Naam Studentnummer Opleiding Betreft Datum
: Johanneke Kamp : 497258 : Master Social Work Cohort 4 : Essay eerste semester : januari 2012
Inhoudsopgave
Inleiding
Blz. 2
Een voorbeeld uit de praktijk
Blz. 3
Er is geen netwerk van familie en vrienden, wat nu……?
Blz. 3
Wat is een sociaal netwerk een definitie van het begrip
Blz. 4
Uit welke mensen bestaat het sociaal netwerk
Blz. 5
De buurt…..
Blz. 5
Verlegenheid
Blz. 6
Wat is, voor de maatschappelijk werker, een werkende handelingswijzen om te bereiken dat cliënten een beroep gaan doen op hulpbronnen in hun buurt?
Blz. 6
Het aangaan van de dialoog “constructief maatschappelijk werk
Blz. 8
Conclusie
Blz. 8
Literatuurlijst
1
Inleiding Sinds juni 2004 ben ik, als algemeen maatschappelijk werker, werkzaam bij Stichting Maatschappelijke Dienstverlening Alexander. Wij zijn werkzaam in de Rotterdamse deelgemeente Prins – Alexander en worden gesubsidieerd door de deelgemeente. De afgelopen jaren is onze cliënten groep veranderd. Wij krijgen veelal te maken met multi - problem situaties. Er spelen op diverse gebieden problemen, zoals relatie problemen, huiselijk geweld, opvoed problemen, financiële problemen en veel cliënten kampen met psychische problemen. Onze cliënten hebben vaak geen of een beperkt netwerk van familie en vrienden of doen geen beroep op hun netwerk. Ik zal hier in dit essay dieper op in gaan. Wij hebben als organisatie tevens te maken met de ontwikkelingen wat betreft de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en het stimuleringsprogramma Welzijn Nieuwe Stijl (WNS). De Wmo is in het leven geroepen om burgers te stimuleren meer verantwoordelijkheid te nemen voor de eigen situatie en tevens om de kosten van de AWBZ te drukken. Het idee achter de Wmo is dat de burgers de regie meer in eigen hand nemen. Binnen dit nieuw sociaal beleid, staat de kracht van de burger centraal en wordt er om samenwerking tussen de welzijnsorganisatie, zijn professionals en de burgers gevraagd. Er wordt ook wel gesproken over een cocreatie van burgers en welzijnsorganisaties (Welzijn Nieuwe Stijl, 2010). Binnen welzijn nieuwe stijl wordt er vanuit gegaan dat professionals op een nieuwe wijze gaan werken met, voor en door burgers en cliënten. Dit vraagt om een andere manier van werken. Er wordt ook wel gesproken over de “nieuwe professional”. Het is de bedoeling dat de “nieuwe professional” zichtbaar en beschikbaar is voor de (kwetsbare) burger. De nieuwe professional zoekt actief contact met de (kwetsbare) burger en daagt hem uit om zelf verantwoordelijkheid te nemen voor het oplossen van zijn problemen (Kluft, 2011). Dit, niet alleen door een beroep te doen op de eigen mogelijkheden van de burger of de inzet van professionals, maar ook op de inzet van sociale netwerken, vrijwilligersinitiatieven en wijkverbanden. In welzijn nieuwe stijl wordt gezocht naar de optimale verhouding. Het is, vanwege de cliënten groep die de afgelopen jaren is veranderd en vanwege de ontwikkelingen binnen het welzijnswerk, van belang dat wij anders gaan werken. Wij zullen meer oog moeten gaan krijgen voor de buurt waarin onze cliënten wonen en de contacten die zij in deze buurt hebben. Wij willen bereiken dat cliënten met ondersteuning vanuit het maatschappelijk werk een beroep gaan doen op hulpbronnen in de buurt waarin zij leven. Dit essay schrijf ik in het kader van de Master Social Work en door het schrijven van dit essay wil ik voorwerk doen voor het onderzoek dat ik tijdens de opleiding zal gaan doen. Het onderzoek is gericht op wat er nodig is om te bereiken dat cliënten voor individuele vragen een beroep gaan doen op hulpbronnen in hun buurt. Ik wil mijn collega’s d.m.v. dit essay prikkelen om het begrip “sociaal netwerk” breder te gaan trekken dan familie en vrienden. Ik wil eerst stil staan bij de huidige situatie en wat er zal moeten gaan veranderen. Ik wil helder schetsen wat een sociaal netwerk en sociale steun nou daadwerkelijk is en wat het belang is van het hebben van een netwerk en steun. Vervolgens wil ik ingaan op welke rol buurtbewoners hierin kunnen hebben. Hierbij zal aandacht zijn voor de handelingsverlegenheid van buurtbewoners en de vraagverlegenheid van cliënten. Ik zal daarna een aantal handelingswijzen beschrijven. Vervolgens zal ik stil staan bij het belang van het aangaan van de dialoog binnen de hulpverlening. Ik wil binnen dit essay antwoord op de volgende vragen geven: Waarom doen cliënten niet snel vanuit zichzelf een beroep op contacten die zij hebben in de buurt waarin zij leven? en Wat is, voor de maatschappelijk werkers, een werkende handelingswijze om te bereiken dat cliënten een beroep gaan doen op hulpbronnen in hun buurt?
