INLEIDENDE NOTA De gemeente Kruishouten bestaat sinds de fusies van 1977 uit de spilgemeente Kruishoutem, Lozer, een gehucht van de vroegere gemeente Huise, Nokere en Wannegem-Lede met een totale oppervlakte van 4.673 ha. Het is een uitgesproken landelijk gebied ten N.W. in het arrondissement Oudenaarde, in het Interfluvium van Leie en Schelde. Het gebied heeft een zeer lange occupatiegeschiedenis met sporen vanaf het Neolithicum en belangrijke Gallo-Romeinse vestigingen. Talrijke Germaanse toponiemen wijzen op vroegmiddeleeuwse nederzettingen die uitgroeiden tot vijf woonkernen met aansluitende bebouwing gegroeid omheen de parochiekerken en de heerlijke verblijven van de lokale heren. Daarnaast komt nog een verspreide landelijke bebouwing voor met verschillende historische hoeven en een recentere burgerlijke bebouwing. Tot op heden genoten slecht weinige gebouwen in Kruishoutem een wettelijke bescherming als monument, dorpsgezicht of landschap. In Kruishoutem (spilgemeente) is enkel het Kasteel van Kruishoutem en het orgel in de St.-Eligiuskerk als monument beschermd. Het kasteelpark en omgeving vormen een beschermd landschap. In Lozer is het orgel in de kerk van O.-L.-Vrouw van Bijstand als monument en het kasteeldomein della Faille als landschap beschermd. De kerktoren en het orgel van de St-Ursmaruskerk van Nokere en de vrijheidsboom zijn eveneens beschermde monumenten. In Wannegem-Lede is het kasteel van Wannegem-Lede, de voormalige pastorie van Lede en het boerenhuis van de hoeve Kleinhof als monument beschermd. Het kasteeldomein is landschap en de dorpskernen van Wannegem en Lede evenals de omgeving van de hoeve Kleinhof zijn als dorpsgezicht beschermd. Een aantal kasseiwegen in Wannegem en Nokere werden eveneens als monument weerhouden. Bij de systematische inventarisatie van de gemeenten werden een 230 gebouwen opgetekend met voldoende architecturale, historische, industrieel-archeologische of volkskundige waarde en die het bouwkundig patrimonium van elke gemeente vertegenwoordigen. Opvallend in dit gebied is de aanwezigheid van uitzonderlijk goed bewaarde historische dorpskernen waarin de relatie kerk, kasteel, pastorie, gemeentehuis en dorpsherbergen en -huizen duidelijk aanwezig is. Deze historische relatie die op vele plaatsen in Vlaanderen in oorsprong aanwezig was ging bijna altijd verloren. De concentratie in Kruishoutem van deze perfect bewaarde kernen maakt deze streek zo bijzonder. Daarom werd ook verkozen om deze historische band, uitgedrukt door het bouwkundig erfgoed, te beschermen als monument. Door de historische en landschappelijke samenhang en eenheid van de verschillende componenten van het dorp overstijgen deze dorpsgezichten als het ware het lokaal belang. Naast de historische band zijn het tevens de individuele kwaliteiten van de gebouwen, hun historische, architecturale of andere sociaal culturele waarden, ouderdom, gaafheid, zeldzaamheid, representativiteit, artistieke en/of esthetische kwaliteiten die de selecties motiveerden. De kernen waarover hier sprake zijn: Kruishoutem, Nokere, Lozer en Wannegem. Voor Nokere en Lozer is die band sterk gevisualiseerd door onder meer de kasteeldreef en de gekasseide straten, in Kruishoutem en Wannegem is de visuele band minder aanwezig door een meer verspreide inplanting van de verschillende
gebouwen. De dorpskom van Wannegem werd daarenboven reeds als dorpsgezicht beschermd en de gekasseide bestrating van de Huisepontweg, Wannegemdorp en een deel van de Wannegem-Ledestraat zijn als monument beschermd. Voor de verspreide landelijke bebouwing en de private burgerlijke architectuur werd op typologische basis een selectie gemaakt van gebouwen welke als meest representatieve, gave of zeldzaamste voorbeelden gelden van dit type architectuur in Vlaanderen. Het beschermingsdossier van Kruishoutem omvat aldus vier op geografische basis gemotiveerde lijsten van monumenten en twee op typologische basis gemotiveerde lijsten van monumenten: ● Kruishoutem ● Nokere ● Lozer ● Wannegem ● Selectie van landelijke architectuur ● Selectie van burgerlijke architectuur
HISTORISCHE NOTA EN BESCHRIJVING Kruishoutem vormt de spilgemeente van de fusie Kruishoutem. Het is een uitgestrekte landbouwgemeente met een typisch open kultuurlandschap met wijdse kouters in het Z.O. en een eerder gesloten landschap in het N. W. De gemeente kent een zeer lange occupatiegeschiedenis met belangrijke Gallo-Romeinse en vroegmiddeleeuwse bewoning. De huidige dorpskern ontwikkelde zich ten Z. van het oude, tot de Frankische periode opklimmende Ayshovehof met kenmerkende dries en kouter, dat uitgroeide tot een heerlijke burcht en latere kasteel van Kruishoutem. De kerk en pastorie werden onder impuls van de pastoor en de lokale kasteelheren in de 19de eeuw vernieuwd en aangepast. De bebouwing rond de Markt en de Kerkstraat werd in de recente periode grotendeels verbouwd waardoor de visuele band tussen de historische componenten van het dorp minder duidelijk waarneembaar is. Een verspreide landelijke bebouwing en een aantal markante dorpshuizen worden in afzonderlijke typologische lijsten beschermd.
