inhoudsopgave Onderdeel
Pagina
Titelblad Inhoudsopgave Inleiding
1 2 3
Onderzoeksmethode - Inleiding - Werkwijze - Schema’s
Theoretische onderbouwing
- Inleiding - Bestaat er een objectieve architecturale taal? - Existentiële ruimtelijke structuur - Twee basisvragen - Topologie - Morfologie - Typologie - Verzamelen - Landschap - De structuur van een plaats - Is Architectuur kunst? - Conclusie - Het vervolg van het onderzoek - Schema van Norberg-Schulz
7 7 7 8 9 9 11 11 11 12 13 14 14 15
Beschrijving van de twee plekken
16 20
- De grenzen van de onderzoeksgebieden
Morfologie
- Het Ezelsoor - Dakterras Nemo
Topologie
- Het Ezelsoor - Dakterras Nemo
Typologie
22 24 26 28
- Het Ezelsoor - Dakterras Nemo
30 32
Conclusies
34 35
-Reectie
2
5 5 6
inleiding In de eindfase van mijn studie stedelijk interieurarchitectuur aan de HKU heb ik de opdracht gekregen om een onderzoeksverslag af te leveren. Mevrouw Manna Bronkhorst is mijn scriptiebegeleider met wie ik regelmatig opzet en inhoud van dit werkstuk bespreek. Ik wil haar hartelijk bedanken voor haar begeleiding. Zonder deze begeleiding was ik niet tot dit resultaat gekomen. Mijn creatieve vermogens, die veel beter tot zijn recht komen in ontwerpprocessen van objecten, wist zij door haar aansporingen en inspiratie te richten op het produceren van dit werkstuk. Daarnaast wil ik ook Jac. Zuurbier, die als typist, vertaler en corrector mij van grote dienst geweest is, hartelijk bedanken. In overleg met mijn scriptiebegeleider heb ik de volgende vraagstelling geformuleerd: Wat zijn de overeenkomsten en verschillen in architectonische zin tussen het terras van het Museumplein boven op het dak van de supermarkt van Albert Heijn (Ezelsoor) en het terras boven op de verdieping van het New Metropolis (Nemo) aan de Oosterdokkade in Amsterdam? Het maken van een scriptie vergt veel tijd en energie. Ik hoop de verworven inzichten, verkregen tijdens mijn studie, te kunnen benutten voor het succesvol afronden van deze opdracht. Daarom stel ik aan mijzelf de hierna volgende eisen aan mijn scriptie. Het werkstuk moet de potentie hebben om in mijn latere leven van pas te kunnen komen. Niet alleen het leren opstellen van een onderzoeksverslag maar ook de inhoud moet voor rijke leermomenten zorgen. Bovendien moet het onderwerp interessant, leuk en uitdagend zijn om te onderzoeken. Naast de persoonlijke eisen zijn er ook algemene vereisten. De vraagstelling moet onderzoekbaar zijn. Dus er moet voldoende informatie te vinden zijn om niet alleen van eigen observaties afhankelijk te zijn. Er dienen voldoende bronnen aanwezig te zijn om een kwalitatief goed resultaat te verkrijgen. Het moet in een breed theoretisch kader te plaatsen zijn. De te onderzoeken locaties moeten plaatsen zijn waar je fysiek heen kunt gaan of vroeger geweest bent. Mijn eerste concept onderwerp was een materiaalcatalogus samen te stellen voor alle materialen in de openbare ruimte. Dit is echter veel te breed van opzet. Het is niet gebonden aan een plek. Een alternatief was het materiaalgebruik op een plek onderzoeken. Maar dat was niet meer echt uitdagend. Bovendien is het een zeer speciek onderwerp waar ik een breed theoretisch kader omheen moet breien. Dus dacht ik na over een ander onderwerp. Mijn tweede gedachtespinsel was iets over de kunststroming imperfectionisme. Daar was heel weinig over te vinden. Daarnaast is het de vraag wat precies imperfectionisme is. Het gaat dan over expres foutief ontworpen ruimtes en voorwerpen. Best leuk en uitdagend, maar er is weinig onderzoeksmateriaal voor handen. Wel zijn er interessante plekken zoals het interieur van kinky kappers of het gemeentehuis van Utrecht. Bovendien wanneer je iets expres fout doet dan is het als zodanig bedoeld. Dan is het weer correct ontworpen! Het is een nogal subjectieve instinctieve stroming. Zo kom je dan snel uit bij andere stromingen, die uit den treuren beschreven zijn zoals het deconstructivisme. Het is dus moeilijk onderzoekbaar. Alleen de uitwerking kan goed onderzocht worden. Dus kon ik beter een ander onderwerp zoeken met interessante onderzoeksaspecten. Mijn derde zoektocht naar een vraagstelling: zoek een plek met een interessante uitwerking op het verblijf aldaar. Het terras van Nemo is interessant: een nauwelijks gebruikte nieuwe ruimte, een in geldnood verkerende organisatie met een educatieve functie.
3
Uit nood moest veel potentie uit de schepping van Renzo Piano geschrapt worden. Er werd een nieuw concept bedacht van een kunstmatig strand in een stad met zitzakken en met een uitstalling zoals bij strandpaviljoens van Bloemendaal aan Zee. Elke hippe Amsterdammer is daar minstens één keer geweest. Als je dat nu naar Amsterdam haalt, hoef je met mooi weer niet in de le te staan. Het werkte. Het Nemo werd een van de hipste plekken om te loungen in Amsterdam. Maar waar heb je nog zo’n plek? Op het Museumplein, namelijk het dakterras boven op de supermarkt van Albert Heijn: in de volksmond het Ezelsoor genoemd. De benaming Ezelsoor wordt o.a. genoemd in een kritisch artikel over de inrichting van het Museumplein in de NRC van 19 augustus 1999 van de hand van Bernard Hulsman getiteld Van snelweg naar nergens tot grootsheid met liafjes. Bernard Hulsman schreef: “Echte woede wekte het zogenaamde Ezelsoor, een ingang van een ondergrondse Albert Heijn-vestiging en parkeergarage naast de nieuw te bouwen vleugel van het Stedelijk Museum.” (NRC webpagina’s, 19 augustus 1999.) Zo vond ik eindelijk mijn onderzoeksopdracht, waarvan de vraagstelling luidt: Wat zijn de overeenkomsten en verschillen in architectonische zin tussen het terras van het Museumplein boven op het dak van de supermarkt van Albert Heijn (Ezelsoor) en het terras boven op de verdieping van het New Metropolis (Nemo) aan de Oosterdokkade in Amsterdam? De beantwoording van de vraagstelling van mijn onderzoeksopdracht geschiedt na het schetsen van de theoretische onderbouwing en mijn onderzoek van beide plekken. Hierbij fungeren de topologie (leer van de plaats), de morfologie (leer van de vorm) en de typologie (leer van de soort) als kapstokken voor mijn onderzoek.
De op het titelblad gebruikte afbeeldingen zijn het geestelijk eigendom van Joost Zuurbier. 4
onderzoeksmethode Inleiding Om goed de verschillen en overeenkomsten te kunnen aangeven in architectonische zin van beide Amsterdamse dakterrassen hanteer ik na gedaan literatuuronderzoek het schema Architectuur als verzameling. Dit schema is ontworpen door Christian Norberg-Schulz. Hij geeft het weer met een theoretische onderbouwing in zijn boeken Existence, Space and Architecture (Studio Vista, Londen, 1972) en Kahn, Heidegger and the architectural language (Oslo 1979). In 1981 is de Nederlandse vertaling van deze boeken uitgekomen bij de Vlaamse uitgeverij Masareelfonds in Gent van de hand van architect Erik Balliu en Sonja Vanhoegaerden getiteld Existentie, Ruimte en Architectuur. De vertaling bestaat uit twee delen, te weten de hierboven vermelde boeken. Het door Norberg-Schulz bedachte schema is te vinden op blz. 159 van Existentie, Ruimte en Architectuur (op.cit. p.159). De afkorting op.cit in het literatuuronderzoek heb ik intact gelaten. Voluit in het Latijn: opere citato. In het Nederlands vertaalt: naar het aangehaalde werk, gevolgd door een pagina-aanduiding van het aangehaalde boek. Werkwijze Hoe ga ik deze plekken in Amsterdam in het kader van de vraagstelling met elkaar vergelijken? Ik heb daarvoor een methode nodig die beschrijft hoe ik te werk kan gaan. Waar kan ik in de literatuur boeken vinden die mij helpen? Deze zoektocht begon bij boeken over licht in de architectuur, kleur in de stad en het Bauhaus. Deze boeken behandelden slechts een klein facet van de architectuur die ik wil gaan onderzoeken. Ik had een boek nodig dat de totale architectuur behandelde. Ik had wel volgens de methode van Kevin Lynch - beschreven in zijn boeken The Image of the City en Citysense and Citydesign - willen werken, maar hij stelde in zijn onderzoek de stad centraal. Hierbij was de plek slechts een klein onderdeel van zijn onderzoek. Toen trof ik in onze Faculteitsbibliotheek het hierboven vermelde boek Existentie, Ruimte en Architectuur aan. Hierin doet Norberg-Schulz een geslaagde poging om de menselijke omgeving te analyseren op basis van een uitgebreid literatuuronderzoek. Op de laatste pagina (op.cit. p. 159) wordt een schema getoond genaamd: Architectuur als verzameling. Dit schema deelt de architectuur in begrippen, die theoretisch aan de hand van uitgebreid literatuuronderzoek worden onderbouwd. Hierdoor word ik in staat gesteld om op basis van het door mij vermelde schema de beide Amsterdamse plekken te onderzoeken. Veel heb ik te danken aan de studies, die ten grondslag hebben gelegen aan het vierde hoofdstuk van het tweede deel van Existentie, Ruimte en Architectuur (op.cit. p. 150). Aan het einde hiervan wordt alles door Norberg-Schulz samengebald tot het voor mij geschikte onderzoeksschema. Hieraan liggen drie andere schema’s ten grondslag, t.w. die van Louis Kahn, Martin Heidegger en Christian Norberg-Schulz (op.cit. 158, 159).