2
Een voorbeeld uit de praktijk ------------------------------Wilt u met mij meegaan, want anders moet ik alleen…… Mevrouw T. meldt zich, tijdens het spreekuur, aan bij het maatschappelijk werk van Stichting MDA en ik ga met haar in gesprek. Zij is een alleenstaande vrouw van zevenenvijftig jaar en woont in een seniorenflat in de wijk Zevenkamp. Zij meldt zich in eerste instantie aan voor de financiële problemen die zij heeft. Ik kom er, in het gesprek dat ik met haar heb, al snel achter dat er op diverse gebieden problemen spelen. Er spelen onder ander financiële, familiaire, psychosociale, psychische en fysieke problemen. Er is een schuld van in totaal € 10.000 waar zij zelfstandig niet meer uit weet te komen. Zij heeft zich i.v.m. haar schulden op eigen initiatief aangemeld bij de KredietBank Rotterdam. Mevr. vertelt dat zij een verstandelijk beperkte dochter heeft die voor een lange tijd, samen met haar dochter van zes jaar, bij haar heeft ingewoond in haar seniorenflat. Dit heeft voor vele problemen gezorgd. Hierdoor zijn o.a. haar schulden opgelopen. Haar dochter heeft korte tijd geleden zelfstandige woonruimte gevonden, maar dreigt nu weer uit huis gezet te gaan worden, vanwege huurschuld. Mevrouw maakt zich vooral zorgen om haar kleinkind. Zij zou, als het zover komt dat haar dochter uit huis gezet gaat worden, haar kleindochter indien nodig willen opvangen. Haar dochter neemt zij echter niet meer in huis, vanwege ruzies die in het verleden hoog zijn opgelopen. Mevrouw geeft tijdens het aanmeldingsgesprek aan dat zij binnen een aantal weken, een afspraak voor een intakegesprek, krijgt bij de Kredietbank Rotterdam. Zij ziet er erg tegenop om hier alleen naar toe te gaan. Zij geeft aan dat zij zich daarom wil aanmelden bij het maatschappelijk werk. Tijdens het gesprek vraagt zij dan ook of er een maatschappelijk werker met haar mee kan gaan naar deze afspraak. Het is voor ons echter niet mogelijk om op zo’n kort termijn mee te gaan o.a. vanwege de wachtlijst met cliënten die zich al eerder hebben aangemeld. Ik heb aan haar gevraagd of zij een beroep kan doen op familie en of vrienden. Mevrouw geeft aan dat zij geen familie heeft waarop zij een beroep kan doen. De familie die zij nog heeft, een broer, woont ver weg. Door haar beperkte mobiliteit is zij niet in staat om naar hem toe te gaan en hij is vanwege fysieke problemen ook niet in staat om naar haar toe te komen. Haar dochter heeft een verstandelijke beperking en heeft zelf vele problemen en het contact met haar verloopt moeizaam. Op haar kan mevrouw dan ook geen beroep doen. Mevrouw geeft aan geen vrienden te hebben die zij kan vragen om mee te gaan, want veel vrienden wonen verder weg en zijn op leeftijd. Hier lopen wij samen vast….en wij weten zo een twee drie beiden geen oplossing. --------------------------------Er is geen netwerk van familie en vrienden, wat nu……? Wij krijgen steeds meer te maken met cliënten die om diverse redenen geen beroep kunnen doen op een bestaand netwerk van familie en vrienden. Veel van deze cliënten zijn vanwege economische (financiële), sociale en fysieke problemen weinig mobiel en zijn dan ook aangewezen op de buurt waarin zij wonen voor de sociale contacten (Linders, 2010). Dit, omdat familie en vrienden vaak verder weg wonen. Vroeger woonden verwanten vaak bij elkaar in dezelfde plaats, maar dit is niet meer zo vaak als vroeger het geval (Mulder en Kalmijn, 2004). Het was een vanzelfsprekendheid dat men voor zijn of haar familie zorgde als een persoon binnen de familie hulpbehoevend was. Dit is volgens Coleman (in Linders, 2009, p. 101) in de afgelopen jaren veranderd door allerlei ontwikkelingen, zoals de arbeidsparticipatie van vrouwen, liberalisering van normen en waarden en het grote aantal echtscheidingen. Hierdoor is het niet meer voor de handliggend dat familieleden voor elkaar zorgen en klaar staan. Er zijn tevens cliënten die beschikken over een gehavend netwerk (Machielse & Hortulanus, 2010), waardoor er geen beroep wordt gedaan op het bestaande netwerk. Onder een gehavend netwerk wordt verstaan een netwerk waarbinnen conflicten spelen of wantrouwen heerst. Hieruit kan geconcludeerd worden dat er door de maatschappelijk werker verder dan familie en vrienden gekeken zal moeten gaan worden. De maatschappelijk werker zal een bredere blik moeten gaan hanteren. Dit enerzijds, omdat cliënten steeds meer aangewezen zijn op de buurt waarin zij leven en anderzijds door de ontwikkelingen binnen het welzijnswerk. Deze verwachtingen heeft de overheid, in het kader van de Wmo en WSN, van ons als organisatie en tevens van de burgers. Er is nog te weinig aandacht voor en zicht op de buurt waarin een cliënt woont en leeft. Dit terwijl, zoals eerder beschreven, onze cliënten door allerlei omstandigheden vaak zijn aangewezen op de buurt. Het is geen vanzelfsprekendheid dat er, door een maatschappelijk werker, aan een cliënt gevraagd
