laatste 3 jaar) • Innovatiesamenwerking (laatste 3 jaar) • Informatiebronnen voor innovatie (laatste 3 jaar)
15
• Obstakels voor innovatie (laatste 3 jaar) • Octrooien en andere beschermingsmethoden (laatste 3 jaar) • Andere belangrijke strategische en organisatorische veranderingen in het bedrijf (laatste 3 jaar)
> 3.2 VRAGENLIJST IWT De Eurostat-vragenlijst is de referentie-vragenlijst die door Eurostat voorgesteld wordt aan de deelnemende landen. Deze vragenlijst legde grote nadruk op de harmonisatie van de enquêtering, onder meer door het gebruik van dezelfde definities. Een aantal landen zijn voorstander van een bredere definitie die ook niet-technologische innovaties insluit terwijl andere de enquête willen focussen op de klassieke, technologische innovatie. De definitie die door CIS-3 wordt gebruikt, na uitgebreid overleg tussen de deelnemende landen, is het resultaat van een compromis en verschilt licht van deze van CIS-2 doordat ze een ‘opening’ maakt naar niet-technologische innovaties met de toevoeging “De innovatie is het resultaat van nieuwe technologische ontwikkelingen, nieuwe combinaties van bestaande technologieën of exploitatie van andere door uw onderneming verworven kennis.” Deze ‘andere kennis’ wordt echter niet gedefinieerd. De Vlaamse enquête heeft getracht de onduidelijkheden die nog aan deze definitie verbonden zijn op te vangen door bijvragen. Zo wordt gevraagd of de ‘innovatie’ vooral het resultaat is van technologische of van niet-technologische vernieuwingen, zodat onderscheid kan worden gemaakt tussen innovatie in engere of bredere zin en de indicator in die zin kan bijgesteld worden. Om dezelfde redenen wordt getracht een betere aflijning te maken tussen innovatie en niet-innovatie bij product- en procesinnovaties door de invoering van de tussencategorie ‘lichte verbeteringen’. De Vlaamse vragenlijst wijkt daarom op een aantal punten af van de Eurostat vragenlijst, zonder daarmee incompatibel te zijn (zie bijlage 1).
HOOFDSTUK 3 > Methodologie van de CIS-3-enquête
3.2.1 Algemene inlichtingen over de onderneming
- Is uw onderneming vooral een producent van eindproducten (B2C)?
• De Vlaamse vragenlijst vraagt ook naar het BTW-nummer. Dit laat immers eenduidige identificatie van de onderneming toe en maakt mogelijk/vergemakkelijkt het linken met andere databanken. • De Vlaamse vragenlijst vraagt tevens naar een korte kwalitatieve beschrijving van de hoofdactiviteit van de onderneming. • Zoals de Eurostat-vragenlijst vraagt de Vlaamse vragenlijst of het bedrijf deel uitmaakt van een groep. Maar aan bedrijven die hier ja op antwoorden wordt dan ook meteen gevraagd of de groep O&O-activiteiten heeft buiten de eigen onderneming. • In de Vlaamse vragenlijst worden de vragen betreffende eventuele fusie over de laatste drie jaar en verhogen van de omzet daardoor; of eventuele verkoop of sluiting over de laatste drie jaar en verlagen van de omzet daardoor, ontdubbeld. • In de Vlaamse vragenlijst wordt de vraag betreffende de gemiddelde levensduur van het belangrijkste product van de onderneming verschoven naar economische basisinformatie. • In de Vlaamse vragenlijst wordt de vraag betreffende de belangrijkste afzetmarkt van de onderneming verschoven naar economische basisinformatie.
- Wat zijn de kerntechnologieën die uw onderneming gebruikt voor zijn producten, diensten en processen?
3.2.2 Economische basisgegevens van de onderneming
• De Vlaamse vragenlijst laat bij de vragen betreffende het totaal aantal werknemers en werknemers met een hogere opleiding, de vraag over percentage van stijging of daling weg. • De vragen over de gemiddelde levensduur van het belangrijkste product van de onderneming en de belangrijkste afzetmarkt van de onderneming verschuiven naar dit deel. • Er worden nog volgende extra vragen toegevoegd: - Is uw onderneming vooral een toeleverancier (B2B)?
16
3.2.3 Product-innovatie
Zowel de Eurostat- als de Vlaamse vragenlijst bevatten de vraag: “Heeft uw onderneming in de drie jaar tussen begin 1998 en eind 2000 voor uw onderneming nieuwe of duidelijk verbeterde producten (goederen of diensten) op de markt gebracht?”. Indien men hierop ja antwoordt, moet men in beide vragenlijsten een aantal bijkomende vragen beantwoorden. Sommige daarvan zijn identiek in de Eurostat- en Vlaamse vragenlijsten. Andere worden lichtjes aangepast. • De Eurostat-vragenlijst vraagt de omzet te verdelen tussen (1) nieuwe of sterk verbeterde producten, en (2) niet of licht veranderde producten. De Vlaamse vragenlijst vraagt de omzet te verdelen tussen (1) nieuwe of sterk verbeterde producten, (2) licht veranderde producten, en (3) onveranderde producten. • De Eurostat-vragenlijst vraagt “Is uw productinnovatie nieuw niet enkel voor uw onderneming maar ook voor de markt?”. De Vlaamse vragenlijst vraagt: “Bestonden er reeds varianten op de markt?” en “Betreft het een volledig nieuw product voor uw afzetmarkt?”. Anderzijds stelt de Vlaamse vragenlijst enkele bijkomende vragen: • “Is uw productinnovatie vooral het resultaat van nieuwe technologische ontwikkelingen of nieuwe combinaties van technologieën?” OF “Is uw productinnovatie vooral het resultaat van exploitatie van niet-technologische vernieuwingen zoals het verbreden van het assortiment of de exploitatie van niet-technische kennis?” • “Indien er technologische innovaties wer-
IWT-STUDIES > >> 45
HOOFDSTUK 3 > Methodologie van de CIS-3-enquête
den gedaan welk soort technologieën werden toegepast in de product- of diensten-innovaties?” In de Eurostat-vragenlijst moet men geen verdere vragen beantwoorden indien men “neen”’ antwoordt. De Vlaamse vragenlijst neemt echter additionele vragen op: • “Zijn uw producten licht gewijzigd?” • “Helemaal niet gewijzigd?” • “Indien licht gewijzigd: verdeling van de omzet tussen onveranderd en licht gewijzigd?” Een vraag voor alle respondenten (of ze nu ja of neen geantwoord hebben) is of een deel van de omzet in 2000 voorkomt uit aangekochte licenties. 3.2.4 Procesinnovatie
Zowel de Eurostat- als de Vlaamse vragenlijst stellen de vraag: “Heeft uw onderneming tussen begin 1998 en eind 2000 nieuwe of duidelijk verbeterde productieprocessen tot stand gebracht met inbegrip van methoden en manieren om diensten en producten te leveren?”. Als men hierop ja antwoordt, moet men in beide vragenlijsten een aantal bijkomende vragen beantwoorden. De Vlaamse vragenlijst stelt dan enkele bijkomende vragen: • “Bestonden er reeds varianten in uw sector?” OF “Was het een volledig nieuw proces voor uw sector?”. • “Is uw procesinnovatie vooral het resultaat van nieuwe technologische ontwikkelingen of nieuwe combinaties van technologieën?” OF “Is uw productinnovatie vooral het resultaat van exploitatie van niet-technologische vernieuwingen zoals introductie van meer flexibiliteit?” • “Indien er technologische innovaties werden gedaan, welk soort technologieën werden toegepast in de procesinnovatie?” In de Eurostat-vragenlijst moet men geen verdere vragen beantwoorden als men neen antwoordt. De Vlaamse vragenlijst neemt echter additionele vragen op:
17
• “Zijn uw processen slechts licht gewijzigd?” • “Helemaal niet gewijzigd?” 3.2.5 Publieke financiering van innovatie
Vraag 7, over de publieke financiering van innovatie, wordt anders ingevuld. In de Eurostat-vragenlijst wordt de keuze gelaten tussen (1) locale of regionale overheden, (2) centrale overheid, (3) Europese Unie. In de Vlaamse vragenlijst wordt enkel de keuze gelaten tussen (1) Belgische overheden, en (2) Europese Unie. 3.2.6 Overdracht van nieuwe technologieën
De Vlaamse vragenlijst voegt een volledige vraag toe die niet voorkomt in de Eurostatvragenlijst maar die wel in CIS-1 gebruikt werd, namelijk over de overdracht van nieuwe technologieën in 2000 (telkens binnen Europa (België, binnen EU, buiten EU) of buiten Europa (VS, Japan, Overige)): • Het recht om uitvindingen te gebruiken (inclusief licenties); • Het uitvoeren van O&O voor anderen; • Het verlenen van advies aan anderen; • Het doorgeven van technologie en verkoop van (delen) van uw ondernemingen; • Verkoop van uitrusting; • Contacten met andere bedrijven; • Ter beschikking stellen van gekwalificeerd personeel. 3.2.7 Geen innovatieactiviteit
Bij de vraag over bedrijven die geen innovatieactiviteit hebben, vraagt de Vlaamse vragenlijst bijkomende informatie, voor nadere analyse van deze doelgroep: • “Welke zijn de belangrijkste concurrentiefactoren in uw markt?” • “Wat is het belang van technologie in uw productstrategie?” • “Hoe evolueert het gebruik van technologie in uw onderneming de komende jaren?” • “Wat is het belang van informatie- en communicatietechnologie in de komende jaren voor uw onderneming?” • “Zijn er concrete plannen voor innovatieactiviteiten in de komende twee jaar?”.
HOOFDSTUK 3 > Methodologie van de CIS-3-enquête
> 3 . 3 W I J Z E VA N B E V R A G I N G Uit de ervaring met CIS-2 werd onder meer de conclusie getrokken dat een sterkere ondersteuning van de ondernemingen nodig was voor het invullen van de vragenlijst zodat de kwaliteit van de antwoorden zou verbeteren op vlak van contactpersoon, (item)-nonrespons en een eenduidiger begrip van de gebruikte categorieën. Een deel van het geconstateerde probleem met de innovatiegraad had zeker te maken met de onduidelijke definitie (en de subjectieve interpreteerbaarheid) van het concept ‘innovatie’, en een ander deel met het (weinig zorgvuldig) antwoordgedrag van de ondernemingen. Om de kwaliteit van de respons te verzekeren is gestreefd naar maximale helderheid (onder meer heeft Eurostat voorbeelden van innovaties voorzien en werd de lay-out maximaal benut voor explicitering en ondersteuning). Om de drempel tot medewerking van de bedrijven zo laag mogelijk te maken en de contactpersoon beter te identificeren is gekozen voor plaatsbezoek met gebruik van een Computer Aided Personal Interview (CAPI). Op die manier wordt verzekerd dat het vragenformulier wordt beantwoord door de bedrijfsleiding zelf en niet wordt afgehandeld op administratief niveau. Voor identificatie van de contactpersoon werd ook een adressenbureau ingeschakeld dat gespecialiseerd is in contactinformatie. In plaats van zelf een vragenformulier in te vullen wordt de respondent dan op een gepersonaliseerde wijze door het vragenformulier geleid door een professioneel interviewer. Die zorgt enkel voor de registratie van de antwoorden en is niet gemachtigd (noch getraind) om duiding te geven bij de vragen. Voor deze CAPI bouwen we voort op de praktijk van de technologie-enquête die driemaal op deze manier in de jaren negentig werd georganiseerd (gestart door de Stichting Technologie Vlaanderen en door het IWT eind 1997 voor het laatst uitgevoerd), waarbij zeer hoge responsgraden (ca. 80%) werden bereikt. De CAPI heeft onder meer als voordeel dat de routing van het stroomschema efficiënt kan gebeuren, op maat van de respondent, zodat met minimale tijdsinzet en op gecontroleerde wijze de enquête kan worden afgeno-
18
men. Het nadeel is dat alle gegevens op hetzelfde moment worden ingezameld, wat een probleem kan zijn voor budget- en andere kwantitatieve gegevens. Om deze handicap te compenseren wordt alle deelnemers na verwerking een correctieformulier bezorgd met de genoteerde antwoorden, tegelijk bij wijze van kennisgeving en om correctie en aanvulling aan te moedigen. Omwille van de uniformiteit van de enquête op Belgisch niveau, wordt echter overeengekomen om ook in Vlaanderen een klassieke mailingenquête te organiseren, zoals door de andere Belgische overheden. Omdat een postenquête nooit de vooropgestelde 80% kan halen is een non-responsenquête onvermijdelijk. De procedure van 10% bevraging via een kernvragenlijst (als non-responsenquête) biedt onvoldoende correctiemogelijkheid: enkel bij zeer extreme verschillen wordt een statistische aanpassing gemaakt van de responswaarden. Er wordt besloten om de CAPI te heroriënteren tot een instrument voor de reductie van de non-respons. De postale campagne wordt dus opgevolgd door een CAPI-campagne naar alle bedrijven die niet hebben geantwoord. De verhoging van het aantal observaties is zinvol in het algemeen, ook om documentaire redenen, maar beoogt methodologisch nu vooral de verbetering van de statistische nauwkeurigheid. • In minimalistische zin door het controleren en corrigeren van de responswaarden van de post-enquête. De twee kunnen dan worden vergeleken. • In maximalistische zin door het toevoegen van observaties voor het berekenen van betere statistieken.
> 3 . 4 P O P U L AT I E , S T E E K P R O E F, R E S P O N S De steekproef wordt voor alle Belgische overheden bepaald door de DWTC via de door Eurostat opgelegde methodologie. In tegenstelling tot de CIS-1- en CIS-2-enquêtes, kan bij de uitvoering van de CIS-3enquête niet vertrokken worden van een steekproef aangeleverd door het Nationaal Instituut voor de Statistiek (NIS). Daarom wordt op basis van de gegevensbank van de Balanscentrale van de Nationale Bank van
HOOFDSTUK 3 > Methodologie van de CIS-3-enquête
België (Belfirst) een bedrijfsregister opgesteld van 19.466 Vlaamse bedrijven. Op basis van dit bedrijfsregister en via selectie naar bedrijfsgrootte en sector, wordt een populatie vastgesteld. Hieruit worden een aantal sectoren gekozen volgens de richtlijnen van Eurostat (volgens Nace-Bel code). Zie bijlage 1, tabel 1. Wat de bedrijfsgrootte betreft, worden enkel bedrijven met meer dan 10 werknemers geselecteerd. Omdat voor sommige bedrijven de nodige gegevens over tewerkstelling ontbreken in de gegevensbank, moet er in een aantal gevallen gewerkt worden met schattingen op basis van omzet- en andere bedrijfsgegevens om deze beslissing te kunnen nemen. Het bovenstaande levert een populatie op van 9.757 bedrijven. Deze populatie en zijn verdeling werd door het NIS conform de werkelijke populatie beoordeeld. Om hieruit vervolgens een steekproef te trekken, worden deze 9.757 bedrijven ondergebracht in een matrix volgens de hierboven opgesomde Nace-codes en 6 bedrijfsgrootteklassen (10-19 werknemers; 20-49 werknemers; 50-249 werknemers; 250-499 werknemers; 500-999 werknemers; en 1000 en meer werknemers. Zie bijlage 1, tabel 2. Op basis van deze matrix worden vervolgens twee steekproeven getrokken voor de enquête in Vlaanderen. Allereerst trekt de DWTC een kleinere steekproef van 2.469 bedrijven, hierbij in acht nemend dat de resultaten die door de DWTC aan Eurostat moeten geleverd worden, enkel statistisch significant moeten zijn op nationaal vlak. Belangrijke principes die ten grondslag liggen aan de trekking van deze gestratificeerde steekproef zijn het volledig bevragen van bedrijven met meer dan 250 werknemers (waarvan er weinig zijn) en van een aantal (belangrijke) kleine sectoren, namelijk die met Nace-codes 244, 30+32, 34+35, 40+41, 64, 73, 742 en 743. Zie bijlage 1, tabel 3. Door de eis van Eurostat om een betrouwbaarheidsinterval van 5% rond de gevonden waarde, met 95% nauwkeurigheid te bekomen, is er een probleem van nauwkeurigheid bij sectorale statistieken. Volgens eigen berekeningen moet het aan-
19
IWT-STUDIES > >> 45
tal elementen in de steekproef sterk verhoogd worden om dergelijke nauwkeurigheid te bereiken. Ofwel moeten dus kleinere sectoren exhaustief bevraagd worden, ofwel is enkel voor grotere aggregaten de vooropgestelde nauwkeurigheid te halen. Om redenen van statistische significantie op Vlaams niveau, laat het IWT daarom een tweede steekproef trekken. Deze omvat de DWTC-steekproef maar hoogt de matrix-cellen op die niet volledig worden getrokken in de DWTC-steekproef. Dat resulteert in een steekproef van 3.202 bedrijven. Dit aantal houdt bij voorbaat rekening met een uitval door non-respons om voldoende aantallen te halen voor het bepalen van een betrouwbare statistiek. A priori kan echter gezegd worden dat de innovatiegraad enkel met een 95%-betrouwbaarheidsinterval van 5% rond berekende waarde kan afgeleid worden voor grote aggregaten type ‘hoogtechnologische bedrijven’ of ‘grote bedrijven’, maar dat voor Vlaamse sectorresultaten, de aantallen bijna steeds onvoldoende zijn voor statistieken met dergelijke nauwkeurigheid. Zie bijlage 1, tabel 4. Begin september 2001 wordt aan elk steekproefbedrijf een schriftelijke enquête gestuurd. Later die maand volgt een herinneringsbrief. Aan bedrijven die na het verstrijken van een periode van zes weken niet geantwoord hebben, wordt een tweede formulier opgestuurd. De methodologie van Eurostat bepaalt dat indien geen 80% respons wordt behaald, een non-responsanalyse wordt uitgevoerd. Van alle bedrijven die tegen 1 november 2001 niet geantwoord hebben, wordt hiervoor een willekeurige steekproef getrokken van 10% ten behoeve van een nonrespons-enquête onder meer naar de belangrijkste variabele: de innovatieactiviteit. Aan deze bedrijven wordt vervolgens een kortere vragenlijst toegestuurd. Aanvullend wordt dan een poging ondernomen om alle resterende bedrijven te interviewen (CAPI). Hiervoor wordt een enquêtebureau ingeschakeld dat bij weigeringen ook een korte nonresponsenquête optekent langs de telefoon. De responsgraad op de enquête ligt echter vrij laag (zie tabellen in bijlage 1). Op de
HOOFDSTUK 3 > Methodologie van de CIS-3-enquête
DWTC-steekproef komen er 617 schriftelijke antwoorden en 686 CAPI-antwoorden. Zie bijlage 1, tabellen 5 en 6. Op de IWT-steekproef komen er 801 schriftelijke antwoorden en 887 CAPI-antwoorden. Zie bijlage 1, tabellen 7 en 8. Na het herbekijken op een latere datum van het bedrijfsregister (wanneer gegevens beschikbaar zijn die bij de eerste compilatie van het bedrijfsregister niet beschikbaar waren) wordt vastgesteld dat een aantal bedrijven onterecht zijn weggelaten en een aantal bedrijven onrechtmatig opgenomen. De populatie wordt herzien, zie bijlage 1, tabel 9, en als gevolg daarvan wordt ook de steekproef herzien. Zie bijlage 1, tabel 10. De definitieve respons voor de IWT-steekproef komt daarmee te liggen op 684 schriftelijke (25.1%) antwoorden en 803 CAPI-antwoorden (29,5 %). Zie bijlage 1, tabellen 11 en 12. Een eerste analyse van deze respons laat toe om enkele conclusies te trekken over de samenstelling van beide responsgroepen. Beide zijn ongeveer even groot maar zijn toch verschillend verdeeld over de grootteklassen. Grote bedrijven zijn oververtegenwoordigd in de steekproef, maar in de mailing zijn de allergrootste nog dubbel zo sterk aanwezig dan in de CAPI. In de CAPI zitten over het algemeen meer kleinere bedrijven. Dat kan doen veronderstellen dat het antwoordgedrag in de CAPI dichter staat bij dat van de populatie. Er zijn ook belangrijke verschillen in sectorverdeling. De respons mailing is relatief veel minder vertegenwoordigd in de dienstensector en sterk oververtegenwoordigd in metaal, metallurgie, machinebouw en precisie-instrumenten. Maar anderzijds zijn er in de respons mailing weer relatief minder ondernemingen aanwezig uit de sectoren chemie, elektrische machines, IT-hardware, voeding, textiel en automotive. In de respons CAPI is er dus ook een sterke invloed van antwoorden uit technologische sectoren. Door de herweging van deze resultaten naar sector en grootte kan een deel van die vertekeningen ongedaan gemaakt worden, maar andere mogelijke vertekeningen tus-
20
sen types van ondernemingen worden hierdoor niet gecorrigeerd. Herweging betekent dat een wegingsfactor wordt berekend voor elke cel van de matrix door het aantal bedrijven in de populatie te delen door het aantal bedrijven in de respons. Vervolgens wordt elk antwoord in de respons met die wegingsfactor vermenigvuldigd.
> 3 . 5 K WA L I T E I T VA N D E D ATA E N D ATA C L E A N I N G
Het verzamelen van data via omvangrijk survey- en CAPI-onderzoek, en het vervolgens verwerken van deze data, is een niet-triviaal probleem, dat onderhevig is aan diverse factoren die een invloed hebben op de uiteindelijke kwaliteit van deze data. In brede context slaat datakwaliteit onder andere op: a) de relevantie van de toegepaste statistische concepten; b) de accuraatheid van de data; c) het tijdig beschikbaar stellen van de gegevens; d) de toegankelijkheid van de gegevens en het beschikbaar zijn van toelichting; e) de vergelijkbaarheid van de data; f) de samenhang; en g) de volledigheid. Ten behoeve van de bruikbaarheid en kwaliteit van de gebruikte gegevens voor de initiële exploratie van de resultaten, werd op onderhavige CIS-3 dataset een cleaningprocedure toegepast. Gezien de brede definitie van datakwaliteit, dient hierbij opgemerkt te worden dat de toegepaste cleaningprocedure enkel slaat op de evaluatie, controle en eventuele aanpassing van de data nadat de data entry reeds had plaatsgevonden. Alle voorafgaande fasen van de dataverzameling in het onderzoek, gaande van het definiëren van de gebruikte concepten, het opstellen van de vragenlijst, de afname en het ingeven van de data, waren in deze cleaningfase reeds achter de rug en werden als dusdanig als gegeven beschouwd. Bijna gelijktijdig met de hier toegepaste cleaning, is ook een cleaning uitgevoerd door de DWTC voor de data van de respons mailing, en dit op basis van de Eurostat-procedure via een ter beschikking gesteld SASprogramma (black box). Voordeel van de cleaning via deze Eurostat-methode, is wellicht dat ze meer aandacht heeft voor inter-
HOOFDSTUK 3 > Methodologie van de CIS-3-enquête
nationale harmonisatie in de gehanteerde methode, aangezien ze toegepast wordt door meerdere landen. Anderzijds kan niet ontkend worden dat het rechtstreeks overnemen van deze methode voor de Vlaamse gegevens mogelijk problematisch is omwille van: a) het herformuleren van een aantal vragen in de Vlaamse vragenlijst ten opzichte van de Eurostat referentie-formulering; b) het opnemen van een aantal extra vragen voor Vlaanderen ten opzichte van de Eurostat vragenlijst; en tenslotte, maar niet in het minst, c) de invloed van de afwijkende lay-out van de Vlaamse vragenlijst op de kwaliteit van de antwoorden, die in de huidige onderzoeksinspanning aan het licht wordt gebracht, waarmee in een gestandaardiseerde cleaningmethode, met name in de Eurostat-cleaningprocedure, wellicht onvoldoende rekening wordt gehouden. Concreet betekent het dat voor wat betreft de respons mailing, de voorlopige resultaten op basis van de Eurostat-methode, lijken te wijzen op een ongeveer 10% lagere procesinnovatiegraad dan in onderhavige studie. Niettegenstaande eventuele afwijkende klemtonen van de gehanteerde methode ten opzichte van de Eurostat methode, is het geenszins – al was het maar wegens het nog niet beschikbaar zijn van de gecleande data op basis van de Eurostat-methodiek – aan te raden om gebruik te maken van cijfers waarbij geen cleaning werd uitgevoerd: een analyse op basis van het ongecleande datamateriaal is dus geen optie. Op basis van de resultaten van de gehanteerde uitgebreide cleaningprocedure kunnen immers in het bijzonder de volgende conclusies getrokken worden: • Onvoldoende documentatie van voorgaande onderzoeksfasen Tijdens de datacleaning kon worden vastgesteld dat voorgaande onderzoeksfasen niet steeds even goed gedocumenteerd waren of tenminste dat documentatie omtrent een aantal aspecten niet steeds beschikbaar gesteld kon worden. • Aanwezigheid van ontoelaatbare waarden in de data
21
IWT-STUDIES > >> 45
In een aantal gevallen werden coderingsfouten (meer bepaald het hanteren van andere codes dan mogelijk op basis van het coderingsschema) en inkeyingsfouten vastgesteld. • Aanwezigheid van inconsistenties in de data Door het vergelijken van de antwoorden op verschillende, maar logisch samenhangende vragen, konden voor diverse variabelen en met betrekking tot een redelijk groot aantal cases inconsistenties vastgesteld worden. Voorbeelden hiervan betreffen bijvoorbeeld bedrijven die verklaren zowel innovatief te zijn als niet innovatief. Dergelijke antwoorden zijn logisch inconsistent. • Impact van stroomschema van de vragenlijst en filtervragen Op basis van analyse van de data kan gesteld worden dat het stroomschema en de lay-out van de vragenlijst (via aanduidingen in de vragenlijst wordt de respondent doorheen de vragenlijst geleid, waarbij deze enkel de voor hem of haar van toepassing zijnde vragen dient te beantwoorden), van invloed zijn op de kwaliteit van de antwoorden op bepaalde vragen. Zo is bijvoorbeeld de vraag naar het innovatief, licht innovatief of niet-innovatief zijn, een zogenaamde filtervraag: het antwoord bepaalt of een specifiek deel van de vragenlijst al dan niet moet ingevuld worden door de respondent. Er kon evenwel vastgesteld worden dat bij de respons mailing een aanzienlijk aantal respondenten zowel het deel beantwoordden dat bestemd is voor innovatoren (ze antwoordden immers positief op de vraag of er product- of procesinnovatie heeft plaatsgevonden), als het deel dat enkel bestemd is voor de licht-innovatoren (ze gaven immers ook aan dat ze ook lichte procesinnovatoren zijn). Dergelijke inconsistenties, al dan niet in combinatie met het ontbreken van antwoorden in de top-level antwoordcategorieën (filtervragen), maken de controle procedure tot een ingewikkelde aangelegenheid waarbij verschillende loops doorlopen moeten worden om te komen tot een consistente cleaningprocedure. Hierbij is een pure top-down benadering (antwoord op de filtervraag bepaalt
HOOFDSTUK 3 > Methodologie van de CIS-3-enquête
al het overige), evenals een pure bottomup aanpak (antwoorden op “sub-niveau” vragen hebben de macht het filterantwoord te wijzigen) uit den boze. Als dusdanig is dan ook gekozen voor “micro-editing” met heel wat aandacht voor individuele cases en de spreekwoordelijke uitzonderingen op de regels, en werd er een set van consistente regels uitgewerkt die moesten toelaten dergelijke problemen aan te pakken. Een overzicht van de gebruikte logische regels en de consequenties op de dataset is beschreven in een intern werkdocument. • Impact van ontbrekende gegevens (itemnonrespons) Men moet ermee rekening houden dat een enigszins vertekend beeld kan ontstaan, voor vragen met een (te) beperkt aantal respondenten. Oorzaken zijn mogelijk dat: a) de vragen niet duidelijk zijn voor de respondent of deze het antwoord niet weet, b) de vragen niet bedoeld zijn voor de specifieke respondent – in dit geval is het strict genomen geen item-nonrespons –, maar dient een onderscheidende code ingevuld te worden, of c) het feit dat de respondent het antwoord wel weet maar beschouwt als confidentiële informatie.
trouwbare observaties kan oplossen. Ondanks de toepassing van de met zorg uitgekiende methoden om het voorkomen en de invloed van verschillende fouttypes te minimaliseren, kan het bijgevolg nooit uitgesloten worden dat fouten nog steeds voorkomen, en zijn ze bovendien in deze fase van de analyse niet kwantificeerbaar.
> 3.6 PROBLEMEN Hoewel uit het verleden reeds een aantal lessen geleerd werden, kunnen we stellen dat CIS-3 nog geen afdoend antwoord kon bieden op de problemen ondervonden bij CIS-1 en CIS-2 zoals de eigenheid van diensten. Maar er zijn ook nog heel wat andere, resterende problemen met deze enquête. Deze moeten bij het lezen van deze studie dan ook steeds kritisch in het achterhoofd gehouden worden. Enige van deze problemen zijn:
In de cleaningprocedure van Eurostat worden voor item-nonrespons waarden geïmputeerd op basis van gelijkaardige antwoordprofielen van andere respondenten. Dit is een statistische methode die weinig doorzichtig is. In zo’n geval is het beter om de rechtstreekse informatie van de CAPI te integreren, indien duidelijk is dat er geen grote vertekeningen worden geïntroduceerd.
• Onduidelijkheid van de basisdefinities. Zo wordt bijvoorbeeld in de enquête via een directe vraagstelling nagegaan of de onderneming in de laatste drie jaar grondig vernieuwde producten of processen heeft geïntroduceerd. Nochtans is het gebruik van de term “grondig vernieuwd” aan kritiek onderhevig, vermits deze niet duidelijk omschreven staat, en bijgevolg mogelijk aan verschillende interpretaties onderhevig is. Dit heeft twee implicaties. Enerzijds betekent dit dat men niet echt zeker is van de interpretatie die er door de respondent aan gegeven werd, en anderzijds moet dit de fixatie op dat ene percentage van innovatoren relativeren.
Als dusdanig konden tijdens de datacleaning een aantal observaties in de eerste plaats geïdentificeerd worden als “problematisch”. Afhankelijk van de aard van het probleem, kon desgevallend worden overgegaan worden tot een correctie (indien mogelijk), of kon besloten worden de observatie te beschouwen als onbetrouwbaar (wegens een onaanvaardbaar grote inconsistentie) en daarom niet op te nemen in de analyse. Het moge duidelijk zijn dat datacleaning niet alle problemen inzake onbe-
• Invloed van gebruikte onderzoeksmethodes. Waar normaliter de onderzoeksmethode (mail survey; interview, korte vragenlijst, lange vragenlijst) weinig of geen invloed zou mogen uitoefenen op het antwoordgedrag, valt voor deze enquête op te maken, dat dit hier wel het geval is. Bij de analyse van de data werden voor een aantal vragen namelijk grote verschillen vastgesteld tussen de respons van de postenquête en de respons van de persoonlijke interviews met dezelfde vragenlijst. Dit
22
HOOFDSTUK 3 > Methodologie van de CIS-3-enquête
wijst erop dat de vragenlijst gevoelig is voor een verschillende ‘context’ van bevraging. Naargelang de contactpersoon is een verschillend antwoord mogelijk, ook binnen één onderneming. • Onvoldoende aandacht voor de eigenheid van de dienstensector. Om naar de introductie van nieuwe diensten te vragen gebruikt men dezelfde vraagstelling als voor producten maar vervangt men enkel het woordje ‘product’ door ‘dienst’. Nochtans werden tot op heden in de wetenschappelijke literatuur voldoende aanwijzingen gegenereerd betreffende de eigenheid van de dienstensector in vergelijking met de verwerkende nijverheid of industrie. • Onvoldoende opsplitsing naar voorkomen van verschillende producten en processen. Zo is het bijvoorbeeld best mogelijk dat het bedrijf meer dan één nieuw product of proces introduceert. Bij sommige daarvan kan dan gebruik gemaakt zijn van een bepaalde technologie terwijl dat bij andere juist niet het geval was. Sommige daarvan kunnen ook nieuw voor de markt zijn terwijl sommige andere juist enkel nieuw zijn voor het bedrijf. • Onduidelijk stroomschema. Het stroomschema van de vragenlijst is niet steeds even doorzichtelijk. Het is voor de respon-
23
IWT-STUDIES > >> 45
dent met andere woorden bij bepaalde vragen onduidelijk welke vragen hij diende te beantwoorden. • Overbevraging van bedrijven. De groeiende tendens in de overheid en de onderzoekswereld om via bevragingen de karakteristieken van het bedrijfsleven in kaart te brengen heeft bij sommige bedrijven aanleiding gegeven tot enquête-moeheid. Dergelijke non-respons geeft aanleiding tot vertekeningen van de resultaten. Bovendien is deze (item) non-respons ook een indicator van een algemeen kwaliteitsprobleem bij de respons: talloze inconsistenties wijzen op een slordige rapportering door de respondenten. • Kleine populatie. Kleine landen en regio’s hebben specifieke statistische problemen, zoals het zeer klein aantal bedrijven dat zich bevindt in een bepaalde grootteklasse en bepaalde sector. Vanuit statistisch oogpunt is dan een exhaustieve enquêtering nodig, aangezien minder aanleiding geeft tot vertekening van de resultaten. Maar dit is dan weer praktisch en financieel niet haalbaar. Dit alles heeft enkele nare implicaties. Bijvoorbeeld geeft het aanleiding tot een vrij groot aantal inconsistenties in de data die dan daarna gecorrigeerd dienden te worden.
24
Hoofdstuk 4
A N A LY S E VA N D E R E S U LTAT E N
De analyse van de innovatie-prestatie van de Vlaamse bedrijven is gebaseerd op zowel de respons mailing als de respons CAPI, die respectievelijk 684 en 803 respondenten tellen. Er is voor gekozen om in deze fase van rapportering van het onderzoek beide resultaten naast elkaar te presenteren. De optiek is om de mailing-enquête als uitgangspunt te nemen vermits die de basis is voor het afleiden van Belgische en Eurostat-statistieken. De CAPI-enquête wordt dan gebruikt als toetsing van de robuustheid van deze resultaten. In een latere fase kan dan beslist worden of beide bestanden ook kunnen geïntegreerd worden. Dit zou alvast het voordeel hebben dat een grotere representativiteit kan worden geclaimd. Maar hiervoor moeten nog de nodige statistische en validiteitstoetsen worden uitgevoerd.
13
Zie IWT-Studie 16:
DEBRUYNE, Marion en Ruud FRAMBACH (1998), Product- en Diensteninnovativiteit van Vlaamse Ondernemingen. Enquêteresultaten 1997, Brussel: IWT.
TABEL 1 >
Gezien de respons op de mailing slechts 25% van de steekproef bedraagt, is een nonresponsanalyse uitgevoerd volgens de voorschriften van Eurostat, onder meer voor de belangrijkste variabele, de innovatiegraad van de Vlaamse ondernemingen. Deze kwam voor de antwoorden op de nonresponsenquête te liggen op 68% (tegenover 61.2% voor de respondenten op de schriftelijke enquête). Dit kan betekenen dat deze enquête het innovatief karakter van de Vlaamse ondernemingen wat zou onderschatten. De oververtegenwoordiging van zogenaamde 'hoogtechnologische' bedrijven in de antwoorden op de nonresponsenquête, samen met de (te) lage responsgraad (52%), doet vermoeden dat de resultaten van deze enquête toch als vrij representatief voor de populatie mogen aanvaard worden, ten minste voor wat betreft de waarden voor grote aggregaten. De resultaten van de CAPI zijn daarom niet minder relevant voor de toetsing van
deze hypothese. Beide hebben immers eigen responsprofielen die niet volledig worden gelijkgeschakeld door herweging. Verschillen kunnen echter het gevolg zijn van diverse factoren, die niet alleen te maken hebben met de verschillende karakteristieken van de respondenten, maar ook met inhoud en vorm van de enquête, en de heterogene kwaliteit van rapportering door respondenten. De resultaten in deze descriptieve analyse worden gepresenteerd in nagenoeg dezelfde volgorde van voorkomen in de vragenlijst (zie bijlage 2). De antwoorden op elke vraag worden bij de analyse voorgesteld volgens een vast stramien van overzichtelijke kruistabellen. Een eerste en voor de hand liggende indeling om resultaten in kruistabelvorm weer te geven is ‘sector’. Vanwege de lage responsgraad voor de schriftelijke enquête wordt besloten voor de analyse de hierboven opgesomde Nace-codes, zie bijlage 1, tabel 1, onder te brengen in 8 categorieën, naar analogie met de analyse in het recente verleden van de zogenaamde diffusie-enquête13. Door een groter aantal observaties op te nemen verhoogt immers de statistische betrouwbaarheid. Die is in deze fase moeilijk exact weer te geven juist omwille van de stratificatie waardoor op celniveau verschillende trekkingspercentages werden gebruikt. De verschillende types bedrijven zijn niet allemaal met dezelfde kans in deze ruimere categorieën vertegenwoordigd. Een volgende dimensie om overeenkomstig kruistabellen te genereren is ‘bedrijfsgrootte’. Ook hier wordt vanwege de lage responsgraad voor de schriftelijke enquête besloten de 6 grootte-klassen terug te brengen naar 3: kleine bedrijven (10-49 werknemers), middelgrote bedrijven (50-249
Groepering van Nace-codes in 8 sectoren
Textiel Hout/papier/druk Chemie Metaal Elektronica en elektro-mechanica Overige industrie Materiële diensten Immateriële diensten
17+18+19 20+21, 22 23+24-244+25, 244 28, 29 30+32, 31, 33 10+11+12+13+14, 15+16, 26, 27, 34+35, 36+37, 40+41 51, 60+61+62+63, 64 65+66+67, 72, 73, 742, 743
25
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
TABEL 2 >
Groepering van Nace-codes in laag-technologisch en hoog-technologisch
Laagtech
10+11+12+13+14, 15+16, 17+18+19, 20+21, 22, 26, 28, 36+37, 40+41, 51, 60+61+62+63
Hoogtech
23+24-244+25, 244, 27, 29, 30+32, 31, 33, 34+35, 64, 65+66+67, 72, 73, 742, 743
werknemers), en grote bedrijven (250 werknemers en meer). Een andere variabele waarmee dimensies in de kruistabellen ingebracht kunnen worden is ‘laag-technologisch’ versus ‘hoog-technologisch’. Zie tabel 2. Er moet opgelet worden met de interpretatie van een aantal resultaten die later in deze bijdrage volgen. Sommige cellen zijn al erg klein om mee te beginnen. Maar ook in geval van hoge item-non-respons krijgt men te maken met cellen met weinig respondenten. Dit leidt soms tot extreme resultaten in de ene of in de andere richting. Telkens het aantal respondenten in een cel onder 5 zakt, wordt dit aangeduid. Bij de tabellen waar dit mogelijk is, wordt een statistische toets getoond. De χ2-test geeft aan in welke mate er een statistisch significante relatie is tussen twee variabelen. Een significantie die kleiner is dan 0,05 (p<0,05) betekent dat er met 95% zekerheid een significant verband bestaat tussen enerzijds de onderzochte innovatiekenmerken en anderzijds de gebruikte dimensionering naar sector of TABEL 3 >
grootte. M.a.w. de toets bevestigt of de innovatiekenmerken onder beschouwing al dan niet verschillend zijn naar grootte of sector. Met uitzondering van de resultaten beschreven in het deel over het profiel van de respondenten, wordt er voor de berekening van alle hierna volgende resultaten gewogen naar de populatie.