Kruishoutem, Markt, Parochiekerk St-Eligius De huidige neogotische parochiekerk is ingeplant ten Z. van de Markt op de hoek met de Pastorij straat. De oudste geschreven bron die melding maakt van een kerk dateert van 1147. Ze vermeldt dat de bisschop van Noyon-Doornik 12 altaren w.o. dat van Hulthem schenkt aan Boudewijn IV, graaf van Vlaanderen circa 1026. Van de oudste stichting van een kerk op deze plaats is weinig gekend; het St-EIigiuspatrocinium gaat echter terug tot de 8ste-9dc eeuw en de Romeinse verdeling van de tienden wijst op een oprichting van de parochie na de 9 eeuw met altaar in bezit van de bisschop van Doornik. De vroegere kerk, in kern een Romaans gebouw met transeptloze basilicale aanleg, werd in 1463 vergroot met een gotisch koor en eind 16* eeuw wederopgebouwde kruisingstoren. De eerste plannen voor het herstellen van het koor en de toren en het vergroten van de kerk dateerden van 1843. Ze werden afgekeurd in 1846 en de nieuwe vergrotingsplannen van architect P. Croquison werden uiteindelijk ook verworpen door de bouwvalligheid van het gebouw en de ligging van de oude kerk die de rechttrekking van de provinciale baan Oudenaarde-Deinze in de weg stond. Beslist werd in 1852 om een volledig nieuwe kerk te bouwen meer Z.-waarts. Architect P.
Croquison (1806-1887) ontwierp de kerk. Deze architect was leerling van Louis Roeiandt en werd eerst stadsarchitect van Kortrijk en later provinciaal architect van West Vlaanderen. De aanbesteding van de bouw vond plaats in 1853, aannemer De Vreeze kreeg de kerk toevertrouwd. De oude kerk werd gesloopt De nieuwe kerk was voltooid in 1855. Nieuw meubilair onder meer het neogotische hoogaltaar door F. Dumon (1827-1884) dateert van 1868 en biechtstoelen, geschonken door parochianen, zijn van de jaren 1880. François Dumon baatte een bloeiend beeldhouwatelier te Brugge uit. Zijn werk was zeer populair en schommelde tussen neogotiek en neorenaissance. ïn 1878-81 mocht hij acht portretbustes leveren voor de restauratie van de Brugse Griffie. Beschildering van het koor werd in 1887 uitgevoerd door het atelier Janssens, de zijbeuken door het atelier Dhaenens in 1904. De gebroeders Janssens (Theodoor 1852-1899 en Karel 1848-1936) waren leerlingen van de Sint-Lucasscholen. Ze specialiseerden zich in muur- en paneelschilderkunst, met decoratief karakter, en polychromie van beelden. Daarnaast baatten ze een winkel uit met Kerkelijke kunst. Theodoor wordt als de grote motor van het atelier aanzien. De afbeeldingen zijn de ene keer zwak dan weer robuust. Men is dat ze aangepast zijn aan de plattelandsbewoner van de tweede helft van de 19de eeuw. Zijn stijl wordt als naïef en persoonlijk betiteld met een vibrerend kleurgebruik. Herstellingswerken, o.m. aan de toren gebeurden in 1948 door architect J.B. Bosschaerts. De laatste binnenschilderwerken werden gedaan in 1979 o.l.v. architect Croquison. De restauratie van het exterieur met o.m. vernieuwen van de zandstenen venstertraceringen en der werken deels vervangen en hervoegen van het bakstenen parement door de groep Monument onder leiding van architect Wilfaert, werd voltooid in 1999. De huidige, niet georiënteerde neogotische kerk heeft een basilicale aanleg en N.toren, schip en zijbeuken van vier traveeën, niet uitspringend transept en koor en zijkoren van twee traveeën met vijfzijdige sluiting. Ze werd opgetrokken uit baksteen met sporadisch verwerking van natuursteen onder leien zadel- en lessenaarsdaken en ingesnoerde torenspits. De N.