5
schema’s
6
theoretische onderbouwing Inleiding Het door mij gebruikte onderzoeksschema voor de vergelijking ten behoeve van de vraagstelling wil ik in dit hoofdstuk theoretisch onderbouwen aan de hand van literatuuronderzoek. Hierbij heb ik tussen haken de bronvermelding van het direct hiervoor weergegeven citaat vermeld. Het model wordt door Norberg-Schulz gezien als een schematische weergave van de architecturale taal. Hiervoor worden Louis Kahn, Martin Heidegger en Le Corbusier (pseudoniem van Charles Edouard Jeanneret) en anderen aangehaald. Deze auteurs zijn met bronvermelding terug te vinden in onderstaande tekst voor de theoretische onderbouwing van het onderzoekschema. Voorzover er geen bron vermeld wordt berust het geestelijk eigendom (copyright) bij de maker van het verslag. Bestaat er een objectieve architecturale taal? Uiteraard bestaat er een taal, waarin ontwerpers zoals architecten zich uitdrukken. Christian Norberg-Schulz gaat allereerst in op de vraag of er ook een objectieve of tijdloze architecturale taal bestaat. Hij leidt dit vraagstuk in met een dialoog tussen Louis Kahn en Martin Heidegger: “Door zijn bouwen en denken deed Louis Kahn de architectuur als een kunst herleven. Expressie is de reden tot leven, zegt hij. Heidegger beantwoordt: De mens is taal en is wie hij zegt.” (Norberg-Schulz: Existentie, Ruimte en Architectuur, op.cit. pag. 150). Over de interessante vraag of architectuur een uitingsvorm van kunst in de ware zin is, kom ik in het slotgedeelte van deze theoretische beschouwing nog te spreken. Laat ik mij hier beperken tot het vraagstuk van het bestaan van een structurele objectieve taal. Kahn en Heidegger bespreken de taal en de poëzie van de architectuur niet in detail. Ook deniëren zij haar existentiële basis niet. Norberg-Schulz waagde daarom een poging tot verdere ontwikkeling van hun ideeën. Hij heeft ernstige kritiek op de stelling dat het onmogelijk zou zijn om aan de architecturale taal een objectieve of tijdloze grondslag te geven. “Elke taal wordt vandaag uitsluitend beschouwd als een systeem van tekens, een code, gesteund op conventie en gebruik.” (cit. uit C. Jencks, The Language of Post-Modern Architecture, gevonden in Norberg-Schulz, Existentie, Ruimte en Architectuur, pag. 150). Deze omschrijving van taal door Jencks ontkent - door de verwijzing naar conventies en gebruik - het tijdloze objectieve karakter van taal. Gebruik en conventies veranderen immer in de tijd, waardoor taal in de opvatting van Jencks niet als uitdrukking voor de fundamentele existentiële structuren kan dienen. Heidegger heeft wel aangetoond dat de fundamentele existentiële structuren gedenieerd kunnen worden en dat taal als huis voor het Zijn deze structuren uitdrukt. Kahn steunt hetzelfde standpunt met zijn stelling dat wat wenst te zijn, altijd geweest is. Verscheidene auteurs hebben het probleem benaderd, maar hun bijdragen werden tot dusver opzijgeschoven door het heersend relativisme. In dit relativisme staat de tijdgebondenheid voorop. Als voorbeeld van een auteur, die tegen de heersende opvatting van het relativisme ingaat, kan ik Rudolf Schwartz aanhalen, die in zijn boek The Church Incarnate (Chicago, 1958) een grondige studie verricht heeft in de basisfenomenologie van Architectuur. Fenomenologie kan gedenieerd worden als een methode, die door zo nauwkeurig mogelijke beschrijving van wat onze begrippen inhouden en langs de weg van het intuïtief aanschouwen het wezen van de dingen tracht te ontdekken. Deze term keert regelmatig in dit werkstuk terug. Ook de concepten van Kevin Lynch (The Image of the City, 1960) wijzen eveneens op tijdloze structuren, hoewel hij ze niet als dusdanig verklaart. Existentiële ruimtelijke structuur In het boek Existentie, Ruimte en Architectuur (op.cit. pag. 24 e.v.) poogde Norberg Schulz de structuur van de existentiële ruimte te analyseren. Hij ziet de ruimte - als existentiële dimensie - als relatie tussen de mens en zijn omgeving. Hij heeft de architecturale ruimte gedenieerd als een concretisering van de existentiële ruimte. 7
Talrijke architecten hebben veel aandacht besteed aan de vraag naar een objectieve architecturale taal. Le Corbusier heeft zijn hele leven met dit probleem geworsteld, maar in zijn denken ging hij niet verder dan zijn vaststelling dat: “Architectuur het meesterlijke, correcte en schitterende spel van volumes is dat aan het licht werd gebracht.” (cit. uit Le Corbusier, Towards a new Architecture, gevonden in Norberg-Schulz, Existentie, Ruimte en Architectuur, pag. 150) Hij begreep toch dat zijn hierboven omschreven schitterend spel een objectieve tijdloze basis had door te zeggen: “Architecturale emotie ontstaat wanneer er in ons een snaar wordt beroerd die in dezelfde frequentie trilt als het universum wiens wetten wij gehoorzamen, erkennen en respecteren.” (cit. uit Le Corbusier, Towards a new Architecture, gevonden in Norberg-Schulz, Existentie, Ruimte en Architectuur, pag. 150) Het was Heidegger, die ons hieronder duidelijk maakt wat Le Corbusier bedoelde met zijn bovenstaande citaat voorzover het de universele wetten betrof. Deze wetten moeten begrepen worden in existentiële termen en niet als natuurkundige termen Twee basisvragen Daarom keren we terug naar de losoe van Kahn en Heidegger en passen hun model toe op ons probleem of er een objectieve architecturale taal bestaat. Wij kunnen dan een beter begrip krijgen van de verschillende deelproblemen en hun interrelaties. Hierbij rijzen twee basisvragen: 1) 2)
Hoe kunnen wij de architecturale taal deniëren in termen van existentiële structuren? Hoe kunnen wij het verzamelingsproces (belichamingsproces) begrijpen dat van een gebouw een architecturaal werk maakt?
De eerste vraag heeft betrekking op de taal als zodanig, de tweede op haar gebruik. Over het algemeen is de architecturale taal een uitdrukking van de existentiële structuur: ruimtelijkheid genoemd. Heidegger analyseert deze structuur niet in detail, maar aangezien zij kan begrepen worden als een algemene eigenschap van de wereld, is zij noodzakelijk verbonden met alle manieren van Zijn-in. Het ruimtelijk concept van begrijpen kunnen wij oriëntering noemen, een woord dat zeer veel wordt gebruikt door bijvoorbeeld Kevin Lynch in The Image of the City. Door oriëntering kunnen wij onze houding bepalen tegenover de orde in het environment. Gemoed wordt: identicering, dit wil zeggen dat onze gemoedsgesteltenis onder andere bepaald wordt door het karakter van het environment. De gebruikelijke korte omschrijving van environment is (leef)omgeving of (leef)milieu. Deze omschrijvingen dekken niet geheel wat in de architectuur onder environment begrepen wordt. Het is meer een dynamisch dan een statisch begrip. Een wezen (mens, dier) beweegt zich naar het environment vanaf de plaats waar het wezen zich bevindt. Dus het wezen begeeft zich dan van binnen naar buiten. “Maar ook een ding wordt omgeven door een bepaalde concrete omgevingsstructuur; dat wil zeggen door environment.” (Norberg-Schulz, op.cit. pag.123) Vandaar dat ik in deze beschouwingen dit leenwoord environment gebruik. Zijn-met bestaat uit een raster van ontmoetingen tussen personen die onze instellingen bepalen. Terwijl oriëntering, indenticering, en ontmoeting structuren aanduiden van het Zijn-in, duiden orde, karakter en institutie (instelling) de ruimtelijke wereld-structuren aan. Samen vormen deze structuren de existentiële basis voor de architecturale taal, of nog korter, architectuur. Deze existentiële basis bevat individuele en sociale aspecten en is humaan (menselijk) te noemen. Als behuizing van dat aspect van het Zijn dat Heidegger ruimtelijkheid noemt, ontsluit Architectuur de hierboven genoemde existentiële structuur. Als taal spreekt Architectuur, of liever, toont zij. Hoe maakt de structuur van architectuur dit tonen mogelijk? Volgens het hierboven geïntroduceerde samenstelde model van Norberg-Schulz kan Architectuur worden ingedeeld in drie fundamentele structurele componenten: topologie, morfologie en typologie. Die drie begrippen werk ik verder hieronder uit. 8
Topologie Topologie heeft te maken met ruimtelijke orde en is in het afzonderlijk architecturale werk geconcretiseerd als ruimtelijke organisatie. De fundamentele structurele componenten van de topologie zijn centrum en pad. Norberg-Schulz bespreekt de theoretische basis van centrum en pad in Existentie, Ruimte en Architectuur: “Het centrum vertegenwoordigt voor de mens wat bekend is in contrast tot de onbekende en enigszins angstaanjagende wereld rond hem. Het is het punt waar hij de positie verwerft van iemand die is in de ruimte, het punt waar hij in de ruimte vertoeft en leeft”. (op.cit. pag. 35) Uit de onderstaande analyse van Norberg-Schulz (op.cit.) kan de conclusie getrokken worden dat het centrum eveneens een binnen in een omringend buiten voorstelt. “Vanuit het centrum leiden paden naar het environment. De horizontale richtingen stellen de menselijke concrete actiewereld voor. Structureel zijn alle horizontale richtingen gelijk en vormen zij een vlak met oneindige uitbreiding. Het verticale evenwel, werd altijd beschouwd als de sacrale dimensie van de ruimte. Het stelt een pad voor naar een realiteit die hoger of lager kan zijn dan het dagelijks leven, een realiteit die de zwaartekracht overwint, dit is het aards bestaan, of eraan tenonder gaat. Het eenvoudigste model van de menselijke existentiële ruimte is daardoor een horizontaal vlak, doorboord door een verticale as.” ( Norberg-Schulz: Existentie, Ruimte en Architectuur, op.cit. pag. 151) Bovenstaande aanhaling uit het boek van Norberg-Schulz toont aan hoe de topologische structuur in relatie staat tot de menselijke oriëntering. Maar ik begrijp dat deze term eerder een kwalitatief concept is dan een holle relatie, omdat oriëntering altijd plaats vindt in een wereldruimte waarin kwalitatieve verschillen