> 4 . 1 P R O F I E L VA N D E R E S P O N D E N T E N Aangezien te verwachten valt dat de innovatie-prestaties mede bepaald worden door het profiel van de onderneming, start de analyse met een beschrijving van de algemene ondernemingskarakteristieken. Een eerste kenmerk is omzet en omzetevolutie. De gemiddelde omzet in 2000 - niet gewogen naar de populatie – bedraagt 75.813.000 euro in de respons mailing, met een minimum van 15.000 euro en een maximum van 5.459.513.000 euro (Mediaan: 5.945.700 euro). Dat betekent een stijging van 17,5% in vergelijking met het gemiddelde van 1998. Na weging zakt de gemiddelde omzet naar 27.164.000 euro, en bedraagt de stijging in
Omzet in het jaar 2000 (000 euro), gemiddelde en mediaan, niet gewogen naar de populatie
Sector en grootte-klasse Respons Mailing Kleine bedrijven Gemiddelde Mediaan
Middelgrote bedrijven N
Gemiddelde Mediaan
Grote bedrijven
Totaal
N
Gemiddelde
Mediaan
N
Gemiddelde Mediaan
N
Textiel
4 531
1 878
18
17 042
13 141
7
128 599
105 434
6
31 369
7 822
31
Hout/papier/druk
7 902
4 144
20
28 046
26 125
9
128 405
112 601
7
36 369
8 261
36
Chemie
9 983
5 827
37
57 365
34 795
22
598 666
221 102
19
166 744
18 616
78
Metaal
79 168
3 031
70
14 925
11 590
18
149 706
56 018
15
78 214
4 090
103
IT
5 484
3 764
19
15 270
13 580
5
385 721
131 236
7
92 923
10 408
31
Overige industrie
8 797
3 083
61
42 588
25 400
27
396 293
198 869
29
112 641
11 272
117
Materiële diensten
6 812
4 084
115
53 256
27 863
28
598 030
48 832
12
60 974
5 964
155
Immateriële diensten
3 747
2 237
84
14 941
9 919
16
65 029
50 254
5
8 371
2 606
105
Totaal
18 608
3 200
424
36 809
20 953
132
369 847
111 353
100
75 813
5 946
656
26
IWT-STUDIES > >> 45
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
TABEL 4 >
Omzet in het jaar 2000 (000 euro), gemiddelde en mediaan, niet gewogen naar de populatie
Sector en grootte-klasse Respons CAPI Kleine bedrijven Gemiddelde Mediaan
Middelgrote bedrijven N
Gemiddelde Mediaan
Grote bedrijven
Totaal
N
Gemiddelde
Mediaan
N
Gemiddelde Mediaan
3
17 923
7 208,00
35
N
Textiel
5 756
3 320
18
16 541
9 197
14
97 380
101 910
Hout/papier/druk
7 064
5 903
13
19 506
18 476
14
113 488
108 657
7
34 098
15 345,50
34
Chemie
9 290
3 378
44
30 370
19 743
32
120 341
101 171
11
31 085
12 244,00
87
Metaal
4 864
3 939
56
15 714
11 570
22
139 939
69 135
9
21 581
5 938,00
87
IT
3 374
2 051
19
19 758
16 383
12
135 832
125 272
9
38 092
8 727,50
40
Overige industrie
7 825
3 621
58
25 778
18 719
54
225 158,
109 861
31
61 718
13 494,00
143
Materiële diensten
13 591
4 432
121
40 037
26 433
46
180 374
139 463
15
34 021
8 250,00
182
Immateriële diensten
3 173
2 205
99
23 338
12 177
29
1 623 551
67 406
10
124 829
3 690,50
138
Totaal
7 835
3 377
428
26 770
17 573
223
324 350
101 171
95
53 802
7 441,90
746
vergelijking met 1998 nog 3,9% (Mediaan: 4.578.300 euro). De ondernemingen in de CAPI-respons hebben ongewogen een gemiddelde omzet van 53.801.960 euro in 2000 (met een mediaan van : 7.441.900 euro). Na weging geeft dat een gemiddelde van 23.968.580 euro en een mediaan van 5.335.000 euro. De omzet evolueert echter negatief in 2001: een daling van 3,13 % (gewogen). De gemiddelde export in 2000 – niet gewogen naar de populatie – bedraagt 56.334.000 euro, met een minimum van 173 euro en een maximum van 2.485.501.000 euro (Mediaan: 2.875.700 euro). Dat betekent een stijging van 24,6% in vergelijking met het gemiddelde van 1998. Na weging zakt de gemiddelde export naar 17.214.700 euro, en de stijging in vergelijking met 1998 tot 22,8% (Mediaan: 1.608.910 euro). De gemiddelde export ratio bedraagt 45,7% in 1998 en 47,5% in 2000. De gemiddelde bruto materiële investeringen in 2000 – niet gewogen naar de populatie – bedragen 3.583.000 euro, met een minimum van 223 euro en een maximum van 266.900.000 euro (Mediaan: 247.870 euro). Dit impliceert een stijging van 0,3% in vergelijking met het gemiddelde van 1998. Na weging zakken de gemiddelde bruto materiële investeringen naar 1.097.740 euro, en de stijging in vergelijking met 1998 verandert in een daling met 9,3% (Mediaan: 173,525 euro). De gemiddelde investeringsratio bedraagt 7,7% in 1998 en 7,2% in 2000.
27
Het gemiddeld totaal aantal werknemers (fysieke eenheden) in 2000 – niet gewogen naar de populatie – bedraagt 174, met een minimum van 1 en een maximum van 6.069 (Mediaan 31). Dit is een stijging van 7 eenheden in vergelijking met het gemiddelde van 1998. Na weging zakt het gemiddeld totaal aantal werknemers tot 70 (Mediaan 23), en de stijging in vergelijking met 1998 naar 5 eenheden. Voor de CAPI-respondenten zijn er gemiddeld 57 werknemers (Mediaan 25), met een stijging van gemiddeld 3 werknemers. Wat de evolutie van het totaal aantal werknemers betreft, verwacht slechts 18,3% van de respondent-ondernemingen een stijging tegen het jaar 2002; 44,6% verwacht dat het ongewijzigd zal blijven en 37,1% verwacht zelfs een daling (N 623). In het geval van werknemers met hogere opleiding zijn de cijfers nog minder rooskleurig. Slechts 4,3% van de respondent-ondernemingen verwacht een stijging, terwijl 67,4% verwacht dat het ongewijzigd zal blijven en 28,2% een daling verwacht (N 577). Een ander belangrijk kenmerk is de afhankelijkheidspositie van de ondernemingen. In de responsgroep op basis van de respons mailing blijkt 49% van de ondernemingen onderdeel te zijn van een concern of groep (N 681); (CAPI: 53%, met N 803). Van die concerns of groepen heeft 52% activiteiten inzake O&O buiten de respondent-onderneming (N 332); (CAPI: 45%, met N 428).
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
TABEL 5 >
Gemiddelde levensduur van het belangrijkste product (goederen of diensten) van de onderneming, vooral het vervangen of duidelijk verbeterd wordt, niet gewogen naar de populatie
Respons Mailing Minder dan 1 jaar 1-3 jaar 4-6 jaar 7-9 jaar Meer dan 9 jaar Geen antwoord mogelijk
Respons CAPI 6,8% 14,3% 18,7% 8,4% 24,7% 27,0% N 663
Minder dan 1 jaar 1-3 jaar 4-6 jaar 7-9 jaar Meer dan 9 jaar Geen antwoord mogelijk
Verder zijn niet alle ondernemingen even stabiel wat hun structuur betreft, wat de rapportering beïnvloedt. Een aantal ondernemingen ondergaan tussen begin 1998 en eind 2000 belangrijke veranderingen. Van de respondent-ondernemingen wordt 3% opgericht (N 679), (CAPI: 2% met N 803); fuseert 12% met een andere onderneming of met een deel ervan (N 677), (CAPI: 9% met N 803; en verkoopt of sluit 7% een gedeelte van de onderneming (N 673), (CAPI: 5% met N 803). Van de respondent-ondernemingen geeft 21,1% 3 jaar of minder aan als de gemiddelde levensduur van het belangrijkste product (goederen of diensten) van de onderneming, vooraleer het vervangen of duidelijk verbeterd wordt. Niet minder dan 33,1% van de respondent-ondernemingen geeft een gemiddelde levensduur aan van meer dan 7 jaar, en 24,7% zelfs van meer TABEL 6 >
10,5% 13,5% 15,7% 4,4% 25,1% 30,9% N 802
dan 9 jaar. Dit betekent dat de referentieperiode van drie jaar voor de rapportering van innovaties niet dezelfde maatstaf biedt voor al deze ondernemingen. De ondernemingen verschillen ook naargelang de marktomstandigheden. Van de respondent-ondernemingen heeft 26.2% een afzetmarkt binnen een straal van 50 km, bestrijkt 31,6% de nationale markt, en gaat 42,2% internationaal. Dat laatste betekent vooral de EU (38.0%). De meeste respondent-ondernemingen (68.0%) leveren aan andere bedrijven (N 652), (CAPI: 75% met N 803); terwijl 35.0% rechtstreeks aan de consument levert (N 622), (CAPI: 36% met N 802). De kleine overlap duidt de bedrijven aan die zowel aan bedrijven als aan consumenten leveren.
Belangrijkste afzetmarkt van de onderneming, niet gewogen naar de populatie
Respons Mailing Op lokaal/regionaal vlak (op zowat 50 km) in uw land Op lokaal/regionaal vlak (op zowat 50 km) in uw buurlanden Op nationaal vlak (op meer dan 50 km) Op internationaal vlak (op meer dan 50 km): binnen EU Op internationaal vlak (op meer dan 50 km): VS Op internationaal vlak (op meer dan 50 km): andere
Respons CAPI 25,5%
0,7%
Op lokaal/regionaal vlak (op zowat 50 km) in uw land Op lokaal/regionaal vlak (op zowat 50 km) in uw buurlanden
18,5%
3,7%
31,6%
Op nationaal vlak (op meer dan 50 km)
40,8%
38,0%
Op internationaal vlak (op meer dan 50 km): binnen EU
29,7%
1,3%
Op internationaal vlak (op meer dan 50 km): VS
2,4%
2,9%
Op internationaal vlak (op meer dan 50 km): andere
4,9%
N 595
28
N 801
IWT-STUDIES > >> 45
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
> 4 . 2 I N N O VAT I E V E O N D E R N E M I N G E N : E E N G E C O M B I N E E R D E I N N O VAT I E I N D I C AT O R
Ondanks de inspanningen die reeds geleverd werden op vlak van ontwikkeling en harmonisatie van innovatie-indicatoren, blijft het meten van innovatie een moeilijke aangelegenheid. De vraag of een onderneming innoveert, kan dan ook benaderd worden vanuit verschillende invalshoeken en via diverse indicatoren. In onderhavige studie wordt een onderneming conform de Eurostat-methodiek als innovatief beschouwd, wanneer ze voldoet aan minstens één van de vier onderstaande criteria: (1) De onderneming heeft nieuwe of duidelijk verbeterde producten (goederen of diensten) op de markt gebracht (in de periode begin 1998 en eind 2000); (2) De onderneming heeft nieuwe of duidelijk verbeterde productieprocessen, met inbegrip van methoden en manieren om producten en diensten te leveren, tot stand gebracht (in de periode begin 1998 en eind 2000); (3) De onderneming was eind 2000 bezig met activiteiten, hierbij inbegrepen ook de O&O-activiteit, om nieuwe of duidelijk verbeterde producten (goederen of diensten) of processen te ontwikkelen of op de markt te brengen, maar deze waren nog niet afgewerkt; (4) De onderneming heeft activiteiten, hierbij inbegrepen ook de O&O-activiteit, verricht om nieuwe of duidelijk verbeterde producten (goederen of diensten) of processen te ontwikkelen of op de markt te brengen, maar heeft deze voortijdig stopgezet (tussen begin 1998 en eind 2000). De gewogen resultaten van deze gecombineerde innovatiebenadering op basis van de vier vooropgestelde innovatie-indicatoren zoals hierboven vermeld, worden getoond in Tabel 7. Deze tabel bevat cijfers over het aandeel van innovatieve bedrijven: 61,2% volgens de populatiegewogen resultaten van
29
de schriftelijke enquête; 70,9% volgens de CAPI. Het grote verschil is niet helemaal verwonderlijk in acht nemend dat het hier gaat over een samengestelde indicator die dus de mogelijke onnauwkeurigheden en verschillen op cumulatieve manier weergeeft. Analyse van de resultaten brengt duidelijke verschillen in de innovatie-prestatie van de Vlaamse ondernemingen naar voor. Het valt op dat de grootte van de onderneming een belangrijke rol speelt wanneer de innovatieprestatie tegen het licht wordt gehouden. Zo wordt op basis van de respons mailing bij de kleine ondernemingen 55,4% gekenmerkt als innovatief, waar dit bij de middelgrote en grote ondernemingen respectievelijk 83,7% en 83,1% bedraagt. Voor de respons CAPI bedraagt dit 67,4% voor de kleine ondernemingen, 82,5% voor de middelgrote ondernemingen en 95,0% voor de grote ondernemingen. Alhoewel de resultaten van de respons mailing en respons CAPI verschillend zijn, blijkt hieruit in elk geval wel de relatief lagere innovatiegraad van de kleine ondernemingen tegenover de grote en middelgrote ondernemingen. Opsplitsing van de ondernemingen in de categorieën laag- en hoogtechnologische ondernemingen toont aan dat op basis van de respons mailing 58,0% van de laagtechnologische ondernemingen innovatief genoemd kan worden, t.o.v. 73,9% van de hoogtechnologische ondernemingen. Voor wat betreft de repons CAPI, liggen deze resultaten respectievelijk op 68,0% en 82,5%. Indien we deze resultaten tegelijkertijd opsplitsen naar ondernemingsgrootte en naar de categorieën laag- en hoogtechnologisch, blijken de scores van de middelgrote laag- en hoogtechnologische ondernemingen op basis van de respons mailing dezelfde als deze van de respons CAPI. Voor wat betreft de andere categorieën geeft de respons CAPI innovatiepercentages aan die gemiddeld 10% hoger liggen dan die op basis van de respons mailing. Combineren we vervolgens in tabel 8 de grootte van de onderneming met een meer uitgebreide sectorale dimensie, dan kom en interessante sectorale verschillen be-
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
TABEL 7 >
Aandeel van de bedrijven die innovatief zijn, gewogen naar de populatie, alle bedrijven
Technologie-categorie en grootte-klasse Kleine bedrijven
Middelgrote bedrijven
Grote bedrijven
Totaal
Laagtech
52,7%
82,8%
82,1%
58,0%
Hoogtech
68,6%
86,2%
84,2%
73,9%
Totaal
55,4%
83,7%
83,1%
61,2%
Laagtech
64,9%
80,9%
93,9%
68,0%
Hoogtech
79,3%
87,0%
96,2%
82,5%
Totaal
67,4%
82,5%
95,0%
70,9%
Respons mailing, N 673
Respons CAPI, N 803
treffende de innovatie-prestatie naar boven. Meest innovatief zijn de sectoren chemie (79,3%), (respons CAPI: 87,4%) en immateriële diensten (76,7%), (respons CAPI: 85,5%). Minst innovatief is de sector materiële diensten (52,6%), (respons CAPI: 59,9%), waarvan de innovatiegraad in schril TABEL 8 >
contrast staat met de innovatie-prestatie van de andere en bovenvermelde dienstensector immateriële diensten. Op detailniveau (sector en grootteklasse gecombineerd) valt de goede prestatie op van een aantal middelgrote en grote
Aandeel van de bedrijven die innovatief zijn, gewogen naar de populatie, alle bedrijven
Sector en grootte-klasse Kleine bedrijven
Middelgrote bedrijven
Grote bedrijven
72,2% 60,3% 72,8% 62,0% 64,7% 47,1% 49,0% 74,8% 55,4%
71,4% 100% 87,0% 77,8% 100% 90,3% 79,5% 79,1% 83,7%
100% 100% 89,8% 93,3% 52,2% 85,3% 51,9% 100% 83,1%
73,1% 69,4% 79,3% 65,6% 70,8% 59,2% 52,6% 76,7% 61,2%
Textiel
60,0%
78,6%
100%
65,4%
Hout/papier/druk Chemie Metaal IT Overige industrie Materiële diensten Immateriële diensten Totaal
72,1% 80,6% 83,3% 73,9% 77,4% 57,2% 85,7% 67,4%
89,9% 94,4% 86,2% 86,4% 83,7% 76,8% 81,2% 82,5%
100% 100% 87,1% 100% 93,5% 88% 100% 95%
76,2% 87,4% 83,9% 79,3% 79,8% 59,9% 85,5% 70,9%
Totaal
Respons mailing, N 673 Textiel Hout/papier/druk Chemie Metaal IT Overige industrie Materiële diensten Immateriële diensten Totaal Respons CAPI, N 803
30
IWT-STUDIES > >> 45
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
TABEL 9 >
Uitsplitsing van de gecombineerde innovatie-indicator, gewogen naar de populatie, alle bedrijven
Grootte-klasse Kleine bedrijven
Middelgrote bedrijven
Grote bedrijven
Totaal
Respons mailing Innovatie
55,4%
83,7%
83,1%
61,2%
Nieuwe producten
41,5%
68,8%
64,3%
47,0%
Nieuwe processen
49,2%
78,0%
47,2%
55,8%
Bezig met op innovatie gerichte activiteiten, maar nog niet afgewerkt
25,9%
60,6%
65,3%
33,6%
5,9%
8,6%
21,2%
7,0%
Innovatie
67,4%
82,5%
95,0%
70,9%
Nieuwe producten
38,7%
56,0%
75,5%
42,9%
Nieuwe processen
54,7%
69,9%
81,7%
58,2%
Bezig met op innovatie gerichte activiteiten, maar nog niet afgewerkt
33,5%
49,6%
70,6%
37,4%
Bezig met op innovatie gerichte activiteiten, maar stopgezet
12,5%
13,4%
31,3%
13,3%
Bezig met op innovatie gerichte activiteiten, maar stopgezet Respons CAPI
bedrijfscategorieën in de sectoren textiel, hout/papier/druk, IT en immateriële diensten. De resultaten moeten wel met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden, gezien het geringe aantal respondenten in sommige cellen.
> 4 . 3 O P S P L I T S I N G VA N D E G E C O M B I N E E R D E I N N O VAT I E - I N D I C AT O R
In onderstaande paragrafen wordt de innovatie-prestatie meer in detail in kaart gebracht via opsplitsing naar prestaties met betrekking tot de respectievelijke innovatiecategorieën die deel uitmaken van de gebruikte gecombineerde innovatie-indicator. Innovatie wordt in de CIS-enquête namelijk gemeten via vier mogelijke indicatoren: (1) de onderneming heeft nieuwe producten op de markt gebracht; (2) de onderneming maakt gebruik van nieuwe processen; (3) de onderneming was bezig met op innovatie gerichte activiteiten, maar
31
deze zijn nog niet afgewerkt; (4) de onderneming was bezig met op innovatie gerichte activiteiten, maar heeft deze stopgezet. Uitsplitsing naar de deel-indicatoren laat op basis van de respons mailing zien dat 41,5% van de kleine bedrijven in de afgelopen periode nieuwe of duidelijk verbeterde producten op de markt gebracht heeft, wat aanzienlijk lager ligt dan bij middelgrote (68,8%) en grote bedrijven (64,3%). Beschouwen we de ontwikkeling van nieuwe of duidelijk verbeterde processen, dan komt dit voor bij 49,2% van de kleine ondernemingen, tegenover 78,0% en 74,2% voor respectievelijk middelgrote en grote ondernemingen. Verder wordt uit de tabel duidelijk dat heel wat ondernemingen nog innovatieve producten of processen ‘in de pijplijn’ hebben die op dit moment nog niet afgewerkt zijn (33,6%), waarbij verwacht mag worden dat deze in de toekomst zullen leiden tot marktintroductie van nieuwe producten en implementatie van nieuwe proces-
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
> 4 . 4 P R O D U C T I N N O VAT I E
sen. Hierbij valt op dat, in overeenstemming met de resultaten van de gerealiseerde product- en procesinnovaties, deze significant minder voorkomen bij kleine ondernemingen dan bij grotere. Tot slot blijkt dat het voorkomen van innovatie-inspanningen die mogelijk niet gevaloriseerd worden wegens stopzetting (7,0%), aanzienlijk toeneemt met de grootte van de onderneming.
4.4.1 Ontwikkeling van nieuwe of duidelijk verbeterde producten (goederen en/of diensten)
Aangezien het doel van innovatie niet louter het innoveren op zich is, maar wel bijvoorbeeld het veilig stellen van marktaandeel of het aanspreken van nieuwe markten of nieuwe klantengroepen met nieuwe producten of diensten, biedt een output gebaseerde meting inzicht in het succes van de
Meer gedetailleerde toelichting bij deze resultaten wordt gegeven in de volgende delen. Zie figuren 1 en 2. FIGUUR 1 >
Overzicht Innovatie-Indicatoren Mailing
INNOVATIEF 61,2% (N 673) N 803
N 803
PRODUCTINNOVATIE 47,0% N 354
N 803 NOG NIET VOLTOOIDE INNOVATIEACTIVITEIT 37,4%
PRODUCTINNOVATIE 55,8% N 324
N 314
N 305
NIETTECHNOLOGISCH 9,7%
VARIANTEN OP DE MARKT AANWEZIG 79,1%
NIETTECHNOLOGISCH 4,6%
VARIANTEN IN UW SECTIOR AANWEZIG 86,2%
TECHNOLOGISCH 90,3%
NIEUW VOOR UW AFZETMARKT 67,1%
TECHNOLOGISCH 95,4%
VOLLEDIG NIEUW VOOR UW SECTOR 17,7%
N 309
N 291 Software 48,8%
Software 71,7%
Micro-elektronica 13.3%
Micro-elektronica 11,1%
Biotechnologie 0,4%
Biotechnologie 0,4%
Materiaaltechnologie 32,6%
Materiaaltechnologie 15,2%
Milieutechnologie 13,0%
Milieutechnologie 10,3%
Energietechnologie 5,7%
Energietechnologie 4,8%
Mechanica 28,4 %
Mechanica 28,3%
Optica 4,7 %
Optica 3,7%
Andere 15,9 %
Andere 15,0%
32
N 803 STOPGEZETTE INNOVATIEACTIVITEIT 13,3%
IWT-STUDIES > >> 45
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
FIGUUR 2 >
Overzicht Innovatie-Indicatoren CAPI
INNOVATIEF 70,9% (N 803) N 802
N 803
PRODUCTINNOVATIE 42,9% N 354
N 803 NOG NIET VOLTOOIDE INNOVATIEACTIVITEIT 33,6%
PRODUCTINNOVATIE 58,2%
N 314
N 324
STOPGEZETTE INNOVATIEACTIVITEIT 7,0%
N 305
NIETTECHNOLOGISCH 8,5%
VARIANTEN OP DE MARKT AANWEZIG 75,6%
NIETTECHNOLOGISCH 3,1%
VARIANTEN IN UW SECTIOR AANWEZIG 82,5%
TECHNOLOGISCH 91,5%
NIEUW VOOR UW AFZETMARKT 32,9%
TECHNOLOGISCH 96,9%
VOLLEDIG NIEUW VOOR UW SECTOR 21,0%
N 309
N 803
N 291 Software 45,9%
Software 66,5%
Micro-elektronica 15,7%
Micro-elektronica 13,9%
Biotechnologie 5,3%
Biotechnologie 3,2%
Materiaaltechnologie 34,7%
Materiaaltechnologie 22,2%
Milieutechnologie 16,1%
Milieutechnologie 15,7%
Energietechnologie 12,0%
Energietechnologie 8,0%
Mechanica 34,4%
Mechanica 30,2%
Optica 2,9%
Optica 3,9%
Andere 12,3%
Andere 9,1%
innovatie, eerder dan in de (intensiteit van de) innovatie-inspanningen op zich. Het innovatievraagstuk kan daarom benaderd worden via de vraag of ondernemingen de afgelopen drie jaar nieuwe of duidelijk verbeterde producten, zowel goederen als diensten, op de markt gebracht hebben (i.e. productinnovatie). Als omschrijving voor productinnovatie, wordt vooropgesteld dat de innovatie goederen of diensten betreft die nieuw of duidelijk verbeterd zijn ten opzichte van de basiskenmerken ervan, de technische specificaties, de geïntegreerde software of andere immateriële componenten, het toekomstig gebruik ervan of de gebruiksvriende-
33
lijkheid. Hierbij moet de innovatie nieuw zijn voor de onderneming, maar niet noodzakelijk nieuw voor de markt. Daarnaast is het niet van belang of de innovatie louter door de onderneming in kwestie dan wel gedeeltelijk door een andere onderneming tot stand is gekomen. Wijzigingen van puur esthetische aard en het uitsluitend verkopen van innovaties die geheel door een andere onderneming werden tot stand gebracht en ontwikkeld, worden evenwel niet meegerekend. Productinnovaties (van goederen of diensten) kunnen de volgende kenmerken hebben: • een nieuwe technologie die tot een betere prestatie van het product of de dienst leidt (bv. een verandering van materialen);
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
TABEL 10 >
Aandeel van bedrijven met (1) nieuwe, (2) licht gewijzigde en (3) ongewijzigde producten, gewogen naar de populatie, alle bedrijven
Grootte-klasse Nieuwe of duidelijk verbeterde producten
Licht gewijzigde Ongewijzigde producten producten
Respons mailing, N 648 Kleine bedrijven
41,5%
20,9%
37,6%
100%
Middelgrote bedrijven
68,8%
14,0%
17,2%
100%
Grote bedrijven
64,3%
13,9%
21,8%
100%
Totaal
47,0%
19,5%
33,5%
100%
Kleine bedrijven
38,7%
20,7%
40,6%
100%
Middelgrote bedrijven
56,0%
16,4%
27,6%
100%
Grote bedrijven
75,5%
13,0%
11,5%
100%
Totaal
42,9%
19,7%
37,4%
100%
Respons CAPI, N 802
• een verbreding van het aanbod van producten of diensten die de marktpositie van de onderneming verandert (bv. de introductie van ecologische producten in het assortiment). In het geval geen radicale productvernieuwing plaats vond, werd nagegaan of de onderneming licht veranderde producten op de markt gelanceerd heeft, dan wel of zij geen enkele vernieuwing verwezenlijkt heeft. Bij de detectie van innovatieve ondernemingen wordt dus niet alleen gepeild naar discontinue (sterke) verandering, maar ook naar het voorkomen van incrementele (lichte) verandering. In het kader van de samengestelde innovatie-indicator die in TABEL 11 >
deze studie gehanteerd wordt, dient opgemerkt te worden dat enkel ondernemingen die radicale productverandering doorvoeren, beschouwd worden als product-innovatief13. Een onderneming wordt dus gecatalogeerd als een onderneming met (1) nieuwe of duidelijk verbeterde producten, dan wel (2) licht gewijzigde producten of (3) ongewijzigde producten. De exclusieve toewijzing van een onderneming aan één van deze drie categorieën gebeurt evenwel op basis van de hoogste graad van vernieuwing die bereikt werd. Voor ondernemingen met nieuwe of sterk verbeterde producten, geldt tevens dat zij hiernaast mogelijk ook nog licht verbeterde of onveranderde producten
Aandeel van bedrijven met (1) nieuwe, (2) licht gewijzigde en (3) ongewijzigde producten, gewogen naar de populatie, alle bedrijven
Technologie-categorie Nieuwe of duidelijk verbeterde producten
Licht gewijzigde Ongewijzigde producten producten
Respons mailing, N 648 Laagtech Hoogtech Totaal
42,6% 64,6% 47,0%
20,8% 14,5% 19,5%
36,7% 20,9% 33,5%
100% 100% 100%
39,2% 57,4% 42,9%
19,0% 22,6% 19,7%
41,8% 20,1% 37,4%
100% 100% 100%
Respons CAPI, N 802 Laagtech Hoogtech Totaal
34
IWT-STUDIES > >> 45
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
TABEL 12 >
Aandeel van bedrijven met (1) nieuwe, (2) licht gewijzigde en (3) ongewijzigde producten, gewogen naar de populatie, alle bedrijven
Sector Nieuwe of duidelijk verbeterde producten
Licht gewijzigde producten
Ongewijzigde producten
Respons mailing, N 648 Textiel Hout/papier/druk Chemie Metaal IT Overige industrie Materiële diensten Immateriële diensten Totaal
64,2% 57,5% 65,7% 45,8% 63,3% 33,7% 41,2% 71,4% 47,0%
20,2% 16,3% 18,0% 23,5% 18,9% 27,0% 18,0% 07,9% 19,5%
15,5% 26,3% 16,4% 30,7% 17,9% 39,2% 40,8% 20,7% 33,5%
100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100%
Respons CAPI, N 802 Textiel Hout/papier/druk Chemie Metaal IT Overige industrie Materiële diensten Immateriële diensten Totaal
39,0% 43,8% 57,6% 47,1% 68,5% 47,9% 34,3% 62,5% 42,9%
30,1% 02,2% 22,0% 20,2% 13,8% 22,9% 18,8% 23,4% 19,7%
30,9% 53,9% 20,3% 32,6% 17,7% 29,2% 46,9% 14,0% 37,4%
100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100%
in hun gamma hebben. Ondernemingen met licht veranderde producten kunnen daarnaast ook nog onveranderde producten op de markt brengen. Uit Tabel 10 blijkt dat bijna de helft van de Vlaamse ondernemingen (47,0%) tijdens de afgelopen jaren nieuwe of duidelijk verbeterde producten, dit zijn goederen of diensten, op de markt gebracht heeft (= productinnovator). Tegelijkertijd heeft echter één derde van de ondernemingen geen enkele productvernieuwing doorgevoerd. Indien de innovatie leidt tot een (tijdelijke) monopoliepositie of een verbetering van het marktaandeel, dan kan dit de marktpositie van de nietinnoverende ondernemingen mogelijk onder druk zetten. Deze cijfers zijn gelijk aan deze van de technologie-enquête aan 1997 (zie deel 2.4) alhoewel de referentieperiode hier een jaar langer is (twee i.p.v. drie jaar). Globaal tonen de respons mailing en de respons CAPI hetzelfde beeld. Op detailni-
35
veau bemerken we echter een niet onbelangrijk verschil tussen de resultaten van beide methoden betreffende het percentage ‘nieuwe of duidelijk verbeterde producten’ van de middelgrote en grote ondernemingen. De resultaten van de respons mailing en respons CAPI zijn consistent voor wat betreft de kleine bedrijven. Tezamen beschouwd, geeft de respons mailing eerder een indicatie aan voor het bestaan van “inverse U”-relatie tussen innovatie en ondernemingsgrootte, terwijl de respons CAPI aangeeft dat productinnovatie lineair toeneemt met ondernemingsgrootte. Alhoewel beide patronen consistent zijn met empirische bevindingen omtrent productinnovatie in andere landen, is hier niet duidelijk of het verschil te wijten is aan een verschillend profiel van de twee responsgroepen of dat toepassing van twee manieren van dataverzameling (respons mailing en respons CAPI) een ander antwoordgedrag heeft uitgelokt, of dat de statistische variantie op dergelijke kleine aantallen hier ook een rol speelt.
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
TABEL 13 >
Wie heeft de nieuwe producten ontwikkeld, gewogen naar de populatie, innovatieve bedrijven
Grootte-klasse In hoofdzaak de onderneming of de groep waartoe de onderneming behoort
De onderneming in samenwerking met andere ondernemingen of instellingen
In hoofdzaak andere ondernemingen of instellingen
55,4% 59,4% 69,2% 57,1%
18,7% 31,7% 26,0% 22,2%
25,9% 08,9% 04,8% 20,7%
100% 100% 100% 100%
67,8% 73,9% 76,2% 69,7%
21,1% 15,7% 17,6% 19,7%
11,0% 10,4% 06,1% 10,6%
100% 100% 100% 100%
Respons mailing, N 360 Kleine bedrijven Middelgrote bedrijven Grote bedrijven Totaal Respons CAPI, N 423 Kleine bedrijven Middelgrote bedrijven Grote bedrijven Totaal
Uit de kruistabel kan opgemaakt worden dat kleine ondernemingen duidelijk minder nieuwe producten op de markt brengen dan grote of middelgrote ondernemingen. Bij deze eerste categorie van ondernemingen is het aandeel van bedrijven zonder enige vorm van (geslaagde) productinnovatie zelfs ongeveer in evenwicht met het aandeel van product-innoverende bedrijven. Bekijken we deze resultaten in het licht van het onderscheid tussen laag- en hoogtechnologische ondernemingen, dan blijkt het aandeel van hoogtechnologische ondernemingen dat product-innovatief is, zowel op basis van de respons mailing als op basis van de respons CAPI, relatief gezien ongeveer 50% hoger te liggen dan het aandeel van laagtechnologische ondernemingen. TABEL 14 >
Uitgesplitst naar sectoren, tonen zowel de respons mailing als de respons CAPI de hoge productinnovatiegraad aan van de sectoren immateriële diensten, chemie en IT. Ook de magere prestatie van de sector materiële diensten wordt door beide dataverzamelingsmethoden bestendigd. Een belangrijk verschil echter tussen de resultaten van de respons mailing en repons CAPI is waar te nemen voor de prestatie van de sector textiel. 4.4.2 Wie heeft de producten ontwikkeld?
Binnen de verschillende innovatietheorieën is het gemeengoed te stellen dat innovatie in ondernemingen vaak tot stand komt via samenwerking met andere ondernemingen of instanties. De onderneming innoveert met andere woorden zelden op zijn eentje.