-voorgevel uitziend op de Markt, heeft een centrale half uitspringende vierkante toren met vier geledingen, gestut door versneden steunberen, een spitsboogportaal en -vensters met neogotisch maaswerk. De bovenste klokkenkamer met spitsbogige galmgaten bezit vier uurwerken, deels ingewerkt in de ingesnoerde naaldspits. De zijgevels worden geritmeerd door steunberen en hoge spitsboogvensters met dito maaswerk. De transepten kregen nieuwe verlaagde puntgevels. Het interieur is kleurrijk groen- en donkerroze geschilderd en overwelfd door blauwen witgeschilderde kruisribgewelven in het schip en stergewelven in de kruising en het koor. Spitsbogige scheibogen rusten op bundelpijlers op hoge arduinen sokkels. Het polychroom geschilderd koor en de zijkoren hebben een plint in damastbeschildering, tekstbanden, panelen met engelenfiguren met banderollen en medaillons bovenaan. Rechts in koor is een grote poort met bekronend opschrift van de vroegere tribune van de familie Desmanet de Biesme - vander Meere, kasteelheren van Kruishoutem op het ogenblik van de bouw van de nieuwe kerk. Het noordaltaar werd in 1856 geschonken door A.E. van Pottelsberghe de la Potterie, kasteelheer van het kasteel in het gehucht Herlegem. Het zuidaltaar werd geschonken voor de familie Van Themsche in 1858. De Kerk herwon, samen met de adel, in de 19dc eeuw opnieuw een politieke macht. Dankzij haar banden met de conservatieve kringen binnen België bloeide zij op. Adel
en kerk poogden bij de traditie en hun verleden aan te sluiten. De traditie van de Kerk is bij uitstek een gotische traditie. De "Style è la cathédrale" is de ideale stijl om deze vervlogen grandeur en uitstraling te benadrukken. Niet voor niets is deze periode dé periode van de "Romantische Kerkenbouw" waar de sfeer van het verleden en de traditie rondwaart. De twee decennia van de "Style a la Cathédrale" zijn de periode van de Romantische Kerkenbouw. Voor het eerst sinds de Franse Revolutie ontstaat er een grote heropbloei van religieuze architectuur. Het speelse van de troubadourstijl wordt vervangen door strengheid en grandeur. Sfeerschepping en vooral een mystieke christelijke sfeer werd nagestreefd. Alle elementen van architectuur tot gebrandschilderde glasramen en meubilair diende om de grootsheid vorm te geven. Archeologische correctheid wordt pas omstreeks 1850 een vereiste. Men zag dan ook geen problemen in het toepassen van 19de-eeuwse technieken zoals het pleisteren van het plafond op latten en het verwerken van nissen in de vorm van lancetvensters. Mobilair. Schilderijen: "Jeanne d'Are", uit XVIIL Beeldhouwwerk: polychrome neogotische heiligenbeelden op sokkel. Meubilair: monumentaal neogotisch hoofdaltaar van steen en hout door F. Dumon, gedateerd 1868; neogotische communiebank; neogotische preekstoel uit XDC d; 3 Lodewijk XVI-biechtstoelen afkomstig uit oude kerk, 4 neogotische biechtstoelen door F. Dumon van 1881; *orgel van 1753 van P. van Peteghem in rococo-orgelkast afkomstig van de St-Adriaansabdij van Geraardsbergen, in 1838 getransformeerd door Ch.-L. Van Houtte; polychrome neogotische muurschilderingen in koor door Janssens in 1887, in zijkoren door Dhaenens in 1904; arduinen wijwatervat met jaartal "anno 1855"; monumentale, omlijste kruisweg gesigneerd De Clercq, 1861.