zijn zoals het onderscheid tussen boven en onder. De mens bevindt zich op de aarde, in de lucht onder de hemel. Morfologie Morfologie heeft te maken met het Hoe van de architecturale vormen. In het afzonderlijke architecturale werk wordt dit geconcretiseerd als formele articulering, d.w.z. de wijze waarop de vormen van een gebouw ruimtelijk begrensd worden in zijn environment. Norberg Schulz stelt dat: “Een ruimtelijke organisatie kan op ontelbare wijzen worden belichaamd en het karakter wijzigt in overeenstemming daarmee binnen de limieten gesteld door de verschillende organisatietypes. Wel kunnen wij basisstructuren deniëren”. (Existentie, Ruimte en Architectuur, op.cit., pag. 152) Over het algemeen wordt het karakter van een architecturale vorm bepaald door het zijn tussen aarde en hemel. Dit werd ook zo door Le Corbusier jn intuïtief begrepen zoals blijkt uit de onderstaande geciteerde inleiding tot de drie theoretische hoofdstukken in Vers une Architecture: “Mijn huis is praktisch. Dank U, zoals ik dank zeg aan de ingenieurs van de spoorwegen en aan de Regie voor Telegraaf en Telefoon. U hebt mijn hart niet geraakt. Maar veronderstel dat muren oprijzen naar de hemel op zo’n wijze dat ik erdoor ontroerd ben. Ik voel uw intenties. Uw stemming was zacht, brutaal, charmant of waardig. Uw stenen zeggen het mij. U bindt mij aan deze plaats en mijn ogen kijken: mijn ogen bekijken iets dat een gedachte verraadt. Een gedachte die zich openbaart zonder woorden noch geluiden, maar enkel door vormen met onderlinge relaties. Deze vormen zijn zodanig, dat het licht ze duidelijk aftekent. Deze relaties hebben niet noodzakelijk iets te maken met een praktische of beschrijvende gedachtegang. Zij zijn een wiskundige creatie van Uw geest. Zij zijn de architecturale taal. Met ruwe materialen, volgens een min of meer utilitair programma waaruit u vertrok hebt u relaties tot stand gebracht die mij hebben ontroerd. Dit is Architectuur.” (cit. uit Le Corbusier, Vers une Architecture, gevonden in Norberg-Schulz, Existentie, Ruimte en Architectuur, pag. 152) 9
Hier vertelt Le Corbusier ons dat muren zodanig kunnen oprijzen naar de hemel dat wij erdoor ontroerd worden, en dat verschillende wijzen van oprijzen verschillende gemoedsgesteltenissen uitdrukken. Verder zegt hij dat de stenen die werden opgericht ons dit vertellen omdat zij in bepaalde relaties staan tot elkaar. Dit is de taal van de Architectuur, zegt hij en hij schrijft zelfs architectuur met een hoofdletter! De concrete vormen, begrepen in deze verklaring zijn de welbekende elementen van een gebouw: vloer, muur en dak (plafond). Samen vormen zij wat ik noem: de ruimtelijke begrenzingen. Een begrenzing is niet iets waarin iets stopt, maar is de begrenzing iets waar de voorstelling van iets begint. Morfologie heeft daarom iets te maken met de articulering van de ruimtelijke begrenzingen als een middel om een environmenteel karakter te deniëren. Morfologie analyseert volgens Norberg Schulz de vraag: “Hoe staan gebouwen (vestigingen), rijzen zij op, openen zij zich?” (Norberg-Schulz: Existentie, Ruimte en Architectuur, op.cit. pag. 152 ) Het woord staan duidt de relatie aan met de aarde, rijzen met de lucht en open verwijst naar de ruimtelijke interactie met het environment, d.w.z. de relatie tussen binnen en buiten. Staan wordt belichaamd door de behandeling van de basis en de muur. Een massieve en soms concave (holronde) basis bindt het gebouw aan de grond. Een nadruk op de verticale richting heeft de neiging het gebouw vrij te maken. Je spreekt dan van een rijzig silhouet. Hier wordt een actieve relatie uitgedrukt met de lucht en een wens om licht te ontvangen benadrukt. Verticalisme en religieuze aspiraties blijken inderdaad samen te gaan. De relatie tussen binnen en buiten wordt in de eerste plaats tot uitdrukking gebracht door behandeling van de openingen in de muren. In de muur ontmoeten aarde en lucht elkaar, en de wijze waarop de mens op de aarde is, wordt door deze ontmoeting belichaamd. Zo geeft R. Venturi in Complexity and Contradiction in Architecture (New York 1967) het belang van de muur als aangrijpingspunt voor de architectuur aan. Sommige gebouwen zijn grondgebonden, anderen rijzen vrij op. In nog andere gebouwen vinden we een betekenisvol evenwicht. Zo’n evenwicht ontmoeten wij bijvoorbeeld in de Dorische tempel, waar de details en proporties van de kolommen tot uitdrukking brengen dat zij staan en oprijzen. Door middel van subtiele variaties in de behandeling konden de Grieken betekenisvolle nuances uitdrukken binnen het algemene evenwicht. De afgebeelde Griekse tempel (1) als voorbeeld van een Dorische tempel is hiervan een goede illustratie. Maar het zijn tussen aarde en lucht wordt niet alleen gemanifesteerd door middel van horizontale ritmes en verticale spanningen. Aarde en lucht impliceren concrete eigenschappen zoals materiaal, textuur, kleur en licht. Morfologie houdt daarom de concrete belichaming in, in termen van gebouwde structuur. Het is deze belichaming die een gemoed geeft aan de technologische aanwezigheid.
10
(1) Voorbeeld van Dorische tempel: Griekse Hera-Tempel “Poseidon-Tempel” (bron: www.antikefan.de)
Typologie Typologie heeft iets te maken met de basisstructuren van het Zijn-met, dit wil zeggen: met de ontmoetingen van menselijke wezens. In de afzonderlijke architecturale werken wordt dit geconcretiseerd door een bijzonder type van kamer of gebouw. Volgens Norberg-Schulz heeft Kahn, misschien als eerste, een sleutel gegeven voor wat daardoor begrepen dient te worden door zijn concept instelling (institutie). “Een institutie is nooit een individueel fenomeen, het is altijd een vorm van samenkomen (ontmoeting), zegt, vertaalt van participatie, van delen met……” (Norberg-Schulz: Existentie, Ruimte en Architectuur, op.cit. pag. 153) Volgens Kahn vertaalt de architecturale taal de instituties in types van ruimtes. Het is zijn mening dat instituties levend worden gemaakt bij het scheppen van ruimte. Voorbeelden hiervan zijn: de vestiging, de straat, het dorpsgroen, het huis en de school. Allemaal voorbeelden die inhouden dat zij een bepaald type van ruimtes wensen te zijn. Dit geldt eveneens voor de stad als plaats voor de verenigde instituties. In tegenstelling tot topologie en morfologie analyseert typologie dus de meer omvattende ruimtelijke totaliteiten. Samen vormen topologie, morfologie en typologie de architecturale taal. Verzamelen Deze aspecten zijn, zoals hierboven reeds eerder vermeld, interrelaties en vormen één geheel. De typologie van ruimtes is bijvoorbeeld gesteund op de orde van centrum en pad, en elke ruimte, typisch of bijzonder, heeft een karakter. Om analytische redenen is het toch handig deze aspecten uit elkaar te houden. Dit onderscheid maakt het ook mogelijk om een architectuurtheorie te ontwikkelen met een existentiële grondslag. In het algemeen bezit de architecturale taal de mogelijkheid om de levende realiteit om te zetten in gebouwde vorm. Deze vertaling gebeurt langs een proces van verzamelen. Hierbij komen wij meer bij de beantwoording van de tweede basisvraag. Alhoewel de beantwoording van deze basisvragen vloeiend in elkaar overlopen en dus niet nauwkeurig te begrenzen zijn. De tweede basisvraag luidt: Hoe kunnen wij het verzamelingsproces (belichamingsproces) begrijpen dat van een gebouw een architecturaal werk maakt? Landschap Het gebouw (vestiging) wordt een ding als het de wereld verzamelt. Wat is dan verzameld? Hoe heeft de verzameling plaats? Volgens Norberg-Schulz geeft Heidegger het antwoord op deze vragen: “De gebouwen brengen de aarde, als een bewoond landschap, dichter bij de mens en tezelfdertijd brengen zij de nabijheid van het naburig wonen onder het uitspansel tot stand. Deze vaststelling geeft verscheidene sleutels voor het probleem van het architecturale verzamelen. Wat verzameld is, zegt Heidegger, is de aarde als een bewoond landschap. Een bewoond landschap is klaarblijkelijk een gekend landschap, dit is, een environment waarmee wij ons identiceren, waarin wij ons oriënteren, en waarin wij samenkomen met onze medemensen. Dit landschap wordt dichter bij ons gebracht door de gebouwen.” (Norberg-Schulz: Existentie, Ruimte en Architectuur, op.cit. pag. 153)
11
In deze context beschouw ik met Norberg-Schulz en Heidegger dorpen en steden nadrukkelijk als gebouwen. Dit brengt mee dat de gebouwen de eigenschappen van het landschap verzamelen en dat zij - door middel van de architecturale taal - het landschap laten spreken. Het in nabuurschap wonen dat daarmee wordt bereikt, bevindt zich onder het uitspansel. Dit bevinden is niet zomaar bedoeld als het eenvoudig plaatsen van iets, maar houdt in dat ook de lucht in het proces van verzamelen en belichaming wordt opgenomen. Met andere woorden, ik kom terug naar het concept van bouwen en het maken van plaatsen als een installatie van de vier-eenheid: materiaal, textuur, kleur en licht. Nieuw is het gebruik van het woord landschap. Om dit woord beter te begrijpen is het nuttig Heideggers denitie van aarde en lucht nader te bekijken: “Aarde is de dienende drager, bloeiend en vruchten afwerpend, zich uitstrekkend in rotsen en water, oprijzend in planten en dieren. De lucht is het gewelfde pad van de zon, de koers van de veranderende maan, de zwervende schittering van de sterren, de jaargetijden en hun wijzigingen, het licht en schemering van de dag, de duister en de avondschemering, het heil en onheil van het weder, de op drift geslagen wolken en het diepe blauw van het uitspansel.” (cit. uit Heidegger: Poetry, Language, Thought, gevonden in Norberg-Schulz, Existentie, Ruimte en Architectuur, pag. 155) Martin Heideggers prachtige beschrijving stelt een poging voor tot benadering van het environment op concrete, fenomenologische wijze. Zijn denities zijn geschetst, maar herinneren ons aan het feit dat de aarde primair bestaat uit rotsen, water