3
wordt naar contacten in de buurt. Hier zal iets in moeten gaan veranderen. Dit vraagt een andere manier van werken. Het vraagt werken met oog en vooral ook aandacht voor de buurt waarin een cliënt woont. De maatschappelijk werkers zullen samen met de cliënt zicht moeten krijgen op de contacten die zij hebben in hun buurt. Er zijn allerlei manieren, strategieën en handelingswijzen die gericht zijn op het uitbreiden van het sociaal netwerk. Voordat er aandacht is voor de handelingswijzen wil ik ingaan op wat een sociaal netwerk is en het belang van het hebben van een netwerk.
Wat is een sociaal netwerk: een definitie van het begrip Er is, in de afgelopen jaren, door veel auteurs geschreven over sociale netwerken. Het wekt dan ook geen verbazing dat er verschillende, maar doch zeer sterk op elkaar lijkende, definities zijn over wat er wordt verstaan onder een sociaal netwerk. Zo hanteert Hendrix (2001) de volgende definitie van een netwerk: ‘een groepering van mensen met wie een persoon (de centrale actor) min of meer duurzame banden onderhoudt voor de vervulling van noodzakelijke levensbehoeften’. (p. 35) Ik vind de definitie van Hendrix niet volledig, want ik mis hierin nog een aspect. Ik bedoel hiermee dat ik bij deze definitie mis dat wat het hebben van een sociaal netwerk voor een persoon kan betekenen. Dit gaat voor mij verder dan dat men een sociaal netwerk heeft voor de vervulling van de noodzakelijke levensbehoeften. Baars (1994) voegt aan deze definitie toe dat een sociaal netwerk bijdraagt, door haar onderlinge relaties, aan het welzijn van mensen. Hij geeft tevens aan dat het voldoet aan de elementaire behoefte van mensen om “ergens bij te horen”, het levert een bijdrage aan de ontwikkeling en handhaving van identiteit en zelfrespect (eigenwaarde) en kan op allerlei fronten steun bieden. Voor mij is de definitie van Hendrix over dat wat het begrip “sociaal netwerk” inhoudt met de toevoeging van Baars volledig en ik wil vanuit deze definitie dit essay schrijven.
Waarom een sociaal netwerk ? De mens is een sociaal wezen en staat in contact met mensen in zijn omgeving en heeft behoefte aan verbondenheid met anderen. Wij hebben contacten nodig om onder andere, zoals eerder beschreven, ons leven zin te geven en om ons welzijn te bevorderen. Als alles goed gaat in het leven staat men er vaak niet bij stil hoe waardevol een netwerk is. Ieder mens heeft een sociaal netwerk nodig om zijn leven prettig in te richten, zowel op praktisch gebied als sociaal emotioneel gebied (Scheffers, 2010). Iemand met een sterk sociaal netwerk heeft een aanzienlijk grotere kans om problemen die, hij of zij in zijn leven op zijn pad krijgt het hoofd te bieden. Zij kunnen een beroep doen op hun netwerk en dan heeft het sociale netwerk een steunende functie. Sociale steun is ingebed in en bereikbaar via het sociaal netwerk (Hawkins & Maurrer, 2011). Er wordt dan gesproken over de sociale steunfunctie van het netwerk en er kan dan gesproken worden van een “sociaal ondersteunend netwerk of een vitaal netwerk”. Het is overigens niet vanzelfsprekend dat, als iemand een netwerk heeft, het ook een steunende functie heeft. Het is dan ook belangrijk, om als hulpverlener te onderzoeken, welke functie het netwerk heeft. Het hebben van een vitaal netwerk houdt in dat men, met behulp van zijn netwerk, onvermijdelijke problemen in het leven het hoofd kan bieden en hij of zij ondanks deze problemen de rollen die hij of zij, binnen de samenleving heeft, kan blijven vervullen (Scheffers, 2010). Er worden aan een vitaal netwerk verschillende criteria gesteld met betrekking tot het aantal personen waaruit een netwerk dient te bestaan. Dit loopt dan ook aardig uiteen en er bestaat geen eenduidige richtlijn voor. Het is wel duidelijk dat het hebben van een sociaal netwerk, waar vanuit men sociale steun kan ontvangen, een belangrijke factor is om te kunnen omgaan met allerlei gebeurtenissen in het leven. Het sociaal netwerk heeft verschillende functies en Hendrix (2001) onderscheidt de volgende functies: emotionele steun, cognitieve steun, waardering, normatieve steun, sociaal contact, materiële steun, praktische steun en sociale maatschappelijke invloed. Van Riet en Wouters (1996, blz 111 – 112) noemen het de functionele kenmerken van het sociaal netwerk en zij onderscheiden de volgende functies: - de affectieve behoefte: hierbij gaat het om de mate waarin het netwerk waardering en erkenning geeft (emotionele ondersteuning).