Wie heeft de nieuwe producten ontwikkeld, gewogen naar de populatie, innovatieve bedrijven
Technologie-categorie In hoofdzaak de onderneming of de groep waartoe de onderneming behoort
De onderneming in samenwerking met andere ondernemingen of instellingen
In hoofdzaak andere ondernemingen of instellingen
51,9% 71,2% 57,1%
22,3% 22,0% 22,2%
25,7% 6,8% 20,7%
100% 100% 100%
66,6% 78,0% 69,7%
21,0% 16,3% 19,7%
12,4% 5,7% 10,6%
100% 100% 100%
Respons mailing, N 360 Laagtech Hoogtech Totaal Respons CAPI, N 423 Laagtech Hoogtech Totaal
36
IWT-STUDIES > >> 45
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
TABEL 15 >
Wie heeft de nieuwe producten ontwikkeld, gewogen naar de populatie, innovatieve bedrijven
Sector In hoofdzaak de onderneming of de groep waartoe de onderneming behoort
De onderneming in samenwerking met andere ondernemingen of instellingen
In hoofdzaak andere ondernemingen of instellingen
68,6% 43,4% 66,4% 66,8% 73,0% 59,0% 44,5% 77,3% 57,1%
19,4% 34,9% 23,7% 26,7% 11,7% 29,8% 17,4% 18,2% 22,2%
12,0% 21,7% 9,9% 6,4% 15,3% 11,1% 38,1% 4,5% 20,7%
100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100%
79,5% 77,7% 76,1% 71,2% 83,5% 70,0% 59,6% 81,0% 69,7%
16,6% 22,3% 20,2% 21,2% 16,5% 17,4% 22,4% 14,8% 19,7%
3,9% 0,0% 3,8% 7,7% 0,0% 12,6% 18,1% 4,2% 10,6%
100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100%
Respons mailing, N 360 Textiel Hout/papier/druk Chemie Metaal IT Overige industrie Materiële diensten Immateriële diensten Totaal Respons CAPI, N 423 Textiel Hout/papier/druk Chemie Metaal IT Overige industrie Materiële diensten Immateriële diensten Totaal
Belangrijk hierbij is echter de mate waarin de onderneming in kwestie zelf heeft bijgedragen tot de realisatie van de productinnovatie. Daarom werden voor de vraag naar wie de nieuwe producten ontwikkeld heeft, de volgende antwoordmogelijkheden aan de ondernemingen voorgelegd: (1) de onderneming heeft in hoofdzaak zelf de nieuwe producten ontwikkeld, (2) de onderneming en andere partijen hebben - ongeveer in een zelfde verhouding - de nieuwe producten ontwikkeld, (3) in hoofdzaak andere bedrijven of instellingen hebben de nieuwe producten ontwikkeld. Uit onderstaande tabellen blijkt duidelijk dat wanneer ondernemingen nieuwe producten tot stand brengen, ze voornamelijk zelf de grootste hand hebben in de verwezenlijking van de innovatie (57,1%). De mate waarin de onderneming zelf of de groep waartoe de onderneming behoort, de productinnovatieve producten ontwikkelt, blijkt bovendien
37
toe te nemen met de grootte van de onderneming: van de kleine ondernemingen geeft 55,4% aan dat ze voornamelijk zelf de innovatie ontwikkeld hebben, voor de middelgrote stijgt dit aantal tot 59,4%, bij de grote ondernemingen tot slot bedraagt dit aantal 69,2% volgens respons mailing. (waarbij de voornoemde resultaten van de respons mailing hieromtrent voor alle ondernemingsgroottes ongeveer 10% lager liggen dan deze van de respons CAPI). Analoog blijkt dat de mate waarin in hoofdzaak andere ondernemingen verantwoordelijk zijn voor de productrealisatie, het hoogst is voor kleine bedrijven, waarbij dit afneemt met ondernemingsgrootte. We kunnen in dit verband voorzichtig als verklaring stellen dat grote ondernemingen wellicht beter uitgerust zijn om de realisatie van de innovatie voor het grootste gedeelte intern te verwezenlijken, en dat zij hier blijkbaar dus ook voor kiezen. Dit betekent niet dat kleine ondernemingen hiertoe niet in staat zouden
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
TABEL 16 >
Overzicht van technologische versus niet-technologische productontwikkeling, gewogen naar de populatie, innovatieve bedrijven
Grootte-klasse Nieuwe technologische ontwikkelingen of nieuwe combinaties van technologieën
Exploitatie van niet-technologische vernieuwingen
89,8% 90,0% 97,2% 90,3%
10,2% 10,0% 2,8% 9,7%
100% 100% 100% 100%
92,4% 87,7% 93,4% 91,5%
7,6% 12,3% 6,6% 8.5%
100% 100% 100% 100%
Respons mailing, N 354 Kleine bedrijven Middelgrote bedrijven Grote bedrijven Totaal Respons CAPI, N 422 Kleine bedrijven Middelgrote bedrijven Grote bedrijven Totaal zijn, maar het mogelijk ontbreken van aanwezige schaalvoordelen of kennis noopt hen wellicht tot een of andere vorm van samenwerking waarbij de andere partner een aanzienlijkere bijdrage tot de innovatie levert dan het geval is bij grote(re) ondernemingen.
14
Daarenboven volgt
uit de gebruikte indeling dat hoogtechnologische sectoren in principe meer gericht zijn op kennisproduc-
Een voorstelling van de stand van zaken met betrekking tot de realisatie van procesinnovatie en een preciezere omschrijving van het type van organisatie waarmee de onderneming in voorkomend geval heeft samengewerkt, worden respectievelijk gegeven in volgende delen.
tie dan laagtechnologische. Alhoewel in dit verband soms de kritische bemerking gesteld wordt dat het wellicht beter is te spreken van laag- en hoogtechnologische ondernemingen dan over laag- en hoogtechnologische sectoren, kan het moeilijk ontkend worden dat deze indeling duidt op een aantal fundamentele
Verder blijken hoogtechnologische ondernemingen vaker in belangrijkste mate zelf verantwoordelijk te zijn voor de productinnovatie (respons mailing: 71,2%), vergeleken met de categorie van laagtechnologische ondernemingen (respons mailing: 51,9%). Een verklaring hiervoor is mogelijk de aard van de kennis die geleid heeft tot de productinnovatie: waar deze kennis bij laagtechnologische bedrijven wellicht eerder van generieke aard is, heeft deze bij hoogtechnologische bedrijven een meer specifiek karakter, waardoor het voor deze laatste bedrijven potentieel moeilijker is om bepaalde taken van het innovatieproces uit te besteden14.
verschillen inzake technologie voor ondernemingen die tot één van deze categorieën behoren.
Bekijken we dit op het niveau van de sectoren, dan blijkt zowel uit de respons mailing als de respons CAPI, dat voornamelijk ondernemingen uit de sectoren immateriële diensten,
38
IT en textiel, in hoofdzaak zélf verantwoordelijk zijn voor de totstandkoming van de nieuwe producten. Uit voorgaande analyse is trouwens reeds gebleken dat net deze sectoren IT en immateriële diensten, de beste prestatie laten optekenen inzake productinnovatie. Met betrekking tot de sector textiel is het nog te vroeg om te zeggen dat dit patroon hier ook opgaat, wegens het verschillend beeld op vlak van de productinnovatieprestatie die hierboven werd vastgesteld (mogelijk wegens de eerder beperkte omvang van het aantal ondernemingen binnen deze categorie). Verder bestendigen beide responsbestanden wel de positie van de sector materiële diensten: deze sector staat helemaal onderaan wat betreft de mate waarin de ondernemingen zelf de grootste bijdrage geleverd hebben tot de productinnovatie. Koppelen we dit terug naar de andere deel-indicatoren die onze gecombineerde innovatie-indicator uitmaken, dan blijkt deze sector hiervoor telkens zeer laag te scoren. 4.4.3 Technologische en niet-technologische productinnovatie
Bekijken we de gerealiseerde productinnovatie wat betreft type, dan kan een onderscheid gemaakt worden tussen enerzijds technologische innovaties (i.e. nieuwe technologische ontwikkelingen of nieuwe combinaties van technologieën) en anderzijds niet-technologische innovaties (i.e. productinnovatie die voornamelijk het resultaat is van niet-techno-
IWT-STUDIES > >> 45
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
TABEL 17 >
Overzicht van technologische versus niet-technologische productontwikkeling gewogen naar de populatie, innovatieve bedrijven
Technologie-categorie Nieuwe technologische ontwikkelingen of nieuwe combinaties van technologieën
Exploitatie van niet-technologische vernieuwingen
88,2% 95,6% 90,3%
11,8% 4,4% 9,7%
100% 100% 100%
90,3% 94,8% 91,5%
9,7% 5,2% 8,5%
100% 100% 100%
Respons mailing, N 354 Laagtech Hoogtech Totaal Respons CAPI, N 422 Laagtech Hoogtech Totaal logische vernieuwingen, zoals het verbreden van het assortiment of de exploitatie van niettechnische kennis).
15
De vraagstelling
In de enquête werd bij de vraagstelling voorrang gegeven aan het opsporen van technologische innovaties.
naar de aanwezigheid van beide varianten van vernieuwing in de innovatie was immers wederzijds uitsluitend: slechts 1 van beide
Analyse van de resultaten leert dat technologische vernieuwingen veelvuldig voorkomen in de nieuwe producten: bij 90,3% (respons mailing) van de productinnovaties is er sprake van technologische vernieuwing (tabel 16).
vragen mocht (moest) positief beantwoord worden: “Is uw productinnovatie vooral het resultaat van technologische vernieuwingen of nieuwe combinaties van technologieën?” versus “Is uw productinnovatie vooral het resultaat van niet-technologische vernieuwingen, zoals het verbreden van het assortiment of de exploitatie van niettechnische kennis?” Bovendien werd ver-
Hierbij moeten we echter opmerken dat we wegens de vraagstelling niet kunnen besluiten dat niet-technologische vernieuwingen slechts zouden voorkomen bij minder dan 10% van de nieuwe producten15. Wat we wel mogen opmaken is dat minder dan 10% van de nieuwe producten voornamelijk het resultaat zijn van de exploitatie van niet-technologische vernieuwingen. In welke mate nieuwe producten tot stand komen door een combinatie van zowel technologische als niet-technologische ontwikkelingen, werd hier dus niet onderzocht. Ook werd niet onderzocht of de onderneming mogelijk meerdere innovatieve producten heeft, waarbij sommige voornamelijk het resultaat zijn van nieuwe technologische ontwikkelingen, en andere voornamelijk van niet-technologische.
der in de enquête gepeild naar het specifieke type van technologische innovatie.
Onderverdeling naar laag- en hoogtechnologische ondernemingen toont aan dat het verschil in toepassing van technologische versus niet-technologische vernieuwing niet extreem
39
groot is. Resultaten van de respons mailing en respons CAPI liggen op dezelfde golflengte. Vergelijking van de resultaten op sectorniveau, toont zowel op basis van de respons mailing als de respons CAPI aan dat de toepassing van voornamelijk niet-technologische vernieuwing, het meest voorkomt in de sectoren overige industrie en materiële diensten. 4.4.4 Typologie van gebruikte technologieën in de productinnovaties
In de CIS-3 enquête is ruime aandacht besteed aan het type van technologie dat ontwikkeld wordt, en vervolgens toegepast wordt in de nieuw gerealiseerde producten en diensten. Indien de productinnovatie voornamelijk van technologische aard is, wordt verder uitgesplitst naar negen belangrijke technologiecategorieën. Deze categorieën betreffen: (1) software, (2) micro-elektronica, (3) biotechnologie, (4) mate- riaaltechnologie, (5) milieutechnologie, (6) energietechnologie, (7) mechanica, en (8) optica. Gezien de noodzaak om het aantal categorieën te limiteren en overzichtelijk te houden, maar tegelijkertijd een overzicht te krijgen van het belang van het specifieke type van technologische innovatie, is er naast bovenvermelde categorieën een categorie (9) ‘andere’ voorzien voor belangrijke technologische vernieuwingen die zich niet binnen de hogergenoemde indeling situeren. De ondernemingen mochten uit bovenstaande lijst meerdere opties aankruisen.
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
TABEL 18 >
Overzicht van technologische versus niet-technologische productontwikkeling, gewogen naar de populatie, innovatieve bedrijven
Sector Nieuwe technologische ontwikkelingen of nieuwe combinaties van technologieën
Exploitatie van niet-technologische vernieuwingen
Textiel
93,6%
6,4%
100%
Hout/papier/druk
94,4%
5,6%
100%
Chemie
93,4%
6,6%
100%
Metaal
91,5%
8,5%
100%
IT
100,0%
0,0%
100%
Overige industrie
87,7%
12,3%
100%
Materiële diensten
85,8%
14,2%
100%
Immateriële diensten
96,8%
3,2%
100%
Totaal
90,3%
9,7%
100%
Textiel
93,4%
6,6%
100%
Hout/papier/druk
97,8%
2,2%
100%
Chemie
92,7%
7,3%
100%
Metaal
100,0%
0,0%
100%
IT
94,2%
5,8%
100%
Overige industrie
91,8%
8,2%
100%
Materiële diensten
92,4%
7,6%
100%
Immateriële diensten
95,1%
4,9%
100%
Totaal
91,5%
8,5%
100%
Respons mailing, N 354
Respons CAPI, N 422
Tabel 19 biedt een overzicht van de toepassing van de verschillende technologiecategorieën bij de bedrijven met nieuwe productinnovaties tijdens de afgelopen drie jaar. Algemeen blijkt hieruit de ruime toepassing van technologieën die zich situeren binnen de domeinen van software (48,8%), materiaaltechnologie (32,6%) en mechanica (28,4%). Op niveau van de indeling tussen laag- en hoogtechnologische ondernemingen, blijkt het volgende: laagtechnologische ondernemingen scoren hoger op vlak van toepassing van materiaaltechnologie, milieutechnologie, energietechnologie, mechanica en ‘andere technologieën’. Innovaties bij hoogtechnologische ondernemingen zijn op hun beurt vaker gebaseerd op vernieuwingen op basis van software en optica. Voor microelektronica en biotechnologie moeten de resultaten aan een grondige evaluatie
40
onderworpen worden alvorens te komen tot definitieve conclusies. Op sectorniveau blijken er grote verschillen te bestaan tussen de sectoren wat betreft de toepassing van specifieke technologieën: de activiteit-gebondenheid van de toegepaste technologieën wordt met andere woorden weerspiegeld in de sectorindeling die in belangrijke mate gebaseerd is op verschillen in de voornaamste activiteiten van de ondernemingen (Tabel 20). In onderstaande paragrafen worden een aantal tendensen besproken die we kunnen opmaken uit de respons mailing. Evenwel vermelden we ook de resultaten van de respons CAPI, indien deze afwijkende resultaten laat zien. Innovaties door toepassing van software komen verhoudingsgewijs het vaakst voor bij
IWT-STUDIES > >> 45
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
TABEL 19 >
Het gebruik van specifieke technologieën bij productinnovatie, gewogen naar de populatie, innovatieve bedrijven
Grootte-klasse Software Micro-elek. Bio. Respons Mailing, N 309 Kleine bedrijven Middelgrote bedrijven Grote bedrijven Totaal Respons CAPI, N 382 Kleine bedrijven Middelgrote bedrijven Grote bedrijven Totaal
Materiaal- Milieu- Energie- Mechanica Optica Andere
50,2% 46,0% 44,7% 48,8%
11,5% 18,8% 9,6% 13,3%
0,3% 0,0% 2,4% 0,4%
29,5% 38,7% 41,3% 32,6%
14,4% 8,4% 16,8% 13,0%
5,0% 6,8% 8,7% 5,7%
31,3% 22,8% 19,2% 28,4%
4,8% 4,5% 5,3% 4,7%
15,4% 15,8% 21,6% 15,9%
43,5% 53,9% 48,0% 45,9%
16,6% 13,8% 11,2% 15,7%
5,4% 5,4% 4,5% 5,3%
32,8% 37,7% 47,5% 34,7%
15,1% 19,5% 17,0% 16,1%
10,6% 16,0% 14,8% 12,0%
34,4% 33,6% 37,2% 34,4%
2,2% 5,1% 4,0% 2,9%
11,8% 12,8% 16,1% 12,3%
opm.: biotechnologie: verschillende cellen bevatten minder dan 5 observaties
de sectoren immateriële diensten (90,2%), IT (70,2%) en materiële diensten (63,1%).
sectoren metaal (59,8%), hout/papier/druk (47,2%) en materiële diensten (32%).
Innovatie door gebruik van micro-elektronica, gebeurt voornamelijk in de sectoren IT (48,4%), textiel (19,0%) en materiële diensten (16,5%).
Voor wat betreft de toepassing van optica situeren de meeste productvernieuwingen op basis van deze technologie zich in de sector IT.
Innovatie van materiaaltechnische aard op zijn beurt, is frequent aan de orde bij ondernemingen uit de sectoren chemie (67,9%), textiel (54,2%) en overige industrie (43,1%). Het gebruik van energietechnologie in de productinnovatie komt relatief het vaakst voor in de sectoren chemie (34,2%) en materiële diensten (19,8%). Voor wat betreft de positie van de sector metaal evenwel, geven de respons mailing (9,5%) en de respons CAPI (25,1%) geen gelijklopend beeld. Nieuwe producten met een belangrijke innovatieve toepassing op vlak van mechanica vinden we het vaakst terug bij de TABEL 20 >
De toepassing van andere dan bovenvermeldde technologieën in de productinnovatie komt relatief het vaakst voor in de sector overige industrie (41,0%), die hiermee ver boven het gemiddelde uitsteekt. Verder is er een belangrijk verschil waar te nemen met betrekking tot de score van de sector hout/ papier/druk als we de resultaten van de respons mailing (8,5%) en de respons CAPI (29,5%) beschouwen. De resultaten van de toepassing van biotechnologie, worden in de tabel weergegeven, maar moeten met de nodige voorzichtigheid gebruikt worden. Wegens het kleine aantal ondernemingen dat deze technologie toepast, is dit cijfer niet erg betrouwbaar.
Het gebruik van specifieke technologieën bij productinnovatie, gewogen naar de populatie, innovatieve bedrijven
Technologie-categorie Software Micro-elek. Bio. Respons Mailing, N 309 Laagtech Hoogtech Totaal Respons CAPI, N 382 Laagtech Hoogtech Totaal
Materiaal- Milieu- Energie- Mechanica Optica Andere
43,3% 60,9% 48,8%
11,7% 16,8% 13,3%
0,0% 1,2% 0,4%
34,4% 28,7% 32,6%
13,6% 11,5% 13,0%
5,7% 5,5% 5,7%
31,8% 20,7% 28,4%
4,0% 17,8% 6,4% 11,6% 4,7% 15,9%
38,6% 64,5% 45,9%
16,1% 14,5% 15,7%
5,9% 3,8% 5,3%
35,5% 32,9% 34,7%
17,3% 12,9% 16,1%
12,3% 11,1% 12,0%
36,9% 27,8% 34,4%
2,1% 13,2% 4,8% 10,0% 2,9% 12,3%
opm.: biotechnologie: 1 cel bevat minder dan 5 observaties
41
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
TABEL 21 >
Het gebruik van specifieke technologieën bij productinnovatie, gewogen naar de populatie, innovatieve bedrijven
Sector SoftwareMicro-elek.
Bio.Materiaal- Milieu- Energie-Mechanica
Optica Andere
Respons Mailing, N 309* Textiel Hout/papier/druk Chemie Metaal IT Overige industrie Materiële diensten Immateriële diensten Totaal
31,1% 37,8% 22,2% 32,1% 70,2% 16,1% 63,1% 90,2% 48,8%
19,0% 6,1% 0,0% 9,8% 48,4% 3,0% 16,5% 14,3% 13,3%
0,0% 0,0% 2,1% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 1,7% 0,4%
54,2% 30,5% 67,9% 36,0% 10,5% 43,1% 24,8% 6,9% 32,6%
7,8% 14,6% 34,2% 9,5% 0,0% 4,9% 19,8% 1,4% 13,0%
0,0% 1,6% 14,4% 2,5% 4,8% 2,8% 10,6% 1,2% 5,7%
24,3% 47,2% 19,3% 59,8% 8,9% 17,5% 32,0% 6,9% 28,4%
0,0% 10,6% 6,2% 9,2% 19,4% 0,0% 3,9% 3,8% 4,7%
12,2% 8,5% 15,2% 13,7% 10,5% 41,0% 12,2% 11,7% 15,9%
Respons CAPI, N 382** Textiel Hout/papier/druk Chemie Metaal IT Overige industrie Materiële diensten Immateriële diensten Totaal
39,4% 27,2% 21,8% 33,8% 51,1% 37,5% 47,6% 94,3% 45,9%
23,1% 13,4% 4,4% 16,8% 18,3% 5,6% 20,5% 16,7% 15,7%
0,0% 0,0% 12,6% 05,8% 0,0% 8,1% 6,5% 1,2% 5,3%
40,7% 29,5% 69,9% 41,9% 47,3% 31,9% 35,0% 7,7% 34,7%
9,3% 6,7% 27,2% 25,1% 3,1% 10,1% 20,9% 8,0% 16,1%
4,6% 3,7% 19,9% 15,6% 9,2% 4,8% 17,7% 7,2% 12,0%
19,9% 40,7% 24,3% 58,7% 32,8% 39,2% 34,0% 8,2% 34,4%
0,0% 4,1% 2,9% 1,5% 7,6% 2,7% 3,3% 2,7% 2,9%
16,2% 29,5% 17,5% 4,6% 3,1% 23,4% 6,9% 8,2% 12,3%
*opm.: biotechnologie: verschillende cellen bevatten minder dan 5 observaties **opm.: optica: 1 cel bevat minder dan 5 observaties
4.4.5 Aandeel van innovatieve producten in de omzet
Het succes van de onderneming op vlak van innovatie kan aan de outputzijde gemeten worden in termen van het deel van de omzet dat toe te schrijven is aan de verkoop van nieuwe producten. Hoewel we in dit verband niet uit het oog mogen verliezen dat er mogelijk een bepaalde tijdsperiode zit tussen de marktintroductie van de innovatie en de generatie van maximale omzet door deze innovatie, verschaft deze indicator met een zeer duidelijke economische invalshoek, toch belangrijk inzicht in het commercieel belang van de innovatie. Als dusdanig kan ze fungeren als een proxy voor de (toekomstige) bijdrage tot de winst van de nieuw ontwikkelde producten. In bovenstaand deel werd een overzicht gepresenteerd van het aandeel van bedrijven met (1) nieuwe, (2) licht gewijzigde en
42
(3) ongewijzigde producten. Elke onderneming wordt aldus, op basis van de hoogste graad van innovatie die bereikt wordt, ingedeeld in één van deze drie categorieën. Echter, zoals reeds aangehaald, geldt voor ondernemingen met nieuwe of sterk verbeterde producten, dat zij hiernaast mogelijk ook nog licht gewijzigde of onveranderde producten in hun gamma hebben. Ondernemingen met licht veranderde producten, kunnen tevens nog onveranderde producten op de markt brengen. Zo toont Tabel 22 op basis van de respons mailing aan dat voor de categorie van ondernemingen met nieuwe of duidelijk verbeterde producten, gemiddeld 20,3% (respons CAPI: 29,0%) van de omzet afkomstig is van de verkoop van nieuwe of duidelijk verbeterde producten. Tevens wordt 18,7% (respons CAPI: 16,9%) van hun omzet gegenereerd door de verkoop van licht gewijzigde producten en
IWT-STUDIES > >> 45
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
maken onveranderde producten 60,9% (respons CAPI: 54,1%) uit van hun verkoop.
4.4.6 Nieuwheidskarakter van de productinnovatie
Daarnaast geldt dat voor de categorie van ondernemingen met licht gewijzigde producten, gemiddeld 26,4% (respons CAPI: 35,2%) van de omzet afkomstig is van verkoop van deze licht gewijzigde producten, en 73,6% (respons CAPI: 64,8%) afkomstig is van verkoop van onveranderde producten. Vergelijking van de cijfers van respons mailing en respons CAPI toont aan dat de percentages van de omzet die slaan op de verkoop van producten die behoren tot hoogst bereikte graad van innovatie van de onderneming, in het geval van de respons mailing globaal ongeveer 10% lager liggen dan deze van de respons CAPI.
Algemeen wordt aangenomen dat innovaties (tenminste tijdelijk) zorgen voor een comparatief voordeel. Nieuwe markten worden aangeboord waarvoor geen gelijkaardige producten bestaan en waardoor een monopoliepositie ontstaat. Verder kunnen voor deze nieuw gelanceerde producten in een aantal gevallen hogere prijzen gevraagd worden. Deze voor de innoverende onderneming gunstige positie, houdt evenwel slechts tijdelijk stand: tot nieuwkomers met varianten zorgen voor concurrentie en een deel van de klanten afsnoepen, of de hogere prijzen niet meer gerechtvaardigd kunnen worden door het aanbod van nog nieuwere producten.
Tabellen 24 en 25, tonen de resultaten op basis van respons mailing en respons CAPI, opgesplitst voor laag- en hoogtechnologische ondernemingen. Het aandeel van de omzet dat gehaald wordt uit nieuwe of duidelijk verbeterde producten is het hoogst bij hoogtechnologische ondernemingen. Gaat het echter om ondernemingen die als hoogste graad van vernieuwing enkel licht gewijzigde producten op de markt gebracht hebben, dan doen hoogtechnologische ondernemingen het enkel op basis van de respons mailing beter dan laagtechnologische. TABEL 22 >
Algemeen wordt aangenomen dat de meest lucratieve situatie dus ontstaat, wanneer de innovatie niet enkel nieuw is voor de onderneming in kwestie, maar tevens een volledig nieuw product betreft voor de sector waarin de onderneming actief is. Bij het peilen naar het nieuwigheidskarakter van de innovatie, in casu ‘nieuw voor de onderneming’ t.o.v. ‘nieuw voor de afzetmarkt’ werd in deze enquête afgeweken van de door Eurostat voorgestelde model-
Aandeel in de omzet van nieuwe, licht gewijzigde en ongewijzigde producten, gewogen naar de populatie, innovatieve bedrijven
Grootte-klasse Nieuwe of duidelijk verbeterde producten
Licht gewijzigde producten
Onveranderde producten
Respons Mailing Ondernemingen met nieuwe of duidelijk verbeterde producten Kleine bedrijven Middelgrote bedrijven Grote bedrijven Totaal
19,8% 21,5% 20,3% 20,3%
N 28317,9% 20,7% 17,4% 18,7%
Ondernemingen met licht gewijzigde producten Kleine bedrijven Middelgrote bedrijven Grote bedrijven Totaal
n.a n.a n.a n.a
43
62,3% 57,8% 62,4% 60,9% N 111-
25,7% 34,3% 17,7% 26,4%
74,3% 65,7% 82,3% 73,6%
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
TABEL 23 >
Aandeel in de omzet van nieuwe, licht gewijzigde en ongewijzigde producten, gewogen naar de populatie, innovatieve bedrijven
Grootte-klasse Nieuwe of duidelijk verbeterde producten
Licht gewijzigde producten
Onveranderde producten
Respons CAPI Ondernemingen met nieuwe of duidelijk verbeterde producten Kleine bedrijven Middelgrote bedrijven Grote bedrijven Totaal
30,4% 25,5% 24,3% 29,0%
N 421 15,2% 21,7% 19,6% 16,9%
Ondernemingen met licht gewijzigde producten
N 156
Kleine bedrijven Middelgrote bedrijven Grote bedrijven
n.a n.a n.a
34,3% 41,0% 34,6%
65,7% 59,0% 65,4%
Totaal
n.a
35,2%
64,8%
gepresenteerde resultaten dienen dan ook met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden.
formulering. Tijdens de voorbereidende analyse van de antwoorden op de betreffende vraag16, bleek de datakwaliteit echter beneden verwachtingen17. De intentie van de gehanteerde formulering was een wederzijds uitsluitende vraagstelling. Mogelijk is de vraagstelling echter niet goed begrepen door een aantal respondenten. Gevolg is een totaal verschillend beeld van de antwoorden op basis van de respons mailing en de respons CAPI. Zo zijn de antwoorden op basis van de respons CAPI ongeveer wederzijds uitsluitend (sommeren ± tot 100), maar dit is niet het geval voor de antwoorden op basis van de respons mailing. De TABEL 24 >
54,4% 52,8% 56,1% 54,1%
Indien de onderneming producten (goederen of diensten) op de markt brengt die nieuw zijn voor de afzetmarkt van de onderneming, wordt vervolgens nagegaan wat het aandeel hiervan is in de totale omzet van 2000 voor deze onderneming. Wegens het hierboven vermelde verschil in antwoordpatroon tussen de respons mailing en de respons CAPI, wordt hier enkel het globale gemiddelde aandeel van de omzet gegeven. Op basis van de respons mailing
Aandeel in de omzet van nieuwe, licht gewijzigde en ongewijzigde producten, gewogen naar de populatie, innovatieve bedrijven
Technologie-categorie Nieuwe of duidelijk verbeterde producten
Licht gewijzigde producten
Onveranderde producten
Respons Mailing Ondernemingen met nieuwe of duidelijk verbeterde producten Laagtech Hoogtech Totaal
18,0% 25,3% 20,3%
N 28317,8% 20,7% 18,7%
Ondernemingen met licht gewijzigde producten Laagtech Hoogtech Totaal
n.a n.a n.a
44
64,2% 54,0% 61,0% N 111-
25,4% 32,0% 26,4%
74,6% 68,0% 73,6%
IWT-STUDIES > >> 45
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
TABEL 25 >
Aandeel in de omzet van nieuwe, licht gewijzigde en ongewijzigde producten, gewogen naar de populatie, innovatieve bedrijven
Technologie-categorie Nieuwe of duidelijk verbeterde producten
Licht gewijzigde producten
Onveranderde producten
Respons CAPI Ondernemingen met nieuwe of duidelijk verbeterde producten Laagtech Hoogtech Totaal
27,2% 33,9% 29,0%
Ondernemingen met licht gewijzigde producten Laagtech n.a Hoogtech n.a Totaal n.a TABEL 26 >
N 42116,2% 18,5% 16,9%
56,6% 47,6% 54,1%
35,3% 34,9% 35,2%
N 15664,7% 65,1% 64,8%
Aard van de nieuwe producten, gewogen naar de populatie, innovatieve bedrijven
Grootte-klasse Bestonden er reeds varianten in uw sector? Respons mailing, N 314
Respons CAPI, N 417
Respons mailing, N 314
Respons CAPI, N 417
82,0% 74,7% 77,1% 79,7%
73,9% 79,5% 83,0% 75,6%
64,9% 71,1% 74,3% 67,1%
34,2% 30,5% 27,0% 32,9%
χ2 22,653; p<0,05
χ2 18,498; p<0,05
χ2 16,344; p<0,05
χ2 8,139; p<0,05
Kleine bedrijven Middelgrote bedrijven Grote bedrijven Totaal
blijkt gemiddeld 17,5% van de omzet (standaardfout: 18,0) van deze ondernemingen afkomstig van de verkoop van producten die nieuw zijn voor de afzetmarkt van de onderneming, voor de ondernemingen van de respons CAPI bedraagt dit gemiddeld 24,0% van de omzet (standaardfout: 24,4).
>
Was het een volledig nieuw product voor uw sector?
4 . 5 P R O C E S I N N O VAT I E 4.5.1 Ontwikkeling van duidelijk verbeterde processen
De realisatie van sterk vernieuwde producten komt vaak pas tot stand dankzij de introductie van nieuwe methoden en technologieën in de productieprocessen (i.e. procesinnovatie). Anderzijds zal een procesinnovatie niet automatisch leiden tot nieuwe producten, maar kan deze innovatie
45
een belangrijke rol spelen op vlak van bijvoorbeeld de verbetering van de kwaliteit van bestaande producten, de vermindering van de productiekosten of het bereiken van een grotere productieflexibiliteit. Bijgevolg werd er afzonderlijk gepeild naar het voorkomen van procesinnovatie. Binnen deze studie worden procesinnovaties omschreven als de nieuwe en duidelijk verbeterde technologieën en nieuwe en duidelijk verbeterde methoden bij het tot stand komen van diensten en producten. Het effect ervan moet betekenisvol zijn voor wat betreft output, productkwaliteit (goederen/diensten) of productie- en distributiekosten. Hierbij moet de innovatie nieuw zijn voor de onderneming, maar moet de onderneming dat proces niet noodzakelijk als eerste hebben toegepast. Verder heeft het geen belang of de innovatie door de onderneming of door een
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
TABEL 27 >
Aard van de nieuwe producten, gewogen naar de populatie, innovatieve bedrijven
Technologie-categorie Bestonden er reeds varianten in uw sector? Respons mailing, N 314
Respons CAPI, N 417
Respons mailing, N 314
Respons CAPI, N 417
Laagtech
81,0%
75,4%
62,4%
32,0%
Hoogtech
77,0%
76,1%
77,9%
35,4%
Totaal
79,7%
75,6%
67,1%
32,9%
χ 7,054; p<0,05
χ 0,186; p>0,05
χ 79,395; p<0,05
χ2 4,118; p<0,05
2
2
andere onderneming is ontwikkeld, en worden zuiver organisatorische of managementgebonden wijzigingen niet meegerekend. 16
“Indien uw onder-
neming tussen begin 1998 en eind 2000 nieuwe of duidelijk verbeterde producten (goederen of diensten) heeft op de markt
Gewoonlijk heeft het innovatieve proces zelf één of meer van de volgende kenmerken: • de processen worden meer geautomatiseerd of geïntegreerd; • meer flexibiliteit wordt bereikt; • verbetering van de kwaliteit; • verbetering van de veiligheid of het milieu.
gebracht: a) Bestonden er reeds varianten op de markt? (Ja/Neen); b) Betreft het een volledig nieuw product voor uw afzetmarkt? (Ja/Neen).” 17
Met betrekking tot deze vraag, werd
eenzelfde fenomeen reeds eerder vastgesteld voor de CIS-enquête van Zwitserland: Kleinknecht, p. 3).
Was het een volledig nieuw product voor uw sector?
Mogelijke voorbeelden zijn: order picking, opsporen en traceren van zendingen, verbinding van (data)communicatie en transport, streepjescode-systemen, optische verwerking van data, expert-systemen, software voor integratie enz., gebruik of ontwikkeling van software-instrumenten, eerste gebruik van CAD/CAE. Hierbij is ISOcertificatie enkel een innovatie wanneer het direct gerelateerd is aan de introductie van nieuwe of verbeterde processen. Bovendien kan een procesinnovatie ook logistiek en controle betreffen met één of meer van de volgende kenmerken: • de nieuwe technologie leidt tot een meer efficiënte routing en planning; • meer flexibiliteit in de distributie; • verbetering van de voorraadcontrole. Voorbeelden hiervan zijn: informatiesystemen, bestelsystemen, systemen voor het minimaliseren van voorraden, systemen voor productuitwisseling, transportlogistiek, logistiek ondersteund via computer. Voor ondernemingen die aangeven dat er geen nieuwe of duidelijk verbeterde productieprocessen tot stand zijn gebracht,
46
2
wordt vervolgens gepeild of er processen voorkomen die slechts licht gewijzigd zijn, dan wel of de processen in de onderneming helemaal niet gewijzigd zijn. Voor berekening van de samengestelde innovatie-indicator (= bepaling van innovatieve ondernemingen), wordt enkel de aanwezigheid van nieuwe of duidelijk verbeterde processen in aanmerking genomen. Bovenstaande laat toe om ondernemingen te catalogiseren als ondernemingen met (1) nieuwe of duidelijk verbeterde processen, (2) slechts licht gewijzigde processen, of (3) ongewijzigde processen. De exclusieve toewijzing van een onderneming aan één van deze drie procesinnovatie-categorieën gebeurt hierbij op analoge wijze als bij de classificatie van productinnovatieve ondernemingen. Op basis van Tabel 28, is dezelfde trend waar te nemen als werd vastgesteld bij de introductie van productinnovaties. Ook hier slagen meer grote en middelgrote ondernemingen er namelijk in, om nieuwe en duidelijk verbeterde methoden en technologieën in hun productieprocessen te introduceren dan kleine ondernemingen. Tweede overeenkomst is het groot aandeel van kleine ondernemingen dat geen enkele vorm van procesvernieuwing heeft doorgevoerd. Uit tabel 29 blijkt dat het aandeel ondernemingen met nieuwe of duidelijk verbeterde processen hoger ligt bij hoogtechnologische ondernemingen (respons mailing: 64,8%) dan bij laagtechnologische (53,4%). Eenzelfde patroon werd eerder vastgesteld met
IWT-STUDIES > >> 45
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
TABEL 28 >
Overzicht van het aandeel nieuwe, licht gewijzigde en ongewijzigde productieprocessen, gewogen naar de populatie
Grootte-klasse Nieuwe of duidelijk verbeterde productieprocessen
Licht gewijzigde processen
Ongewijzigde processen
Kleine bedrijven
49,2%
10,7%
40,1%
100%
Middelgrote bedrijven
78,0%
9,9%
12,0%
100%
Grote bedrijven
74,2%
9,1%
16,7%
100%
Totaal
55,8%
10,5%
33,7%
100%
Kleine bedrijven
54,7%
8,8%
36,5%
100%
Middelgrote bedrijven
69,9%
11,5%
18,6%
100%
Grote bedrijven
81,7%
11,1%
7,1%
100%
Totaal
58,2%
9,3%
32,5%
100%
Respons mailing, N 547
Respons CAPI, N 803
In dit verband moet
18
wel de bemerking
betrekking tot het voorkomen van productinnovaties.
gemaakt worden dat met betrekking tot de samenwerking bij procesontwikkeling de vraagstelling iets afwijkt t.o.v. deze bij productontwikkeling. Zo werd in het geval van procesinnovatie er
Op sectorniveau komt procesinnovatie het meest voor in de sectoren hout/papier/druk en chemie (zowel op basis van respons mailing als respons CAPI). Zoals voorheen ook werd vastgesteld voor de productinnovatieprestatie, geven respons mailing en respons CAPI een ander beeld met betrekking tot de positie van de sector textiel.
een extra antwoordcategorie voorzien bij deze vraag naar
4.5.2 Wie heeft de nieuwe processen ontwikkeld?
samenwerking. Nochtans is de invloed van de opname van deze extra antwoordmogelijkheid eerder miniem (zeker voor identificatie van de eerste categorie: diegenen die in hoofdzaak zelf de nieuwe
Het belang van samenwerking op vlak van innovatie, en de mate waarin andere partijen hebben bijgedragen tot de productontwikkeling, werden hiervoor reeds besproken (zie deel 4.4.2). Daarbij bleek dat de mate waarin de onderneming zelf het grootste gedeelte van de productinnovatie tot stand heeft gebracht, toeneemt met de omvang van de onderneming.
processen ontwikkeld hebben), aangezien dit als een uitbreiding/opsplitsing kan beschouwd worden van antwoordmogelijkheid drie die voorzien is bij productinnovatie.