en plantengroei. Maar ook: de aarde strekt zich uit en richt zich op. Allemaal samen vormen deze elementen en relaties een landschap, dat de basisvorm is van de aarde. De lucht behoort ook tot het landschap. De lucht is meer veraf, maar beschikt ook over fundamentele eigenschappen. De structuur van de lucht heeft inderdaad een belangrijke rol gespeeld in de architectuur. De lucht bepaalt bij de oriëntering zowel de ruimtelijke lay-out als de kwaliteit van het licht. De menselijke wezens zijn op de aarde onder de lucht, dit wil zeggen: in een tussenin dat kan worden begrepen als een concreet beeld van de existentiële structuur van wereld, ding en het verzamelend midden. Heideggers term: bewoond landschap duidt op de ruimtelijkheid van het verzamelend midden. Een bewoond landschap omvat natuurlijke als door-de-mens gemaakte dingen, die werkelijk bestaan. Teneinde dit duidelijk te maken kan bewoond landschap worden vervangen door het meer algemene woord plaats, terwijl landschap gebruikt wordt om de natuurlijke aspecten van een plaats aan te duiden. De structuur van een plaats “De structuur van een plaats, dit wil zeggen: de dimensie waarin het leven plaats heeft, is de Genius Loci. (Hier wordt bedoeld: de aard van de plaats in zijn ruimste zin van het woord) In overeenstemming met wat de oude Romeinen geloofden had ieder wezen zijn genius, zijn beschuttende geest. Deze geest geeft leven aan mensen en plaatsen, begeleidt hen van geboorte tot dood en determineert hun karakter. De Genius komt dus overeen met wat het ding is, of wat het wenst te zijn. In het algemeen kunnen wij zeggen dat de antieke mens zijn environment ervoer als een relevatie van gedenieerde genii.” (C.Norberg-Schulz: Existentie, Ruimte en Architectuur, op.cit. pag. 155) Deze antieke mens begreep ook dat het een noodzakelijkheid was om tot overeenstemming te komen met de Genius van de lokaliteit waarin hij zijn leven zal doorbrengen. Gedurende het gehele verloop van de geschiedenis bleef Genius Loci een levende realiteit, hoewel hij niet altijd als zo werd genoemd. Kunstenaars en schrijvers van Goethe tot Lawrence Durell hebben de fenomenen van het dagelijks leven evenals van de kunst verklaard met verwijzingen naar landschappen en gebouwde milieus. In zijn boek Genius Loci heeft Norberg-Schulz de structuur van natuurlijke en door de mens gemaakte plaatsen geanalyseerd. Daarvoor gebruikte hij drie grote steden: Praag, Rome en Khartoem, als belangrijkste voorbeelden. 12
Aldus verklaart hij hoe de architectuur van deze steden de structurele componenten van hun Genius verzamelen en belichamen. Hij toont eveneens aan dat voor het verzamelen gezorgd wordt door een set van architecturale vormen die een selectie uit de architectuur voorstellen. Hiermede wordt dus de identiteit van de plaats duidelijk gemaakt. Een plaats maakt ook deel uit van de aarde die de voedingsbodem is van Architectuur. De betekenis van de plaats is hierdoor duidelijk gemaakt. Volgens Norberg-Schulz kan in het algemeen gezegd worden dat: “De existentiële structuren die worden verzameld door een plaats, zijn Genius Loci uitmaakt, en dat dit verzamelen gebeurt door middel van de Architecturale Taal.” (C. Norberg Schultz: Existentie, Ruimte en Architectuur, op.cit. pag. 155) Verzamelen betekent dat een betekenis van de ene plaats naar de andere verplaatst wordt. Lang geleden ontdekte de mens fundamentele existentiële structuren in bijzondere plaatsen, die daardoor als heilig werden beschouwd. Door middel van taal kon hij dit begrijpen en omzetten in door de mens gemaakte centra. Deze centra werden daardoor verzamelde brandpunten van de beschaving. Zulke centra zijn plaatsen in de ware zin van het woord, of zij nu vestigingen of gebouwen zijn. Een plaats is een verzamelend ding met een concrete aanwezigheid. Aldus begrijp ik Heideggers bewering dat ruimtes hun bestaan ontvangen van plaatsen (locaties) en niet van ruimte. Vervolgens kan de conclusie getrokken worden dat de creatie van plaatsen het doel is van architectuur. De grondvraag van Christian Norberg-Schulz of er een objectieve architecturale taal bestaat kan op grond van de bovenstaande beschouwingen dus bevestigend beantwoord worden. Is Architectuur kunst? Hoewel de contouren van het onderzoeksmodel nu getekend kunnen worden en de grondvraag over de architecturale taal beantwoord is, wil ik toch eerst een poging wagen op basis van literatuurstudie bovenstaande vraag te beantwoorden. Zoals hierboven eerder vermeld wenst Louis Kahn een heropleving van de architectuur als kunst. Om deze wens te vervullen hebben wij volgens Norberg-Schulz twee dingen te doen: “ Wij moeten de wereld herontdekken en wij moeten leren zeggen wat wij ontdekt hebben.” (Existentie, Ruimte en Architectuur, op.cit. pag. 156) Volgens hem moeten wij dus de existentiële dimensie van de werkelijkheid opnieuw inrichten. Nu is men meestal begaan met mensen. Er wordt gemeten en geklasseerd. Daardoor wordt de werkelijkheid herleid tot haar meetbare aspecten. De mens wordt begrepen in termen van meetbare behoeften en de wereld als een veelheid van meetbare bronnen. Dit is een eenzijdige economische benadering, die hier opgeld doet. Volgens Norberg-Schulz wordt kunst meestal aangeleerd, maar de existentiële basis en functie van kunst wordt nauwelijks begrepen. Het wordt daardoor veelal een tijdverdrijf. Het algemene resultaat van die benadering is een vervreemding van de dingen en van onze medemensen. Hij grijpt dan terug op Martin Heidegger: “Ons begrijpen is terug gebracht tot meten, onze gemoedsgesteltenissen tot sentimentaliteit en ons Zijn-met tot gebrek aan echt contact. Het resultaat is een kloof tussen de gedachte en het gevoel. Onze toegankelijkheid tot de wereld wordt daardoor geblokkeerd. De wereld trekt zich terug en het leven wordt betekenisloos, of een bedrijf zonder beelden, met woorden van Rilke. Daarbij is de mens zelfs vervreemd van zijn eigen natuur en wordt hij eerder menselijk materiaal.” (cit. uit Martin Heidegger, Being and Time, gevonden in Norberg-Schulz, Existentie, Ruimte en Architectuur, pag. 156) Om de wereld opnieuw te ontsluiten, moeten wij volgens Christian Norberg-Schulz terug naar de dingen zelf. Dit omdat de wereld gekend is door de verzamelende dingen. Een terugkeer naar de dingen vraagt een fenomenologische benadering. Fenomenologie kan gedenieerd worden als een methode, die door zo nauwkeurig mogelijke beschrijving wat onze begrippen inhouden en langs de weg van het intuïtief aanschouwen het wezen van de dingen tracht te ontdekken. 13
Aldus zou de fenomenologie het verzamelend midden moeten worden van de opleiding tot architect. Vandaag speelt de wetenschap deze rol. “Maar wetenschap is geen origineel voorkomen van de waarheid, maar het cultiveren van een domein van waarheid dat reeds werd ontsloten.” (cit. uit Martin Heidegger, Being and Time, gevonden in Norberg-Schulz, Existentie, Ruimte en Architectuur, pag. 156) Een terugkeer tot de dingen zelf is overbodig als de mensen ze niet kunnen zeggen door middel van een taal. Dit zeggen is inderdaad wat een terugkeer mogelijk maakt. Het is de poëzie (in al haar vormen) die de mens terugbrengt tot de dingen zelf. Een opleiding in het begrijpen en gebruiken van de talen moet daarom de pijler zijn van de opvoeding. In de context van onze architectenopleiding betekent dit de studie van de architecturale taal en het leren hoe wij ze moeten laten spreken. Wanneer wij op deze wijze de architectuur opnieuw als kunst kunnen inrichten zouden wij onze plaatsen opnieuw tot leven kunnen brengen. Louis Kahn en Martin Heidegger waren pessimistisch over het gebruik en het begrijpen van de mens van de architecturale taal. Wellicht dat hun kritische beschouwingen in het midden van de vorige eeuw mede onder aansporing van Norberg-Schulz later aanleiding gegeven hebben tot een verandering in het denken over architectuur als kunst. Wanneer je echter de bijna fabrieksmatige aanpak van de huidige grootschalige en weinig fantasierijke woningbouw in de zogenoemde Vinex-locaties in ons land beziet dan bekruipt mij toch dat pessimistische gevoel dat beide auteurs hierboven uiten. Conclusie Eerder heb ik al aangegeven dat er op basis van bovenstaande theoretische beschouwing geconcludeerd mag worden dat er een objectieve architecturale taal bestaat. Bovenstaande theoretische beschouwing rond de visies van Kahn, Heidegger en Norberg-Schulz over de architecturale taal kunnen schematisch worden weergeven. Uit deze weergaven heeft Christian Norberg-Schulz een totaalschema gemaakt: Architectuur als verzameling. Een aantal van op deze wijze theoretisch onderbouwde gehanteerde begrippen lenen zich uitstekend voor een fundamentele architecturale vergelijking van plaatsen. Het vervolg van het onderzoek In het vervolg van dit onderzoek wil ik deze begrippen gebruiken voor mijn vraagstelling van deze scriptie. Topologie (leer van de plaats), morfologie (leer van de vorm) en typologie (leer van de soort) fungeren als kapstokken voor het verdere onderzoek, waarbij ik het gehele verzamelschema (zie pagina 15) betrek. Daarvoor beschrijf ik de twee plekken en hun begrenzingen. Hiervoor gebruik ik veel beeldmateriaal, dat voor een belangrijk gedeelte van mijzelf is. Ik heb mij deze digitale fotograsche technieken eigen gemaakt tijdens mijn studie. De afbeeldingen zijn genummerd. Deze nummering is vermeld in de tekst. Aan het einde van het onderzoek schrijf ik mijn conclusies op. Dit wordt gevolgd door een reectie. Ter completering van dit verslag geef ik tenslotte een opgave van de door mij geconsulteerde onderzoeksbronnen. Sommige bronnen zijn door mij gebruikt voor citaten, die in de tekst terug te vinden zijn met bronvermelding. Dat geldt ook voor het door mij gebruikte beeldmateriaal. De andere geconsulteerde bronnen zijn door mij gebruikt als achtergrondmateriaal voor het maken van deze scriptie.