Kruishoutem, Pastorijstraat nr. 15. Dekenij. De pastorie is een alleenstaand herenhuis ingeplant aan de N.-zijde van de kerk achter een gewitte bakstenen muur en haag met ijzeren toegangshek tussen vierkante gemetste pijlers. Het huis telde oorspronkelijk vijf, heden zeven traveeën en twee bouwlagen onder schilddak (leien, n // straat), met eind 181*6 -eeuwse kern, uitgebreid met twee zijtraveeën, een aangepaste voorgevel en nieuw dak volgens bouwplan van architect J. Devreese van 1855. Het ontstaan van de pastorieën kadert in het streven van de 18dc-eeuwse Oostenrijkse keizers om de Kerk onder staatscontrole te plaatsen. De taak van de kerk werd meteen ook beperkt tot de zorg voor het zielenheil. Ze moest bijgevolg dicht bij het volk staan. Binnen dat kader situeert zich ook de beslissing van de staat om de parochies te hervormen en de pastoors te huisvesten in betere woningen. De wet van 25 september 1769 getekend door Keizerin Maria Theresia verplichtte de lokale tiendenheffers ,om in te staan voor huisvesting en onderhoud van de woning van de dorpspastoor. Deze wetgeving verklaart de nieuwbouw of verbouwing van bestaande pastorieën in het laatste kwart van de l &** eeuw. Vanaf de 18de eeuw eerst wordt de pastoor gehuisvest in een daarvoor speciaal ontworpen huis. Snel ontwikkelt zich een zelfstandig gebouwentype: dubbelhuis van vijf traveeën, twee bouwlagen en soms twee aanbouwsels met een schilddak. De gevel bestaat traditioneel uit bepleisterde baksteen met raam- en deuromlijstingen. Vele gevels werden in de 19dc en 20ste eeuw ontpleisterd. Het dak wordt traditioneel bekroond door een klokkeruitertje. Het interieur is opgesplitst volgens de Franse traditie van "entre cour et jardin". Een centrale gang snijdt het huis doormidden, langs
weerszijden bevinden zich een aantal kamers (meestal 2 per zijde). De officiële salons situeren zich aan de voorzijde en privé-ruimten aan de tuinzijde. De interieurinrichting gebeurt eveneens volgens de heersende 18de-eeuwse mode (rococo en Lodewijk XVI). De voorgevel met kenmerkende dubbelhuisopstand is beraapt en wordt gemarkeerd door zijrisalieten met aflijnende hoekblokken en een gecementeerde plint De rechthoekige omlijste vensters zijn verrijkt met een sluitsteen; het houtwerk werd vernieuwd evenals dit van de centrale deur. Een houten kroon- en tandlijst lijnt de gevel af. De witgeschilderde bakstenen achtergevel toont duidelijke bouwnaden bij de tweede en zesde travee en heeft enkel een houten kroonlijst op modillons boven de vijf middentraveeën. De rechthoekige, vlak omlijste vensters en dito deur behielden hier hun oorspronkelijk houtwerk en bovenlicht. Het raam rechts werd vergroot. De pastorie heeft de klassiek plattegrond van een dubbelhuis met centrale gang met links de trap met behouden 18de-eeuwse trappaal. De achterkamer rechts is volledig gedecoreerd met romantische muurschilderingen met landelijke taferelen en waterzichten in een trompe-Poeil omlijsting. De schildering toont het geïdealiseerde leven op het 19de-eeuwse platteland: vissen, hoeden van de koeien, een veer over de rivier, twee marines. De sfeer is rustgevend, geen wilde of onrustige taferelen, het is werkelijk een ideale droomwereld. Het is deze ongedwongen, vrijblijvende sfeer welke de 19de-eeuwse mens zocht. Opvallend is echter dat de schilderingen geen logisch doorlopend verhaal vormen. Elke schildering dient als een afzonderlijk tableau beschouwd te worden. Het werk is niet gesigneerd noch gedateerd. De ruime achterliggende pastorietuin heeft een centrale dreef met fruitbomen en vijver achteraan. Mogelijk gaat de algemene formele aanleg terug op de 18de-eeuwse situatie.
De begraafplaats met kerhofkruis en grafkapel Rechts van de pastorie ligt de begraafplaats, aangelegd in 1844-45 op grond gekocht van de toenmalige kasteelheer, burggraaf Desmanet de Biesme. Het is een volledig omhaagd terrein met toegangshek tussen vierkante gewitte bakstenen pijlers, beschaduwd door een imposante beuk. Aan de Z.O.