Informatiebundel Stookinstallaties boven 130 kW (belasting bovenwaarde)
oktober 2005
Voorwoord Het Servicepunt Handhaving Brabant Zuidoost (Seph) ontving in korte tijd wat vragen en opmerkingen over regelgeving rond stookinstallaties. Vanuit de kenniscentrumfunctie van het Seph is in overleg met een regionaal adviesbureau een workshop georganiseerd die is aangeboden aan de regionale handhavingspartners. Zij kunnen op 1 december 2005 gratis deelnemen aan deze workshop. Om de partners van informatie te voorzien is ook een informatiebundel met betrekking tot stookinstallaties boven 130 kW (belasting bovenwaarde) opgesteld en in boekvorm ter beschikking gesteld van de regionale handhavingspartners. De informatiebundel is ook op de website van het Seph geplaatst (www.sephbrabant.nl). Uiteindelijk hoopt het Seph dat mede door deze informatieverspreiding er op uniforme wijze effectievere controles worden uitgevoerd. Daarom is de informatiebundel ook voorzien van een checklist alsmede voorbeeldbrieven voor de momenten dat er ook repressief moet worden gehandhaafd. Omdat er geen sprake is van een regionaal (of provinciebreed) handhavingsproject, worden er ook geen projectmatige controles uitgevoerd en vindt er dus ook geen monitoring plaats. Oktober 2005 Fred Emmerik Servicepunt Handhaving Brabant Zuidoost
2
Inhoudsopgave 1. 2.
Inleiding......................................................................................................................... 5 Begrippen en omschrijvingen........................................................................................ 5 2.1. Stookinstallaties .................................................................................................. 5 2.2. Eerste en/of Bijzondere Inspectie (EBI) .............................................................. 5 2.3. Periodiek onderhoud (PO)................................................................................... 5 2.4. Periodieke inspectie (PI) ..................................................................................... 5 2.5. Scopes ................................................................................................................ 6 2.6. Werkgebied ......................................................................................................... 6 2.7. Certificaten .......................................................................................................... 6 2.8. Belasting, vermogen en rendement. ................................................................... 7 2.9. SCIOS ................................................................................................................. 7 2.10. Cascadeopstelling: .............................................................................................. 7 2.11. Stookruimte ......................................................................................................... 7 2.12. Brandschakelaar ................................................................................................. 7 2.13. Afsluiter ............................................................................................................... 8 2.14. Bovenwaarde ...................................................................................................... 8 2.15. Onderwaarde....................................................................................................... 8 3. Wettelijk kader............................................................................................................... 9 3.1. Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer .............................................. 9 3.2. Wet milieubeheer ................................................................................................ 9 3.3. Algemene Maatregelen van Bestuur ................................................................... 9 3.3.1. Voorschriften ................................................................................................. 10 3.3.2. Toelichting ..................................................................................................... 10 3.3.3. Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer ........................................ 11 3.4. Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A ..................................... 12 3.5. Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer B ..................................... 12 3.6. Besluit gastoestellen ......................................................................................... 13 3.7. Besluit rendementseisen cv-ketels.................................................................... 13 3.8. Besluit typekeuring verwarmingstoestellen luchtverontreiniging stikstofoxiden 13 4. Werkzaamheden aan installaties ................................................................................ 13 4.1. Eerste inspectie bij ingebruikname.................................................................... 13 4.2. Periodiek onderhoud ......................................................................................... 14 4.3. Periodieke inspectie .......................................................................................... 14 4.4. Stookruimte ....................................................................................................... 15 5. Belasting en typeplaatje .............................................................................................. 15 5.1. Belasting............................................................................................................ 15 5.2. Typeplaatje........................................................................................................ 15 6. Keurmerken................................................................................................................. 16 6.1. Toestellen van vóór 1996 .................................................................................. 16 6.2. Toestellen na 1 januari 1996 ............................................................................. 16 7. Checklist...................................................................................................................... 17 8. Algemene controle-informatie ..................................................................................... 17 8.1. Handhavingstrategie ......................................................................................... 17 8.2. Last onder dwangsom ....................................................................................... 17 9. Bijlagen ....................................................................................................................... 17
3
Lijst van afkortingen AMvB
Algemene Maatregel van Bestuur
bw
calorische bovenwaarde
B&W
Burgemeester en wethouders
EBI
Eerste en/of bijzondere inspectie
GAD
Besluit gastoestellen
GS
Gedeputeerde Staten
IVB
Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer
kW
kiloWatt
MW
MegaWatt
NoBo
Notified Body
ow
calorische onderwaarde
PI
Periodieke inspectie
PO
Periodiek onderhoud
Seph
Servicepunt Handhaving Brabant Zuidoost
Wm
Wet milieubeheer
4
1.
Inleiding
In 2005 hebben het Servicepunt Handhaving Brabant Zuidoost op veler verzoek deze informatiebundel Stookinstallaties boven 130 kW (belasting bovenwaarde) opgesteld. Het gelijknamige projectdraaiboek van 2003 heeft daartoe model gestaan. Daarnaast heeft Adviesbedrijf Van Empel Inspecties & Advisering inhoudelijke ondersteuning verleend. Er is in het provinciebrede handhavingsprogramma 2005 geen specifieke project met betrekking tot dit onderwerp opgenomen. Vanuit de kenniscentrumfunctie van het Seph is de bundel tot stand gekomen.
2.
Begrippen en omschrijvingen
Met betrekking tot controles van de verwarmingsinstallaties is het van belang een aantal begrippen nader toe te lichten c.q. te definiëren. Omdat veel begrippen in het vervolg van dit draaiboek worden gebruikt, worden de omschrijvingen hier al vermeld. In hoofdstuk ??? worden de termen belasting en typeplaatje afzonderlijk toegelicht.
2.1.
Stookinstallaties
In het kader van deze bundel wordt met stookinstallaties bedoeld toestellen waarin aardgas, butaan of propaan of gasolie wordt verstookt en die dienen voor verwarming van één of meer gebouwen. Het gaat hierbij dus om cv-ketels of luchtverwarmers.
2.2.
Eerste en/of Bijzondere Inspectie (EBI)
Hierbij wordt gecontroleerd of een (nieuw) geplaatst toestel zodanig is opgesteld en ingeregeld dat het geheel voldoet aan de geldende veiligheids- en milieueisen (zoals emissie-eisen en energieverbruik). Het gaat dus niet alleen om het toestel. Ook de ruimte waarin het toestel is geplaatst wordt bij deze inspectie betrokken. De uitgevoerde activiteiten en eventuele aanwijzingen worden opgenomen in een basisverslag.
2.3.
Periodiek onderhoud (PO)
De jaarlijks verplichte noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden die als zodanig in een onderhoudsrapport worden vastgelegd. Dit rapport dient bij de installatie c.q. binnen de inrichting aanwezig te zijn.
2.4.
Periodieke inspectie (PI)
Tweejaarlijkse controle van afstelinrichtingen en beveiligingen bedoeld om de goede en veilige werking van het toestel op peil te houden c.q. te brengen. Ook deze werkzaamheden worden in een inspectierapport vastgelegd en bij de installatie c.q. binnen de inrichting bewaard.
5
2.5.
Scopes
Onder scopes worden verstaan de onderdelen waarvoor een bedrijf is gecertificeerd. De certificatieregeling kent 6 scopes wat inhoudt dat een gecertificeerd bedrijf slechts werkzaamheden mag verrichten binnen de scope(s) waarvoor het is gecertificeerd. Het betreft de volgende scopes: 1. atmosferische verwarmingsketels en luchtverwarmers - woon- en verblijfsgebouwen - zorgsector - kerken - vrijstaande luchtverhitters 2. ventilatorbranders op verwarmingsketels en luchtverwarmers - woon- en verblijfsgebouwen - gebouwen voor onderwijs en opleidingen - zorgsector - kerken - tuinbouw; hiertoe worden tevens ovens met een standaard ventilatorbrander gerekend 3. stoomketels en heetwaterketels; 4. verbrandingsmotoren en gasturbines; 5. bijzondere industriële installaties - ovens - fornuizen in de procesindustrie - drooginstallaties - naverbranders - luchtverhitters - stookinstallaties niet standaard 6. NOx emissie metingen
2.6.