14
Schema van Norberg-Schulz:
15
Ezelsoor Het 16
beschrijving van de twee plekken
(2) luchtfoto van het museumplein (bron: aerophoto-schiphol.nl)
De plek: Het Ezelsoor Locatie: Museumplein, Amsterdam
(3) bewerkte luchtfoto van amsterdam (bron: aerophoto-schiphol.nl)
metropolis
De plek: terras New Metropolis , afgekort Nemo. Locatie: IJhaven, Oosterdokkade, Amsterdam
New
(4) luchtfoto van het new metropolis (bron: aerophoto-schiphol.nl)
(5) bewerkte luchtfoto van amsterdam (bron: aerophoto-schiphol.nl)
17
Ezelsoor Het 18
(6) panoramafoto van het ezelsoor met uitzicht op het museumplein (joost zuurbier)
(7) panoramafoto (joost zuurbier)
(8) foto gevel (joost zuurbier)
(9) foto (joost zuurbier)
Architect: Sven-Ingvar Andersson. Opdrachtgever: Stadsdeelraad Oud-Zuid (Amsterdam) Periode van realisatie: 1999 Context van de plek: Het Ezelsoor (6) is een van de troeven van het Museumplein geworden. De met gras bedekte heuvel is een mooi contrapunt van de grote grasvlakte (7). Al voor de opening van het plein is het een geliefde en comfortabele pleisterplaats van zonaanbidders geworden. Volgens sommigen moet om de oorrand (8) een ink hek worden geplaatst om kinderen en dronkaards te behoeden voor een dodelijke val in de Van Baerlestraat, maar waarschijnlijk zijn de betonnen sleuf en de brede rand (6) wel afdoende. Het enige echte nadeel van het Ezelsoor is dat het te klein is gebleken: op mooie dagen is het er druk als op het strand in Zandvoort. (Bron: NRC Webpagina’s, 19 augustus 1999, kop artikel: Van snelweg naar nergens tot grootsheid met liafjes. auteur: Bernard Hulsman) Wanneer het mooi weer is komen er veel mensen op het plein om te wandelen of te picknicken. Vooral het “Ezelsoor” is erg geliefd om te zonnen of te eten. Ook komen er kinderen van de diverse scholen uit de omgeving daar pauzeren. (Bron: homepages.hetnet.nl/~reiniging-oudzuid4)
metropolis
(10) panoramafoto van het terras van het new metropolis (joost zuurbier)
(11) panoramafoto (joost zuurbier)
(12) panoramafoto (joost zuurbier)
New
Architect: Renzo Piano Opdrachtgever: gemeente Amsterdam; stadsdeelraad centrum Periode van realisatie: (13) foto het new metropolis (Barbara Burg rpwf.org) 1997 Context van de plek: NEMO is een gebouw van het Nationaal Centrum van Wetenschap en Technologie (12). Hier worden interactieve, wetenschappelijke en technische tentoonstellingen gehouden. Het dak vormt een plein, dat uitzicht biedt over het centrum van Amsterdam (11). De constructie refereert aan een schip: het pretendeert niet een deel van de stad Amsterdam te zijn, maar te willen behoren tot de haven (12). Het gebouw staat niet op de ingang van de IJtunnel, maar drijft, ondersteund door onderwaterkolommen. (Bron: www.arcspace.com) Eén van de belangrijkste aspecten van het gebouw is namelijk dat het letterlijk betreden kan worden zonder dat er een kaartje voor het museum gekocht hoeft te worden. De kaden, een deel van de hal en het bijna 200 meter schuin oplopende dak (13) zijn openbaar terrein. Het dak van het gebouw moet in het verlengde van de straat worden gezien. Een loopbrug loopt geleidelijk op naar de lage achterzijde van het gebouw. Eenmaal bij het gebouw aangekomen ontwaart de voetganger geen dakpannen of dakbanen maar betonnen treden. Als een grote trap ligt het gebouw voor hem, met aan de bovenzijde van die trap een uitnodigend terras met restaurant (10). Het terras is als een plein dat uitkijkt over Amsterdam en is gericht op het zuiden. Halverwege in de trap is een soort waterval aangebracht. De bezoeker mag niet het idee hebben dat hij op een dak staat met daaronder een gebouw en daaronder weer een verkeersader. Dat ligt allemaal verstopt onder de trap. (Bron: www.dakweb.nl)
19
Ezelsoor
De grenzen van het onderzoeksgebied. Ik stel een kader om exact te bepalen wat mijn onderzoeksgebied inhoudt om misverstanden te voorkomen. Ik isoleer de ruimte van het onderzoeksgebied (14) van de rest van zijn omgeving (environment). het Ezelsoor wordt als een apart onderdeel van het Museumplein beschouwd. De schuine publieke zijde (15) van het Ezelsoor is mijn onderzoeksgebied. De kadergrenzen rood gekleurd (15 -19) en lopen via de dakrand naar de buitenkant van de stenen plint onder aan de grasmat. De grijze sluitstukken horen ook bij het Ezelsoor.
(14) kaart onderzoeksgebied van het ezelsoor (bron rnw.nl)
Het
(15) bewerkte panoramafoto (joost zuurbier)
20
(17)
(16)
(18)
(19)
bewerking foto’s (joostzuurbier)
Om misverstanden te voorkomen stel ik een kader (20) van de exacte omvang van mijn onderzoeksgebied vast. Ik isoleer de te onderzoeken ruimte (21) van de rest van de omgeving (environment) van het New Metropolis. Wat hoort tot de te onderzoeken ruimte van het dakterras van het New Metropolis? De kadergrenzen lopen langs de dakranden (23) - voor de kantine langs (25) - via de hoofdtrap naar beneden tot de laaste trede (22) en dan weer omhoog naar de dakrand (24). Zie op onderstaande kaart (20) en bewerkte foto’s (21-25).
Prins
Oosterdokkade
Hendr
ikkad
e
bewerkte foto’s (joost zuurbier)
(22)
legenda
onderzoeksgebied
New
(20) kaart van het dakterras new metropolis (bron: flat-drw.nl)
(21)
(23)
(24)
environment
articulering van onderzoeksruimte
metropolis
De grenzen van het onderzoeksgebied.
(25)
water
21
Het
Ezelsoor morfologie
Morfologie houdt de concrete belichaming in, in termen van gebouwde structuren. Het is deze belichaming dat een gemoedstoestand geeft aan de technische aanwezigheid. Wat onder morfologie verstaan kan worden heb ik op de pagina’s 9 en 10 van dit onderzoeksverslag aangegeven. Dat “voelen” geldt ook bij het zien van de architecturale vormgeving van het Ezelsoor (7) . De vormen van een gebouw worden begrensd in zijn omgeving (15). Er zijn talloze vormen denkbaar. Doch er zijn basisstructuren te onderkennen. Elementen van de meest concrete vormgeving van de ruimtelijke begrenzingen (articulering) van een gebouw zijn: de vloer, de muur, het dak en het plafond. De vormen van het Ezelsoor hebben dusdanige onderlinge relaties, dat zich daaruit bepaalde gedachten vormen. Je krijgt daarbij een gevoel van binnen; een gemoedstoestand. Het groene gras voelt zacht aan (27). De aan het gras grenzende betonnen en metalen muren voelen daarentegen hard aan (29+30). Ook de hardstenen aansluitingen aan het maaiveld voelen hard aan, maar dat wordt door de afgeronde detaillering enigermate verzacht (28+30). Het Ezelsoor kwam mij lief en aardig voor toen ik een kind vanaf de helling zag rollen (27).
(26) foto ezelsoor en concertgebouw (bron: angelfire.com)
(27) foto rollend meisje (bron: majesticmoose .net)
(28)
(29)
(28-31) vier foto’s ezelsoor (joost zuurbier)
zeer grondgebonden silhouet
het ezelsoor (32) (joost zuurbier)
22
oprijzend silhouet
(30 boven 31 onder)
legenda
B
environment
onderzoeksgebied
A
hardstenen aansluiting
C
muur+goot (33) kaart van het ezelsoor (bron: rnw.nl)
(34) kaart van het ezelsoor (bron: rnw.nl)
gras Is het Ezelsoor grondgebonden? Ik herkende in de articulering van het Ezelsoor een meetkundige verhouding. Tegenover de bijna haakse hoek A staat een lange overstaande zijde BC met scherpe hoeken B en C aan de beide uiteinden van die zijde (33). De zijde BC geeft toegang tot het Museumplein (7). De aangrenzende zijden AC en AB hiervan zijn muren. Deze muren benadrukken het “staan” van het Ezelsoor. Je voelt dat de grondgebondenheid groot is, ondanks dat het binnenste hol is met vestigingen van een parkeergarage en de supermarkt van Albert Heijn (8+9). Het Ezelsoor staat stevig op zijn basis.
Hoe rijst het Ezelsoor op? Doordat de grond in hoek A van de driehoek (35) als het ware opgetild (37) wordt, wordt aan alle drie de zijden van de driehoek een silhouet gevormd, dat zich aftekent tegen de gebouwde omgeving. Vanaf het begin van de vouw (zijde BC) van de vloer kun je je omhoog begeven (26) tot aan de bovenste begrenzingen (29+30). Het met gras bedekte dakterras gaat schuin omhoog. Het oprijzend effect is daardoor aanwezig. In veel sterkere mate is deze verticale richting te onderkennen bij de rechtopstaande aopende muren. Daarbij vind ik dat het oprijzend effect van de muren aanzienlijk wordt beperkt door het overstekende dak (8+9). Er is bij het Ezelsoor sprake van een verticale richting, waarbij een actieve relatie is met de lucht. Bij de vraag of er evenwicht is tussen het staan en het oprijzen vind ik dat de balans bij het Ezelsoor toch doorslaat naar het staan. De grondgebondenheid overheerst (32). Naast de eerder genoemde beperking bij de muren vormt de articulering met de lucht van de groene grasvlakte geen pure verticale richting, waardoor de silhouetvorming verminderd wordt.