4
-
de behoefte aan aansluiting: de mate waarin het netwerk de cliënt het gevoel geeft erbij te horen. de materiële behoefte: de mate waarin het netwerk materiële ondersteuning biedt (bv. geld lenen, hulp bij praktische klusjes, huisvesting etc.). de behoefte aan sociale zekerheid: de mate waarin leden van het netwerk via afspraken en regelingen zekerheid aan de cliënt kunnen bieden (bv. een arbeidsovereenkomst of een lidmaatschap van een vereniging).
De functies die, Hendrix en Van Riet en Wouters onderscheiden, overlappen elkaar duidelijk en het lijkt mij duidelijk welke functies het netwerk kan hebben of kan innemen. Het hebben van een netwerk waarop men terug kan vallen, indien nodig, wordt mijns inziens steeds belangrijker. Dit o.a. door de inwerkingtreding van de Wmo en WSN. Er wordt door de overheid verwacht dat burgers meer verantwoordelijkheid gaan nemen voor de eigen situatie. De overheid beïnvloedt hiermee het functioneren van het netwerk en er wordt verwacht dat er een beroep wordt gedaan op het netwerk. Het is o.a. door deze veranderingen belangrijk dat iemand beschikt over een sociaal netwerk waarop hij of zij, indien nodig, kan steunen Uit welke mensen bestaat het sociaal netwerk…? Het sociaal netwerk bestaat uit mensen uit de omgeving van een persoon en is volgens Baars (in Scheffers, 2010, p. 86, 87) onder te verdelen in drie sectoren te weten de sector verwanten, de sector vriendschappelijke betrekkingen en de sector maarschappelijke diensten. De sector verwanten bestaat uit bloedverwanten en aanverwanten. De sector vriendschappelijke betrekkingen bestaat uit mensen met wie iemand een vriendschappelijk contact heeft, zoals collega’s, buren, kennissen, maar ook de virtuele contacten die iemand heeft. De sector maatschappelijke diensten bestaat uit concrete personen, zoals huisarts, werkgever, wijkagent, maatschappelijk werker, thuishulp, schulddienstverlener etc. In dit essay wil ik mij, zoals ik al heb aangegeven, richten op de sector vriendschappelijke betrekkingen en dan specifiek op buurtgenoten ofwel hulpbronnen in de buurt waarin een cliënt leeft. De zelfredzaamheid van een cliënt kan naar mijn mening aanzienlijk vergroot worden als mensen een beroep durven te doen op buurtbewoners. De hulp die een cliënt vanuit de buurt, waarin hij woont, kan ontvangen zal mijns inziens voornamelijk in de volgende behoeften voorzien: de affectieve behoefte, de behoefte aan aansluiting en de materiële behoefte. De buurt….. Onze cliënten zijn, zoals eerder al beschreven, aangewezen op de buurt waarin zij leven. Dit, omdat familie vaak verder weg woont en onze clienten vanwege sociale en fysieke problemen weinig mobiel zijn of dat er sprake is van een gehavend netwerk. De buurt is voor deze cliënten dan ook van groot belang voor zijn of haar contacten. Als buren al een hulpbron zijn voor cliënten zien wij vaak dat zij helpen bij praktische problemen, zoals het oppassen op de kinderen, helpen bij het invullen van formulieren etc. Uit onderzoek van Linders (2010) blijkt dat buurtbewoners meestal welwillend staan tegenover het bieden van hulp. Zij weten echter meestal niet welke mensen hulp nodig hebben, omdat zij vaak weinig zicht hebben op wie er woont in de wijk. Uit dit onderzoek blijkt ook dat buurtbewoners vaak een afwachtende houding innemen ten aanzien van een mogelijke hulpvraag. Zij willen zich niet ongevraagd opdringen of bemoeien met een ander. Dit heeft volgens Linders (2010) te maken met de feeling rule dat men sociale afstand dient te bewaren ten opzichte van de buren. Deze schroom om hulp te bieden wordt handelingsverlegenheid genoemd. Het biedt perspectief dat buren welwillend staan tegenover het bieden van hulp, maar handelingsverlegenheid maakt dat zij niet snel, vanuit zichzelf, hulp zullen bieden. Als cliënten hulp zouden vragen aan buren dan zal dit de situatie mijns inziens veranderen, omdat de welwillendheid er is. De vraag zal dan in eerste instantie vanuit de cliënt moeten komen.