Werkgebied
Naast de hierboven omschreven scopes zijn medewerkers van een gecertificeerd bedrijf ook gecertificeerd naar de soort activiteiten die de medewerker mag verrichten. Dit is het zogenaamde werkgebied. Het betreft de volgende werkgebieden: 1. eerste en/of bijzondere inspecties (EBI); 2. periodiek onderhoud (PO); 3. periodieke inspecties (PI); De werkgebieden zij toegelicht onder de punten 2.2, 2.3 en 2.4.
2.7.
Certificaten
Bij goed bevinden van de stookinstallatie wordt afhankelijk van het type activiteit het volgende certificaat of verklaring afgegeven: • verklaring of certificaat van ingebruikname; • verklaring of certificaat van inspectie; • verklaring of certificaat van onderhoud.
6
2.8.
Belasting, vermogen en rendement.
De volgende begrippen hebben te maken met de “capaciteit” van een stookinstallatie. - belasting: de energiehoeveelheid per tijdseenheid die aan het toestel wordt toegevoegd; - vermogen: de energiehoeveelheid per tijdseenheid die aan het proces wordt afgestaan (bv. cv-water); - rendement: de verhouding tussen vermogen en belasting.
2.9.
SCIOS
SCIOS (spreek uit als “SIOS”) is de stichting die de Certificatieregeling voor inspectie en onderhoud aan stookinstallaties beheert. Deze regeling is opgesteld door koepelorganisaties in de toestellen- en installatiebranches. Om de kwaliteit van de werkzaamheden van de SCIOS-gecertificeerde bedrijven te bewaken, controleren zowel de eigen EBI deskundigen (Eerste en/of Bijzondere Inspecties) als certificerende instanties regelmatig de bedrijfsprocessen, de registraties en de uitgevoerde werkzaamheden. De stichting heeft een college van deskundigen ingesteld dat toeziet op de juiste inhoud van de regeling en de interpretatie daarvan. In de bijlage 1 en 2 zijn de certificerende instanties respectievelijk de gecertificeerde bedrijven van de provincie Noord-Brabant opgenomen.
2.10.
Cascadeopstelling:
Een cascadeopstelling zijn cv-zijdig aan elkaar gekoppelde toestellen, eventueel gezamenlijk aangesloten op een centrale verbrandingsgasafvoerleiding en/of luchttoevoerleiding. De toestellen bezitten echter allemaal een eigen elektriciteitsaansluiting en gasaansluiting. Elk toestel is derhalve als individueel toestel ontworpen en dient ook te worden beoordeeld (ook als de gezamenlijke belasting (b.w.) meer is dan 130 kW). Het tegenovergestelde van een cascadeopstelling is de meerbranderinstallatie. Dan heeft het geheel van ketels één elektriciteitsaansluiting en één gasaansluiting. Er is dan ook sprake van één typeplaatje en één CE-markering.
2.11.
Stookruimte
De stookruimte is de aparte ruimte waarin één of meer stooktoestellen zijn opgesteld. Ook een aparte ruimte waarin de opgestelde (gezamenlijke) belasting (b.w.) minder dan 130 kW is, wordt gezien als een stookruimte en dient ook als dusdanig te worden beoordeeld.
2.12.
Brandschakelaar
Buiten een stookruimte waarin verwarmings- of stooktoestellen zijn opgesteld met een gezamenlijke nominale belasting van meer dan 130 kW op bovenwaarde moet een goed bereikbare brandschakelaar aanwezig zijn. Nabij de stookruimte is de plaats van de brandschakelaar duidelijk aangegeven.
7
2.13.
Afsluiter
Buiten een stookruimte waarin verwarmings- of stooktoestellen zijn opgesteld met een gezamenlijke nominale belasting van meer dan 130 kW op bovenwaarde, moet ook een goed bereikbare afsluiter aanwezig zijn zodat bij calamiteiten de brandstoftoevoer kan worden afgesloten. De locatie van de GAS afsluiter moet nabij de stookruimte duidelijk zijn aangegeven. AFSLUITER Bij de afsluiter is duidelijk het doel en de wijze van sluiten aangegeven. De afsluiters in vaste gasleidingen moeten goed bereikbaar zijn en wel op de volgende locaties: a direct voor of na binnenkomst van de leiding in een gebouw; b aan het einde van elk aftakking van een vaste leiding naar een gebruikstoestel, en c in de leidingen op plaatsen waar de leiding geheel of gedeeltelijk kan worden gespoeld met een inert gas.
2.14.
Bovenwaarde
De belasting op bovenwaarde voor gasgestookte installaties geeft de werkelijke toegevoerde energie weer.
2.15.
Onderwaarde
De werkelijke toegevoerde energie waarvan de hoeveelheid warmte, die na verbranding als condensatiewarmte is opgeslagen in de waterdamp, wordt afgetrokken. Deze term wordt steeds vaker gehanteerd omdat buiten Nederland olie en vaste brandstoffen meer worden gebruikt als brandstof. Bij deze brandstoffen is condensatie van de waterdamp in het verbrandingsgas ongewenst.
Omrekenen van bovenwaarde naar onderwaarde Precies 10% van de bij de verbranding van aardgas ontstane warmte is als condensatiewarmte in het verbrandingsgas opgeslagen. De calorische onderwaarde bij aardgas is dus precies 10% lager dan de bovenwaarde: DUS Belasting op onderwaarde is 0,9 keer de belasting op bovenwaarde en Rendement op bovenwaarde is 0,9 keer het rendement op onderwaarde.
8
Wettelijk kader
3.
In dit hoofdstuk worden een overzicht en een toelichting gegeven op de meest van toepassing zijnde wetgeving. In de praktijk zal blijken welke wetgeving op het individuele bedrijf van toepassing is.
3.1.
Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer
In het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (IVB) zijn de categorieën van inrichtingen aangewezen waarop de Wet milieubeheer van toepassing is. In het kader van dit project is het volgende van belang. Categorie 1.1 onder c: Inrichtingen waar een of meer voorzieningen of installaties aanwezig zijn voor het verstoken van brandstoffen met een thermisch vermogen of een gezamenlijk thermisch vermogen groter dan 130 kW. Categorie 1.3 onder b: Gedeputeerde Staten zijn het bevoegde gezag ten aanzien van inrichtingen voor zover het betreft inrichtingen voor het verstoken van brandstoffen met een thermisch vermogen van 50 MW of meer.
3.2.
Wet milieubeheer
Aan de hand van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer wordt bepaald of op een inrichting de Wet milieubeheer van toepassing is. Hiervoor wordt gekeken of op een bepaalde activiteit een categorie uit het IVB van toepassing is. Als het IVB van toepassing is kan het zijn dat op basis van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer voor een inrichting een vergunningplicht geldt. In dat geval kan het bevoegde gezag in de milieuvergunning diverse voorschriften opnemen met betrekking tot de stookinstallaties.
3.3.