Wat betreft procesinnovatie is het beeld iets genuanceerder. Zo ligt vooreerst het aandeel ondernemingen dat in hoofdzaak zelf de nieuwe processen ontwikkeld heeft (Tabel 31), aanzienlijk lager dan het geval is bij productinnovatie. Dit geldt zowel voor de resultaten op basis van de respons mailing als de respons CAPI, alhoewel deze beiden nogal verschillen.
47
Naast de antwoordmogelijkheid (1) de onderneming heeft in hoofdzaak zelf de nieuwe processen ontwikkeld; werden volgende antwoordmogelijkheden voorzien: (2) de onderneming en andere partijen hebben -ongeveer in een zelfde verhouding- de nieuwe processen ontwikkeld; (3) in hoofdzaak andere bedrijven of instellingen hebben de nieuwe processen ontwikkeld; (4) uitsluitend andere bedrijven of instellingen hebben de nieuwe processen ontwikkeld18. Vergelijking van de resultaten op basis van ondernemingsgrootte, laat een verschillend beeld zien tussen respons mailing en respons CAPI. De antwoorden van de respons mailing laten een U-vormig verband zien tussen ondernemingsgrootte en de mate waarin ondernemingen in hoofdzaak zélf de procesinnovatie gerealiseerd hebben; de respons CAPI toont in dit verband eerder een lineair stijgend patroon. Net zoals bij productontwikkeling, zijn hoogtechnologische ondernemingen merkelijk meer dan laagtechnologische ondernemingen zélf verantwoordelijk voor de gerealiseerde procesinnovatie. 4.5.3 Technologische en niet-technologische procesinnovatie
Analoog met de vraagstelling over het type van productinnovatie, werd ook hier in de
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
TABEL 29 >
Overzicht van het aandeel nieuwe, licht gewijzigde en ongewijzigde productieprocessen, gewogen naar de populatie
Technologie-categorie Nieuwe of duidelijk verbeterde productieprocessen
Licht gewijzigde processen
Ongewijzigde processen
Laagtech
53,4%
10,3%
36,3%
100%
Hoogtech
64,8%
11,2%
24,0%
100%
Totaal
55,8%
10,5%
33,7%
100%
Laagtech
55,9%
9,2%
34,9%
100%
Hoogtech
67,2%
9,8%
23,0%
100%
Totaal
58,2%
9,3%
32,5%
100%
Respons mailing, N 547
Respons CAPI, N 803
TABEL 30 >
Overzicht van het aandeel nieuwe, licht gewijzigde en ongewijzigde productieprocessen, gewogen naar de populatie
Sector Nieuwe of duidelijk verbeterde productieprocessen
Licht gewijzigde processen
Ongewijzigde processen
Textiel
84,6%
10,7%
4,7%
100%
Hout/papier/druk
74,7%
3,7%
21,6%
100%
Chemie
70,7%
12,4%
16,9%
100%
Metaal
60,4%
15,4%
24,2%
100%
IT
63,1%
13,7%
23,2%
100%
Overige industrie
55,2%
13,5%
31,3%
100%
Materiële diensten
43,9%
8,2%
47,9%
100%
Immateriële diensten
62,3%
12,0%
25,7%
100%
Totaal
55,8%
10,5%
33,7%
100%
Textiel
61,6%
14,3%
24,1%
100%
Hout/papier/druk
74,2%
6,9%
18,9%
100%
Chemie
78,9%
7,5%
13,6%
100%
Metaal
65,5%
6,8%
27,7%
100%
IT
64,5%
7,9%
27,6%
100%
Overige industrie
62,3%
12,8%
24,9%
100%
Materiële diensten
47,8%
8,1%
44,1%
100%
Immateriële diensten
68,0%
11,6%
20,4%
100%
Totaal
58,2%
9,3%
32,5%
100%
Respons mailing, N 547
Respons CAPI, N 803
enquête voorrang gegeven aan het opsporen van technologische innovaties (het betreft hier nieuwe technologische ontwik-
48
kelingen of nieuwe combinaties van technologieën) tegenover de identificatie van niet-technologische innovaties (i.e. proces-
IWT-STUDIES > >> 45
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
TABEL 31 > 19
Bovendien geldt,
Wie heeft de nieuwe processen ontwikkeld, gewogen naar de populatie, innovatieve bedrijven
Grootte-klasse In hoofdzaak De onderneming de onderneming in samenwerking met of de groep waartoe andere ondernemingen de onderneming behoort of instellingen
net zoals bij productinnovatie, dat de mate nieuwe processen tot stand komen door een combinatie van technologische en niet-
Ook werd niet onderzocht of de onderne-
Respons CAPI, N 522
wikkelingen, hier dus niet werd onderzocht.
Uitsluitend andere ondernemingen of instellingen
Respons mailing, N 305 Kleine bedrijven Middelgrote bedrijven Grote bedrijven Totaal
technologische ont-
In hoofdzaak andere ondernemingen of instellingen
35,5% 27,4% 37,8% 33,5%
35,5% 41,3% 51,7% 38,1%
13,8% 15,4% 5,9% 13,7%
15,2% 15,9% 4,6% 14,7%
100% 100% 100% 100%
48,3% 50,6% 62,1% 49,4%
30,5% 35,6% 27,7% 31,4%
13,7% 6,8% 9,5% 12,1%
7,5% 7,0% 0,8% 7,1%
100% 100% 100% 100%
ming mogelijk meerdere nieuwe processen heeft, waarbij sommige voornamelijk
Kleine bedrijven Middelgrote bedrijven Grote bedrijven Totaal
het resultaat zijn TABEL 32 > van nieuwe technolo-
Wie heeft de nieuwe processen ontwikkeld, gewogen naar de populatie, innovatieve bedrijven
Technologie-categorie In hoofdzaak De onderneming de onderneming in samenwerking met of de groep waartoe andere ondernemingen de onderneming behoort of instellingen
gische ontwikkelingen, en andere voornamelijk van
In hoofdzaak andere ondernemingen of instellingen
Uitsluitend andere ondernemingen of instellingen
niet-technologische. De vraagstelling naar de aanwezigheid van beide varianten van vernieuwing in de innovatie was immers wederzijds uitsluitend: slechts 1 van beide vragen mocht (moest) positief beantwoord
Respons mailing, N 305 Laagtech Hoogtech Totaal Respons CAPI, N 522
27,1% 52,7% 33,5%
39,4% 34,5% 38,1%
15,0% 9,8% 13,7%
18,6% 3,0% 14,7%
100% 100% 100%
Laagtech Hoogtech Totaal
45,8% 61,3% 49,4%
33,1% 25,6% 31,4%
13,1% 8,8% 12,1%
7,9% 4,3% 7,1%
100% 100% 100%
worden. “Is uw procesinnovatie vooral het resultaat van technologische vernieuwingen of nieuwe combinaties van technologieën?” versus “Is uw procesinnovatie vooral het resultaat van niet-technologi-
innovatie die voornamelijk het resultaat is van niet-technologische vernieuwingen, zoals bijvoorbeeld de introductie van meer flexibiliteit). Meer nog dan bij productinnovatie, blijkt bij procesinnovatie de innovatie voornamelijk het resultaat te zijn van nieuwe technologische ontwikkelingen: dit gaat op voor meer dan 95% van de ondernemingen (Tabel 34).
sche vernieuwingen of nieuwe combinaties van technologieën. Bovendien werd verder in de enquête gepeild naar het specifieke type van technologische innovatie.
Wederom moeten we hierbij opmerken dat wegens de vraagstelling men niet kan besluiten dat niet-technologische vernieuwingen slechts zouden voorkomen in minder dan 5% van de nieuwe processen19. Wel mogen we besluiten dat ongeveer 5% van de nieuwe processen voornamelijk het
49
resultaat zijn de exploitatie van niet-technologische vernieuwingen. Uit Tabel 35 blijkt dat er geen verschil is in de toepassing van technologische versus niet-technologische vernieuwingen in de innovatie voor wat betreft laag- en hoogtechnologische ondernemingen. 4.5.4 Typologie van gebruikte technologieën in de procesinnovaties
Indien de procesinnovatie voornamelijk van technologische aard is, wordt in de enquête gepeild naar de specifieke technologiecategorie waarin deze te situeren valt. De volgende categorieën werden voorzien: (1) software,
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
TABEL 33 >
Wie heeft de nieuwe processen ontwikkeld, gewogen naar de populatie, innovatieve bedrijven
Sector In hoofdzaak De onderneming de onderneming in samenwerking met of de groep waartoe andere ondernemingen de onderneming behoort of instellingen
In hoofdzaak andere ondernemingen of instellingen
Uitsluitend andere ondernemingen of instellingen
Respons mailing, N 305 Textiel Hout/papier/druk Chemie Metaal IT Overige industrie Materiële diensten Immateriële diensten Totaal
18,8% 30,8% 54,8% 44,7% 57,1% 36,5% 19,1% 58,0% 40,7%
50,0% 38,5% 35,7% 44,7% 21,4% 42,9% 44,7% 26,0% 38,7%
18,8% 15,4% 7,1% 8,5% 14,3% 14,3% 17,0% 10,0% 12,5%
12,5% 15,4% 2,4% 2,1% 7,1% 6,3% 19,1% 6,0% 8,2%
100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100%
36,9% 39,2% 56,4% 50,4% 51,1% 60,6% 42,6% 68,7% 49,4%
43,5% 42,0% 34,0% 30,6% 38,2% 22,9% 32,7% 19,8% 31,4%
2,4% 18,8% 8,3% 4,5% 7,6% 12,4% 16,9% 7,9% 12,1%
17,1% 0,0% 1,2% 14,5% 3,1% 4,1% 7,7% 3,6% 7,1%
100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100%
Respons CAPI, N 522 Textiel Hout/papier/druk Chemie Metaal IT Overige industrie Materiële diensten Immateriële diensten Totaal TABEL 34 >
Overzicht van technologische versus niet-technologische procesontwikkeling, gewogen naar de populatie, innovatieve bedrijven
Grootte-klasse Nieuwe technologische ontwikkelingen of nieuwe combinaties van technologieën
Exploitatie van niet-technologische vernieuwingen
95,1% 95,3% 99,1% 95,4%
4,9% 4,7% 0,9% 4,6%
100% 100% 100% 100%
97,6%
2,4%
100%
Middelgrote bedrijven
93,4%
6,6%
100%
Grote bedrijven Totaal
100,0% 96,9%
0,0% 3,1%
100% 100%
Respons mailing, N 324 Kleine bedrijven Middelgrote bedrijven Grote bedrijven Totaal Respons CAPI, N 519 20
“Indien uw
onderneming nieuwe of duidelijk verbeterde processen heeft toegepast: a) Bestonden er reeds varianten in uw sector? (Ja/Neen); b) Was het een volledig nieuw proces voor uw sector? (Ja/Neen)”.
Kleine bedrijven
(2) micro-elektronica, (3) biotechnologie, (4) materiaaltechnologie, (5) milieutechnologie, (6) energietechnologie, (7) mechanica, (8) optica, en (9) ‘andere’. De gebruikte technologieclassificatie is dezelfde als deze bij productinnovaties. De ondernemingen mochten
50
uit bovenstaande lijst wederom meerdere opties aankruisen. Uit de tabellen blijkt de dominante positie van de toepassing van software en mechanica in de nieuwe processen. Andere frequent
IWT-STUDIES > >> 45
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
TABEL 35 >
Overzicht van technologische versus niet-technologische procesontwikkeling, gewogen naar de populatie, innovatieve bedrijven
Technologie-categorie Nieuwe technologische ontwikkelingen of nieuwe combinaties van technologieën
Exploitatie van niet-technologische vernieuwingen
Laagtech
95,4%
4,6%
100%
Hoogtech
95,6%
4,4%
100%
Totaal
95,4%
4,6%
100%
laagtech
96,8%
3,2%
100%
hoogtech
97,3%
2,7%
100%
Totaal
96,9%
3,1%
100%
Respons mailing, N 324
Respons CAPI, N 519
TABEL 36 >
Overzicht van technologische versus niet-technologische procesontwikkeling,gewogen naar de populatie, innovatieve bedrijven
Sector Nieuwe technologische ontwikkelingen of nieuwe combinaties van technologieën
Exploitatie van niet-technologische vernieuwingen
100,0% 90,2% 97,2% 94,8% 90,7% 95,6% 95,2% 98,0% 95,4%
0,0% 9,8% 2,8% 5,2% 9,3% 4,4% 4,8% 2,0% 4,6%
100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100%
97,6% 92,7% 100,0% 95,9% 93,9% 99,4% 96,5% 97,0% 96,9%
2,4% 7,3% 0,0% 4,1% 6,1% 0,6% 3,5% 3,0% 3,1%
100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100%
Respons mailing, N 324 Textiel Hout/papier/druk Chemie Metaal IT Overige industrie Materiële diensten Immateriële diensten Totaal Respons CAPI, N 519 Textiel Hout/papier/druk Chemie Metaal IT Overige industrie Materiële diensten Immateriële diensten Totaal toegepaste technologieën zijn micro-elektronica, materiaaltechnologie en technologieën uit de categorie ‘andere’. Sectorale vergelijking van het gebruik van
51
de verschillende technologiecategorieën in de realisatie van procesinnovatie, levert een opmerkelijk gelijklopend beeld op met hetgeen werd vastgesteld voor productinnovatie (Tabel 37). Twee uitzonderingen hierop zijn
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
TABEL 37 >
Het gebruik van specifieke technologieën bij procesinnovatie, gewogen naar de populatie, innovatieve bedrijven
Grootte-klasse Software Micro-elek. Bio.
Materiaal- Milieu- Energie- Mechanica Optica Andere
Respons Mailing, N 291* Kleine bedrijven Middelgrote bedrijven Grote bedrijven Totaal Respons CAPI, N 495
73,2% 70,2% 62,6% 71,7%
9,4% 14,6% 14,2% 11,1%
0,0% 0,0% 5,9% 0,4%
12,1% 18,8% 31,5% 15,2%
8,5% 11,1% 25,1% 10,3%
4,4% 4,2% 11,0% 4,8%
28,5% 25,2% 38,4% 28,3%
2,9% 4,3% 9,6% 3,7%
12,4% 19,7% 21,9% 15,0%
Kleine bedrijven Middelgrote bedrijven Grote bedrijven Totaal
65,0% 70,1% 74,4% 66,5%
13,5% 14,6% 18,0% 13,9%
3,7% 0,8% 4,0% 3,2%
20,8% 25,8% 29,2% 22,2%
15,2% 14,6% 28,4% 15,7%
6,8% 10,1% 18,4% 8,0%
29,8% 29,7% 38,4% 30,2%
3,1% 6,1% 8,4% 3,9%
9,7% 8,7% 2,0% 9,1%
*opm.: biotechnologie: 2 cellen bevatten minder dan 5 observaties
het veel meer verspreide gebruik van software en een halvering van de toepassing van materiaaltechnologie in de procesinnovatie. 4.5.5 Nieuwheidskarakter van de procesinnovatie
Wegens het ten dele gelijklopend karakter van de vraagstelling bij het peilen naar product- en procesinnovatie, werd ook hier, net zoals bij productinnovatie, afgeweken van de door Eurostat voorgestelde modelformulering. De vraag naar het bestaan van processen ‘nieuw voor de onderneming’ tegenover ‘nieuw voor de afzetmarkt’ werd meer bepaald ontdubbeld, waarbij de antwoordmogelijkheden opgevat zijn als wederzijds uitsluitend. Hierbij is er wel een licht afwijkende vraagstelling20 gebruikt ten opzichte van deze die gebruikt werd bij productinnovatie. Op basis van de kwaliteit van de antwoorden mogen we besluiten dat de vraagstelling in het geval van procesinnovatie duidelijker was voor de respondenten. Alhoewel ook hier de respons mailing en de respons CAPI enigszins afwijkende resultaten laten zien, kunnen we stellen dat het overgrote deel van de innovaties (respons mailing: 86,2%) enkel nieuw zijn voor de onderneming, maar niet voor de sector waarin de onderneming actief is. Zowel in deel dat handelt over het voorkomen van productinnovatie, als het deel met betrekking tot procesinnovatie, peilen de vragen vooral naar het resultaat van de
52
innovatie activiteit die door de onderneming ontplooid werd. Dit veronderstelt dus dat de nieuwe (vernieuwde) producten reeds marktrijp waren en/of de nieuwe (vernieuwde) processen reeds operationeel. De ontwikkeling van nieuwe producten en het aanpassen of herontwerpen van processen vraagt echter enige tijd. Het eindresultaat van de innovatieactiviteit is daarom met andere woorden op het moment van deze bevraging mogelijk niet bereikt, maar zal pas in de nabije toekomst merkbaar zijn.
> 4 . 6 N O G N I E T V O LT O O I D E I N N O VAT I E A C T I V I T E I T E N
Inherent aan het innovatieproces is de afwezigheid van de garantie tot innovatiesucces, en de tijd die nodig is om nieuwe uitvindingen marktrijp te maken (in voorgaande werd enkel gepeild naar productvernieuwingen die reeds op de markt geïntroduceerd zijn of procesvernieuwingen die reeds toegepast zijn). Om een volledig overzicht te krijgen van ondernemingen die in de afgelopen drie jaar innovatie-actief waren, moet daarom rekening gehouden worden met a) de ondernemingen die bezig waren met innovatie-activiteiten die nog niet helemaal voltooid waren en b) het feit dat een aantal ondernemingen in de afgelopen periode mogelijk wel inspanningen geleverd hebben, maar deze activiteiten voortijdig hebben stopgezet (om welke reden dan ook). Bij de identificatie van innovatieve ondernemingen wordt dus rekening gehou-
IWT-STUDIES > >> 45
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
TABEL 38 >
Het gebruik van specifieke technologieën bij procesinnovatie, gewogen naar de populatie, innovatieve bedrijven
Technologie-categorie Software Micro-elek. Bio. Materiaal- Milieu- Energie- Mechanica Optica Andere Respons Mailing, N 291* Laagtech
71,8%
11,2%
0,2%
13,8%
9,7%
4,4%
28,0%
3,8% 16,0%
Hoogtech
71,5%
11,0%
1,1%
19,1%
12,3%
6,0%
29,1%
3,5% 11,9%
Totaal
71,7%
11,1%
0,4%
15,2%
10,3%
4,8%
28,3%
3,7% 15,0%
Laagtech
64,0%
13,4%
3,6%
22,4%
16,2%
7,9%
30,4%
3,3%
9,5%
Hoogtech
74,4%
15,8%
1,7%
21,6%
14,0%
8,3%
29,5%
6,1%
8,0%
Totaal
66,5%
13,9%
3,2%
22,2%
15,7%
8,0%
30,2%
3,9%
9,1%
Respons CAPI, N 495
*opm.: biotechnologie: 1 cel bevat minder dan 5 observaties TABEL 39 >
Het gebruik van specifieke technologieën bij procesinnovatie, gewogen naar de populatie, innovatieve bedrijven
Sector Software Micro-elek. Bio. Materiaal- Milieu- Energie- Mechanica Optica Andere Respons Mailing, N 291* Textiel
60,4%
27,0%
1,4%
28,3%
10,6%
1,4%
51,9%
0,0% 10,6%
Hout/papier/druk
78,3%
18,0%
0,0%
21,0%
7,3%
1,3%
39,3%
13,3% 18,3%
Chemie
49,8%
2,7%
4,1%
40,3%
32,1%
18,6%
40,7%
1,4% 10,9%
Metaal
63,3%
2,8%
0,0%
9,4%
4,2%
0,6%
49,2%
2,5% 23,1%
IT
74,4%
4,9%
0,0%
13,4%
0,0%
0,0%
4,9%
2,4% 31,7%
Overige industrie
56,2%
8,7%
0,0%
19,8%
12,8%
11,7%
26,7%
5,1% 22,3%
Materiële diensten
84,3%
8,8%
0,0%
7,0%
10,7%
2,8%
17,7%
1,8% 10,4%
Immateriële diensten
88,7%
19,2%
0,0%
5,2%
1,5%
0,3%
8,8%
4,9%
Totaal
71,7%
11,1%
0,4%
15,2%
10,3%
4,8%
28,3%
3,7% 15,0%
Textiel
54,1%
15,0%
0,0%
18,3%
7,0%
7,0%
41,4%
2,5% 21,3%
Hout/papier/druk
63,0%
22,6%
0,0%
15,6%
24,2%
2,3%
33,7%
11,4% 4,7%
Chemie
57,6%
16,5%
3,4%
36,4%
27,7%
13,7%
45,2%
5,6% 11,2%
Metaal
57,9%
13,3%
4,4%
34,2%
17,6%
9,4%
53,8%
5,3%
4,2%
IT
56,1%
19,5%
0,0%
34,1%
13,0%
13,0%
16,3%
1,6%
9,8%
Overige industrie
54,1%
14,7%
1,1%
25,7%
18,3%
9,5%
38,3%
6,1% 17,7%
Materiële diensten
74,9%
11,5%
6,1%
18,5%
14,1%
7,3%
18,6%
0,6%
6,0%
Immateriële diensten
92,8%
10,5%
0,7%
9,2%
6,1%
6,1%
7,5%
4,6%
2,6%
Totaal
66,5%
13,9%
3,2%
22,2%
15,7%
8,0%
30,2%
3,9%
9,1%
6,1%
Respons CAPI, N 495**
*opm.: biotechnologie: verschillende cellen bevatten minder dan 5 observaties; energie en optica 1 cel minder dan 5 observaties **opm.: biotechnologie: verschillende cellen bevatten minder dan 5 observaties; optica: 1 cel bevat minder dan 5 observaties
53
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
TABEL 40 >
Aard van de nieuwe processen, gewogen naar de populatie, innovatieve bedrijven
Grootte-klasse Bestonden er reeds varianten in uw sector? Respons mailing, N 305
Respons CAPI, N 509
Respons mailing, N 305
Respons CAPI, N 509
Kleine bedrijven
85,7%
81,8%
16,8%
21,6%
Middelgrote bedrijven
88,9%
83,7%
15,7%
19,8%
Grote bedrijven
79,5%
88,3%
34,5%
16,3%
Totaal
TABEL 41 >
Was het een volledig nieuw product voor uw sector?
86,2%
82,5%
17,7%
21,0%
χ 2 14,985; p<0,05
χ2 8,578; p<0,05
χ2 48,174; p<0,05
χ2 5,195; p<0,05
Aard van de nieuwe processen, gewogen naar de populatie, innovatieve bedrijven
Technologie-categorie Bestonden er reeds varianten in uw sector? Respons mailing, N 305
Respons CAPI, N 509
Respons mailing, N 305
Respons CAPI, N 509
Laagtech
87,1%
82,2%
16,2%
20,5%
Hoogtech
83,6%
83,4%
22,0%
22,5%
Totaal
TABEL 42 >
Was het een volledig nieuw product voor uw sector?
86,2%
82,5%
17,7%
21,0%
χ2 6,946; p<0,05
χ2 0,863; p<0,05
χ2 15,021; p<0,05
χ2 2,288; p<0,05
Aard van de nieuwe processen, gewogen naar de populatie, innovatieve bedrijven
Sector Bestonden er reeds varianten in uw sector?
Was het een volledig nieuw product voor uw sector?
Respons mailing, N 305
Respons CAPI, N 509
Respons mailing, N 305
Respons CAPI, N 509
Textiel
69,5%
85,3%
30,5%
14,7%
Hout/papier/druk
93,0%
79,1%
16,6%
20,9%
Chemie
86,7%
87,4%
26,1%
17,7%
Metaal
94,6%
76,3%
6,4%
23,7%
IT
97,8%
78,6%
4,5%
26,0%
Overige industrie
85,3%
77,2%
19,0%
25,7%
Materiële diensten
89,2%
86,8%
12,8%
17,7%
Immateriële diensten
70,5%
83,4%
33,2%
26,8%
86,2%
82,5%
17,7%
21,0%
χ 187,925; p<0,05
χ 73,494; p<0,05
χ 162,275; p<0,05
χ2 50,754; p<0,05
Totaal
2
2
54
2
IWT-STUDIES > >> 45
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
den met ‘innovatie-pogingen’. In elk van bovenvermeldde gevallen heeft de onderneming immers inspanningen geleverd op vlak van innovatie, maar zal hiervan bij meting van outputeffecten niets merkbaar zijn. De eindfase, in casu de marktintroductie van nieuwe producten diensten; of het tot stand komen van nieuwe processen wordt hierbij nooit bereikt. Vermits de aandacht gaat naar de identificatie van ondernemingen die innovatie activiteiten ontplooien, eerder dan naar het meten van innovatie output, wordt specifiek nagegaan of er sprake is van nog niet voltooide of stopgezette innovatieactiviteiten. Daarenboven, wanneer de onderneming aangeeft dat bepaalde innovatie-activiteiten nog niet voltooid zijn of stopgezet werden, sluit dit niet uit dat zij hiernaast tevens succesvolle product- of procesinnovaties gerealiseerd heeft in de beschouwde periode. Tabel 43 toont aan dat heel wat ondernemingen nog innovatieve producten ‘in de pijplijn’ hebben of op zijn minst mogen verwachten dat hun innovatie-inspanningen, voor een groot deel geleverd in de periode 1998-2000, in de toekomst zullen leiden tot marktintroductie van nieuwe producten en implementatie van nieuwe processen. In overeenstemming met de resultaten van de gerealiseerde product- en procesinnovaties van de verschillende ondernemingsgroottes, waar het aandeel kleine ondernemingen dat product- en procesinnovaties realiseerde duidelijk lager lag dan bij de (middel)grote ondernemingen, valt hierbij op dat nog niet voltooide innovatie-activiteiten significant minder voorkomen bij kleine ondernemingen dan bij grotere, en dit zowel op basis van de respons mailing als de respons CAPI. Vergelijken we de aanwezigheid van nog TABEL 43 >
niet voltooide innovatieactiviteiten tussen/ bij laag- en hoogtechnologische ondernemingen, dan blijken deze significant meer voor te komen bij hoogtechnologische ondernemingen. Dit ligt in lijn met de verwachtingen: uit voorgaande is immers gebleken dat hoogtechnologische ondernemingen verhoudingsgewijs zowel meer product-innovatief als procesinnovatief zijn dan laagtechnologische ondernemingen (Tabel 11, Tabel 29).
> 4.7 STOPGEZETTE I N N O VAT I E A C T I V I T E I T E N
Tabel 45 toont aan dat een niet onaanzienlijk deel van de ondernemingen besluiten tot het voortijdig beëindigen van bepaalde innovatie-activiteiten. In de enquête werd niet gepeild naar de reden(en) van de stopzetting. De resultaten zijn bijgevolg zowel het resultaat van financiële redenen (vb. in het kader van algemene besparingen, dan wel besparingen specifiek met betrekking tot innovatieprojecten) als niet-financiële redenen (vb. verandering van ondernemingsof innovatiestrategie, gebrek aan resultaten, noodzaak met betrekking tot de specifieke innovatie die komt te vervallen, …). Op niveau van de ondernemingsgrootte, blijkt dat het voorkomen van innovatie-inspanningen die mogelijk niet gevaloriseerd worden, toeneemt met de grootte van de onderneming. Zowel respons mailing als respons CAPI geven in dit verband eenzelfde tendens aan, maar de respectievelijke percentages zijn enigszins verschillend. Uit deze algemene trend mogen we echter niet onmiddellijk besluiten dat innovatie-activiteiten bij grotere ondernemingen een hogere falingsof stopzettingskans hebben: mogelijk zijn grotere ondernemingen betrokken bij meerdere innovatie-activiteiten en is een grotere
Nog niet voltooide innovatieactiviteiten, gewogen naar de populatie, alle bedrijven
Grootte-klasse Respons mailing, N 634
Respons CAPI, N 803
Kleine bedrijven
25,9%
33,5%
Middelgrote bedrijven
60,6%
49,6%
Grote bedrijven
65,3%
70,6%
Totaal
33,6%
37,4%
χ2 810,112; p<0,05
χ2 299,008; p<0,05
55
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
TABEL 44 >
Nog niet voltooide innovatieactiviteiten, gewogen naar de populatie, alle bedrijven
Sector
Textiel Hout/papier/druk Chemie Metaal IT Overige industrie Materiële diensten Immateriële diensten Totaal
TABEL 45 >
Respons mailing, N 634 36,8% 44,3% 58,1% 41,0% 64,3% 28,7% 23,0% 55,2% 33,6%
Respons CAPI, N 803 30,0% 28,2% 60,8% 53,1% 57,6% 37,7% 29,1% 59,0% 37,4%
χ2 576,374; p<0,05
χ2 536,541; p<0,05
Stopgezette innovatieactiviteiten, gewogen naar de populatie, alle bedrijven
Grootte-klasse
TABEL 46 >
Respons mailing, N 614
Respons CAPI, N 803
Kleine bedrijven
5,9%
12,5%
Middelgrote bedrijven
8,6%
13,4%
Grote bedrijven
21,2%
31,3%
Totaal
7,0%
13,3%
χ2 120,885; p<0,05
χ2 93,915; p<0,05
Stopgezette innovatieactiviteiten, gewogen naar de populatie, alle bedrijven
Technologie-categorie
Laagtech Hoogtech Totaal
Respons mailing, N 614 5,0% 14,3% 7,0%
Respons CAPI, N 803 11,0% 22,4% 13,3%
χ2 178,512; p<0,05
χ2 167,975; p<0,05
totale kans op faling of stopzetting een mathematisch gevolg van de optelsom van de falingskans van ‘afzonderlijke activiteiten’. Eenzelfde bemerking gaat wellicht op wanneer we het verschil tussen laag- en hoogtechnologische ondernemingen beschouwen. Stopzetting van innovatieactiviteiten komt grosso modo tweemaal meer voor bij hoogtechnologische ondernemingen vergeleken met laagtechnologische. Uit bovenstaande blijkt duidelijk dat innovatie-inspanningen vaak activiteiten betreffen
56
met een onzekere uitkomst. Een overzicht van factoren en de mate waarin ze de realisatie van product- of procesinnovatie belemmerd hebben (en mogelijk zelfs vertraagd hebben of geleid hebben tot de stopzetting), wordt gegeven in deel 4.14.
> 4 . 8 G E B R U I K VA N L I C E N T I E S Verwerving van technologische kennis of innovatie kan via diverse kanalen: enerzijds via de ontwikkeling van nieuwe producten of processen (al dan niet in samenwerking
IWT-STUDIES > >> 45
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
TABEL 47 >
Stopgezette innovatieactiviteiten, gewogen naar de populatie, alle bedrijven
Sector
Textiel Hout/papier/druk Chemie Metaal IT Overige industrie Materiële diensten Immateriële diensten Totaal
Respons mailing, N 614 25,2% 8,1% 17,3% 7,7% 18,9% 4,4% 0,7% 17,4% 7,0%
Respons CAPI, N 803 11,4% 1,6% 31,2% 19,7% 21,7% 7,6% 12,0% 24,3% 13,3%
χ2 723,249; p<0,05
χ2 363,616; p<0,05
met andere partners), maar anderzijds ook via de aankoop van licenties, die het recht geven tot het gebruik en/of de exploitatie van elders ontwikkelde technologische kennis of zelfs kant-en-klare producten. Voordeel voor de onderneming is o.a. de snelheid waarmee deze kennis, die elders al beschikbaar is, kan omgezet worden in verkoopbare producten. Tevens is de uitkomst van deze investering zekerder dan een investering in de interne ontwikkeling, waarvan de resultaten per definitie een onzeker karakter hebben. Mogelijke nadelen evenwel zijn de prijs die ervoor moet betaald worden en de afhankelijkheid die er bestaat: de onderneming is niet zelf eigenaar van de technologie die men gebruikt. De vraag naar het gebruik van licenties werd aan alle ondernemingen (innoverende en niet-innoverende) voorgelegd. Globaal blijkt uit de resultaten dat gemiddeld ongeveer 6% van de ondernemingen omzet genereert die afkomstig is van het gebruik van aangekochte licenties, waarbij dit aantal toeneemt met de grootte van de onderneming (Tabel 48). Voornamelijk de categorie van de grootste ondernemingen genereert een aanzienlijk deel van de omzet uit licenties. Nog groter is het verschil in gebruik van aangekochte licenties wanneer men de laag- en hoogtechnologische ondernemingen met elkaar vergelijkt. Zo halen ongeveer 4% van de laagtechnologische ondernemingen een deel van hun omzet uit aangekochte licenties, maar loopt dit bij hoogtechnologische ondernemingen op tot meer dan 11%.
57
Vergelijking van deze resultaten op basis van een bredere sectorclassificatie toont twee opmerkelijke resultaten: enerzijds het grote aandeel van ondernemingen uit de sector immateriële diensten die gebruik maken van aangekochte licenties, anderzijds het zeer lage cijfer voor de sector IT. De kwaliteit van de gegevens, alsook de gebruikte indeling speelt hier mogelijk parten. Verder wordt voor de ondernemingen die een deel van de omzet uit licenties halen, in de enquête gepeild naar het percentage van de omzet dat hiermee overeenstemt. Wegens het eerder beperkt aantal ondernemingen (6%) dat gebruik maakt van licenties, worden hier voor de omzetpercentages enkel de gewogen globale cijfers gegeven: op basis van de respons mailing is gemiddeld 10,1% van de omzet (standaardfout: 12,6) van deze ondernemingen afkomstig uit licenties, voor de ondernemingen van de respons CAPI bedraagt dit 17,4% (standaardfout: 28,3).
> 4 . 9 I N N O VAT I E A C T I V I T E I T E N E N - U I T G AV E N I N 2 0 0 0
Bij het meten van de innovatie-input lag de klemtoon lange tijd enkel op de registratie van investeringen in onderzoek en ontwikkeling (O&O) en de vaststelling van de aanwezigheid van een O&O-departement. Nochtans is de meting van enkel deze factoren onderdeel van een beperkte visie die tekort doet aan het complexe karakter van het innovatieproces. Bovendien betekende deze meting in het bijzonder voor kleine
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
TABEL 48 >
Is een deel van de omzet afkomstig uit aangekochte licenties? gewogen naar de populatie, alle bedrijven
Grootte-klasse
Kleine bedrijven Middelgrote bedrijven Grote bedrijven Totaal
TABEL 49 >
Respons mailing, N 618 5,3% 8,5% 10,5% 6,0%
Respons CAPI, N 802 5,2% 6,2% 14,6% 5,7%
χ2 34,038; p<0,05
χ2 52,185; p<0,05
Is een deel van de omzet afkomstig uit aangekochte licenties? gewogen naar de populatie, alle bedrijven
Technologie-categorie
Laagtech Hoogtech Totaal
TABEL 50 >
Respons mailing, N 618 4,7% 11,2% 6,0%
Respons CAPI, N 802 4,2% 11,4% 5,7%
χ2 98,693; p<0,05
χ2 143,892; p<0,05
Is een deel van de omzet afkomstig uit aangekochte licenties? gewogen naar de populatie, alle bedrijven
Sector
Textiel Hout/papier/druk Chemie Metaal IT Overige industrie Materiële diensten Immateriële diensten Totaal
Respons mailing, N 618 7,3% 7,5% 7,3% 3,4% 1,0% 1,9% 5,1% 23,3% 6,0%
Respons CAPI, N 802 5,0% 0,6% 4,6% 4,7% 1,0% 4,6% 4,1% 25,9% 5,7%
χ2 389,234; p<0,05
χ2 593,205; p<0,05
ondernemingen dat er tekort gedaan werd aan de registratie van inspanningen van andere aard die weliswaar rechtstreeks te maken hebben met innovatie, maar niet vallen onder interne O&O. Om een overzicht te krijgen in innovatie-indicatoren met betrekking tot de inputzijde van innovatie, worden de inspanningen die door de innovatieve ondernemingen geleverd werden als dusdanig dan ook uitgesplitst in zeven activiteitengebieden. Deze activiteiten betreffen: (1) Intern onderzoek en experimentele ontwikkeling (O&O) Al het creatieve werk in de onderneming
58
dat op systematische wijze plaatsvindt met als doel de kennisvoorraad te vergroten, en de aanwending van deze kennisvoorraad om nieuwe toepassingen te bedenken, zoals nieuwe en verbeterde producten (goederen/diensten) en processen (inclusief softwareonderzoek). (2) Uitbesteding van O&O Hieronder worden verstaan dezelfde activiteiten als hiervoor opgesomd, maar verricht door andere ondernemingen (met inbegrip van andere bedrijven binnen de groep) of andere, publieke of particuliere onderzoeksorganisaties. (3) Verwerving van speciale machines en uitrusting
IWT-STUDIES > >> 45
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
Betreft geavanceerde apparatuur, computerhardware speciaal aangekocht om product- of procesinnovatie te bewerkstelligen. (4) Verwerving van andere externe kennis Aankoop van andere bedrijven, van octrooirechten, niet-geoctrooieerde uitvindingen, licenties, know-how, handelsmerken, software en andere kennistypes om in uw bedrijfsinnovaties te gebruiken. (5) Opleiding ter ondersteuning van innovaties Interne of externe opleiding voor het personeel, rechtstreeks gericht op de ontwikkeling en/of introductie van innovaties. (6) Marktintroductie van innovaties Interne of externe marktactiviteiten die rechtstreeks gericht zijn op het op de markt brengen van uw nieuwe of duidelijk verbeterde producten. Dit omvat onder andere het voorafgaand marktonderzoek, markttesten en lanceringsadvies, mar niet het uitbouwen van de eigenlijke distributienetwerken. (7) Design en andere productie-/leveringsvoorbereidingen. Procedures en technische voorbereidingen voor het implementeren van producten en procesinnovatie die niet horen tot één van bovenstaande categorieën. Op basis van Tabel 51 kunnen we een aantal belangrijke bemerkingen maken. Zo valt onder meer op dat, ongeveer twee maal meer ondernemingen intramurale O&O inspanningen leveren, dan extramurale. TABEL 51 >
Verschillende mogelijke hypothesen die dit verklaren kunnen hierbij geopperd worden, zoals bijvoorbeeld de voorkeur voor internalisering van kennis, vrees voor weglek-effecten, of het controle-probleem dat ontstaat bij het uitbesteden van de onderzoeksinspanningen. Andere innovatieactiviteiten die veelvuldig door innoverende ondernemingen uitgevoerd worden zijn met name de aankoop van geavanceerde apparatuur om de nieuwe producten en/of processen te implementeren, en de investering in rechtstreeks op innovatie gerichte opleiding van het personeel. Uitgesplitst naar ondernemingsgrootte, kan uit de tabel opgemaakt worden dat het aandeel van ondernemingen dat specifieke innovatieactiviteiten verricht, toeneemt met de grootte van de onderneming. Grosso modo kunnen we stellen dat de participatiegraad van grote ondernemingen aan de opgesomde activiteiten ongeveer tweemaal zo hoog ligt, dan deze van de kleine ondernemingen. Een overzicht met opsplitsing naar laag- en hoogtechnologische ondernemingen, wordt weergegeven in Tabel 52. Analyse leert dat hoogtechnologische bedrijven met voorsprong actiever zijn in elk van deze activiteitsgebieden. Eén uitzondering hierop is het gebruik van externe O&O. Hierbij is de voorsprong van hoogtechnologische ondernemingen zeer klein. (respons CAPI), of scoren ze gelijk (respons mailing).