-zijde bleef een imposante geschoren taxushaag met aan de binnenzijde een rij populieren bewaard. Een diagonale as loopt doorheen het domein met links het oorlogsmonument en centraal ingeplant kerkhofkruis boven een heuvel van kustrotsen met graven van verschillende pastoors. Het monumentale ijzeren kruisbeeld wordt onderaan gestut door vier geknielde engelenfiguren, geschonken door mvr. Seeuws in 1858. Aan het einde van de weg staat de vroeg neogotische grafkapel van de kasteelheren opgericht in 1848 door burggraaf P. K. Desmanet de Biesme en gravin E. vander Meere n.o.v. architect P. Croquison die in 1855 ook de nieuwe parochiekerk zal ontwerpen. Croguison. gebruikt hier dezelfde indrukwekkende "Style & la Cathedrale". De baken hardstenen kapel met een opvallende uitgewerkte arduinen voorpuntgevel werd opgetrokken op rechthoekige plattegrond met driezijdige sluiting. Een leien zadeldak dekt de kapel af. De voorpuntgevel wordt geflankeerd door pilasters op een hoge versneden sokkel en is bekronend door pinakels met hogeis en kruisbloemen. De spitsboogdeur met flankeerzuiltjes, onder gedecoreerde booglijst heeft een fraaie gesmeed ijzeren deur en wordt vooraf gegaan door vier treden. In de top prijkt het wapenschild van de familie Desmanet de Biesme en Vander Meere. De zijgevels worden doorbroken door een gedeeld rechthoekig venstertje met glas-in-loodramen met de blazoenen van de laatste heren van Ayshove, de familie Desmanet de Biesme,
Vander Meere en Van Wedergraet. Eronder bevinden zich twee grafstenen van burggraaf F.C. Desmanet de Biesme (1831-1902) en burggravin J.A.E. Desmanet de Biesme (1829-1913). Binnenin staat een beeld in steen van Caen, voorstellend De dood van de H. Jozef. De H. Jozef fungeert hier als patroon van de goede dood. Het beeld is op de sokkel gesigneerd L. Van Biesbroeck, en werd hier geplaatst in 1873. Lodewijck van Biesbroek werd te Gent geboren op 17 februari 1839 als oudste kind uit een gezin van 9 kinderen. Hij huwde op 21 april 1870 te Gent en stierf te Ukkel op 11 maart 1919. De lagere school volgde hij aan het Gentse stadsonderwijs. Van 1852 tot 1866 loopt hij school aan het de Gentse academie. Ondertussen is hij werkzaam in het atelier van zijn vader als ciseleur. Vanaf 1863 noemt hij zich ook beeldhouwer. Na zijn opleiding verbleef hij oa. te Parijs (1866), Rome en Firenze (1869-1870), Munchen, Neurenberg en Berlijn (1869-70,1873) Tijdens zijn hele leven nam hij deel aan de driejaarlijkse Salons te Gent en Brussel. Vanaf 1872 tot 1901 is hij leraar theorie en geschiedenis van de versieringskunst aan de Gentse Industriële Hogeschool en de Gentse Academie. Daarnaast is hij corresponderend lid van de Koninklijke Commissie voor Monumenten sinds 1884 en lid van de Gentse Commissie voor Monumenten en Landschappen tussen 1887 en 1910. Zijn bekend werk dat tot een 100-tal exemplaren beperkt is wordt als streng academisch omschreven.
Kasteelstraat nr. 6,8-10. Kasteel van Kruishoutem. Het 17de- eeuwse waterkasteel met aanhorigheden in een 13 ha uitgestrekt park met vijvers is gelegen tussen de Kasteelstraat (W.), Colijnstraat (Z.) en Moerasstraat (N.O.) en wordt door een lindendreef verbonden met de ten Z.W. ervan gelegen dorpkern. Een tweede populierendreef in het W. tussen de Kasteelstraat en de huidige Tjollevelddreef, werd aangelegd in 1821. In de middeleeuwen was het domein het foncier van de heerlijkheid Ayshove die voor het eerst vermeld werd in 1227 doch haar nederzettingsnaam (* hof van Aio) is van Frankisch oorsprong. Vermoedelijk in de Karolingische periode groeide de nederzetting uit tot een belangrijke uitbating die versterkt werd. Begin 13de eeuw werd de heerlijkheid verworven door Daniël II van Machelen. Archiefdocumenten vermelden dat hij in 1252 in de kapel missen liet opdragen. De "steercke tot Cruyshoutem" of "castrum" wordt nog vermeld eind lóde-begin 17de eeuw en diende onder meer tot toevluchtsoord voor de bevolking tijdens de godsdienstoorlogen. De heerlijkheid Machelen-Ayshove, een leen van de graven van Vlaanderen, was afhankelijk van het leenhof van de "Stenen man" te Oudenaarde. De heren van Ayshove waren hoogpointers van de kasselrij, bezaten de hoge, middelbare en lage justitie, jacht-, vis- en piantrecht en het banrecht waardoor ze verschillende molens bezaten. Door huwelijk kwam de heerlijkheid in het bezit van aanzienlijke Vlaamse edellieden als de familie van Gavere, het huis van Loon-Agimont, de Rochefort, van Steenhuise en van Gavere-Schorisse. In 1460 werd de heerlijkheid wegens schulden verkocht aan Jacob de Jauche, heer van Mastaing. Zoals de vorige families bekleedde deze hoge functies als raadsheren of legeraanvoerders in dienst van graven en vorsten. Karel-Robrecht de Jauche laat de oude burcht slopen en op dezelfde grondvesten circa 1630 het huidige kasteel optrekken. Het was voltooid en werd door hem bewoond in 1634 met onder meer wijding van de huiskapel door bisschop Triest. In 1645 werd de heerlijkheid tot baronie in 1670 tot graafschap verheven. Zijn zoon Filip breidde vooral de hovingen en het kasteelpark uit met verschillende dreven, waaronder de huidige Tjollevelddreef in 1675, en de nedervijver werd toen ook aanlegd. Een nieuwe verplichte verkoop had plaats in 1734 aan de geldschieter