Algemene Maatregelen van Bestuur
Op basis van artikel 8.40 van de Wet milieubeheer zijn diverse AMvB’s opgesteld die voor het overgrote deel van de bedrijfsmatige activiteiten van toepassing zijn. De AMvB’s zijn niet van toepassing als in de inrichting of een onderdeel daarvan een of meer stookinstallaties voor verwarming of warmtekrachtopwekking aanwezig zijn met een thermisch vermogen per toestel van 2500 kW of meer. Bij tuinbouwbedrijven geldt een grens van 7500 kW voordat de inrichting vergunningplichtig is. In de AMvB’s zijn ook voorschriften opgenomen met betrekking tot stookinstallaties. In de paragrafen 3.3.1 en 3.3.2 zijn de voorschriften opgenomen en nader toegelicht. In paragraaf 3.3.3 wordt een nadere toelichting gegeven op de AMvB voorzieningen en installaties milieubeheer.
Grenswaarde AMvB is 2500 kW m.u.v. tuinbouwbedrijven; dan 7500 kW
9
3.3.1. Voorschriften 1. (voorschrift 1.4.1) Verwarmings- en stookinstallaties zijn zo afgesteld dat een optimale verbranding plaatsvindt. Binnen een inrichting worden geen andere brandstoffen verstookt of verbrand dan aardgas, propaangas, butaangas of gasolie, met uitzondering van hout in een open haard dat uitsluitend is bedoeld voor bij- of sfeerverwarming. 2. (voorschrift 3.2.1) Aan een stook- of verwarmingsinstallatie en een verbrandingsgasafvoersysteem wordt ten minste eenmaal per jaar onderhoud verricht. 3. (voorschrift 3.2.1) Op een stook- of verwarmingsinstallatie met een nominale belasting van 120 kW op onderwaarde of hoger, wordt bij ingebruikname en vervolgens ten minste eenmaal per twee jaar een beoordeling uitgevoerd op noodzakelijke afstelling en onderhoud ten einde aan voorschrift 1.4.1 te voldoen. De beoordeling, afstelling, onderhoud en reparaties geschieden door: a. een voor die activiteit of activiteiten gecertificeerde rechtspersoon of b. een andere rechtspersoon die over aantoonbare gelijkwaardige deskundigheid beschikt voor die activiteit of activiteiten. 3.3.2. Toelichting De voorschriften uit de AMvB’s zijn opgenomen met een drietal milieudoelen: - een optimale verbranding leidt tot minder emissie; - een optimale verbranding voorkomt onnodig energieverbruik; - juiste afstelling en onderhoud leiden tot een veiligere installatie. Naast de milieudoelen leidt het bovenstaande ook tot een betrouwbaardere installatie voor de eigenaar en zal het toestel langer meegaan. Effecten - Als de verbranding niet of minder goed verloopt ontstaat er een mindere gas-lucht verhouding. Hierdoor worden mogelijk meer stikstofoxiden (NOx) gevormd. NOx draagt op haar beurt weer bij aan verzuring. - Door een minder goede verbranding wordt onverbrand gas (CH4) en onvolledig verbrand gas (koolmonoxide CO) in het milieu gebracht. CH4 draagt bij aan het broeikaseffect en CO is een zeer giftig gas. - Door een minder goede verbranding wordt niet meer de maximale hoeveelheid warmte uit de brandstof gehaald. Het brandstofverbruik stijgt dus en daarmee ook de NOx- en CO2-emissie. CO2 draagt op haar beurt weer bij aan het broeikaseffect. - Door vervuiling van de warmtewisselaar wordt minder warmte overgedragen aan de stookinstallatie waardoor eveneens het brandstofverbruik toeneemt. - Door een onjuiste verhouding tussen toegevoerde brandstof en verbrandingslucht kan door luchtgebrek onvolledige verbranding plaatsvinden waardoor het zeer giftige CO ontstaat. - Een slecht onderhouden installatie kan meer geluid produceren en dus tot hinder leiden. - Slecht onderhoud kan leiden tot extra slijtage en verkorting van de levensduur. - De kwaliteit van de stookruimte kan achteruit gaan. - Slecht onderhoud van het rookgasafvoersysteem kan leiden tot verstopping en lekkage. Dit kan leiden tot extra koolmonoxide- en roetvorming en dus tot een verhoogde kans op respectievelijk vergiftiging en brand.
10
3.3.3. Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer Artikel 2 van het besluit en dus het besluit zelf is van toepassing op een inrichting of een onderdeel daarvan, waarbij uitsluitend of in hoofdzaak sprake is van: - het gelijktijdig produceren van elektrische en thermische energie door middel van een warmtekrachtinstallatie, voor zover de installatie geen groter nominaal elektrisch vermogen heeft dan 10 MW en voorzover ten behoeve van de installatie geen andere brandstof wordt gebruikt dan aardgas, propaangas of butaangas. - het verstoken van brandstoffen voor verwarmingsdoeleinden voor zover: a. de stookinstallatie voor verwarming geen groter thermisch vermogen heeft dan 7500 kW per toestel; b. ten behoeve van de stookinstallatie geen andere brandstof wordt gebruikt dan aardgas, propaangas, butaangas of gasolie; c. het verstoken van brandstoffen niet geschiedt in een inrichting type B of C. “130 kW op bovenwaarde is gelijkwaardig aan 120 kW op onderwaarde” Het besluit definieert 3 types inrichtingen. • type A: o een inrichting als bedoeld in artikel 2 niet zijnde een inrichting type B of C; • type B: o onderdeel van een inrichting als bedoeld in artikel 2 voor welke inrichting een andere AMvB als bedoeld in artikel 8.40 Wet milieubeheer geldt; • type C: o onderdeel van een inrichting als bedoeld in artikel 2 voor welke inrichting het in artikel 8.1, lid 1 Wet milieubeheer gestelde verbod blijft gelden (de inrichting is dus vergunningplichtig). Op basis van artikel 6 van het Besluit moet een melding worden ingediend, ook als al op basis van een andere AMvB een melding is ingediend. Is er een milieuvergunning verleend dan geldt die als melding. Voor de inrichtingen van het type A of B is artikel 8.40 Wet milieubeheer de juridische grondslag. Voor een inrichting van het type C is artikel 8.44 Wet milieubeheer de juridische basis. Dit houdt in dat naast de vergunningplicht ook algemene regels van toepassing zijn op een onderdeel van de inrichting, zoals het Besluit emissie-eisen stookinstallaties B of het Besluit stortverbod afvalstoffen.
Vergunningvoorschriften gelden nog drie jaar als nadere eis.
Daarnaast geldt dat voor de inrichtingen van het type A de bijlagen 1 en 2 van het onderhavige besluit van toepassing zijn en voor de andere types alleen bijlage 1 van toepassing is. Het gaat te ver hier de voorschriften uit de bijlagen allemaal te benoemen. De voorschriften zijn wel als bijlage 3 bijgevoegd. Het is wel goed te weten dat voor inrichtingen die onder de werkingssfeer van dit besluit vallen en waar verwarmings- of stooktoestellen staan opgesteld met een nominale belasting van 130 kW op bovenwaarde of meer er verplichtingen zijn gesteld met betrekking tot een brandschakelaar en een afsluiter.
11
3.4.
Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A
In het Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A is een groot aantal regels opgenomen met betrekking tot soorten van installaties en vormen van emissies. Het betreft echter een voorschriftenpakket voor dermate grote installaties (ongeveer 300 stuks in Nederland) dat Gedeputeerde Staten daarvoor het bevoegde gezag zijn. Het zijn bijvoorbeeld elektriciteitscentrales, raffinaderijen en grote chemische bedrijven. Om die reden wordt het besluit verder buiten beschouwing gelaten.
3.5.
Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer B
Dit besluit is van toepassing op stookinstallaties met een thermisch vermogen (= belasting op onderwaarde) van 0,9 MW (= 900 kW) of meer per ketel. (Tot de laatste wetswijziging van 23 april 1998 was de ondergrens 2,5 MW). Daarnaast geldt een jaarlijkse bedrijfstijd van 500 uur. Ook koleninstallaties vallen onder BEES. Voor deze installaties geldt geen ondergrens. Er zijn in principe emissie-eisen gesteld voor NOx (stikstofoxiden), SO2 (zwaveldioxide) en stof. Voor gasgestookte installaties of installaties werkend op gasolie en zware stookolie geldt alleen een NOx meting. De meting dient eenmaal te worden verricht tenzij er nieuwe emissie-eisen van kracht worden. Op enkele uitzonderingen na geldt dat in principe een verplichte NOx meting moet worden uitgevoerd uiterlijk 4 weken na het van kracht worden van de emissie-eis. Bij gecertificeerde Low-NOx-branders kan een meting achterwege blijven. Uiteraard moet dan bij de installatie een certificaat aanwezig zijn. Voor vergunningplichtige bedrijven ingevolge de Wm geldt dat zij moeten voldoen aan de voorschriften uit de milieuvergunning en de voorschriften uit het onderhavige besluit. Inrichtingen die vallen onder de werkingssfeer van een AMvB ingevolge artikel 8.40 van de Wm dienen m.b.t. de emissie-eisen te voldoen aan het onderhavige besluit. Het besluit samenvatten is bijna onmogelijk. In het besluit wordt een zeer divers aantal installaties gecombineerd met brandstoffen en data van vergunningverlening genoemd. Afhankelijk van de installatie, de brandstof en datum van installatie worden er dan weer emissiewaarden aangekoppeld. Voor de uitvoering van emissiemetingen gelden speciale methoden. In onze regio kan gebruik gemaakt worden van een Meetmethode Obragas van februari 2000, het protocol voor NOx-emissiemetingen DCMR Milieudienst Rijnmond van mei 1999 en van het SCIOSprotocol voor NOx-emissiemetingen van februari 2003. Het meest recente protocol is dat van SCIOS hetgeen volgens Infomil ook voldoet aan de eisen van BEES-B en is het meest uitgebreid. Bij de metingen dienen minimaal de NOx-concentratie, de O2-concentratie en het gasverbruik te worden aangeleverd: In het uiteindelijke meetrapport moeten tenminste de volgende onderwerpen worden vermeld: - een eenduidige beschrijving van het emissiepunt; - alle bemeten componenten - de concentraties voor elke deelmeting; - de belasting van de stookinstallatie; - datum en tijdstip van de meting; - de toegepaste meetapparatuur (methode, type, nauwkeurigheid); - de meetinstantie. In bijlage 9 is een stroomschema opgenomen ter verduidelijking van de toepassing van dit besluit.
12
3.6.
Besluit gastoestellen
Vanaf 1 januari 1996 is het Besluit gastoestellen (GAD) van kracht. Het besluit is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd op basis van de Europese gastoestellenrichtlijn. In het besluit is de keuring van gastoestellen geregeld, waaronder de eerste inspectie bij ingebruikname. Mede door de komst van dit besluit zijn de nationale voorschriften (b.v. VISA, KE28, Giveg e.d.) niet meer van kracht op nieuwe stookinstallaties. Deze voorschriften worden nog wel gehanteerd op installaties die zijn opgesteld voor 1996.
3.7.
Besluit rendementseisen cv-ketels
Dit besluit is in 1993 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd op basis van de Europese Rendementsrichtlijn voor verwarmingstoestellen. Op basis van dit besluit zijn fabrikanten van cv-toestellen verplicht toestellen te ontwerpen die aan een bepaald minimum rendement voldoen.
3.8.
Besluit typekeuring verwarmingstoestellen luchtverontreiniging stikstofoxiden
Dit besluit is van kracht op toestellen tot en met een belasting van 900 kW op onderwaarde. Alle toestellen dienen aanvullend een keuring op NOx emissie te ondergaan. Het maakt niet uit waar in Europa de veiligheidskeuring van het toestel is uitgevoerd. De keuring wordt op het typeplaatje weergegeven. Voor toestellen met een thermisch vermogen boven 900 kW geldt BEES-A of BEES-B.
4.
Werkzaamheden aan installaties
Voor werkzaamheden aan verwarmingstoestellen wordt een onderscheid gemaakt tussen toestellen met een belasting tot 130 kW en toestellen met een belasting van 130 kW en meer. In deze informatiebundel zijn de bijzonderheden met betrekking tot de installaties met een vermogen van 130 kW en meer opgenomen. Vanwege de omvang van de installaties wordt gebruik gemaakt van meer specialistische bedrijven en niet meer de algemene installatie- en onderhoudsbedrijven. Om de kwaliteit van de specialistische bedrijven en hun medewerkers op niveau te houden heeft de brancheorganisatie zelf een certificatieregeling opgesteld: certificatieregeling voor inspectie en onderhoud aan stookinstallaties. Gezien de grote variatie in toestelsoorten en vermogens is de certificatieregeling ingedeeld in een zestal scopes (zie paragraaf 2.5).
4.1.
Eerste inspectie bij ingebruikname
Bij de ingebruikname van een toestel van 130 kW of hoger dient een eerste inspectie te worden uitgevoerd door een bedrijf dat daarvoor gecertificeerd is en wel voor de scope voor het betreffende toestel (zie paragraaf 2.5). Veelal wordt deze inspectie uitgevoerd door de leverancier van Na goedkeuring het toestel of de brander of door het installatiebedrijf dat het toegeeft de inspecstel aanlegt. Ook de inspectiedienst van het energiebedrijf of een teur een (eerste) particulier inspectiebedrijf kan de inspectie uitvoeren. Tijdens de certificaat af voor inspectie wordt onder andere getoetst of de installatie voldoet aan het installatiede eisen betreffende emissie, energieverbruik en veiligheid. dossier Tevens wordt de stookruimte beoordeeld. 13
Van de inspectie wordt een basisverslag gemaakt. In het verslag worden ten minste de volgende onderwerpen opgenomen: de resultaten van de inspectie relevante informatie elektrisch werkingsschema installatievoorschriften bedieningsvoorschriften onderhoudsvoorschriften aangesloten apparatuur Het basisverslag moet bij de installatie c.q. binnen de inrichting aanwezig zijn en moet tijdens een controle kunnen worden overgelegd. Van veel installaties is nog geen basisverslag opgesteld. Hiervoor is een inhaalslag gaande. Binnen twee jaar na het van kracht worden van de van toepassing zijnde AMvB moet het basisverslag zijn opgesteld.
4.2.
Periodiek onderhoud
Dit betreft het jaarlijks verplichte onderhoud. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het basisverslag. De werkzaamheden worden in een onderhoudsrapport vastgelegd en bij de installatie c.q. binnen de inrichting bewaard. Het rapport moet tijdens de controle kunnen worden overgelegd. De werkzaamheden moeten worden uitgevoerd door een daartoe gecertificeerd bedrijf (SCIOS-gecertificeerd). Na het onderhoud of de inspectie wordt een Verklaring van onderhoud of Verklaring van inspectie afgegeven
4.3.
Periodieke inspectie
Deze inspectie moet eenmaal per twee jaar worden uitgevoerd. De werkzaamheden moeten worden uitgevoerd door een scios-gecertificeerd bedrijf. Het is van belang dat de inspectie wordt uitgevoerd na het periodieke onderhoud in de jaren dat beide activiteiten moeten worden uitgevoerd. De onderhoud- en inspectiewerkzaamheden kunnen ook door één bedrijf worden uitgevoerd. Er moeten wel twee rapporten worden opgesteld. Deze rapporten moeten in een installatiedossier worden bewaard en bij de installatie c.q. binnen de inrichting aanwezig zijn. Er wordt gekeken of de inregeling en afstelling voldoen aan de eisen inzake emissie, energieverbruik en veiligheid.