5
Verlegenheid Er heerst vaak veel schaamte om een buurman of buurvrouw om hulp te vragen. Er wordt ook wel gesproken over vraagverlegenheid. Ieder mens streeft naar onafhankelijkheid en wil zelfredzaam zijn of wel autonoom zijn. Door het vragen van hulp stelt iemand zich kwetsbaar op en hierbij speelt dan ook een stuk afhankelijkheid. Er wordt ook vaak vanuit gegaan dat als men hulp vraagt en krijgt dat er iets teruggedaan dient te worden. Als iemand het idee heeft zelf niets terug te kunnen doen of te kunnen geven wordt er vaak niet om hulp gevraagd (Linders, 2010 en Lans. Van der 2010). De verlegenheid, handelingsverlegenheid en vraagverlegenheid zal moeten worden doorbroken. Om dit te doorbreken zal er een verbinding moeten worden gemaakt tussen de vraagverlegenheid van de cliënt en de welwillendheid van de buren om te helpen (Tonkens, genoemd in column van Jos van der Lans, 2010). Hier is een rol voor de maatschappelijk werker weggelegd. De maatschappelijk werker kan hierin een brugfunctie hebben en zorgen dat er een verbinding komt tussen de cliënt en de buurtbewoner(s). Ik wil nog even terug naar “wilt u met mij meegaan, want anders moet ik alleen......” ---------------------------------Het is, zie mijn praktijkvoorbeeld, niet vanzelfsprekend dat een persoon beschikt over een (vitaal) sociaal netwerk. Binnen het netwerk van de mevrouw, uit mijn praktijkvoorbeeld, spelen conflicten en vanwege fysieke en financiële problemen kan zij geen beroep doen op het bestaande netwerk. Iemand die geen of een beperkt sociaal netwerk heeft, zie eerder genoemde oorzaken of wel redenen, kan als zich problemen voordoen geen beroep doen op steunende contacten en zal eerder een beroep doen op de hulpverlening. Wat mij opvalt is dat er, als je hier op doorvraagt bij cliënten, er vaak wel contacten zijn. Zij betrekken deze contacten echter niet bij hun vragen of problemen. Mevr. T. kwam na een gesprek van een uur uiteindelijk zelf met een oplossing. Zij ging namelijk een buurvrouw van twee deuren verder meevragen. Zij vond het wel lastig om dit aan haar te vragen, want zij schaamde zich in eerste instantie om haar verhaal aan de buurvrouw te vertellen (vraagverlegenheid). Mevr. T. heeft haar buurvrouw gevraagd en die stond hier welwillend tegenover. Zij vond het geen enkel probleem om mee te gaan en mevrouw te ondersteunen. Ik heb, wat betreft mevrouw, niet gedacht aan het meevragen van een buurman of buurvrouw waarmee zij contact heeft. Hier zie je wederom dat het vragen om steun vanuit de buurt waarin een persoon leeft snel wordt vergeten door een maatschappelijk werker. Hier had namelijk al veel eerder in het gesprek aandacht voor kunnen zijn. -----------------------------------
Wat is, voor de maatschappelijk werker, een werkende handelingswijze om te bereiken dat cliënten een beroep gaan doen op hulpbronnen in hun buurt? Er zijn vele verschillende handelingswijzen om sociale netwerken in kaart te brengen en te versterken. Er wordt ook wel gesproken over sociale netwerkstrategieën. Door middel van deze handelingswijzen kan men zicht krijgen op hoe het bestaande netwerk van een cliënt eruit ziet. In de zoektocht naar werkende handelingswijzen, was het goed om eerst helder te krijgen wat wij als organisatie voor ogen hebben. Wij willen ten eerste dat de maatschappelijk werkers samen met hun cliënten, met behulp van een handelingswijze, meer zicht krijgen en aandacht hebben voor de contacten die een cliënt heeft in de buurt. De maatschappelijk werkers zullen hierdoor hun manier van werken moeten aanpassen. Het moet makkelijk toe te passen zijn in het contact dat zij met hun cliënten hebben. De bedoeling is dat het laagdrempelig is en het een aanvulling is op het bestaande handelingsrepertoire van de maatschappelijk werkers, ten aanzien van het inzetten van het netwerk van een cliënt. Alleen moet het meer toegespitst zijn op de contacten in de buurt. Ten tweede vinden wij het, zoals eerder al beschreven, belangrijk dat cliënten zelf de contacten in de buurt gaan inschakelen. Wij willen cliënten hierbij begeleiden en ondersteunen net zoals wij dit nu doen bij het inschakelen van het netwerk van familie en vrienden. Hier zou je kunnen spreken van de cliënt 1 coachen/ empoweren om zelf hulp te vragen aan mensen in hun buurt (Hendrix, 2010). Ik ben van 1
Ik ga uit van de definitie van Van Regenmortel (2011) : Empoweren is een proces van versterking waarbij individuen greep krijgen op de eigen situatie en hun omgeving via het verwerven van controle, het aanscherpen van kritisch bewustzijn en het stimuleren van participatie.