Aandeel van innovatieve bedrijven, die specifieke innovatie-activiteiten ontplooid hebben, gewogen naar de populatie
Grootte-klasse
intern O&O
Verwerving Verwerving speciale andere machines externe extern O&O en uitrusting kennis
Opleiding ter ondersteuning van innovaties
MarktDesign, andere introductie productie-/ van leveringsinnovaties voorbereidingen
Respons mailing, N ligt tussen 383 en 389 Kleine bedrijven Middelgrote bedrijven Grote bedrijven Totaal
54,2% 72,0% 79,5% 60,3%
27,1% 47,3% 57,9% 34,2%
51,7% 72,0% 71,4% 58,2%
16,3% 23,3% 32,0% 19,1%
36,4% 64,9% 77,6% 46,4%
26,6% 39,5% 47,4% 31,3%
17,4% 33,6% 26,1% 22,2%
63,2% 69,8% 82,1% 65,3%
29,4% 34,8% 46,6% 31,2%
59,4% 71,9% 73,9% 62,5%
19,3% 24,3% 34,2% 21,0%
50,6% 65,1% 78,2% 54,7%
30,5% 44,2% 55,4% 34,3%
21,7% 26,7% 29,6% 23,1%
Respons CAPI, N 685 Kleine bedrijven Middelgrote bedrijven Grote bedrijven Totaal
59
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
TABEL 52 >
Aandeel van innovatieve bedrijven, die specifieke innovatie-activiteiten ontplooid hebben, gewogen naar de populatie
Technologie-categorie Verwerving Verwerving speciale andere machines externe extern O&O en uitrusting kennis
intern O&O 21
een raming te maken van de totale geschatte innovatie-
Laagtech
52,0%
34,3%
57,5%
16,7%
38,6%
27,1%
21,1%
Hoogtech
83,2%
34,0%
60,3%
25,8%
67,7%
42,5%
25,2%
Totaal
60,3%
34,2%
58,2%
19,1%
46,4%
31,3%
22,2%
Laagtech
62,1%
30,7%
61,6%
19,5%
50,2%
32,4%
22,0%
Hoogtech
75,9%
33,0%
65,5%
25,7%
69,1%
40,6%
26,5%
Totaal
65,3%
31,2%
62,5%
21,0%
54,7%
34,3%
23,1%
Respons CAPI, N 685
uitgaven in 2000. Hoewel dit in principe gelijk moet zijn aan de som van alle uitgaven over de “deel-activitei-
MarktDesign, andere introductie productie-/ van leveringsinnovaties voorbereidingen
Respons mailing, N ligt tussen 383 en 389
Tevens werd daar-
naast gevraagd om
Opleiding ter ondersteuning van innovaties
ten”, blijkt dit niet altijd te kloppen. In dat geval werd het maximum genomen. Wel werden een reeks van tests uitgevoerd om abnormale bedragen op te sporen. TABEL 53 >
gorieën sterk toeneemt met de ondernemingsgrootte. Gecorrigeerd voor omzet, zien we echter op basis van Tabel 54, dat kleine ondernemingen de hoogste innovatiebestedingsintensiteit hebben.
Aan de ondernemingen die aangeven actief te zijn binnen één van bovenstaande activiteitengebieden, werd vervolgens gevraagd naar de omvang van de innovatie-uitgave binnen elke specifieke categorie.21 Op basis van Tabel 53, is vast te stellen dat het absoluut bedrag van de besteding aan elk van deze innovatie-cate-
Daarnaast kunnen we zeer aanzienlijke verschillen vaststellen in de omvang van de
Innovatieuitgaven in absolute bedragen (x 1000 Euro), gewogen naar de populatie
Respons mailing* g Kleine bedrijven Middelgrote bedrijven
m
g
m
g
m
g
m
g
m
g
m
g
m
8,7
39,7
12,4
27,7
24,8
179,2
76,3
37,2
927,8
409,0
86,6 24,8
30,3 12,4
91,5
24,8
108,5
24,8
14,4
397,1 124,0
99,1 49,6
229,7
99,2
866,5
74,4
34,6 12,4
159,6 74,4
95,4
Grote bedrijven 7626,7 743,7 2350,8 322,3 8339,2 963,4
4391,7 1773,0 266,8 49,6
1830,7 247,9
184,5
Totaal
730,5
761,7 52,1 N 257
284,9 284,9 N 131
Totaal
Design, andere productie-/leveringsvoorbereidingen
Marktintroductie van innovaties
Opleiding ter ondersteuning van innovaties
Verwerving andere externe kennis
Verwerving speciale machines en uitrusting
extern O&O
intern O&O
Grootte-klasse
755,3
62,0
N 225
24,8
N 78
48,1 12,4 N 205
234,6
24,8
N 129
67,4
g
m
99,2 15829,4 1784,8 24,8
N 78
1517,1
161,1
N 323
Respons CAPI Kleine bedrijven Middelgrote bedrijven
119,6 37,2
88,6
16,4
162,2 51,3
29,7
9,9
30,3 12,4
47,3
12,4
417,7 159,9
219,8
48,9
376,4 161,1
85,6
24,8 153,2 12,4
178,7
24,8
Grote bedrijven 1601,1 867,6
853,0 198,3
1100,1 495,8
271,4
111,6 146,6 28,8
Totaal
180,9 24,8 N 149
272,6 80,6 N 291
298,2 49,6 N 285
60,8 12,4 N 102
*g = gemiddelde - m = mediaan
60
68,2 12,4 N 267
37,7 12,4 213,0
74,4
250,0
87,0
868,2
329,2
443,0 124,0
821,3 198,3 3243,4 1995,5
119,7 14,9 N 163
126,5 24,8 N 92
548,8 127,4 N 425
IWT-STUDIES > >> 45
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
TABEL 54 >
Innovatie-input (intensiteiten), gewogen naar de populatie
Grootte-klasse intern O&O
extern O&O
Verwerving speciale machines en uitrusting
Verwerving andere externe kennis
Opleiding ter ondersteuning van innovaties
Marktintroductie van innovaties
Design, andere productie-/ leveringsvoorbereidingen
Totaal
Respons mailing, Kleine bedrijven Middelgrote bedrijven Grote bedrijven Totaal
2,30% 1,89% 2,04% 2,15% N 257
0,87% 0,45% 0,49% 0,67% N 131
2,58% 0,95% 2,31% 2,01% N 225
2,42% 1,48% 1,25% 2,01% N 78
0,38% 0,16% 0,24% 0,27% N 205
0,58% 0,39% 0,59% 0,51% N 129
0,71% 0,50% 0,21% 0,58% N 78
4,61% 3,52% 4,46% 4,27% N 323
2,50% 1,69% 1,67% 2,25% N 285
1,26% 0,76% 0,76% 1,12% N 149
3,13% 1,98% 1,25% 2,75% N 291
0,67% 0,40% 0,22% 0,58% N 102
0,56% 0,64% 0,15% 0,55% N 267
0,63% 0,59% 0,48% 0,61% N 163
0,58% 0,66% 0,86% 0,62% N 92
4,68% 3,72% 3,39% 4,41% N 425
Respons CAPI Kleine bedrijven Middelgrote bedrijven Grote bedrijven Totaal
gespendeerde bedragen wanneer we laag- en hoogtechnologische ondernemingen met elkaar vergelijken (Tabel 54). Dit verschil valt ook op te merken wanneer we corrigeren voor omzet: de innovatiebestedingsintensiteit van hoogtechnologische ondernemingen is ongeveer 2 maar zo hoog als deze bij laagtechnologische ondernemingen (Tabel 55).
> 4 . 1 0 O & O - I N S PA N N I N G E N Zoals blijkt uit Tabel 51 doet 60.3% van de innovatieve bedrijven intern aan O&O. Bij de schriftelijke respondenten zijn in die bedrijven in het jaar 2000 gemiddeld 8 personen betrokken bij deze interne O&O-activiteiten. Het cijfer voor de CAPI-respondenten bedraagt 6. Het cijfer voor middelgrote bedrijven is twee keer dat voor kleine bedrijven, maar beiden kunnen de vergelijking met grote bedrijven niet doorstaan. De cijfers voor hoogtechnologische bedrijven liggen ook hoger dan die voor laagtechnologische bedrijven, zoals de cijfers voor bedrijven uit de industrie ook hoger liggen dan die voor bedrijven uit de dienstensector. Beide fenomenen zijn terug te brengen tot de hogere cijfers voor sectoren zoals IT, chemie en immateriële diensten. Bij de schriftelijke respondenten doet van de innovatieve ondernemingen die intern O&O-
61
actief zijn, gemiddeld 42,9% slechts occasioneel aan O&O en 57,1% doorlopend. Bij de CAPI-respondenten zijn de cijfers respectievelijk 46,5% en 53,5%. Grote bedrijven doen meer op doorlopende wijze aan O&O dan middelgrote bedrijven, en deze op hun beurt meer dan kleine bedrijven. Hoogtechnologische bedrijven doen meer op doorlopende wijze aan O&O dan laagtechnologische bedrijven, en industriële bedrijven meer dan dienstenbedrijven. Opnieuw zijn sectoren zoals IT, chemie, metaal en immateriële diensten de uitschieters boven het gemiddelde.
> 4.11 PUBLIEKE FINANCIERING VA N I N N O VAT I E
Bij de schriftelijke respondenten krijgt gemiddeld 19,8% van de innovatieve bedrijven tussen begin 1998 en eind 2000 financiële overheidssteun voor innovatie-activiteiten van Belgische (voornamelijk Vlaamse) overheden. Het cijfer voor de CAPI-respondenten bedraagt 16,1%. Deze financiële steun omvat beurzen en leningen, inclusief subsidies en leningsgaranties (maar geen overheidsbestellingen). Grote bedrijven stijgen duidelijk uit boven dat gemiddelde. Kleine en middelgrote bedrijven zweven dan weer rond dat gemiddelde. Het aandeel van hoogtechnologische bedrijven dat steun ontvangt, is
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
TABEL 55 >
Innovatieuitgaven in absolute bedragen (x 1000 Euro), gewogen naar de populatie
Totaal
Design, andere productie-/leveringsvoorbereidingen
Marktintroductie van innovaties
Opleiding ter ondersteuning van innovaties
Verwerving andere externe kennis
Verwerving speciale machines en uitrusting
extern O&O
intern O&O
Technologie-categorie
Respons mailing Laagtech Hoogtech
24,8
64,2
1767,3 148,7
166,9
871,4
Totaal
761,7
52,1
284,9
N 257
871,4
254,6
57,0
625,2
49,6
32,0
7,4
118,8
24,8
69,7
24,8
540,4
119,0
64,7 2019,9
74,4
919,1
24,8
71,1
16,4
439,8
24,8
62,2
45,2 3653,3
267,7
62,0
730,5
24,8
48,1
12,4
234,6
24,8
67,4
24,8 1517,1
161,1
284,9
755,3
N 131
N 225
N 78
N 205
N 129
N 78
N 323
Respons CAPI Laagtech
219,8
44,0
126,8
24,8
238,2
74,4
49,9
12,4
61,3
12,4
113,8
12,4
75,0
18,6
430,4
111,6
Hoogtech
476,3 124,0
330,8
29,8
366,2
99,2
88,5
24,8
83,4
12,4
134,0
32,2
275,7
49,6
870,5
198,3
Totaal
298,2
180,9
24,8
272,6
80,6
60,8
12,4
68,2
12,4
119,7
14,9
126,5
24,8
548,8
127,4
49,6
N 285 TABEL 56 >
N 149
N 291
N 102
N 267
N 163
N 92
N 425
Innovatie-input (intensiteiten), gewogen naar de populatie
Technologie-categorie
Respons mailing Laagtech Hoogtech Totaal Respons CAPI Laagtech Hoogtech Totaal
intern O&O
extern O&O
Verwerving speciale machines en uitrusting
Verwerving andere externe kennis
Opleiding ter ondersteuning van innovaties
Marktintroductie van innovaties
Design, andere productie-/ leveringsvoorbereidingen
Totaal
0,89% 4,28% 2,15% N 257
0,41% 1,37% 0,67% N 131
1,90% 2,29% 2,01% N 225
2,40% 1,31% 2,01% N 78
0,16% 0,44% 0,27% N 205
0,42% 0,68% 0,51% N 129
0,43% 0,92% 0,58% N 78
3,06% 6,92% 4,27% N 323
1,65% 3,63% 2,25% N 285
0,92% 1,67% 1,12% N 149
2,75% 2,75% 2,75% N 291
0,46% 0,89% 0,58% N 102
0,48% 0,70% 0,55% N 267
0,41% 1,08% 0,61% N 163
0,41% 1,22% 0,62% N 92
3,73% 6,26% 4,41% N 425
substantieel hoger dan het aandeel van laagtechnologische bedrijven, en het aandeel van bedrijven uit de industrie significant hoger dan het aandeel van bedrijven uit de dienstensector. Op sectorniveau scoren de sectoren IT, metaal, chemie, overige industrie en textiel het hoogst. Bij de schriftelijke respondenten ontvangt gemiddeld 3,9% van de innovatieve bedrijven tussen begin 1998 en eind 2000 financiële steun van de Europese Unie. Het cijfer voor de CAPI-respondenten ligt iets hoger (4,5%).
62
Opnieuw ligt het cijfer voor grote bedrijven duidelijk boven dat gemiddelde, terwijl de cijfers voor kleine en middelgrote bedrijven zich dichter bij dat gemiddelde situeren. In vergelijking met laagtechnologische bedrijven, is het aandeel van hoogtechnologische bedrijven dat steun ontvangt 2 tot 4 keer hoger. Opvallend is wel dat meer bedrijven uit de dienstensector steun krijgen dan bedrijven uit de industrie. Uitgesplitst naar sector, is het aandeel van de bedrijven die steun ontvangt, het hoogst bij de sectoren immateriële diensten, IT, metaal en chemie.
IWT-STUDIES > >> 45
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
TABEL 57 >
In geval van O&O-activiteiten binnen de eigen onderneming, hoeveel personen in uw onderneming waren in 2000 betrokken bij interne O&O-activiteiten (FTE), gewogen naar de populatie, innovatieve bedrijven
Grootte-klasse Gemiddelde
Mediaan
N
Respons mailing Kleine bedrijven Middelgrote bedrijven Grote bedrijven Totaal
3 6 55 8
2 3 14 3
116 73 61 250
Respons CAPI Kleine bedrijven Middelgrote bedrijven Grote bedrijven Totaal
4 8 22 6
3 4 10 3
231 123 69 423
Gemiddelde
Mediaan
N
3 16 8
2 4 3
89 161 250
4 9 6
3 3 3
187 236 423
Gemiddelde
Mediaan
N
Respons mailing Textiel Hout/papier/druk Chemie Metaal IT Overige industrie Materiële diensten Immateriële diensten Totaal
3 2 14 8 50 4 4 9 8
2 2 4 3 6 2 3 4 3
14 12 38 49 18 50 17 52 250
Respons CAPI Textiel Hout/papier/druk Chemie Metaal IT Overige industrie Materiële diensten Immateriële diensten Totaal
5 3 5 4 11 5 5 12 6
3 2 3 3 3 3 3 4 3
18 25 58 48 27 97 57 93 423
Technologie-categorie Respons mailing Laagtech Hoogtech Totaal Respons CAPI Laagtech Hoogtech Totaal Sector
63
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
TABEL 58 >
In geval van O&O-activiteiten binnen de eigen onderneming, op welke wijze deed uw onderneming van begin 1998 tot eind 2000 aan O&O, gewogen naar de populatie, innovatieve bedrijven
Grootte-klasse Doorlopend
Occasioneel χ2 142,919; p<0,05-
Respons mailing - N 261 Kleine bedrijven Middelgrote bedrijven Grote bedrijven Totaal
47,1% 68,8% 79,5% 57,1%
Respons CAPI - N 453 Kleine bedrijven Middelgrote bedrijven Grote bedrijven Totaal
47,8% 64,0% 87,7% 53,5%
52,2% 36,0% 12,3% 46,5%
Doorlopend
Occasioneel
52,9% 31,2% 20,5% 42,9% χ2 199,180; p<0,05-
Technologie-categorie χ2 208,641; p<0,05-
Respons mailing - N 261 Laagtech Hoogtech Totaal
45,6% 75,5% 57,1%
54,4% 24,5% 42,9% χ2 174,317; p<0,05-
Respons CAPI - N 453 Laagtech Hoogtech Totaal
47,3% 69,8% 53,5%
52,7% 30,2% 46,5%
Doorlopend
Occasioneel
Sector χ2 294,923; p<0,05-
Respons mailing - N 261 Textiel Hout/papier/druk Chemie Metaal IT Overige industrie Materiële diensten Immateriële diensten Totaal
42,6% 48,9% 76,7% 75,1% 84,7% 44,2% 36,8% 74,0% 57,1%
57,4% 51,1% 23,4% 24,9% 15,3% 55,8% 63,2% 26,0% 42,9% χ2 269,730; p<0,05-
Respons CAPI - N 453 Textiel Hout/papier/druk Chemie Metaal IT Overige industrie Materiële diensten Immateriële diensten Totaal
56,1% 36,7% 69,8% 41,5% 78,9% 45,4% 54,5% 77,5% 53,5%
De Europese kaderprogramma's spelen een belangrijke rol in de Europese steun. Bij de schriftelijke respondenten krijgt gemiddeld 1,6% van de innovatieve bedrijven fondsen afkomstig van het 4e (1994-98) of 5e (19982002) kaderprogramma voor Onderzoek en
64
43,9% 63,3% 30,2% 58,5% 21,1% 54,6% 45,5% 22,5% 46,5%
Technologische Ontwikkeling van de Europese Unie. Naar bedrijfsgrootte, sector en de twee andere dimensies spelen dezelfde verhoudingen als bij steun van de Europese Unie in het algemeen. Bij de CAPIbedrijven is er mogelijk een vertekening
IWT-STUDIES > >> 45
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
TABEL 59 >
Kreeg uw onderneming tussen begin 1998 en eind 2000 financiële overheidssteun voor innovatieactiviteiten, gewogen naar de populatie, innovatieve bedrijven
Grootte-klasse Belgische overheden
Europese Unie
Kaderprogramma
Kleine bedrijven
18,9%
3,2%
1,6%
Middelgrote bedrijven
17,8%
4,4%
1,2%
Grote bedrijven
39,0%
8,7%
3,9%
Respons mailing -
Totaal
19,8%
3,9%
1,6%
χ2 65,589; p<0,05 N 378
χ2 19,258; p<0,05 N 356
χ2 9,860; p<0,05* N 379
Kleine bedrijven
15,6%
3,9%
10,2%
Middelgrote bedrijven
15,8%
5,5%
13,9%
Grote bedrijven
25,4%
11,1%
33,3%
Respons CAPI -
Totaal
16,1%
4,5%
13,1%
χ2 20,900; p<0,05 N 636
χ2 38,757; p<0,05 N 636
χ2 35,208; p<0,05 N 122
*Opm: 1 cel minder dan 5 observaties TABEL 60 >
Kreeg uw onderneming tussen begin 1998 en eind 2000 financiële overheidssteun voor innovatieactiviteiten, gewogen naar de populatie, innovatieve bedrijven
Technologie-categorie Belgische overheden
Europese Unie
Kaderprogramma
Laagtech
17,3%
2,1%
0,0%
Hoogtech
26,7%
8,4%
6,0%
Totaal
19,8%
3,9%
1,6%
χ2 46,276; p<0,05 N 378
χ2 84,659; p<0,05 N 356
χ2 189,054; p<0,05 N 379
Laagtech
14,9%
3,8%
10,8%
Hoogtech
19,8%
6,8%
16,8%
Totaal
16,1%
4,5%
13,1%
χ2 20,687; p<0,05 N 636
χ2 25,167; p<0,05 N 636
χ2 6,865; p<0,05 N 122
Respons mailing -
Respons CAPI -
door het relatief klein aantal respondenten (N 122). 4 . 1 2 I N N O VAT I E S A M E N W E R K I N G
Bij de schriftelijke respondenten verklaart gemiddeld 26,4% van de innovatieve bedrijven samenwerkingsafspraken te hebben
65
gemaakt met andere bedrijven of instellingen met betrekking tot innovatie-activiteiten. Het cijfer voor de CAPI-respondenten is perfect vergelijkbaar. Bij grote bedrijven ligt dit cijfer veel hoger. De cijfers voor middelgrote en kleine bedrijven situeren zich dichter bij het gemiddelde. Hoogtechnologische bedrijven zijn samenwerkingsintensiever
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
TABEL 61 >
Kreeg uw onderneming tussen begin 1998 en eind 2000 financiële overheidssteun voor innovatieactiviteiten, gewogen naar de populatie, innovatieve bedrijven
Sector Belgische overheden
Europese Unie
Kaderprogramma
21,9% 15,5% 24,6% 35,8% 37,3% 24,1% 12,1% 16,7%
1,3% 0,0% 4,3% 6,5% 7,3% 1,6% 3,0% 10,5%
0,0% 0,0% 3,1% 2,3% 4,8% 0,0% 0,0% 9,4%
Respons mailing -
Textiel Hout/papier/druk Chemie Metaal IT Overige industrie Materiële diensten Immateriële diensten Totaal
19,8%
3,9%
χ2 178,152; p<0,05 N 378
χ2 95,779; p<0,05* N 356
1,6%
20,3% 37,0% 24,7% 19,7% 15,5% 16,2% 8,2% 18,6% 16,1%
1,8%
24,2%
6,4% 4,8% 6,2% 7,1% 3,2% 8,0% 4,5%
11,6% 6,0% 3,4% 6,8% 15,5% 33,9% 13,1%
χ2 234,846; p<0,05** N 379
Respons CAPI -
Textiel Hout/papier/druk Chemie Metaal IT Overige industrie Materiële diensten Immateriële diensten Totaal
χ2 306,235; p<0,05 N 636
χ2 79,295; p<0,05 N 636
χ2 71,055; p<0,05 N 122
*Opm: 1 cel (Textiel) minder dan 5 observaties **Opm: 2 cellen minder dan 5 observaties
dan laagtechnologische bedrijven, en bedrijven uit de industrie zijn samenwerkingsintensiever dan bedrijven uit de dienstensector. De meest samenwerkingsintensieve sectoren zijn chemie, textiel, immateriële diensten en IT (28,6%). De belangrijkste partners (gecombineerde percentages klein belang+middelmatig belang+groot belang) zijn vrij voor de hand liggend. Zowel bij de schriftelijke als bij de CAPI-respondenten gaat het om de essentiële componenten van de waardeketen: (1) leveranciers van uitrusting, materiaal, componenten of software; (2) klanten of afnemers; en (3) andere bedrijven in de groep. Universiteiten of andere instellingen van hoger onderwijs scoren ook vrij hoog. Het betreft hier dus de appreciatie van het belang van die samenwerking, niet de fre-
66
quentie ervan die in Tabel 62 wordt weergegeven, opgedeeld naar locatie. Het grootste deel van de partners situeert zich in België en de EU/EVA.
> 4 . 1 3 I N F O R M AT I E B R O N N E N Het blijkt dat de belangrijkste samenwerkingspartners ook de belangrijkste bronnen van informatie zijn met betrekking tot innovatie voor innovatieve bedrijven. Bij de schriftelijke respondenten nemen leveranciers de eerste plaats in en klanten of afnemers de derde. Daarbuiten is de volgorde (2) de onderneming zelf; (4) beurzen, tentoonstellingen; (5) concurrenten en andere bedrijven uit dezelfde industriële sector; (6) professionele conferenties, meetings, tijdschriften; (7)
IWT-STUDIES > >> 45
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
TABEL 62 >
Heeft uw onderneming tussen begin 1998 en eind 2000 samenwerkingsafspraken gemaakt over innovatieactiviteiten met andere bedrijven of instellingen, gewogen naar de populatie, innovatieve bedrijven
Grootte-klasse χ2 150,474; p<0,05-
Respons mailing - N 388 Kleine bedrijven
21,9%
Middelgrote bedrijven
31,8%
Grote bedrijven
53,8%
Totaal
26,4% χ 32,052; p<0,05-
Respons CAPI - N 635
2
Kleine bedrijven
24,6%
Middelgrote bedrijven
30,7%
Grote bedrijven
34,9%
Totaal
26,3%
Technologie-categorie χ2 41,897; p<0,05-
Respons mailing - N 388 Laagtech
23,8%
Hoogtech
33,5%
Totaal
26,4% χ 22,606; p<0,05-
Respons CAPI - N 635
2
Laagtech
24,8%
Hoogtech
30,9%
Totaal
26,3%
Sector χ2 61,650; p<0,05-
Respons mailing - N 388 Textiel
33,6%
Hout/papier/druk
22,6%
Chemie
35,1%
Metaal
27,7%
IT
28,6%
Overige industrie
27,7%
Materiële diensten
20,9%
Immateriële diensten
33,4%
Totaal
26,4% χ 107,077; p<0,05-
Respons CAPI - N 635
2
Textiel
29,5%
Hout/papier/druk
22,3%
Chemie
26,9%
Metaal
21,8%
IT
47,2%
Overige industrie
19,3%
Materiële diensten
28,1%
Immateriële diensten
34,3%
Totaal
26,3%
67
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
TABEL 63 >
Geef het belang van uw partners aan voor het succes van de innovatie (Klein+Middelmatig+Groot belang), gewogen naar de populatie, innovatieve bedrijven
Respons mailing - N 129 Leveranciers van uitrusting, materiaal, componenten of software
68,0%
Klanten of afnemers
58,2%
Andere bedrijven in de groep
50,6%
Universiteiten of andere instellingen van hoger onderwijs
46,0%
Consultants
36,0%
Commerciële laboratoria/O&O-bedrijven
32,6%
Publieke of particuliere non-profitonderzoeksinstellingen
23,2%
Concurrenten en andere bedrijven uit dezelfde industriële sector
21,7%
Respons CAPI - N 180
TABEL 64 >
Leveranciers van uitrusting, materiaal, componenten of software
67,6%
Klanten of afnemers
41,0%
Andere bedrijven in de groep
39,3%
Consultants
36,2%
Universiteiten of andere instellingen van hoger onderwijs
33,7%
Concurrenten en andere bedrijven uit dezelfde industriële sector
27,2%
Commerciële laboratoria/O&O-bedrijven
25,0%
Publieke of particuliere non-profitonderzoeksinstellingen
17,6%
Geef het type van organisatie waarmee u samenwerkt en de locatie, gewogen naar de populatie, innovatieve bedrijven
België Respons mailing - N 129 Leveranciers van uitrusting, materiaal, componenten of software
42,1%
Klanten of afnemers
41,7%
Universiteiten of andere instellingen van hoger onderwijs
38,8%
Consultants
29,7%
Publieke of particuliere non-profitonderzoeksinstellingen
23,7%
Commerciële laboratoria/O&O-bedrijven
22,5%
Andere bedrijven in de groep
21,1%
Concurrenten of andere bedrijven uit dezelfde industriële sector
8,9%
Respons CAPI - N 185 Leveranciers van uitrusting, materiaal, componenten of software
39,7%
Consultants
29,7%
Universiteiten of andere instellingen van hoger onderwijs
29,2%
Klanten of afnemers
28,9%
Andere bedrijven in de groep
21,2%
Commerciële laboratoria/O&O-bedrijven
20,2%
Publieke of particuliere non-profitonderzoeksinstellingen
13,3%
Concurrenten of andere bedrijven uit dezelfde industriële sector
11,1%
68
IWT-STUDIES > >> 45
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
EU/EVA Respons mailing - N 129 Leveranciers van uitrusting, materiaal, componenten of software
34,9%
Klanten of afnemers
27,9%
Andere bedrijven in de groep
21,8%
Commerciële laboratoria/O&O-bedrijven
12,6%
Universiteiten of andere instellingen van hoger onderwijs
7,9%
Concurrenten of andere bedrijven uit dezelfde industriële sector
6,7%
Consultants
4,4%
Publieke of particuliere non-profitonderzoeksinstellingen
3,3%
Respons CAPI - N 185 Leveranciers van uitrusting, materiaal, componenten of software
32,4%
Andere bedrijven in de groep
20,8%
Klanten of afnemers
19,8%
Concurrenten of andere bedrijven uit dezelfde industriële sector
18,2%
Consultants
11,9%
Commerciële laboratoria/O&O-bedrijven
8,1%
Universiteiten of andere instellingen van hoger onderwijs Publieke of particuliere non-profitonderzoeksinstellingen
4,7% 4,4%
andere bedrijven in de groep; (8) consultants of onderzoeksbedrijven; (9) universiteiten of andere instellingen van hoger onderwijs; (10) publieke of particuliere non-profitonderzoeksinstellingen; en (11) octrooien. Bij de CAPI-respondenten liggen de percentages in het algemeen substantieel lager en is er een licht verschil in volgorde. Opvallend is verder de lage ranking van klanten of afnemers.
> 4 . 1 4 B E L E M M E R D E I N N O VAT I E -
nemingen dat tussen begin 1998 en eind 2000 de innovatie-activiteit niet is kunnen starten. Het cijfer voor de CAPI-respondenten stemt hiermee min of meer overeen. Zowel kleine bedrijven als grote bedrijven zitten boven het gemiddelde. Middelgrote bedrijven hebben blijkbaar minder last. Laagtechnologische bedrijven hebben het moeilijker dan hoogtechnologische bedrijven. En bedrijven uit de dienstensector hadden het moeilijker dan bedrijven uit de industrie.
ACTIVITEIT
Bij de schriftelijke respondenten verklaart 20,6% van alle innovatieve bedrijven dat tussen begin 1998 en eind 2000 de innovatieactiviteit ernstig vertraagd werd. Het percentage ligt veel hoger bij kleine en middelgrote bedrijven dan bij grote bedrijven. Laagtechnologische bedrijven ondervinden ook meer vertraging dan hoogtechnologische bedrijven. De cijfers van de bedrijven uit de industrie en bedrijven uit de dienstensector situeren zich rond het gemiddelde. Bij de CAPIrespondenten valt dit cijfer terug tot de helft. Bij de schriftelijke respondenten verklaart 3,7% van de innovatieve respondent-onder-
69
Bij de schriftelijke respondenten verklaart 20,6% van de innovatieve respondentondernemingen dat tussen begin 1998 en eind 2000 de innovatie-activiteit gebukt ging onder of verhinderd geweest is door andere ernstige problemen (niet gespecificeerd). Naar grootteklasse tekenen zich geen scherpe tendensen af. Alle bedrijven worden in min of meer dezelfde mate geconfronteerd met problemen. Hoogtechnologische bedrijven ondervinden wel meer problemen dan laagtechnologische. Bedrijven uit de industrie ondervinden meer problemen dan bedrijven uit de dienstensector. Het cijfer voor de CAPI-respondenten ligt opnieuw heel wat lager.
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
TABEL 65 >
Informatiebronnen voor innovatie tussen 1998 en 2000 (weinig+middelmatig+zeer belangrijk), gewogen naar de populatie, innovatieve bedrijven
Respons mailing - N 385 Leveranciers van uitrusting, materiaal, componenten of software Onderneming zelf Klanten of afnemers Beurzen, tentoonstellingen Concurrenten en andere bedrijven uit dezelfde industriële sector Professionele conferenties, meetings, tijdschriften Andere bedrijven in de groep Consultants of onderzoeksbedrijven Universiteiten of andere instellingen van hoger onderwijs Publieke of particuliere non-profitonderzoeksinstellingen Octrooien
84,0% 82,6% 73,3% 70,3% 63,1% 58,9% 42,6% 42,5% 36,9% 24,0% 22,6%
Respons CAPI - N 636 Onderneming zelf Leveranciers van uitrusting, materiaal, componenten of software Beurzen, tentoonstellingen Professionele conferenties, meetings, tijdschriften Klanten of afnemers Andere bedrijven in de groep Concurrenten en andere bedrijven uit dezelfde industriële sector Consultants of onderzoeksbedrijven Universiteiten of andere instellingen van hoger onderwijs Octrooien Publieke of particuliere non-profitonderzoeksinstellingen TABEL 66 >
77,1% 70,1% 61,1% 52,9% 50,2% 35,3% 32,6% 23,9% 19,5% 9,9% 9,4%
Is uw innovatieactiviteit tussen begin 1998 en eind 2000: gewogen naar de populatie, innovatieve bedrijven
Grootte-klasse
ernstig vertraagd geweest
niet kunnen starten
verhinderd geweest door andere ernstige problemen
Kleine bedrijven
20,9%
4,5%
19,1%
Middelgrote bedrijven
22,5%
1,7%
24,5%
Grote bedrijven
7,9%
4,3%
20,5%
Respons mailing
Totaal
20,6% χ2 27,845; p<0,05 N 392
3,7% χ2 18,103; p<0,05 N 392
20,6% χ2 14,933; p<0,05 N 392
Respons CAPI Kleine bedrijven
8,6%
4,4%
12,2%
Middelgrote bedrijven
15,1%
2,6%
13,5%
Grote bedrijven
16,0%
3,6%
17,9%
Totaal
10,2% χ2 58,593; p<0,05 N 636
70
4,0% χ2 8,443; p<0,05 N 636
12,7% χ2 9,409; p<0,05 N 636
IWT-STUDIES > >> 45
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
TABEL 67 >
Is uw innovatieactiviteit tussen begin 1998 en eind 2000: gewogen naar de populatie, innovatieve bedrijven
Technologie-categorie
Respons mailing Laagtech Hoogech Totaal
ernstig vertraagd geweest
niet kunnen starten
22,0% 16,9% 20,6%
4,7% 1,2% 3,7%
χ2 14,187; p<0,05 N 392
Respons CAPI Laagtech Hoogech Totaal
8,5% 15,8% 10,2% χ2 68,739; p<0,05 N 636
TABEL 68 >
χ2 29,362; p<0,05 N 392
3,4% 6,0% 4,0% χ2 20,111; p<0,05 N 636
verhinderd geweest door andere ernstige problemen 18,8% 25,4% 20,6% χ2 23,400; p<0,05 N 392
12,2% 14,4% 12,7% χ2 5,074; p<0,05 N 636
Is uw innovatieactiviteit tussen begin 1998 en eind 2000: gewogen naar de populatie, innovatieve bedrijven
Sector
Respons mailing Textiel Hout/papier/druk Chemie Metaal IT Overige industrie Materiële diensten Immateriële diensten Totaal
ernstig vertraagd geweest
niet kunnen starten
verhinderd geweest door andere ernstige problemen
23,9% 24,9% 10,0% 27,1% 12,9% 18,8% 19,2% 22,5% 20,6%
0,9% 5,5% 0,0% 9,7% 0,0% 1,2% 5,1% 0,8% 3,7%
25,4% 24,7% 22,3% 27,3% 26,5% 16,5% 14,4% 28,5% 20,6%
χ2 50,613; p<0,05 N 392
χ2 110,324; p<0,05* N 392
χ2 87,790; p<0,05 N 392
Respons CAPI Textiel Hout/papier/druk Chemie Metaal IT Overige industrie Materiële diensten Immateriële diensten Totaal
13,8% 10,5% 12,7% 6,8% 17,4% 12,1% 7,4% 16,4% 10,2% χ2 79,617; p<0,05 N 636
2,3% 1,4% 10,6% 5,0% 1,2% 3,8% 7,3% 4,0% χ2 168,999; p<0,05 N 636
26,0% 11,3% 10,5% 21,8% 29,2% 6,5% 8,7% 17,6% 12,7% χ2 268,032; p<0,05 N 636
*Opm: 1 cel minder dan 5 observaties
71
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
> 4 . 1 5 R E S U LTAT E N VA N I N N O VAT I E Volgens de schriftelijke enquête is het belangrijkste resultaat van innovatie door innovatieve bedrijven: (1) betere kwaliteit van goederen of diensten; gevolgd door (2) grotere markt of marktaandeel; en (3) groter aanbod van goederen of diensten. Dezelfde drie resultaten staan ook aan de top bij de CAPI-respondenten.
anderen, (3) ter beschikking stellen van gekwalificeerd personeel, (4) verkoop van uitrusting, (5) het uitvoeren van O&O voor anderen, (6) het recht om uitvindingen te gebruiken (incl. licenties), en (7) het doorgeven van technologie door middel van verkoop van (delen) van de onderneming.