Onderhoud en inspectie mogen ook worden uitgevoerd door niet sciosgecertificeerde bedrijven. Het bevoegde gezag moet dan vaststellen dat het alternatieve bedrijf over gelijkwaardige deskundigheid beschikt. Het bedrijf moet de gelijkwaardigheid aantonen, wat in de praktijk zeer moeilijk is: landelijk wordt daarom geadviseerd dat deze bedrijven zich moeten laten certificeren.
14
4.4.
Stookruimte
De stookruimte is de aparte ruimte waarin één of meer stooktoestellen zijn opgesteld met een gezamenlijke nominale belasting van 130 kW of meer. De ruimte moet voldoen aan NEN 3028. Is de gezamenlijke nominale belasting kleiner dan 130 kW dan spreken we over een opstellingsruimte. Uitzondering op de regel zijn stooktoestellen in werkplaatsen en magazijnen en voor opstellingsruimten in bestaande gebouwen tot een belastinggrens van 160 kW. Bij de eerste en periodieke inspecties vindt ook een beoordeling plaats van de stookruimte, voor zover het voorzieningen en omstandigheden betreft die te maken hebben met de goede en veilige werking van de installatie. Daarbij wordt onder andere gekeken naar de volgende onderwerpen. de ventilatievoorzieningen de gasbelemmerendheid van de omwanding de aanwezigheid en de werking van een noodschakelaar de eventuele obstakels in de vluchtweg de eventuele aanwezigheid van brandbare en explosieve producten de vitaliteit van de brandstofleiding in de stookruimte. de goede werking van het verbrandingsgasafvoer afvoersysteem en de plaats van de uitmonding. Controle op de aanwezigheid en de goede werking van een brandblustoestel wordt niet automatisch bekeken. Dit maakt (nog) geen onderdeel uit van de scios-regeling.
5.
Belasting en typeplaatje
5.1.
Belasting
De belasting kan zowel op de calorische bovenwaarde als onderwaarde zijn gebaseerd. De bovenwaarde (ook verbrandingswarmte genoemd) is de hoeveelheid warmte die vrijkomt bij volledige verbranding, waarbij het verbrandingsgas wordt teruggekoeld tot de temperatuur van de aangevoerde brandstof en verbrandingslucht met inbegrip van de warmte die vrijkomt bij condensatie van de in het verbrandingsgas aanwezige waterdamp. Omrekening calorieën naar kW: 1 Mcal/h = 1,16 kW
De onderwaarde (ook stookwaarde genoemd) is gelijk aan de bovenwaarde met aftrek van de condensatiewarmte. Het thermisch vermogen is gelijk aan de onderwaarde.
De Europese regelgeving laat toe dat gebruik wordt gemaakt van zowel boven- als onderwaarde. Internationaal gezien wordt echter de onderwaarde meer gebruikt.
5.2.
Typeplaatje
Op het typeplaatje staan de belasting (o.w. en b.w.) en het vermogen weergegeven, tenzij de installatie is opgebouwd uit een ketel en een losse ventilatorbrander. Dan staat de belasting op het typeplaatje van de brander en het vermogen op het typeplaatje van de ketel. De afkortingen b.w. en o.w. staan voor calorische bovenwaarde en calorische onderwaarde. Op vele hedendaagse toestellen staan voor boven- respectievelijk onderwaarde de in Europa gebezigde afkortingen te weten Hs respectievelijk Hi (“s” van superieur en “i” van inferieur) vermeld. 15
6.
Keurmerken
6.1.
Toestellen van vóór 1996
Op grond van de aansluitvoorwaarden van de gasleverende bedrijven moesten toestellen veilig zijn voordat deze op de gasinstallatie werden aangesloten. Dit werd verkregen middels een keuring van een prototype. De keuring werd uitgevoerd door VEG-gasinstituut (het huidige Kiwa/Gastec). Naast deze keuring werd ook het productieproces gevolgd. Bij goedkeuring werd de leverancier gerechtigd het GIVEG-keurmerk op het toestel aan te brengen. Dit keurmerk gold voor de toestellen tot 660 kW op bovenwaarde. Toestellen met een belasting boven 660 kW werden gekeurd aan de hand van VISAvoorschriften die door een speciale commissie waren opgesteld. De keuring vond bij ingebruikname plaats door een VISA-inspecteur van het gasbedrijf. Na goedkeuring werd een verklaring van geen bezwaar afgegeven waarvan een afschrift werd verzonden naar de Arbeidsinspectie. Voor een aantal installaties tussen 130 kW en 660 kW kon een GIVEGregisterkeurmerk worden verleend. Dit waren installaties waarbij bij elke goedgekeurde brander een lijst met geschikte ketels behoorde en andersom. Bij ingebruikname moesten deze installaties worden gekeurd door een ITGI-inspecteur van het gasbedrijf. Voor bijzondere toestellen als gasmotoren en bakkersovens was geen GIVEG-keurmerk beschikbaar ook al was de belasting lager dan 660 kW. Deze toestellen werden eveneens bij ingebruikname gekeurd door een VISA- of ITGI-inspecteur.
6.2.
Toestellen na 1 januari 1996
Vanaf 1 januari 1996 wijzigde de wetgeving. Zo werd het besluit gastoestellen als implementatie van de Europese gastoestellenrichtlijn, in de Nederlandse wetgeving opgenomen. Dit besluit maakte een eind aan keurmerken. Ruwweg alle soorten huishoudelijke toestellen en centrale verwarmingstoestellen (ongeacht de belasting) vielen onder de werkingssfeer van dit besluit. Andere toestellen, zoals ovens en stoomketels vallen niet onder dit besluit maar onder de Europese Machinerichtlijn respectievelijk onder de Europese richtlijn voor drukapparatuur. Voor cv-ketels geldt dat ook hiervan een prototype wordt gekeurd aan de hand van Europese voorschriften door een NoBo (Notified Body). De keuring wordt uitgevoerd door een daartoe erkende instantie (NoBo). In Nederland is dat Kiwa/Gastec. Naast de keuring wordt een contract getekend voor toezicht op de verdere productie. Daarna is de fabrikant gerechtigd de CE-markering aan te brengen. Voor losse ketels en branders geldt voor beide een aparte CE-markering. De fabrikanten verspreiden lijsten welke ketels en branders gecombineerd kunnen worden. Voor unieke toestellen kan een CE-markering op basis van enkelstukskeur worden verkregen.
16
7.
Checklist
Om controles van verwarmingsinstallaties met een belasting op bovenwaarde van 130 kW of meer te ondersteunen is een checklist opgesteld. De checklist bevat dus geen andere controle-items. De checklist, die als bijlage 6 is bijgevoegd, bevat naast algemene onderwerpen uit het bedrijfsdossier ook een paragraaf administratieve en technische onderwerpen. In de checklist zijn enkele vragen gemerkt met “#” en een nummer. In bijlage 7 is een toelichting op de checklist opgenomen, waarin de merktekens met nummers nader worden toegelicht.
8.
Algemene controle-informatie
8.1.
Handhavingstrategie
Met betrekking tot controles is in Noord-Brabant de handhavingstrategie “Zò handhaven we in Brabant” van toepassing. Deze strategie kent categorie I en II overtredingen. Er is geen reden om van de normale differentiatie af te wijken.
8.2.
Last onder dwangsom
Indien ook in het kader van de controles van een stookinstallatie bestuursrechtelijk wordt opgetreden zijn in deze bundel in de bijlagen 4 en 5 een voorbeeld van een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom alsmede een dwangsombeschikking opgenomen.
9.