Willem-Jozef vander Meere, uit het belangrijke geslacht van Oudenaardse burgemeesters. Een beschrijving van de heerlijkheid en schets van het kasteel van 1733-34 geeft een goed beeld van het toenmalig kasteeldomein niet waterkasteel met twee bruggen binnen een rechthoekige vijver, met toegangspoort ten W. en volledig omringende ovale buitengracht In de loop van de tweede helft van de 18de eeuw werd het kasteel verbouwd. Het middenrisaliet in de voor- en achtergevel werd hoger opgetrokken en afgewerkt met frontons met wapenschild van de familie vander Meere, de toegangsbruggen werden vernieuwd op niveau van de bel-etage in plaats van de kelderverdieping. Ook de 18de-eeuwse deuromlijstingen in voor- en achtergevel werden toen gerealiseerd. Het interieur werd heringericht met stucplafonds, rococoschouwen en -trappen, eveneens voorzien van hun wapenschild. Het ereplein werd heraangelegd in 1750 met inplanting van het koetshuis met paardenstallen // aan het bestaande vroegere neerhof. In 1839 werd het domein eigendom van gravin Eugenie vander Meere, echtgenote van burggraaf en industrieel -Desmanet de Biesme. Zij zijn verantwoordelijk voor nieuwe uitbreidingen vanaf het midden van de 19de eeuw zoals de dienstgebouwen en het classicistisch poortgebouw. Ook het interieur werd toen verfraaid. Volgens de literatuur werden circa 1880 buitenrestauraties uitgevoerd met onder meer het vernieuwen van de kruiskozijnen in de W.-gevel. Het park werd heraangelegd in Engelse landschapsstijl. Van 1905 af werd het kasteel bewoond door de familie Piers de Ravenschoot die vanaf 1913 tot 1976 ook eigenaar waren. Begin 20ste eeuw werd het kasteel opnieuw gerestaureerd onder leiding van architect V. Vaerwyck, het park werd aangepast bij het dempen van een deel van de grachten. Ook het houten lusthuisje werd toen gebouwd.
Beschrijving Het imposante waterkasteel is thans toegankelijk via de vermoedelijk pas circa 1920 aangelegde axiale oprit en een breed ijzeren toegangshek op de splitsing van de Kasteel- en Colijnstraat. Een dubbele lindendreef geflankeerd door grachten leidt naar het dorpscentrum en bleef behouden tot net voor het kruispunt zogenaamd "De Sterre". Het voorplein met cirkelvormig grasperk en centrale achthoekige waterpartij met fontein, wordt links en rechts geflankeerd door dienstgebouwen. Het kasteel zelf is bereikbaar via boogbruggen aan de voor- en achtergevel, respectievelijk aan de Z.W.- en de N.O.-zijde met drie en twee bogen. De tweede omgrachting omheen het voorplein met dienstgebouwen, werd circa 1920 aan de Z.en Z.W.-zijde gedempt. Het kasteel is een mooi voorbeeld van Franse Lodewijk XIII-stijl opgetrokken in traditionele bak- en zandsteenbouw (muurankers met kram en krul) op een sokkel van hardsteen. Een imposant leien schilddak met twee hoge schoorstenen boven het rechthoekig woongedeelte wordt geflankeerd door vier hoektorens met ingesnoerde leien torenspitsen met sierlijke uivormige bekroning en koperen bliksemafleiders met draakmotief. Het gebouw heeft een zeer symmetrische opbouw met gelijkaardige voor- en achtergevel en identieke zijgevels. De plattegrond vertoont een brede rechthoek van vijf traveeën op de hoeken geflankeerd door vierkante uitspringende, nog middeleeuws aandoende torens van twee traveeën. Het kasteel is volledig onderkelderd, telt twee bouwlagen met hoger opgetrokken hoektorens met een derde, achthoekige verdieping onder de overstekende daklijst op modillons. De middenrisalieten hebben drie bouwlagen onder een driehoekig fronton, in de voorgevel verrijkt met rocailles, het wapenschild van de familie vander Meere en hun leuze "Je maintiendray". Het fronton in de achtergevel is voorzien van een oeil-de-
boeuf, gesigneerd de Clercq, mogelijk de naam van de architect De kelderverdieping is doorbroken door merkwaardige getraliede omlijste ovale venstertjes, geïnspireerd pp de Italiaanse renaissance. De bovenverdiepingen zijn geritmeerd door rechthoekige vensters met negblokken en ontlastingsbogen. De oorspronkelijk zandstenen kruiskozijnen werden enkele in W.-gevel waar vroeger de kapel was, vernieuwd. De torenvensters zijn deels gedicht met persiennes. Verder zijn de gevels verrijkt met horizontaliserende speklagen en kordons ter hoogte van de bovendorpels, hoekkettingen en steigergaten onder de overstekende daklijst. De later toegevoegde voor- en achterdeur zijn gevat in geprofileerde hardstenen omlijstingen en ingeschreven in een rechhoekige geblokte omlijsting onder waterlijst De trappen en bakstenen boogbruggen zijn afgezet door ijzeren leuningen.