> 4 . 1 7 N I E T- I N N O VAT O R E N
> 4.16 TECHNOLOGIEOVERDRACHT Sommeren we in tabel 70 de verschillende waarden per lijn (bedrijven konden meerdere keuzes aanstippen) dan blijkt dat zowel bij schriftelijke als bij CAPI-respondenten het belangrijkste kanaal voor technologieoverdracht door innovatieve bedrijven (1) contacten met andere bedrijven is, gevolgd door (2) verlenen van advies aan TABEL 69 >
Bij de schriftelijke respondenten schrijft 47,8% van de bedrijven die niet aan innovatie doen tussen begin 1998 en eind 2000 dit toe aan geen behoefte daartoe wegens vroegere innovatie. Het percentage ligt het hoogst bij kleine bedrijven, gevolgd door grote bedrijven en middelgrote bedrijven. Laagtechnologische bedrijven halen deze reden meer aan dan hoogtechnologische bedrijven, bedrijven uit de dienstensector meer dan bedrijven uit de
Resultaten van de innovatie tussen begin 1998 en eind 2000 (zwakke+gematigde+sterke graad van invloed), gewogen naar de populatie, innovatieve bedrijven
Respons mailing - N 362 Betere kwaliteit van goederen of diensten
89,1%
Grotere markt of groter marktaandeel
79,9%
Groter aanbod van goederen of diensten
78,1%
Grotere productiecapaciteit
71,4%
Kostenverlaging per producteenheid
69,6%
Grotere productieflexibiliteit
67,7%
Minder materiaal- en energieverbruik per productie-eenheid
62,3%
Beter milieu of betere gezondheids- en veiligheidsaspecten
58,7%
Tegemoetkomen aan overheidsregels of -normen
57,2%
Respons CAPI - N 598 Betere kwaliteit van goederen of diensten
88,4%
Groter aanbod van goederen of diensten
70,1%
Grotere markt of groter marktaandeel
70,0%
Grotere productieflexibiliteit
60,7%
Kostenverlaging per producteenheid
55,2%
Beter milieu of betere gezondheids- en veiligheidsaspecten
53,0%
Grotere productiecapaciteit
52,0%
Tegemoetkomen aan overheidsregels of -normen
42,1%
Minder materiaal- en energieverbruik per productie-eenheid
37,0%
72
IWT-STUDIES > >> 45
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
TABEL 70 >
Overdracht van nieuwe technologieën in 2000, gewogen naar de populatie, innovatieve bedrijven
Respons mailing - N 193 België
Europa (EU)
Europa (non-EU)
VS
Japan
Overige
Contacten met andere bedrijven
39,70%
32,80%
10,10%
11,10%
2,60%
8,10%
Verlenen van advies aan anderen
34,60%
23,90%
8,60%
9,80%
3,10%
9,10%
Ter beschikking stellen van gekwalificeerd personeel
22,90%
17,80%
8,30%
8,50%
1,60%
7,20%
Verkoop van uitrusting
15,30%
9,00%
3,80%
1,50%
0,60%
5,60%
Uitvoeren van O&O voor anderen
9,10%
8,60%
3,50%
4,30%
0,90%
6,20%
Recht om uitvindingen te gebruiken (incl licenties)
7,40%
11,30%
2,90%
2,50%
2,00%
6,00%
Doorgeven van technologie dmv verkoop aan (delen van) de onderneming
6,20%
3,50%
1,90%
0,50%
België
Europa (EU)
Europa (non-EU)
VS
Japan
Overige
Contacten met andere bedrijven
37,2%
37,6%
11,4%
7,0%
3,8%
4,8%
Verlenen van advies aan anderen
42,1%
33,6%
8,2%
4,5%
3,1%
3,9%
gekwalificeerd personeel
24,9%
19,6%
9,3%
4,1%
2,5%
3,0%
Uitvoeren van O&O voor anderen
8,7%
8,6%
0,9%
3,7%
1,1%
0,9%
Verkoop van uitrusting
9,5%
5,5%
2,0%
1,8%
1,5%
1,5%
Recht om uitvindingen te gebruiken (incl licenties)
5,8%
5,2%
1,2%
2,4%
0,8%
2,6%
Doorgeven van technologie dmv verkoop verkoop aan (delen van) de onderneming
3,9%
1,0%
0,3%
4,70%
Respons CAPI - N 193
Ter beschikking stellen van
industrie. Dit cijfer ligt veel lager bij CAPIrespondenten. Bij de schriftelijke respondenten schrijft 12,0% van de bedrijven die niet aan innovatie doen tussen begin 1998 en eind 2000 dit toe aan geen behoefte daartoe wegens marktomstandigheden. Middelgrote bedrijven halen deze reden het meest aan terwijl kleine bedrijven en grote bedrijven rond het gemiddelde zweven. Hoogtechnologische bedrijven vermelden deze reden veel meer dan laagtechnologische bedrijven. En bedrijven uit de industrie halen deze reden veel meer aan dan bedrijven uit de dienstensector. Dit cijfer ligt veel hoger bij CAPIrespondenten.
73
Innovatiebelemmerende factoren zijn echter de belangrijkste reden om niet aan innovatie te doen: vooral kleine bedrijven vermelden deze reden, terwijl middelgrote en grote bedrijven veel lager zitten. Laag-technologische bedrijven halen deze reden meer aan dan technologische bedrijven, bedrijven uit de industrie meer dan bedrijven uit de dienstensector. Bij CAPI-respondenten ligt dit cijfer veel lager. Bij de bedrijven die niet aan innovatie doen tussen begin 1998 en eind 2000, staat de prijs voorop (64,5%), voor wat de belangrijkste concurrentiefactoren betreft. Dan volgen kwaliteit met 44,6%, flexibiliteit 6,9% en marketing 3,6% (N 103).
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
TABEL 71 >
Welke van de volgende redenen waren voor uw onderneming relevant om geen enkele innovatieactiviteit te verrichten tussen 1998 en 2000: gewogen naar de populatie, niet-innovatieve bedrijven
Grootte-klasse
Respons mailing Kleine bedrijven Middelgrote bedrijven Grote bedrijven Totaal
geen behoefte daartoe wegens vroegere innovaties
geen behoefte daartoe wegens marktomstandigheden
innovatiebelemmerende factoren
51,3% 14,3% 35,9% 47,8%
11,0% 22,6% 12,8% 12,0%
83,1% 57,1% 56,1% 80,1%
χ2 15,488; p<0,05* N 106
χ2 78,362; p<0,05 N 118
35,8% 22,9% 17,1% 34,4%
22,8% 20,4% 33,3% 22,7%
χ2 68,939; p<0,05 N 106
Respons CAPI Kleine bedrijven Middelgrote bedrijven Grote bedrijven Totaal
24,7% 24,1% 28,6% 24,7%
χ2 26,097; p<0,05 N 273
χ2 0,335; p>0,05 (0,846) N 273
χ2 3,317; p>0,05 (0,190) N 285
*Opm: 1 cel met minder dan 5 observaties TABEL 72 >
Welke van de volgende redenen waren voor uw onderneming relevant om geen enkele innovatieactiviteit te verrichten tussen 1998 en 2000: gewogen naar de populatie, niet-innovatieve bedrijven
Technologie-categorie geen behoefte daartoe wegens vroegere innovaties
geen behoefte daartoe wegens marktomstandigheden
innovatiebelemmerende factoren
51,1% 32,6% 47,8%
8,4% 28,4% 12,0%
80,8% 77,2% 80,1%
χ2 88,781; p<0,05 N 106
χ2 2,104; p>0,05 (0,147) N 118
33,8% 38,5% 34,3%
22,3% 25,3% 22,7%
χ2 3,873; p<0,05 N 273
χ2 2,001; p>0,05 (0,157) N 285
Respons mailing Laagtech Hoogtech Totaal
χ2 32,031; p<0,05 N 106
Respons CAPI Laagtech Hoogtech Totaal
25,0% 22,8% 24,7% χ2 1,028; p>0,05 (0,311) N 273
Van die bedrijven heeft 53,7% toch plannen om in de komende 2 jaar aan O&O te doen, 43,9% aan designvernieuwing, 16,8% aan aankoop van licenties en octrooien, 10,3%
74
aan organisatievernieuwing, 10,3% aan marktvernieuwing, en 5,8% aan aankoop van nieuwe uitrusting voor product- of procesinnovatie (N 69).
IWT-STUDIES > >> 45
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
TABEL 73 >
Welke van de volgende redenen waren voor uw onderneming relevant om geen enkele innovatieactiviteit te verrichten tussen 1998 en 2000, gewogen naar de populatie, niet-innovatieve bedrijven
Sector geen behoefte daartoe wegens vroegere innovaties
geen behoefte daartoe wegens marktomstandigheden
innovatiebelemmerende factoren
62,8% 41,9% 8,3% 22,1% 0,0% 45,6% 54,1% 44,6% 47,8%
62,8% 0,0% 6,3% 10,4% 100,0% 7,9% 3,5% 32,3% 12,0%
72,0% 100,0% 79,7% 85,0% 100,0% 94,9% 76,2% 70,7% 80,1%
χ2 452,661; p<0,05* N 106
χ2 78,640; p<0,05* N 118
48,1% 16,8% 41,3% 26,0% 48,8% 45,5% 31,9% 38,6% 34,4%
17,6% 24,0% 36,9% 32,1% 2,3% 27,5% 20,6% 28,2% 22,7%
χ2 92,092; p<0,05 N 273
χ2 51,036; p<0,05 N 285
Respons mailing Textiel Hout/papier/druk Chemie Metaal IT Overige industrie Materiële diensten Immateriële diensten Totaal
χ2 99,415; p<0,05* N 106
Respons CAPI Textiel Hout/papier/druk Chemie Metaal IT Overige industrie Materiële diensten Immateriële diensten Totaal
22,1% 59,2% 16,0% 22,3% 27,9% 16,7% 23,9% 26,8% 24,7% χ2 138,659; p<0,05 N 273
*Opm: 2 cellen met minder dan 5 observaties
> 4 . 1 8 I N N O VAT I E B E L E M M E R E N D E
(9) onvoldoende flexibele reglementering of normen.
FA C T O R E N
Zowel bij schriftelijke als bij CAPI-respondenten gelden als de belangrijkste innovatiebelemmerende factoren die ervaren worden door innovatieve en niet-innovatieve bedrijven samen: (1) gebrek aan gekwalificeerd personeel; (2) te hoge innovatiekosten; (3) gebrek aan geschikte financieringsbronnen; (4) buitensporig geachte economische risico’s; (5) gebrek aan marktinformatie; (6) gebrek aan vraag naar nieuwe goederen of diensten; (7) gebrek aan technologie-informatie; (8) organisatorische starheid binnen de onderneming; en
75
> 4.19 OCTROOIEN EN ANDERE BESCHERMINGSMETHODEN
Bij de schriftelijke respondenten verklaart 6,3% van de innovatieve en niet-innovatieve bedrijven samen tussen begin 1998 en eind 2000 minstens één octrooiaanvraag ingediend te hebben om door de onderneming gedane uitvindingen of innovaties te beschermen. Het cijfer voor de CAPI-respondenten is enigszins vergelijkbaar. Grote bedrijven steken ver uit boven dat gemid-
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
TABEL 74 >
Innovatiebelemmerende factoren (gering+middelmatig+groot belang), gewogen naar de populatie, innovatieve en niet-innovatieve bedrijven
Respons mailing - N 407 Gebrek aan gekwalificeerd personeel
52,8%
Te hoge innovatiekosten
46,6%
Gebrek aan geschikte financieringsbronnen
45,9%
Buitensporig geachte economische risico's
40,4%
Gebrek aan marktinformatie
39,9%
Gebrek aan vraag naar nieuwe goederen of diensten
39,9%
Gebrek aan technologie-informatie
39,6%
Organisatorische starheid binnen de onderneming Onvoldoende flexibele reglementering of normen
39,2% 36,9%
Respons CAPI - N 803 Gebrek aan gekwalificeerd personeel
28,7%
Te hoge innovatiekosten
17,7%
Onvoldoende flexibele reglementering of normen
17,0%
Gebrek aan geschikte financieringsbronnen
13,6%
Organisatorische starheid binnen de onderneming
13,4%
Buitensporig geachte economische risico's
13,0%
Gebrek aan technologie-informatie
12,1%
Gebrek aan marktinformatie
11,8%
Gebrek aan vraag naar nieuwe goederen of diensten
10,5%
delde. Hoogtechnologische bedrijven zijn gretiger wat octrooiaanvragen betreft dan laagtechnologische bedrijven. En bedrijven uit de industrie zijn gretiger dan bedrijven uit de dienstensector. Bij schriftelijke respondenten bedraagt het gemiddeld totaal aantal octrooiaanvragen 28 (Mediaan 2; N 56) en bij CAPI-respondenten 8 (Mediaan 2; N 81). Grote bedrijven laten de kleine en middelgrote bedrijven ver achter zich. Volgens de data zouden laagtechnologische bedrijven meer octrooiaanvragen indienen dan hoogtechnologische bedrijven, en bedrijven uit de dienstensector meer dan bedrijven uit de industrie. De meest actieve sectoren zijn materiële diensten, chemie, overige industrie en IT. Een en ander moet dus nog nader onderzocht worden. Bij schriftelijke respondenten verklaart 9,1% van de innovatieve en niet-innovatieve bedrijven samen eind 2000 minstens één toegekend octrooi te bezitten om door de onderneming gedane uitvindingen of innova-
76
ties te beschermen. Bij CAPI-respondenten is het cijfer 6,4%. Grote bedrijven steken opnieuw ver uit boven dat gemiddelde. En opnieuw laten ze middelgrote en kleine bedrijven ver achter zich. (Bij de CAPI-respondenten ligt het cijfer voor middelgrote bedrijven hoger dan dat voor grote bedrijven) Meer hoogtechnologische bedrijven hebben octrooien dan laagtechnologische bedrijven. Meer bedrijven uit de industrie hebben octrooien dan bedrijven uit de dienstensector. Bij schriftelijke respondenten bedraagt het gemiddeld totaal aantal toegekende octrooien 14 (Mediaan 2; N 68), en bij CAPIrespondenten 28 (Mediaan 2; N 63). Grote bedrijven laten kleine en middelgrote bedrijven ver achter zich. Hoogtechnologische bedrijven hebben meer octrooien dan laagtechnologische bedrijven, en bedrijven uit de industrie hebben meer octrooien dan bedrijven uit de dienstensector. Uit tabel 77 blijkt dat octrooien zeker niet de belangrijkste beschermingsmethode vormen. De belangrijkste manieren om
IWT-STUDIES > >> 45
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
TABEL 75 >
Heeft uw onderneming of uw groep tussen 1998 en 2000 op zijn minst één octrooiaanvraag ingediend om door uw onderneming gedane uitvindingen of innovaties te beschermen, gewogen naar de populatie, innovatieve en niet-innovatieve bedrijven
Grootte-klasse χ2 235,639; p<0,05-
Respons mailing - N 629 Kleine bedrijven
4,6%
Middelgrote bedrijven
9,9%
Grote bedrijven
23,7%
Totaal
6,3% χ 92,804; p<0,05-
Respons CAPI - N 803
2
Kleine bedrijven
7,2%
Middelgrote bedrijven
12,8%
Grote bedrijven
18,3%
Totaal
8,5%
Technologie-categorie χ2 191,023; p<0,05-
Respons mailing - N 629 Laagtech
4,4%
Hoogtech
13,5%
Totaal
6,3% χ2 30,748; p<0,05-
Respons CAPI - N 803 Laagtech
7,7%
Hoogtech
11,7%
Totaal
8,5%
Sector χ2 226,600; p<0,05-
Respons mailing - N 629 Textiel
5,1%
Hout/papier/druk
7,6%
Chemie
19,5%
Metaal
11,1%
IT
12,8%
Overige industrie
4,1%
Materiële diensten
3,6%
Immateriële diensten
7,6%
Totaal
6,3% χ2 133,939; p<0,05-
Respons CAPI - N 803 Textiel
3,0%
Hout/papier/druk
3,5%
Chemie
17,7%
Metaal
12,4%
IT
13,3%
Overige industrie
6,4%
Materiële diensten
8,3%
Immateriële diensten
11,6%
Totaal
8,5%
77
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
TABEL 76 >
Bezit uw onderneming of groep eind 2000 enig toegekend octrooi om door uw onderneming gedane uitvindingen of innovaties te beschermen, gewogen naar de populatie, innovatieve en niet-innovatieve bedrijven
Grootte-klasse χ2 283,762; p<0,05-
Respons mailing - N 621 Kleine bedrijven
6,5%
Middelgrote bedrijven
16,2%
Grote bedrijven
28,2%
Totaal
9,1% χ2 225,819; p<0,05-
Respons CAPI - N 803 Kleine bedrijven
4,5%
Middelgrote bedrijven
14,5%
Grote bedrijven
11,1%
Totaal
6,4%
Technologie-categorie χ2 261,687; p<0,05-
Respons mailing - N 621 Laagtech
6,4%
Hoogtech
19,1%
Totaal
9,1% χ 29,997; p<0,05-
Respons CAPI - N 803
2
Laag-technologisch
5,7%
Technologisch
9,2%
Totaal
6,4%
Sector χ2 457,052; p<0,05-
Respons mailing - N 621 Textiel
5,1%
Hout/papier/druk
5,2%
Chemie
33,8%
Metaal
15,7%
IT
19,4%
Overige industrie
9,4%
Materiële diensten
5,0%
Immateriële diensten
9,3%
Totaal
9,1% χ 84,623; p<0,05-
Respons CAPI - N 803
2
Textiel
3,0%
Hout/papier/druk
2,9%
Chemie
9,4%
Metaal
8,9%
IT
15,8%
Overige industrie
6,7%
Materiële diensten
5,6%
Immateriële diensten
9,0%
Totaal
6,4%
78
IWT-STUDIES > >> 45
HOOFDSTUK 4 > Analyse van de resultaten
TABEL 77 >
Heeft uw onderneming of uw groep tussen 1998 en 2000 gebruik gemaakt van één van de volgende andere methoden om in uw onderneming gedane uitvindingen of innovaties te beschermen, en zo ja wat was het belang hiervan, gewogen naar de populatie, innovatieve en niet-innovatieve bedrijven
Respons mailing - N 515 voortdurende vernieuwing
38,9%
voorsprong op de concurrenten
37,0%
geheimhouding
30,8%
handelsmerken
18,3%
complexiteit tekeningen/ontwerpproces
18,2%
registratie van designpatronen
9,1%
auteursrecht
6,0%
Respons CAPI - N 803 voortdurende vernieuwing
15,4%
geheimhouding
15,0%
handelsmerken
11,8%
voorsprong op de concurrenten
10,3%
complexiteit tekeningen/ontwerpproces
6,5%
registratie van designpatronen
4,4%
auteursrecht
2,7%
innovaties te beschermen (gecombineerde percentages) zijn (1) voortdurende vernieuwing; gevolgd door (2) voorsprong op de concurrenten; (3) geheimhouding; (4) han-
79
delsmerken; (5) complexiteit tekeningen/ ontwerpproces; (6) de registratie van designpatronen; en (7) auteursrecht.
80
Hoofdstuk 5
CONCLUSIES
> 5.1 METHODOLOGIE Onderstaande paragrafen gaan in op een aantal methodologische aspecten en problemen die van toepassing zijn op de Vlaamse CIS-3 gegevens (algemene items zoals bepaling van de populatie, selectie van de sample, antwoordpercentages worden beschreven in hoofdstuk 3). Reeds eerder werden een reeks van problemen inzake het gebruik van CIS-data in diverse publicaties samengevat en gedocumenteerd onder andere (Tether (2001); Frenz (2002)). Voornaamste aandachtspunten blijken de lage responsgraad in een aantal landen en de internationale vergelijkbaarheid van de resultaten te zijn. Daarenboven, werd voor Vlaanderen en België, maar zeker ook voor andere landen (Tether (2001)) reeds vastgesteld dat de CIS-data van de vorige enquêtes, mogelijk onderhevig is aan 'subjectiviteit' en 'interpretatieve flexibiliteit'. Dit komt niet in het minst door terminologische en conceptuele uitdagingen die gesteld worden aan het meten van innovatie via survey-gebaseerde innovatiestudies. Verder kan hierbij opgemerkt worden dat er nood is aan bijkomend inzicht in de invloed van de gebruikte definities en bevragingsmethode op het bekomen van betrouwbare en robuuste resultaten, aangezien de data-verzamelingsmethoden ondanks de gedane inspanningen en ontwikkelingen nog niet optimaal zijn Tether (2001). De verzamelde data moet bijgevolg kritisch en met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. De verzameling van de gegevens in het kader van deze CIS-3 survey gebeurde via toepassing van twee verschillende technieken: enerzijds via een traditionele mailing (= schriftelijk verzenden van de vragenlijst), en anderzijds via CAPI (= Computer Assisted Personal Interviewing). Bij de CAPI-techniek, beschikt de enquêteur over een vooraf geprogrammeerde portable computer met een elektronische versie van de vragenlijst en brengt hij de antwoorden van de respondent rechtstreeks in. Op basis van de ervaringen opgedaan bij de verwerking van de voorliggende CIS-3 data,
81
valt niet uit te sluiten dat een invloed uitgaat van de gebruikte dataverzamelingsmethode op de kwaliteit van de data en de verkregen resultaten. Dit effect is echter vermengd met andere effecten zoals de grote variantie in de respons vanwege het kleine aantal observaties voor sommige vragen. Diverse oorzaken kunnen hier aan de grondslag liggen. Maar een belangrijke hypothese is dat de openheid van de gehanteerde concepten hiervoor ruimte laat. Zo lijdt het in het kader van deze interpretatieve flexibiliteit, weinig twijfel dat de laagdrempelige CAPI, ondanks de zorgvuldig uitgekozen formuleringen bij de opmaak van de vragenlijst, voordelen biedt ten opzichte van mailing. Bovendien kon vastgesteld worden dat het stroomschema, wegens toegenomen controle over de antwoordalternatieven, beter gevolgd werd bij de CAPI-techniek dan bij de hantering van het complexe stroomschema en de gehanteerde lay-out in de vragenlijst door de mailing respondent. Kortom, CAPI vermindert het voorkomen van foutieve en contrasterende antwoorden en is dus direct van invloed op de datakwaliteit in het algemeen. Desondanks kon ook vastgesteld worden dat CAPI foutieve en contrasterende antwoorden niet volledig uitsluit! Het is evident dat cijfermatige gegevens een grotere foutenmarge kunnen bevatten (ondanks dat de respondenten achteraf de kans kregen hun antwoorden na te kijken). Maar daar staat dan weer tegenover dat de contactpersonen beter geïdentificeerd werden als competent voor deze materie. Deze als het ware conceptuele verschillen tussen mailing en CAPI maken de vergelijkbaarheid inzake de datakwaliteit én resultaten van beide dataverzamelingsmethoden tot een uiterst moeilijke aangelegenheid. In elk geval betekent dit dat met zorg moet omgegaan worden met de data die via beide alternatieve methoden verzameld werd, wat vragen oproept betreffende de vergelijking van de data en de betrouwbaarheid ervan. Eenvoudige integratie bijvoorbeeld kan de representativiteit van de steekproef in gevaar brengen. Diepgaande
HOOFDSTUK 5 > Conclusies
analyse van de oorzaken en invloed van deze verschillen is echter niet het doel van deze publicatie, een initiële exploratie staat voorop, maar daarom niet minder noodzakelijk.
> 5 . 2 R E S U LTAT E N In deze studie werden de resultaten van de respons mailing en van de respons CAPI systematisch naast elkaar gezet en met elkaar vergeleken. Vertrekpunt waren telkens de resultaten van de respons mailing. Daar bleek dat 61%, het grootste deel van de bedrijven, volgens de gehanteerde definitie, ‘innovatief’ te noemen zijn. Dat betekent dat ze tussen begin 1998 en eind 2000 hetzij nieuwe of duidelijk verbeterde producten op de markt brengen, hetzij nieuwe of duidelijk verbeterde processen tot stand brengen, hetzij innovatieactiviteiten aanvatten maar niet voltooien, hetzij innovatieactiviteiten aanvatten maar stopzetten. Anderzijds betekent dit dat bij ongeveer 40 procent van de ondernemingen geen enkele innovatieactiviteit plaatsvindt in de referentieperiode. Dat houdt in dat de Vlaamse innovatie-performantie stabiel blijft tijdens de jaren 1990. De innovatiegraad voor de Vlaamse ondernemingen, berekend op basis van de CIS-3enquête, komt immers overeen met die voor de CIS-1-enquête (61%). De innovatiegraad lag lager bij de CIS-2-enquête, maar deze enquête werd geplaagd door een aantal methodologische moeilijkheden zodat deze niet als representatief kan worden beschouwd.
markt brengen. 19,5% brengt tenminste licht gewijzigde producten op de markt, en 33,5% introduceert helemaal geen nieuwe producten. Wat procesinnovatie betreft, zijn de respectievelijke cijfers 55,8%, 10,5% en 33,7%. Telkens valt op hoe kleine bedrijven duidelijk minder innovatief zijn dan middelgrote en grote bedrijven. Bedrijven innoveren in grote mate intern, of ze werken op gelijke basis samen met andere partijen, al liggen die percentages duidelijk hoger bij productinnovatie dan bij procesinnovatie, en bij middelgrote en grote bedrijven dan bij kleine bedrijven. Technologische innovatie, zowel product- als proces-, steunt voornamelijk op een beperkt gamma van kerntechnologieën: software, materiaaltechnologie en mechanica. Het innovatief karakter van middelgrote en grote ondernemingen in vergelijking met kleine bedrijven blijkt ook uit de cijfers over stopgezette of niet voltooide innovatie-activiteiten. Kleine bedrijven noteren daar veel lagere percentages dan middelgrote of grote bedrijven. Kijken we naar de input- eerder dan de outputzijde dan zien we dat innovatieve bedrijven veel meer interne dan externe innovatie-inspanningen leveren, wat consistent is met bovenstaande opmerking dat bedrijven in sterke mate intern innoveren. Die bedrijven die intern aan Onderzoek & Ontwikkeling doen schakelen daarvoor gemiddeld 8 personen in en doen in hoge mate (57%) doorlopend aan O&O.
Kleine bedrijven zijn duidelijk minder innovatief dan middelgrote of grote bedrijven, en sommige sectoren, zoals chemie en immateriële diensten, scoren duidelijk hoger dan andere sectoren.
Er wordt in niet onbelangrijke mate gesteund op publieke financiering. Ongeveer 20% van de bedrijven ontvangt Belgische steun, en 4% Europese steun, dat laatste in niet onbelangrijke mate via Europese kaderprogramma’s.
Ontleden we de voorgestelde gecombineerde innovatie-indicator meer in detail, dan zien we dat iets minder dan de helft (47,0%) van de bedrijven in de drie jaar die het voorwerp uitmaken van deze enquête nieuwe of sterk verbeterde producten op de
Zoals hierboven reeds aangeduid, komt samenwerking met andere partijen frequent voor. Zo verklaart 26,4% van de bedrijven aan innovatie-samenwerking te doen. Het gaat dan vooral om leveranciers, klanten, andere bedrijven in de groep, en universitei-
82
HOOFDSTUK 5 > Conclusies
IWT-STUDIES > >> 45
ten, hoofdzakelijk in België en de EU of EVA. Veel van die partners vormen tevens belangrijke informatiebronnen voor de onderneming. Zo leveren naast de eigen onderneming vooral leveranciers en klanten heel wat informatie aan. Deze worden gevolgd door beurzen, concurrenten en conferenties.
Hetzelfde geldt voor het eigenlijke aantal octrooiaanvragen. Anderzijds verklaart 9,1% van de bedrijven eind 2000 minstens 1 octrooi te bezitten. Opnieuw zijn er grote verschillen naar sector en grootte-klasse, ook wat het eigenlijke aantal toegekende octrooiaanvragen betreft.
Een belangrijk signaal is dat heel wat bedrijven moeilijkheden signaleren wat innovatie betreft. Bij 4% van de bedrijven kunnen geplande innovatie-activiteiten niet van start gaan, en bij niet minder dan 21% van de bedrijven worden de innovatie-activiteiten hetzij ernstig vertraagd of gaan ze gebukt onder ernstige moeilijkheden.
Vergelijken we de resultaten van de respons mailing (RM) met die van de respons CAPI (RC), dan blijkt de totale algemene innovatiegraad duidelijk hoger te zijn bij RC dan bij RM (70,9% vs. 61,2%). Bekijken we die algemene innovatiegraad per grootte-klasse dan valt op dat die zowel bij RM als bij RC lager ligt bij kleine bedrijven dan bij middelgrote en grote bedrijven. Maar waar de percentages voor middelgrote bedrijven min of meer hetzelfde zijn in RM en RC (83,7% vs. 82,5% respectievelijk), liggen de percentages voor kleine en grote bedrijven gemiddeld 10% hoger in RC dan in RM (kleine bedrijven: 67,4% vs. 55,4%; grote bedrijven: 95,0% vs. 83,1%). Bekijken we de algemene innovatiegraad per laag- of hoog-technologisch dan zijn zowel in RM als RC hoogtechnologische bedrijven duidelijk innovatiever dan laagtechnologische, maar verschillen opnieuw de concrete percentages (laag-technologisch 58,0% (RM) vs. 68,0% (RC) en hoog-technologisch 73,9% (RM) vs. 82,5% (RC)).
De belangrijkste gevolgen en resultaten van het invoeren van nieuwe of sterk verbeterde producten of processen zijn: het bekomen een betere kwaliteit van goederen of diensten, het bereiken van een grotere markt of een groter marktaandeel, en het realiseren van een groter aanbod van goederen of diensten. Zogenaamde niet-innovatieve bedrijven voelen geen behoefte aan innovatie-activiteiten hetzij vanwege vroegere innovatie, hetzij vanwege marktomstandigheden. Deze niet innovatieve bedrijven concurreren vooral op prijs, minder op kwaliteit, flexibiliteit en marketing. Nochtans zijn deze bedrijven zich bewust van het belang van innovatie en plant een groot aantal van hen wel activiteiten in deze zin in de toekomst. De belangrijkste innovatiebelemmerende factoren, zowel bij innovatieve als bij nietinnovatieve ondernemingen, zijn een gebrek aan personeel en financiële middelen (zoals blijkt uit het veelvuldig aanhalen van ‘te hoge innovatiekosten’, ‘gebrek aan geschikte financieringsbronnen’ en ‘buitensporig geachte economische risico’s’). In het algemeen is er weinig interesse in bescherming van innovatie, zeker door octrooien. Slechts 6,3% van de bedrijven verklaart tussen begin 1998 en eind 2000 minstens 1 octrooiaanvraag ingediend te hebben. Er zijn wel zeer grote verschillen te noteren naar grootte-klasse en sector.
83
Splitsen we de algemene innovatiegraad op dan zien we dat er iets minder productinnovatie voorkomt in RC dan in RM (42,9% vs 47,0%) maar dat er meer procesinnovatie voorkomt (58,2% vs. 55,8%), alsook nog niet afgewerkte (37,4% vs. 33,6%) of stopgezette (13,3% vs. 7,0%) innovatieactiviteiten. Kijken we naar productinnovatie en het belang van nieuwe of duidelijk verbeterde producten bij kleine, middelgrote en grote bedrijven dan vertalen de resultaten in RM zich in een omgekeerd U-patroon terwijl de resultaten in RC eerder lineair oplopen. Wel zijn in beide scenario’s kleine bedrijven duidelijk minder innovatief. Opnieuw vindt men in beide scenario’s dat hoogtechnologische bedrijven veel innovatiever zijn dan laagtechnologische maar verschillen de concrete percentages weer (RM: 64,6% vs. 42,6% en RC; 57,4% vs. 39,2%). Het is vooral wat betreft het nieuwigheidskarakter van
IWT-STUDIES > >> 43
HOOFDSTUK 5 > Conclusies
de innovatie (“nieuw voor het bedrijf of nieuw voor de markt?”) dat men echt grote verschillen vindt tussen RM en RC. Ook in procesinnovatie vindt men, wanneer men kijkt naar het belang van nieuwe of duidelijk verbeterde processen bij kleine, middelgrote en grote bedrijven een omgekeerd U-patroon in RM terwijl RC meer aanleiding geeft tot een lineair scenario. Opnieuw valt op hoe sterk kleine bedrijven minder innovatief zijn dan grote. De vergelijking in detail van alle resultaten van respons mailing en respons CAPI heeft minder zin. Waar de resultaten van RM en RC elkaar dikwijls ondersteunen spreken ze elkaar elders tegen. Binnen het bestek van deze studie kunnen echter geen eenduidige
84
keuzes worden gemaakt. Ook moet blijken in hoever ze statistisch significant zijn. Aanvullend onderzoek naar de determinanten van het antwoordgedrag van ondernemingen op enquêtes zoals deze is noodzakelijk. Dat moet dan onder meer gaan over de definitie van de concepten, de wijze van vraagstelling, de bevragingsmethode en de methode van cleaning. Niet in de laatste plaats is de kwaliteit van het antwoord afhankelijk van de bereidheid tot medewerking van de respondenten. Vereenvoudiging en verlichting van de enquêtes lijken hierbij een vereiste die in tegenspraak staat tot de wens om het fenomeen innovatie in al zijn dimensies te vatten. De medewerking van een vast panel i.p.v een willekeurige steekproef zou de consistentie van de data kunnen verbeteren.
IWT-STUDIES > >> 45
REFERENTIES
• BAUMOL, William J. (2002), The free-market innovation machine : analyzing the growth miracle of capitalism, Princeton, NJ: Princeton University Press. • BOURDEAUD’HUI, Ria (1998), Technologiediffusie in Vlaanderen. Enquêteresultaten. Product- en diensteninnovatie: evolutie 1992-1994-1997, Brussel: IWT. • DEBACKERE, Koen en FLEURENT, I. (1993.) Voorstelling van de resultaten van de eerste innovatieenquête in Vlaanderen. Brussel: IWT • CORNET, M. And G. GELAUFF (2002), Over de Interpretatie en Internationale Vergelijkbaarheid van CIS-2 Indicatoren, CPB Research Memorandum No. 26. • DEBRUYNE, Marion en Ruud FRAMBACH (1998), Product- en Diensteninnovativiteit van Vlaamse Ondernemingen. Enquêteresultaten 1997, Brussel: IWT. • EUROPESE COMMISSIE, (1997), Dossier 1: Innovation and Technological Competitiveness of European Enterprises, In: European Report on Science & Technology Indicators. • FRANCOZ, D. And B. PATINSON (2000), Achieving Reliable Results from Innovation Surveys. Methodological Lessons Learned from Experience in OECD Member Countries, Paper presented at the Conference on Innovation and Enterprise Creation: Statistics and Indicators, France, 23-24 11 2000. • FRENZ, M. (2002), A Comparison of the Second and Third UK Community Innovation Survey, South Bank University, Working Paper.
85
• KLEINKNECHT, A., 1996, New Indicators and Determinants of Innovation: An Introduction, in: Kleinknecht, A. (ed.), Determinants of Innovation, The Message from New Indicators, pp. 1-11 • KLEINKNECHT, A.H. en anderen (1999), De Innovatieve Prestaties Van Vlaanderen Internationaal Vergeleken. Rapport. Brussel: IWT. • OECD/EUROSTAT (1997), The Measurement of Scientific and Technological Activities. Proposed Guidelines for Collecting and Interpreting Technological Innovation Data: Oslo Manual, Paris: OECD. • ØRSTAVIK, F. And OLAV NÅS, S. (1998), The Norwegian Innovation-Collaboration Study, Step Working Paper A-10, ISSN 1501-0066 • ROGERS, M. (1998), The Definition and Measurement of Innovation, Melbourne Institute Working Paper No. 10/98. • TECHNOPOLIS (2000), Abstracts. Conference On Innovation And Enterprise Creation: Statistics And Indicators, Sophia-Antipolis 23-24 November. • TETHER, B. (2001), Identifying Innovation, Innovators And Innovative Behaviours: A Critical Assessment Of The Community Innovation Survey (CIS), CRIC Discussion Paper No 48, December, Manchester: University Of Manchester – Centre For Research On Innovation & Competition.