Bijlagen 1
Lijst certificerende instanties
2
Beperkte lijst gecertificeerde bedrijven
3
Voorschriften Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer
4
Voorbeeldbrief voornemen bestuurlijke maatregelen
5
Voorbeeldbrief opleggen dwangsom
6
Checklist
7
Toelichting op de checklist
8
Bereikbaarheidsgegevens enkele instellingen/bedrijven
9
Stroomschema toepassen BEES B
17
Bijlage 1
Instellingen die bevoegd zijn het scios-certificaat uit te reiken
Certificerende Instanties (CI’s): BVQi
www.bvqi.nl
KIWA / Gastec
www.kiwa.nl
LLoyd’s
www.lrqa.nl
18
Bijlage 2 Beperkte lijst scios-gecertificeerden (de volledige lijst kan worden geraadpleegd of gedownload: www.scios.nl)
Reg.nr Firmanaam
Vestigingsadres
Postadres
Postcode
Woonplaats
Telefoon
Werkgebieden Scope's
5571 DG
BERGEIJK
0497-550506
PI, EBI
1,2,3,5 en 6
R 165
Van Empel Inspecties & Advisering
R 004
Stork Worksphere BV
Postbus 356
5600 AJ
EINDHOVEN
040-2825237
PO, PI, EBI
1,2,3,5 en 6
R 018
RWE Obragas N.V.
Postbus 300
5700 AH
HELMOND
0492-594794
PI, EBI
1 t/m 6
R 039
Kropman B.V.
Postbus 6705 6503 GE
NIJMEGEN
024-3715111
PO, PI
1 en 2
R 050
Kuijpers Maintenance B.V.
HELMOND
0492-578600
PO, PI
R 075
GTI Utiliteit Zuid BV
5060 AB
OISTERWIJK
013-5292657
PO, PI, EBI
1,2,3 en 5
R 083
NRE Q-Energy B.V. Gijsbers CVinstallatiebedrijf
Postbus 6452 5600 HL
EINDHOVEN
040-2383808
PO, PI
1,2 en 5
Rootven 8a
BLADEL
0497-381123
PO, PI
1,2 en 5
R 120
Dr. Barentsenstraat 52
Schijfstraat 21
Rootven 8a
Postbus 72
5531 MB
Toelichting op afkortingen: PI Periodieke Inspectie PO Periodiek Onderhoud EBI Eerste en/of Bijzondere Inspectie
19
Bijlage 3 HOOFDSTUK 2. WARMTEKRACHTINSTALLATIES Paragraaf 2.1 . Voorschriften met betrekking tot de installatie 2.1.1 Een warmtekrachtinstallatie is zodanig opgesteld dat geen gevaar voor brand is te duchten. Een warmtekrachtinstallatie is tegen mechanische beschadiging en ongewenste handelingen van onbevoegden beschermd. Indien de warmtekrachtinstallatie in een ruimte is opgesteld dan is die ruimte tijdens het in werking zijn van de installatie: a. voorzien van een doelmatige ventilatie, zodanig dat de interne warmteontwikkeling geen aanleiding geeft tot onveilig functioneren van de opgestelde warmtekrachtinstallatie, b. niet als opslag- of bergruimte in gebruik, en c. geen tijdelijke bewaarplaats van stoffen of voorwerpen die brand of explosie kunnen veroorzaken. 2.1.2 Een met aardgas te stoken warmtekrachtinstallatie moet voldoen aan de «Veiligheidsvoorschriften voor aardgasmotoren» van de Commissie Veiligheid Installaties voor het stoken van Aardgas (VISA, deel C), uitgave 1994, indien het een motor betreft, of aan de Veiligheidsvoorschriften voor gasturbines «Voorschriften voor het gebruik van aardgas in gasturbines» (Gasunie), uitgave 1997, 2e druk, indien het een turbine betreft. 2.1.3 Verbrandingsgassen worden naar de buitenlucht afgevoerd door middel van een gasdichte afvoerleiding. De uitmonding van de uitlaat bevindt zich op een zodanige plaats dat hinder voor de omgeving wordt voorkomen. 2.1.4 Een warmtekrachtinstallatie haalt een jaargemiddeld rendement van ten minste 60% berekend volgens de formule: de som van het energetisch rendement van de opwekking van kracht plus tweederde deel van het energetisch rendement van de productie van nuttig aan te wenden warmte (e + 2/3.th). 2.1.5 De warmtekrachtinstallatie wordt zodanig in bedrijf gehouden dat de hoeveelheid warmte die nuttig gebruikt wordt zo hoog mogelijk is en de hoeveelheid warmte die ongebruikt aan de omgeving wordt afgegeven zo klein mogelijk is. Onder ongebruikte warmte wordt mede verstaan de warmte die door de noodkoeler wordt afgegeven. Paragraaf 2.2. Onderhoud en controle van de installatie 2.2.1 Een warmtekrachtinstallatie wordt minimaal eenmaal per kalenderjaar vakkundig onderhouden en afgesteld en ten minste eenmaal per kalenderjaar gereinigd, zonder dat roet of ander vuil zich daarbij buiten de inrichting kan verspreiden. 2.2.2 Een warmtekrachtinstallatie die is opgericht na het tijdstip waarop dit besluit op de inrichting van toepassing wordt, wordt voor de ingebruikneming en vervolgens eenmaal per twee kalenderjaren op goed functioneren gecontroleerd aan de hand van de «Veiligheidsvoorschriften voor aardgasmotoren» van de Commissie Veiligheid Installaties voor het stoken van Aardgas (VISA, deel C), uitgave 1994, of aan de hand van de Veiligheidsvoorschriften voor gasturbines «Voorschriften voor het gebruik van aardgas in gasturbines» (Gasunie), uitgave 1997, 2e druk. Beoordeling, afstelling, onderhoud en reparaties geschieden door: a. een voor die activiteit of activiteiten gecertificeerde natuurlijke persoon of rechtspersoon, of b. een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon die over aantoonbare gelijkwaardige deskundigheid beschikt voor die activiteit of activiteiten. 2.2.3 Voorschrift 2.2.2 is van overeenkomstige toepassing op een warmtekrachtinstallatie die is opgericht voor 1 december 2001, met dien verstande dat de eerste controle dient plaats te vinden binnen twee kalenderjaren na dat tijdstip. 2.2.4 Het gehele uitlaatsysteem van een warmtekrachtinstallatie, bestaande uit rookgasleidingen, primaire en secundaire geluiddemper, wordt ten minste eenmaal per kalenderjaar geïnspecteerd en 20
zonodig inwendig gereinigd zonder dat roet of ander vuil zich daarbij buiten de inrichting kan verspreiden. 2.2.5 Ten minste jaarlijks wordt het brandstofverbruik, de geproduceerde en nuttig toegepaste warmte in GJ en de geproduceerde elektriciteit in kWh geregistreerd. 2.2.6 Onderstaande documenten of een kopie daarvan zijn gedurende vijf kalenderjaren na dagtekening binnen de inrichting aanwezig, of, binnen een termijn die wordt gesteld door degene die toeziet op de naleving van dit besluit voor deze beschikbaar: a. onderhoudscontract(en) van de installatie; b. certificaten of bewijzen van periodiek onderhoud of keuring van de installatie; c. de in voorschrift 2.2.5 bedoelde registratie van het brandstofverbruik, de geproduceerde en nuttig toegepaste warmte in GJ en de geproduceerde elektriciteit in kWh. HOOFDSTUK 3. STOOKINSTALLATIES VOOR VERWARMINGSDOELEINDEN Paragraaf 3.1. Voorschriften met betrekking tot de installatie 3.1.1 Verwarmings- en stooktoestellen zijn zodanig afgesteld dat een optimale verbranding plaatsvindt. Binnen een inrichting worden geen andere brandstoffen dan aardgas, propaangas, butaangas of gasolie bedrijfsmatig verstookt of verbrand. 3.1.2 Aan een verwarmings- of stooktoestel en een verbrandingsgasafvoersysteem wordt ten minste eenmaal per kalenderjaar onderhoud verricht. Op een verwarmings- of stooktoestel met een nominale belasting van 130 kW op bovenwaarde of hoger, wordt bij ingebruikname en vervolgens ten minste eenmaal per twee kalenderjaren een beoordeling uitgevoerd op noodzakelijke afstelling en onderhoud teneinde aan voorschrift 3.1.1 te voldoen. Beoordeling, afstelling, onderhoud en reparaties geschieden door: a. een voor die activiteit of activiteiten gecertificeerde natuurlijke persoon of rechtspersoon, of b. een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon die over aantoonbare gelijkwaardige deskundigheid beschikt voor die activiteit of activiteiten. 3.1.3 Buiten een stookruimte waarin verwarmings- of stooktoestellen zijn opgesteld met een gezamenlijke nominale belasting van meer dan 130 kW op bovenwaarde, is een goed bereikbare brandschakelaar aanwezig en een afsluiter waarmee de brandstoftoevoer kan worden afgesloten. Nabij de stookruimte is de plaats van de brandschakelaar en de afsluiter duidelijk aangegeven. Bij de afsluiter is duidelijk het doel en de wijze van sluiten aangegeven. 3.1.4 Afsluiters in vaste gasleidingen zijn goed bereikbaar en aangebracht: a. direct voor of na binnenkomst van de leiding in een gebouw; b. aan het einde van elk aftakking van een vaste leiding naar een gebruikstoestel, en c. in de leidingen op plaatsen waar de leiding geheel of gedeeltelijk kan worden gespoeld met een inert gas. 3.1.5 Voorzover zij voor de inrichting zijn afgegeven dan wel zijn voorgeschreven, worden de onderstaande registraties, documenten of een kopie daarvan gedurende vijf jaar na dagtekening bewaard: a. onderhoudscontracten van de installatie; b. certificaten of bewijzen van periodiek onderhoud of keuring.