(35) isometrie van het ezelsoor (bron: rnw.nl)
(36) isometrie van het ezelsoor (bron: rnw.nl)
(37) isometrie van het ezelsoor (bron: rnw.nl)
Hoe opent het Ezelsoor zich? Wanneer het over de interactie gaat kunnen de “open” muren denkbeeldig naar de hemel worden verlengd. (36). Meestal wordt hierbij gedacht aan de openingen in de muren en vloeren. In de muren ontmoeten de aarde en de lucht elkaar. In deze ontmoeting wordt de wijze, waarop de mens op aarde is, belichaamd. Hiermede worden de afmetingen van ons lichaam bedoeld. Zoals bijvoorbeeld een deur zodanige afmetingen heeft dat iedereen er door kan. Voorzover er openingen zijn bevinden die zich in de muren en de vloer van het Ezelsoor. Het plafond van het niet overdekte dakterras is niets meer of minder dan de hemel. In overgrote mate is interactie mogelijk aan het Museumplein via zijde BC (33). De opstaande begrenzingen van het Ezelsoor beperken de interactie naar andere zijden in hoge mate (29+30). 23
Oosterdokkade
New
metropolis morfologie
Prins Hendr ikkad e
(39)
(38) kaart nemo (joost zuurbier) (40)
(41)
zes foto’s van het nemo (joost zuurbier) (42)
(41)
(43)
De kortste omschrijving van morfologie is “vormleer”. In de morfologie draait het om het “hoe” van de architecturale vormen van een gebouw. Dit wordt geconcretiseerd door de begrenzingen (articulering) van een gebouw in zijn omgeving (environment). Bij het zien van de vormen van het dakterras van het Nemo (13) kreeg ik een goed gevoel en verkeerde daardoor in een plezierige gemoedstoestand. Het bestijgen van de brede lichtgrijze betonnen traptreden (49) bij de entree deden mij opveren uit mijn dagelijkse beslommeringen. Ik kreeg een avontuurlijk gevoel over mij. Ik ging op reis. De aanblik van de schuine achtersteven van het schip met het rode recht oprijzende roer versterkten dat reisgevoel (63). Ik wilde loskomen van de wereld. De slanke metalen hekken van de scheepstrap gaven niet alleen een gevoel van veiligheid. Door hun vormgeving en de lichte kromming van de trap deden zij sierlijk en charmant aan (13). Lopend vanaf de begane grond tot de opening in de uiterste rechterzijde van de wand van het scheepsdek werd mijn nieuwsgierigheid steeds groter. Ik zag alleen maar het uiterste rechter gedeelte van het scheepsdek, dat zijn articulering vond in een brede opstaande rand (40). Het platte vlak aan de bovenzijde van de brede lichtgrijs betonnen rand was kopergroen gekleurd (40). Gecombineerd met de blauwe lucht en de geur van het water voelde ik mij al op zee. Aangekomen op het scheepsdak werd ik overweldigd door de grootsheid ervan (10). Een groot plein strekte zich voor mij uit omgrensd door de manshoge veilig aandoende brede wanden. Een plein, bestaande uit brede betonnen treden over de gehele breedte (43). Die treden gaven mij een gevoel van een gelijkmatige beweging van geleidelijkheid (57). Boven aangekomen draaide ik mij om. Ik kreeg toen een verpletterend gevoel over mij toen ik een schitterend uitzicht over de stad Amsterdam had (11). Amsterdam strekte zich ver voor mij uit en lag aan mijn voeten. 24
Oosterdokkade
Prins
Hendr
ikkad
e
(46) (45) kaart van het onderzoekgebied in relatie tot het environment (bron: rnw.nl)
3
4
2
1
(47)
(47)
(48)
vier foto’s van de entrees van het nemo (joost zuurbier)
(49)
Hoe staat het dakterras van het Nemo? De muren van het dakterras van het Nemo lijken stevig te staan op de IJ-tunnel (4). De oprijzende kopergroene muren, die naar buiten wijken vanaf de vloer om op de scheepswanden van een schip te gelijken. De verhoudingen tussen de hoogte van het dakterras ten opzichte van het grondvlak, de breedte van het dakterras en de breedte van het grondvlak bepalen de mate van grondgebondenheid (50).
Hoe rijst het dakterras van het Nemo op? Het silhouet van het dakterras van het Nemo is onlosmakelijk verbonden met het onderliggende gebouw Nemo. Het silhouet van het Nemo domineert zijn directe omgeving (4+12). Het oprijzen van het Nemo kenmerkt zich door zijn opwaartse beweging. Door invloed van het omringende wateroppervlak en de in de diepte verdwijnende IJ-tunnelweg ervaar ik een zeer actieve relatie van het Nemo met de lucht (11). Het lijkt er wel op of het Nemo licht wenst te ontvangen. De elegantie van deze plek wordt nog extra geaccentueerd door de lichte kromming van de gebouwde structuur (38). Bij het zoeken naar het bestaan van een zeker evenwicht tussen het staan en het oprijzen van het Nemo zegt mijn gevoel dat de balans doorslaat naar de verticale richting van het Nemo. Dit geldt ook voor het dakterras van het Nemo. Het dak van het Nemo loopt 200 meter schuin omhoog. Bovendien loopt het dakterras taps toe (45). Het gevoel van oprijzen wordt hierdoor benadrukt. Het dakterras voelt als een plein (10) aan. Dat neigt naar meer grondgebondenheid, hetgeen de silhouetvorming in de lucht enigermate compenseert (50).
zeer grondgebonden silhouet
het nemo
oprijzend silhouet
(50) (joost zuurbier)
Hoe opent het dakterras van het Nemo zich? Het plafond van het niet overdekte dakterras is de hemel. Deze plek opent zich via zijn betonnen treden aan de achtersteven van het Nemo (42). Het dakterras ligt daar uitnodigend voor je. Er zijn slechts beschermingsmuren voor de veiligheid op het dakterras aangebracht, die de interactie met de omgeving buiten het terras enige mate beperken (40). De hoogte van het voorschip beperkt de interactie (39), terwijl de geringe hoogte van de achtersteven de interactie vergroot (42). De interactie met zijn omgeving is ook nog mogelijk via de loopbrug met een aparte ingang halverwege de lange trap (48). Zelfs vanuit het binnenste van het Nemo kun je via de lift op het dakterras verpozing zoeken (46). Met een boot kun je in de nabijheid aanmeren. Het omringende water kent voor de interactie van het dakterras niet alleen beperkingen, maar ook mogelijkheden (4). legenda
onderzoeksgebied
environment
articulering van onderzoeksruimte
water
25
Het
Ezelsoor topologie
De kortste omschrijving van topologie is “leer van de plaats”. Op pagina 9 van dit verslag geef ik aan wat verder onder topologie verstaan kan worden. Toen ik voor het eerst in het kader van dit onderzoek het Museumplein (55) in Amsterdam (65) betrad om naar het Ezelsoor (54) te lopen kreeg ik het gevoel dat ik als het ware op een open plek in een groot bos liep. Het bos was voor mij het gebouwde rondom het Museumplein (51), terwijl het plein zelf de open plek in dat denkbeeldige bos was. De ruimtelijke orde van het Museumplein kenmerkt zich als een plein voor ontmoeting, voor recreatie of om je terug te trekken uit de drukke stedelijke omgeving (55). Hoe oriënteerde ik mijzelf in deze ruimte? Ik verkende uit het mij bekende centrum de mij onbekende omgeving (environment). Tussen dat centrum, waarin ik mij in de ruimte bevind en het mij omringende environment lopen “paden”. Wanneer ik mijn blik naar voren, naar achteren of opzij richt dan vormen zich als het ware talloze horizontale paden naar mijn omgeving. Maar ik kan mijn blik ook naar boven of beneden richten. Dan ontstaan er verticale paden. Een dergelijk pad heeft ook een religieuze dimensie. Je wendt je blik als het ware naar de hemel, een realiteit die ver van het aardse bestaan verwijderd is (53).
(52) kaart onderzoeksgebied in relatie tot het environment(bron: rnw.nl)
26
(53) foto van het ezelsoor (joost zuurbier)
Ik bevond mij op het Museumplein op de aarde, in de mij omringende lucht met mijn gevoelens en gedachten. Ik oriënteerde mij op mij op het environment om mijn positie in de omgeving te begrijpen. Mijn oriëntatie op het plein werd bevorderd door de - soms hoge - gebouwde omgeving (51+54+55). (links en rechts: 51) panoramafoto van het ezelsoor (joost zuurbier)
Hoe bepaalde ik mijn houding ten opzichte van de omgeving van het plein en het Ezelsoor? In het Ezelsoor is de ruimtelijke orde in de vorm van een gebouw concreet gemaakt. Mijn oriëntering vanaf het Museumplein naar de Van Baerlestraat werd bevorderd door de oprijzende contouren van het Ezelsoor. Het Ezelsoor is een kenmerkend gebouw op het Museumplein, waardoor ik mij gemakkelijker kon oriënteren. De oprijzende gebouwen van het Stedelijk Museum (54) in de zuidwest hoek van het Museumplein - een bijna sacrale instelling (institutie) - worden deels aan je blik onttrokken. Wat waren mijn gedachten toen ik op het Ezelsoor was? Op het Ezelsoor had ik het gevoel opgetild te worden. Het Ezelsoor had de vorm van een opgetilde kleine gevouwen driehoek zoals in een opengeslagen boek. Hieraan dankt het Ezelsoor zijn naamgeving in de volksmond. Mijn paden naar mijn environment werden minder geblokkeerd naar mate ik mij hoger op het Ezelsoor (54) bevond. De ruimtelijke organisatie van het Ezelsoor is een kunstmatige helling met steile kanten, afgedekt met gras. Het geeft een overzicht van wat beneden in je omgeving plaatsvindt. Ik kon vanaf het Museumplein zonder omwegen mijn “pad” nemen naar het Ezelsoor (52, zone 1). Vanuit de zuidwest hoek van het Museumplein (7) is dat alleen mogelijk wanneer er omgelopen wordt, omdat de steile zuid- en westzijden van het Ezelsoor (8) dan een blokkade vormen voor iemands pad..
(boven: 53) (linksonder en rechtsonder: 54) twee panoramafoto’s van het ezelsoor (joost zuurbier)
27
New
metropolis topologie
Wanneer je je oriënteert in de ruimte leer je de ruimte om je heen begrijpen. Door deze oriëntatie kun je je houding bepalen tegenover de ruimtelijke orde van de omringende omgeving (environment). Je gemoedstoestand wordt mede bepaald door het karakter van het environment. De ruimtelijke orde wordt in een gebouw concreet gemaakt als ruimtelijke organisatie. Je verkent vanuit je centrum - een punt in de ruimte dat je bekend is - het jouw onbekende environment (56). (56) illustratie (joost zuurbier)
centrum (mens)
pad naar environment
(57) foto (joost zuurbier) (58) foto (bron: dcs.napier.ac.uk)
Wat waren mijn gevoelens toen vanwege dit onderzoek het dakterras van het New Metropolis (57) in Amsterdam (60) in beeld kwam? Vanuit de rijdende trein, komende van Utrecht naar Amsterdam CS, had ik aan mijn linkerhand een goed uitzicht over een gedeelte van het havenfront, dat zijn afsluiting vindt in de Prins Hendrikkade. Talloze paden vanuit je verplaatsende centrum konden ongehinderd over het water naar het environment gaan. Maar al mijn aandacht werd getrokken naar een gebouwd fenomeen. Nemo is een concretisering van de ruimte. Voor mij leek het alsof in het water in het zuiden een grote boot lag. Ik benaderde het Nemo vanuit het Amsterdamse Centraal Station. Ik liep via de loopbrug vanaf de Oosterdokkade (12) naar de entree (49). Ik voelde bewondering voor de gehele situering van het Nemo. Ik keek op tegen de hoge “scheepswand”. Het was een verticaal pad dat vanuit mijn centrum leidde naar het “hoge” van mijn sacrale environment.