86
Bijlage 1
TABEL 1 >
TA B E L L E N P O P U L AT I E E N S T E E K P R O E F
Nace-codes weerhouden door Eurostat
10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 244 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 40 41 51 60 61 62 63 64 65 66 67 72 73 742 743
Winning van steenkool, bruinkool en turf Winning van aardolie en aardgas en aanverwante diensten Winning van uranium- en thoriumerts Winning van metaalertsen Overige winning van delfstoffen Vervaardiging van voedingsmiddelen en dranken Vervaardiging van tabaksproducten Vervaardiging van textiel Vervaardiging van kleding en bontnijverheid Leernijverheid en vervaardiging van schoeisel Houtindustrie en vervaardiging van artikelen van hout, kurk, riet en vlechtwerk Papier- en kartonnijverheid Uitgeverijen, drukkerijen en reproductie van opgenomen media Vervaardiging van cokes, geraffineerde aardolieproducten en splijt- en kweekstoffen Chemische nijverheid Farmaceutische nijverheid Rubber- en kunststofnijverheid Vervaardiging van overige niet-metaalhoudende minerale producten Metallurgie Vervaardiging van producten van metaal Vervaardiging van machines, apparaten en werktuigen Vervaardiging van elektrische en elektronische apparaten en instrumenten Vervaardiging van elektrische machines en apparaten Vervaardiging van audio-, video- en telecommunicatie-apparatuur Vervaardiging van medische apparatuur, van precisie- en optische instrumenten en van uurwerken Vervaardiging en assemblage van auto's, aanhangwagens en opleggers Vervaardiging van overige transportmiddelen Vervaardiging van meubels, overige industrie Recuperatie van recycleerbaar afval Productie en distributie van elektriciteit, gas, stoom en warm water Winning, zuivering en distributie van water Groothandel en handelsbemiddeling, exclusief de handel in auto's en motorrijwielen Vervoer te land Vervoer over water Luchtvaart Vervoersondersteunende activiteiten Post en telecommunicatie Financiële instellingen Verzekeringswezen Hulpbedrijven ivm financiële instellingen Informatica en aanverwante activiteiten Speur- en ontwikkelingswerk Technisch advies, architecten en ingenieurs Technische tests en analyses
87
BIJLAGE 1 > Tabellen populatie en steekproef
TABEL 2 >
Populatie naar Nace-code en Grootte-klasse
Grootte-klasse
1_ 10-19
2_ 20-49
3_ 50-249
4_ 5_ 250-499 500-999
6_ >=1000
Totaal
10+11+12+13+14
11
6
2
1
0
0
20
15+16
215
220
149
23
8
4
619
17+18+19
199
267
187
9
10
3
675
20+21
112
137
54
9
4
0
316
22
135
120
55
4
5
1
320
23+24-244+25
113
122
146
23
14
7
425
244
3
8
5
2
2
1
21
26
87
110
52
6
3
0
258
27
22
20
22
4
1
4
73
28
295
288
188
14
3
0
788
29
82
114
101
8
3
3
311
30+32
9
15
12
1
2
3
42
31
30
37
38
3
6
1
115
33
17
46
9
3
1
0
76
34+35
46
47
37
4
5
7
146
36+37
179
142
69
8
2
0
400
40+41
8
13
5
2
4
0
32
45
0
0
0
26
4
0
30
51
1296
823
266
25
3
0
2413
60+61+62+63
792
589
331
20
4
2
1738
64
41
12
12
2
3
1
71
65+66+67
78
46
26
7
5
2
164
72
120
105
232
8
4
1
470
73
3
7
4
1
0
0
15
742
76
70
25
2
0
0
173
743
25
13
6
2
0
0
46
3994
3377
2033
217
96
40
9757
Nace-code
Totaal
88
IWT-STUDIES > >> 45
BIJLAGE 1 > Tabellen populatie en steekproef
TABEL 3 >
DWTC-Steekproef naar Nace-code en Grootte-klasse
Grootte-klasse
1_ 10-19
2_ 20-49
3_ 50-249
4_ 250-499
5_ 500-999
6_ >=1000
Totaal
10+11+12+13+14
2
2
2
1
0
0
7
15+16
15
29
41
23
8
4
120
17+18+19
14
35
52
9
10
3
123
20+21
8
18
15
9
4
0
54
22
9
16
15
4
5
1
50
23+24-244+25
54
62
70
23
14
7
230
244
3
8
5
2
2
1
21
26
6
14
14
6
3
0
43
27
11
10
11
4
1
4
41
28
21
38
52
14
3
0
128
29
40
58
48
8
3
3
160
30+32
9
15
12
1
2
3
42
31
14
19
18
3
6
1
61
33
8
23
4
3
1
0
39
34+35
22
24
18
4
5
7
80
36+37
13
19
19
8
2
0
61
40+41
8
13
5
2
4
0
32
45
0
0
0
0
0
0
0
51
91
107
74
25
3
0
300
60+61+62+63
55
77
92
20
4
2
250
64
41
12
12
2
3
1
71
65+66+67
38
23
12
7
5
2
87
72
58
53
111
8
4
1
235
73
3
7
4
1
0
0
15
742
76
70
25
2
0
0
173
743
25
13
6
2
0
0
46
Totaal
644
765
737
191
92
40
2469
Nace-code
89
BIJLAGE 1 > Tabellen populatie en steekproef
TABEL 4 >
IWT-Steekproef naar Nace-code en Grootte-klasse
Grootte-klasse
1_ 10-19
2_ 20-49
3_ 4_ 50-249 250-499
5_ 6_ 500-999 >=1000
Totaal
Nace-code 10+11+12+13+14
3
2
2
1
0
0
8
15+16
30
35
50
23
8
4
150
17+18+19
30
48
60
9
10
3
160
20+21
16
24
19
9
4
0
72
22
17
24
15
4
5
1
66
23+24-244+25
69
83
92
23
14
7
288
244
3
8
5
2
2
1
21
26
15
17
18
6
3
0
59
27
15
10
13
4
1
4
47
28
44
53
57
14
3
0
171
29
56
72
58
8
3
3
200
30+32
9
15
12
1
2
3
42
31
19
23
25
3
6
1
77
33
10
30
4
3
1
0
48
34+35
46
47
37
4
5
7
146
36+37
28
23
21
8
2
0
82
40+41
8
13
5
2
4
0
32
45
0
0
0
26
4
0
30
51
194
152
83
25
3
0
457
60+61+62+63
103
102
105
20
4
2
336
64
41
12
12
2
3
1
71
65+66+67
55
32
13
7
5
2
114
72
76
69
133
8
4
1
291
73
3
7
4
1
0
0
15
742
76
70
25
2
0
0
173
743
25
13
6
2
0
0
46
Totaal
991
984
874
217
96
40
3202
90
IWT-STUDIES > >> 45
BIJLAGE 1 > Tabellen populatie en steekproef
TABEL 5 >
Gemiddelde levensduur van het belangrijkste product (goederen of diensten) van de onderneming, vooral het vervangen of duidelijk verbeterd wordt, niet gewogen naar de populatie
Respons mailing - N 663 Minder dan 1 jaar 1-3 jaar 4-6 jaar 7-9 jaar Meer dan 9 jaar Geen antwoord mogelijk
6,8% 14,3% 18,7% 8,4% 24,7% 27,0%
Respons CAPI - N 802 Minder dan 1 jaar 1-3 jaar 4-6 jaar 7-9 jaar Meer dan 9 jaar Geen antwoord mogelijk
10,5% 13,5% 15,7% 4,4% 25,1% 30,9%
91
BIJLAGE 1 > Tabellen populatie en steekproef
TABEL 6 >
Response CAPI voor DWTC-steekproef naar Nace-code en Grootte-klasse
Grootte-klasse
1_ 10-19
2_ 20-49
3_ 50-249
4_ 250-499
5_ 500-999
6_ >=1000
Totaal
10+11+12+13+14
0
0
0
0
0
0
0
15+16
4
4
14
9
2
1
34
17+18+19
1
10
16
1
1
1
30
20+21
3
1
7
4
2
0
17
22
0
7
5
1
0
0
13
23+24-244+25
20
18
20
5
5
0
68
244
0
2
2
1
0
0
5
26
4
6
5
3
1
0
19
27
3
1
4
2
1
1
12
28
5
14
17
3
1
0
40
29
10
20
12
3
1
1
47
30+32
4
1
7
1
0
1
14
31
5
5
4
2
4
0
20
33
2
5
1
0
1
0
9
34+35
5
7
7
1
2
3
25
36+37
2
5
11
2
0
0
20
40+41
1
1
1
0
1
0
4
45
0
0
0
0
0
0
0
51
24
24
24
8
0
0
80
60+61+62+63
13
17
21
4
2
1
58
64
7
3
3
0
1
0
14
65+66+67
10
7
3
2
1
0
23
72
19
17
27
3
3
0
69
73
1
6
1
0
0
0
8
742
22
15
10
0
0
0
47
743
4
0
5
1
0
0
10
169
196
227
56
29
9
686
Nace-code
Totaal
92
IWT-STUDIES > >> 45
BIJLAGE 1 > Tabellen populatie en steekproef
TABEL 7 >
Response mailing voor IWT-steekproef naar Nace-code en Grootte-klasse
Grootte-klasse
1_ 10-19
2_ 20-49
3_ 50-249
4_ 250-499
5_ 500-999
6_ >=1000
Totaal
10+11+12+13+14
1
0
1
1
0
0
3
15+16
8
9
7
5
2
1
32
17+18+19
12
6
10
2
4
0
34
20+21
6
10
4
3
1
0
24
22
7
4
4
2
2
0
19
23+24-244+25
18
18
22
9
5
4
76
244
1
2
1
0
0
1
5
26
4
4
7
1
1
0
17
27
5
4
7
2
0
3
21
28
11
17
18
6
2
0
54
29
23
23
13
4
1
2
66
30+32
2
3
1
0
2
2
10
31
7
5
5
0
1
0
18
33
1
8
2
3
0
0
14
34+35
14
10
8
1
2
4
39
36+37
7
3
1
2
1
0
14
40+41
3
6
3
2
2
0
16
45
0
0
0
10
0
0
10
51
50
28
18
9
1
0
106
60+61+62+63
24
25
19
4
0
1
73
64
6
3
3
0
1
0
13
65+66+67
8
6
3
2
1
0
20
72
16
11
34
2
0
0
63
73
1
0
1
1
0
0
3
742
21
18
4
1
0
0
44
743
6
0
0
1
0
0
7
262
223
196
73
29
18
801
Nace-code
Totaal
93
BIJLAGE 1 > Tabellen populatie en steekproef
TABEL 8 >
Response CAPI voor IWT-steekproef naar Nace-code en Grootte-klasse
Grootte-klasse
1_ 10-19
2_ 20-49
3_ 50-249
4_ 250-499
5_ 500-999
6_ >=1000
Totaal
10+11+12+13+14
0
0
0
0
0
0
0
15+16
6
6
19
9
2
1
43
17+18+19
5
16
18
1
1
1
42
20+21
5
1
9
4
2
0
21
22
4
10
5
1
0
0
20
23+24-244+25
22
28
29
5
5
0
89
244
0
2
2
1
0
0
5
26
5
6
7
3
1
0
22
27
3
1
4
2
1
1
12
28
10
22
18
3
1
0
54
29
13
24
16
3
1
1
58
30+32
4
1
7
1
0
1
14
31
5
5
5
2
4
0
21
33
3
5
1
0
1
0
10
34+35
12
16
14
1
2
3
48
36+37
6
7
12
2
0
0
27
40+41
1
1
1
0
1
0
4
45
0
0
0
10
1
0
11
51
46
36
25
8
0
0
115
60+61+62+63
23
24
24
4
2
1
78
64
7
3
3
0
1
0
14
65+66+67
15
9
4
2
1
0
31
72
25
23
29
3
3
0
83
73
1
6
1
0
0
0
8
742
22
15
10
0
0
0
47
743
4
0
5
1
0
0
10
247
267
268
66
30
9
887
Nace-code
Totaal
94
IWT-STUDIES > >> 45
BIJLAGE 1 > Tabellen populatie en steekproef
TABEL 9 >
Herziene populatie naar Nace-code en Grootte-klasse
Grootte-klasse
1_ 10-19
2_ 20-49
3_ 50-249
4_ 250-499
5_ 500-999
6_ >=1000
Totaal
10-14
11
6
2
1
0
0
20
15-16
227
219
158
25
9
2
640
17-19
219
271
145
10
8
5
658
20-21
126
107
56
9
4
1
303
22
143
120
56
4
6
0
329
23-25
117
115
131
24
15
6
408
244
3
8
5
2
2
1
21
26
99
110
53
6
3
0
271
27
23
18
22
5
1
4
73
28
302
296
103
12
3
0
716
29
88
110
63
8
3
3
275
30+32
14
14
12
1
2
3
46
31
35
37
19
4
6
1
102
33
19
16
12
2
1
0
50
34+35
44
50
37
6
4
7
148
36+37
179
141
74
9
0
0
403
40+41
3
6
2
1
6
0
18
51
1406
826
263
15
1
0
2511
60-63
745
588
203
16
4
3
1559
64
12
9
8
5
6
0
40
65-67
82
42
25
5
4
2
160
72(excl722)
56
47
27
6
1
1
138
722
80
65
29
4
2
0
180
73
3
4
4
1
0
0
12
742
81
67
24
2
0
0
174
743
15
13
7
2
0
0
37
4132
3305
1540
185
91
39
9292
Nace-code
Totaal
95
BIJLAGE 1 > Tabellen populatie en steekproef
TABEL 10 >
Herziene steekproef naar Nace-code en Grootte-klasse
Grootte-klasse
1_ 10-19
2_ 20-49
3_ 50-249
4_ 250-499
5_ 500-999
6_ >=1000
Totaal
10-14
2
2
2
1
0
0
7
15-16
29
34
51
23
9
2
14
17-19
29
46
42
10
8
5
140
20-21
16
20
19
9
4
1
69
22
18
21
15
4
6
0
64
23-25
65
77
86
24
15
6
273
244
3
8
5
2
2
1
21
26
14
18
18
6
3
0
59
27
16
9
12
5
1
4
47
28
43
50
34
12
3
0
142
29
52
72
33
8
3
3
171
30+32
9
14
12
1
2
3
41
31
19
23
10
3
6
1
62
33
10
11
7
2
1
0
31
34+35
28
34
21
6
4
7
100
36+37
27
22
21
9
0
0
79
40+41
3
6
2
1
6
0
18
51
198
142
84
15
1
0
440
60-63
86
103
63
15
4
3
274
64
10
9
8
5
6
0
38
65-67
46
27
14
5
4
2
98
72(excl722)
29
30
13
5
1
1
79
722
45
45
19
3
2
0
114
73
2
4
4
1
0
0
11
742
73
66
24
2
0
0
165
743
13
13
7
2
0
0
35
Totaal
885
906
626
179
91
39
2726
Nace-code
96
IWT-STUDIES > >> 45
BIJLAGE 1 > Tabellen populatie en steekproef
TABEL 11 >
Herziene response mailing naar Nace-code en Grootte-klasse
Grootte-klasse
1_ 10-19
2_ 20-49
3_ 50-249
4_ 5_ 250-499 500-999
6_ >=1000
Totaal
10-14
1
0
1
1
0
0
3
15-16
8
9
7
5
3
0
32
17-19
12
6
7
2
3
1
31
20-21
6
7
5
3
1
0
22
22
6
4
4
1
3
0
18
23-25
16
19
21
10
4
4
74
244
1
2
1
0
0
1
5
26
4
4
7
1
1
0
17
27
5
3
7
2
0
3
20
28
11
16
9
6
2
0
44
29
22
24
9
4
1
2
62
30+32
1
3
1
0
2
2
9
31
7
5
1
0
1
0
14
33
1
3
3
2
0
0
9
34+35
9
10
4
2
1
4
30
36+37
6
3
1
2
0
0
12
40+41
1
3
1
4
0
9
51
48
28
17
4
0
0
97
60-63
24
21
10
3
0
1
59
64
0
2
1
2
2
0
7
65-67
10
5
3
1
1
0
20
72(excl722)
3
7
1
1
0
0
12
722
13
7
6
1
0
0
27
73
1
0
1
1
0
0
3
742
20
18
5
0
0
0
43
743
4
0
0
1
0
0
5
240
209
132
56
29
18
684
Nace-code
Totaal
97
BIJLAGE 1 > Tabellen populatie en steekproef
TABEL 12 >
Herziene respons CAPI naar Nace-code en Grootte-klasse
Grootte-klasse
1_ 10-19
2_ 20-49
3_ 50-249
4_ 250-499
5_ 500-999
6_ >=1000
Totaal
10-14
0
0
0
0
0
0
0
15-16
6
6
18
10
2
1
43
17-19
4
16
14
1
1
1
37
20-21
5
1
9
4
1
1
21
22
4
9
5
1
0
0
19
23-25
21
23
30
5
5
0
84
244
0
2
2
1
0
0
5
26
5
6
7
3
1
0
22
27
3
1
3
3
1
1
12
28
9
20
13
3
1
0
46
29
13
23
9
3
1
1
50
30+32
4
1
7
1
0
1
14
31
5
4
3
2
4
0
18
33
3
3
2
0
1
0
9
34+35
12
15
15
1
2
3
48
36+37
6
8
11
2
0
0
27
40+41
0
1
1
0
1
0
3
51
45
35
25
7
0
0
112
60-63
21
25
19
3
2
1
71
64
2
3
2
1
1
0
9
65-67
14
6
4
3
1
0
28
72(excl722)
11
9
4
4
0
0
28
722
13
16
7
0
2
0
38
73
1
2
1
0
0
0
4
742
22
15
9
0
0
0
46
743
3
0
5
1
0
0
9
232
250
225
59
27
10
803
Nace-code
Totaal
98
IWT-STUDIES > >> 45
BIJLAGE 1 > Tabellen populatie en steekproef
TABEL 13 >
Grootte-klasse
Responsanalyse Mailing
1_ 10-19
2_ 20-49 3_ 50-249
4_ 250-499 5_ 500-999 6_ >=1000
Verhouding Totaal Totaal Mailing/ t.o.v steekproef t.o.v populatie CAPI
Nace-code 10-14
50,00%
0,00%
50,00%
100,00%
42,86%
15,00%
15-16
27,59%
26,47%
13,73%
21,74%
33,33%
0,00%
21,62%
5,00%
0,74
17-19
41,38%
13,04%
16,67%
20,00%
37,50%
20,00%
22,14%
4,71%
0,84
20-21
37,50%
35,00%
26,32%
33,33%
25,00%
0,00%
31,88%
7,26%
1,05
22
33,33%
19,05%
26,67%
25,00%
50,00%
28,13%
5,47%
0,95
23-25
24,62%
24,68%
24,42%
41,67%
26,67%
66,67%
27,11%
18,14%
0,88
244
33,33%
25,00%
20,00%
0,00%
0,00%
100,00%
23,81%
23,81%
1,00
26
28,57%
22,22%
38,89%
16,67%
33,33%
28,81%
6,27%
0,77
27
31,25%
33,33%
58,33%
40,00%
0,00%
42,55%
27,40%
1,67
28
25,58%
32,00%
26,47%
50,00%
66,67%
30,99%
6,15%
0,96
29
42,31%
33,33%
27,27%
50,00%
33,33%
66,67%
36,26%
22,55%
1,24
30+32
11,11%
21,43%
8,33%
0,00%
100,00%
66,67%
21,95%
19,57%
0,64
31
36,84%
21,74%
10,00%
0,00%
16,67%
0,00%
22,58%
13,73%
0,78
33
10,00%
27,27%
42,86%
100,00%
0,00%
29,03%
18,00%
1,00
34+35
32,14%
29,41%
19,05%
33,33%
25,00%
30,00%
20,27%
0,63
36+37
22,22%
13,64%
4,76%
22,22%
15,19%
2,98%
0,44
40+41
33,33%
50,00%
0,00%
100,00%
66,67%
50,00%
50,00%
3,00
51
24,24%
19,72%
20,24%
26,67%
0,00%
22,05%
3,86%
0,87
60-63
27,91%
20,39%
15,87%
20,00%
0,00%
21,53%
3,78%
0,83
0,00%
22,22%
12,50%
40,00%
33,33%
18,42%
17,50%
0,78
65-67
21,74%
18,52%
21,43%
20,00%
25,00%
0,00%
20,41%
12,50%
0,71
72(excl722)
10,34%
23,33%
7,69%
20,00%
0,00%
0,00%
15,19%
8,70%
0,43
722
28,89%
15,56%
31,58%
33,33%
0,00%
23,68%
15,00%
0,71
73
50,00%
0,00%
25,00%
100,00%
27,27%
25,00%
0,75
742
27,40%
27,27%
20,83%
0,00%
26,06%
24,71%
0,93
743
30,77%
0,00%
0,00%
50,00%
14,29%
13,51%
0,56
Totaal t.o.v. steekproef 27,12%
23,07%
21,09%
31,28%
31,87%
46,15%
25,09%
7,36%
0,85
5,81%
6,32%
8,57%
30,27%
31,87%
46,15%
7,36%
1,03
0,84
0,59
0,95
1,07
1,80
0,85
64
Totaal t.o.v. populatie Verhouding Mailing / CAPI
99
75,00%
57,14%
33,33%
100
Bijlage 2
VRAGENLIJST
BEDRIJFSENQUETE OVER PRODUCTEN en PROCESSEN DE DERDE EUROPESE INNOVATIE-ENQUÊTE Georganiseerd door IWT-Vlaanderen Vlaamse gemeenschap
101
DE DERDE EUROPESE INNOVATIE-ENQUÊTE Community Innovation Survey Deze enquête verzamelt gegevens over product- en procesinnovatie en aanverwante activiteiten in de verwerkende industrie en de dienstensector tussen 1/1/1998 en 31/12/2000. Zij wordt georganiseerd in alle Europese landen. In Vlaanderen is het IWT (Instituut voor de aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen) belast met de organisatie door de Minister van Financiën en Begroting, Innovatie, Media en Ruimtelijk Ordening Dirk Van Mechelen.
Om een volledig beeld te hebben voor het Vlaams bedrijfsleven vragen wij aan ALLE bedrijven om te antwoorden, ook indien u op vele vragen niets hoeft in te vullen.
VOOR VERDERE VRAGEN BETREFFENDE DEZE ENQUÊTE KUNT U TERECHT BIJ: Dhr. Jan Larosse Wetenschappelijk Adviseur Tel.: 02/2090981 Fax: 02/2231181 E-mail:
[email protected]
VOORAFGAANDE OPMERKINGEN: De referentieperiode van deze enquête is de periode tussen 1 januari 1998 en 31 december 2000. De te vermelden geldbedragen worden gevraagd in Belgische frank. Het IWT verbindt er zich toe de verstrekte informatie confidentieel te behandelen en statistieken enkel op sectorniveau te publiceren.
IWT-STUDIES > >> 45
DEEL 1
ALGEMENE INLICHTINGEN OVER UW ONDERNEMING
103
Naam van de respondent . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Functie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Tel. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Fax . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . E-mail . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1
ALGEMENE INLICHTINGEN OVER UW ONDERNEMING Een onderneming is een bedrijfsentiteit met rechtspersoonlijkheid. Een onderneming kan één of meerdere activiteiten verrichten op één of meerdere plaatsen (vestigingen). In de volgende bladzijden zijn op enkele plaatsen de gegevens vooringevuld, voor zover die ons reeds bekend zijn uit uw neergelegde jaarrekeningen. We deden dit om u opzoekwerk te besparen maar ook om u toe te laten te controleren of uw onderneming juist geïdentificeerd werd. Naam van de onderneming: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Adres: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Postnummer: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Gemeente: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . BTW-nr: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Hoofdactiviteit (NACE): . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ...................................................................
*de belangrijkste activiteit is diegene die het grootste aandeel vormt van de omzet (of toegevoegde waarde)
** ondernemingen horen tot eenzelfde groep indien ze dezelfde operationele hoofdaandeelhouder hebben
Geef een korte beschrijving van de belangrijkste* activiteit van uw onderneming: ............................................................ ............................................................ ............................................................ ............................................................
1.
. . . .
. . . .
.. .. .. ..
. . . .
. . . .
Maakt uw onderneming deel uit van een groep** (als moeder- of als dochteronderneming)? Ja In welk land bevindt zich de zetel van de groep*? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Neen Indien ja: Heeft uw groep activiteiten inzake Onderzoek&Ontwikkeling (R&D of O&O) buiten uw eigen onderneming? Ja In welk land bevindt zich de hoofdzetel van O&O? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Neen
2.
Heeft tussen 1 januari 1998 en 31 december 2000 één van de volgende belangrijke veranderingen plaatsgevonden in uw onderneming?
2.1.
Uw onderneming werd opgericht Ja
2.2.
Neen
Uw onderneming fuseerde met een andere onderneming of met een deel ervan Ja
Neen
En ten gevolge hiervan steeg de omzet met minstens 10% Ja Neen
2.3.
Uw onderneming verkocht of sloot een gedeelte van de onderneming Ja
Neen
En als gevolg hiervan daalde de omzet met minstens 10% Ja Neen
ECONOMISCHE BASISGEGEVENS VAN UW ONDERNEMING Enkel binnenlandse vestigingen dienen te worden opgenomen * voor kredietinstellingen: te innen interesten en soortgelijke inkomsten; voor verzekeringsdiensten: schriftelijke brutopremies
3.
Totale omzet* verkoop van goederen en diensten Inclusief export en heffingen exclusief BTW (in BEF) in 1998: in 2000:
4.
Export van goederen en diensten in BEF in 1998: In 2000:
** aankoop van machi-
5.
nes en uitrusting, gebouwen en terreinen
x 1000 BEF x 1000 BEF
x 1000 BEF x 1000 BEF
Bruto materiële investeringen** in BEF in 1998: in 2000:
6.
Aantal werknemers in fysieke eenheden
6.1.
Totaal aantal werknemers
x 1000 BEF x 1000 BEF
in 1998: in 2000: Verwachte wijziging in 2002: Ongewijzigd Daling Stijging 6.2.
Totaal aantal werknemers met hogere opleiding (universiteit en HOBU) in 2000: Verwachte wijziging in 2002 : Ongewijzigd Daling Stijging
6.3.
Totaal aantal vrouwelijke werknemers onder de hoger opgeleiden in 2000:
7.
Wat is de gemiddelde levensduur van het belangrijkste product (goederen of diensten) van uw onderneming, vooraleer het vervangen of duidelijk verbeterd wordt Kruis het meest passende antwoord aan Minder dan 1 jaar 1-3 jaar 4-6 jaar 7-9 jaar Meer dan 9 jaar Geen antwoord mogelijk
* grootste deel van de omzet
8.
Waar bevindt zich de belangrijkste afzetmarkt* van uw onderneming? Kruis het meest passende antwoord aan Op lokaal/regionaal vlak (op zowat 50 km) in uw land Op lokaal/regionaal vlak (op zowat 50 km) in uw buurlanden Op nationaal vlak (op meer dan 50 km) Op internationaal vlak (op meer dan 50 km) • Binnen EU • VS • Andere
9.
Is uw onderneming vooral een toeleverancier (Business to Business)? Ja
Neen
Is uw onderneming vooral een producent van eindproducten (Business to Consumer)? Ja
** de technische kennis die onmisbaar is voor het behalen van een concurrentieel voordeel in de kernactiviteiten van de onderneming) *** Zie lijst in bijlage op p 19
10.
Neen
Wat zijn de kerntechnologieën** die uw onderneming gebruikt voor zijn producten, diensten en processen? Gelieve de drie belangrijkste technologieën aan te duiden uit de lijst in bijlage***. Vul hieronder het betreffende codenummer in (zo gedetailleerd mogelijk). 1. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Indien u een belangrijke kerntechnologie niet kan identificeren in deze lijst, gelieve deze hierna kort te beschrijven: ........................................................ ........................................................ ........................................................ ........................................................ ........................................................ ........................................................ ........................................................ ........................................................ ........................................................ ........................................................ ........................................................ ........................................................
. . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . .
DEEL 2
2
INNOVATIE
107
WAT IS INNOVATIE? Een innovatie, zoals gedefinieerd in deze enquête, is een nieuw of duidelijk verbeterd product (goederen of diensten) dat op de markt is gebracht, of de invoering in uw bedrijf van een nieuw of duidelijk verbeterd proces. De innovatie is het resultaat van nieuwe technologische ontwikkelingen, nieuwe combinaties van bestaande technologieën of exploitatie van andere door uw onderneming verworven kennis.
1
PRODUCTINNOVATIE (GOEDEREN ÉN/OF DIENSTEN) WAT IS EEN PRODUCTINNOVATIE? Productinnovaties zijn goederen of diensten die nieuw of duidelijk verbeterd zijn ten opzichte van de basiskenmerken ervan, de technische specificaties, de geïntegreerde software of andere immateriële componenten, het toekomstige gebruik ervan of de gebruiksvriendelijkheid. De innovatie moet nieuw zijn voor uw onderneming; ze moet niet noodzakelijk nieuw zijn voor de markt. Of de innovatie door uw onderneming of door een andere onderneming tot stand is gekomen, is van geen belang. Wijzigingen van puur esthetische aard en het louter verkopen van innovaties die geheel door een andere onderneming werden tot stand gebracht en ontwikkeld, worden niet meegerekend.
Voorbeelden van innovaties, gegroepeerd per sector, zijn als bijlage (p 16) opgenomen
* ten opzichte van de basiskenmerken ervan, de technische specificaties, de geïntegreerde software of andere immateriële componenten, het toekomstige gebruik ervan of de gebruiksvriendelijkheid
Productinnovaties (van goederen of diensten) kunnen de volgende kenmerken hebben: • een nieuwe technologie die tot een betere prestatie van het product of de dienst leidt (bv. een verandering van materialen) • een verbreding van het aanbod van producten of diensten die uw marktpositie veranderd (bv. de introductie van ecologische producten in het assortiment)
1.1.
Heeft uw onderneming in de drie jaar tussen begin 1998 en eind 2000 voor uw onderneming nieuwe of duidelijk* verbeterde producten (goederen of diensten) op de markt gebracht ? Ja
Neen
Indien ja: 1.1a.
Wie heeft die producten ontwikkeld? Kruis het meest passende antwoord aan • In hoofdzaak uw onderneming (of de groep waartoe uw onderneming behoort) • Uw onderneming in samenwerking met andere bedrijven of instellingen • In hoofdzaak andere bedrijven of instellingen
1.1b.
Is uw productinnovatie vooral het resultaat van nieuwe technologische ontwikkelingen of nieuwe combinaties van technologieën? Ja
Neen
Is uw productinnovatie is vooral het resultaat van exploitatie van niet-technologische vernieuwingen, zoals het verbreden van het assortiment of de exploitatie van niet-technische kennis? Ja
108
Neen
Indien neen (voor vraag 1.1.): Zijn uw producten (goederen of diensten): • Slechts licht gewijzigd • Helemaal niet gewijzigd
1.2.
Beschrijf kort wat er nieuw of verbeterd is bij uw belangrijkste productinnovatie (goederen of diensten): . . . . . .
1.3.
1.4.
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
Indien er technologische innovaties werden gedaan, welk soort technologieën werden toegepast in de product- of diensteninnovaties? • • • • • • • • •
* Voor kredietinstellingen: te innen intresten en soortgelijke inkomsten; voor verzekeringsdiensten: schriftelijke brutopremies
ga naar vraag 1.6 ga naar vraag 1.7
Software Micro-elektronica Biotechnologie (klassieke veredeling of gentechnologie) Materiaaltechnologie (chemie, metallurgie, …) Milieutechnologie Energietechnologie Mechanica Optica Andere
Raam het aandeel van uw omzet* in 2000 van • Onveranderde producten (goederen of diensten) die tussen begin 1998 en eind 2000 op de markt zijn gebracht • Licht gewijzigde producten (goederen of diensten) die tussen begin 1998 en eind 2000 op de markt zijn gebracht • Nieuwe of duidelijk verbeterde producten (goederen of diensten) die tussen begin 1998 en eind 2000 op de markt zijn gebracht Totale omzet in 2000
% % % 100%
1.5.
Indien uw onderneming tussen begin 1998 en eind 2000 nieuwe of duidelijk verbeterde producten (goederen en diensten) heeft op de markt gebracht
1.5a.
Bestonden er reeds varianten op de markt? Ja
Neen
Betreft het een volledig nieuw product voor uw afzetmarkt? Ja 1.5b.
Neen
Schat het aandeel in de totale omzet van 2000 van die producten (goederen of diensten) die nieuw zijn voor de afzetmarkt voor uw onderneming: % Ga naar 1.7. 109
1.6.
Indien uw onderneming onveranderde of licht gewijzigde producten (goederen en diensten) heeft op de markt gebracht, schat het aandeel in de totale omzet van 2000 van: • Onveranderde* producten (goederen of diensten) die tussen begin 1998 en eind 2000 op de markt zijn gebracht • Licht gewijzigde producten (goederen of diensten) die tussen begin 1998 en eind 2000 op de markt zijn gebracht
* Producten die volledig door andere bedrijven werden ontwikkeld en geproduceerd, worden hier meegerekend
1.7.
%
Komt een deel van uw omzet in 2000 ook voort uit aangekochte licenties? Ja Neen
2
%
%
PROCESINNOVATIE WAT IS EEN PROCESINNOVATIE? Procesinnovatie houdt nieuwe en duidelijk verbeterde technologieën en nieuwe en duidelijk verbeterde methoden in bij het tot stand komen van diensten en producten. Het effect ervan moet betekenisvol zijn wat output, productkwaliteit (goederen / diensten) of productie- en distributiekosten betreft.
Voor andere voorbeelden van procesinnovatie, zie LIJST in bijlage (p 17).
De innovatie moet nieuw zijn voor uw onderneming; uw onderneming moet dat proces niet noodzakelijkerwijs als eerste toegepast hebben. Het heeft geen belang of de innovatie door uw onderneming of door een andere onderneming is ontwikkeld. Zuiver organisatorische of managementgebonden wijzigingen worden niet meegerekend.
Kenmerken: 1. het proces zelf, met één of meer van de volgende kenmerken: • de processen worden meer geautomatiseerd of geïntegreerd • meer flexibiliteit wordt bereikt • verbetering van de kwaliteit • verbetering van de veiligheid of het milieu Voorbeelden zijn: Order picking, opsporen en traceren van zendingen, verbinding van (data)communicatie en transport, streepjescode-systemen, optische verwerking van data, expert-systemen, software voor integratie enz., gebruik of ontwikkeling van software-instrumenten, eerste gebruik van CAD/CAE. ISO-certificatie is enkel een innovatie wanneer het direct gerelateerd is aan de introductie van nieuwe of verbeterde processen. 2. logistiek en controle met één of meer van de volgende kenmerken: • de nieuwe technologie leidt tot een meer efficiënte routing en planning • meer flexibiliteit in de distributie • verbetering van de voorraadcontrole Voorbeelden: informatiesystemen, bestelsystemen, systemen voor het minimaliseren van voorraden, systemen voor productuitwisseling, transportlogistiek, logistiek ondersteund via computer.
110
* het effect ervan moet betekenisvol zijn wat output, productkwaliteit (goederen of diensten) of productie- en distributiekosten betreft
2.1.
Heeft uw onderneming tussen begin 1998 en eind 2000 nieuwe of duidelijk* verbeterde productieprocessen tot stand gebracht met inbegrip van methoden en manieren om diensten en producten te leveren? Ja
Neen
Indien ja: 2.1a.
Wie heeft die processen ontwikkeld? Kruis het meest passende antwoord aan • • • •
2.1b.
In hoofdzaak uw onderneming of de groep waartoe uw onderneming behoort Uw onderneming in samenwerking met andere bedrijven of instellingen In hoofdzaak andere bedrijven of instellingen Uitsluitend andere bedrijven of instellingen
Indien uw onderneming nieuwe of duidelijk* verbeterde processen heeft toegepast: • Bestonden er reeds varianten in uw sector? Ja Neen • Was het een volledig nieuw proces voor uw sector? Ja Neen
2.1c.
Is uw procesinnovatie vooral het resultaat van nieuwe technologische ontwikkelingen of nieuwe combinaties van technologieën Ja
Neen
Is uw procesinnovatie vooral het resultaat van exploitatie van niet-technologische vernieuwingen, zoals introductie van meer flexibiliteit? Ja Neen Indien neen (voor vraag 2.1.): Zijn uw processen: • Slechts licht gewijzigd • Helemaal niet gewijzigd
2.2.
Beschrijf kort wat er nieuw of verbeterd is bij uw belangrijkste procesinnovatie (goederen of diensten): . . . .
2.3.
Ga naar vraag 3 Ga naar vraag 3
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
Indien er technologische innovaties werden gedaan, welk soort technologieën werden toegepast in de procesinnovatie? • • • • • • • • •
Software Micro-elektronica Biotechnologie (klassieke veredeling of gentechnologie) Materiaaltechnologie (chemie, metallurgie, …) Milieutechnologie Energietechnologie Mechanica Optica Andere 111
3
NOG NIET VOLTOOIDE EN/OF STOPGEZETTE INNOVATIEACTIVITEITEN* 3.1.
* eigen O&O, uitbesteding van O&O, verwerving van speciale machines en uitrusting, verwerving van andere externe kennis, opleiding ter ondersteuning van innovatie, design en andere voorbereidingen
Nog niet voltooide innovatieactiviteiten Was uw onderneming eind 2000 bezig met activiteiten* (hierbij inbegrepen ook de O&O-activiteit) om nieuwe of duidelijk verbeterde producten (goederen of diensten) of processen te ontwikkelen of op de markt te brengen die nog niet afgewerkt waren? Ja Neen
3.2.