21
Bijlage 4 Voorbeeld voornemen last onder dwangsom
AANTEKENEN Aan t.a.v. de heer/mevrouw
Adres Plaats
Onderwerp: Voornemen opleggen dwangsom Geachte heer/mevrouw , Op ons verzoek heeft de heer,mevrouw van onze gemeente/van de Milieudienst Regio Eindhoven op uw bedrijf aan de <straatnaam> te gecontroleerd. Wet milieubeheer Uw bedrijf valt onder de werkingssfeer van het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer en moet overeenkomstig de voorschriften van dat besluit in werking zijn. Binnen uw inrichting is een verwarmingsinstallatie geïnstalleerd. De installatie heeft een vermogen van . Op is uw inrichting ook gecontroleerd met betrekking tot de aanwezige verwarmingsinstallatie. Tijdens die controle is eveneens geconstateerd dat <(bv) buiten de stookruimte, waarin de verwarmings- of stookinstallatie is opgesteld, geen goed bereikbare brandschakelaar aanwezig is. Er is in het geheel geen brandschakelaar aanwezig> In verband met de eerste constateringen hebben wij u bij brief van bericht dat uw inrichting in werking is in strijd met voorschrift <3.1.3.> van het eerder genoemde besluit. Bij brief van hebben wij u dringend verzocht binnen <één maand> een brandschakelaar buiten de stookruimte aan te brengen. Tijdens de controle van is wederom gebleken dat uw inrichting in werking is in strijd met het voorschrift <3.1.3> van het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer. Er is geconstateerd dat zich buiten de stookruimte in het geheel geen brandschakelaar bevindt. Door het ontbreken van de brandschakelaar ontstaat tijdens calamiteiten een extra risco voor de directe omgeving doordat de verwarmingsinstallatie niet buiten de stookruimte kan worden uitgeschakeld. Om verdere nadelige gevolgen voor het milieu te voorkomen, achten wij hier het toepassen van een bestuursrechtelijk handhavingsmiddel op zijn plaats. Wij hebben het voornemen u een dwangsom van € 250,00 op te leggen voor elke dag dat wij constateren dat uw inrichting aan de <straatnaam> te in werking is in strijd met het voorschrift <3.1.3> van het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer. Wij dragen u dan ook op de brandschakelaar binnen twee weken na de verzenddatum van deze brief te laten aanbrengen. 22
Overeenkomstig artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht stellen wij u in de gelegenheid uw zienswijze omtrent ons voornemen naar voren te brengen. U kunt uw zienswijze binnen twee weken na de verzenddatum van deze brief naar keuze mondeling of schriftelijk bij ons kenbaar maken. Indien u uw zienswijze mondeling naar voren wenst te brengen, kunt u voor het maken van een afspraak contact opnemen met de heer/mevrouw van onze gemeente, telefoonnummer . Hoogachtend,
23
Bijlage 5 AANTEKENEN Aan <degene die het in zijn macht heeft de overtreding op te heffen> Adres Plaats Onderwerp: Opleggen dwangsom Geachte heer/mevrouw , Bij brief van , kenmerk hebben wij u medegedeeld dat wij voornemens zijn u een dwangsom op te leggen per keer dat uw inrichting aan de <straatnaam> te in werking is in strijd met het voorschrift <3.1.3> van het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer. Wij hebben geacht het bestuurlijk pressiemiddel te hanteren omdat ons zowel op als op is gebleken dat u buiten de stookruimte van uw inrichting, waarin een verwarmings- of stookinstallatie is opgesteld met een nominale belasting van geen goed bereikbare brandschakelaar heeft aangebracht. In verband met de aanschrijving van heeft de heer/mevrouw van <de Milieudienst Regio Eindhoven> op een hercontrole uitgevoerd. Daarbij is gebleken dat u niet aan onze last heeft voldaan om binnen twee weken na de verzenddatum van de brief een brandschakelaar aan te laten brengen. Ingevolge artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht hebben wij u in de gelegenheid gesteld uw zienswijze omtrent ons voornemen kenbaar te maken. < Op heeft u op ons voornemen gereageerd. U heeft aangegeven dat <samenvatting reactie>. . In verband met het vorenstaande hebben wij besloten, ter voorkoming van verdere nadelige gevolgen voor het milieu, u op grond van artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht een dwangsom op te leggen van € 250,00 per dag dat geconstateerd wordt dat uw inrichting aan de <straatnaam> te in werking is in strijd met het voorschrift <3.1.3> van het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer. Het maximum bedrag waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd, hebben wij vastgesteld op € 5.000,00. Tevens hebben wij besloten verbeurde dwangsommen die niet worden betaald middels een dwangbevel bij deurwaardersexploot in te vorderen.
24
De dwangsom zal niet eerder worden verbeurd dan na vier weken na het in werking treden van deze beschikking. Tegen de beschikking kunt u beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Alvorens u echter beroep kunt instellen dient u ingevolge artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht bezwaar te maken tegen deze beschikking, door binnen zes weken na de verzenddatum van deze brief een bezwaarschrift bij ons in te dienen. Het bezwaarschrift moet worden ondertekend en moet ten minste het volgende bevatten: - naam en adres indiener; - dagtekening; - een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht; - de grond van bezwaar. De beschikking treedt de dag na de verzenddatum van deze brief in werking. Het indienen van een bezwaarschrift heeft geen schorsende werking. Door u kan, naast het indienen van een bezwaarschrift, een verzoek om voorlopige voorziening worden ingediend. Het verzoek om voorlopige voorziening moet in tweevoud samen met een afschrift van het bezwaarschrift, worden gezonden aan de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage. Hoogachtend, Burgemeester en wethouders van De burgemeester, De secretaris,
25
CHECKLIST
Bijlage 6
Verwarmingsinstallaties 1.