(59) twee foto’s joost zuurbier (60)
28
Hoe oriënteerde ik mijzelf in deze ruimte? Ik had geen aandacht voor het binnenste van het schip, waarin de tentoonstelling zich bevond. Mijn oriëntatie van het environment ging naar het scheepsdek (57). Een ruimtelijke blokkade in de vorm van de scheepswanden blokkeert je pad. Voor je gevoel is “het schip” aangemeerd aan zijn achtersteven aan de Prins Hendrikkade. Dat is goed te zien wanneer je dit gebouw met zijn directe omgeving vanuit de lucht ziet (4). Je ziet het dak van het gebouw als het verlengde van de straat, t.w. de weg naar de IJ-tunnel. Je treft op de vloer van het dakterras een waterval aan. Het kabbelende water geeft een rustieke sfeer. Het heeft een verkoelende werking. Je kunt er pootjebaden. Of kijken hoe anderen de waterval (61) gebruiken zoals spelende kinderen. De waterbakken kunnen verplaatst worden voor een variabel verloop van de waterval, zodat de ervaring van de ruimte op het dakterras elke zomer anders kan zijn. Het uitzicht kan vergroot en uitgekaderd worden door de verrekijkers, die hiervoor op het terras geplaatst zijn (62). Op het dakterras zijn zomers zitzakken (62). Deze kunnen gebruikt worden om te zitten, liggen of hangen in plaats van te zitten of te staan op de betonnen treden. Je voelt je letterlijk, maar ook guurlijk omhoog gaan wanneer je de vele treden van de bijna 200 meter lange trap oploopt. (57). Hoe hoger je komt des te minder realiseer je je, dat onder je zich een gebouw en een drukke verkeersweg (11) bevinden. Vanaf het hoog gelegen dakterras kun je zeer ver uitzien over je environment. Je kunt daardoor je zicht op de Amsterdamse ruimte vergroten. Je voelt je verheven boven Amsterdam.
(61) foto (joost zuurbier)
(63) foto (bron: Theo Krijgsman rpwf.org)
(62) panoramafoto (dcs.napier.ac.uk)
(64) foto (bron: swart-amsterdam.nl)
Je bevindt je hoog in de lucht maar toch op de aarde onder de hemel. Je paden naar beneden en naar boven voelen sacraal aan. Je voelt je verlicht wanneer je daar bent. Ik voel bij mijn oriëntatie van de ruimte dat het Nemo hoort bij de haven in plaats van bij het stedelijk centrum van Amsterdam. Een illustratie daarvan is dat de “voorsteven van het schip” (63+64) gericht is op de haven en niet op de kaden van de stad. 29
Het
Ezelsoor typologie
Aan het begin van deze analyse van de ruimtelijke totaliteit van het Ezelsoor wil ik opmerken dat het Ezelsoor niet alleen onderdeel is van het Museumplein, maar ook van een groter geheel. De stad is een plaats voor de verenigde instituties (65), waar mensen elkaar ontmoeten. Het Ezelsoor heeft een eigen karakter zoals andere ontmoetingsplekken in een stad (66).
(65) luchtfoto centrum amsterdam (bron: aerophoto-schiphol.nl)
Eerder heb ik in dit onderzoeksverslag het Ezelsoor via de invalshoeken van de topologie (de leer der plaatsen) en de morfologie (vormleer) beschouwd en daarbij ook mijn persoonlijke impressies weergegeven. Topologie, morfologie en typologie vormen samen een drie-eenheid voor het zijn van een architecturaal werk. Doel van de architectuur is het scheppen van plaatsen. De typologie is door mij behandeld op pagina 11 van dit onderzoeksrapport. Het Ezelsoor is een architecturaal werk, dat getypeerd kan worden als een bijzondere vorm van een gebouw, t.w. een dakterras (66). In dit hoofdstuk staat bij mij voorop hoe ontmoetingen van mensen worden geconcretiseerd door een bijzonder type van kamer of gebouw. Er is een ontmoeting van mensen levend gemaakt door het scheppen van een bepaald type van ruimte: het Ezelsoor. Dat geldt ook voor het gehele Museumplein, waarvan het Ezelsoor een onderdeel is (2). Elke type van ruimte heeft een eigen karakter. 30
(66) foto tijdens de jaarlijkse uitmarkt op het ezelsoor (bron: angelfire.com)
Het Ezelsoor wenst als het ware een type van ruimte zijn. Het Ezelsoor ligt open voor ontmoetingen. Het Ezelsoor kan getypeerd worden als een bijzondere vorm van een gebouw, t.w. een dakterras. Daarbij valt de bekleding met gras van de vloer van het dakterras op (67). De participatiegraad van het Ezelsoor is hoog. Dit komt doordat de ruimte van het Museumplein een geheel vormt met het Ezelsoor (2). Daardoor vormt het een uniek karakter op de grasvlakte. Ik merk op dat mede hierdoor het Ezelsoor aanvoelt als een onderdeel van het Museumplein (7) en niet van de aangrenzende straat. Vooral de andere vloerbedekking en de steile wanden van het Ezelsoor bepalen dit (67). De grasvlakte op het Ezelsoor zou kunnen duiden op een ongebouwd landschap. Een ongebouwd landschap geeft de natuurlijke aspecten van een plaats aan. Het is in typologische zin een bijzonder gebouw. Het Ezelsoor is een plaats, waarmee wij ons kunnen identiceren en waarin we ons oriënteren en samenkomen met onze medemensen (67). Voor de laatste zin gebruik ik doelbewust het meervoud, omdat dat staat voor ontmoetingen van mensen. Ik ben als individu deel van een collectiviteit. Ik heb dit tijdens mijn bezoeken aan het Ezelsoor ook als zodanig ervaren. Het is er op zonnige dagen zeer druk. Een toppunt van het ontmoeten in kwantitatieve zin zijn de zeer vele mensen op het Ezelsoor tijdens de jaarlijkse Uitmarkt (66). Het schuin oplopende talud vormt een tribune om de optredens beneden te kunnen zien en horen. Voor dergelijke dagen is het Ezelsoor eigenlijk te klein (66). Daarom vind ik dat het Ezelsoor een landschap is dat functioneert als meubel. Menselijke ontmoetingen kunnen van velerlei aard zijn zoals spelen, praten, musiceren, zingen, eten en drinken. Vele aspecten van het menselijk leven kunnen in de ontmoetingen op het Ezelsoor aan bod komen (67).
(67) foto van ontmoetingen op het ezelsoor (joost zuurbier)
31
New
metropolis typologie
Een stad kent veel instellingen (instituties), die geschikt zijn voor ontmoetingen van mensen. Het dakterras van het Nemo is een plaats, dat met zijn eigen karakter en invulling van de ruimte, deel uitmaakt van de verenigde instituties (instellingen) van de stad (68).
(68) luchtfoto centrum amsterdam (bron: wwp-diemen.nl)
Het architecturale werk van het New Metropolis kan getypeerd worden als een gebouw. De basisstructuren van wat Heidegger noemt het Zijn-met worden geconcretiseerd in een bijzonder type van kamer of gebouw zoals weergegeven in het verzamelschema van Norberg-Schulz. Het Zijn-met staat voor je ontmoetingen met je medemensen (69). Het dakterras van het Nemo heeft net als iedere andere ruimte een eigen karakter. Je kunt de gebouwde vorm van het gehele Nemo zien als een product van een levende realiteit. Dit geldt evenzeer voor het dakterras van het Nemo, dat een apart onderdeel vormt van het New Metropolis. Het gebouw onder het dakterras laat mensen elkaar ontmoeten, die geïnteresseerd zijn in bepaalde interactieve, technische en populair-wetenschappelijke tentoonstellingen. Deze ontmoeting kan zonodig voortgezet worden op het dakterras van het Nemo. Wanneer ik het dakterras van het Nemo nader beschouw, kan het niet als een kamer of straat getypeerd worden. Het is een afgeleide vorm van een gebouw: het dakterras. Ik beschouw dit architecturale werk afzonderlijk van het gebouw eronder. Het valt op dat beide ontmoetingsplekken, t.w. het dakterras van het Nemo (70+71) en het gebouw eronder, een geheel eigen karakter hebben en anders getypeerd moeten worden. 32
Vele elementen bevorderen de ontmoeting van mensen op het dakterras. Uitnodigend zijn de brede betonnen treden, die omhoog leiden. Kinderen kunnen in de zomermaanden met elkaar spelen in waterbakken (72). Het grote oppervlak van het dakterras van het Nemo maakt het geschikt voor het houden van grote evenementen. Het is als het ware een groot plein, dat bestaat uit lange, brede betonnen treden (69). Deze typering van plein duidt op zichzelf al op de mogelijkheid tot het ontmoeten van veel mensen. Het niveauverschil maakt het aantrekkelijk om evenementen te organiseren (70). De betonnen treden kunnen dan dienst doen als tribune (71). Het dakterras van het Nemo moet als een gebouwd landschap gezien worden (72).