6
mening dat, als cliënten dit zelf weten te doen met ondersteuning van de maatschappelijk werker, dit de cliënt sterkt en de cliënt hierdoor de regie houdt en het de zelfredzaamheid vergroot. Dit werkt, volgens mij, tevens drempel verlagend voor degene waaraan hulp wordt gevraagd. Het is dan ook belangrijk om bij deze twee uitgangspunten een passende handelingswijze te vinden en met dit in mijn achterhoofd ben ik op zoek gegaan. Ik ben er tijdens mijn zoektocht achtergekomen dat niet alle handelingswijzen aansluiten op dat wat wij graag zouden willen, want er zijn diverse benaderingen. Ik heb ervoor gekozen om er een aantal in dit essay uit te lichten, omdat deze veel van elkaar verschillen. Zij verschillen vooral wat betreft de rol die de professional heeft. Ik vind het echter goed om deze handelingswijzen te belichten, omdat dit ook interessante ontwikkelingen binnen het welzijnswerk zijn. Bij elke genoemde handelingswijze zal ik de koppeling maken met dat wat wij voor ogen hebben. Er zijn meerdere handelingswijzen die erop gericht zijn om het gehele sociale netwerk omtrent een cliënt te betrekken bij de situatie van de cliënt. De bedoeling hiervan is om het gehele netwerk om de tafel te krijgen. Een van deze handelingswijze is de Eigen - Kracht conferentie. Bij een eigen-kracht conferentie organiseert een opgeleide Eigen Kracht – coördinator een conferentie. De taak van de coördinator is om alle betrokkenen te informeren over het doel, de werkwijze, de mogelijkheden en ieders verantwoordelijkheden (https://www.eigen-kracht.nl. op 15 januari 2012). Bij de conferentie zelf zijn er geen hulpverleners aanwezig. Ik vind de Eigen - Kracht conferentie, voor een bepaalde groep cliënten een goede handelingswijze, maar het is niet haalbaar om dit bij al onze cliënten op deze manier aan te pakken. Ten eerste moet een eigen- kracht conferentie worden aangevraagd en moet het door een speciaal opgeleide coördinator georganiseerd worden. Ten tweede willen wij het graag dichter bij de cliënt houden. Hiermee bedoel ik dat het niet zo groots, aanwezigheid van alle leden van het netwerk, georganiseerd hoeft te worden. Wij willen vooral ook dat onze cliënten zelf de stap nemen om de contacten die zij hebben in de buurt te gaan betrekken bij hun vragen. Het familienetwerkberaad is ook een handelingswijze, waarbij het gehele sociale netwerk van een cliënt wordt betrokken. Het verschil met de eigen - kracht conferentie is dat bij een familienetwerkberaad de hulpverlener(s) wel aanwezig zijn (Portengen, 2010). Echter gaat deze werkwijze nog steeds uit van het principe dat het gehele sociale netwerk wordt betrokken bij het beraad. Er zijn tevens handelingswijzen waarbij men gebruik maakt van een vrijwilliger. Natuurlijk, een netwerkcoach is zo’n handelingswijze. De vrijwilliger wordt getraind door een coördinator. De coördinator is een hulpverlener. Deze methode bestaat uit een 10-stappenplan dat door een vrijwillige netwerkcoach samen met de cliënt wordt doorlopen. De eerste fase is de oriëntatie fase. In deze fase worden de wensen van de cliënt ten aanzien van zijn netwerk duidelijk en wordt het netwerk in kaart gebracht. De tweede fase is de denkfase tijdens deze fase wordt het netwerk erbij betrokken. De derde fase is gericht op het gaan doen. In deze fase wordt er een actieplan gemaakt (Mezzo, 2011). Ik vind het een goede ontwikkeling dat er gebruik gemaakt wordt van vrijwilligers voor het versterken of uitbreiden van het netwerk van een cliënt. Dit is echter niet wat wij voor ogen hebben. Wij willen graag dat maatschappelijk werkers gebruik gaan maken van een handelingswijze of een bepaald onderdeel ervan. Het moet makkelijk toe te passen zijn in de gesprekken die zij met hun cliënten hebben. Met natuurlijk, een netwerkcoach sla je een andere weg in. Er zijn ook handelingswijzen die erop gericht zijn om samen met de cliënt te kijken naar het netwerk en samen met hen het netwerk te analyseren. Zo is er de Maastrichtse Sociale Netwerk Analyse (MSNA). Het gaat erbij de MSNA om de sociale integratie van mensen te analyseren en te beschrijven aan de hand van de structuur van het persoonlijk sociaal netwerk van mensen. Dit valt te concretiseren in: de omvang van het netwerk, de gevarieerdheid van het netwerk, de bereikbaarheid van het netwerk en de structuur van de betrekking (Baars, 1994). Deze handelingswijze is gericht op psychiatrisch patiënten en op het gehele netwerk van een cliënt. Als wij gebruik zouden maken van deze handelingswijze zou deze meer gericht of toegespitst kunnen en moeten worden op de contacten in de buurt, waarin de cliënt leeft.