Voortijdig stopgezette innovatieactiviteiten Heeft uw onderneming tussen begin 1998 en eind 2000 activiteiten* (hierbij inbegrepen ook de O&O-activiteit) verricht om nieuwe of duidelijk verbeterde producten (goederen of diensten) of processen te ontwikkelen of op de markt te brengen die voortijdig stopgezet werden? Ja Neen
Bedrijven die recent GEEN innovatieactiviteiten hebben verricht gaan onmiddellijk naar vraag 11.1b. (= zij die altijd NEEN geantwoord hebben op vragen 1.1, 2.1, 3.1 en 3.2)
4
INNOVATIEACTIVITEITEN EN –UITGAVEN IN 2000 HEEFT UW ONDERNEMING IN 2000 DE VOLGENDE INNOVATIEACTIVITEITEN VERRICHT? Kruis “ja“ aan: voor de volgende innovatieactiviteiten indien uw onderneming in 2000 nieuwe of duidelijk verbeterde producten (goederen/diensten), of op wetenschappen, technologie of andere kennisgebieden gebaseerde processen ontwikkelde. Geef vervolgens een raming van de overeenkomstige uitgaven in 2000, met inbegrip van de nog niet voltooide of voortijdig stopgezette innovatieactiviteiten. Kruis “neen“ aan: voor activiteiten die niet in 2000 werden opgezet
** met inbegrip van de uitgaven voor personeel en de bruto investeringsuitgaven (geen afschrijvingen), die samenhangen met elke activiteit
Raam de innovatie-uitgaven voor 2000**
4.1.
Intern onderzoek & experimentele ontwikkeling (O&O) • Al het creatieve werk in uw onderneming dat op systematische wijze plaatsvindt met als doel de kennisvoorraad te vergroten, en de aanwending van deze kennisvoorraad om nieuwe toepassingen te bedenken, zoals nieuwe en verbeterde producten (goederen/diensten) en processen (inclusief softwareonderzoek) Ja Neen
4.2.
.
.
x 1000 BEF
Uitbesteding van O&O • Zelfde activiteiten als hiervoor, maar verricht door andere ondernemingen (met inbegrip van andere bedrijven binnen de groep) of andere, publieke of particuliere onderzoekorganisaties Ja Neen
112
.
.
x 1000 BEF
4.3.
Verwerving van speciale machines en uitrusting • Geavanceerde apparatuur, computerhardware speciaal aangekocht om nieuwe of duidelijk verbeterde producten (goederen/diensten) en/of processen te implementeren. (hulpmiddel: schat dit als % van uw totale investeringsuitgaven) Ja Neen
4.4.
.
.
x 1000 BEF
Verwerving van andere externe kennis • Aankoop van andere bedrijven, van octrooirechten, niet-geoctrooieerde uitvindingen, licenties, know-how, handelsmerken, software en andere kennistypes om in uw bedrijfsinnovaties te gebruiken Ja Neen
4.5.
.
.
x 1000 BEF
Opleiding ter ondersteuning van innovaties • Interne of externe opleiding voor uw personeel rechtstreeks gericht op de ontwikkeling en/of introductie van innovaties*. (hulpmiddel: schat dit als % van uw totaal opleidingsbudget)
* loonkost voor gederfde werktijd niet inbegrepen
Ja Neen
4.6.
.
.
x 1000 BEF
Marktintroductie van innovaties • Interne of externe marktactiviteiten die rechtstreeks gericht zijn op het op de markt brengen van uw nieuwe of duidelijk verbeterde producten (goederen/diensten), (kan voorafgaand marktonderzoek, markttesten en lanceringsadvertenties omvatten, maar niet het uitbouwen van distributienetwerken voor het op de markt brengen van innovaties). (hulpmiddel: schat dit als % van uw totale marketingbudget) Ja Neen
4.7.
.
.
x 1000 BEF
Design, andere productie-/leveringsvoorbereidingen • Procedures en technische voorbereidingen voor het implementeren van producten (goederen/diensten) en procesinnovaties die elders niet bestreken worden Ja Neen
.
.
x 1000 BEF
Totale geschatte innovatie-uitgaven in 2000 (som van alle antwoorden van vraag 4) .
.
x 1000 BEF
113
5
ONDERZOEK EN EXPERIMENTELE ONTWIKKELING (O&O) IN GEVAL VAN O&O-ACTIVITEITEN BINNEN DE EIGEN ONDERNEMING:
5.1.
Hoeveel personen in uw onderneming waren in 2000 betrokken bij interne O&O-activiteiten? (zowel personen die binnen en buiten uw O&O-departement werkzaam zijn) (in voltijdse equivalenten):
5.2.
Op welke wijze deed uw onderneming van begin 1998 tot eind 2000 aan O&O? Doorlopend Occasioneel
6
GEVOLGEN VAN DE INNOVATIE TUSSEN BEGIN 1998 EN EIND 2000 De innovatieactiviteiten kunnen op verschillende vlakken gevolgen hebben voor uw onderneming. Kruis aan hoe groot de invloed was van de door uw onderneming verrichte innovatieactiviteiten tussen begin 1998 en eind 2000. Graad van invloed Sterk
Product-georiënteerde gevolgen • Groter aanbod van goederen of diensten • Grotere markt of groter marktaandeel • Betere kwaliteit van goederen of diensten Proces-georiënteerde gevolgen • Grotere productieflexibiliteit • Grotere productiecapaciteit • Kostenverlaging per producteenheid • Minder materiaal- en energiegebruik per productie-eenheid Andere gevolgen • Beter milieu of betere gezondheidsen veiligheidsaspecten • Tegemoetkomen aan overheidsregels of -normen
114
Gematigd
Zwak
Niet van Toepassing
7 * eigen O&O, uitbesteding van O&O, verwerving van speciale machines en uitrusting, verwerving van andere externe kennis, opleiding ter ondersteuning van innovatie, design en andere voorbereidingen
PUBLIEKE FINANCIERING VAN INNOVATIE Publieke financiering omvat de financiële steun in de vorm van beurzen en leningen, subsidies en leningsgaranties. Gewone betalingen voor bestellingen door overheidsorganen worden niet meegerekend.
7.1.
Kreeg uw onderneming tussen begin 1998 en eind 2000 financiële overheidssteun voor innovatieactiviteiten*? Vanwege: • Belgische overheden Ja Zo ja, welke overheidsinstellingen? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Neen • De Europese Unie Ja Neen
7.2.
Heeft uw onderneming fondsen gekregen afkomstig van het 4e (1994-98) of 5e (1998-2002) kaderprogramma voor Onderzoek en Technolgische Ontwikkeling van de Europese Unie? Ja
8
INNOVATIESAMENWERKING TUSSEN BEGIN 1998 EN EIND 2000 Onder innovatiesamenwerking wordt verstaan actieve deelname aan gemeenschappelijke O&Oen/of andere innovatieprojecten met andere organisaties (andere bedrijven of non-profitinstellingen). Dat impliceert niet noodzakelijk dat beide partners onmiddellijke commerciële voordelen halen uit de samenwerking. Het zuiver op contractbasis uitbesteden van werk als onderaannemer, zonder verdere actieve samenwerking, wordt niet beschouwd als samenwerking.
8.1. **EU-landen (excl. België): Denemarken, Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Finland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk ***EVA-landen: IJsland, Liechtenstein, Noorwegen en Zwitserland ****EU-kandidaatlanden: Bulgarije, Cyprus, Tsjechische republiek, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Roemenië, Slovakije, Slovenië en Turkije
Neen
Heeft uw onderneming tussen begin 1998 en eind 2000 samenwerkingsafspraken gemaakt over innovatieactiviteiten met andere bedrijven of instellingen? Ja
8.2.
Neen, ga naar vraag 9
Geef het type van organisatie waarmee u samenwerkt en de locatie Verschillende antwoorden mogelijk Type van partner
België
EU**/
EU-KL
EVA***
****
VS
Japan
Andere
Andere bedrijven in uw groep Leveranciers van uitrusting, materiaal, componenten of software Klanten of afnemers Concurrenten en andere bedrijven uit dezelfde industriële sector Consultants Commerciële laboratoria/ O&O-bedrijven 115
Type van partner (vervolg)
België
EU**/
EU-KL
EVA***
****
VS
Japan
Andere
Universiteiten of andere instellingen van hoger onderwijs Publieke of particuliere non-profitonderzoeksinstellingen
8.3.
Geef het belang van uw partners aan voor het succes van de innovatie Type van partnerorganisatie
Groot
Middelmatig
Klein
Geen partner
Andere bedrijven in uw groep Leveranciers van uitrusting, materiaal, componenten of software Klanten of afnemers Concurrenten en andere bedrijven uit dezelfde industriële sector Consultants Commerciële laboratoria/O&O-bedrijven Universiteiten of andere instellingen van hoger onderwijs Publieke of particuliere non-profitonderzoekinstellingen
9
INFORMATIEBRONNEN VOOR INNOVATIE TUSSEN 1998 EN 2000 Hier wordt gevraagd naar de belangrijkste informatiebronnen die nodig waren voor nieuwe innovatieprojecten of die een bijdrage leverden aan de uitvoering van bestaande projecten. Geef voor elke verschillende informatiebron het belang aan. Indien gebruikt, Informatiebron
Interne bronnen • In de onderneming zelf • Andere bedrijven in de groep Marktbronnen • Leveranciers van uitrusting, materiaal, componenten of software • Klanten of afnemers • Concurrenten en andere bedrijven uit dezelfde industriële sector • Consultants of onderzoeksbedrijven
116
Niet
Zeer
Middelmatig
Weinig
belangrijk
belangrijk
belangrijk
gebruikt
Indien gebruikt, Informatiebron (vervolg)
Niet
Zeer
Middelmatig
Weinig
gebruikt
belangrijk
belangrijk
belangrijk
Institutionele bronnen • Universiteiten of andere instellingen van hoger onderwijs • Publieke of particuliere non-profitonderzoekinstellingen Andere bronnen • Professionele conferenties, meetings, tijdschriften • Beurzen, tentoonstellingen • Octrooien
10
OVERDRACHT VAN NIEUWE TECHNOLOGIEËN IN 2000 Heeft uw onderneming in 2000 via één of meerdere van de hieronder vermelde manieren technologieën getransfereerd naar anderen? Gelieve de gebruikte transfervormen en het land van bestemming aan te duiden. Binnen Europa Overdracht via
België Binnen EU Buiten EU
Buiten Europa VS
Japan Overige
Het recht om uitvindingen te gebruiken (incl. licenties) Het uitvoeren van O&O voor anderen Verlenen van advies aan anderen Doorgeven van technologie d.m.v. verkoop van (delen) van uw onderneming Verkoop van uitrusting Contacten met andere bedrijven Ter beschikking stellen van gekwalificeerd personeel Andere Specificeer: . . . . . . . . . . . . . . . ....................... .......................
117
11
BELEMMERDE INNOVATIEACTIVITEIT BELANGRIJKE PROBLEMEN 11.1a. Is uw innovatieactiviteit tussen begin 1998 en eind 2000: • Ernstig vertraagd geweest? Ja Neen • Niet kunnen starten? Ja Neen • Gebukt gegaan onder/verhinderd geweest door andere ernstige problemen? Ja Neen
Ga naar 11.2 GEEN INNOVATIEACTIVITEIT 11.1b. Welke van de volgende redenen waren voor uw onderneming relevant om geen enkele innovatieactiviteit te verrichten tussen 1998 en 2000: • Geen behoefte daartoe wegens vroegere innovaties? Ja Neen • Geen behoefte daartoe wegens marktomstandigheden? Ja Neen • Innovatiebelemmerende factoren? Ja, zie 11.2. Neen 11.1c. Welke zijn de belangrijkste concurrentiefactoren in uw markt? prijs, kwaliteit, flexibiliteit, marketing, … • • • • •
Prijs Kwaliteit Flexibiliteit Marketing Andere (specificeer): ................ ................ ................ ................
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
11.1d. Wat is het belang van technologie in uw productstrategie • Zeer belangrijk • Middelmatig belangrijk • Weinig belangrijk 11.1e. Hoe evolueert het gebruik van technologie in uw onderneming de komende jaren? In vergelijking met de periode tussen begin 1998 en eind 2000 • Sterk toenemend • Licht toenemend • Gelijk • Minder 118
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
11.1f. Wat is het belang van Informatie- en Communicatie Technologie in de komende jaren voor uw onderneming? • Groot • Middelmatig • Gering 11.1g. Zijn er concrete plannen voor innovatieactiviteiten in de komende twee jaar? • • • • • • •
O&O Aankoop van nieuwe uitrusting voor product- of procesinnovatie Aankoop van licenties en octrooien Marktvernieuwing Designvernieuwing Organisatievernieuwing Andere (specificeer): ................................................. ................................................. ................................................. .................................................
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
INNOVATIEBELEMMERENDE FACTOREN
11.2. Indien uw onderneming belemmerende factoren heeft ervaren tussen 1998 en 2000, kruis het belang aan van de relevante factoren. (zo nodig meer dan één factor aankruisen) Belemmerende factoren
Belang Groot Middelmatig Gering
Niet relevant
Economische factoren • Buitensporig geachte economische risico’s • Te hoge innovatiekosten • Gebrek aan geschikte financieringsbronnen Interne factoren • Organisatorische starheid binnen de onderneming • Gebrek aan gekwalificeerd personeel • Gebrek aan technologie-informatie • Gebrek aan marktinformatie Andere factoren • Onvoldoende flexibele reglementering of normen • Gebrek aan vraag naar nieuwe goederen of diensten • Andere
119
12
OCTROOIEN EN ANDERE BESCHERMINGSMETHODEN 12.1a. Heeft uw onderneming of uw groep tussen 1998 en 2000 op zijn minst één octrooiaanvraag ingediend om door uw onderneming gedane uitvindingen of innovaties te beschermen?
* octrooiaanvragen of toegekende octrooien ingediend bij verschillende octrooibureaus worden slechts eenmaal meegerekend
Ja
Geef het aantal octrooiaanvragen* op Totaal (goederen/diensten/processen) Waarvan: goederen/diensten
Neen 12.1b. Bezit uw onderneming of groep eind 2000 enig toegekend octrooi om door uw onderneming gedane uitvindingen of innovaties te beschermen? Ja
Geef het aantal toegekende octrooien* op Totaal (goederen/diensten/processen) Waarvan: goederen/diensten
Neen 12.1c. Welk percentage van uw omzet in 2000 was beschermd door octrooien die in het bezit zijn van uw onderneming of uw groep? Aandeel van de omzet in 2000 Geen antwoord mogelijk
%
12.2. Heeft uw onderneming of uw groep tussen 1998 en 2000 gebruik gemaakt van een van de volgende andere methoden om in uw onderneming gedane uitvindingen of innovaties te beschermen, en zo ja wat was het belang hiervan?
Belangrijkheid
Formele methoden • Registratie van designpatronen • Handelsmerken • Auteursrecht Strategische methoden • Geheimhouding • Complexiteit tekeningen /ontwerpproces • Voorsprong op de concurrenten • Voortdurende vernieuwing
120
Groot
Middelmatig
Gering
Niet toegepast
13
ANDERE BELANGRIJKE STRATEGISCHE OF ORGANISATORISCHE WIJZIGINGEN IN UW ONDERNEMING Tot nu toe had deze enquête enkel betrekking op nieuwe en duidelijk verbeterde producten (goederen en diensten) en processen. De laatste vraag betreft andere mogelijke creatieve verbeteringen in uw onderneming.
13.1. Heeft uw onderneming tussen begin 1998 en eind 2000 een van de volgende activiteiten opgezet: Strategie Toepassing van nieuwe of duidelijk gewijzigde ondernemingsstrategieën Ja Neen Management Toepassing van geavanceerde managementtechnieken in uw onderneming Ja Neen Organisatie Toepassing van nieuwe of duidelijk gewijzigde organisatie Ja Neen Marketing Duidelijke wijziging van de marketingconcepten/-strategieën van uw onderneming Ja Neen Esthetische veranderingen (of andere subjectieve veranderingen) Duidelijke wijzigingen in het esthetisch voorkomen of design of andere subjectieve veranderingen in op zijn minst één van uw producten Ja Neen
Gelieve hier uw BTW nummer in te vullen als identificatie van dit enquêtedeel: BTW BE
Indien u opmerkingen of commentaar hebt op deze enquête dan kunt u deze hieronder vermelden: ................................................................ ................................................................ ................................................................ ................................................................ ................................................................ ................................................................ ................................................................ ................................................................ ................................................................ ................................................................ ................................................................ ................................................................ ................................................................ ................................................................ ................................................................ ................................................................ ................................................................ ................................................................ ................................................................
. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 121
122
MEER SPECIFIEKE VOORBEELDEN VAN INNOVATIE PER SECTOR: Zie Deel 2: vragen 1, 2 VERWERKENDE INDUSTRIE Productgericht •
opnemen van ecologische producten in het goederenassortiment
•
levenslange garantie op nieuwe of gebruikte producten
•
verandering van materialen bij goederen, zoals "actief ademende" textielmaterialen
•
waterdichte kledij
•
modules voor biomedische domeinen, geproduceerd via bio-engineering
•
introductie van "chipcard"
•
gebruik van telematica in motorvoertuigen
•
minder verontreinigende motorvoertuigen (bvb. 3 liter-auto, op natuurlijk gas aangedreven bussen)
•
electronisch stabilisatie programma (ESP) voor motorvoertuigen
•
nieuw papiertype voor een specifieke printer
•
nieuw type van propellors in boten
•
gas-insulatie voor hoogspanningsdraden
•
onderhoud op afstand
•
keramiek voor microgolven en filters tegen oppervlaktestralen voor mobiele communicatie
Verandering van de naam of de verpakking van bestaande goederen met het opzet om andere marktsegmenten aan te snijden is geen innovatie. Procesgericht •
digitaliseren van het afdrukproces
•
nieuw type van messystemen voor de productie van houtspanen
•
nieuw type van verwijdering van water
•
het meten van uitlaatgasdeeltjes op basis van sensoren
•
toepassing in serie van poedervernis/lak bij metaalvernissen
•
nieuwe processen voor zuurproductie gebaseerd op een verscheidenheid aan grondstoffen
•
electronische clearing systemen
•
nieuwe CAD-systemen
•
nieuwe informatiesystemen voor distributie
•
gekoppelde data processing systemen, computernetwerk software
•
introductie van computer-assisted/based/aided methoden voor productontwikkeling
•
introductie simulatieprogramma’s voor eindige elementen bij het optimaliseren van componentonderdelen
•
gebruik van e-commerce in de industrie (bvb. NetBank met gepersonaliseerde offertes, e-shopping)
•
mogelijk maken van directe feedback-kanalen tussen klant en producent
•
op internet-gebaseerde reële tijdsopvolging
GROOTHANDEL Productgericht •
opnemen van ecologische producten in het goederenassortiment
•
levenslange garantie op nieuwe of gebruikte producten
•
nieuwe soorten van certificatiediensten
•
invoering van additionele diensten, gecombineerde oplossingen "in één hand", bvb. technische en
•
introductie van klantenkaartsystemen
•
consulting en bestelling op verkoopspunten (PoS)
•
afhalingsdienst voor klanten
•
onderhoud op afstand
•
verkoop via Internet (e-commerce); maar niet enkel een informatieve site zonder on-line dienst
•
electronische clearing systemen
•
directe verkoop aan de eindgebruiker
consulting diensten, testen, onderzoeken en certifiëren van diensten
Procesgericht •
scanner cash dozen
•
ontwikkeling en introductie van digitale distributiekanalen
•
laptops voor vertegenwoordigers als directe verkoopondersteuning
•
electronische clearing systemen
•
digitale productetikettering, bvb. scanner voor streepjescodes
123
•
reconstructie of reorganisatie van verkoopsruimte, indien dit het mogelijk maakt dat klanten gemakkelijker kunnen winkelen
•
kwitanties per PC die meer informatie inhouden betreffende rekeningen
•
electronische catalogi, bvb. op CD-ROM
•
call-center oplossingen
•
eigen onderhoudswerkplaats of -garage
•
training van geschoolde arbeid om speciaal aan de klant aangepaste diensten aan te bieden
•
nieuwe CAD-systemen
•
nieuwe informatiesystemen bij de distributie
•
gekoppelde data processing systemen, computernetwerk software
•
mogelijk maken van directe feedback-kanalen tussen klant en producent
•
klantendienst om alle klantenverzoeken te coördineren
FINANCIËLE DIENSTEN Productgericht •
nieuwe of significant verbeterde verzekeringsdiensten
•
introductie van modulaire levensverzekeringconcepten
•
nieuwe beroepsongevallenverzekering
•
introductie van "asset based securities"en "cat-bonds"
•
introductie van magneetkaarten voor directe toegang tot ziekenhuissystemen
Procesgericht •
on-line bankieren
•
controle-instrumenten via telefoon
•
nieuwe of verbeterde software of PC-netwerken
•
toepassing van nieuwe methodes voor risicodiversificatie
•
opto-electronische documentarchivering
•
paper free office
•
verbeterde clearing systemen voor premies
•
opvolging van verkoopspunten
•
introductie van nieuwe beoordelings- of scoremethodes
ANDERE DIENSTEN Productgericht •
ticketautomaten met EC cash of betaalkaart
•
software-onderhoud op afstand, consulting op afstand
•
nieuwe methodes van statistische analyse
•
ontwikkeling van flexibele klantensoftware
•
aanbesteding van milieu-en energiediensten
•
aanbieden van nieuwe multimediatoepassingen
•
nieuwe logistieke diensten
•
telefonische klantendiensten
•
dial-in diensten
Procesgericht
124
•
electronische data-uitwisseling
•
CAD of CAD-projectontwikkeling
•
electronisch bankieren
•
case-tools voor specifieke klantensoftware
•
documentcreatie via computer
•
verbetering van computernetwerken
•
netwerk monitoring systemen
•
call management systemen
•
toepassing van thermografie om technische systemen te evalueren
•
op internet-gebaseerde reële tijdsopvolging
•
navigatiesystemen via satelliet
•
nieuwe software-instrumenten voor het beheer van bevoorradingslijnen
•
introductie van op natuurlijke gassen aangedreven bussen
•
introductie van bussen met lage drempels
CLASSIFICATIE KERNTECHNOLOGIEËN Zie Deel 1: vraag 10 De “kerntechnologieën” van een onderneming zijn de gebieden van technologische know-how die vitaal zijn voor de productie van goederen en diensten en waardoor het bedrijf zich differentieert van andere bedrijven in het algemeen en van zijn concurrenten in het bijzonder. Onderstaande classificatie herneemt de hoofdlijnen van de TII-classificatie die gebruikt wordt door Europese technologietransferorganisaties. Zij is niet exhaustief in haar onderverdelingen. Daarom bestaat de mogelijkheid om voor de beschrijving van de eigen kerntechnologieën ook eigen omschrijvingen en toevoegingen te geven.
1 BIOLOGIE, BIOCHEMIE 10 Landbouw waaronder 100 101 130
Landbouw engineering Vee- en plantenteelt Aquacultuur
11 Bio-engineering en biologie waaronder 110/113 Biomechanische en biofysische engineering 111 Pharmaceutica en biomedische engineering 112 Biochemische engineering 114 Genetische engineering 122 Microbiologie 14 Gezondheidstechnologie waaronder 141 Diagnostische technologie 142 Medische engineering 143 Stralingstechnologie
2 ENERGIETECHNOLOGIEËN 20 Verbranding en ontsteking 21 Electriciteitsopwekking waaronder 210 Warmtekoppeling 23 Energiebesparing waaronder 230 Warmte engineering 231 Verwarming en koeling 233 Warmterecuperatie 24 Energieopslag 26 Hernieuwbare energie waaronder 260 Biomassa 264 Zonne-energie 266 Windenergie
3 MILIEUTECHNOLOGIEËN 31 Reinigingstechnologie waaronder 310 Gesloten kringloop technologie 32 Milieu Monitoring waaronder 320 322 325 326
Ecologie Luchtmonitoring Bodemmonitoring Watermonitoring
34 Pollutiecontrole waaronder 340
Luchtvervuilingscontrole
35 Waterbehandeling waaronder 352 Afvalwaterbehandeling 36 Beschermingstechnologie waaronder 360 Stralingsbescherming 37 Afvalbeheer en behandeling waaronder 371 Recyclage technologie
4 INFORMATIETECHNOLOGIE, TELECOMMUNICATIE 40 CAD/CAE/CAM/CIM Technologieën waaronder 400 Computer Aided Design 401 Computer Aided Engineering 402 Computer Aided Manufacturing 403 Computer integrated Manufacturing 42 Computer Hardware waaronder 420 Computerarchitectuur 421 Computer Graphics 422 IC-technologie 425 Geheugentechnologie 426 Microprocessoren 427 Optische computing (beeldverwerking, scanning) 428 Spraakverwerking 429 Systeembeveiliging 43 Computer Software waaronder 430 Toepassingssoftware 4300 Bedrijf en kantoor 4301 Huis 4302 Onderwijs 4303 Productie 4304 Medisch 4305 Financieel 4306 Geïntegreerde software 431 Artificiële Intelligentie 432 Databanken 433 Dataverwerking 434 Databeveiligingstechnologie 435 Managementsystemen 436 Netwerkmanagement 437 Program. & Programmeertalen 44 Computer Training Services 45 Kantoorautomatisatie 46 Telecommunicatie waaronder 460 461 462 463 464 465
Breedbandcommunicatie Informatietransmissie Mobiele communicatie Satelliet-communicatie Telemetrie Video-Technologie
5 INDUSTRIËLE BASISTECHNOLOGIEËN 50 Assemblage 51 Mengtechnologie 52 Zuiveringstechnologie (filtratie,separatie) 53 Elektronica waaronder 530 531 532 534
Audio technologie Elektronische schakelingen Elektronische instrumenten Signaalverwerking
125
54 Hydraulica en pneumatica 55 Industriële logistiek waaronder 550 Fabrieksbeheer 551 Onderhoud 552 Verpakking 553 Plant Design 554 Productie Engineering 555 Personeelsmanagement 556 Distributie 557 Warehousing 56 Meting en controle waaronder 560 Automatische meetsystemen 561 Detectietechnologie 562 Dimensiemetingen 565 Fabricagecontrole (on-line, niet-destructief, …) 566 Mechanisch, optisch, accoustisch meten 567 Kwaliteitscontrole productieproces 568 Sensortechnologieën 569 Warmtemetingen 58 Optica waaronder 580 581 582 583 584
Lasertechnologie Lenzen en spiegels Optronica Fotografie Optische vezels
59 Plasma Technologie
66 Mechanische Engineering & Productie waaronder 660 Boiler Technologieën 661 Stromingsmechanica 662 Smering 663 Micromechanica 664 Pompen, kleppen, perslucht 665 Koeltechnologie 666 Thermische technologieën 667 Mecatronica 67 Drukkerij/Uitgeverij waaronder 670/671 Foto- en reprografie 672 Desk-Top Publishing 674 Lithografie 68 Textiel waaronder 680 681
Textielmachines Textielverwerking
69 Transport waaronder 690 691 692 694 695
Lucht- en ruimtevaart Logistiek Motorvoertuigen Wegvervoer Scheepsbouw
7 MATERIAALTECHNOLOGIE EN -PRODUCTIE 70 Basismaterialen waaronder 701 704 706 707 708
Glas- en kristalverwerking Papierverwerking Steen- en kleiverwerking Stof- en vezelverwerking Houtverwerking
6 SECTORALE INDUSTRIËLE TECHNOLOGIEËN 60 Chemische engineering en productie waaronder 600 Agro-chemie 601 Basischemie 602/604 Fijnchemie en verven 605 Petrochemische technologieën 61 Bouwtechnologie waaronder 610 612 613 617 619
Architectuur Bouwmateriaal Burgerlijke engineering Isolatietechnologie Bodemmechanica
62 Elektrische Engineering & Productie waaronder 620 Automatisatie 621 Elektrische apparaten 622 Elektrische machines 623 Elektrische energie engineering 624 Elektromechanica 63 Voedingstechnologie waaronder 630 Kleur- en smaakbewerking 631 Melkverwerking 632 Brouwerij/stokerij 633 Voedselbewaring 634 Voedselbereiding 635 Fruit- en groentenbehandeling 636/637 Vlees- en visverwerking 638 Soft Drinks 65 Industriële Engineering en Productie waaronder 650 Industriële design 651 Industriële uitrusting en machinebouw 653 Prototyping
126
71 Nieuwe materialen waaronder 710 Keramieken 711 Composieten 712 Plastics 714 Legeringen 72 Metallurgie waaronder 720 721 722 723 724 725 726 727 728 729
Adhesieve verbindingstechnologieën Gieten Metaalvorming Walsen Non-ferro metallurgie Plaatbewerking Oppervlakte behandeling Thermische behandeling Lassen Poedermetallurgie
127
R E E D S V E R S C H E N E N B I J H E T I W T- O B S E RVAT O R I U M
VTO-STUDIES:
1/
Het Vlaams Innovatiesysteem: een nieuw statistisch beleidskader 1annex/ Theoretische en empirische bouwstenen van het ‘Vlaams Innovatie Systeem’
2/
Innovatiestrategieën bij Vlaamse industriële ondernemingen
3/
Octrooien in Vlaanderen: technologie bekeken vanuit een strategisch perspectief Deel 1: Octrooien als indicator van het technologiesysteem
4/
De impact van technologische innovaties op jobcreatie en jobdestructie in Vlaanderen
5/
Strategische verschillen tussen innovatieve KMO’s : Een kijkje in de zwarte doos
6/
Octrooien in Vlaanderen: technologie bekeken vanuit een strategisch perspectief Deel 2: Analyse van het technologielandschap in Vlaanderen
7/
Diffusie van belichaamde technologie in Vlaanderen: een empirisch onderzoek op basis van input/outputgegevens 7 annex/ Methodologische achtergronden bij het empirisch onderzoek naar de Vlaamse technologiediffusie
8/
Schept het innovatiebeleid werkgelegenheid?
9/
Samenwerking in O&O tussen actoren van het “VINS”
10/ Octrooien in Vlaanderen: technologie bekeken vanuit een strategisch perspectief Deel 3: De internationale technologiepositie van Vlaanderen aan de hand van octrooi posities Deel 4: Sporadische en frequent octrooierende ondernemingen : profielen 11/ Technologiediffusie in Vlaanderen. Enquêteresultaten - Product- en diensteninnovatie: evolutie 1992-1994-1997 12/ Technologiediffusie in Vlaanderen. Enquêteresultaten - Hoogtechnologische producten: evolutie 1992-1994-1997 13/ Technologiediffusie in Vlaanderen. Enquêteresultaten - Procesautomatisering: evolutie 1992-1994-1997 14/ Technologiediffusie in Vlaanderen. Methodologie en vragenlijst 15/ Financiering van innovatie in Vlaanderen. Het aanbod van risicokapitaal. 16/ Product- en diensteninnovativiteit van Vlaamse ondernemingen. Enquêteresultaten 1997 17/ Adoptie van procesautomatisering en informatie- en communicatietechnologie in Vlaanderen. Enquêteresultaten 1997 18/ Performantieprofiel en typologie van innoverende bedrijven in Vlaanderen. Waarin verschillen innoverende bedrijven van niet-innoverende bedrijven. Enquêteresultaten 1997 19/ De werkgelegenheidsimpact van innovatie: is de aard van de innovatie-strategie belangrijk? 20/ Samenwerking in O&O tussen actoren van het “VINS” Deel 2: Samenwerking in een aantal specifieke technologische disciplines
I W T- S T U D I E S : 21/ Clusterbeleid: Een innovatie instrument voor Vlaanderen?
Reflecties op basis van een analyse van de automobielsector 22/ Benchmarken en meten van innovatie in KMO’s 23/ Samenwerkingsverbanden in O&O en kennisdiffusie 24/ Financiering van innovatie in Vlaanderen. De venture capital sector in internationaal
perspectief 25/ De O&O-inspanningen van de bedrijven in Vlaanderen - De regionale uitsplitsing van
de O&O-uitgaven en O&O-tewerkstelling in België 1971-1989 26/ De O&O-inspanningen van de bedrijven in Vlaanderen - Een perspectief vanuit de
enquête voor 1996-1997 27/ Identificatie van techno-economische clusters in Vlaanderen op basis van input-output-
gegevens voor 1995 28/ The flemish innovation system : an external viewpoint 29/ Geïntegreerd innovatiebeleid naar KMO’s toe. Casestudie: Nederland 30/ Clusterbeleid als hefboom tot innovatie 31/ Resultaten van de O&O-enquête bij de Vlaamse bedrijven 32/ ‘Match-mismatch’ in de O&O-bestedingen van Vlaamse en Belgische bedrijven in termen
van de evolutie van sectoriële aandelen 33/ ‘Additionaliteit’- versus ‘substitutie’-effecten van overheidssteun aan O&O in bedrijven in
Vlaanderen: een econometrische analyse aangevuld met de resultaten van een kwalitatieve bevraging 34/ Het innovatiebeleid in Ierland als geïntegreerd element van het ontwikkelingsbeleid: van
buitenlandse investeringen naar ‘home spun growth’ 35/ ICT Clusters in Flanders: Co-operation in Innovation in the New Network Economy 36/ Het fenomeen spin-off in België 37/ KMO-innovatiebeleid levert toegevoegde waarde aan Vlaamse bedrijven 38/ Technology watch in Europa: een vergelijkende analyse 39/ ICT-Monitor Vlaanderen: Eindrapport van een haalbaarheidsstudie 40/ Innovation policy and sustainable development: can public innovation incentives make a
difference? 41/ Spinning off new ventures: a typology of facilitating services 42/ Research mandates for technology transfer: International policy 43/ Subregionale O&O-inspanningen van de bedrijven in Vlaanderen 44/ De intelligente omgeving: de noodzaak van convergerende technologieën en
een nieuw businessmodel.
Biografie HENRI DELANGHE Henri Delanghe (°1970) behaalde een Licentie in de Geschiedenis aan de KULeuven (1992), een Master in International Affairs aan Columbia University (1994) en een Doctoraat in de Economische Geschiedenis aan de KULeuven (2002). Hij bekleedde posities bij het United Nations Development Programme, aan de KULeuven, en bij het IWT, en is op dit ogenblik werkzaam op de Europese Commissie Directoraat-Generaal Research. Zijn onderzoek spitst zich toe op wetenschaps-, technologie- en innovatieindicatoren alsook de historische ontwikkeling van nationale innovatiesystemen. MARC TIRI Marc Tiri is sedert 1997 verbonden aan het departement Bedrijfskunde van de Faculteit Toegepaste Economische Wetenschappen van het Limburgs Universitair Centrum en is er lid van de onderzoekseenheid DAM (Data-analyse en modellering). Hij bereidt een doctoraatsthesis voor rond “Theorievorming en meting van innovatie”. Andere onderzoeksinteresses omvatten clusteranalyse en de ontwikkeling van biotechnologie-indicatoren. Recent is hij actief betrokken bij verschillende onderzoeksprojecten in verband met wetenschaps- en technologie-indicatoren, in opdracht van de Vlaamse en Federale overheid. JAN LAROSSE Jan Larosse haalde een MA in Economics en een Baccalaureaat in de Filosofie aan de KU Leuven. Sinds 1992 werkt hij als Wetenschappelijk Adviseur voor het IWT. In 1996 startte het IWTObservatorium waarvan hij coördinator is. Zijn werkzaamheden situeren zich op het gebied van innovatiemonitoring (indicatoren) en innovatiestudies, met thema's als de kenniseconomie, innovatiesystemen, clusteranalyse, innovatiebeleid en additionaliteit van het beleid. DONALD CARCHON Donald Carchon is licentiaat in de Economische en Toegepaste Economische wetenschappen. Sinds 1998 werkt hij als Wetenschappelijk Adviseur voor het IWT in het 'IWT-Observatorium'. Binnen het innovatie- en O&O-kennisdomein is hij actief als data- en informatiemanager en als beleidsanalist.
WAT I S H E T I W T ? Het Instituut voor de Aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen (IWT-Vlaanderen) is een autonome overheidsinstelling, opgericht in 1991 door de Vlaamse regering, voor de ondersteuning van de industriële O&O in Vlaanderen. Hiervoor beschikt het IWT-Vlaanderen over verschillende financieringsinstrumenten waarmee jaarlijks bijna 200 miljoen euro financiële steun wordt verleend. Daarnaast is er ook dienstverlening aan de Vlaamse bedrijven op het gebied van technologietransfert, partner search, voorbereiding van projecten in Europese programma’s, enz....
WAT I S H E T I W T- O B S E RVAT O R I U M ? Het IWT-Observatorium (Innovatie-Wetenschap-Technologie-Observatorium) is een afdeling van het IWT-Vlaanderen, gericht op beleidsondersteuning d.m.v. beleidsindicatoren en beleidsstudies. Het IWT-Observatorium organiseert technologie-enquêtes en verzamelt indicatoren over O&O- en innovatie-inspanningen van de bedrijven in Vlaanderen. De belangrijkste opdracht van het IWT-Observatorium is echter de organisatie van innovatiestudies, met steun van externe onderzoeksgroepen, voor de verdieping van de kennis over het Vlaams Innovatiesysteem, benchmarking met buitenlandse (beleids)ervaring, introductie van nieuwe inzichten uit de innovatietheorie, ontsluiting van de gegevens van gespecialiseerde enquêtes en databanken. Tot eind 1998 stond het IWT-Observatorium bekend onder de naam Vlaams Technologie Observatorium (VTO).