Interieur. De gewelfde kelderverdieping behield vermoedelijk de funderingen van het vroeger donjon in de vorm van twee zijdelinks aan elkaar gebouwde vierkante ruimten met 1,80 m dikke muren en gedrukte gewelven. De overige ruimten hebben kruisgewelven en brede natuurstenen gordelbogen op geprofileerde consoles. De bei-etage bestaat uit een centrale hal omringd door salons. De 18de-eeuwse bordestrap met wapenschild van de familie vander Meere bevindt zich in de rechter hoek. De verschillende salons behielden de in de 18de eeuw gestucte balklagen en 18de-eeuwse schouwmantels. In één kamer werden de balken ontpleisterd. De aankleding dateert hoofdzakelijk uit de tweede helft van de 19de eeuw. Op de bovenverdieping bleef een 18de-eeuwse deur van vroegere kapel bewaard. De kapel zelf werd in de 19de eeuw overgebracht naar de N.W.-toren met glasramen. De omgrachting van het kasteel werd vooraan rechtgetrokken en verstevigd door een bakstenen kaaimuur met bekronende ijzeren hekken tussen vierkante pijlertjes met bloempotten. In de walgracht ten N. bevindt zich een cirkelvormig eilandje met fraaie achthoekige eendenkooi in decoratieve baksteenarchitectuur onder speels bedaking, daterend uit het eind van de 19de eeuw. Het ereplein voor het kasteel heeft thans een 18de-eeuwse U-vormige aanleg met dienstgebouwen links en rechts. Ten N. W. bevinden zich het koetshuis met stallen van 1750, uitgebreid ca, 1860. Het is een bakstenen vleugel met centraal koetshuis van drie traveeën en twee bouwlagen onder gevelbreed driehoekig fronton en masardedak. Links en rechts leunen vier staltraveeën aan met één bouwlaag onder onderbroken leien mansardedak met dakkapellen. Het koetshuis wordt in de voorgevel gemarkeerd door gewitte geblokte hoekpilasters en aflijnende platte banden. De begane grond telt drie rondbogen met rechthoekige houten poorten en hoogvelden met omlijste ovale venstertjes onder rechte waterlijst; errond werd een houten beschieting aangebracht. De rechthoekige, vlak omlijste bovenvensters hebben blauwgeschilderd houtwerk met roedeverdeling. Boven het hoofdgestel met gelede architraaf, fries en hollijst troont een fronton met ingeschreven blinde oeü-deboeuf. De linker vleugel omvatte voorheen de koeienstallen, de rechter vleugel behield de paardenstallen. Het interieur heeft nog bakstenen vloeren en troggewelven, ijzeren tussenschotten met getraliede houten deuren en ijzeren paardenkoppen op de tussenzuilen. De achtergevel is opgetrokken uit baksteen, heeft een centraal, laadvenster onder overstekend schilddakje en uitspringende duiventil onder leien schilddak. Later werd een galerij op ijzeren zuiltjes toegevoegd. Ten Z.O. bevinden zich de dienstgebouwen met een behouden deel met galerij van
het vroegere neerhof afgebeeld op de prent van Sanderus, circa 1860 verbouwd tot oranjerie met toegevoegde vleugel voor kippen- en hondenhokken. De grotendeels achter een hoge haag verscholen bakstenen vleugel bestaat uit drie delen onder verspringende zadeldaken. Het linker deel van zes traveeën omvat de oude, mogelijk 16de-eeuwse kern van vier traveeën. De voorgevel toont een gedichte spitsbooggalerij niet vier behouden arduinen zuilen, onder vernieuwd zadeldak (leien) tussen zijtrapgevels. De naar het Z. gerichte achtergevel is geopend met een hoge korfboogdeur en -vensters met ijzeren roedeverdeling. Dé vier linker traveeën behielden een plint van Doornikse steen, geblokte pilasters op de hoeken en de bouwnaad tussen de vierde en vijfde travee. Het dak is bekroond met een vierkante hoge bakstenen schoorsteen in decoratief metselwerk onder zadeldakje. De dakgoot werd decoratief afgewerkt met een uitgesneden zinken boord. Bij de recente restauratie werden houten dakkapellen toegevoegd. Ten N. W., op de buitengracht, werd vermoedelijk in het tweede kwart van de 19de eeuw een classicistisch poortge-bouw (nr. 8-10) gebouwd op de plaats van de middeleeuwse poort die voorgesteld is bij Sanderus en waarvan sporen van ronde toren in kelderverdieping bewaard bleven. Het rechthoekige gebouw telt drie traveeën en twee bouwlagen onder schilddak (leien, n // straat) met klokkenstoeltje en bolomamenten. Het parement