7
De sociale netwerkmethodiek is ook een handelingswijze waarbij samen met de cliënt het netwerk wordt geanalyseerd. De sociaal netwerkmethode is een interactioneel proces tussen de hulpverlener en de cliënt (Scheffers, 2010). De handelingswijze is gericht op het werken vanuit empowerment, want als cliënten hun netwerk willen betrekken bij het oplossen van problemen, vraagt dit veel van hun zelfvertrouwen, eigen waarde, sociale vaardigheden en inzicht in hun mogelijkheden. Deze handelingswijze wordt in het boek van Maria Scheffers (2010) stap voor stap uitgewerkt en bestaat uit vijf fasen. Als eerste wordt het netwerk geïnventariseerd, vervolgens geanalyseerd op de mogelijkheden van het netwerk, daarna wordt er een werkplan opgezet en uitgevoerd en als laatste vindt er een eindevaluatie plaats. Binnen deze handelingswijze is er specifiek aandacht voor de contacten die een cliënt heeft in de buurt waarin hij leeft. Zo wordt er binnen deze handelingswijze gebruik gemaakt van een wijkecogram. Door gebruik te maken van het wijkecogram krijgt men zicht op de contacten die een cliënt heeft in de wijk met familie, vrienden, kennissen en buren. Ik vind het gebruik maken van een wijkecogram een goede manier om zicht te krijgen op hulpbronnen in de buurt waarin een cliënt leeft. Ook wordt d.m.v. dit ecogram duidelijk waaruit het contact bestaat en voor welke vragen het contact ingezet zou kunnen worden. Deze handelingswijze spreekt mij zeer aan en sluit naar mijn idee aan op dat wat wij voor ogen hebben. Het aangaan van de dialoog “constructief maatschappelijk werk” Alleen het inzetten van een handelingswijze is niet voldoende. Dit zal in dialoog met de cliënt dienen te gebeuren, want dit vraagt iets van de maatschappelijk werker en van de cliënt. De dialoog is voor mij essentieel in contact met de cliënt. Ik ben van mening dat dit, zeker gezien de vraagverlegenheid die veelal speelt bij cliënten, van groot belang is. De maatschappelijk werker kan met zijn theoretische kennis en het inzetten van een bepaalde handelingswijze de cliënt in staat stellen om een andere betekenis aan zijn situatie te geven. Deze manier van werken wordt door Nijnatten (2004) constructief maatschappelijk werk genoemd. In de constructieve benadering van het maatschappelijk werk staan de verhalen van de cliënt en die van de maatschappelijk werker centraal. De werker nodigt de cliënt uit om de situatie vanuit een ander perspectief te gaan bekijken. Dit kan inhouden dat een cliënt leert hoe hij bepaalde barrières in zijn leven kan overkomen. Constructieve hulpverlening is erop gericht cliënten te bewegen de controle over hun leven te hernemen. In dit geval zou dit kunnen betekenen dat cliënten, in gesprek met de maatschappelijk werker, gaan inzien dat een beroep doen op contacten die zij hebben in hun buurt hen verder kan helpen.