(70) foto van een feest op het nemobeach (bron: Nemobeach.nl) (69) foto nemo (joost zuurbier)
(72) foto waterbakken op het nemo (joost zuurbier) (71) foto van een feest op het nemobeach (bron: dcs.napier.ac.uk)
De helling van het Nemo is geen natuurlijk landschapselement, omdat het gebouwd architecturaal werk is (69+72). In de zomermaanden wordt het dakterras Nemobeach. Dan zijn er extra voorzieningen aanwezig. Er worden consumpties geserveerd. Zitzakken kunnen gebruikt worden om elkaar comfortabel te ontmoeten, maar zijn ook geschikt als speelelementen (70). Er wordt ook muziek gedraaid door dj’s. Dan kent de toegankelijkheid van het dakterras een drempel in de vorm van entreegeld. De toegevoegde waarde van de extra voorzieningen doet de kwaliteit van de ontmoetingen toenemen. Hierdoor worden ook meer mensen aangetrokken waardoor het bezoek zal toenemen. Het bezoek aan het dakterras lijdt niet onder de gevraagde toegangsprijs. Klaarblijkelijk kent deze ontmoetingsruimte een hoog kwalitatief niveau waarvoor mensen willen betalen om mee te kunnen doen of om gezien te worden (70+71). Wanneer ik de ruimtelijke totaliteit van het New Metropolis in het algemeen en van het dakterras in het bijzonder overzie dan kom ik tot twee constateringen. Beide instellingen, t.w. het dakterras van het Nemo en het onderliggende gebouw, completeren elkaar. Bovendien maken zij deel uit van de stad (68). Het is een ontmoetingsplek, die een bijzondere plaats gekregen heeft. Bij warme zomerdagen is Nemobeach overvol met mensen die er verpozing en verkoeling zoeken (70). 33
conclusies Volgens de vraagstelling van mijn onderzoeksopdracht moet ik de overeenkomsten en verschillen in architectonische zin van het dakterras van het New Metropolis en het Ezelsoor aangeven. De beantwoording van de vraagstelling geschiedt na het schetsen van de theoretische onderbouwing en mijn onderzoek van beide plekken. Hierbij fungeerden de topologie (leer van de plaats), de morfologie (leer van de vorm) en de typologie (leer van de soort) als kapstokken voor mijn onderzoek. Ik heb de volgende conclusies getrokken op basis van mijn onderzoek. 1. Beide plekken kennen een evenwicht tussen de grondgebondenheid (het staan van een gebouw) en de silhouetvorming (het oprijzen van een gebouw in de lucht). Beide gebouwen staan voor je gevoel stevig op de grond. Beide architecturale werken hebben een silhouetwerking. De articulering van het dakterras van het Nemo tekent zich duidelijk af in de lucht. Het Ezelsoor rijst niet hoger dan de gebouwde omgeving. Het silhouet van het Ezelsoor wordt afgetekend door zijn gebouwde omgeving en wordt daardoor niet in de lucht afgetekend. Het dakterras van het Nemo heeft meer silhouetvorming als het Ezelsoor. Het rijst letterlijk en guurlijk meer op. Het Ezelsoor doet massiever en meer grondgebonden aan. 2. Basisstructuren van de vormgeving zijn de vloer, de muur en het plafond. Beide plekken hebben gemeen dat het plafond de hemel is. Het dakterras van het Nemo vangt veel licht op. Het Ezelsoor vangt minder licht op, omdat het lager gesitueerd is dan het dakterras van het Nemo. De muren van het Ezelsoor zijn puur verticaal, terwijl de muren van het dakterras van het Nemo licht naar buiten hellen. De muren van het dakterras van het Nemo omringen het gehele dakterras en vormen de grenzen van het onderzoeksgebied. De muren van het Ezelsoor zijn te vinden bij twee zijden van de driehoek. Een zijde opent zich. De vloer van het Ezelsoor verloopt hellend, terwijl de vloer van het dakterras van het Nemo trapsgewijs verloopt. Wanneer je verder van het dakterras staat lijkt het alsof ook het dakterras van het Nemo een helling is. 3. Beide plekken kennen een interactie met hun omgeving. Vanaf beide plaatsen kun je je oriënteren op je environment. Maar de interactie met het gebouwde in zijn directe omgeving is verschillend voor beide locaties. Het Ezelsoor is nadrukkelijk een onderdeel van het Museumplein. Vanaf het dakterras van het Nemo oriënteer je je op het Amsterdamse havenfront en de daarop aansluitende stadsgedeelten. Het dakterras van het Nemo roept door zijn hoogte meer sacrale gevoelens bij je op, omdat je hoog in de lucht bent maar toch op de aarde onder de hemel. Dat sacrale gevoel had ik bij het Ezelsoor veel minder. Een groter environment kun je vanuit je centrum krijgen vanaf het dakterras van het Nemo in vergelijking met het Ezelsoor, omdat de maximale hoogte van het Ezelsoor aanzienlijk lager is. 4. Beide plekken zijn architecturale werken, die getypeerd kunnen worden als een bijzondere vorm van een gebouw, te weten een dakterras. Onder het onoverdekte terras bevindt zich bij beide plekken een onderliggend gebouw. Het dakterras van het Nemo heeft een verbinding met het onderliggende gebouw via een lift. Het Ezelsoor heeft geen directe verbinding met het onderliggende gebouw. Het Ezelsoor is geheel vlak, terwijl het dakterras van het Nemo op de brede treden variabele toevoegingen kent in de vorm van een waterval, aparte waterbakken en verrekijkers. Het dakterras van het Nemo heeft naast de opstaande muur extra veiligheidshekken, waardoor het een minder open karakter heeft als het Ezelsoor, dat met betonnen goten met daarop bevestigd een metalen buis en daar achter een ruim bemeten overstek bezoekers behoedt voor vallen.
34
5. Beide plekken zijn echte ontmoetingsplaatsen. Omdat zij in de openlucht gelegen zijn trekken zij veel publiek tijdens de zomermaanden wanneer de zon schijnt. Door de schuine ligging worden beide plekken tribunes, die door vele toeschouwers bevolkt worden wanneer er evenementen georganiseerd worden. Het Ezelsoor is topscoorder qua toeschouwers bij de jaarlijkse Uitmarkt en bij ander evenementen, waarvoor geen toegangsprijs betaald hoeft te worden. Het gehele jaar door is het Ezelsoor gratis toegankelijk. Het dakterras van het Nemo wordt zomers getransformeerd in Nemobeach, waarvoor dan een toegangsprijs geldt. Het dakterras van het Nemo is gedurende de andere jaargetijden wel gratis toegankelijk. Beide plekken met hun eigen karakter zijn een onderdeel van een groter geheel, te weten de stad. 6. Beide plekken hebben een verschillend karakter. Het dakterras van het Nemo is licht verheven en doet enigszins afstandelijk aan. Het Ezelsoor voelt massief aan. Het is een warme deken, die je uitnodigend lokt. Het Ezelsoor doet extravert aan, terwijl het dakterras van het Nemo meer introvert en exclusief overkomt. Reectie Terug kijkend over de lange periode van het maken van deze scriptie vind ik dat een beter inzicht heb gekregen in zowel de theorie van de architectuur als van de vormgeving in het algemeen. Bovendien heb ik mij een grotere woordenschat verworven. Ik heb een duidelijker inzicht gekregen in de denkbeelden van bijvoorbeeld Le Corbusier, Kevin Lynch, Norberg-Schulz en Heidegger, hetgeen mijn verdere werk als vormgever zal beïnvloeden en verrijken. De organisatie rond het vervaardigen van dit verslag kende voor mij vele leermomenten zoals het grasch vormgeven en illustreren van een document in een boekvorm. Het maken en uitzoeken van de juiste foto’s was een leerzaam onderdeel, waarvan ik bij het verdere verloop van mijn loopbaan als vormgever zal proteren. Ik heb gebruik gemaakt van nieuwe software van Canon, genaamd Foto stitch. Hiermee heb ik geleerd om gemakkelijk zeer snel panoramafoto’s te maken met gebruik van digitale foto’s van gewone afmetingen. Ik heb leren samenwerken met een secretaris, die mij ondersteunde bij het maken van deze scriptie. Soms moest ik dingen naar mij toetrekken en andere zaken delegeren, waartussen ik een balans moest zoeken en gevonden heb. Het onderzoek bij de beide plekken is zeer intensief geweest. Ik heb deze plekken vele malen onder verschillende omstandigheden en tijdstippen bezocht. Hoe deze plekken werken op mijn gemoed en hoe deze plekken als organisatie zijn, zijn sterke referenties geworden in mijn functioneren als vormgever. Met gebruikmaking van de titel van een boek van Norberg-Schulz: Existentie, Ruimte en Architectuur wil ik tenslotte het volgende opmerken. Na een speurtocht van anderhalf jaar om deze scriptie te kunnen verwezenlijken ben ik mij veel bewuster geworden van mijn bestaan op de aarde, in de lucht en onder de hemel. Ik heb veel meer inzicht gekregen in de existentiële ruimte. Mijn kennis van de architectuur heeft zich verdiept. Kortom ik ben meer mens geworden.
35
geconsulteerde bronnen Boeken en geschriften: Flik, Maria:
Amsterdam (groei-onderzoek van een stad), uitgever Maria Flik, Amsterdam, 2000.
Heidegger, Martin:
Poetry, Language, Thought, Edition Hofstadter, New York 1971 Being and Time, Edition Macquarrie/Robinson, SCM Press, London 1962
Hertzberger, Herman:
Lessen voor studenten in architectuur, Uitgeverij 010-III, Rotterdam, 1991
Jencks, C:
The Language of Post - Modern Architecture, London 1978
Le Corbusier:
Towards a new Architecture, London, 1927 Vers Une Architecture, Edition Arthaud, Collection Architectures, 1977
Lynch, Kevin:
The Image of the City, M.I.T. Press, Cambridge (Massachusetts), 1960. Citysense and Citydesign, M.I.T. Press, Cambridge (Massachusetts), 1985
Norberg-Schulz, Christian:
Existentie, Ruimte en Architectuur, Editie Balliu, Masareelfonds, Gent 1981
Schwartz, Rudolf:
The Church Incarnate, Edition Harris, Chicago, 1958
Scully, Vincent:
The Earth, the Temple and the Gods, Yale University Press, New Haven, 1962
Veen, P.A.F. van
Etymologisch woordenboek, Van Dale Lexicograe, Utrecht/Antwerpen, 1989
Venturi, Robert:
Complexity and Contradiction in Architecture, Museum of Modern Art, New York, 1967
Video en Televisieprogramma: Het uur van de wolf (VPRO)
Plannen voor het museumplein, 2000.
Websites: www.aerophoto-schiphol.nl www.alphons.net www.amsterdam.nl www.amsterdamsebinnenstad.nl www.angelre.com www.antikfan.de www.architecturphoto.de www.arcspace.com www.arplus.co.uk www.dakweb.nl www.dcs.napier.ac.uk www.dutcharchitecture.com www.e-nemo.nl
www.at-drw.nl www.galinsky.com www.homepages.hetnet.nl/-reiniging-oudzuid4 www.majesticmoose.net www.museumhaven-amsterdam.nl www.nrc.nl www.nemobeach.nl www.onderdekeizerskroon.nl www.rnw.nl www.rpwf.org www.studiops.nl/beeldbank.html www.swart-amsterdam.nl www.wwp-diemen.nl www.zsa.nl