is gecementeerd met schijnvoegen en imitatiehoekblokken. De gelijkaardige voor- en achtergevel wordt gemarkeerd door een middenrisaliet met rechthoekige doomt onder een hoogveld met oculus en bekronend driehoekig fronton. De rechthoekige vensters hebben kleine roedenverdeling en blauwgeschilderd houtwerK. Tegenover het poortgebouw leidt een populierendreef over het Tjolleveld naar de steenweg Deinze-Oudenaarde. Terr N. varrhet poortgebouw, links van het gekasseide voorplein, werd de moestuin aangelegd tussen de buitengracht en de Kasteelstraat. De tuin werd aan twee zijden ommuurd en is toegankelijk via een ijzeren hek tussen vierkante pijlers met vaasbekroning. Een tweede toegang vanuit het park gaat via een ijzeren hek en brug over de buitengracht. De aanleg met buxushaagjes bleef goed bewaard evenals de serres en de bevestigingshaken voor fruitbomen tegen de binnenmuren. Een getralied rondboogpoortje in N.-muur geeft toegang tot de boomgaard erachter. Ten W., net buiten de buiten wal, werd circa 1885 een ijskelder gebouwd, die thans verscholen zit onder het struikgewas. / Ten N. en O. van het kasteel, strekt zich het beboomd park uit in Engelse landschapsstijl met grote vijver met eilandjes. De landschapstuin ontstaat in Engeland in de 18de eeuw. De stijl maakt dankbaar gebruik van het bestaande landschap en vooral de natuurlijke glooiingen en rivieren. Vanaf het einde van de 18de eeuw en vooral in de 19de eeuw maakt deze tuinstijl grote furore op het vasteland. Vele privéen openbare parken worden in deze zeer populaire stijl ontworpen. De kronkelende paden zorgen voor steeds weer wisselende indrukken en zichten. Variatie en bewondering voor de natuurlijk aandoende tuin is het doel Deze landschapsparken werden meestal ook opgesmukt met fabriekjes. Het houten lusthuisje te Kruishoutem (circa 1915) werd recent volledig gereconstrueerd. Eveneens ten W., doch buiten het huidige kasteeldomein, op het z.g. "Tjolleveld", bleef een uniek waterbevoorradingssysteem voor drinkwater, wallen- en vijverbevoorrading van het kasteel behouden, teruggaand tot de 18^ eeuw en aangelegd op initiatief van graaf W J. vander Meere. Het werd uitgebreid eind 19de eeuw onder kapelaan Boulangé en is nog steeds functioneel. Het grachtensysteem en
een ondergronds captatienet met bakstenen gaanderijen, buizen en een filterhuis met filterput en bron in het midden van het Tjolleveld bleven gaaf bewaard.
BIBLIOGRAFIE EN BRONNENVERMELDING Afdeling ROHM Oost-Vlaanderen, Cel Monumenten en Landschappen, Archief. Archief AML-Brussel, Plannenfonds KCML, provincie Oost-Vlaanderen, Kruishoutem, St-Eligiuskerk. RAG, Provinciaal archief 1851-1870, nr. 1758/7, 1758/6. DEPREZ A., Lodewijk van Biesbroeck, in: “Koninklijke Academieën van België”, Nationaal Biografisch Woordenboek, XII, Brussel: Paleis der Academieën, 1987, in: Nationaal Biografisch Woordenboek. DE SMET F., Valentin Yaerwyck, Zijn werk, Brussel, p. 132. desmütere G. -DE SMET A. - MARTENS L. - lamon L., Stenen mysteries in de Vlaamse Ardennen, Ronse, 1989, p. 23-26. DE BORCHGRAVE D'ALTENA J. - DHANENS E., Kastelen van België, Brussel, 1967, p, 136-139. ESTHER J., MEULEMEESTER M., Kleurrijk eerherstel van een l Zeeuwse restauratie, De burgerlijke griffie op de Burg in Brugge, in: M&L, 1997,16/2. DE KEYSER B., DE MAEYER J., VERPOEST L., De ingenieuze neogotiek. Techniek en Kunst 1852-1925, Leuven: Davidsfonds/Universitaire Pers, 1997. DE MEYER J. (red.), De Sint-Lucasscholen en de neogotiek 1862-1914, Leuven: Universitaire Pers, 1988, in: KADOC-studies. GOEMINNE J., De Oude en de Nieuwe St Elooiskerk van Kruishoutem, (Bijdragen tot de geschiedenis der stad Deinze en van het land aan Leie en Schelde, XXIII, 1956, p. 65-134). VAN CLEVEN J. (ea.), Neogotiek in België, Tielt: Lannoo nv., 1994. ROELANDTS O., Les peintres decorateurs Belges Décédés depuis 1830, Brussel: L'Académie Royale de Belgique, 1937. VANDENBOSSCHE-van DEN kerkhove C., Fotorepertorium van het Meubilair van de Belgische bedehuizen, Provincie Oost-Vlaanderen, Kanton Kruishoutem, Brussel 1979, p. 18-21. van MARCKE C., De heerlijkheid Ayshove (1227-1622) en het graafschap Kruishoutem (1670-1880), s.L, s.d.