Gegevens bedrijfsdossier
1.1
Algemeen
Naam bedrijf
:
Adres
:
Plaats/Postcode
:
Telefoon
:
Contactpersoon
:
Inrichtingsnummer
:
Procedurenummer
:
Gecontroleerd door
:
Gecontroleerd op
:
Datum laatste controle :
1.2
Verleende vergunning/melding
Vergunning/melding Vergunning Wet milieubeheer Vergunning dekken; voorschriften toereikend Besluit #1 Besluit #2 Is BEES – B van toepassing
1.3
Datum
Nog van kracht Ja / Nee*
Ja / Nee*
Technische controle
Wordt een andere brandstof gebruikt dan aardgas, propaangas, butaangas of gasolie #3 Type installatie: CV / luchtverwarmer / zuigermotor / warmtekrachtinstallatie* Wat is het nominaal vermogen van de verwarmings- of stookinstallatie Wanneer is de installatie geïnstalleerd Is de installatie na het plaatsen gewijzigd Worden in de stookruimte ook andere voorwerpen opgeslagen Is nabij de installatie een blustoestel aanwezig en goed bereikbaar Is de stookruimte goed geventileerd Is het ventilatierooster belemmerd in de functie Is buiten de stookruimte een brandschakelaar aanwezig Is er een aanduiding “brandschakelaar” of gelijkwaardig aangebracht Geeft de aanduiding “brandschakelaar” aan hoe deze werkt Is in de gasleiding een afsluiter aangebracht Is er een aanduiding “gasafsluiter” aangebracht
26
Ja / Nee*
kW Ja / Nee* Ja / Nee* Ja / Nee* Ja / Nee* Ja / Nee* Ja / Nee* Ja / Nee* Ja / Nee* Ja / Nee* Ja / Nee*
1.4
Bescheiden
Is bij de installatie of binnen de inrichting een installatiedossier aanwezig Is na plaatsing van de installatie een eerste inspectie uitgevoerd Is in het installatiedossier een EBI-rapport aanwezig (incl. certificaat) Wordt jaarlijks onderhoud uitgevoerd Is van het jaarlijks onderhoud een onderhoudsrapport (incl. certificaat) aanwezig
Wordt de installatie elke twee jaren geïnspecteerd (Periodieke inspectie) Is van de inspectie een inspectierapport (incl. certificaat) aanwezig Is de installatie volgens het onderhouds- c.q. inspectierapport goedgekeurd “BEES” metingen uitgevoerd #4 1.5
Eerste Inspectie (EBI)
Ja / Nee* Ja / Nee* Ja / Nee* Ja / Nee* Ja / Nee* Ja / Nee* Ja / Nee* Ja / Nee* Ja / Nee*
van toepassing ja/nee*
Naam inspectiebedrijf Adres inspectiebedrijf Woonplaats inspectiebedrijf Registratienr SCIOS-certificaat Evt. gelijkwaardigheidstoets #5 Juiste scope #6 1.6
Periodiek Onderhoud (PO)
van toepassing ja/nee*
Naam onderhoudsbedrijf Adres onderhoudsbedrijf Woonplaats onderhoudsbedrijf Registratienr SCIOS-certificaat Evt. gelijkwaardigheidstoets #5 Juiste scope #6 1.7
Periodieke Inspectie (PI)
van toepassing ja/nee*
Naam inspectiebedrijf Adres inspectiebedrijf Woonplaats inspectiebedrijf Registratienr SCIOS-certificaat Evt. gelijkwaardigheidstoets #5 Juiste scope #6 1.8
Handhaving
Tekortkomingen in het kader van dit project geconstateerd Overige strijdigheden geconstateerd Bedrijf aangeschreven Hercontrole uitgevoerd Flankerend beleid toegepast 2e hercontrole uitgevoerd Bestuursrechtelijk opgetreden Strafrechtelijk opgetreden 1.9
Opmerkingen
* doorhalen wat niet van toepassing is
27
Ja / Nee* Ja / Nee* Ja / Nee* Ja / Nee* Ja / Nee* Ja / Nee* Ja / Nee* Ja / Nee*
Bijlage 7 Toelichting op de checklist In de checklist zijn diverse vragen gemarkeerd met een “#” voorzien van een nummer. In deze toelichting wordt middels dezelfde markering verwezen naar de vragen in de checklist. #1 Op deze plaats kan het besluit worden ingevuld dat op de inrichting van toepassing is (bv. Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer). #2 Op deze plaats kan worden ingevuld of een melding is ingediend in het kader van het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer. Dit besluit is onder andere van toepassing op alle installaties met een nominaal (thermisch) vermogen tussen 130 kW en 7500 kW. #3 Als voor de installatie een andere brandstof wordt gebruikt dan valt het niet onder de werkingssfeer van een AMvB ingevolge artikel 8.40 Wet milieubeheer en dus ook niet onder het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer. De inrichting is dan in principe vergunningplichtig. #4 Indien er emissiemetingen ingevolge BEES-B zijn uitgevoerd moet hiervan een rapportage in het installatiedossier aanwezig zijn van een voor scope 6 gecertificeerd bedrijf. #5 Inspecties kunnen worden uitgevoerd door niet (SCIOS)gecertificeerde bedrijven. Deze bedrijven moeten echter wel de gelijkwaardigheid aantonen. De niet gecertificeerde bedrijven mogen wel eventuele storingen verhelpen. Ingevolge het Besluit gastoestellen, gepubliceerd in het Staatsblad nr. 124 van 1992 (van kracht sinds 1 januari 1996) moeten alle installaties in principe zijn voorzien van een basisverslag. Dit houdt in dat vanaf die datum de VISA-inspecties zijn vervallen. Ook de EnergieNed-erkenningen gelden niet meer. #6 Het bedrijf dat het onderhoud en/of de inspecties uitvoert moet gecertificeerd zijn voor die scope. Dat is dus het soort installatie waarvoor een bedrijf is gecertificeerd. De certificatieregeling kent 6 scopes wat inhoudt dat een gecertificeerd bedrijf slechts werkzaamheden mag verrichten binnen de scope(s) waarvoor het is gecertificeerd. Het betreft de volgende scopes: 1 atmosferische verwarmingsketels en luchtverwarmers - woon- en verblijfsgebouwen - zorgsector - kerken - vrijstaande luchtverhitters 2. ventilatorbranders op verwarmingsketels en luchtverwarmers - woon- en verblijfsgebouwen - gebouwen voor onderwijs en opleidingen - zorgsector - kerken - tuinbouw; hiertoe worden tevens ovens met een standaard ventilatorbrander gerekend 3. stoomketels en heetwaterketels; 4. verbrandingsmotoren en gasturbines; 5. bijzondere industriële installaties a. ovens b. fornuizen in de procesindustrie c. drooginstallaties d. naverbranders e. luchtverhitters f. stookinstallaties niet standaard 6. NOx emissie metingen.
28
Bijlage 8
Bereikbaarheidsgegevens
SCIOS De Ronde 4 5683 CZ BEST Tel: 0499 – 334635 Fax: 0499 – 397476 E-mail: [email protected] Web: www.scios.nl
Certificerende Instanties (CI’s): www.bvqi.nl BVQi KIWA / Gastec www.kiwa.nl LLoyd’s www.lrqa.nl
Van Empel Inspecties & Advisering Dr. Barentsenstraat 52 5571 DG BERGEIJK Tel: 0497 – 550506 Fax: 0497 – 550507 E-mail: [email protected] Web; www.vanempelinspecties.com
29