Conclusie Ik wil nu graag terugkomen op de twee vragen die ik aan het begin van dit essay heb gesteld. Zo wilde ik antwoord op de vraag “waarom cliënten niet snel vanuit zichzelf een beroep doen op contacten die zij hebben in de buurt waarin zij leven?” en op de vraag “wat is, voor de maatschappelijk werker, een werkende handelingswijze om te bereiken dat cliënten een beroep gaan doen op hulpbronnen in hun buurt?”. Vraagverlegenheid is veelal een reden waarom mensen geen beroep doen op contacten die zij hebben in hun buurt. De vraagverlegenheid is vaak een obstakel en hier zie ik een rol voor de maatschappelijk werker weggelegd. Ik ben van mening dat door hier de dialoog over aan te gaan met de cliënt je hieraan kunt werken en er ook een andere betekenis aangegeven kan worden. De vraagverlegenheid is naar mijn mening dan ook niet onoverkomelijk. In mijn onderzoek naar werkende handelingswijzen ben ik er diverse tegengekomen en ik heb er een aantal uitgelicht. Veel handelingswijzen hebben raakvlakken met elkaar. De handelingswijze die mij op dit moment het meest aanspreekt in het kader van mijn onderzoek is de “sociale netwerk methodiek”, zoals beschreven in het boek van Scheffers (2010). Ik wil uit deze handelingswijze het wijkecogram lichten. Door samen met de cliënt gebruik te maken van het wijkecogram krijg je, als maatschappelijk werker, zicht op de contacten die een cliënt heeft in zijn buurt. Het wijkecogram zou een uitbreiding kunnen zijn op onze huidige manier van werken met sociale netwerken. Hier zal echter verder onderzoek naar gedaan moeten worden. Het roept namelijk nog wel bepaalde vragen bij mij op. Ik vraag mij bv. af of dit ecogram niet nog meer toegespitst zou moeten worden op de contacten die de cliënt met buurtbewoners heeft. Naar het netwerk van familie en vrienden wordt namelijk vrijwel
8
altijd door de maatschappelijk werkers gevraagd. Ook begeleiden en ondersteunen de maatschappelijk werkers cliënten bij het vragen om hulp aan familie en vrienden. De bedoeling is dat cliënten zelf een beroep gaan doen op contacten in hun buurt. Ik sta hier achter, omdat dit naar mijn idee de zelfredzaamheid van de cliënt vergroot en de cliënt behoudt op deze manier de regie. Ik vraag mij wel af of, als er eenmaal contacten zijn en de cliënt blijft vanwege andere problemen onze cliënt, er geen contact moet zijn met de buren waaraan hulp is gevraagd. Ik zie hier namelijk nog wel een rol voor de maatschappelijk werkers weggelegd. Dit reikt te ver om in dit essay uit te diepen, maar kan wel een onderdeel van het onderzoek worden. In mijn onderzoek wil ik mij richten op wat het werken met het wijkecogram, binnen de hulpverlening aan cliënten, kan betekenen bij het realiseren en of uitbreiden van een netwerk in de buurt.
9
Literatuurlijst
-
Baars, H.M.J. (1994). Sociale netwerken van ambulante chronisch psychiatrische patiënten. Maastricht: Universitaire Drukkerij Uniprint.
-
Hawkins, R.L. & Maurer, K. (2011). Unravelling Social Capital: Disentangling a Concept for Social Work. In: British Journal of Social Work, may 4, 2011
-
Hendrix, H. (2001). Bouwen aan netwerken. Soest: Nelissen. H.
-
http://www.eigen-kracht.nl/nl/inhoud/wat-is-een-eigen-kracht-conferentie. Verkregen op 15 januari 2012
-
Lans, J. van der. (2010). Vraagverlegenheid en het altruïsme - overschot. In: TSS – Tijdschrift voor sociale vraagstukken, no. april 2010
-
Linders, E.A.H.M. (2010). De betekenis van nabijheid. Sdu Uitgevers.
-
Linders, E.A.H.M. (2010). Meer buurtcohesie bevordert echt geen burenhulp. In: Tijdschrift voor sociale vraagstukken, no. 5, 8 -11.
-
Lustgraaf, M. van de. (2011). Versterken van sociale netwerken. Een handreiking voor organisaties in de informele zorg. Uitgever: Mezzo
-
Maaike Kluft, (2011). Zeg, bent ú misschien die nieuwe professional?. Verkregen 3 januari 2011.http://www.movisie.nl/onderwerpen/zelfregie/docs/Zeg%20bent%20u%20misschien%20 die%20nieuwe%20professional.pdf
-
Machielse, A. & Hortulanus, R. (2010). Sociaal isolement bij ouderen. Utrecht: Lesi
-
Mulder, C. en M. Kalmijn. (2004). Even bij oma langs; nkps laat zien hoe ver familieleden van elkaar wonen. In: Demos, 20, p.78-80.
-
Nijnatten. C. van. (2004). Opvoeding taal en continuïteit. Amsterdam: uitgeverij Boom.
-
Portengen, R. (2010). Sociale Netwerkstrategieën inclusief FamilieNetwerkBeraad.
-
Riet, N. van & en H. Wouters. (1996). Casemanagement. Een leer-werkboek over de organisatie en coördinatie van zorg-, hulp- en dienstverlening. Assen: van Gorcum.
-
Scheffers, M. (2010). Sterk met een vitaal netwerk. Bussum: Coutinho.
-
Regenmortel, T. van. (2011). Empowerment. In: Vangnet, no. 2 – 2011.
-
Welzijn nieuwe stijl. (2010). Welzijn Nieuwe Stijl. Den Haag: Uitgave van Ministerie van Volksgezondheid, welzijn en sport.
10